Wetenschappelijk aangetoond
INHOUD JUNI 2006 VAKWERK
274
André van der Hoeven De mobiele telefoon in de klas? Ach, waarom niet? Hoe lessen visueel aantrekkelijker worden met behulp van een PDA (Personal Digital Assistant) leest u hier.
277
Paul Leendertz Waarom? Wat wil de onderwijsgevende eigenlijk te weten komen als hij/zij de leerlingen vragen voorlegt die met ‘waarom’ beginnen?
293 300
Dirk Meijers XLNT-talent WaterBreed Het nieuwe bètavak ingepast in de module WaterBreed. Wim van der Putten Bodemecologie: onzichtbare interacties met zichtbare gevolgen Kennis van de bodem, haar biologie en de ecologische interacties, is van levensbelang.
VERDER IN DIT NUMMER:
NASCHOLINGSBIJLAGE
271 Gijs Schalij De schooltuin, leren en groeien Wat komt er allemaal bij kijken als u een project schooltuin met uw klas start?
RUBRIEKEN 273 Bob Lefeber
279 Guus Mulder en Jan van Driel Nieuwe Scheikunde: nieuwlichterij of heilige graal? 282 Theo Sanders en Ron Vonk Science op het Carmel College Salland voortvarend van start De behoefte om de samenhang tussen de vakken techniek, natuurkunde en scheikunde te vergroten leidde tot de vorming van het vak ‘Science’. 285 Mart van den Brekel en Leo Theuws Design of Experiments: just DoE it! Een leuke manier om statistisch verantwoord te experimenteren 290 Marion Paulides Vooruitlopen op het nieuwe bètavak In deze laatste bijdrage in de serie leest u hoe het Northgo College in Noordwijk het bèta- en techniekonderwijs aantrekkelijker maakt. 303 Ad Mooldijk, Nora Niekus, Wim Sonneveld en Kees Hooyman SaLVO, verbanden en chips Hoe kun je, zonder een al te grote verspilling, de dichtheid van chips bepalen.
Mijn eerste jaar als mentor 284 Rob Ouwerkerk Kleintje natuurkunde (8) 288 Piet van Ipenburg Biologie, goed bekeken (2) 291 Marjan Bruinvels Poëzie en fysici 292 Meta Geerts en De digitale tuin (17) Gerard Stout 296 Adrie WarmenhovenEise Eisinga Planetarium (6) 298 Annemieke Bio-belicht Bottemanne en Jan Theo Boer 299 Louis Mathot en Smaakmakers (15) Hubert Biezeveld 306 Marianne Offereins Vrouwenminiatuur: Marianne Plehn (1863-1946)
ALGEMEEN GEDEELTE 315 Recensies 308 Opinie 308 Brieven van lezers 318 Media 309 Vereniging 318 Mededelingen 312 Verslagen 321 Adresgegevens 313 Wetenschap
Het bestuur van de NVON en de redactie van NVOX wensen u een fijne vakantie toe.
Wetenschap is zeer in de mode. Het is pas waar als het wetenschappelijk is aangetoond. ‘Aangetoond’ is niet genoeg. ‘Aangetoond’ dat is niks. “Kijk, dat vergeet-mij-nietje is blauw”. Nee, dat is geen waarheid. Misschien heeft de waarnemer wel lenzen in, is hij kleurenblind. Spectraalanalyse op z’n minst is nodig. Hoe iets wetenschappelijk aangetoond wordt, daar hebben velen geen notie van. Dubbelblind onderzoek, roept men wel eens. Inderdaad: dubbelverblind vind ik de waardering voor de wetenschap, vooral de waardering door mensen die van harde bètawetenschap geen sjoege lijken te hebben. De zwaartekracht van Newton is wetenschappelijk aangetoond. Tja, maar inmiddels heeft Newton geen gelijk meer. ‘Wetenschappelijk aangetoond’ betekent: waar, tot aangetoond is dat het niet waar is. ‘Wetenschappelijk aangetoond’ betekent rijp voor falsificatie. Popper: “Wetenschappelijke theorieën zijn echte gissingen, zij bevatten veel informatie over de wereld, kunnen weliswaar niet worden geverifieerd …. maar wel aan zware, kritische testen worden onderworpen.” Greetje van der Werf, psycholoog, promoveerde op het onderwerp: Het schoolwerkplan in het basisonderwijs: ontwikkeling, implementatie en opbrengst. Het idee alleen al. Zonder aanziens des persoons roept dit het beeld op van gebakken lucht, de afwezigheid van het niets. Greetje van der Werf werd meer dan een jaar geleden hoogleraar onderwijskunde in Groningen en oogstte veel succes met haar oratie. Prof. Van der Werf is tegen het nieuwe leren. Veel geciteerd werd haar oordeel dat het nieuwe leren niet wetenschappelijk onderbouwd is. Dat mensen zich doodergeren aan het nieuwe leren is uitstekend. Maar kom niet aan met de wetenschap. En zeker niet met de wetenschap onderwijskunde. Onderwijskunde = onderwijsonkunde. Onderwijs is gelukkig een niet-wetenschappelijke bezigheid. En via uiterst onwetenschappelijke methodes lukt het soms om iets duidelijk te maken van de wetenschap, de echte wetenschap, die van Popper.
