Bij het verstrijken van elke ambtstermijn is het, zoals in elke onderneming of organisatie, gebruikelijk om een balans op te maken, van de successen, maar ook van de mislukkingen.
hebben onze tussenkomsten ten aanzien van Staatssecretaris V. VAN QUICKENBORNE in concrete maatregelen op het vlak van administratieve vereenvoudiging geresulteerd.
Bij haar installatie in 2003 had de BIBF-ploeg aan de Regering een negenpuntenmemorandum overhandigd dat het programma vormde dat ze wou realiseren tijdens haar mandaat.
2. Termijnen voor het indienen van de aangiften, neerlegging jaarrekening Het systeem van TOW laat vandaag toe om de aangiften in de PB elk jaar tot 31 oktober in te dienen. De vroeger, bij laattijdige neerlegging van de jaarrekening opgelegde en fiscaal niet als aftrekbare beroepskost beschouwde boete, is thans omgevormd tot een, wel aftrekbare, verhoogde neerleggingskost die bovendien pas wordt toegepast vanaf 1 september voor de jaarrekeningen afgesloten op 31 december van het vorige jaar.
Dat de fusie tussen de twee Instituten, het BIBF en het IAB, om één Instituut te vormen dat alle boekhoudkundige en fiscale adviseurs verenigt, niet kon worden voltooid, is een spijtige mislukking. Het heeft geen zin om terug te komen op de aangelegenheden die tot deze spijtige mislukking hebben geleid, maar het spreekt voor zich dat het BIBF het zeer betreurt dat dit project niet kon worden gerealiseerd. Naar aanleiding hiervan wenst ons Instituut openlijk iedereen te danken die voor hetzelfde doel heeft geijverd, en meer bepaald de heer Gérard DELVAUX, de Voorzitter van het IAB, die zich met volle inzet achter dit project heeft geschaard, alsook alle leden van de commissies en van de Nationale Raad die ons hebben gesteund bij het tot stand komen van de evenwichtige oplossing die werd uitgewerkt.
3. Artikel 100 Wetboek van Vennootschappen De naam van de boekhouder en boekhouder-fiscalist mag thans wel worden vermeld op pagina 1bis van de jaarrekening indien het BIBF-lid één of meerdere van de daar vermelde opdrachten heeft uitgevoerd betreffende deze jaarrekening. Op voorstel van het BIBF overweegt het Interinstitutencomité om deze vermelding verplichtend te maken.
Laat ons nu de punten van het memorandum overlopen : 1. E-Governement en administratieve vereenvoudiging Het protocol dat samen met Staatssecretaris H. JAMAR werd ondertekend en de op basis hiervan opgerichte werkgroepen hebben het mogelijk gemaakt de basis te leggen voor een «gedragscode», zowel op het niveau van de professionals als van de administratie. Daarnaast is er het werk in samenwerking met de Kanselarij van de Eerste Minister waardoor belangrijke wijzigingen op het stuk van de bij te houden boeken en, binnenkort ook van de procedures op het stuk van de btw, mogelijk worden gemaakt. Ten slotte PA C I O L I
NR.
230
BIBF-IPCF
I N H O U D • Editoriaal 1 • Hoe de ondernemingen bijstaan bij het innen van hun schuldvorderingen ? 3 • Een opmerkelijk vonnis over de afschrijving van cliënteel van een ziekenhuisgeneesheer en de kosten in verband met het vruchtgebruik van een gebouw 6
30 APRIL – 13 MEI 2007
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
Editoriaal
4. Schijnzelfstandigen en statuut van onze stagiairs Het BIBF werd regelmatig geraadpleegd bij de op puntstelling van de wet op de schijnzelfstandigheid, de zogenaamde «wet Laruelle». Onze opmerkingen en suggesties vonden gehoor en bijval en sommige ervan maken deel uit van deze wet, in het bijzonder met betrekking tot het statuut van de stagiairs.
– de heropstart van de bijstand aan boekhouders in moeilijkheden en dit via «SOS boekhouder»; – het uitbrengen van een elektronische nieuwsbrief (Newsletter); – het openen van een nieuwe gebruiksvriendelijkere website; – de invoering van het elektronisch stageverslag; – de kosteloze toegang, via het Extranet, tot de jaarrekeningen bij de NBB, het Belgisch Staatsblad en de Kruispuntbank van Ondernemingen, via een rechtstreekse link; – de geboorte van TAA, een interprofessioneel tijdschrift van de drie instituten; – de hervorming van de stage en de voorbereiding van de stagiairs voor het praktisch bekwaamheidsexamen op het einde van de stage; – de nieuwe norm betreffende permanente vorming; – en, last but not least, heeft het BIBF de laatste tijd, zowel in politieke als economische kringen, alsook in de geschreven en audiovisuele pers een zodanige zichtbaarheid en reputatie verworven dat de woorden «boekhouder» en «boekhouder-fiscalist» onmiddellijk met «professionalisme» en «bekwaamheid» worden geassocieerd.
