Bortissim zzriuscilit veliqui
Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties
Agnis Nulla Con
Provincie Gelderland Markt 11 Postbus 9090
Naar een regionale planning
6800 GX Arnhem T (026) 359 90 00 www.gelderland.nl
Provincie Gelderland, dichterbij dan je denkt
van bedrijventerreinen
Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties Naar een regionale planning van bedrijventerreinen
Vastgesteld door de Provinciale Staten op 30 juni 2010
1
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
1 Inleiding Waarom nieuw beleid? In 2005 stelden Provinciale Staten het huidige streekplan Gelderland vast. Daarin is
aangekondigd een uitwerking te maken voor de programmeringsopgave bedrijventerreinen. Inmiddels is duidelijk dat 'een uitwerking' niet volstaat. Nieuwe ontwikkelingen en
inzichten vragen om een aanpassing van het beleid. Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap en de ervaring dat langs alle wegen een zelfde soort
bedrijventerreinen ontstaan. Er is maatschappelijk grote onrust over de klimaatverandering. Dit vertaalt zich in een vraag naar meer regie van de provincie op het ontwikkelen van
bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar
zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren. Samen met de samenwerkende gemeenten zullen we moeten bekijken hoe de omvang van de nieuwe uitleg, de locatiekeuze, het ontwerp en het beheer van bedrijventerreinen beter kan worden geregeld. Burgers,
belangenorganisaties en de rijksoverheid zien hierin een belangrijke rol voor de provincie weggelegd. Deze regierol past in de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte: 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Deze structuurvisie beschrijft welke aspecten van het plannen, ontwikkelen en beheren van bedrijventerreinen de provincie belangrijk vindt en welke
aspecten passen bij de verantwoordelijkheid van ons als overheidslaag tussen het lokale en rijksniveau. Met deze structuurvisie maken wij de weg vrij voor een aanpak waarin
zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, kwaliteit en herstructurering van bestaande
terreinen centraal staan. Eén van die aspecten die van groot belang is, is de implementatie van de SER-ladder. Met andere woorden: een zorgvuldige afweging van het gebruik van de ruimte loopt als een rode draad door deze structuurvisie. Voor onze werkgelegenheid zijn
bedrijventerreinen van groot belang. Het totaal aantal banen op bedrijventerreinen bedraagt
281.320 goed voor bijna een derde (30,7%) van de Gelderse arbeidsplaatsen. De totale productie op bedrijventerreinen bedraagt bijna 18 miljard euro of wel 34,5 % van het regionaal product. Met andere woorden, bedrijventerreinen zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de Gelderse productie. Bovendien zijn bedrijventerreinen een onmisbare schakel in de
levenscyclus van een bedrijf. Succesvolle startende ondernemingen zoeken hun uitbreiding op bedrijventerreinen. Een gezond vestigingsklimaat betekent dat bedrijven over zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende ruimte moeten kunnen beschikken.
Onze opgave is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit op de juiste plek en het voorkomen van overschotten en leegstand. Dit betekent dat er maatwerk moet worden geleverd om terreinen met verschillende kwaliteiten te
(her)ontwikkelen. Vooral in de herstructurering van bestaande terreinen moet kwaliteit prioriteit krijgen. Juist voor de bestaande locaties willen we meer aandacht. Gevestigde
bedrijven zijn gebaat bij een locatie met een goede bereikbaarheid en een goed perspectief tot bedrijfsontwikkeling. Een te snelle veroudering van terreinen heeft nadelige gevolgen voor de economische ontwikkeling van regio’s en steden. Bedrijven lijden onnodig omzetverlies en mogelijk imagoschade en worden daardoor soms gedwongen te verhuizen naar locaties buiten de regio. Samen met lokale overheden en bedrijven ligt hierin een uitdaging om de
kwaliteit van de bestaande terreinen op peil te houden en waarnodig te verbeteren. Zo blijven ook bestaande opgeknapte terreinen interessant voor bedrijven die zich in Gelderland willen vestigen en stedelijke ontwikkeling in het algemeen.
Voor de eerste keer in onze prognoses voor ruimtevragende functies zien we dat op
termijn een trendbreuk ontstaat in de ruimtevraag naar bedrijventerreinen. De groei
van de bevolking in Nederland komt tot stilstand en dit heeft verstrekkende gevolgen voor maatschappelijke activiteiten en ontwikkelingen en daarmee dus ook voor
3
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
bedrijventerreinen. Hoewel het effect van deze trendbreuk in de ruimtevraag nog niet direct in deze planperiode doorwerkt moeten we ons hier wel van bewust zijn en moet de overheid
bij het ontwikkelen van nieuwe terreinen, daar nu al rekening mee houden. De gemiddelde doorlooptijd van planvorming tot realisatie is acht jaar. Wat nu aan plannen wordt
ontwikkeld zal tussen 2015 en 2020 worden gerealiseerd. Gelderland heeft geen behoefte aan te veel en zeker ook niet aan te weinig ruimte voor bedrijvigheid. Er is behoefte aan
voldoende ruimte op het juiste moment. Dit zal onze opgave voor de nabije toekomst zijn. De Structuurvisie Bedrijventerreinen is opgesteld tegen de achtergrond van economische en demografische langetermijn ontwikkelingen. Het gaat daarbij om het in beeld
brengen van een conjunctuur vrij trendmatig ontwikkelingspad. Als gevolg van de
kredietcrisis mag verwacht worden dat de feitelijke vraag de komende jaren onder het
langetermijn gemiddelde zal liggen. Dit verschil wordt in de jaren na de recessie naar alle waarschijnlijkheid weer ingelopen. Verwacht mag worden dat de gemiddelde uitgifte over de gehele conjunctuurcyclus weer zal aansluiten bij het langetermijnbeeld. De
geraamde werkgelegenheidsgroei in het toekomstscenario TM ligt (ver) onder de historische groeicijfers. Op termijn treedt zelfs een daling op. Het gevolg daarvan is dat de toekomstige ruimtevraag voor bedrijvigheid ook sterk afneemt. De uitbreidingsvraag in de periode
2009-2015 zal nog dicht bij de historische uitgifte liggen maar nog gedurende de huidige
streekplanperiode moet al rekening worden gehouden met een trendmatige groeivertraging. Vanaf 2025 wordt de uitbreidingsvraag negatief zodat dat er ruimte vrijkomt. Deze ontwik-
keling voltrekt zich in meer of mindere mate in alle regio’s volgens vrijwel hetzelfde tijdpad. Gelders coalitieakkoord 2007-2011 In het Gelders coalitieakkoord is aangegeven dat de sluipende verrommeling van het
landschap dient te worden tegengegaan. Specifiek ten aanzien van bedrijventerreinen is in het collegeakkoord aangegeven dat ingezet wordt op het benutten van bestaande bedrijventerreinen. Vervolgens wordt prioriteit gegeven aan revitalisering en pas
daarna aan uitbreiding en aanleg van nieuwe terreinen. Bij dit laatste wordt ingezet op
intergemeentelijke samenwerking. Duurzaamheid, parkmanagement en bereikbaarheid zijn basisvoorwaarden voor provinciale bijdragen aan de revitalisering. GS geven aan
dat zij de regio’s nadrukkelijk willen aanspreken om voldoende ruimte te zoeken voor
milieuhinderlijke bedrijven (vanaf categorie 3). Bij een onvoldoende voortvarende aanpak maken GS gebruik van de mogelijkheid om zelf een inpassingsplan vast te stellen. Maatschappelijk signaal De monofunctionele grootschalige uitlegterreinen langs de randen van steden en snelwegen (sluipende verrommeling) voldoen niet langer aan de kwaliteits- en duurzaamheidseisen
die de samenleving stelt aan de inrichting van de ruimte. De eerder genoemde trendbreuk
dwingt ons nu al na te denken over de ontwikkeling van plannen voor nieuwe terreinen en de inrichting en uitgifte van geplande locaties. Opgave De opgave voor Gelderland is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit op het juiste moment en het voorkomen van overschotten en leegstand. Dit betekent dat er maatwerk moet worden geleverd om terreinen met
verschillende kwaliteiten te ontwikkelen en herontwikkelen. Vooral bij herstructurering van bestaande terreinen moet kwaliteit prioriteit krijgen. Afstemming van de planning
bij de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen tussen de gemeentelijke overheden in een
regio is daarom van groot belang. Dat geldt trouwens ook voor het beheer en onderhoud van
4
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
bestaande locaties. Ook daar zullen gemeenten meer onderling moeten gaan afstemmen en vastleggen.
Gelderland is een provincie met een grote variëteit aan landschappen en haar identiteit
wordt mede bepaald door regionale verscheidenheid. Deze kwaliteiten staan op verschillende plaatsen in de provincie onder druk.
Wij voeren regie op de intergemeentelijke/regionale afstemming van de planning en realisatie van nieuwe bedrijventerreinen en herstructurering van bestaande
bedrijventerreinen. Regionale planning en afstemming van bedrijventerrein is een
provinciaal belang.Daarvoor zullen de zes Gelderse regio’s een Regionaal Programma
Bedrijventerreinen moeten gaan opstellen. Dit document is het kader voor de regionale afstemming en planning van bedrijventerreinen.
Het gaat niet alleen om een betere afstemming en planning; ook de kwaliteit op
bedrijventerreinen kan worden verbeterd. Deze kwaliteit kost geld en inspanning, maar levert ons uiteindelijk ook weer iets op. Ruimtelijke en milieutechnische kwaliteit zijn
belangrijk voor recreatie en toerisme, als vestigingsfactor voor bedrijvigheid en niet in de laatste plaats voor de volksgezondheid. In dit kader is het Actieplan ruimtelijke kwaliteit 2008-2011 verschenen.
Ruimtelijke kwaliteit kan daarbij op vele verschillende manieren worden uitgedrukt. Er
zijn vragen over de huidige vormgeving van individuele bedrijven ('te veel grijze dozen'), de vormgeving van gehele bedrijventerreinen (stedenbouwkundige opzet) en de vaak
harde overgang naar de omgeving (relatie met het landschap). Wij willen gemeenten en marktpartijen stimuleren om te komen tot vernieuwende oplossingen. Convenant Bedrijventerreinen Eind 2009 is het convenant bedrijventerreinen ondertekend door het Rijk, het IPO en de
VNG. Dit convenant betreft een uitwerking van de aanbevelingen van de Taskforce (Her)
ontwikkeling Bedrijventerreinen (commissie Noordanus). Het doel van dit convenant is om
gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland. In
het convenant zijn afspraken gemaakt over de rolverdeling tussen gemeenten, provincies en Rijk. Daarin staan de volgende afspraken:
- Het Rijk heeft in bedrijventerreinenbeleid een kaderstellende rol voor het economische vestigingsklimaat en de ruimtelijke basiskwaliteit en een faciliterende rol bij de herstructurering.
- De provincies zijn regisseur van het provinciale en interregionale bedrijventerreinenbeleid (voor zowel nieuwe als bestaande bedrijventerreinen) en stellen hiervoor de provinciale beleidskaders vast in hun structuurvisie en hanteren indien nodig hun juridisch instrumentarium op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
- De gemeenten zijn de initiator, opsteller en uitvoerder van het (inter)gemeentelijke regionale bedrijventerreinbeleid binnen regionale verbanden en binnen de gestelde provinciale kaders.
Deze afspraken zoals deze in het convenant zijn vastgelegd vormen een belangrijke basis voor het provinciaal beleid zoals verwoord in de structuurvisie dat wij in overleg met de regio’s en samenwerkende gemeenten tot uitvoering willen brengen.
5
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Sturing Wij willen de in deze structuurvisie verwoorde doelstellingen ook daadwerkelijk gaan realiseren. Dat kunnen wij niet alleen; medewerking van andere overheden en het
bedrijfsleven is daarbij onontbeerlijk. Wij willen daarom door middel van heldere en stevige afspraken met externe partijen een voortvarende uitvoering verzekeren en daarop regie
voeren. Wij zullen in deze structuurvisie en in de bestuurlijke afspraken met de regio’s, het z.g. Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) duidelijk aangeven:
• welke onderwerpen wij van provinciaal belang vinden en waarop wij met behulp van de Wro- en andere provinciale instrumenten ook zelf willen sturen en;
• voor welke onderwerpen wij de beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voornamelijk bij de in regio’s en samenwerkende gemeenten laten.
In het hoofdstuk over Beleid leggen wij een duidelijke koppeling met de inzet van
instrumenten, ter verwezenlijking van de daarin opgenomen beleidskeuzen. Op deze wijze geven wij invulling aan onze eigen sturingsrol en die van anderen.
De digitale structuurvisie Ruimtelijke plannen zijn traditioneel opgebouwd uit een plantekst en bijbehorende kaarten. Geen enkel plan wordt nog ‘handmatig’ opgesteld. De planteksten worden digitaal opgesteld met een tekstverwerkingspakket, de kaarten worden digitaal vervaardigd in een tekenpakket of idealiter in een geografisch informatie systeem (GIS). Zo bekeken worden ruimtelijke plannen op dit moment allemaal digitaal opgesteld. Echter volgens de (nieuwe) Wro met bijbehorende Bro en de ministeriële regeling is er meer nodig dan dat. Een digitaal plan dient digitaal, objectgericht en IMRO-gecodeerd te worden opgesteld. Onderhavige Structuurvisie is volgens de Bro richtlijnen digitaal opgesteld. Hierbij is uitgegaan van een objectgerichte opbouw van de plankaart en de planteksten. De benoeming van objecten (elementen) in het plan, zorgt voor een duidelijke structuur. In deze structuurvisie zijn onderscheiden: 'bedrijventerreinen algemeen', 'regionale, intergemeentelijke en lokale terreinen' en 'specifieke terreinen en werklocaties'. De IMRO-codering is vooral bedoeld om het plan in een digitaal proces eenduidig te kunnen uitwisselen en om de informatie uit de plannen te kunnen gebruiken voor meerdere toepassingen, zoals analyse, toetsing, raadpleging en cartografie. Daarnaast kunnen de coderingen worden gebruikt om vanuit de plankaart(en) verwijzingen te maken naar de bijbehorende planteksten. Eén van de verwijzingen is altijd de verwijzing van het totale plangebied naar de volledige plantekst. Dit plan kan na vaststelling door PS door een ieder via de provinciale site op internet benaderd worden.
Leeswijzer De structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties bestaat uit de hoofdstukken: '2.Visie', '3.Beleid' en '4.Uitvoering van beleid'.
Als bijlagen zijn opgenomen: 1) de vervallen tekst uit het streekplan 2005, 2) de bestuurlijke
en procedurele aspecten, 3) een begrippenlijst en 4) de onderzoeksappendix vraag en aanbod bedrijventerreinen.
6
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Inhoudsopgave Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2
1 Inleiding
3
2 Visie
9
3 Beleid
15
3.1
Bedrijventerreinen algemeen
15
3.1.1
Programmering: TM-scenario
15
3.1.2
SER-ladder
18
3.1.3
Herstructurering
19
3.1.4
Ruimtelijke kwaliteit en duurzame inrichting van terreinen
21
3.1.4.1
Ruimtelijke kwaliteit
21
3.1.4.2
Zorgvuldig ruimtegebruik
23
3.1.4.3
Duurzaamheid
24
3.1.4.4
Mobiliteit
26
3.1.5
Financiën
28
3.2
Regionale, intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen
29
3.2.1
Regionale bedrijventerreinen
30
3.2.2
Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen
30
3.2.2.1
Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen binnen het bundelingsgebied
31
3.2.2.2
Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied
31
3.3
Specifieke terreinen en werklocaties
32
3.3.1
Werklandschappen
32
3.3.2
Milieuhinderlijke bedrijventerreinen
34
3.3.3
Kadegebonden bedrijventerreinen
34
3.3.4
Agroproductieparken
36
3.3.5
Biomassavergistingsinstallaties
37
3.3.6
Kantoorlocaties
38
3.3.7
Helikopterterreinen
39
3.3.8
Railopstappunt
40
4
Uitvoering van beleid
Bijlagen bij structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
41
45
Bijlage 1
Vervallen tekst Streekplan Gelderland 2005
Bijlage 2
Bestuurlijke en procedurele aspecten
47
Bijlage 3
Begrippenlijst
49
3.1
Agroproductiepark
49
3.2
Bedrijventerrein
49
3.3
Bestaand bebouwd gebied
49
3.4
Bestaand bedrijventerrein
49
3.5
Bundelingsbeleid
49
3.6
Bundelingsgebied
49
3.7
Grootschalige detailhandel
49
3.8
Harde plannen
50
3.9
Herstructurering
50
3.10
Intergemeentelijk bedrijventerrein
50
3.11
Kadegebonden bedrijventerrein
50
3.12
Kantoorlocaties
50
3.13
Klimaatprogramma
50
3.14
Landbouwontwikkelingsgebied
50
3.15
Lokaal bedrijventerrein
50
7
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
45
3.16
Mobiliteitsmanagement
51
3.17
Monofunctioneel bedrijventterrein
51
3.18
Nieuw bedrijventerrein
51
3.19
Parkmanagement
51
3.20
Perifere detailhandel
51
3.21
Provinciaal locatie- en knooppuntenbeleid
51
3.22
Regionaal bedrijventerrein
51
3.23
SER-ladder
52
3.24
Thematische detailhandel
52
3.25
Verevening
52
3.26
Werklandschap
52
3.27
Zachte plannen
52
3.28
Zoekzones wonen en werken
52
Bijlage 4
Onderzoekappendix vraag&aanbod bedrijventerreinen
53
8
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2 Visie Doelstelling De hoofddoelstelling van deze structuurvisie is tweeledig: wij willen voldoende terreinen van een goede kwaliteit die aansluit op de vraag van bedrijven, dat is van belang voor de Gelderse economie. Tegelijkertijd willen wij een zorgvuldig gebruik van de ruimte en
bedrijventerreinen die energiezuinig en klimaatbestendig zijn. De verantwoordelijkheid voor planning, locatiekeuze, herstructurering van bestaande en aanleg van nieuwe
bedrijventerreinen is en blijft een taak van de samenwerkende gemeenten. Uitgangspunt is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen, voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Toepassing SER-ladder In onze visie wordt de gevraagde ruimte voor bedrijventerreinen zo veel mogelijk opgevangen op de bestaande bedrijventerreinen. Hierbij hanteren wij de SER-ladder. De SER-ladder dient als ondersteuning van een zorgvuldige afweging van het ruimtegebruik. De SER-
ladder is een denkmodel van de Sociaal Economische Raad waarbij aan het accommoderen van ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen een volgorde wordt toegekend. Daarbij ligt het accent op herstructurering en revitalisering boven de aanleg van nieuwe terreinen. Bij dit laatste zetten we in op het versterken van de intergemeentelijke afstemming en
samenwerking. Er worden net als bij de planning en programmering van bedrijventerreinen, met de in de regio samenwerkende gemeenten hierover in een Regionaal Programma
Bedrijventerreinen (RPB) bestuurlijke afspraken gemaakt. In de ontwerp AMvB-ruimte is opgenomen dat de SER-ladder ook dient te worden toegepast op kantoren. In deze
structuurvisie wordt de toepassing van de SER-ladder als doelstelling van beleid overgenomen. Voldoende ruimte De uitdaging voor Gelderland is het realiseren van voldoende ruimte voor
bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit zodat tekorten, leegstand en verloedering
wordt voorkomen. Voor het eerst in de geschiedenis worden we geconfronteerd met een trendbreuk in de behoefteraming. Tot 2020 is er sprake van een groeidaling die na 2024
overgaat in krimp. Afstemming van de planning voor de (her)ontwikkeling van ruimte voor bedrijvigheid tussen de in regio’s samenwerkende gemeentelijke overheden is daarom zeer noodzakelijk. Dat geldt trouwens ook voor het beheer en onderhoud van bestaande Regio
Voorraad bedrijventerrein in netto hectaren per 31-08-09
Bron: IBIS totaal
in zachte
plannen
plannen
Achterhoek
332
113
219
De Vallei
259
110
149
221
156
65
Rivierenland
463
144
319
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
585
276
303
364/487
127/135
237/352
2.224
926
1298
Noord-Veluwe
Stedendriehoek (2e cijfer incl. Deventer) Gelderland
9
in harde
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
locaties. Ook voor dat aspect zullen gemeenten meer moeten gaan afstemmen en vastleggen. Met de in de regio’s samenwerkende gemeenten zullen wij in de RPB’s de regionale
behoefteraming uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Onderstaande tabel (bron IBIS) geeft een overzicht van de harde (bindend/vigerend en vastgesteld) en de zachte plannen (alle overige plannen).
Wij zullen waar nodig met de regio’s in RPB-verband het gesprek aangaan om (in) met name zachte plannen te schrappen. Ruimtelijke kwaliteit Gelderland is een provincie met veel landschappelijke kwaliteiten. Zorgvuldig ruimtegebruik
achten wij dan ook van groot belang om deze kwaliteiten veilig te stellen. Deels willen we dat realiseren door een intensiever ruimtegebruik op nieuwe en bestaande bedrijventerreinen.
De kwaliteit van bedrijventerreinen vinden wij in dit verband van groot belang. Bij kwaliteit staan locatieaspecten, inrichtingseisen en vormgeving centraal. Voor het verhogen van al deze drie onderdelen van kwaliteit zijn verbeteringen nodig van de vormgeving van
individuele bedrijven, de stedenbouwkundige opzet van het hele bedrijventerrein en de
leefbaarheid op het bedrijventerrein zelf en voor de omgeving. Aandacht voor de effecten van nieuwe RO-ontwikkelingen op de mobiliteit op het bedrijventerrein zelf en in de omgeving
is noodzakelijk en vraagt om adequate maatregelen. Wij willen gemeenten en marktpartijen stimuleren om te komen tot vernieuwende oplossingen.