[email protected]
JUNI 2006 | NVOX | 269
André van der Hoeven Emmauscollege, Rotterdam
Tegenwoordig kun je op straat niet meer rondlopen of je ziet wel mensen met de meest geavanceerde mobiele telefoons en pda’s (personal digital assistant = mobiele pc op telefoonformaat) rondlopen. Vooral de pda’s en zogenoemde smartphones bezitten mogelijkheden die tot voor kort voor onmogelijk werden gehouden. In dit artikel laat ik zien hoe ik de pda gebruik tijdens de lessen natuur/scheikunde in combinatie met een al aanwezige computer en beamer. Het onderwerp geluid in de klas wordt visueel aantrekkelijker en didactisch duidelijker.
De mobiele telefoon in de klas? Ach, waarom niet? Met applets kun je prachtig zwevingen in de klas demonstreren. Met een oscilloscoop maak ik trillingen ook voor de klas zichtbaar. Eén van de nadelen van het gebruik van de oscilloscoop is dat de schermpjes klein zijn. Leerlingen achter in de klas kunnen het beeld slecht zien. Daarnaast kost het tijd om de oscilloscoop goed afgesteld te krijgen. Verder zijn oscilloscopen vrij dure apparaten met een zeer specifiek toepassingsgebied. Onlangs kwam ik op internet het programma Pocket Instrument tegen voor de pocket pc (kosten circa 35 euro) en gemaakt door Virtins Technology (www.virtins.com). Dit programma bestaat uit 3 modules, namelijk een oscilloscoop, een spectrumanalyser en een signaalgenerator. Toen ik dit programma zag vroeg ik mij af of dit een toevoeging zou kunnen betekenen voor mijn lespraktijk en ik kwam al snel tot de conclusie dat dit zeker het geval was. (Dit pakket is ook voor de pc verkrijgbaar, namelijk Sound Instrument V2.0, en heeft dan vergelijkbare mogelijkheden. Voordeel van de pda is dat je er ook mee door de klas kunt lopen en het bijvoorbeeld aan tafel kunt demonstreren). Een andere mogelijkheid is om de pda te gebruiken bij een practicumopdracht of profielwerkstuk. Om het geheel compleet te maken had ik nog één ander softwarepakket nodig, genaamd SOTI Explorer (kosten ongeveer 25 euro). Dit programma zorgt ervoor dat de schermoutput van de pda op de pc zichtbaar wordt en dat ook de pda vanaf de pc te bedienen is. De moderne pda’s draaien op Windows Mobile 5.0 en kunnen ook een schermweergave geven op landschapformaat. Dit zorgt ervoor dat het scherm van de pda mooi beeldvullend weergegeven kan worden op de pc.
Figuur 1. Opstelling voor het gebruik van de pda als oscilloscoop in de klas.
Oscilloscoop Met het oscilloscoopgedeelte van de software is het heel goed mogelijk om geluidstrillingen zichtbaar te maken voor de klas. Het programma is in staat om schaalverdelingen van 100 μs tot 1 s zichtbaar te maken, en met een de opstelling zoals hierboven beschreven zijn alle frequenties van zo’n 100 Hz tot 7000 Hz goed zichtbaar te maken.