5. Aanpassing van het Belgisch boekhoudrecht aan de IAS/IFRS-normen Onder de auspiciën van de bevoegde ministers werden drie werkgroepen opgericht, respectievelijk betreffende de fiscaliteit, het vennootschapsrecht en de toepassing ervan op de KMO’s. Het BIBF was telkens vertegenwoordigd in elk van deze werkgroepen. 6. Bijstand aan de ondernemers en ondernemingshoofden In samenwerking met het IAB werd een norm en werkmethode ontwikkeld voor het opstellen van een financieel plan. Anderzijds werd met de steun van Staatssecretaris H. JAMAR, de bezwaartermijn op het vlak van de inkomstenbelastingen van drie tot zes maanden gebracht. Ten slotte werden ook de eerste fundamenten gelegd voor de uitwerking van een regeling betreffende de interprofessionele vennootschappen.
Dat is een overzicht van wat wij in deze vierjarige ambtstermijn hebben bereikt. Wij menen dat wij de waarde van het beroep hebben doen kennen en erkennen … Dat was steeds het onderliggende doel van onze acties.
7. Artikel 205 Gerechtelijk Wetboek Vandaag worden de boekhouders en de boekhoudersfiscalisten door het Gerechtelijk Wetboek erkend om aangesteld te worden als rechter in handelszaken.
Ten slotte gaat onze dank uit naar de uittredende leden van de Raad – zonder hun was de realisatie van een, ondanks alles, zo ambitieus programma onmogelijk geweest – alsook naar de personeelsleden van het Instituut voor hun efficiëntie, professionalisme en … geduld. We zijn terecht verheugd over de banden, vaak van oprechte vriendschap, die ontstaan zijn met de andere instituten en in het bijzonder met de voorzitters van het IAB en IBR. De samenwerking was niet altijd eenvoudig, maar verliep steeds in een geest van het pragmatisme die noodzakelijk is om onze beroepen in gunstige zin te doen evolueren.
8. Interne boekhouders Het BIBF blijft ervan uitgaan dat één enkel instituut, waarin alle boekhoudkundige beroepsbeoefenaars zijn ondergebracht een noodzaak is. Het is daarom dat er stappen werden gezet om de externe boekhouders en degenen die hun beroep met een arbeidsovereenkomst uitoefenen onder één vlag te verenigen. 9. Wet titelbescherming dienstverlenende intellectuele beroepen – Bescherming van onze verworvenheden Wij hebben waarborgen op wetgevend vlak verkregen. Bij de reglementering van een nieuwe beroepstitel zal dit geen impact hebben ten aanzien van reeds gereglementeerde beroepen en beroepstitels en in het bijzonder de cijferberoepen.
Een andere ploeg zal nu de leiding van het Instituut overnemen. Zij zal worden geconfronteerd met gesprekspartners die niet noodzakelijk dezelfde zijn als diegenen die wij hebben ontmoet. De nieuwe ploeg zal dan ook het wederzijds begrip, dat ons zo geholpen heeft, moeten bewerkstelligen. Wij hopen dat ook zij de doelstellingen die ze vooropstellen zullen kunnen realiseren. Het is niet altijd eenvoudig, maar wel zeer boeiend geweest. Wij wensen onze opvolgers alvast heel veel geluk.
Naast voorvermelde verwezenlijkingen vermelden we nog : – de oprichting van een Commissie «Onderwijs»; J. PATTYN Ondervoorzitter 30
APRIL
–
13
MEI
V. GODDEERIS Penningmeester 2007
M.-J. PAQUET Voorzitter BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
230
Hoe de ondernemingen bijstaan bij het innen van hun schuldvorderingen ? Om laattijdige en niet-betaling te voorkomen en te verminderen, is een heel arsenaal aan praktische maatregelen voorhanden.
Als de schuldenaar een rechtspersoon is naar Belgisch recht, of naar buitenlands recht en in België over een vestiging beschikt, kan de schuldeiser hem identificeren door de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) te raadplegen. Deze bevat gegevens en informatie zoals het adres van de maatschappelijke zetel, de rechtsvorm en het registratienummer van de onderneming.