In deze discussie over kwaliteit speelt de grondprijs een belangrijke rol. Hoewel er in
Gelderland regionale verschillen zijn is het prijsniveau van bedrijventerreinen in het
algemeen relatief laag. Daarbij constateren we dat gemeenten elkaars concurrenten zijn op het punt van grondprijzen. Dit leidt ruimtelijk gezien tot weinig differentiatie en vaak tot
overaanbod. Overaanbod is ruimtelijk ongepast en meer van hetzelfde is vanuit economische motieven ongewenst. Om de (internationale) concurrentie het hoofd te kunnen bieden
achten wij regionale samenwerking ook op het vlak van aanbod differentiatie noodzakelijk. Ruimte en diversiteit voor bedrijvigheid Wij willen alle bedrijven in Gelderland een passende plek geven. Het aanbod moet zo goed mogelijk zijn afgestemd op de vraag. We willen er zorg voor dragen dat deze terreinen
op het juiste moment beschikbaar zijn. Om recht te doen aan de vestigingsplaatseisen
van bedrijven, is er ondermeer verscheidenheid nodig. De provincie onderscheidt in deze
structuurvisie twee verschillende concepten van bedrijventerreinen. De (monofunctionele)
bedrijventerreinen, zoals we die kennen, en een nieuw type, namelijk de werklandschappen. Werklandschappen Werklandschap is het nieuwe planningsconcept dat uitgaat van de mengbaarheid van bedrijfsfuncties met andere functies. Dat kan zijn op het 'bedrijventerrein' waarbij de
bedrijfsfuncties de overhand hebben en gemengd zijn met andere functies maar het kan ook
worden toegepast in het stedelijke gebied waarin bedrijven hun plek hebben naast en tussen de gangbare stedelijke functies. Werklandschappen zijn dus per definitie gebieden waar
bedrijfsfuncties met andere zijn gemengd. Lichte bedrijvigheid kan daarbij samengaan met wonen en recreëren. Dit multifunctionele ruimtegebruik biedt voordelen op het gebied van
ruimtebeslag, veiligheid en levendigheid. Monofunctionele bedrijventerreinen zijn gebieden met uitsluitend bedrijfsfuncties. Wij bevorderen functiemenging door o.a. subsidiëring
van een drietal pilots ter ontwikkeling van werklandschappen te: Lochem, Winterswijk en Nijmegen.
10
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Een goed voorbeeld is de 'etalage naar de toekomst' de gebiedsontwikkeling van de noordrand van het centrum van Lochem, globaal het gebied tussen de Berkel en het Twentekanaal. Uitgangspunten zijn het uitbreiden en versterken van het stadscentrum, waarbij groen en blauwe functies een belangrijke rol spelen. Het gaat om de transformatie van het bedrijventerrein Hanzeweg tot een werklandschap en de ontwikkeling van een zogenaamd Berkellandschap voor het leggen van een verbinding met de binnenstad. In dit werklandschap in ontwikkeling zullen werkfuncties harmonieus samengaan met andere functies, zoals wonen, recreatie, culturele voorzieningen en stadsgroen en natuur. Het idee is om in dit gebied een nieuw, multifunctioneel, gemeentehuis te bouwen. Er komt ook ruimte voor culturele - en commerciële voorzieningen, maar ook voor sport- en zorgvoorzieningen. Een aantrekkelijk gebied om te wonen en te werken. Specifieke bedrijventerreinen Daarnaast zijn er een aantal specifieke bedrijfssectoren zoals agroproductie en biomassa bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening, perifere en grootschalige detailhandel en
watergebonden bedrijvigheid, die een bijzondere ontwikkeling doormaken en een passende
plek nodig hebben. Wij willen er voor zorgen dat ook deze sectoren zo goed mogelijk kunnen worden geaccommodeerd.
Ruimte voor zware industrie Wij willen voldoende passende ruimte voor bedrijvigheid ook in de hogere milieucategorieën. Op nieuwe regionale bedrijventerreinen moet hiervoor ruimte worden gereserveerd. Wij vinden het voorkomen en saneren van knelpunten voor lucht, geluid, externe veiligheid en geur uitermate belangrijk. Wij streven naar een duurzame inrichting van nieuwe en
bestaande werklocaties, waarbij het effect van dit type bedrijven zo optimaal mogelijk is
gereguleerd. Dit is een proces dat rekening houdt met bedrijfsinnovaties en voortschrijdend inzicht. Afgelopen jaren heeft de provincie gewerkt aan het op een goede manier inpassen
van probleembedrijven en zware industrie. Deze aanpak is gebaseerd op het zorgdragen voor
voldoende ruimte voor zware industrie door planologische reserveringen en de ondersteuning van bedrijven en lokale overheden bij inpassings- en verplaatsingsvraagstukken. De provincie is (situatie augustus 2009) betrokken bij een tiental inpassings- en verplaatsingsvraagstukken.
Duurzaamheid en goed beheer (parkmanagement) van bedrijventerreinen Bedrijven moeten zo lang mogelijk op hun bedrijfslocatie kunnen blijven functioneren. Dat wil zeggen dat de locaties aansluiten bij de behoefte van ondernemers, bedrijven op een
goede manier milieuhygiënisch zijn ingepast en dat ze op een juiste manier bereikbaar zijn. Dit begint met een duurzame inpassing van het terrein en de bedrijvigheid in de omgeving, met zo veel mogelijk duurzaam en energiezuinig bouwen en met duurzaam gebruik van materiaal. Dit vraagt ook om een goed terreinbeheer en activiteiten op het gebied van ketenefficiëntie. Op veel Gelderse terreinen is de afgelopen periode parkmanagement opgezet. Parkmanagement is een geschikt instrument om de kwaliteitsslag van
bedrijventerreinen vorm te geven. Het geeft sturing aan de inrichting en het beheer van het terrein, het opzetten van collectieve voorzieningen en bevordert de samenwerking tussen
bedrijven, met als doel het verkrijgen en behouden van een gewenst kwaliteitsniveau. Wij willen parkmanagement daarom verplicht stellen. Klimaat en energie In ons klimaatprogramma streven we naar energiezuinige en klimaatbestendige
bedrijventerreinen. Dit willen we bereiken door de energievraag te beperken, duurzame
11
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
energiebronnen in te zetten en fossiele energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. We
zetten in op het realiseren van (collectieve) duurzame warmte- en elektriciteitsvoorzieningen bij herstructurering van bedrijventerreinen. Nieuwe bedrijventerreinen worden zoveel
mogelijk klimaatneutraal aangelegd, waarbij de benodigde energie op een duurzame wijze
wordt opgewekt en reststromen voor de omgeving benut kunnen worden. Ook de benodigde
aanpassingen aan klimaatverandering op (middel)lange termijn worden in kaart gebracht en verwerkt in de ontwikkeling van een terrein. Milieu In ons Gelders Mileuplanbeleidsplan (GMP4) beschrijven wij onze doelen voor de
leefomgevingskwaliteit zowel in de stedelijke gebieden als in het platte land. Wij stimuleren de verduurzaming van bedrijven en bedrijventerreinen door ondermeer het bevorderen van milieu-innovaties bij bedrijven en door een gebiedsgerichte aanpak van de milieukwaliteit van omgevingsbelastende bedrijventerreinen. Wij streven naar een betere inpassing van
milieubelastende bedrijven(terreinen) in de omgeving. Daarnaast stimuleren we gemeenten
de geluidzoneringen in hun ruimtelijke plannen te actualiseren. Voor bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn voeren wij onze wettelijke taken voor vergunningverlening, toezicht en handhaving uit en zorgen wij er voor dat de milieukwalteit voldoet aan de normen voor
geluid, lucht, geur en externe veiligheid. Tot slot is er een subsidieregeling bodemsanering bedrijfsterreinen waarmee wij bedrijven kunnen ondersteunen bij het saneren van bodemverontreinigingen wanneer dit de ruimtelijke ontwikkeling hinderd. Waterhuishouding In ons Waterplan Gelderland 2010-2015 hebben wij opgenomen dat een duurzaam
watersysteem nagestreefd wordt. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in
beginsel voorkomen worden. Wat betreft de acceptabele omvang van wateroverlast is deze
in de vorm van normen vastgelegd in de Waterverordening provincie Gelderland. Met deze normen wordt een minimaal beschermingsniveau vastgelegd tegen inundatie van water vanuit de watergang als gevolg van extreme neerslag. De provincie geeft hiermee ook
duidelijkheid richting burgers en bedrijven over het restrisico. Een belangrijk instrument bij ruimtelijke planvorming is de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en evenwichtig in beschouwing
worden genomen bij ruimtelijke afwegingen. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De
watertoets is van toepassing bij alle ruimtelijke plannen, te beginnen met de locatiekeuze. Gezien de invoering van de Kaderrichtlijn Water en de klimaatverandering is het van
belang om ook (extra) aandacht te schenken aan (grond)waterkwaliteit, watertekort en waterveiligheid in het watertoetsproces. Mobiliteit Wij willen de gevolgen van nieuwe verstedelijking i.c. bedrijventerreinen, op de
(auto)mobiliteit zo goed mogelijk beheersen. Daartoe zetten wij in op behoud van de
bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Voor een goede bereikbaarheid dienen
in onze visie nieuwe bedrijventerreinen worden geaccommodeerd volgens de principes van
het Gelders provinciale locatie- en bundelingsbeleid. Daarnaast dienen deze terreinen zoveel mogelijk worden gehuisvest volgens het knooppuntenbeleid (rond vervoersknooppunten). Voor zowel nieuwe als bestaande terreinen speelt aanleg, behoud of verbetering van de
kwaliteit van de ontsluiting een onmisbare rol. Wij zetten in op mobiliteitsmanagement
om de reiziger zoveel mogelijk te bewegen tot een bewuste keuze van vervoermiddel. Door
intensivering, herstructurering en ingebruikname van nieuwe terreinen kan er sprake zijn
van een toename van verkeer. Wij willen de negatieve effecten van verkeer op de leefbaarheid
12
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
zoveel mogelijk beperken. Voor de benodigde (nieuwe) infrastructuur van bedrijventerreinen is verkeersveiligheid voor ons een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering De zorg voor de kwaliteit op de bestaande locaties wordt geïntensiveerd. Dat begint bij
een goed en zorgvuldig beheer. In de gevallen waar onderhoud en beheer te kort schieten
om het gewenste kwaliteitsniveau te bereiken moeten grootschalige ingrepen in de vorm
van revitalisering of herstructurering plaatsvinden. De regio’s hebben in hun EPO’s allen een herstructureringsopgave geformuleerd, die samengevat in de navolgende tabel wordt weergegeven: Regio
Herstructureringsopgave in bruto hectaren medio 2009
Bron: EPO’s
ha.
Achterhoek
350
tot 2012
De Vallei
257
tot 2013
Noord-Veluwe
83
tot 2014
Rivierenland
175
tot 2013
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
414
tot 2013
Stedendriehoek (incl. Deventer)
795
tot 2015
2074
tot 12/15
Totaal:
periode
De in het Gelderse Coalitieakkoord geformuleerde herstructureringsopgave voor de huidige beleidsperiode bedraagt circa 1.000 hectare. Hierbij kiezen we voor een samenhangende aanpak bestaande uit de volgende drie sporen:
1. Een sterkere provinciale regie op regionale samenwerking waarbij een koppeling wordt gemaakt tussen de uitleg van nieuwe en het opknappen van bestaande terreinen;
2. Een bundeling van middelen door het opstellen van een regionale investeringsagenda herstructurering bedrijventerreinen, en;
3. Een efficiëntere marktgedreven uitvoering van herstructurering. Onze filosofie is dat de overheid mee investeert in structuurmaatregelen die de intrinsieke
waarde van het terrein vergroten. Hierbij kan gedacht worden besteed aan reconstructie van wegen, de verbetering van de ontsluiting, een goede OV-ontsluiting, de bodemsanering en de planologische en milieuhygiënische ruimte. De herontwikkeling van de private kavels
moet in principe door de private eigenaren in het gebied worden opgepakt. Door het creëren van de juiste planologische en milieuhygiënische ruimte kan de overheid dit particulier
investeringspotentieel echter in belangrijke mate activeren. De daadwerkelijke uitvoering van deze opgave is en blijft een taak en verantwoordelijkheid van de gemeenten én de
gevestigde bedrijven. Aan het beheer en onderhoud van bestaande locaties kan meer zorg worden besteed. In onze ogen zullen ontwikkelende partijen vanaf nu al bij de aanleg en
uitgifte van terreinen hierover moeten nadenken. Met de grondexploitatiewet zijn hiervoor
13
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
nu de wettelijke mogelijkheden beschikbaar. Verder worden bij herstructurering eisen
gesteld met betrekking tot parkmanagement en klimaat maatregelen. Onze aanpak is vervat in de Statennotitie 'Slimmer sturen, sneller schakelen'. Kantoorlocaties Een goed functionerende kantorenmarkt is mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat in Gelderland en is daarmee een belangrijke randvoorwaarde voor verdere
economische groei van de regio’s en het uitbouwen van de kenniseconomie in Gelderland. In de AMvB-ruimte is opgenomen dat de SER-ladder ook dient te worden toegpast op kantoren. In deze structuurvisie wordt de toepassing van de SER-ladder als doelstelling van beleid overgenomen.
Samenwerking met regio en gemeenten: Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Voldoende aanbod en kwaliteit van bedrijventerreinen waarbij goede afstemming tussen
vraag en aanbod plaatsvindt en zorgvuldig ruimtegebruik vormen de centrale opgave van het
provinciale beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. Dat is een gemeenschappelijke opgave die we delen met de gemeenten in Gelderland. Voor de realisatie van onze doelstellingen zijn we als provincie mede afhankelijk van de samenwerkende gemeenten. Wij vinden
het van wezenlijk belang dat er voor elke regio in Gelderland een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) voor bedrijvigheid wordt opgesteld. Voorgeschiedenis Alle zes de Gelderse regio’s hebben in 2009 een EPO opgesteld, met daarin regionale voornemens gericht op de kwantitatieve en de kwalitatieve (her)ontwikkeling van
bedrijventerreinen. In september 2009 heeft het college in een brief aan de regio’s gereageerd op de vastgestelde EPO’s. In die brief hebben we aangegeven blij te zijn met de inspanningen die de regio’s hebben geleverd om binnen een relatief korte periode een regionaal
bedrijventerreinenvisie op te stellen.Tegelijkertijd hebben we ook geconstateerd dat op een
aantal voor ons belangrijke punten nog nadere uitwerking en concretisering noodzakelijk is. Het vervolg op het EPO: het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB). De EPO’s zoals die er nu liggen zijn opgesteld en vastgesteld door de regio. Het is een
(beleids-) document van de regio’s. De structuurvisie is het beleidskader van de provincie. De EPO’s moeten nog nader uitgewerkt en gespecificeerd worden. Er komt daarom een vervolg op het EPO dat moet leiden tot een nieuw document het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB).
In de RPB’s worden afspraken vastgelegd over de uitwerking en uitvoering van het beleid
op regionale schaal. Het RPB heeft als belangrijkste doel om het bedrijventerreinenaanbod zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan
terreinen. Het RPB is een gezamenlijk document van de provincie en samenwerkende
gemeenten in de regio waarin de uitgewerkte afspraken zo specifiek mogelijk vastgelegd moeten worden. Om dit te bekrachtigen worden de RPB’s zowel door de regionaal
samenwerkende gemeenten als GS ondertekend. Het RPB een 'dynamisch' document zijn.
Jaarlijks bekijken we samen met de regio’s wat de stand van zaken is met betrekking tot de gemaakte afspraken. Afhankelijk van feitelijke ontwikkelingen worden de afspraken uit het RPB bijgesteld of aangescherpt. Monitoring van de vraag en het feitelijk aanbod aan
bedrijventerreinen speelt daarbij een centrale rol. De systematiek is vergelijkbaar met het
kwalitatief woonprogramma. In de structuurvisie geven wij aan welke onderdelen van het beleid in het RPB een plaats moeten krijgen.
14
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3 Beleid 3.1 Bedrijventerreinen algemeen 3.1.1 Programmering: TM-scenario In het streekplan Gelderland 2005 hebben we aangegeven dat er een nieuwe
programmeringsopgave bedrijventerreinen moet worden opgesteld. Wij hebben ten
behoeven van de planning van nieuwe bedrijventerreinen een goede prognose nodig om per regio inzicht te krijgen in de reële behoefte aan nieuw bedrijventerrein (niet te veel en niet
te weinig). Reden om in december 2006 de studie 'Gelderland in vier bedrijven' te publiceren. In deze publicatie worden vier nieuwe lange termijn scenario’s die afkomstig zijn van het Centraal PlanBureau (CPB) uitgewerkt voor de Gelderse situatie. Global Economy (GE),
Transatlantic Market (TM), Strong Europe (SE) en Regional Communities (RC). Elk scenario kent een specifieke ontwikkeling op het gebied van internationale situatie, demografische en economische trends, sociaal-culturele factoren en technologische ontwikkelingen. Wij
gaan uit van het scenario Transatlantic Market (TM) zoals is afgesproken in het convenant bedrijventerreinen van Rijk/IPO en VNG. Dit scenario vormt voor de komende periode het vertrekpunt voor de reservering van nieuwe bedrijventerreinen (zie bijlage 5). In het TMscenario is de economische groei tamelijk hoog maar de bevolkingsgroei stagneert en de
werkgelegenheidsgroei is marginaal. Op korte- en middellange termijn kan nog worden
uitgegaan van enige bevolkings- en werkgelegenheidsgroei, rond 2020 buigt de lijn om. De
daarmee samenhangende uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen vertoont het hieronder geschetste verloop:
Jaarlijkse uitgifte bedrijventerreinen in netto ha. 1976-2008 en de geraamde Uitbreidingsvraag 2009-2040 volgens het scenario Transatalantic Market, Gelderland
200
Trans atlantic Market
150
verleden
100
nullijn
50 0 -50 -100 1976
1984
1992
2000
2008
2016
2024
2032
2040
Bron: 1976-2008 IBIS Gelderland Bron 2009-2040: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Econoomisch Onderzoek, Provincie Gelderland
De geraamde werkgelegenheidsgroei in het toekomstscenario TM ligt (ver) onder de
historische groeicijfers. Op termijn treedt zelfs een daling op. Het gevolg daarvan is dat de toekomstige ruimtevraag ook sterk afneemt. De uitbreidingsvraag zal in de periode 2009-2015 nog dicht bij de historische uitgifte liggen, maar nog gedurende de huidige
Streekplanperiode moet al rekening worden gehouden met een trendmatige groeivertraging. Vanaf 2025 wordt de uitbreidingsvraag negatief, zodat dat er ruimte vrijkomt. In tabel 1 is
weergegeven wat dit betekent voor de uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerrein per regio.
15
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Tabel 1: Bedrijventerrein in netto hectaren 2009 t/m 2040, per periode naar regio
Regio
Stadsregio Arnhem Nijmegen
2009-2015
2016-2025
2026-2040
205
70
-159
139 / 167
17 / 60
- 126 / -92
Vallei
84
48
-19
Noord-Veluwe
60
27
-25
Achterhoek
95
27
-77
Rivierenland
141
64
-84
675
247
-459
Stedendriehoek1
Gelderland
bandbreedte, afhankelijk van de prognosevariant voor de gemeente Deventer, zie voor een
1
toelichting op de varianten pagina 27 van de Onderzoeksappedix bij deze structuurvisie Bron: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland Prognose is geen taakstelling voor aanleg van bedrijventerreinen De cijfers in de tabel dienen niet geïnterpreteerd te worden als een taakstelling. Het TMscenario zal als vertrekpunt worden genomen voor de planologische reservering van de
ruimte voor bedrijventerreinen. Het gaat om het in beeld brengen van het trendmatige
ontwikkelingspad en niet om een prognose die van jaar op jaar de economische conjunctuur beschrijft. De vraag naar bedrijventerreinen is extreem conjunctuurgevoelig. Op korte
termijn kan de feitelijke uitgifte sterk afwijken van de prognose. Idealiter zou de fasering waarin de geplande terreinen op de markt worden gebracht moeten meebewegen met de
conjunctuur waardoor de beschikbare voorraad altijd groot genoeg is om aan de marktvraag
te voldoen. Bij een realistisch toekomstscenario zal na verloop van tijd de gemiddelde uitgifte over de gehele conjunctuurcyclus weer naadloos aansluiten bij het lange termijnbeeld.
In principe wordt het TM-scenario als uitgangspunt gehanteerd voor de periode tot 2015.