Met behulp van deze twee pakketten kun je via de beamer een levensgrote oscilloscoop op het scherm projecteren, die vanuit heel de klas goed zichtbaar is en waarmee verbazend goed natuurkundige verschijnselen zichtbaar te maken zijn. Om het geheel werkend te krijgen moet je de opstelling maken zoals gegeven in figuur 1. Hierbij maak je gebruik van de headset die meestal bij een pda geleverd wordt, of een standaardheadset, eventueel bluetooth voor werking op afstand in het lokaal.
Figuur 2. Twee geluidsgolven met verschillende frequenties (440 en 1700 Hz) weergegeven via de pda. 274 | NVOX | JUNI 2006
Paul Leendertz
‘Waarom draag je ’s winters dikkere kleding dan ’s zomers?’ ‘Waarom zet een roodborst ’s winters zijn veren op?’ Leraren stellen veel vragen, zowel tijdens de les als op proefwerken. Nogal wat vragen beginnen met ‘Waarom’, zoals de twee vragen hierboven. Ik ben benieuwd wat de leraar die deze vragen stelde, te weten wil komen. En wat zou de leerling antwoorden?
Waarom? Op de eerste vraag zou het antwoord kunnen luiden: ‘Ik draag ’s winters dikkere kleding om geen kou te lijden.’ De leerling geeft daarmee aan dat hij een reden heeft om zich dikker te kleden. De vraag had dus ook kunnen luiden: (1; zie tabel) ‘Welke reden heb je om je ’s winters dikker te kleden?’ Dat houdt in dat als je een reden wilt vernemen voor een bepaald gedrag, het antwoord gegeven kan worden door een redelijk denkend wezen, in casu een mens. Een ‘waarom-vraag’ kan dus alleen gesteld worden met betrekking tot menselijk handelen. Met dit in gedachten nemen we de tweede, ethologische vraag onder de loep: Waarom zet een roodborst ’s winters zijn veren op? Aangezien vogels geen reden hebben om hun veren op te zetten, is deze vraag defect. Waarschijnlijk wil de vraagsteller te weten komen of de leerling inziet dat het opzetten van de veren functioneel is, dus dat het opzetten van de veren een functie heeft, zin heeft, doelmatig is. De vraag zou dus kunnen luiden: (3; zie tabel) ‘Waartoe (of: waarvoor) dient het opzetten van de veren door een roodborst in de winter?’of: ‘Waarvoor dient het opzetten van de veren door een roodborst in de winter?’ of ‘Leg uit dat het opzetten van de veren door een roodborst in de winter doelmatig is.’ Mogelijke antwoorden zijn dan: ‘Een roodborst zet ’s winters zijn veren op voor handhaving van zijn lichaamstemperatuur.’ of ‘De gevraagde functie is handhaving van de lichaamstemperatuur.’ Een juist antwoord dat een proximale oorzaak aangeeft zou kunnen zijn: ‘De veren worden opgezet door bepaalde, in de huid gelegen spieren.’ Een foutief antwoord is: ‘Een roodborst zet ’s winters zijn veren op om zijn lichaamstemperatuur te handhaven.’ Dit antwoord impliceert immers dat het vogeltje een reden zou hebben om zijn veren op te zetten, of, anders gezegd, inzicht heeft in het nut of de zin ervan. Overigens zou het ook kunnen zijn dat bovenbedoelde vraagsteller te weten wil komen wat de oorzaak is van het opzetten van de veren. In dat geval had de vraag beter kunnen luiden: (2; zie tabel) ‘Waardoor (of nog duidelijker: door welke oorzaak) zet een roodborst zijn veren op?’ Een juist antwoord zou kunnen luiden: ‘Een roodborst zet zijn veren op door de lage buitentemperatuur (of: door verlaging van zijn lichaamstemperatuur).’ De manieren waarop men zou kunnen vragen naar de reden,
Tabel 1. Samenvatting van de vraagmogelijkheden. De nummers boven de kolommen corresponderen met de nummers die tussen haakjes voor de door mij genoemde voorbeelden staan.