Het betreft een typisch probleem van de zelfstandigen en de kmo’s : in België wordt één op de drie facturen tussen particulieren te laat betaald.
Om kennis te nemen van de akten en alle officiële gegevens van een rechtspersoon kunt u de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad inkijken. Deze kan u bovendien consulteren samen met de gepubliceerde jaarrekeningen via het extranet van het BIBF.
Het verlies dat daaruit voortvloeit is zwaar. Het studiebureau Graydon meent dat van de 7 692 faillissementen die vorig jaar werden geregistreerd, een vierde te wijten is aan wanbetalers. En het verschijnsel is aanstekelijk. Wie niet door zijn klanten wordt betaald, kan zijn leveranciers niet betalen !
Ook door private ondernemingen uitgegeven databanken zijn zeer praktisch om algemene en financiële informatie over een onderneming in te winnen.
En toch zijn er oplossingen. Preventie is mogelijk. Als de regels duidelijk zijn, kunnen geschillen bij voorkeur via niet-gerechtelijke weg worden geregeld, ook door een zelfstandige of een kleine onderneming.
Als de schuldenaar een natuurlijke persoon is, kunnen zijn identiteit en zijn persoonsgegevens, zoals zijn privéadres, zijn gezinssamenstelling, enz. worden verkregen door het Rijksregister van de natuurlijke personen te raadplegen (opgelet : de regels voor de toegang tot dit register zijn streng en alleen de door de wet opgesomde personen, met name de advocaten, de notarissen en de gerechtsdeurwaarders hebben toegang).
Van de maatregelen die worden gesuggereerd voor een efficiënte preventie en een optimale inning van de vorderingen moeten er zeker drie worden vermeld.
De financiële gezondheid van de schuldenaar identificeren en evalueren alvorens zich te verbinden…
De ondernemingen hebben de beschikking over tal van informatiebronnen maar verwaarlozen te vaak deze te raadplegen, om, als het te laat is, op hun kosten te moeten vaststellen dat een schuldenaar al diep in de schulden zit en over onvoldoend financieel draagvlak beschikt om de nieuwe verbintenissen die hij heeft aangegaan te voldoen.
Uit een recente studie van de Kamer voor Handel en Nijverheid van Brussel (KHNB) blijkt dat 57 % van de ondernemingen die werden bevraagd over de kwestie van de betalingsachterstand, denken dat ze niet over de nodige instrumenten beschikken om te evalueren of hun toekomstige schuldenaars al dan niet solvabel zijn. De snelle identificatie van de schuldenaar : hoe en waar kunt u zich voorafgaandelijk informeren ?
De evaluatie van de financiële en vermogensrechtelijke gezondheid van de schuldenaar
De schuldeiser moet zekerheid hebben over het adres van de maatschappelijke zetel van zijn schuldenaar en deze niet verwarren met een gewoon factureringsadres. Dergelijke verwarring kan de schuldeiser benadelen, omdat hij zijn ingebrekestellingen naar een verkeerd adres kan verzenden. Ook de naam van de persoon die juridisch bevoegd is om de onderneming-schuldenaar te verbinden moet gekend zijn, om na te gaan of de overeenkomst of de bestelbon door de juiste persoon zijn ondertekend.
Om de schuldeisers in staat te stellen snel de «knipperlichten» of de aanwijzingen van een eventueel alarmerende financiële of vermogensrechtelijke toestand op te merken, wordt gesuggereerd volgende gegevens te raadplegen :
PA C I O L I
NR.
230
BIBF-IPCF
De jaarrekening Als de schuldenaar onderworpen is aan de verplichting om zijn jaarrekening bij de Nationale Bank van België neer te leggen, kan de schuldeiser, tegen betaling, een afschrift bekomen van de door de schuldenaar neergelegde jaarrekening van het jaar van de raadpleging en tot drie
30
APRIL
–
13
MEI
2007
jaar terug. Uit die stukken, die bij de Balanscentrale van de Nationale Bank kunnen worden bekomen alsook voor de BIBF-leden via het extranet van het Instituut, kan al de «financiële gezondheid» van de schuldenaar worden beoordeeld. En ook het niet-naleven van deze neerleggingsverplichting, wat een overtreding is, kan voor de schuldeiser een aanwijzing zijn dat de schuldenaar waarover hij zich informeert bepaalde moeilijkheden ondervindt.
worden geleverd door overlegging van een gerechtelijke beslissing of een notariële akte). Het raadplegen van al deze informatiebronnen verloopt niet altijd moeiteloos en het valt sommige schuldeisers moeilijker dan andere om tot dergelijke opsporing over te gaan. Dat geldt zeker voor sommige vrije beroepen waar dergelijke praktijk als misplaatst wordt beschouwd. Het is dus geraden om op veilig te spelen en eventueel een provisie te vragen alvorens prestaties te verrichten die meer zijn dan een loutere raadpleging.