Daarbij is flexibiliteit belangrijk. Heroverweging op basis van de feitelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten kunnen op ieder gewenst moment leiden tot een scenariobijstelling. De geraamde werkgelegenheidsgroei in het toekomstscenario TM ligt (ver) onder de
historische groeicijfers. Op termijn treedt zelfs een daling op. Het gevolg daarvan is dat de
toekomstige ruimtevraag ook sterk afneemt. De uitbreidingsvraag in de periode 2009-2015 zal nog dicht bij de historische uitgifte liggen maar nog gedurende de huidige Streekplanperiode moet al rekening worden gehouden met een trendmatige groeivertraging. Vanaf 2025 wordt de uitbreidingsvraag negatief zodat er ruimte vrijkomt. Deze ontwikkeling voltrekt zich in meer of mindere mate in alle regio’s volgens vrijwel hetzelfde tijdpad. Beleidsambities hebben ook effect op de ruimtevraag De uitbreidingsvraag als gevolg van (macro)economische ontwikkelingen is uiteraard niet de enige bron die ruimtevraag genereert. Ook beleid van het Rijk, provincie en gemeente stuurt de ruimtevraag, bijvoorbeeld door ambities op het vlak van transformatie van verouderd
bedrijventerrein (vervangingsvraag) en de beleidsambitie van de regio. Voorbeelden van deze
16
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
beleidsambities kunnen bijvoorbeeld zijn intensivering van het ruimtegebruik, regionale economische ambities zoals Food en Health Valley, Betuwse Bloem en grootschalige
transformaties zoals de Kanaalzone in Apeldoorn en Koers-West in Nijmegen. Samengevat zetten wij in op een goede bedrijventerrein programmering (afstemming van vraag en
aanbod) per regio op basis van het TM-scenario en de verschillende regionale beleidsambities (zowel voor extra ruimte als voor ruimtebesparing). De daaruit voort komende reële behoefte is de programmeringsopgave per regio. Nieuwe ruimte voor bedrijvigheid moet worden
geaccommodeerd in de reeds eerder door ons in overleg met de samenwerkende gemeente vastgestelde zoekzones voor werken. Hierbij moet worden opgemerkt dat zogenaamde werklandschappen ook in zoekzones voor wonen en bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd.
De programmeringsopgave De hoofddoelstelling van de structuurvisie is het juiste aanbod aan bedrijventerreinen van
de juiste kwaliteit op het juiste moment. Wij willen voorkomen dat er concurrentie is tussen gemeenten en een overaanbod ontstaat. Het aanbod moet zowel kwalitatief als kwantitatief aansluiten bij de vraag vanuit de markt. Het maken van afspraken op regionaal niveau over de programmering van bedrijventerreinen is de centrale opgave in de structuurvisie. De
provincie en de samenwerkende gemeenten maken afspraken over het bestaande en het te
ontwikkelen aanbod aan terreinen, niet alleen kwantitatief, maar vooral ook in kwalitatieve zin. Dus welk type bedrijventerreinen willen we waar in de regio ontwikkelen en voor welke bedrijven en wat moet het kwaliteitsniveau zijn van deze terreinen. Als provincie gaan wij
in de Structuurvisie Bedrijventerreinen uit van het Transatlantic Market-scenario, zoals ook is afgesproken in het convenant bedrijventerreinen van Rijk/IPO en VNG. Om te kunnen beoordelen of vraag en aanbod zich in een juiste verhouding blijven ontwikkelen wordt er jaarlijks gemonitord. De regio en provincie kunnen daardoor jaarlijks bekijken of de
afspraken nagekomen worden. Ook biedt dit meer flexibiliteit omdat jaarlijks bekeken kan worden of er een tekort aan bepaalde typen terreinen is of een overaanbod. Instrumenten • Opnemen in de verordening ex artikel 4.1 Wro dat bestemmingsplannen ten behoeve
van bedrijventerreinen moeten passen binnen het TM-scenario en binnen de regionale
afspraken. Verder dient in de toelichting van bestemmingsplannen de ruimtebehoefte gemotiveerd te worden, zowel kwanitatief als kwalitatief.
• Onderzoek en monitoring: de provincie maakt vraagprognoses op basis van het TM-
scenario, waarbij per regio is aangegeven wat de behoefte aan nieuwe terreinen is in de periode van 2009 tot 2030. De vraag-aanbod confrontatie wordt jaarlijk geactualiseerd.
• In het RPB worden afspraken gemaakt over het totale aanbod aan bedrijventerreinen die
bestaan uit de te herstructureren bestaande terreinen en te ontwikkelen nieuwe terreinen. Wij vragen aan de regio’s om aan te geven welke plannen ontwikkeld gaan worden de komende jaren (tot 2015, van 2020 tot 2025 en na 2025). In de fasering wordt concreet
benoemd om welke plannen het gaat in de regio, wat de omvang er van is (in hectares) wat het kwaliteitsniveau moet zijn en voor welk type bedrijven het plan bedoeld is. Jaarlijks
zullen wij de voortgang daarvan monitoren en met de regio’s bespreken. Dit kan leiden tot bijstelling van de afspraken in het RPB.
17
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.1.2 SER-ladder Voor de implementatie van de SER-ladder zetten we in op het opnemen van afspraken tussen
de provincie en de regionaal samenwerkende gemeenten. Deze afspraken krijgen een plek in de RPB’s.
Toepassing van de SER-ladder is uitgangspunt van ons beleid, waarbij aan het
accommoderen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen, in samenhang een volgorde wordt toegekend:
1. optimalisering gebruik beschikbare ruimte o.a. door herstructurering;
2. het beter benutten van de ruimte door meervoudig ruimtegebruik en intensivering;
3. en tenslotte indien nodig uitbreiding van het ruimtegebruik door bedrijventerreinen. De afwegingsprocedure heeft tot doel te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en het
tegengaan van verrommeling. Verder wordt 'inbreiding voor uitbreiding' gesteld, waarmee onnodige verstedelijking wordt voorkomen. Meervoudig ruimtegebruik en intensivering moeten leiden tot zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Wij streven er naar om, in regionaal verband te komen tot een koppeling van de
herstructurering van verouderde bedrijventerreinen met de ontwikkeling van nieuwe
bedrijventerreinen. Wij achten het doorlopen van dit afwegingskader van essentieel belang. Intergemeentelijke samenwerking en afstemming is noodzakelijk om ook op (sub)regionale schaal te komen tot een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Hierbij moeten op gemeentelijk schaalniveau de herstructureringsopgave en de daarbij aanwezige knelpunten inzichtelijk worden gemaakt. De in de regio’s samenwerkende
gemeenten moeten op basis daarvan een regionale herstructureringsopgave vaststellen.
Via het huidige programmeringsoverleg herstructurering in de regio’s is daar al een goede
aanzet voor gemaakt. In de paragraaf over herstructurering (zie paragraaf 3.1.3) gaan we in
op onze doelstellingen en aanpak. Wij vinden het van belang dat herstructurering mede kan worden gefinancierd uit de opbrengst van de verkoop van kavels op nieuw te ontwikkelen
bedrijventerrein. De wijze van implementatie van de SER-ladder moet worden aangegeven in de toelichting van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein. Er wordt verslag gedaan van het zoekproces naar de mogelijkheden voor:
• optimalisering van de beschikbare ruimte waaronder de mogelijkheden voor herstructurering;
• intensiver- en meervoudig ruimtegebruik;
• nieuwe verstedelijking, indien nog noodzakelijk.
Dit mede onder verwijzing naar eventuele nadere afspraken hieromtrent zoals vastgelegd in het RPB. Bij de planbegeleiding zullen we beoordelen of hierbij ook regionale afstemming heeft plaatsgevonden.
Voor de provincie is het opnemen en toepassen van de SER-ladder een essentieel
uitgangspunt, echter de primaire verantwoordelijkheid voor een consequente toepassing van de SER-ladder ligt bij de (regionaal samenwerkende) gemeenten.
Recentelijk is in het ontwerp van de AMvB-ruimte opgenomen dat de SER-ladder tevens
toegepast dient te worden voor kantoren. Wij onderschrijven de toepassing van de SER-ladder voor kantoren als doelstelling. Het streven daarbij is enerzijds een gezonde (ontwikkeling van de) kantorenmarkt en anderzijds een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. In de AmvB-ruimte is echter niet aangegeven op welke wijze de toepassing van de SER-ladder
vorm moet krijgen in het beleid. De wijze waarop de SER-ladder toegepast moet worden voor kantoren zal nader uitgewerkt moeten worden, het beleid zal daarna eveneens verankerd worden in de verordening. Om het beleid uit te werken zal een nader onderzoek gestart
18
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
worden. Dit onderzoek zal een verkenning bevatten van de specifieke omstandigheden van de kantorenmarkt in Gelderland. Eveneens wordt gekeken of naast de inzet van de SER-
ladder als instrument ook andere aanvullende instrumenten kunnen bijdragen aan een goed (kwantitatief) beleid voor kantoren. Instrumenten: • Opnemen in de verordening ex artikel 4.1 Wro : de wijze van implementatie van de SER-
ladder voor bedrijventerreinen en kantoren moet worden aangegeven in de toelichting van het bestemmingsplan. Dit is een opdracht van het Rijk in de AMvB-ruimte.
• In het RPB wordt de SER-ladder op regionaal niveau toegepast. Gezocht wordt naar
intensiveringsmogelijkheden waarbij gestreefd wordt naar een ruimtewinst van 5 tot 10%.
• Vervolgonderzoek: er wordt onderzocht op welke wijze het beleid vormgegeven kan worden ten aanzien van de toepassing van de de SER-ladder voor kantoren.
3.1.3 Herstructurering Het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen vindt deels plaats omdat bedrijven zich om verschillende redenen niet meer thuis voelen op hun oude vestigingsplek. De provincie
hanteert het uitgangspunt dat bedrijven zo lang mogelijk op de bestaande locatie moeten
kunnen functioneren. Bij verhuizingen spelen een aantal redenen een rol. Het kan te maken hebben met een gebrek aan kwaliteit op de bestaande locaties, een slechte bereikbaarheid
van het terrein, er is geen uitbreidingsmogelijkheid, er is geen milieuruimte, de uitstraling
van het terrein past niet bij het imago van het bedrijf of een combinatie van al deze factoren. Voorkomen moet worden dat op de achtergelaten locaties panden langdurig leeg komen te
staan of worden ingevuld met laagwaardiger bedrijfsfuncties. Na het vertrek van bedrijven komen terreinen daarmee in een negatieve spiraal terecht. Periodieke monitoring van de leegstand op bedrijventerreinen achten wij dan ook van groot belang. We zien hier twee
ongewenste ontwikkelingen: de bestaande terreinen verliezen kwaliteit en de aanleg van
nieuwe terreinen onttrekt kostbare ruimte voor andere functies. Om dit tegen te gaan geven we nieuwe impulsen aan kwaliteitsverbetering van de bestaande locaties.
19
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Aanpak herstructureringsopgave: provinciaal herstructureringsprogramma
bedrijventerreinen (PHP) Investeren in de bestaande voorraad bedrijventerreinen vinden wij van groot belang en dat willen we ook met voortvarendheid uitvoeren. Om te komen tot een versnelde aanpak van de herstructurering hebben wij met de in de regio samenwerkende gemeenten een provinciaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinenen (PHP) opgesteld.In het provinciaal herstructureringsprogramma bedraagt de
herstructureringsopgave tot en met 2013 volgens de opgaven van de gemeenten 1162 hectare bruto.
Investeren in kennis en proces: expertiseteam herstructurering (A-team) Kennis van de locatie, de bedrijfsontwikkeling én procesvaardigheden zijn minstens zo belangrijk als geld. In veel gevallen ontberen gemeenten adequate vastgoedexpertise
en ambtelijke capaciteit. Hierdoor komt herstructurering vaak langzaam van de grond. De provincie gaat investeren in een hoger kennisniveau van herstructurering door het
vormeren van een expertise-team herstructurering (A-team) dat gemeenten concreet kan ondersteunen bij het analyseren en aanpakken van verouderde terreinen. Bij deze inzet
behoort nadrukkelijk ook de beoordeling van eventuele milieuknelpunten, de inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving en het aandeel dat de overheid in het oplossen daarvan kan spelen. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar de huidige situatie, maar ook naar de
duurzaamheid van de vestiging van de bedrijvigheid voor de toekomst. Door het verplaatsen of clusteren van risicoveroorzakende activiteiten naar plekken verwijderd van kwetsbare
gebieden kan risicovrije ruimte gewonnen wordt en daarnaast kan clustering van bedrijven kansen bieden voor het gebruik van elkaars reststoffen, restwater of restwarmte en bij
clustering in de keten kan er een grote besparing op het benodigde transport plaatsvinden. Op basis van een business plan voor de bedrijfsomgeving kan het team mogelijkheden in beeld brengen voor financiële participatie van overheden. Verevening De uitleg van terreinen kan niet los worden gezien van de opgave voor herstructurering. Inkomsten die worden verworven met de aanleg van nieuwe terreinen zullen voor een belangrijk deel moeten worden aangewend voor de herstructureringsopgave van de
bestaande locaties. Een bovengemeentelijke uitvoeringsstrategie is hiervoor nodig. Instrumenten: • In het PHP (Provinciale HerstructureringsProgramma) is een overzicht gemaakt van de opgave van de herstructurerings- en revitaliseringsprojecten.
• Subsidie voor de financiering van de uitvoering van de herstructureringsagenda. Bij de
beoordeling van subisidieverzoeken wordt meegenomen hoe de regio’s zijn omgegaan met regionale afstemming van grondprijsafspraken en verevening.
• In het RPB spreken de regio’s en de provincie af om actief op zoek te gaan naar (regionale) financieringsbronnen voor herstructurering (naar voorbeeld van West-Achterhoek en Hattem Heerde Oldebroek). Hiervoor worden business cases opgesteld de provincie ondersteund met expertise via het A-Team.
• In het RPB maken de regio’s en de provincie procesafspraken over een
regionale grondprijsmethodiek. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de bedrijventerreinenmarkt.
• Planbegeleiding: ondersteuning met expertise (A-team), masterclasses vastgoed, ondersteuning met IBIS gegevens.
20
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.1.4 Ruimtelijke kwaliteit en duurzame inrichting van terreinen 3.1.4.1 Ruimtelijke kwaliteit Wij streven naar een zo goed mogelijke inpassing van bestaande en nieuwe
bedrijventerreinen in de leefomgeving. Deze terreinen moeten meer ruimtelijke kwaliteit krijgen en tevens goed bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig zijn en blijven. Naast
goede inpassing in de leefomgeving moet ook in economisch opzicht de levensduur
van bedrijventerreinen worden verbeterd door een duurzame inrichting en een juiste
locatiekeuze. Het gaat ons om een integrale en kwalitatieve aanpak van, en inspirerende
impulsen voor, bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Het concept werklandschappen helpt ons daarbij.
Actieplan Ruimtelijke Kwaliteit Op basis van ons ‘Actieplan Ruimtelijke Kwaliteit 2008-2011’, waarin we het Gelders (en gedeeld) bouwmeesterschap als motto promoten, stimuleren wij kwaliteitsdenken in
ruimtelijke opgaven. In dit kader is aan het concept werklandschappen reeds uitwerking
gegeven door het ondersteunen van een drietal experimenten. In het verlengde hiervan zal een inspirerend werkschrift (beschikbaar medio 2010) worden opgesteld. Dit werkschrift geeft ontwerpprincipes, referentiebeelden en proceshandreikingen. Beeldkwaliteitsplan Om het ruimtelijke kwaliteitsdenken een sterke impuls te geven vragen wij opstellers van nieuwe bestemmingsplannen voor bestaande en nieuwe bedrijventerreinen en
werklandschappen dat deze worden voorzien van een beeldkwaliteitsplan (BKP). In een beeldkwaliteitsplan kan worden aangegeven op welke wijze er invulling is gegeven
aan zorgvuldig ruimtegebruik en functiemenging, stedenbouwkundige structuur en
landschappelijke inpassing, vormgeving en architectuur en de balans tussen economie
en ruimtelijke kwaliteit. Het hierboven genoemde werkschrift mag dienen als algemene handreiking voor bkp’s. Op deze wijze willen wij samenwerken met de gemeenten om,
mede door een gebiedsgerichte aanpak, gezamenlijk te streven naar een goede borging van ruimtelijke kwaliteit bij bedrijvigheid.
21
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Parkmanagement Daarnaast willen wij samen met de gemeenten eventuele ruimtelijke -, infra- en
milieuknelpunten oplossen. Parkmanagement kan hierbij van belang zijn om de ruimtelijke
kwaliteit op bedrijventerreinen te waarborgen. Bedrijven moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van hun bedrijfsomgeving en beter in staat worden gesteld om
gezamenlijke diensten en voorzieningen te realiseren, die de kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerreinen verbeteren. Ook bij herstructurering van verouderde bedrijventerreinen gelden genoemde doelen.
Op nieuwe bedrijventerreinen, werklandschappen en te herstructureren terreinen willen wij dat parkmanagement standaard wordt toegepast. Hierover maken wij in het RPB afspraken met gemeenten en regio’s. Daar waar wij herstructurering en/of revitalisering financieel ondersteunen is parkmanagement één van de criteria voor het verlenen van subisidie. Daarnaast is voor ons het werken aan ruimtelijke kwaliteit bij herstructurerings/
revitaliseringsopgaven een belangrijk uitgangspunt. Ruimte is een schaars goed waarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. Het gaat dus niet alleen om de ruimtelijke kwaliteit
op terreinen te verbeteren, maar ook om het voorkomen van overmatig ruimtegebruik en het bieden van een lange termijn perspectief door de ontwikkeling van kwalitatief goede terreinen. Daarvoor is het van belang dat de grondprijs voor bedrijventerrein een reële waarde aangeeft. Reële grondprijs Samen met de gemeenten willen wij komen tot afspraken over een gezamenlijke systematiek voor het berekenen van de grondprijs volgende residuele grondwaardesystematiek.
Een reeële grondprijs geeft de lokale overheid meer mogelijkheden voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en vormt tevens een impuls voor de bedrijven om daaraan mee te
werken. Gemeenten kunnen geen afspraken maken over de hoogte van de grondprijs. Dit
is in strijd met de mededingingsregels. Wat gemeenten wel kunnen doen is gezamenlijke
afspraken maken over de systematiek van berekening van grondprijzen. Bijvoorbeeld volgens
22
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
de residuele waardemethode. De ervaring leert dat veel gemeenten uitgaan van te lage grondprijzen.
Instrumenten: • Wij willen de gemeenten door middel van planbegeleiding helpen, bij een duurzame inpassing van bedrijventerreinen en bedrijven in hun omgeving. Een speciaal
daartoe in te stellen kwaliteitsteam behoort tot de mogelijkheden. Door middel van
vergunningverlening en handhaving zullen wij de inpassing van bedrijven ondersteunen.
• In het RPB worden afspraken gemaakt over over inrichtings- en uitvoeringsaspecten om te komen tot zogvuldig ruimtegebruik een goede landschappelijke inpassing en parkmanagement.
• Wij zetten planbegeleiding om te adviseren over ruimtelijke inrichting en kwaliteit en parkmanagement. Verder stimuleren wij parkmanagement met ons draaiboek parkmanagement.
3.1.4.2 Zorgvuldig ruimtegebruik Zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke kwaliteit.
In het planproces moet transparant zijn op welke manier het gebruik van de schaarse ruimte is afgewogen. Dat kan betekenen dat bij bestaande en nieuwe locaties een intensivering van het grondgebruik wordt bewerkstelligd. Dit draagt bij aan een waardecreatie op het terrein,
die het ook voor bedrijven interessant maakt om te investeren in de kwaliteit van het terrein. Ook afwegingen om te komen tot een duurzame milieutechnische inpassing van het bedrijf
in de omgeving is essentieel. Een locatie die langdurig voldoet aan de wensen van het bedrijf en met een goede milieutechnische inpassing, voorkomt bedrijfsverplaatsingen, die tot
inefficiënt ruimtegebruik kunnen leiden. Op die locaties waar milieutechnische inpassing een knelpunt vormt voor bedrijvigheid en/of de omgevingskwaliteit, kan de provincie meehelpen om dit probleem door ondersteuning bij het uitwerken van gebiedsgericht maatwerk. Niet overal is het wenselijk om te streven naar intensief ruimtegebruik.
Concepten als 'groene bedrijventerreinen', waar natuur en groen een wezenlijk onderdeel vormt van de ruimtelijke inrichting, vereisen mogelijk meer ruimte. Voor een dergelijke inrichting vragen wij een goede onderbouwing en een zichtbare extra investering in ruimtelijke kwaliteit.
Een middel om te komen tot zuinig ruimtegebruik is meervoudig ruimtegebruik. De restruimte op bestaande terreinen kan vaak nog beter worden benut, waarmee de
behoefte aan nieuw ruimtebeslag kan worden verminderd. De z.g. verticale dimensie
biedt aanvullende gebruiksmogelijkheden bijv. via ondergrondse aan- en afvoer, opslag of parkeren dan wel via bouwen in meerdere lagen (ook ondergronds), als de omgeving
van een dergelijk terrein dat landschappelijk ook toelaat. De zogenaamde vierde dimensie van meervoudig ruimtegebruik, namelijk het volgtijdelijk op verschillende manieren of door verschillende partijen laten gebruiken van een bepaald terrein of gebouw verhoogt
de efficiëntie van het ruimtegebruik. In het RPB zullen afspraken worden gemaakt over meervoudig ruimtegebruik. Milieutechnische inpassing Wij streven erna dat er voldoende ruimte is voor zware en milieuhinderlijke bedrijvigheid al dan niet watergebonden. Het is daarbij van belang dat er voldoende milieuruimte aanwezig
is om knelpunten in de toekomst te voorkomen. Wij vinden het daarom ook belangrijk dat de milieugebruiksruimte -in ieder geval op regionale bedrijventerreinen- zó wordt verdeeld dat
23
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
er ook in de toekomst ruimte is voor dit type bedrijvigheid.