Vraag: of:
de oorzaak of de functie van een gebeurtenis zijn samengevat in tabel 1. Om de tabel te verduidelijken geef ik nog enkele voorbeelden. (1) Waarom vloek je niet? (1) Waarom gebruik je een joodoplossing om zetmeel aan te tonen? (2) Waardoor ontstaat een blauwe kleur als je zetmeel aan een joodoplossing toevoegt? (1) Waarom ga je naar school? Of: Welke reden heb je om naar school te gaan? (2) Waartoe ga je naar school? Of: Wat is de zin van naar school gaan? (2) Waardoor heeft maagsap een lage pH? (3) Waartoe heeft maagsap een lage pH? Of: Wat is de functie van die lage pH? (2) Waardoor zingt een vogel? (3) Waartoe zingt een vogel? Hoewel dit artikel door een bioloog is geschreven, is het ook gericht tot fysici en chemici. Maar binnen hun vakgebied komt het, net als in het dagelijkse spraakgebruik, veel minder voor dat een onjuiste vraagstelling de leerling in problemen brengt. Binnen de biologie is het verschil tussen waardoor en waartoe zeer essentieel, met name binnen de deelgebieden ethologie en evolutie. Het maakt nogal wat verschil of je naar de oorzaak van een fenomeen vraagt of naar de functie ervan. Het veelvuldig verkeerd gebruik van ‘waarom’ zou wel eens terug te voeren kunnen zijn op een anglicisme. Het Engelse ‘why’wordt vaker dan in het Nederlands gebruikt als gevraagd wordt naar de oorzaak of de zin van een gebeurtenis, hoewel in het Engels ook de woorden ‘what’ en ‘what … for’ gebruikt worden in de betekenis van respectievelijk waardoor en waartoe.
1 rationeel
2 causaal
3 functioneel
Waarom …? Wat is je reden om … ?
Waardoor …? Wat is de oorzaak van … ?
Waartoe … ? Waarvoor dient …?
Door … Doordat ….
Voor … Opdat …
Antwoord: Om …. of: Omdat …
JUNI 2006 | NVOX | 277
Dirk Meijers
Het bètateam van het Zuyderzee College in Emmeloord werkt voor XLNTtalent aan een eigen concept met de module WaterBreed. Het gaat daarbij niet
Zuyderzee College, Emmeloord
om één afgeronde module, maar om een verzameling van kleinere eenheden rondom een schooleigen ‘cultuur’ van echt onderzoek aan water.
XLNT-talent WaterBreed WaterBreed Met een jaarlijks terugkerend project in de Weerrribben in Noord-West-Overijssel kreeg wateronderzoek een vaste plaats in binask op het Zuyderzee College. Toen kwam het nieuwe bètavak. De keuze voor wateronderzoek als ruggengraat in de module WaterBreed was daarom logisch. Het Zuyderzee College sloot met het waterschap Zuiderzeeland van de provincie Flevoland een overeenkomst om vijf monsterpunten voor bepaling van oppervlaktewaterkwaliteit te adopteren. Samen met de locale hengelsportvereniging ’t Poldervoorntje gaan vanaf 2006 - 2007 alle NT en NG leerlingen en een deel van de leerlingen aardrijkskunde rouleren in een meetcircuit. De gegevens worden met toestemming van het RIZAingevoerd in de database BEVER van de Nederlandse waterbeheerders. Dat betekent dat leerlingen betrouwbare metingen moeten doen. Een serieuze zaak, die meer inspireert dan een willekeurige titratieopdracht of plankton-excursie. Het project omvat onderzoek naar waterkwaliteit, biodiversiteit en gezondheid (zwemwatertest). In een voortraject maken leerlingen kennis met de achtergronden van de chemie en de fysica van de meetmethoden en de onzekerheden waarmee rekening moet worden gehouden. De vijf monsterpunten zijn zó gekozen, dat duidelijk verschillende watertypen zijn vertegenwoordigd. Van een zeer heldere, veertig meter diepe zandwinput, de Casteleynsplas tot eutrofe parkpoelen in het stedelijk gebied.
Submodules Naast deze onderzoekslijn is er een gevarieerd aanbod van onderzoeksopdrachten rond het thema water. Deelname aan het meetprogramma (verplicht) plus het uitvoeren van twee tot drie submodules zal toereikend zijn om de vereiste 40 slu voor één module in de NLT visie in te vullen. In het curriculum geven de specialisten voor zo’n onderdeel een presentatie aan hun jaargenoten. Alle leerlingen leren dus over ieder onderzoek. Op dit moment zijn de negen onderdelen in overweging, ontwikkeling of reeds uitgetest; in de kopjes van de volgende paragrafen vindt u deze terug. In een volgend artikel zullen we verslag doen hoe één en ander in de praktijk uitpakt. Na het overzicht van de inhoud van de onderdelen krijgt u in dit artikel nog een beeld van de organisatorische hobbels die we moeten nemen om onze ideeën uitgevoerd te krijgen. 1. Het Weerribbenproject Dit project draait nu vier jaar. Aan bod komen ecologie, waterkwaliteit, kringlopen, broeikaseffect, ruimtelijke ordening (ecologische hoofdstructuur), economie (van veenboer en rietsnijder tot campingbaas en bootjesverhuurder) en geschiedenis van dit rijke Wetland-complex. Binask trekt hierbij samen op met de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en economie.