De registers van de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen Over de onroerende goederen die de schuldenaar bezit, kan de schuldeiser informatie bekomen bij de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.
Toereikende zekerheden en aangepaste algemene verkoopvoorwaarden Toereikende zekerheden
Het Kadaster levert, tegen betaling, informatie af aan de hand waarvan de onroerende eigendommen die aan de schuldenaar zouden toebehoren kunnen worden geïdentificeerd en gelokaliseerd.
Zo volledig mogelijk geïnformeerd zijn volstaat niet. Om zich te wapenen tegen het gevaar dat zijn schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt, moet de schuldeiser ervoor zorgen dat de contracten die hij sluit zekerheden bedingen om de vordering te waarborgen. Met de informatie die de schuldeiser voorafgaandelijk over de schuldenaar, en diens financiële toestand, heeft ingewonnen, zal hij de gepaste te stellen zekerheid kunnen kiezen. Vooral de aard van de activa en de beroepswerkzaamheid van de schuldenaar zijn bepalend voor de keuze van de schuldeiser.
De schuldeiser kan ook inlichtingen inwinnen over de staat van beschikbaarheid van het vermogen van zijn schuldenaar, om na te gaan of er niet reeds beslag werd gelegd door andere schuldeisers. Merk op dat de schuldeiser deze opzoekingen niet zelf kan doen en een advocaat of een gerechtsdeurwaarder zal moeten aanstellen om het centraal bestand van de berichten van beslag te raadplegen.
Ook de overeenkomsten die deze borgen en zekerheden vaststellen (borgen, loonoverdracht, beding van eigendomsvoorbehoud, enz.) moeten nauwkeurig en professioneel worden opgesteld.
Het wetsontwerp betreffende de niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige, dat in principe vóór de afloop van deze zittingsperiode van het parlement zou moeten worden goedgekeurd, zal onvermijdelijk consequenties hebben op de invordering van de schuldvorderingen van de ondernemingen ten aanzien van hun schuldenaars, als dat zelfstandigen zijn. Eens deze wet in het Staatsblad gepubliceerd is, komen we hier uitgebreid op terug.
Aangepaste en nauwkeurige algemene verkoopvoorwaarden We moeten jammer genoeg vaststellen dat de meeste ondernemingen die een advocaat raadplegen om hun geschillen betreffende onbetaalde facturen te regelen, geen algemene voorwaarden hebben, of er wel hebben, maar niet over een tekst beschikken die door een juridisch geschoolde professional is opgesteld.
Het knipperlicht «sociale zekerheid» Ook de gecumuleerde betalingsachterstand van de schuldenaar bij de sociale zekerheid is een «knipperlicht» aan de hand waarvan snel kan worden uitgemaakt of de financiële toestand van de schuldenaar ongezond is. De gerechtsdeurwaarders kunnen de Kruispuntbank van de sociale zekerheid raadplegen, die inlichtingen bevat over de sectoren van de sociale zekerheid waar een persoon gekend is, mits wordt aangetoond dat deze persoon een financiële schuld heeft (dit bewijs kan onder meer
30
APRIL
–
13
MEI
2007
Het gevolg daarvan is dat de bepalingen die de onderneming bij laattijdige of niet-betaling moeten beschermen, of onbestaande, of onnauwkeurig, of onvolledig zijn, omdat ze niet werden aangepast aan nieuwe wetgeving, en ze de invordering van de vorderingen niet vooruit helpen. De bedachtzame schuldeiser zal zijn algemene verkoopvoorwaarden laten opstellen door zijn raadsman, aan wie hij
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
230
vooraf de bijzonderheden van zijn beroepsactiviteit, waarmee rekening moet worden gehouden, heeft medegedeeld.
Een efficiënte strategie om de inning van de vorderingen van de onderneming te optimaliseren
De schuldeiser die een advocaat in de hand neemt voor bijstand bij het invoeren van preventiemaatregelen of de invordering van zijn schuldvorderingen, kan op velerlei wijzen bijdragen tot de efficiëntie van de competentie die de advocaat ter beschikking stelt.
Zich met zo weinig mogelijk verlies aan tijd en geld wapenen tegen wanbetalers, is voor de schuldeisers niet alleen een kwestie van organisatie, maar ook en vooral een kwestie van de wil om binnen de onderneming zelf de bestaande houding en procedures jegens wanbetalers te veranderen.