Bij het streven naar een goede inpassing van milieubelastende bedrijven(terreinen) in de omgeving is een goede geluidszonering een belangrijk aspect. Bij nieuwe plannen is dit
van belang maar ook stimuleren wij gemeenten om de geluidszonering in hun bestaande
ruimtelijke plannen te actualiseren. Geluidszonering op bedrijventerreinen is echter primair een verantwoordelijkheid van gemeenten. Indien er echter geen goede geluidszonering is zal de provincie overwegen om het WRO-instrumentarium inzetten. Instrumenten: • In het RPB worden afspraken gemaakt over inrichtings- en uitvoeringsaspecten om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en een goede milieutechnische inpassing.
• Op die locaties waar milieutechnische inpassing een knelpunt vormt voor bedrijvigheid, zetten wij in op planbegeleiding om een gebiedsgerichte oplossing te vinden. De instrumenten zijn milieuinformatievoorziening, milieuzonering, verkaveling,
vervoersmanagement, interim-wet Stad en Milieu en bijzondere bepalingen in de Wet Geluidhinder. Ook vergunningverlening en handhaving kunnen worden ingezet.
• We onderzoeken de mogelijkheid om de verordening al dan niet in te zetten om te komen tot een goede milieu en (geluids-) zonering.
3.1.4.3 Duurzaamheid Duurzame ontwikkeling op bedrijventerreinen is een integraal vraagstuk, waarin
ecologische (planeet, natuur en milieu), economische (profit) en sociale (people) doelen
evenwichtig tot hun recht komen. Bij de (her)inrichting van bedrijventerreinen worden de
milieuopgaven (basiskwaliteit), milieukansen en milieu-innovaties in relatie gebracht met de economische en sociaal-maatschappelijke consequenties. Daarbij gaat het niet alleen
om de klassieke milieuproblemen in relatie tot bodem, water en lucht, maar ook om andere problemen die de leefomgevings- en ruimtelijke kwaliteit aantasten, zoals geluid, stank, veiligheid en ruimtegebruik. De kwaliteit op bedrijventerreinen moet duurzaam zijn en
aansluiten bij de behoefte van ondernemers. Dit begint met duurzaam bouwen en duurzaam materiaal gebruik maar dit vraagt ook om een goed beheer. Op veel Gelderse terreinen is de afgelopen periode daartoe parkmanagement opgezet. Terreinbeheer (parkmanagement) Het beheer van terreinen moet voorkomen dat de aanwas van de herstructureringsopgave doorgaat waardoor de economische stadvernieuwing in feite een permanente opgave wordt. Parkmanagement is daarbij een belangrijk instrument voor behoud en
verbetering van de kwaliteit van werklocaties. Daarbij gaat het vaak om een goed (groen) beheer, collectieve beveiliging en collectieve inkoop. Maar het kan ook gaan om andere
activiteiten zoals duurzaam bouwen, een milieuvriendelijk beheer van de buitenruimte en
mobiliteitsmanagement. Parkmanagement dient daarbij minimaal te bestaan uit een goed
groenbeheer en beheer van de openbare ruimte. Wij willen door een goed beheer voorkomen dat bestaande bedrijventerreinen opnieuw verpauperen. Klimaat en energie Vanwege de energieproblematiek en de gevolgen van klimaatverandering is voor nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen uitgangspunt dat zij energiezuinig, duurzaam en
klimaatbestendig zijn. Voor energie gaan wij uit van een drie-stappenstrategie waarbij in de eerste plaats de energievraag zoveel mogelijk wordt beperkt. Voor de resterende
energiebehoefte worden zoveel mogelijk duurzame energiebronnen ingezet, bijvoorbeeld
24
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
bodemwarmte, zonne-energie en windenergie. Als duurzame energie niet volstaat wordt zo zuinig en efficiënt mogelijk gebruik gemaakt van fossiele bronnen (hoog rendement).
Wij hebben een Klimaatprogramma opgesteld voor de periode 2008- 2011. Ons streven is
om eind 2010 op tien (her)ontwikkelingslocaties voor bedrijventerreinen aan de slag te zijn met de realisatie van een warmte-koudenet en vijf projecten te zijn gestart met warmteuitwisseling tussen (industriële) warmteaanbieders en warmtevragers. Gemeenten
kunnen sturing geven aan de Koude Warmte Opslagsystemen door het opstellen van
KWO-masterplannen, waarin locaties voor koude en warme bronnen ruimtelijk worden
vastgelegd, die vervolgens in bestemmingsplannen worden opgenomen als toetsingskader. Wij verwachten dat vanaf 2011 investeringen in een collectieve energie-infrastructuur financieel en technisch haalbaar zijn. Met ingang van 2011 moet daarom bij
herstructurering van bedrijventerreinen waar de provincie bij betrokken is (financieel of
anderszins) energieplanvorming een standaard onderdeel zijn van (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen.
Op het gebied van keteneffiency en biomassa willen wij in het klimaatprogramma op
twee tot drie bedrijventerreinen met een forse regierol aan de slag. Daarbij streven wij naar het beter benutten van mogelijkheden voor vergisting en biomassagerelateerde
activiteiten. Hiervoor zien wij vooral kansen op agroproductieterreinen. De benodigde
aanpassingen voor adaptatie aan klimaatverandering op (middel)lange termijn dienen in
kaart te worden gebracht. De resultaten moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen.
Duurzaam Waterbeheer De provincie streeft naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de
waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Het provinciale beleid is
ondermeer gericht op het bieden van een minimaal beschermingsniveau tegen inundatie van water vanuit de watergang als gevolg van extreme neerslag. De normen hiervoor zijn vastgelegd in de Waterverordening provincie Gelderland. Ook bij de locatiekeuze en (her) inrichting van bedrijventerreinen moeten nadelige effecten op de waterhuishouding
worden voorkomen. Dit betekent ondermeer dat de locatie en (de (her)inrichting van) een
bedrijventerrein geen belemmering mag opleveren voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied. Voor ontwikkeling- en (her)inrichtingsplannen voor
bedrijventerreinen wordt een watertoets uitgevoerd. Bij de inrichting van bedrijventerreinen is het zo veel mogelijk afzonderlijk afvoeren van regenwater naar bodem of oppervlaktewater een randvoorwaarde. Bij de inrichting van bedrijventerreinen is het zo veel mogelijk
afzonderlijk afvoeren van regenwater naar bodem of oppervlaktewater een randvoorwaarde. Nieuw aan te leggen bedrijventerreinen in Gelderland zullen duurzaam worden ontworpen. Hierbij is energiezuinige bouw en duurzaam materiaal gebruik de standaard. Het
bedrijventerrein is zoveel mogelijk klimaatneutraal en er wordt gestreefd naar levering van
restwarmte of reststroom naar de bebouwde omgeving. De leef- en werkomgeving is gezond, hinder van geluid, lucht, geur en licht worden voorkomen. Wij streven ernaar dat in 2020 in elke regio minstens één duurzaam, energieneutraal bedrijventerrein is gerealiseerd. Instrumenten: • Wij willen gemeenten ondersteunen in het realiseren van duurzame en klimaatneutrale
bedrijventerreinen. Wij willen daarom al vanaf de planfase meedenken over de inrichting van een duurzaam bedrijventerrein. De inpassing van de toekomstige bedrijvigheid en de
mogelijke meerwaarde die een clustering van bedrijven kan hebben, zijn hierin van belang.
25
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
• Innovatieve ontwikkelingen in relatie tot duurzaamheid komen in aanmerking voor een subsidie van de Stimuleringsregeling Milieu Gelderland. De regeling biedt ondermeer subsidie voor haalbaarheidsstudies en planvorming voor een collectieve duurzame energievoorziening op bedrijventerreinen en voor investeringen in een collectieve duurzame warmtehuishouding en restwarmtebenutting.
• De provincie levert kennis in de planvorming over systemen voor koude- en warmteopslag (KWO). Bij het ontwikkelen van een collectieve energie-infrastructuur stelt de provincie aan ondernemers en gemeenten een energieconsulent beschikbaar.
• Een energiescan ten behoeve van een collectieve energie-infrastructuur is vanaf 2011 een randvoorwaarde voor provinciale subsidieverlening voor herstructurering van
bedrijventerreinen. Als uit die energiescan blijkt dat er kansen liggen verwachten wij daarop energieplanvorming.
• Wanneer plannen voor bedrijventerreinen worden ontwikkeld dient een watertoets te
worden uitgevoerd om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en evenwichtig in beschouwing worden genomen bij ruimtelijke afwegingen.
• Het opzetten van een goede beheersorganisatie/parkmanagement is één van de
subsidiecriteria voor het verlenen van subsidies voor het herstructureren van bestaande bedrijventerreinen.
• In het RPB worden afspraken gemaakt over inrichtings- en uitvoeringsaspecten om te komen tot een duurzame energie- en waterhuishouding en parkmanagement.
• In de toelichting op bestemmingsplannen of in de ruimtelijke onderbouwing van
projectbesluiten worden door de gemeenten de gepleegde afwegingen in het kader van de watertoets vastgelegd in de waterparagraaf van ruimtelijke plannen.
• Planbegeleiding: er worden binnen de provincie een vijftal 'bedrijventerreinen voor de
toekomst' benoemd. Dit zijn voorbeeldprojecten op het gebied van parkmanagement en energie. De ambities voor deze projecten worden in een intentieverklaring vastgelegd.
3.1.4.4 Mobiliteit Bestaande bedrijventerreinen Voor bestaande bedrijventerreinen staan wij een kwaliteitsimpuls voor wat betreft de bestaande OV-ontsluiting of andere vormen van vervoer in het kader van
mobliteitsmanagement. Dit willen wij met de gemeenten en het bedrijfsleven oppakken.
Indien herstructurering en/of intensivering leidt tot een toename van het verkeer moet de bereikbaarheid worden gegarandeerd en ondersteund door een goede en verkeersveilige
infrastructuur en zullen eventuele maatregelen moeten worden genomen om de negatieve
effecten op de leefbaarheid weg te nemen. Via parkmanagement willen wij in het kader van leefbaarheid de inzet van schone vervoersvormen stimuleren. In het kader van voorgaande
moet worden gedacht aan een inventarisatie van (geplande) bedrijventerreinen waar uit de omgevingskenmerken blijkt dat er sprake is van een slechte bereikbaarheid, of dat dit in
de nabije toekomst valt te verwachten. Leidraad voor deze inventarisatie is de provinciale netwerkanalyse en het knooppuntenbeleid uit het streekplan Gelderland 2005. Voor deze
bedrijventerreinen wordt een mobiliteitsplan opgesteld in samenwerking tussen provincie, gemeente en bedrijfsleven. Voor een aantal bedrijventerreinen worden een aantal pilots reeds uitgevoerd of zijn aanstaande om te worden ingevoerd. Met deze pilots worden de mogelijkheden van mobiliteitsmanagement op deze terreinen onderzocht. Nieuwe bedrijventerreinen Voor nieuwe bedrijventerreinen willen wij, samen met gemeenten en bedrijfsleven, zorgen voor goed bereikbare, leefbare en verkeersveilige bedrijventerreinen in Gelderland. Daartoe zetten wij als volgt in:
26
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bereikbaarheid Wij vinden dat nieuwe bedrijventerreinen goed bereikbaar moeten zijn en staan een
integrale aanpak voor die gericht is op zowel weg, spoor als water, OV en fiets. Die aanpak richt zich ten eerste op het zoveel mogelijk voorkomen van extra vervoersbewegingen, ten
tweede op een zo goede mogelijk benutting van bestaande infrastructuur en ten derde op de inzet van overige middelen. Dit betekent dat:
• Ter voorkoming van extra vervoersbewegingen nieuwe bedrijventerreinen zoveel
mogelijk op die plekken worden ontwikkeld die het beste passen bij het profiel van
de te huisvesten bedrijven (het juiste bedrijf op de juiste plaats). Bij de locatiekeuze
wordt rekening gehouden met arbeidsintensieve en arbeidsextensieve bedrijven, met
specifieke werknemersbestanden en aantallen voertuigbewegingen (vrachtverkeer) en
de mogelijkheid van OV-ontsluiting. Deze informatie vormt de basis voor het adequaat kunnen toepassen van mobiliteitsmanagement enerzijds en eventueel benodigde verkeersveilige infrastructuur anderzijds;
• Regionale bedrijventerreinen worden gerealiseerd in het rode raamwerk (stedelijke netwerken, regionale centra);
• Voor regionale bedrijventerreinen het knooppuntenbeleid geldt. Dit betekent dat
situering zoveel mogelijk plaats vindt rond knopen van (multimodaal) vervoer, waarbij ook gekeken wordt naar de zogeheten vervoerswaarde van de (multimodale) knoop in
een stedelijk netwerk of regionaal centrum. Bij ontoereikendheid van de vervoerswaarde
(ondercapaciteit weg, spoor, of water en OV) zal een inspanning moeten worden geleverd om vraag en aanbod in evenwicht te brengen. Hier geldt in beginsel het principe van ‘’de veroorzaker betaalt’;
• Voor benutting wordt ingezet op een verbetering i.c. reconstructie van de bestaande
weginfrastructuur indien nodig, waarbij eveneens geldt dat dit voor rekening is van ‘’de
veroorzaker’’. Met mobiliteitsmanagement zien wij de mogelijkheid om op een effectieve manier invloed te krijgen op de interactie tussen vraag en aanbod. De beïnvloeding richt zich op het keuzeproces, de bewustwording van de reiziger en op de gehele keten van
verplaatsingen. Wij willen met andere woorden de keuzereiziger zien te bewegen tot ‘slim reizen’;
• Wij voor nieuwe terreinen een goede aansluitingsmogelijkheden aan het OV als
voorwaarde stellen, met dien verstande dat wij een selectieve toepassing willen bereiken. Niet alle bedrijventerreinen lenen zich voor exploitabele invoering van OV. Wij stellen
daarom ten aanzien van de eis voor invoering van OV als randvoorwaarde dat het gaat om regionale bedrijventerreinen en/of een bedrijvenlocatie met een werknemersbestand van minimaal 2000;
• Voor kennisintensieve bedrijven is een goede ICT-infrastructuur (breedbandontsluiting) een belangrijke vestigingseis.
Leefbaarheid De toename van het verkeer als gevolg van een ruimtelijk ontwikkeling als een
bedrijventerrein heeft in meer of mindere mate een ongunstige invloed op de leefomgeving
en kan schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Om die negatieve invloed zoveel mogelijk te beperken zetten wij als volgt in:
• In het kader van voorkomen staan wij een verantwoorde locatiekeuze voor, voor gevoelige bestemminge en verantwoorde inrichting (terreinbeheer);
• Wij stimuleren het meenemen van vervoersaspecten in de milieuaanvragen voor
milieuvergunningen van bedrijven (mobiliteitstoets). Wij wijzen bedrijven op hun verantwoordelijkheid van mobiliteitsproblemen;
27
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
• Wij willen via de inzet van parkmanagement schone vervoersvormen stimuleren zoals het realiseren van een eigen schoon wagenpark.
Verkeersveiligheid Verkeersveiligheid is een punt van aandacht bij de totstandkoming van bedrijventerreinen. Bij de locatiekeuze van een bedrijventerrein zal vanaf de aanvang aandacht moeten worden gegeven aan de ontsluiting, verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. In het geval de
aanleg van een bedrijventerrein leidt tot problemen of dat problemen zijn te verwachten, zal inspanning moeten worden geleverd op het wegnemen van de problemen of het voorkomen ervan. Aanleg van noodzakelijke nieuwe infrastructuur dient te geschieden conform principes van ‘’Duurzaam Veilig'. Instrumenten: • Door middel van overleg met derden komen tot een goede bereikbaarheid, ondersteund door een verkeersveilige infrastructuur, van bedrijventerreinen.
• De aanleg van ICT-infrastructuur wordt gestimuleerd door het subsidiëren van vraagbundelingsprojecten op bedrijventerreinen.
• Ons draaiboek parkmanagement kan hulp bieden bij het opzetten van een beheersorganisatie.
• Wij willen de OV-bereikbaarheid van bedrijventerreinen verbeteren door de nieuwe
concessies aan vervoerbedrijven, tegelijkertijd zullen wij van gemeenten en zogenaamde derde betalers een eigen (financiële) inspanning eisen.
3.1.5 Financiën Herstructurering Subsidie vormt een belangrijk instrument om de doelstellingen van het beleid te kunnen realiseren. Het is met name van belang voor de herstructurering van bedrijventerreinen. Maar daarnaast is het een wezenlijk instrument om op een positieve wijze een goede
regionale samenwerking tussen gemeenten te stimuleren. Volgens recente opgave van gemeenten bedraagt 'de reguliere' opgave voor herstructurering en revitalisering t/m
2013 circa 1162. Voor de periode 2014-2020 bedraagt de opgave circa 625 hectare. Daarnaast
werken regio’s en gemeenten aan een aantal majeure, en dus kostbare, herstructureringsprojecten. Voor de provinciale dekking van deze opgave voor de periode t/m 2013 hebben
wij recent het Provinciaal HerstructureringsProgramma 2009-2013 bij het Rijk ingediend (PHP). Dit betreft een afspraak uit het convenant bedrijventerreinen (Rijk/IPO/VNG). Het Rijk heeft voor hiervoor een bijdrage van € 12,6 mln in het vooruitzicht gesteld.
Bij de inzet van deze middelen streven wij naar majeure samenwerkingsprojecten met inzet van inkomsten uit verevening, naar het voorbeeld van West-Achterhoek en H2O (bedrijventerreinensamenwerking Hattem, Heerde en Oldebroek). De uitvoering van
de Gelderse herstructureringsagenda is afhankelijk van de omvang van projecten en de beschikbare budgetten van gemeenten en provincie. Financiële afspraken met het Rijk: • In totaal stelt het Rijk ruim € 400 mln beschikbaar tot en met 2013. Door IPO is aangegeven dat de cofinanciering door de provincies afhankelijk is van de besluitvorming van het
kabinet over de voeding van het provinciefonds. Uitgangspunt blijft dat Rijk en provincies gelijkelijk bijdragen.
• Afgesproken is dat de Toppermiddelen (€ 107, 6 mln) via een decentralisatie-uitkering beschikbaar worden gesteld aan provincies. Provincies stellen daartoe provinciale herstructureringsprogramma’s op voor 1 april 2010.
28
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Klimaat Voor bedrijventerreinen met een hoge energieambitie biedt het klimaatprogramma ondersteuning voor energievisies en voor investeringen in collectieve duurzame warmtehuishouding en (rest)warmtebenutting. Grondprijzen Wij zijn een voorstander van een regulering en afstemming van de grondprijzen op regionaal
niveau. Een reële grondprijs geeft de lokale overheid meer mogelijkheden voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en is tevens een impuls voor de bedrijven om daaraan mee
te werken. Differentiatie in grondprijzen leidt tot differentiatie in de juiste kwalitiet op de juiste plek. In het RPB zullen wij met de regio’s afspraken maken over een regionaal grondprijsbeleid.
3.2 Regionale, intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen Sinds het Streekplan Gelderland 1996 geldt het beleid dat de aard, schaal en functie van bedrijven op bedrijventerreinen moet passen bij de produktiestructuur, de
werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de kernen waarbij deze terreinen gelegen zijn. In de structuurvisie wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen lokale,
intergemeentelijke en regionale bedrijventerreinen. Voor deze monofunctionele terreinen gelden specifieke vestigingseisen ten aanzien van kavelgroottes, milieucategorieën en de aard, schaal en functie van de bedrijven.
Monofunctionele bedrijventerreinen zijn primair bedoeld en geschikt voor gebruik door de
groothandel, nijverheid en industrie(conform IBIS). Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor functies die zich moeilijk laten combineren met andere functies vanwege omvang,
vervoersbewegingen en milieuhinder. Dit is de reden dat voor deze vormen van bedrijven monofunctionele bedrijventerreinen zijn bestemd. Wij kiezen er daarom voor regionale bedrijventerreinen te vrijwaren van bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met
andere functies. Mengbare bedrijfsfuncties dienen zo mogelijk een plaats te krijgen binnen het stedelijk gebied en in werklandschappen.
29
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
In het Streekplan 2005 en de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en
landschappelijke versterking' staat het beleid beschreven ten aanzien van de zoekzones werken en wonen.Dit beleid wordt niet gewijzigd met deze structuurvisie.
3.2.1 Regionale bedrijventerreinen Regionale terreinen vervullen een belangrijke (opvang)functie voor de grotere, zwaardere (wat betreft milieuhindercategorie) en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen)
aangewezen bedrijven. Wij vinden het van belang dat dit type bedrijvigheid zich duurzaam kan vestigen op dit soort hoogwaardige terreinen.
Om aan dit uitgangspunt voldoende inhoud te geven kiezen wij er voor om regionale
bedrijventerreinen te vrijwaren van bedrijfsfuncties uit een lagere milieucategorie (categorie 1 en 2) en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies (Staat van
bedrijfsactiviteiten Functiemenging, bij VNG Bedrijven en Milieuzonering, april 2007. Zie hiervoor de VNG-website). Deze mengbare bedrijfsfuncties dienen een plaats te krijgen binnen stedelijk gebied en in werklandschappen.
Regionale bedrijventerreinen moeten worden ontwikkeld volgens het bundelings- en
knooppuntenbeleid. Dit betekent dat deze terreinen moeten worden gebundeld in het
bundelingsgebied (stedelijke netwerken, stedelijke centra). Wanneer er bij een multimodale knoop een ondercapaciteit bestaat ten aanzien van de verschillende vervoersmodaliteiten
zal een inspanning moeten worden geleverd om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen.