2. Vierentwintig uur zuurstof meten Een sterk vervuilde eendenpoel vergelijken met de zeer schone Casteleynsplas. Dat betekent een etmaal met een team (tentje, slaapzak, wekker) op locatie metingen doen, verzamelde gegevens analyseren en vooraf geformuleerde verwachtingen toetsen. 3. Zelf drinkwater bereiden uit slootwater Zelf een technisch ontwerp maken, kwaliteitscontrole uitvoeren. Methode 1: filtratietechniek Methode 2: door verdamping (zonnewarmte) en condensatie. 4. De fysische kieuw Waterinsecten gebruiken een luchtbel die dankzij gasdiffusie als kieuw functioneert. Onderwerp is de relatie tussen hoeveelheid opgelost zuurstof en de watertemperatuur, gekoppeld aan de relatie tussen stofwisselingssnelheid en temperatuur bij waterinsecten. Beide fenomenen worden in experimenten onderzocht. Het levert een prachtige combinatie op van chemisch rekenen, diffusieproblemen en evolutionaire aanpassingen van waterinsecten aan hun specifieke habitat. 5. Leven op het randje Er zijn nogal wat waterdieren, die op of aan het wateroppervlak leven. Zij maken gebruik van de oppervlaktespanning. In dit onderdeel wordt onderzocht hoe oppervlaktespanning gemeten kan worden, hoe het varieert met temperatuur en hoe het wordt beïnvloed door oppervlakteactieve stoffen. Het effect op objecten en op waterdiertjes wordt nagegaan. 6. De Wateraap theorie Als we toch met adaptaties aan het watermilieu bezig zijn, kan meteen deze verguisde theorie over het voetlicht worden gebracht. De theorie ziet in tal van typisch menselijke lichamelijke, fysiologische en gedragsmatige kenmerken de afdruk van een amfibische leefwijze op enig moment in onze voorgeschiedenis. In deze submodule laten we een aantal aspecten onderzoeken, zoals de duikreflex bij de mens, de seksuele dimorfie in aangepastheid aan het water, zwem- en drijfvermogen bij zuigelingen. De locale duikvereniging De Zeewolf die in de Casteleynsplas traint, wordt gevraagd in dit deel te participeren. Hieraan gekoppeld wordt ingegaan op het fenomeen deep diving, waarbij het record op meer dan honderd meter diepte ligt voor duiken zonder hulpmiddelen. Onderzoek naar fysiologische aanpassingen in het lichaam van deze ‘specialisten’ toont overeenkomsten aan met die in diep duikende zeezoogdieren (walrus). Doel is de precieze aanpassingen te achterhalen en de vergelijkbaarheid met die in zeezoogdieren te staven. De film The Science of Diving is daarvoor de introductie.
JUNI 2006 | NVOX | 293
Wim van der Putten
Deze tekst is een aangepaste versie van de oratie van Wim van der Putten: Functionele biodiversiteit, onzichtbare interacties belicht. Prof. Van der Putten
Nederlands Instituut voor Ecologie
verzorgt de openingslezing tijdens de nascholingsdag voor biologiedocenten op 12 oktober: Steek je kop in het zand.