Bijvoorbeeld door de advocaat volledige en exacte informatie over de schuldenaars te verstrekken. Of door te letten op de verjaringstermijnen, om te vermijden dat de dossiers pas een paar dagen vóór het verstrijken van de verjaringstermijn van de vordering aan de advocaat worden bezorgd.
We onderstrepen nu al dat, dankzij de vooraf over de schuldenaars ingewonnen informatie, de schuldeisers de gepaste keuze zullen kunnen maken en iemand die ze van wanbetaling verdenken zelfs zullen kunnen weigeren. Het zal hun ook helpen bij de keuze van de zekerheden die ze van hun schuldenaars moeten eisen om hun vorderingen zo goed mogelijk te waarborgen.
Om dat laatste probleem te vermijden, suggereren we om vooraf een procedure in verband met de mededeling van stukken en informatie tussen de advocaat en de schuldeiser in te voeren. En ook het juist afbakenen van de relatie met de advocaat, zowel op financieel gebied als op het stuk van de termijnen en van de rapporteringsfrequentie, is van cruciaal belang opdat de advocaat de schuldeiser zou goed mogelijk zou kunnen bijstaan, zowel voor wat de preventiebijstand als het oplossen van de problemen met schuldenaars betreft.
De schuldeisers moeten ook blijk geven van pragmatisme alvorens ze een eventuele invorderingsprocedure instellen, en zich informeren over de kosten van dergelijke procedure in verhouding tot het op het spel staande bedrag…
Merk op dat sinds de inwerkingtreding van het reglement van de OBFG (Ordre des barreaux francophones et germanophone) op 1 mei 2005, de advocaat zijn cliënt, vóór zijn tussenkomst, moet informeren over zijn wijze van aanrekening van erelonen en kosten. De naleving van dit transparantiebeginsel kan de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt alleen maar versterken.
Als de schuldeiser niet voor het voldongen feit wil worden gesteld dat zijn vordering verjaard is, moet hij ook zeer aandachtig zijn voor de verjaringstermijnen. Het is niet de bedoeling om van de bedrijfsleider een jurist te maken, maar om hem behoorlijk te informeren over de termijnen waarbinnen hij een rechtsvordering kan instellen, vóór zijn vordering is verjaard. Deze termijnen hangen af van de aard van de vordering en worden door het Burgerlijk Wetboek opgesomd.
Voor nadere informatie kunt u op eenvoudige aanvraag de brochure «Le recouvrement de créances» bekomen, ofwel via de website www.dicksteinlawyers.eu als via www.ucm.be.
Kort samengevat onderscheidt het Burgerlijk Wetboek algemene verjaringstermijnen (tien of vijf jaar, naargelang de schuld uit een overeenkomst is ontstaan) en bijzondere verjaringstermijnen (van zes maanden tot vijf jaar naargelang de aard van de vordering). Aangezien de bijzondere termijnen zeer kort zijn, moeten de schuldeisers er bijzonder attent voor zijn.
Marianne DICKSTEIN Advocaat aan de Balie van Brussel Erkend bemiddelaar in burgerlijke en handelszaken
Ten slotte is het van belang dat de schuldeiser met zijn advocaat een efficiënte vertrouwensrelatie opbouwt.
PA C I O L I
NR.
230
BIBF-IPCF
30
APRIL
–
13
MEI
2007
Een opmerkelijk vonnis over de afschrijving van cliënteel van een ziekenhuisgeneesheer en de kosten in verband met het vruchtgebruik van een gebouw ënteel en alle andere bestanddelen die cliënteel kunnen aantrekken of behouden». De waarde van laatstgenoemde overdracht werd vastgesteld op 7 000 000 BEF.
1.Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Namen van 14 juni 2006 (Fiscale Koerier, 2006, afl. 15, p. 711) is uiterst belangwekkend omdat het (onder meer) uitspraak doet over twee fiscale kwesties waarover vandaag de dag heel wat te doen is : de aftrek van de afschrijving toegepast op het cliënteel dat door een ziekenhuisgeneesheer werd ingebracht aan een daartoe opgerichte vennootschap en de aftrek van de onroerende kosten van een vennootschap die het vruchtgebruik heeft van een gebouw (in de welbekende context van de verenigbaarheid van dergelijke kosten met het maatschappelijk doel). Iedereen weet dat, als de administratie een uitgave wil verwerpen, ze al sinds een aantal jaren de kaart trekt van het verband van de uitgave met het maatschappelijk doel van de vennootschap, zoals vastgesteld in de statuten. Na het Naamse vonnis heeft deze tactiek wel aan slagkracht ingeboet. Dit vonnis, dat de lezer niet onberoerd zal laten, wordt hierna uitgebreid besproken.