Instrumenten: • In RPB-verband zullen wij hierover afspraken maken. De uitgangspunten met betrekking
tot vrijwaring mengbare functies en bereikbaarheid (ondercapaciteit) zullen wij opnemen in de verordening ex artikel 4.1 Wro
3.2.2 Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen Gemeenten sporen wij aan gezamenlijk locaties te ontwikkelen voor lokale bedrijvigheid.
Hiervoor kunnen zij zo geheten intergemeentelijke bedrijventerreinen ontwikkelen. Daar waar behoefte is aan de nieuwe vestiging van lokale bedrijvigheid zal dus eerst moeten
worden gekeken en beoordeeld of en in hoeverre samenwerkende gemeenten gezamenlijk
kunnen ontwikkelen en welke bedrijven daar qua aard, schaal en functie passend zijn. We staan bundeling van bedrijventerreinen op intergemeentelijk niveau voor. Samenwerking van gemeenten leidt immers ook tot voordelen. Risicospreiding, professionalisering, ontsluiting en beheer zijn beter geregeld. Dit vinden wij van groot belang.
Een deel van de bedrijvigheid is meer lokaal georiënteerd en zoekt een vestigingsplek direct bij haar toeleveranciers en afnemers. We vinden het belangrijk dat er voor deze bedrijven
ontwikkelingsmogelijkheden zijn, maar niet meer overal. De aanleg van lokale terreinen
mag alleen nog plaatsvinden aansluitend bij al aanwezige bedrijventerreinen of aansluitend bij kernen waar al bedrijventerrein is gevestigd.
In of bij een aantal veelal kleine kernen is geen collectief bedrijventerrein aanwezig, terwijl er wel bedrijven zijn. Als deze bedrijven willen groeien kunnen vestigingsplaatsproblemen ontstaan. Verplaatsing naar een elders gelegen (inter)lokaal bedrijventerrein ligt dan voor de hand. Indien dit echter, op redelijke gronden, niet gewenst is dan kan de oplossing gezocht worden in uitbreiding nabij de huidige kern van vestiging, als er tenminste
milieuhygiënisch en/of landschappelijk geen bezwaren zijn. Deze uitbreiding mag op
30
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
gronden van zuinig ruimtegebruik, niet leiden tot de ontwikkeling van een collectief bedrijventerrein.
3.2.2.1 Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen binnen het bundelingsgebied Aanvullend op het algemene beleid voor intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen
dient het onderstaande in acht te worden genomen ten aanzien van intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen binnen het bundelingsgebied. Aard en schaal Of en in welke omvang een bedrijventerrein voor (inter)lokale bedrijvigheid nodig is, is afhankelijk van de al in deze gemeenten aanwezige bedrijven en voor zich nieuw
ontwikkelende bedrijvigheid mits deze voldoet aan de criteria voor aard, schaal en functie.
Wij vinden het belangrijk dat aard, schaal en functie van de nieuwe bedrijven passen bij of een goede aanvulling zijn op de bestaande productie- en werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een
aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime (in beginsel maximale hindercategorie 3 volgens de VNG). Hiervan kan beargumenteerd
worden afgeweken, bijvoorbeeld in het geval van vestiging van een bedrijf uit de zwaardere milieucategorie dat aan de betreffende gemeente/regio is gebonden. Verder dienen het
bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn. Instrumenten: • Doormiddel van planbegeleiding zullen wij de ontwikkeling van intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen stimuleren.
• De eisen met betrekking tot aard en schaal zullen worden opgenomen worden in de verordening ex artikel 4.1 Wro.
3.2.2.2 Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied Aanvullend op het algemene beleid voor intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen
dient het onderstaande in acht te worden genomen ten aanzien van intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied. Aard en schaal Wij vinden het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en
dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de
werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Voor lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied geldt in principe een maximale kavelgrootte van 0,50 ha. Een ruimere kavelgrootte is voor dit terreintype als uitzondering mogelijk, mits de noodzaak goed wordt beargumenteerd. Voor intergemeentelijke bedrijventerreinen buiten het
bundelingsgebied geldt in principe een maximale kavelgrootte van 0,75 ha. Een ruimere
kavelgrootte is voor dit terreintype als uitzondering mogelijk, mits de noodzaak goed wordt beargumenteerd.
De bedrijventerreinen van de voormalige, in het streekplan Gelderland1996 aangeduide, subregionale kernen worden beschouwd als intergemeentelijke bedrijventerreinen. Bij
nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de
31
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime (in beginsel maximale
hindercategorie 3 volgens de VNG). Hiervan kan beargumenteerd worden afgeweken. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn. Instrumenten: • Als provincie zullen wij de ontwikkeling van intergemeentelijke terreinen op verschillende manieren faciliteren. Hierover zullen in RPB-verband nadere afspraken worden gemaakt. Onze nieuwe rol in het licht van de planbegeleiding zal daarvoor tevens worden gebruikt.
• In de RPB’s zullen de beleidsuitgangspunten ten aanzien van intergemeentelijke en lokale terreinen worden aangegeven.
• De eisen m.b.t aard en schaal zullen worden opgenomen in de verordening ex artikel 4.1 Wro.
3.3 Specifieke terreinen en werklocaties Wij willen alle bedrijven in Gelderland een passende plek geven. Het aanbod moet zo goed mogelijk zijn afgestemd op de vraag. We willen er zorg voor dragen dat deze terreinen op het juiste moment beschikbaar zijn. Om recht te doen aan de vestigingsplaatseisen van bedrijven, is er ondermeer verscheidenheid nodig.
3.3.1 Werklandschappen De provincie onderscheidt in deze structuurvisie twee verschillende concepten van bedrijventerreinen. De (monofunctionele) bedrijventerreinen, die we kennen als industrieterreinen, en een nieuw type, namelijk de werklandschappen. Onder
werklandschappen verstaan wij een integrale (her)ontwikkeling van de werkfunctie in
combinatie met andere functies. Bij een werklandschap wordt de relatie gelegd tussen de
werkfunctie en de directe omgeving en landschap. Daarmee kunnen zachtere overgangen
worden gerealiseerd naar het landschap. Een werklandschap kent een meer locatiespecifieke inrichting dan een bedrijventerrein.
Voordelen van werklandschappen zijn: • Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van locaties
• Het geld genereren voor herstructurering door inbrengen van verschillende functies • Een efficienter gebruik van de ruimte
• Het bieden van nieuwe keuzemogelijkheden aan bedrijven en bewoners • Het beter gebruik maken van de unieke kwaliteiten in een gebied
• Een grotere sociale veiligheid door een intensiever (24-uur) gebruik van de omgeving • Een representatieve werkomgeving
• Een aantrekkelijke omgeving voor werknemers • Een hogere vastgoedwaarde
Een integrale gebiedsvisie moet onderdeel uitmaken van de plannen voor een
werklandschap. Er moet sprake zijn van een substantiële menging van functies. In deze gebiedsvisie moet de samenhang tussen de verschillende functies worden geschetst.
Wanneer er ad hoc, zonder integrale gebiedsvisie, functies in een bestaand monofunctioneel bedrijventerrein worden toegevoegd, is er geen sprake van een werklandschap.
Qua proces moeten ondernemers en marktpartijen zoveel als mogelijk bij deze integrale
32
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
gebiedsontwikkeling worden betrokken.
De provincie ondersteunt de ontwikkeling van werklandschappen middels planbegeleiding. Kenmerken werklandschap • Er is altijd sprake van een substantiele menging van functies. Het gaat dus niet om een ad hoc ontwikkeling.
• Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, een goede landschappelijke inpassing
alsmede aandacht voor de esthetische vormgeving (middels een beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig ontwerp)
• Indien er sprake is van een combinatie van wonen en werken dient een werklandschap goed ontsloten te zijn middels openbaar vervoer
Instrumenten: • Wij verwachten van gemeenten dat bij het opstellen van bestemmingsplannen in
het stedelijk gebied, nadrukkelijk aandacht wordt geschonken aan de mogelijkheid om bedrijfstypen zoals hierboven genoemd te combineren met andere functies. De
milieunormering en de technische ontwikkeling zijn zover gevorderd dat een dergelijke menging ook daadwerkelijk mogelijk is. Hier zullen wij nadrukkelijk aandacht aan schenken in de planbegeleiding.
• Het provinciale belang van zorgvuldig omgaan met de schaarse grond noodzaakt dat
we passende terreinen ontwikkelen voor bedrijfstypen die kunnen worden gemengd
met andere functies. Wij willen gemeenten die het mengen van dit soort bedrijfstypen met andere functies voorstaan daarbij stimuleren met kennis. Dit doen we via kennisoverdracht vanuit drie pilots met werklandschappen.
33
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.3.2 Milieuhinderlijke bedrijventerreinen Naast het realiseren van voldoende terrein voor 'reguliere' bedrijvigheid, vinden wij het noodzakelijk dat ook, in overeenstemming met de reële behoefte, terrein wordt
gerealiseerd voor (milieu)hinderlijke - en of bedrijvigheid. Bedrijventerreinen en andere
werklocaties moeten blijven voldoen aan de geldende kwaliteits- en duurzaamheideisen. Deze terreinen beschikken en zijn bereikbaar over een verkeersveilige infrastructuur en waar mogelijk bereikbaar per OV. De in regionaal verband samenwerkende gemeenten
zullen kwaliteitsambities moeten uitwerken in het RPB. Er moet in elke van de zes regio’s voldoende planologische ruimte zijn voor zware en of milieuhinderlijke bedrijvigheid.
Met de regionaal samenwerkende gemeenten gaan wij bezien voor welke hinderlijke en
zware bedrijvigheid er in de toekomst ruimte nodig is. Wij zetten in op voldoende ruimte voor zware en hinderlijke bedrijvigheid (al dan niet watergebonden). Het is daarbij van belang dat er voldoende milieuruimte aanwezig is om knelpunten in de toekomst te
voorkomen. Wij vinden daarom ook belangrijk dat de milieugebruiksruimte -in ieder geval op regionale bedrijventerreinen- zó moet wordt verdeeld dat er ook in de toekomst ruimte
is voor dit type bedrijvigheid. Ook aspecten met betrekking tot aan en afvoer van goederen, bijvoorbeeld over water of rail, moeten worden beschouwd in de segmenterings- en locatiekeuze.
Instrumenten: • In het RPB zullen de beleidsuitgangspunten met betrekking tot de inpassing van
zwaardere milieuhindercategorieën worden aangegeven voor nieuwe, bestaande en te herstructureren bedrijventerreinen.
• We onderzoeken de mogelijkheid om de verordening in te zetten om voldoende ruimte beschikbaar te hebben voor milieuhinderlijke bedrijven.
• Het inpassingsplan kan worden ingezet voor specifieke vestigingslocaties voor bijzondere (individuele) gevallen van zware bedrijven in hoge milieucategorie.
3.3.3 Kadegebonden bedrijventerreinen De binnenvaart kan een belangrijke bijdrage leveren aan de concurrentiepositie van
Gelderland en Nederland wanneer voldoende ruimte beschikbaar blijft voor overslaglocaties en natte bedrijventerreinen en wanneer deze bedrijventerreinen bereikbaar blijven via een betrouwbaar vaarwegennetwerk.
De markt voor containervervoer over water heeft in Gelderland een forse groei doorgemaakt. De afgelopen tien jaar is het transport meer dan verdubbeld. Deze groei zorgt ook voor
een behoefte aan extra capaciteit van overslagcentra aan het water. Deze overslaglocaties vervullen een belangrijke rol in de ontwikkeling van economische centra.
De totale vraag in de komende jaren naar dit type bedrijfslocaties is 20 ha. aan kavels voor watergebonden bedrijvigheid, 10 ha. natte kavels voor overslaglocaties en 79 ha. droge
terreinen in de directe nabijheid van overslagcentra aan het water. Een en ander exclusief de verplaatsingsbehoefte. De meeste bestaande natte kavels worden niet door watergebonden bedrijven benut. De provincie Gelderland beschikt over ca. 1.600 ha. aan natte kavels.
Naar schatting wordt hiervan slechts een kwart bezet door bedrijven die gebruik maken van het water. Uit een studie van ETIN -Ruimte voor economie aan de rivier- uitgevoerd
voor de provincie Gelderland, blijkt dat 1200 ha van de 1600 ha aan nat bedrijventerrein
niet wordt benut voor watergebonden bedrijven. De huidige 'modal split' is, 50% van de
goederen wordt over de weg vervoerd, 5% per trein en 45% per schip. De verwachting is dat het percentage wegtransport verder zal toenemen tot circa 55%. Het gevolg hiervan is een
34
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
meer dan verdubbeling van het aantal vrachtwagens op de weg. Om deze ontwikkeling tegen te gaan, zal - zonder de totale groei van het goederenvervoer tegen te gaan - het percentage
van de andere modaliteiten moeten toenemen. Vanwege zowel de beperkte omvang van het
goederenvervoer per trein en het probleem dat de huidige spoorwegcapaciteit weinig ruimte biedt, moet de oplossing gezocht worden in het goederenvervoer over water. Het is daarom
van belang dat de onderhoudsachterstanden op de (hoofd)vaarwegen wordt weggewerkt en
de capaciteit van de vaarwegen wordt vergroot (rijkstaak), zodat het groeiende transport van de mainports en greenports naar de economische kerngebieden en het buitenland over het
water zonder kwaliteitsverlies afgewikkeld kan worden. Het is daarbij tevens van belang dat de binnenvaart een vermindering van de emissies naar water en lucht tot stand brengt.
Op bedrijventerreinen die door het water zijn ontsloten moeten kavels die direct aan het
water zijn gelegen worden benut door watergebonden bedrijvigheid. Ontrekken van ruimte voor kadegebonden bedrijvigheid kan niet, tenzij hier goede arugumenten voor zijn.
Indien er ruimte voor deze categorie onttrokken wordt is de gemeente verantwoordelijk
voor compensatie elders, middels het scheppen van nieuwe ruimte. Bij waterontsluiting wordt bedoeld de ontsluitingsmogelijkheden ten aanzien van een vaarwater. Onder deze ontsluitingsmogelijkheden wordt verstaan; de aanwezigheid van een laad-los kade op of nabij het bedrijventerrein.
In regionaal verband willen wij afspraken maken over de opvang van watergebonden bedrijvigheid.
35
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Instrumenten: • In de verordening ex artikel 4.1 Wro wordt opgenomen dat kadegebonden
bedrijventerreinen beschikbaar moeten blijven voor kadegebonden bedrijven.
• In het RPB wordt zo specifiek mogelijk vastgelegd hoe en waar in de regio (planologische) ruimte wordt gebonden aan kadegebonden bedrijven.
• Planbegeleiding: in overleg met regio Rivierenland komt er een gezamenlijke verkenning naar de logistieke potentie van Rivierenland (herijking sociaal-economisch beleid). Ook komt het onderwerp aan de orde in het project 'Waalweelde'.
• Het inpassingsplan kan worden ingezet voor specifieke vestigingslocaties voor bijzondere (individuele) gevallen.
3.3.4 Agroproductieparken De provincie ziet kansen voor het concept 'agroproductiepark' om uit te groeien tot een
nieuw type bedrijventerrein. Er moet nog onderzoek verricht worden naar het concept en
de praktische uitwerking ervan. In eerste instantie worden de mogelijkheden onderzocht voor één agroproduktiepark per regio. Wij zien een agroproductiepark als een gerichte ruimtelijke clustering van (agro)productiefuncties. Het eerste doel is het bundelen van hoogdynamische agrarische functies. Het tweede doel van de clustering is om
transportbewegingen te verminderen, reststromen beter te benutten (materie en energie), ruimtegebruik te intensiveren, de landschappelijke inpassing van bedrijven te verbeteren
en de ketensamenwerking te versterken op het punt van kennis en economie. Aan dergelijke agrarische ketens kunnen ook biovergistingsinstallaties worden gekoppeld. Vestigings- en locatievoorwaarden: • De bedrijven die er zich vestigen hebben een directe onderlinge relatie op het punt van energie, verwerking van grondstoffen of verwerking van rest(afval)stoffen.
• Naast energie- en reststromenuitwisseling tussen bedrijven onderling op het
agroproductiepark, kan overtollige beschikbare energie geleverd worden aan mogelijke afnemers in de omgeving buiten het agroproductiepark zoals woningbouw of utiliteitsbouw.
• De ligging van deze terreinen is zodanig binnen een regio dat optimale energie-
uitwisseling tussen het agroproductiepark (aanbod van warmte en elektriciteit) en functies buiten het bedrijventerrein (bv. woningbouw of utiliteitsbouw: afname van warmte en elektriciteit) mogelijk is.
• In een goede ontsluiting op provinciale- en rijkswegen is of wordt voorzien.
• De emissies zijn relatief laag .Toch is het wenselijk voor een agroproductiepark om ten opzichte van gevoelige functies voldoende milieugebruiksruimte te hebben.
• Wij vinden het van belang dat agroproductieparken niet worden benut voor andere, daaraan niet gebonden bedrijvigheid.
• Per regio kan in eerste instantie één locatie gezocht worden waar agroproductie plaats kan hebben.
Instrumenten: • Planbegeleiding: per regio kunnen de mogelijkheden onderzocht worden voor in eerste
instantie één agroproductiepark. De provincie ondersteunt initiatieven met expertise en door planbegeleiding.
36
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.3.5 Biomassavergistingsinstallaties Op het raakvlak van ruimtelijke ordening, energie en economie speelt de locatiekeuze voor biomassa bedrijvigheid. De provincie tracht binnen haar ruimtelijk ordeningsbeleid ook ruimte te vinden voor klimaat- en werkgelegenheidsdoelen. Zij heeft daarbij oog voor de toekomstige energievoorziening – met een groot aandeel bio-energie – en economische
ontwikkeling (biobased economy). Het realiseren van biomassa-initiatieven vinden wij belangrijk. De biomassa bedrijvigheid zal variëren van kleinschalige verwerking van
bedrijfseigen stoffen tot grootschalige en sterk samenhangende productiestromen bij geclusterde bedrijven.
Bijzondere aandacht gaat uit naar de locatiekeuze van op mest gebaseerde
covergistingsinstallaties. Vanwege de herkomst uit de landbouw alsmede de afzet van deelproducten in de landbouw en het hoge watergehalte van de mest, dienen vervoersbewegingen beperkt te blijven.
In ons beleid maken wij onderscheid tussen twee typen vergistingsinstallaties: covergisting vanaf 36.000 ton per jaar en covergisting onder de 36.000 ton per jaar. Covergisting vanaf 36.000 ton per jaar Voor covergisting vanaf 36.000 ton per jaar geldt de volgende voorkeursvolgorde:
• Op of grenzend aan een bedrijventerrein / glastuinbouwgebied, (binnen een zoekzone voor werken);
• Locaties bij soortgelijke bedrijven, zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties of mestverwerkers die op een solitaire bedrijfslocatie zitten;
• Landbouwontwikkelingsgebieden;
• Vrijkomende agrarische locatie in overig multifunctioneel gebied.
Naarmate men bij de locatiekeuze verder naar onderen op deze lijst terecht komt, zal
nauwkeurig moeten worden aangetoond dat er een duidelijke relatie is met de agrarische functies in het gebied. Aangezien de toepassing van de voorkeursvolgorde afhankelijk is
van de specifieke situatie, zal de provincie de initiatiefnemers en gemeenten in een vroeg stadium ondersteunen. Een verdere uitwerking is te vinden in de beleidslijn bio-energie. De volgende uitgangspunten liggen ten grondslag aan bovenstaande voorkeursvolgorde:
Het moet zo (goed mogelijk) passen in het landschap, dus bij voorkeur gekoppeld worden aan daartoe geëigende of vergelijkbare landschappelijke elementen (om verrommeling tegen te gaan). Een landschappelijk inpassingspan kan dit aantonen.
Nuttige toepassing van warmte en/of andere (neven)producten zijn sterk bepalend bij het
vinden van de juiste locatie. Wanneer de warmte niet bijna-volledig binnen het bedrijf benut wordt, ligt koppeling / leveringsmogelijkheid aan bedrijven(terreinen) en/of woonlocaties voor de hand.
Verkeersbewegingen moeten beperkt worden uit oogpunt van (energie)efficiëntie,
milieuaspecten en congestieproblematiek. De inrichting moet verkeerstechnisch goed ontsloten zijn.
Covergisting onder de 36.000 ton per jaar Bij covergisting van mest op kleinere schaal, tot 36.000 ton per jaar, gaat het om vergisters
die een sterke verbondenheid met de buurt moeten hebben. Wanneer aantoonbaar gebruik gemaakt wordt van lokale aanvoer en/of afzet van biomassa, moeten de kleinschalige
initiatieven een plaats centraal binnen de biomassastromen kunnen vinden. Er geldt dan een voorwaardelijk 'ja' ten aanzien van vestiging in het buitengebied.
37
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Hierbij moeten de aspecten verkeer, visueel en luchtkwaliteit per locatie kwalitatief beoordeeld worden. Installaties zijn inpasbaar, als:
• (Lokale) infrastructuur niet dusdanig in gedrang komt ten aanzien van verkeersveiligheid, goede ontsluiting en staat van openbare werken.
• Beeldkwaliteit van het landschap niet onacceptabel wordt geschaad. • Grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit in acht worden genomen.