Bodemecologie: onzichtbare interacties met zichtbare gevolgen Bodem: van zwarte doos tot broeinest van leven Voor veel mensen geldt bodem als een zwarte doos, waar van alles ingaat en uitkomt, zonder dat je precies weet wat er intussen gebeurt. Bodem kan schoon zijn of vervuild, nat of droog en behalve om er planten in te laten groeien, bedekken we de bodem het liefst met grind, asfalt of beton om te voorkomen dat we er in wegzakken. Zelfs sporten die van oudsher op een grasveld werden gespeeld, zoals voetbal, hockey en tennis worden tegenwoordig steeds meer tot vrijwel uitsluitend op een kunstmatige ondergrond beoefend. Siergewassen en groenten worden steeds meer in watercultures of op steenwol geproduceerd, maar voor de belangrijkste voedselgewassen als granen, aardappels en suikerbieten is echte bodem nog onmisbaar. De soortenrijkdom in de bodem is zeer groot. Veel groter dan die in water. Wat moet je nu aan met de enorme biodiversiteit in de bodem? Een gram grond bevat zo’n 5000 soorten microorganismen (bacteriën, protozoën en schimmels), maar we weten niet hoe dat aantal moet worden geëxtrapoleerd naar een kilogram grond of naar een vierkante meter grasveld. Onder een vierkante meter grasveld leven ook al gauw enkele honderden soorten ongewervelde bodemorganismen. Opgeteld zitten er per vierkante meter grasveld dus meer dan 5000 en misschien wel veel meer dan 10000 soorten microbiële en ongewervelde bodembewoners. Deze enorme soortenrijkdom is bijna niet voor te stellen, laat staan het antwoord op de vraag hoe functioneel deze enorme biodiversiteit is. Sommige onderzoekers veronderstellen dat veel van deze soorten hetzelfde doen en dat je met vijf soorten een kringloop van voedingsstoffen op gang kunt houden. Maar als variatie in ruimte en
tijd en combinaties van stressfactoren worden meegewogen, blijkt dat diversiteit wel degelijk van belang is voor de stabiliteit van de kringlopen.
Waarom is de aarde groen? In 1960 publiceerden Hairston, Smith en Slobodkin1 een artikel waarin ze de vraag stelden waarom de wereld groen is. Met andere woorden: Hoe komt het dat planteneters niet alle planten opeten? Hun conclusie was dat de vleeseters, die de planteneters opeten, de aantallen planteneters zodanig laag houden dat de planten er relatief weinig last van hebben. Dit idee is nu bekend als de ‘groene wereld hypothese’. In 1964 kwamen Ehrlich en Raven2 met de suggestie dat planten het ook wel zonder de vleeseters afkonden. Immers, planten produceren een scala aan afweerstoffen, die hen beschermen tegen planteneters. Lange tijd hebben onderzoekers zich gericht op directe afweer van planten tegen ziekten en plagen. In 1980 stelden Peter Price en collega’s dat je de interactie tussen planten en hun vijanden alleen maar kunt begrijpen door ook de vijanden van de vijanden in het onderzoek te betrekken3. Hiermee was het onderzoek naar tri-trofe interacties, en later naar multitrofe interacties, geboren. Het werk van Price heeft veel invloed gehad op onderzoek naar biologische bestrijding en Nederlandse collega’s als Sabelis4, Vet en Dicke5, en Van der Meijden6 hebben een belangrijke rol gespeeld in de theorievorming. Bodemecologen hebben zich hiermee nauwelijks bemoeid. Enerzijds omdat zij sterk geïnteresseerd zijn in stofstromen en anderzijds omdat theorievorming beperkt wordt doordat het met bodemorganismen moeilijk experimenteren is. Toch zijn de ecologische interacties in de bodem niet wezenlijk verschillend van de interacties die zich boven het aardoppervlak afspelen. In de bodem worden plantenwortels gegeten door plantenetende nematoden, die op hun beurt ten prooi vallen aan vleesetende nematoden. Mijten eten deze vleesetende nematoden op en andere mijten eten de nematodenetende mijten op. Ook kunnen plantenwortels worden opgegeten door ziekteverwekkende schimmels, of een symbiotische relatie hebben met mycorrhizaschimmels. Deze schimmels worden op hun beurt opgegeten door schimmeletende nematoden of door springstaarten, welke weer prooien vormen voor vleesetende mijten. De aantalveranderingen van de deelnemers aan zo’n voedselketen of voedselweb worden bepaald door de eigenschappen van individuele soorten en door directe en indirecte interacties tussen planten, planteneters en vleeseters.
Nematoden, het bodemvoedselweb en invloed op vegetatieontwikkeling Figuur 1. Bodemdiertjes: mijten (links boven) en springstaarten (rechts en onder). Foto: Jeffrey Newton. 300 | NVOX | JUNI 2006
Nematoden, ook wel aaltjes genoemd, zijn kleine, wormvormige ongewervelde dieren. Momenteel zijn er zo’n 12000