Na een fiscale controle richtte de administratie op 17 juni 2003 voor de aanslagjaren 2001 en 2002 twee berichten van wijziging tot de vennootschap, waarin wordt vermeld : 1. de verwerping van de afschrijvingen op de immateriële bestanddelen van de quasi-inbreng, en met name betreffende de bestanddelen die, behoudens de cliënteel, met de tijd geen waardevermindering ondergaan, terwijl het bestaan van het cliënteel zelf werd ontkend, aangezien de inbrengers ervan in een ziekenhuis hun beroep uitoefenen, en dus geen privépraktijk mogen hebben en geen eigen cliënteel hebben kunnen opbouwen; 2. de verwerping van de kosten in verband met het vruchtgebruik van het gebouw, omdat de investering niet voldoet aan de artikelen 49 en 183 WIB 1992, aangezien ze niet werd gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
2.De feiten waarvan de rechter kennis moest nemen kunnen als volgt worden samengevat : op 22 augustus 2000 heeft een geneesheer een artsenvennootschap opgericht met als maatschappelijk doel de uitoefening van de gastro-enterologische geneeskunde in België.
Na afwijzing van de door de vennootschap ingediende bezwaarschriften, werd de zaak voor de Naamse rechter gebracht die de standpunten onderzocht. 3.Met betrekking tot de inbreng van het cliënteel door de geneesheer aan de vennootschap, houdt de administratie in haar conclusies staande dat een geneesheer zijn cliënteel niet aan een vennootschap kan afstaan, aangezien de geneeskunst enkel aan de geneesheer zelf toebehoort. Volgens de fiscus is het immaterieel bestanddeel dat de geneesheer aan zijn vennootschap inbrengt in werkelijkheid «hun vermogen om erelonen te genereren uit hoofde van hun medische activiteiten in de ziekenhuisinstellingen waar ze werken». De administratie leidt daaruit af dat dit immaterieel actief moet worden afgeschreven naar rato van het aantal jaren dat de geneesheer nog in het ziekenhuis moet presteren tot ze de pensioenleeftijd hebben bereikt. Dat standpunt beoogt enkel de afschrijving over een langere periode dan vijf jaar te spreiden.
Op 26 juni 2001 droegen de geneesheer en zijn echtgenote het vruchtgebruik van de woning voor een periode van 15 jaar aan de vennootschap over. De vennootschapvruchtgebruiker verkreeg het recht om, op haar kosten, verbouwingen uit te voeren, die bij de wederoverdracht van het vruchtgebruik, zonder enige vergoeding, door de blote eigenaars zullen verworven zijn. De prijs van de overdracht werd vastgesteld op 8 000 000 BEF. De huurwaarde van het huis werd door de partijen op 720 000 BEF per jaar bepaald, terwijl de waarde van de volle eigendom op 11 000 000 BEF werd vastgesteld. Het gedeelte van het huis dat door de bedrijfsleiders van de vennootschap voor bewoning wordt gebruikt, werd op 82 % geraamd. De vennootschap verkreeg eveneens de inbreng van de immateriële bestanddelen in verband met de vorige beroepswerkzaamheid van de arts : het betreft «de technische competentie, het specialisme, de naambekendheid, het cli30
APRIL
–
13
MEI
2007
Eiseres argumenteert dat het cliënteel, door overlijdens, verhuizingen en de stopzetting van behandelingen, nood-
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
230
zakelijkerwijs jaarlijks afneemt en er bijgevolg sneller moet worden afgeschreven.
4.Met betrekking tot de verwerping van de kosten inzake het vruchtgebruik van de door de geneesheer betrokken woning, stelt de administratie dat de aftrek van de bewuste kosten weliswaar door de bepalingen van artikel 49 WIB 1992 wordt geregeld, maar dat daaraan de bepalingen die voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie moeten worden toegevoegd, volgens dewelke : – uit de omstandigheid, dat een handelsvennootschap een rechtspersoon is die opgericht is met het oog op een winstgevende bezigheid, niet kan worden afgeleid dat al zijn uitgaven van zijn brutowinst mogen worden afgetrokken : uitgaven kunnen worden beschouwd als aftrekbare beroepskosten als ze inherent zijn aan de uitoefening van het beroep, d.w.z. aangezien het om een vennootschap gaat, dat ze noodzakelijkerwijs betrekking hebben op haar maatschappelijke activiteit (Cass., 18 januari 2001, FJF 2001/220); – de vennootschap moet bewijzen dat de uitgaven noodzakelijk verband houden met de uitoefening van haar maatschappelijke activiteit (Cass., 3 mei 2001, Bul.Bel. p. 1615-1620, en Cass. 19 juni 2003, Act. Fisc., 14 augustus 2003).