Voorts geldt dat twee of meerdere installaties binnen een mestafzetgebied realiseerbaar
zijn mits onderbouwd is aangetoond dat deze installaties geen (onacceptabele) interactie
veroorzaken. Hinder van installaties kan door accumulatie worden versterkt. Met hinder wordt in deze bedoeld: geur, stof, geluid, gevaar, verkeer, visueel, en luchtkwaliteit. De minimale afstand tussen twee installaties zal tweehonderd meter moet bedragen.
Het vinden van de juiste locatie voor biomassa bedrijvigheid is vanuit oogpunt van
ruimtelijke ordening altijd maatwerk. Bovenstaande is het kader voor het zoekproces. Via
actieve planbegeleiding zal de provincie de initiatiefnemers ondersteunen bij het vinden van de juiste locatie. Een nadere en regelmatig te actualiseren uitwerking zal plaatsvinden in de beleidslijn bio-energie (biobased economy). Instrumenten: • In de verordening ex artikel 4.1 Wro wordt voor locaties voor grote biovergistingsinstallaties een voorkeursvolgorde met de daarbij horende uitgangspunten opgenomen.
• Planbegeleiding: omdat initiatieven voor grote biovergistingsinstallaties beperkt en
specifiek van karakter zullen zijn, wil de provincie vroegtijdig betrokken zijn en adviseren.
• Planbegeleiding: bij kleinschalige initiatieven (tot 36.000 ton/jaar) willen we (samen) werkende gemeenten ondersteunen met onze expertise.
• In het RPB worden (proces)afspraken gemaakt over waar in de regio ruimte geboden kan
worden aan biovergistingsinstallaties. Ook kan samen met de regio verkend worden of er plaatsen zijn waar bepaalde biomassastromen samen komen.
• Inpassingsplan: om biovergistingsinstallaties planologisch mogelijk te maken kan de
provincie in bijzondere gevallen overwegen om een inpassingsplan te maken. De noodzaak wordt ontleend aan de analyse of we zonder inpassingsplannen de doelen voor opwekking van decentrale bio-energie zullen behalen. Deze doelen zijn vastgelegd in het provinciale beleid op gebied van klimaat en energie.
3.3.6 Kantoorlocaties Wij vinden een goed functionerende kantorenmarkt mede bepalend voor een goed
vestigingsklimaat en daarmee een belangrijke randvoorwaarde voor verdere economische groei van de regio’s en het uitbreiden van kenniseconomie in Gelderland.
Het bundelings- , locatie- en knopenbeleid in bestaand bebouwd gebied en stedelijke
uitbreidingen is bepalend voor nieuwe kantoorontwikkelingen. Van belang daarbij is tevens dat de aard, de schaal en het mobiliteitsprofiel van de kantoorontwikkeling passen bij de
betreffende locatie. Nieuwe kantoorlocaties dienen zoveel mogelijk te worden ontwikkeld op
of nabij hoogwaardige OV-verbindingen. Eigenstandige kantoorvestiging is niet mogelijk op monofunctionele bedrijventerreinen. Hiervoor dienen specifieke kantoorlocaties.
Recentelijk is in het ontwerp van de AMvB-ruimte opgenomen dat de SER-ladder tevens
toegepast dient te worden voor kantoren. Wij onderschrijven de toepassing van de SER-ladder voor kantoren als doelstelling. Het streven daarbij is enerzijds een gezonde (ontwikkeling
38
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
van de) kantorenmarkt en anderzijds een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik.
In de AmvB-ruimte is echter niet aangegeven op welke wijze de toepassing van de SER-ladder vorm moet krijgen in het beleid. De wijze waarop de SER-ladder toegepast moet worden voor kantoren zal nader uitgewerkt moeten worden, het beleid zal daarna eveneens verankerd worden in de verordening. Om het beleid uit te werken zal een nader onderzoek gestart
worden. Dit onderzoek zal een verkenning bevatten van de specifieke omstandigheden van de kantorenmarkt in Gelderland. Eveneens wordt gekeken of naast de inzet van de SER-
ladder als instrument ook andere aanvullende instrumenten kunnen bijdragen aan een goed (kwantitatief) beleid voor kantoren. Instrumenten: • In de verordening ex artikel 4.1 Wro zijn de vestigingsvoorwaarden voor
kantoorontwikkeling opgenomen (geen eigenstandige kantoorvestiging op
monofunctionele bedrijventerreinen met mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken). Ook de toepassing van de SER-ladder voor kantoren wordt opgenomen in de verordening.
• Vervolgonderzoek: er wordt onderzocht op welke wijze het beleid vormgegeven kan worden ten aanzien van de toepassing van de de SER-ladder voor kantoren.
3.3.7 Helikopterterreinen Op 1 november 2009 is de wet 'Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens'
(RBML) in werking getreden. Sindsdien is Provinciale Staten het bevoegd gezag ten aanzien
van de milieugebruiksruimte en ruimtelijke inpassing (het zogeheten ‘landzijdige’ gebruik) van niet-nationale burgerluchtvaartterreinen, waar ook helikopterterreinen onder vallen. Het document 'Omgevingsbeleid Luchtvaartterreinen Gelderland' in combinatie met het vigerende Streekplan Gelderland 2005 vormt het toetsingskader op grond waarvan de
provincie beslist over de al dan niet af te geven luchthavenbesluiten, luchthavenregelingen
en ontheffingen voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik. Op het punt van helikopterterreinen in relatie tot bedrijventerreinen is dit beleidskader verder uitgewerkt in deze Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties:
Het uitbreiden van het aantal helikopterterreinen (voor zowel individueel als collectief gebruik) is alleen mogelijk op regionale bedrijventerreinen en moet een toegevoegde
waarde hebben voor de terreinen (geldt voor zakelijke vluchten). Van dit uitgangspunt kan slechts in bijzondere gevallen worden afgeweken, wanneer een dergelijk initiatief zich
aandient op een bedrijventerrein dat qua aard, schaal en ligging goed vergelijkbaar is met
een regionaal terrein en eveneens voldaan wordt aan alle relevante vestigingsvoorwaarden. De provincie heeft geen stimulerende rol bij de ontwikkeling van helikopterterreinen.
Initiatieven van derden worden per geval beoordeeld. Daarbij moet de noodzaak voor een dergelijk terrein worden ondersteund door de betreffende gemeente (onder meer via het bestemmingsplan), en wordt de actieve medewerking van deze gemeente noodzakelijk geacht. De rechten van bestaande helikopterterreinen blijven gehandhaafd. Instrumenten: • De provincie zet in op planbegeleiding en vooroverleg bij bestemmingsplanaanpassingen die consequenties hebben voor luchtvaartterreinen.
• In de verordening ex artikel 4.1 Wro zullen de mogelijkheden onderzocht worden of de
verordening kan worden ingezet om voldoende ruimte voor milieuhinderlijke bedrijven beschikbaar te hebben.
39
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.3.8 Railopstappunt In het streekplan Gelderland 2005 en het Regionaal Structuurplan van de stadsregio ArnhemNijmegen is er beleid opgenomen voor beperking van de belasting van het wegennet door
vrachtverkeer, door middel van het stimuleren van een duurzame transportwijze over water en rail. Marktpartijen hebben indertijd aangegeven dat zij bereid waren en zijn, om te
investeren in het Rail Opstap Punt binnen de contouren van het Container-uitwisselpunt van de Betuweroute. De exploitanten van de Betuwelijn hebben echter aangegeven dat zij voor
het uitwisselen van containers (spoor-spoor) de drie bundels van het Container-uitwisselpunt (CUP) allemaal gebruiken. De betrokken overheidpartijen hebben daarom de mogelijkheden van een realisatie van het Rail Opstap Punt ten zuiden van de Betuweroute, maar ten
noorden van de A15 onderzocht en geconstateerd dat dit een reële mogelijkheid is om een Rail Opstap Punt te realiseren. Instrumenten: • In RPB-verband zullen wij hierover afspraken maken, waarna eventueel een inpassingsplan kan worden ontwikkeld.
40
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
4 Uitvoering van beleid Inleiding Wij willen de in deze structuurvisie verwoorde doelstellingen ook daadwerkelijk
gaan realiseren. Dat kunnen wij niet alleen; medewerking van andere overheden en het bedrijfsleven is daarbij onontbeerlijk. Het nieuwe beleid wordt in overleg met
samenwerkende gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt en tot uitvoering gebracht. In een regionaal programma bedrijventerreinen moet de weerslag van ons beleid zichtbaar worden. Wij willen daarom door middel van heldere en stevige afspraken met externe partijen een
voortvarende uitvoering verzekeren en daarop regie voeren. Wij willen in deze structuurvisie en in de RPB's duidelijk aangeven:
• Welke onderwerpen wij van provinciaal belang vinden en waarop wij met behulp van de Wro- en andere provinciale instrumenten ook zelf willen sturen en;
• Voor welke onderwerpen wij de beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voornamelijk bij de in regio's en samenwerkende gemeenten laten.
In hoofdstuk 3 over Beleid leggen wij een duidelijke koppeling met de inzet van instrumenten, ter verwezenlijking van de daarin opgenomen beleidskeuzen. Op deze wijze geven wij
invulling aan onze eigen sturingsrol en die van anderen. In deze paragraaf geven we algemene toelichting op de wijze waarop het beleid uitgevoerd wordt en de instrumenten die we daarbij inzetten.
Het convenant Bedrijventerreinen Eind 2009 is het convenant bedrijventerreinen ondertekend door het Rijk, het IPO en de
VNG. Dit convenant betreft een uitwerking van de aanbevelingen van de Taskforce (Her)
ontwikkeling Bedrijventerreinen (commissie Noordanus). Het doel van dit convenant is om
gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid
af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland. In het
convenant zijn afspraken gemaakt over de rolverdeling tussen gemeenten, provincies en Rijk. Daarin staan de volgende afspraken:
• Het Rijk heeft in bedrijventerreinenbeleid een kaderstellende rol voor het economische vestigingsklimaat en de ruimtelijke basiskwaliteit en een faciliterende rol bij de herstructurering.
• De provincies zijn regisseur van het provinciale en interregionale bedrijventerreinenbeleid (voor zowel nieuwe als bestaande bedrijventerreinen) en stellen hiervoor de provinciale beleidskaders vast in hun structuurvisie en hanteren indien nodig hun juridisch instrumentarium op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
• De gemeenten zijn de initiator, opsteller en uitvoerder van het (inter)gemeentelijke regionale bedrijventerreinbeleid binnen regionale verbanden en binnen de gestelde provinciale kaders.
Deze afspraken zoals deze in het convenant zijn vastgelegd vormen een belangrijke basis voor het provinciaal beleid zoals verwoord in de structuurvisie dat wij in overleg met de regio's en samenwerkende gemeenten tot uitvoering willen brengen. Het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) In de RPB's worden afspraken vastgelegd over de uitwerking en uitvoering van het beleid op
regionale schaal. Het RPB heeft als belangrijkste doel om het bedrijventerreinenaanbod zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan terreinen.
Het RPB is een gezamenlijk document van de provincie en samenwerkende gemeenten in de
41
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
regio waarin de uitgewerkte afspraken zo specifiek mogelijk vastgelegd moeten worden. Om dit te bekrachtigen worden de RPB's zowel door de regionaal samenwerkende gemeenten als GS ondertekend.
Het RPB een 'dynamisch' document zijn. Jaarlijks bekijken we samen met de regio's wat de stand van zaken is met betrekking tot de gemaakte afspraken. Afhankelijk van feitelijke
ontwikkelingen worden de afspraken uit het RPB bijgesteld of aangescherpt. Monitoring van de vraag en het feitelijk aanbod aan bedrijventerreinen speelt daarbij een centrale rol. De systematiek is vergelijkbaar met het kwalitatief woonprogramma.
2010 willen we benutten om dit proces te starten. Het bestuurlijk vaststellen van de
documenten door regio's, gemeenten en provincie kan plaatsvinden in het 1e kwartaal van 2011.
In de structuurvisie staat aangegeven welke onderwerpen wij terug willen zien in het RPB's. Ruimtelijke Verordening Gelderland Op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de provincie verplicht om
voor onderwerpen van provinciaal belang haar ruimtelijke beleidsdoelen te regelen in een provinciale verordening. In zo'n verordening geven Provinciale Staten instructies aan gemeenten over welke beleidsuitgangspunten ze, binnen welke termijn, in hun
bestemmingsplannen (voorschriften en/of toelichting) moeten opnemen. Daarnaast
kunnen er in een dergelijke verordening bepalingen worden opgenomen die rechtstreeks
kunnen doorwerken naar burgers, bijvoorbeeld bouwverbodsbepalingen. Ten aanzien van
onderwerpen waarin de Structuurvisie Bedrijventerreinen voorziet, zullen geen rechtstreeks werkende bepalingen voor burgers en bedrijven worden opgenomen in de verordening.
De regelingen t.a.v. bedrijven- en kantorenlocaties zullen worden opgenomen in de tweede tranche van de ruimtelijke verordening, met de voorbereidingen waarvan wij in eind 2010
zullen starten. Deze tweede tranche zal dezelfde procedure doorlopen als de eerste tranche en zal dus ook ter visie worden gelegd. Een ieder heeft dan de mogelijkheid om zijn zienswijzen in te dienen.
In hoofdstuk 3 is weergegeven welke onderwerpen ten aanzien van bedrijventerreinen en werklocaties opgenomen worden in de verordening.
Daarnaast geeft het Rijk geeft de AmvB Ruimte die nu in voorbereiding is en naar
verwachting in oktober 2010 zal worden vastgesteld, instructies aan de provincies om
bepaalde regelingen in de provinciale verordening op te nemen. Ten aanzien van 'werken' zijn dit regelingen t.a.v. bedrijventerrein- en kantorenlocaties, inclusief de toepassing van de SER-ladder, vestigingsplaatsen voor detailhandel, regels met betrekking tot
branchebeperkingen en perifere detailhandel en regelingen t.a.v. het bouwen en zorgvuldig ruimtegebruik buiten bestaand bebouwd gebied. Het Rijk verplicht de provincie om deze onderwerpen bij verordening te regelen.
De inzet van overige Wro instrumenten: planbegeleiding, zienswijzen, reactieve aanwijzing en inpassingsplan. Naast de structuurvisie en de verordening biedt de Wro nog een aantal instrumenten die de provincie in kan zetten om haar beleid uit te voeren. De filosofie van de nieuwe wet
is dat elke overheid op basis van de eigen verantwoordelijkheid en de daarbij behorende
instrumenten vooral proactief optreedt ter realisering van het eigen ruimtelijk beleid. De
provincie heeft daarbij (nieuwe) instrumenten gekregen om actief en sturend op te treden. Hieronder worden de meest relevante instrumenten voor deze structuurvisie toegelicht.
42
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Een centraal instrument in deze structuurvisie is planbegeleiding. Planbegeleiding en het
bieden van kennis wordt op verschillende manieren ingezet; het gaat zowel om vroegtijdig overleg met gemeenten als om aanbieden van specifieke kennis en expertise voor bepaalde
onderwerpen bijvoorbeeld ten aanzien van herstructurering, parkmanagement of duurzaam energiegebruik. In hoofdstuk 3 wordt dit voor de verschillende beleidsonderwerpen preciezer beschreven.
Indien een plan strijdig is met het provinciale beleid kunnen Gedeputeerde Staten
middels het geven van een reactieve aanwijzing interveniëren in de gemeentelijke
bestemmingsplanprocedure en er voor zorgen dat (een gedeelte van) het plan niet in
werking treedt. Hieraan voorafgaand moet een zienswijze tegen dat plan ingediend zijn. De reactieve aanwijzing wordt ingezet voor beleidsthema's, die voorwaarden stellen aan
nieuwe ontwikkelingen en hierbij een ruim afwegingskader bevatten. Deze thema's lenen zich vanwege deze nadere afweging niet voor de verordening. Dit geldt bijvoorbeeld voor
thema's die uitgaan van het 'ja, mits-principe'. Een zienswijze en reactieve aanwijzing is
dus een mogelijk instrument die ingezet kan worden voor verschillende beleidsthema's zoals die in Hoofdstuk 3 beschreven zijn. Tot slot kunnen wij overwegen om het inpassingsplan als instrument in te zetten. Het inpassingsplan wordt alleen ingezet indien er sprake is
van een provinciaal belang (gemeentegrensoverstijgend). Het inpassingsplan (= provinciaal bestemmingsplan) en vergelijkbaar met het gemeentelijk bestemmingsplan. Het
inpassingsplan biedt ons de mogelijkheid om voor projecten waarvoor wij zelf aan de lat
staan, te kiezen om het ruimtelijk regime vast te stellen. De provincie kan overwegen om
het inpassingsplan als instrument in te zetten. Wij doen dit met enige terughoudendheid en alleen als het project aan bepaalde criteria voldoet (zie hiervoor ook Wr0-Agenda 2008-2009).
In hoofdstuk 3 wordt bij enkele beleidsonderwerpen het inpassingsplan genoemd als mogelijk instrument.
Het programma bedrijventerreinen Voor de programmering van het bedrijventerreinenbeleid is binnen de provincie recent het
programma Bedrijventerreinen voor de Toekomst opgestart. In vier deelprogramma's worden met regio's en gemeenten programmatische afspraken gemaakt over herstructurering,
voorkoming overaanbod en de introductie van nieuwe concepten voor bedrijventerreinen
(werklandschappen, campussen, etc.). Nieuw is dat hierbij tegelijkertijd een kwaliteitslag wordt gemaakt. Door een programmatische en integrale aanpak van terreinen kunnen wij beter sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, bereikbaarheid en energie.
Deze kwaliteitsimpuls willen wij ook zichtbaar maken in een aantal voorbeeldprojecten.
Met een select aantal ambitieuze gemeenten maken wij afspraken over een gezamenlijke
definiëring en uitvoering van kwaliteitsprojecten op bedrijventerreinen, met het predicaat Bedrijventerreinen voor de Toekomst. Financiering Subsidie vormt een belangrijk instrument om de doelstellingen van het beleid
te kunnen realiseren. Het is met name van belang voor de herstructurering van bedrijventerreinen. Maar daarnaast is het een wezenlijk instrument om op een
positieve wijze een goede regionale samenwerking tussen gemeenten te stimuleren.
De grootste kostenpost is de uitvoering en financiering van de herstructurering. Volgens recente opgave van gemeenten bedraagt 'de reguliere' opgave voor herstructurering en
revitalisering t/m 2013 circa 1162 ha. Daarnaast werken regio's en gemeenten aan een aantal
majeure -en dus kostbare- herstructureringsprojecten. Voor de provinciale dekking van deze
opgave hebben wij recent het Provinciaal HerstructureringsProgramma 2009-2013 bij het Rijk
43
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
ingediend (PHP). Dit betreft een afspraak uit het convenant bedrijventerreinen (Rijk/IPO/ VNG). Het Rijk heeft voor hiervoor een bijdrage van € 12,6 mln in het vooruitzicht gesteld.
Bij de inzet van deze middelen streven wij naar majeure samenwerkingsprojecten met inzet van inkomsten uit verevening, naar het voorbeeld van West-Achterhoek. De uitvoering
van de Gelderse herstructureringsagenda is afhankelijk van de omvang van projecten en
de beschikbare budgetten van gemeenten en provincie. Met de huidige financiële kaders
-inclusief bijdrage Rijk en korting - verwachten wij t/m 2013 tussen de 50% en 70% van de herstructureringsopgave (regulier plus majeur) te kunnen ondersteunen.
Over de inzet van de subsidie als instrument zal door uw Staten nog worden besloten (o.a. in het kader van de investeringsagenda en het MIG).
44
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bijlage 1 Vervallen tekst Streekplan Gelderland 2005 Deze Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties 2010 vervangt de volgende
onderdelende van het als structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro geldende Streekplan Gelderland 2005:
• Paragraaf 2.1.4 'Werken' tot het kopje 'Niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied', het beleid voor dit laatste onderdeel blijft gehandhaafd.
• Paragraaf 2.15.2. 'Energieproductie uit biomassa'.
• Hfdst 3 Regio specifiek beleid voor wat betreft het aspect 'werken' uit het onderdeel 'Rode Raamwerk'.
• De volgende tekst op pagina 149 van het Streekplan Gelderland 2005: 'Binnen de contouren van het Container-uitwisselpunt van de Betuweroute kan een Regionaal Opstappunt worden ontwikkeld, indien marktpartijen mede bereid zijn hierin te investeren'.
• Van het Regionaal Plan 2005 -2020, vastgesteld door de Stadsregio Arnhem Nijmegen in 2006 en goedgekeurd door ons college in 2007, dat sinds 1-7-2008 ook als structuurvisie wordt aangemerkt, vervalt deel C (Beleid), blz. 127 en 128.
Voor het overige blijft het beleid zoals neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005 van kracht.
45
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
46
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bijlage 2 Bestuurlijke en procedurele aspecten Status en wettelijk kader Deze structuurvisie is een partiële herziening van het als structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro geldende Streekplan Gelderland 2005.
In deze onderhavige structuurvisie wordt vastgelegd wat wij van provinciaal belang
achten op het gebied van de ontwikkeling van bedrijventerreinen en waar wij ook onze
verantwoordelijkheid voor willen nemen. Wij geven tevens aan hoe wij onze beleidsdoelen willen verwezenlijken. Wij stellen voorop dat wij de verwezenlijking van ons beleid in
overleg en samen met de in regionaal verband samenwerkende gemeenten willen vormgeven
in de EPO's. Wij zetten hierbij zo nodig het ons ter beschikking staande instrumentarium in. Dit betreft naast het wettelijke ruimtelijke instrumentarium ook subsidiemogelijkheden, leveren van deskundigheid etc. Overleg Voor het opstellen van deze structuurvisie is (ambtelijk en bestuurlijk)overleg gevoerd met de samenwerkende gemeenten in de regio's en aan aantal maatschappelijke organisaties. Procedure In een vroeg stadium is over het voornemen tot partiële herziening ambtelijk overleg
gepleegd met de PCFL, de samenwerkende gemeenten in de regio's, de SER en de GMF.