In strijd met hetgeen de administratie voorhoudt, blijft het door een geneesheer afgestane cliënteel wel degelijk zijn eigendom. Bovendien voert eiseres nog volgende argumenten aan : – de Code van geneeskundige plichtenleer, en inzonderheid artikel 18, bepaalt dat het cliënteel van een geneesheer slechts de geneesheer kan toebehoren; – een advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren van 19 september 1992 bepaalt dat, wanneer een geneesheer een ziekenhuisinrichting verlaat, hij zijn patiëntenbestand met zich meeneemt of aan zijn confraters afstaat, ongeacht of ze hun beroep in dezelfde instelling uitoefenen. Desgevallend is het ziekenhuis verplicht om de nieuwe gegevens van de geneesheer, die ontslag heeft genomen, aan de patiënten mede te delen; – een advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren van 20 april 1996 (gepubliceerd in het tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 7, 8570, 1999, p. 19) bepaalt «dat de principes betreffende de overdracht van cliënteel ook van toepassing zijn op de overdracht van een ziekenhuispraktijk. Uiteraard kunnen in dit geval enkel díe elementen van de ziekenhuispraktijk overgedragen worden die de arts toebehoren».
De fiscus meent dat, aangezien eiseres niet kan bewijzen dat de verwerving van het vruchtgebruik betreffende het door de bedrijfsleiders voor bewoning gebruikt gedeelte een uitgave is die nodig is voor de uitoefening van de medische activiteit, de kosten in verband met dat vruchtgebruik moeten worden verworpen.
De rechtbank valt de argumenten van eiseres bij en beslist dat de administratie ten onrechte voorhoudt dat een ziekenhuisgeneesheer geen persoonlijk cliënteel kan opbouwen.
Eiseres argumenteert dat de voorwaarden inzake de verenigbaarheid met het maatschappelijk doel niet in artikel 49 WIB 1992 zijn opgenomen en dat deze bepaling enkel oplegt dat de kosten gedaan of gedragen zijn «om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden».
Dergelijk standpunt is, volgens de rechter, strijdig met de deontologische principes waarnaar eiseres verwijst en volgens dewelke het cliënteel, ook in een ziekenhuis, aan de geneesheer toebehoort en niet aan de instelling waarin hij uitoefent.
Uit het woord «om» kan worden afgeleid dat het ware wettelijke criterium van de aftrekbaarheid van de beroepskosten het doel van de uitgave is.
Het is ook in strijd met de realiteit, aangezien de meeste patiënten die zich in het ziekenhuis op de raadpleging aanmelden, een welbepaalde geneesheer willen zien en niet om het even welke arts van een bepaalde dienst.
Het enige verband dat moet aanwezig zijn is niet het verband tussen de uitgave en de beroepswerkzaamheid, maar tussen de uitgave en het belastbaar inkomen.
Dat is, volgens de rechtbank, te wijten aan, enerzijds de naambekendheid van iedere geneesheer (die, vooral als het een specialist betreft, meer verband houdt met zijn professionele kwaliteiten dan met de ligging van het kabinet waar hij spreekuur houdt) en, anderzijds, de invloed van de huisartsen die het als hun plicht zien hun patiënten naar de specialist te sturen die hun het bekwaamst lijkt om de geconstateerde of vermoede ziekten te behandelen. PA C I O L I
NR.
230
BIBF-IPCF
Eiseres voegt daaraan toe dat niets de vennootschap ervan weerhoudt de kosten te dragen die haar in staat stellen haar zaakvoerders behoorlijk te vergoeden met een voordeel in natura in de plaats van hun rechtstreeks beroepsinkomsten te betalen. Na de standpunten te hebben onderzocht stelt de rechtbank vooreerst vast dat het verband met het maatschap-
30
APRIL
–
13
MEI
2007
pelijk doel van de vennootschap (de uitoefening van de geneeskunde volgens de specialismen van de vennoten) geen door artikel 49 WIB 1992 gestelde voorwaarde is. Hoewel er geen voorwaarde is gesteld inzake het verband tussen de uitgave en het maatschappelijk doel van een vennootschap, geldt dat wel voor het verband met de maatschappelijke activiteit – in ruime zin – die aanzienlijk kan afwijken van het eigenlijke maatschappelijk doel. Dat laatste verband moet aanwezig zijn en kunnen worden aangetoond (net zoals dat geldt voor de belastingplichtige-natuurlijke persoon die geen kosten kan aftrekken die geen verband houden met zijn beroepswerkzaamheid).
toe te passen op cliënteel dat hij in zijn vennootschap inbrengt. Bovendien heeft dergelijke cliënteel een in de tijd beperkte duur, wat een snelle afschrijving ervan verantwoordt. Men voege daaraan toe dat de herkwalificatie van een inbreng van cliënteel tot «vermogen om erelonen te genereren uit hoofde van hun medische activiteiten in de ziekenhuisinstellingen waar ze werken» geen enkele zin heeft, aangezien dat vermogen zelf afhankelijk is van het bestaan van cliënteel. Immers, een jonge geneesheer die pas begint, heeft het vermogen om erelonen te genereren, maar dat vermogen is nog potentieel, zelfs virtueel, en wordt aldus op nul geraamd.
Het criterium aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of dat verband aanwezig is, is dat van het doel van de uitgave ten aanzien van het verkrijgen van een belastbaar inkomen.
Vervolgens is het een interessante vaststelling dat de stellingname van het Hof van Cassatie (uit 2001 en 2003) over de verenigbaarheid van de kosten met het statutair doel van een vennootschap, niet eenstemmig door alle rechtbanken wordt gevolgd. We kunnen er ons alleen maar over verheugen dat de rechtbanken soms de voorkeur geven aan het doel van de uitgave boven de door het Opperste Hof gehuldigde beginselen. Moeten we er nog aan herinneren dat deze «vijfde» voorwaarde inzake het verband met het maatschappelijk doel geen enkele wettelijke grondslag heeft. Het innen van een huur (of het verkrijgen van een voordeel van alle aard), of zelfs het loutere genot van het goed door de vennootschap die het vruchtgebruik heeft, komen ten goede van de vennootschap en kaderen in de maatschappelijke activiteit van de vennootschap. Daarenboven behoort het feit dat een vennootschap kosten draagt om haar in staat te stellen haar bedrijfsleiders in natura te vergoeden in de plaats van de loonkost in geld uit te geven, tot de vrijheid van beheer van de vennootschap waarin de administratie zich niet mag mengen. Merk ten slotte op dat het louter feit dat de opbrengst uit het vruchtgebruik onmiddellijk als vergoeding van de bedrijfsleiders wordt uitgekeerd, voor de rechter geen omstandigheid inhoudt die de door artikel 49 WIB 1992 gestelde voorwaarden in het gedrang brengt.
Wanneer de activiteit die daartoe leidt (of daartoe in principe zou moeten leiden) inherent is aan het maatschappelijk doel, stelt de aftrek geen enkel probleem. Wanneer de ontwikkelde activiteit van de definitie van het maatschappelijk doel afwijkt, moet de belastingplichtige vennootschap bewijzen dat deze activiteit op zijn minst het nastreven van een belastbaar inkomen beoogt. Door de verkrijging van het kwestieuze vruchtgebruik verkreeg eiseres het genot van het gebouw waarop het vruchtgebruik betrekking heeft. Bovendien doet dat voordeel bij haar een onroerend inkomen ontstaan (dat kan worden beperkt tot het kadastraal inkomen als de vennootschap het zelf betrekt of gelijk is aan de huur als ze dat recht, onder bezwarende titel, aan een derde afstaat). De rechter leidt daaruit af dat het niet gerechtvaardigd is om de aftrek van de kosten in verband met het vruchtgebruik ten name van eiseres te verwerpen : als de vennootschap deze kosten niet zou hebben gedragen, had ze het vruchtgebruik niet genoten en haar bedrijfsleiders het voordeel niet kunnen toekennen dat de administratie te hunnen name heeft belast.
Dit was dus een origineel vonnis dat, laat ons hopen, navolging zal kennen. Pierre-François COPPENS Advocaat aan de Balie van Brussel Professor aan de Chambre belge des comptables et conseils fiscaux
5.Welke gevolgen moeten als les uit dit vonnis worden getrokken ? Ten eerste, het is duidelijk dat het loutere feit dat de geneeskunde in een ziekenhuis wordt uitgeoefend, de geneesheer niet het recht ontzegt om een afschrijving
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. G erealiseerd
30
APRIL
–
13
in
MEI
samen w erking
2007
met
klu w er
–
w w w . klu w er . be
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
230