Vervolgens zijn de SER, GMF en de samenwerkende gemeenten in de loop van het proces
ambtelijk nogmaals geconsulteerd. De opvattingen zijn meegenomen in de voorontwerp Stuctuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties.
De Stuctuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties is vervolgens basis geweest voor bestuurlijk overleg met bovengenoemde gesprekspartners.
De ontwerp Stuctuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties is vervolgens op 8 september 2009 door Gedeputeerde Staten vastgesteld.
De Wet op de ruimtelijke ordening (nieuw) geeft geen bepalingen voor inspraak en het
uitbrengen van zienswijzen bij structuurvisies. Structuurvisies worden namelijk geacht alleen de provinciale overheid te binden. Ook het Besluit ruimtelijke ordening (nieuw)
geeft hiervoor geen bepalingen. De wetgever geeft in de nota van toelichting bij het Bro
wel aan dat een structuurvisie zoveel mogelijk vorm- en procedurevrij dient te zijn maar dat draagvlak bij zowel andere overheden, maatschappelijke organisaties en burgers nadrukkelijk gewenst is.
De Bro gaat er van uit dat de provincie als gevolg van artikel 147 van de Provinciewet een verordening heeft vastgesteld waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en andere belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van provinciaal beleid worden betrokken.
In de door Provinciale Staten vastgestelde 'Inspraakverordening provincie Gelderland 2004' wordt in artikel 3 aangegeven wanneer inspraak al dan niet wordt verleend. Uit dit artikel wordt afgeleid dat bij de voorbereiding van structuurvisies toepassing dient te worden
gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuurrecht of een daarmee vergelijkbare procedure.
Gezien het voorgaande is ten behoeve van de voorbereiding van deze partiële herziening toepassing gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 8.5 Awb is geen beroep mogelijk tegen deze herziening.
Deze ontwerp Stuctuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties heeft ter inzage gelegen van 13 oktober t/m 24 november 2009.
Een samenvatting van de ingediende zienswijzen en ons commentaar daarop zijn opgenomen in een reactienota.
47
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De Stuctuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties is door GS vastgesteld op 11 mei 2010. Provinciale Staten hebben de Stuctuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties op pm vastgesteld. Publicatie: pm
Samenhang met andere plannen Een structuurvisie vormt bij uitstek het integratie kader voor de ruimtelijke aspecten
van sectoraal beleid (economie, milieu, verkeer en vervoer, wonen e.d.) op provinciaal schaalniveau. Het additionele en flankerende beleid zoals aangegeven in andere
provinciale beleidsplannen blijft naast deze structuurvisie gehandhaafd. De belangrijkste beleidsplannen in dit verband zijn: • Streekplan Gelderland (2005);
• Streekplanuitwerking Zoekzones Stedelijke functies en landschappelijke versterking (2006);
• Sociaal Economisch Beleidsplan Maak het in Gelderland (2007); • Gelders Milieubeleidsplan 4 (2010);
• Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2 (2004);
• Woonvisie Gelderland/Kwalitatief Woonprogramma 2005-2014. • Gelders Klimaatprogramma 2008-2011
48
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bijlage 3
Begrippenlijst
3.1 Agroproductiepark Wij zien een agroproductiepark als een gerichte ruimtelijke clustering van (agro)
productiefuncties. Het eerste doel is het bundelen van hoogdynamische agrarische
functies. Het tweede doel van de clustering is om transportbewegingen te verminderen, reststromen beter te benutten (materie en energie), ruimtegebruik te intensiveren, de landschappelijke inpassing van bedrijven te verbeteren en de ketensamenwerking te
versterken op het punt van kennis en economie. Aan dergelijke agrarische ketens kunnen ook biovergistingsinstallaties worden gekoppeld. 3.2 Bedrijventerrein Onder een bedrijventerrein verstaan wij een terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door de groothandel, nijverheid, en industrie. (Bron: IBIS) 3.3 Bestaand bebouwd gebied In plaats van het begrip 'kern' wordt het begrip 'bestaand bebouwd gebied' gehanteerd.
Er is gebruik gemaakt van het bebouwd gebied zoals vastgesteld bij de uitwerking van het Streekplan 2005 Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. 3.4 Bestaand bedrijventerrein Onder bestaande bedrijventerreinen verstaan wij terreinen die bestemd en geschikt zijn voor gebruik door de groothandel, nijverheid, en industrie en naar planprocedure onherroepelijk vigeren.
3.5 Bundelingsbeleid Bij de regionale verdeling van stedelijke functies wordt als uitgangspunt gehanteerd dat door middel van bundeling het aandeel van het inwonertal in de stedelijke netwerken en in de
regionale centra tenminste gelijk blijft ten opzichte van de ontwikkeling van het inwonertal van Gelderland en van de betreffende regio. Bundeling in Gelderland heeft tot doel: • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden; • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen
• een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie;
• kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgaken;
• optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik. 3.6 Bundelingsgebied Tot het rode raamwerk behoren delen van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, en
Stedendriehoek en WERV. Verder de regionale centra Doetinchem, Tiel en Harderwijk (alleen de kernen). Daarnaast vervult de kern Barneveld een regionale functie t.a.v. werken en de
kern Lochem een bovenlokale functie t.a.v. werken en de kern Nijkerk een regionale functie t.a.v. werken en wonen. Voor een nauwkeurig beeld wordt verwezen naar de beleidskaart ruimtelijke structuur van het Streekplan Gelderland 2005. 3.7 Grootschalige detailhandel Onder grootschalige detailhandel verstaan wij detailhandel van > 1500 m2 bruto vloeroppervlak per winkel. (Bron: streekplan Gelderland 2005)
49
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.8 Harde plannen Geplande bedrijventerreinen opgenomen in vigerende, goedgekeurde, vastgestelde en ontwerpplannen (bron: IBIS). 3.9 Herstructurering Onder herstructurering verstaan wij de revitalisering van een bedrijventerrein, met forsere ingrepen in verkaveling en/of bedrijfsgebouwen, maar met behoud van de
economische functie alsmede de herprofilering met forsere ingrepen in verkaveling en / of bedrijfsgebouwen met verandering van de economische functie(Bron: Taskforce (her) ontwikkeling bedrijventerreinen).
3.10 Intergemeentelijk bedrijventerrein Onder een (inter)gemeentelijk bedrijventerrein verstaan wij een bedrijventerrein ten
behoeve van meer gemeenten waarop bedrijven zich kunnen vestigen die qua aard, schaal
en functie passen bij, of een goede aanvulling zijn op, het bestaande productiemilieu en de werkgelegenheidstructuur. (Bron: streekplan Gelderland 2005). 3.11 Kadegebonden bedrijventerrein Terrein met laad-/loskade langs diep vaarwater toegankelijk voor de binnenvaartschepen( minstens 1 openbare laad-loskade aanwezig). 3.12 Kantoorlocaties Onder een kantoorlocatie wordt verstaan een perceel of groepering van aaneengesloten percelen, waarop gebouwen gerealiseerd dan wel te realiseren zijn, die uitsluitend of hoofdzakelijk een kantoorfunctie hebben(Bron: provincie Utrecht). 3.13 Klimaatprogramma De provincie Gelderland heeft haar ambities op het gebied van milieu en klimaat
geconcretiseerd in het Gelders Klimaatprogramma 2008-2011 'Aanpakken en Aanpassen'. Het klimaatprogramma gaat uit van een integrale aanpak op het gebied van duurzame
woon-, werk- en leefomgeving en duurzame economische ontwikkeling voor alle Gelderse inwoners en bedrijven.
Belangrijke doelen zijn het aanpakken van de energiehuishouding en het verminderen
van de CO2-uitstoot, met een klimaatneutrale energiehuishouding in 2050 als einddoel. Gelderland moet vóór 2050 klimaatbestendig zijn ingericht. 3.14 Landbouwontwikkelingsgebied In een landbouwontwikkelingsgebied krijgt de intensieve veehouderij alle kansen om te
ontwikkelen. Er zijn grote bouwblokken en er zijn mogelijkheden om redelijk gemakkelijk nieuwe bedrijven te stichten. Op deze gebieden werd de Reconstructiewet van toepassing. 3.15 Lokaal bedrijventerrein Onder een lokaal bedrijventerrein verstaan wij een bedrijventerrein waarop kleinschalige
bedrijven met een lokale functie, en een lage milieucategorie (in beginsel max. 3) kunnen worden geaccommodeerd.
50
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.16 Mobiliteitsmanagement Onder mobiliteitsmanagement op bedrijventerreinen verstaan wij het, door de gezamenlijke ondernemers op een bedrijventerrein, organiseren van slim reizen. Hierbij is per
bedrijventerrein maatwerk gevraagd. (Bron: kennisalliantie mobiliteitsmanagement/Senter Novem)
3.17 Monofunctioneel bedrijventterrein Een monofunctioneel bedrijventerrein is een bedrijventerrein waarop ander functies en ook mengbare bedrijven ontbreken. Op een monofunctioneel terrein worden in de regel alleen bedrijven gevestigd vanaf milieuhindercategorie 3. 3.18 Nieuw bedrijventerrein Onder nieuwe bedrijventerreinen verstaan wij terreinen die bestemd en geschikt zijn
voor gebruik door de groothandel, nijverheid, en industrie en naar planprocedure niet onherroepelijk vigerend. 3.19 Parkmanagement Onder parkmanagement verstaan wij de samenwerking tussen ondernemers onderling en
tussen ondernemers en de overheid, om de kwaliteit van bedrijventerreinen te behouden en op termijn te ontwikkelen. (Bron:Draaiboek Parkmanagement) 3.20 Perifere detailhandel Onder perifere detailhandel verstaan wij detailhandel die vanwege de specifieke ruimtelijke
eisen moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden. (Bron: streekplan Gelderland 2005) 3.21 Provinciaal locatie- en knooppuntenbeleid Economie, mobiliteit en kwaliteit van de leefomgeving zijn centrale elementen in het provinciale locatiebeleid. De locatiekeuze van bedrijven en voorzieningen dient het
resultaat te zijn van een afweging tussen economie (behoefte aan vestigingsmogelijkheden voor bedrijven), bereikbaarheid (ontsluitingsmogelijkheden van locaties) en
leefbaarheid (ruimtelijke- en milieukwaliteiten). Van essentieel belang daarbij is dat het
mobiliteitsprofiel van de te vestigen (gevestigde) bedrijven, voorzieningen en instellingen overeenkomt met het mobiliteitsprofiel van de betreffende locatie/knooppunt. Deze
afweging geldt m.n. voor de centrumstedelijke en gemengde stedelijke randlocaties.
Het provinciaal beleid is er vooral op gericht de knooppunten in het rode raamwerk te
benutten voor intensieve verstedelijking omdat deze de meeste potentie hebben wat betreft de (boven)regionale bereikbaarheid. Deze zijn op themakaart 7 (Streekplan Gelderland
2005) weergegeven. Daar waar een knooppunt samenvalt met een (verder) te ontwikkelen bedrijventerrein staat deze als zodanig aangegeven. Voor zover er op infrastructurele
knooppunten buiten het rode raamwerk vervoerscapaciteit op de aanwezige infrastructuur aanwezig is (zie themakaart 5Streekplan Gelderland 2005), kan dit aanleiding zijn om in regionaal verband aan deze knooppunten boven-lokale stedelijke functies te bundelen. 3.22 Regionaal bedrijventerrein Onder een regionaal bedrijventerrein verstaan wij een bedrijventerrein dat een belangrijke (opvang)functie vervult voor de grotere, zwaardere en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) aangewezen bedrijven. Regionale bedrijventerreinen blijven in beginsel
gevrijwaard van bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies (Staat van bedrijfsactiviteiten Functiemenging, bij VNG Bedrijven en Milieuzonering, april 2007).
51
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
3.23 SER-ladder Onder het begrip SER-ladder wordt een redeneermethode verstaan waarbij aan het
accomoderen van nieuwe ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen een volgorde wordt toegekend, waarbij eerst het gebruik van de nog beschikbare ruimte dient te worden
geoptimaliseerd (o.a. door herstructurering), vervolgens de mogelijkheden van meervoudig ruimtegebruik, intensivering en transformatie moeten worden benut en tenslotte, indien toch nog nieuwe uitbreidingsruimte nodig blijkt te zijn, nieuwe uitleg kan plaatsvinden. 3.24 Thematische detailhandel Onder thematische detailhandel verstaan wij detailhandel die betrekking heeft op een bepaald thema. (Bron: streekplan Gelderland 2005) 3.25 Verevening Onder verevening verstaan wij de financiering van herstructurering van bedrijventerreinen mede of geheel uit de opbrengsten van de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. 3.26 Werklandschap Onder werklandschappen verstaan wij een integrale (her)ontwikkeling van de werkfunctie in combinatie met andere functies. Bij een werklandschap wordt de relatie gelegd tussen de werkfunctie en de directe omgeving en landschap. Een integrale gebiedsvisie moet
onderdeel uitmaken van de plannen voor een werklandschap. In deze gebiedsvisie moet de
samenhang tussen de verschillende functies worden geschetst. Er moet sprake zijn van een substantiele menging van functies. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, een goede
landschappelijke inpassing alsmede aandacht voor de esthetische vormgeving (middels een
beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig ontwerp). Indien er sprake is van een combinatie van wonen en werken dient een werklandschap goed ontsloten te zijn middels openbaar vervoer.
3.27 Zachte plannen Plannen die in de ideeën en studiefase verkeren en (nog) geen formele bestemmingsplanstatus hebben.(bron: IBIS) 3.28 Zoekzones wonen en werken De provincie wil voorzien in voldoende ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies (wonen, werken, winkels, sportvelden en -accommodaties, sociaal-culturele
voorzieningen, scholen, kerken, e.d.) en tevens minder gedetailleerd bestemmingsplannen
voor nieuwe stedelijke functies toetsen. Zoekzones voor stedelijke functies zijn alleen aan de orde voor uitbreidings-locaties buiten bestaand bebouwd gebied.
52
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bijlage 4 Onderzoeksappendixvraag & aanbod bedrijventerreinen Inleiding Bedrijventerreinen vervullen een essentiële functie in de Nederlandse economie. Ruim éénderde van de beroepsbevolking werkt op een bedrijventerrein. Ondernemingen op bedrijventerreinen zorgen voor ongeveer 35 % van de toegevoegde waarde. Het is voor
de ontwikkelingsmogelijkheden van de economie en daarmee voor het behoud van de
welvaartsstaat van belang dat er voldoende ruimte is voor bedrijvigheid1. Ook in Gelderland is ongeveer éénderde deel van de beroepsbevolking werkzaam op een bedrijventerrein2. Het ruimtebeslag van de thans aanwezige bedrijventerreinen bedraagt volgens IBIS Gelderland 6.711 ha3. In 1998was dat nog 5.585 ha. In tien jaar tijd is het ruimtebeslag toegenomen
met 20%. Deze stijging is het gevolg van het feit dat de vraag naar bedrijventerrein gestaag toeneemt. Om de additionele vraag te accomoderen wordt er periodiekdoor de gemeenten nieuw terrein gepland, gerealiseerd en uitgegeven.
Het verband tussen werkgelegenheidsgroei (X 1.000 banen) en de uitgifte van bedrijventerreinen (in ha) 40
210
30
175
20
140
10
105
0
70 banen (linker as)
-10
35 0 2008
2004
2000
1996
1988
1984
1980
-20
1992
uitgifte (rechter as)
Bron: PWE Gelderland en IBIS Gelderland
De vraag naar bedrijventerreinen Determinanten van de vraag De vraag naar bedrijventerreinen reageert heftig op de economische conjunctuur. Een hoge werkgelegenheidsgroei leidt onmid-dellijk tot een stijging van de vraag, een conjunctuurverslechtering wordt op de voet gevolgd door een daling.
1 Brief van de ministers van VROM en EZ aan de Tweede Kamer inzake de Nota Ruimte, 7 december 2007, nr. 73 2 PWE en IBIS Gelderland 3 netto hectares feitelijk aanwezig bedrijventerrein (stand januari 2008, exclusief plannen), in bruto ha bedraagt het ruimtebeslag 8.680 ofwel 1,7 % van het totale Gelderse landoppervlakte. De nettocijfers bevatten uitsluitend het oppervlakte van de bedrijfspercelen, in de brutocijfers is daarnaast ook de openbareruimte opgenomen (wegen, groenvoorziening e.d.). Als vuistregel geldt dat het netto oppervlakte van bedrijventerreinen ongeveer 80% bedraagt van het bruto oppervlakte.
53
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De belangrijkste vraagimpuls gaat uit van de uitbreidingsbehoefte. Hieronder wordt verstaan de terreinuitbreiding die nodig is
- omdat bedrijven op het bedrijventerreinexpanderen en uit hun jasjegroeien; - door de trek van solitair gevestigde bedrijven naar een bedrijventerrein; - voor de opvang van inter-gemeente-lijke bedrijfsmigratie; - door een groeiend ruimtegebruik per arbeidsplaats.
De uitbreidingsvraag is het meest substantiële deel van de vraag naar bedrijventerreinen. In het verleden bestond de totale vraag voor meer dan 90% uit uitbreidingsvraag. De
tweede vraagimpuls bestaat uit de zogenaamde vervangingsbehoefte. Soms wordt een bedrijventerrein aan de voorraad onttrokken (transformatie naar woonbestemming of natuur). De verloren ruimte moet vervolgens elders gecompenseerd worden.Tenslotte
spelen de beleidsambities van de overheid een rol. Dit kan leiden tot een verlaging van het
benodigde oppervlakte door bijvoorbeeld intensiveringmaatregelen. Maar ook een toename van de ruimtevraag kan het gevolg zijn door bijvoorbeeld beleidsopgavenals Ruimte voor de Rivier.De totale vraag naar bedrijventerreinen kan worden bepaald op basis van de zojuist genoemde drie componenten:
uitbreidingsvraag
+/-
beleidsopgave c.q. ambitie
+
vervangingsvraag totale vraag
Toekomstscenario’s De tijdspanne die nodig is voor de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen bedraagt gemiddeld zeven jaar, gerekend vanaf het eerste idee tot aan de feitelijke realisering. De planologische reservering voor nieuwe terreinen wordt in Nederland vastgelegd in bestemmingsplannen, structuurplannen en streekplannen. Al deze plannen hebben een looptijd van tien jaar. Om verantwoord te kunnen plannen is het dus nodig om een idee te hebben over de
regionaal -economische toekomstperspectieven- en daaraan gekoppeld de vraag naar
bedrijventerreinen - op middellange- en langetermijn. Dit inzicht kan worden ontleend aan geavanceerde prognosemodellen en scenariostudies.
Periodiek vervaardigd het CPB langetermijn scenario’s voor Nederland die vervolgens door de Provincie Gelderland nader worden geregionaliseerd4. De nieuwste generatie
langetermijnscenario’s stamt uit 2006 en bevat een range van vier sterk uiteenlopende toekomstbeelden. Elk scenario kent een specifieke ontwikkeling op het gebied van de
internationale situatie, demografische en economische trends, sociaal-culturele factoren en technologische ontwikkeling. De toekomstige werkgelegenheidsgroei zal blijkens
deze scenario’s nog maar laag zijn. Ook in het hoogste groeiscenario blijft de banengroei sterk achter bij het verleden (maximaal 0,7% vs. 1,8% in de afgelopen twee decennia). In twee scenario’s valt de groei vrijwel stil, en in het laagste groeiscenario treedt zelfs een
structurele daling op. De redenen hiervoor zijn tweeledig: in drie van de vier scenario’s
wordt de hoge productiegroei uit het verleden niet meer geëvenaard, terwijl als gevolg van
de voortschrijdende technische ontwikkelingen de stijging van de arbeidsproductiviteit juist sneller zal verlopen.
4 Hedenmorgen, vier toekomstscenario’s van de Gelderse economie, Bureau Economisch Onderzoek, ProvincieGelderland, 2006. Gelderland in vier bedrijven, vier toekomstscenario’s over de uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen en kantoren, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, 2006.
54
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Dit betekent dat de productiegroei met naar verhouding steeds minder mensen kan worden
gerealiseerd. Dit resulteert in een daling van de toekomstige werkgelegenheid, of op zijn best in een matige groei.
Uitgangspunt voor beleid In een gezamenlijke brief aan de Tweede Kamer hebben de minister van VROM en de
minister van EZ te kennen gegeven dat zij bij de planning van bedrijventerreinen willen
uitgaan van een middenscenario5. Daarbij hebben zij het oog laten vallen op het scenario Transatlantic Market (TM). Tevens wordt in de brief de wens geuit daarover met de
provincies afspraken te maken. De Provincie Gelderland is geneigd aan deze wens tegemoet te komen en zal in de Structuurvisie Bedrijventerreinen dan ook aansluiting zoeken bij de
uitgangspunten van het Rijk. Dat betekent dat het TM-scenario als vertrekpunt zal worden genomen voor de planologische reservering van de ruimte voor bedrijventerreinen. Dat wil
overigens niet zeggen dat de scenario-uitkomsten ook voor de korte termijn leidend zijn. De
lange termijnscenario’s zijn conjunctuurneutraal, d.w.z. er is geen rekening gehouden met conjunctuurbewegingen. Het gaat om de regionale gevolgen van de grote (mondiale) trends die de richting van de toekomstige ontwikkeling bepalen (globalisering, individualisering,
technologische ontwikkeling, bevolkingsgroei e.d.). Kortstondige conjuncturele bewegingen spelen voor de einduitkomst in 2040 geen rol. Het gaat om het in beeld brengen van het
trendmatige ontwikkelingspad en niet om een prognose die van jaar op jaar de economische conjunctuur beschrijft.
De vraag naar bedrijventerreinen is extreem conjunctuurgevoelig. Op kortetermijn kan de feitelijke uitgifte dus sterk afwijken van de prognose. Idealiter zou de fasering waarin de
geplande terreinen op de markt worden gebracht moeten meebewegen met de conjunctuur waardoor de terstond uitgeefbare voorraad altijd net groot genoeg is om aan de actuele marktvraag te voldoen. Bij een realistisch toekomstscenario zal na verloop van tijd de
gemiddelde uitgifte over de gehele conjunctuurcyclus weer naadloos aansluiten bij het
langetermijnbeeld.Eenuitschieter tijdens een periode van hoogconjunctuur wordt weer uitgemiddeld in een daaropvolgende periode van laagconjunctuur.
In principe wordt het TM-scenario als uitgangspunt gehanteerd voor de resterende looptijd
van het Streekplan. Daarbij vormt flexibiliteit het uitgangspunt. Heroverweging op basis van de feitelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten kunnen op ieder gewenst moment leiden tot een scenariobijstelling.
De macro-economische ontwikkeling in Gelderland volgens het scenario Transatlantic Market In Transatlantic Market richt de EU zich op de VS waardoor een zekere trans-Atlantische economische integratie tot stand komt. De economie wordt competitiever en flexibeler
en gaat op de Amerikaanse lijken. In dit scenario is de economische groei tamelijk hoog. Toch zal op lange termijn de dynamiek nog maar een flauwe afspiegeling zijn van het
verleden. De bevolkingsgroei stagneert en de werkgelegenheidsgroei is marginaal. Hoewel de veranderingen van het groeitempo zich geleidelijk voltrekken, doet zich rondom 2020
een kentering voor. De toch al afvlakkende groei zal onder invloed van de vergrijzing nog
verder terugvallen. Op korte- en middellangetermijn kan nog worden uitgegaan van enige bevolkings- en werkgelegenheidsgroei, na 2020 buigt de lijn om.
5 Brief van de ministers van VROM en van EZ 7-12-007, Tweede Kamer vergaderjaar 2007-2008, 31 200 XI en 29 435, nr. 736
55
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Historische ontwikkeling (1976-2008) en de ontwikkeling in het toekomstscenario Transatlantic Market van enige kernvariabelen voor de jaren 2009-2040 en voor de resterende Streekplanperiode 2009-2015, jaarlijkse groei in %, Gelderland historische ontwikkeling
prognose:
1976-2008
totale prognose periode 2009-2040
resterende Streekplanperiode 2009-2015
0,6
0,2
0,4
1,5
0
0,5
werkgelegenheidsgroei
1,2
0
0,5
Economische groei
2,3
1,9
2,3
bevolkingsgroei beroepsbevolkingsgroei
6
Bron 1976-2004: PWE (regel 3) en CBS (regel 1,2,4) Bron 2009-2040: Hedenmorgen, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland 1
In de oorspronkelijke prognoses is 2005 het eerste prognosejaar. Intussen zijn er 4 jaren va de prognoseperiode verlopen. Het verschil tussen de werkelijke ontwikkeling gedurende die vier jaren en de prognosewaarde is verdisconteerd in de nog resterende prognoseperiode. Daarbij is er van uitgegaan dat de oorspronkelijke eindwaarde voor 2040 intact blijft.
Prognose uitbreidingsvraag bedrijventerreinen7 Het zal duidelijk zijn dat het ontwikkelingsbeeld volgens TM een vergaande invloed heeft op de uitbreidingsvraag naar bedrijventerrein. Daar komt bij dat de samenstelling van
het bedrijfsleven verandert. Er is een structuurverschuiving gaande waarbij de industrie
verder zal worden verdrongen door dienstverlenende activiteiten. Ook dit verlaagt de vraag naar bedrijventerrein. Ten slotte heeft het feit dat driekwart van de industrie reeds op een bedrijventerrein gevestigd is, ook een neerwaarts effect op de vraag.
6 De bevolkingsontwikkeling van het TM-scenario is in lijn is met de streekplan-bevolkingsprognose (Gelderse Bevolkingsprognose 2007, Afdeling Stedelijk Gebied, Provincie Gelderland). Dat betekent dat aan de onderling samenhangende verschijnselen bevolkings-ontwikkeling –wonen– werken en de daarmee verbonden ruimtelijke spreiding een consistent uitgangspunt ten grondslag ligt. 7 Gelderland in vier bedrijven, vier toekomstscenario over de uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen en kantoren. Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland.
Het gebruikte Gelderse Terreinquotiëntenmodel (GTM) Is identiek aan het model dat het CPB gebruikt voor de Bedrijfslocatiemonitor.
Slecht op enkele punten wijken de berekeningen af. Zo wordt de methode niet op COROP maar op gemeentelijk niveau toegepast en zijn de werkgelegenheidsprognoses niet ontleend aan de CPB ramingen op COROP-niveau, maar aan onze eigen toekomstscenario’s op gemeentelijk niveau (Hedenmorgen). De schattingsprocedure verloopt verder identiek aan de BLM. Het provinciale randtotaal van de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen is ontleend aan de BLM van het CPB. Daarbij zijn de 3 peilmomenten die de BLM presenteert (2020, 2030, 2040) door ons getransformeerd in een gelijkmatig verlopend ontwikkelingspad.
De regionale en locale verdeling binnen Gelderland is gebaseerd op modelberekeningen met ons eigen GTM.
56
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
8 Jaarlijkse uitgifte bedrijventerreinen in netto ha.1976-2008 en de geraamde uitbreidingsvraag2009-2040
volgens het scenario Transatlantic Market, Gelderland 200
Transatlantic Market
150
verleden
100
nullijn
50 0 -50 -100 1976
1984
1992
2000
2008
2016
2024
2032
2040
Bron: 1976-2008 IBIS Gelderland, maart 2009 Bron niveau 2020, 2030 en 2040: BLM, CPB; Trendmodificatie: Bureau Econoomisch Onderzoek, Provincie Gelderland
De geraamde werkgelegenheidsgroei in het toekomstscenario TM ligt (ver) onder de
historische groeicijfers. Op termijn treedt zelfs een daling op. Het gevolg daarvan is dat de toekomstige ruimtevraag ook sterk afneemt. Bij de berekeningen is voorts aangenomen
dat de trek naar bedrijventerreinen tot 2020 nog stijgt met bijna ½ % per jaar, na 2020 valt
de groei geheel stil. Het zelfde geldt voor het ruimtegebruik per arbeidsplaats: tot 2020 nog
een jaarlijkse toename van bijna ½ %, daarna is er vrijwel geen beweging meer. Per saldo zal
deuitbreidings vraag in de periode 2009-2015 nog dicht bij de historische uitgifte liggen maar nog gedurende de huidige Streekplanperiode moet al rekening worden gehouden met een trendmatige groeivertraging. Vanaf 2025 wordt de uitbreidingsvraag negatief zodat dat er ruimte vrijkomt.
Historische uitgifte bedrijventerreinen en de geprognosticeerde uitbreidingsvraag volgens het scenario Transatlantic Market, jaargemiddelden in netto ha, Gelderland 1976-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
110
96
28
-29
Bron 1976-2008: IBIS Gelderland; Bron niveau 2020, 2030 en 2040: BLM, CPB; Trendmodificatie: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
8 De vraagramingen zijn conjunctuurneutraal en vertonen daarom een gelijkmatig verloop. Aan onze behoefteberekeningen tot 2040 liggen economische langetermijnscenario’s ten grondslag. Bij deze scenario’s gaat het om de regionale gevolgen van de grote (mondiale) trends die de richting van de toekomstige ontwikkeling bepalen (globalisering, individualisering, technologische ontwikkeling, bevolkingsgroei e.d.). Tussentijdse conjuncturele bewegingen spelen voor de einduitkomst in 2020 of 2040 geen rol. Het gaat om het in beeld brengen van de trendmatige vraagontwikkeling op lange termijn, en niet om een prognose die van jaar op jaar de economische conjunctuur beschrijft. Dit laatste speelt wel een belangrijke rol bij de feitelijke nieuwe uitleg van de terreinen en de fasering daarin.
De oorsponkelijke ramingen in ons rapport Gelderland in vier bedrijven hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is.
57
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De vooruitberekeningen zijn beleidsarm, dat wil zeggen ze laten zien naar welke richting de toekomstige uitbreidingsvraag neigt bij ongewijzigd beleid en bij instandhouding van het bestaande vraag-en aanbod¬mechanisme. Vervangingsvraag In het verleden is het in Gelderland op beperkte schaal voorgekomen dat van een
bedrijventerrein (of een deel daarvan) de bestemming werd gewijzigd. Dit verschijnsel staat bekend als onttrekking. Meestal ging het om oudere, tamelijk kleine bedrijventerreinen in de bebouwde kom, die geschikt zijn voor woningbouw9. De logische consequentie daarvan
is dat elders het verlies aan bedrijventerrein moet worden gecompenseerd. De omvang van de toekomstige vervangingsvraag laat zich niet – zoals de uitbreidingsvraag – modelmatig
ramen. De vervangingsvraag is niet gebaseerd op wetmatige principes maar is het resultaat van de landschappelijke en stedenbouwkundige visie van gemeenten en de financiële
armslag om de wensen uit te voeren. De enige manier om hier zicht op te krijgen is een
inventarisatie onder de gemeenten. De meest recente inventarisaties10 leren dat de totale
vervangingsvraag in Gelderland op dit moment kan worden geschat op 278 ha. Afgezet tegen het verleden is de verwachte vervangingsvraag extreem hoog. Beleidsambities en beleidsopgaven Naast de twee vraagcomponenten uitbreiding en vervanging zijn ook de beleidsambities van de overheid een bepalende factor. De creatie van nieuw terrein is slechts één mannier om de ruimtebehoefte te accomoderen. Door gebruik te maken van restruimtes op bestaande
terreinen, herverkaveling, herstructurering en revitalisering van economisch verouderde
terreinen kan ook ‘nieuw’ aanbod worden geschapen waardoor de behoefte aan nieuw terrein afneemt. Door een verantwoorde functiemenging van wonen en werken kan de verhuistrend naar bedrijventerreinen getemperd worden. Er zijn mogelijkheden om de behoefte van het bedrijfsleven aan ruimte te realiseren op minder ha. Daarbij wordt de ruimtevraag in m2 bedrijfsruimte volledig geaccommodeerd, maar door bijvoorbeeld in meerdere
lagen te bouwen kan dit op een kleiner grondstuk worden gerealiseerd. Beleidsambities
kunnen echter ook leiden tot een groter ruimtebeslag. Een landschappelijk goed ingepast bedrijvenpark met veel aandacht voor architectuur en openbaar groen zal meer ruimte
vragen dan een dicht opeengepakte verzameling ‘grijze dozen’. Ook kunnen concepten als
bijvoorbeeld Food Valley leiden tot een verhoogde vraag naar bedrijventerreinen in de regio. Hetzelfde geldt voor de beleidsopgaven als bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier.
Inzicht in de aard en omvang van de beleidsopgaven en ambities is niet systematisch
beschikbaar. Enerzijds omdat harde gegevens over de beleidsopgaven slechts fragmentarisch of (nog) niet beschikbaar zijn, anderzijds omdat ruimtebesparende maatregelen op
gemeentelijk niveau nog nauwelijks geïmplementeerd zijn. Van de zes Gelderse WGR-regio’s is alleen in de Stadsregio een ruimtebesparend programma opgesteld. In de andere regio’s is iets dergelijks nog niet van de grond gekomen.
9 Bedrijfslocatiemonitor 2005, pagina 61, CPB 10 Behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de Stedendriehoek?, ETIN Adviseurs, juni 2007; Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, maart 2008 Provincie Gelderland. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
58
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De totale vraag naar bedrijventerreinen Op basis van de hiervoor besproken drie vraagcomponenten kan een voorlopig beeld worden opgesteld van de totale vraag naar bedrijventerreinen in de periode 2009-2040. Bij de
feitelijke planontwikkeling (bestemmings¬plannen en regionale structuurplannen) zullen
onderstaande PM-posten nog moeten worden ingevuld door de betreffende gemeenten c.q. regio’s.
2009-2015
2016-2024
2025-2040
uitbreidingsvraag
675 ha
252 ha
-463 ha
+
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
122 ha
156 ha
PM
+/-
beleidsopgave c.q. ambitie
PM
PM
PM
totale vraag
797 ha
408 ha
-463 ha
Het zal duidelijk zijn dat de vervangingsvraag en de vraag die voortvloeit uit beleidsopgaven en beleidsambities in de praktijk grote regionale verschillen te zien geeft. Deze grootheden zijn namelijk geheel afhankelijk van de locale en regionale omstandigheden en de
beleidsintenties van het openbaar bestuur. Maar niet alleen deze beleidsgeïnduceerde vraag
vertoont grote regionale verschillen, ook de uitbreidingsvraag is regiospecifiek. Ver¬schillen in de toekomstige ontwikkeling van de uitbreidingsvraag worden voor een belangrijk deel
gedetermineerd door verschillen in productiestructuur. Zo wordt bijvoorbeeld het leeuwedeel van de Gelderse uitbreidingsvraag gegenereerd door de logistieke sector (groothandel
en transport). Een significant groter deel van dit type bedrijvigheid zal in de toekomst
gevestigd zijn op een bedrijventerrein, de geraamde werkgelegenheidsgroei in deze sector is aanzienlijk en het gemiddelde ruimtegebruik per arbeidsplaats neemt belangrijk toe.
Door de combinatie van deze omstandigheden is de logistieke sector in de totale toekomstige ruimteclaim dominant. Afhankelijk van de mate waarin deze activiteiten in een bepaald
gebied vertegenwoordigd zijn en de regionale groeivooruitzichten, werkt dit per regio zeer verschillend door. Daarnaast is het van belang welk deel van het regionale bedrijfsleven
nu reeds op een bedrijventerrein is gevestigd en welk ontwikkelingspad nog mogelijk c.q. wenselijk is. Ook dit fenomeen geeft aanleiding tot regionale verschillen. Het aanbod van bedrijventerreinen De vraag naar bedrijventerreinen wordt uitgeoefend door bedrijven en instellingen. De andere zijde van de markt bestaat uit het aanbod. De aanbieders van nieuwe
bedrijventerreinen zijn gemeenten en particulieren. De provincie voert een permanente inventarisatie uit naar de voorraad nieuwe bedrijventerreinen, de plannen en de
gerealiseerde uitgifte in het verleden (Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem). IBIS-Gelderland wordt door de gemeenten online bijgehouden en biedt aldus een actueel
overzicht van het aanbod van zowel gemeentelijke als particuliere aanbieders. In IBIS wordt
onderscheid gemaakt tussen direct voor de verkoop beschikbaar terrein (terstond uitgeefbaar terrein) en terrein dat in de toekomst beschikbaar komt (niet-terstond uitgeefbaar terrein)11. De som van deze twee categorieën vormt het totale planologische aanbod. In de grafiek is te
zien hoe het planologische aanbod zich in de tijd ontwikkelt en welke patronen zich daarbij aftekenen.
11 geplande terreinen opgenomen in vigerende-goedgekeurde-, vastgestelde-en ontwerpbestemmingsplannen
59
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Aanbod van nieuwe bedrijventerreinen 1978-2009 per 1 januari (stand 2009 medio juni), Gelderland, netto ha. terstond uitgeefbaar
1400
niet-terstond uitgeefbaar
totale planologische voorraad
1200 1000 800 600 400 200 0 1979
1982
1985
1988
1991
1994
1997
2000
2003
2006
2009
Bron: IBIS Gelderland
De Gelderse voorraad bedrijventerreinen is over meerdere jaren bezien tamelijk constant en beweegt zich rondom de 1.000 ha, waarvan gemiddeld 400 ha. terstond uitgeefbaar en 600 ha. in planning. Naast de plannen die een bestemmingsplanstatus hebben (van ontwerp
tot vigerend) zijn er ook nog zogenaamde ‘zachte’ plannen. Deze plannen verkeren nog in de ideeën en studiefase en hebben betrekking op de verre toekomst. Deze categorie wordt
derhalve niet gerekend tot de planologische voorraad. Of deze plannen ooit tot uitvoering komen is in principe onzeker maar de ervaringen van de afgelopen jaren laat zien dat de
zachte plannen meestal gerealiseerd worden12. Medio juni 2009 bestond er in Gelderland voor 1.218 ha. aan zachte plannen.
Historische uitgifte bedrijventerreinen en de geprognosticeerde uitbreidingsvraag volgens het scenario Transatlantic Market, jaargemiddelden in netto ha, Gelderland 1976-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
110
96
28
-29
Bron 1976-2008: IBIS Gelderland; Bron niveau 2020, 2030 en 2040: BLM, CPB; Trendmodificatie: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen De vraag of Gelderland over voldoende bedrijventerrein beschikt kan worden beantwoord door de planologische voorraad te vergelijken met de toekomstige behoefte aan terrein.
Het verschil tussen vraag en aanbod laat zien hoeveel er in de toekomst nog gepland moet
worden. Daarnaast is het interessant om na te gaan in hoeverre de huidige zachte plannen
de toekomstige planningsopgave reeds dekken. Daarom is in onderstaande grafiek naast het planologische aanbod ook deze categorie opgenomen.
12 IBIS
60
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Gelderland: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, scenario TM gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag naar bedrijventerreinen 2008-2040 2215 1846
voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 1.218 ha
1477 1107 738
voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 551 ha.
369
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 446 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
2040
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; Bron vervangingsvraag: Provincie Gelderland / SER Gelderland / ETIN Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De gebogen lijn representeert de gecumuleerde vraag naar bedrijventerreinen. Zo kan uit de grafiek bijvoorbeeld worden afgelezen dat de totale vraag in de periode 2009-2015 ca.
800 ha bedraagt (de omvang op de Y-as in 2015 is de som van de vraag in 2009 t/m 2015). De vooruitberekeningen laten zien naar welke richting de toekomstige vraag neigt bij
ongewijzigd beleid en bij in stand houding van het bestaande vraag-en aanbod¬mechanisme. Het gaat om de som van de uitbreidingsvraag en de vervangingsvraag13. De eventuele effecten van beleidsambities en beleidsopgaven zijn nog niet meegenomen (dit kan pas nadat de
Economische Programmerings-en Ontwikkelingsplannen zijn opgesteld). De snijpunten van de vraagcurve met het huidige aanbod laten zien wanneer er in de tijd kritische momenten ontstaan (in de periode vóór het snijpunt is het aanbod voldoende om de vraag te voldoen,
in de periode daarna is er een tekort). Uit de confrontatie blijkt dat de terstond beschikbare ruimte voldoende istot begin 2012. Om tekorten te voorkomen zal geleidelijk de planning moeten worden omgezet in feitelijk uitgeefbaar terrein. Qua hectares is het huidige
planologische aanbod bedrijventerreinen ongeveer voldoende om de vraag t/m 2018 op te
vangen. Voor de jaren daarna is ca. vijftien procent van de huidige voorraad zachte plannen toereikend. Omstreeks 2025 wordt de top bereikt. In de daaropvolgende periode komt er geleidelijk ruimte vrij op de bestaande terreinen waardoor in 2040 uiteindelijk 460 ha. minder terrein in gebruik zal zijn dan op de top in 2025.
Deze algemene conclusies gelden voor de provincie als geheel. Op regionaal niveau kan de situatie zeer afwijkend zijn. Voor een juiste beoordeling is een confrontatie op regionaal
niveau dan ook noodzakelijk. Bovendien isde lokale situatie van belang en zijn zaken als kwaliteit, ontsluiting, inrichting en kavelgrootte van belang. Voor een overzicht van de
kwantitatieve vraagaanbodverhoudingen op regionale schaal (WGR), wordt verwezen naar de bijlage.
13 Volgens de voorlopige inventarisatie (zie pagina 7), in de EPO’s zullen de definitieve aantallen worden opgenomen die door de regio’s worden ingebracht. Als ontwikkelingspad is hier verondersteld dat de vervangingsvraag tussen 2009 en 2024 geleidelijk manifest wordt.
61
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
62
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bijlagen - Vraagprognose per regio
- Confrontatie vraag & aanbod bedrijventerreinen per regio - Toelichting vooruit berekeningen gemeente Deventer - De kredietcrisis en de vraag naar bedrijventerreinen
63
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
64
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Stedendriehoek , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha 14 14 vraagprognose variant 1 14 vraagprognose variant 214
uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
per jaar
2009
31,8
31,8
7,3
7,3
28,5
28,5
7,3
7,3
2010
28,8
60,6
7,3
14,6
24,1
52,6
7,3
14,6
2011
25,9
86,5
7,3
21,9
22,2
74,7
7,3
21,9
2012
24,0
110,5
7,3
29,3
20,2
94,9
7,3
29,3
2013
21,2
131,7
7,3
36,6
17,2
112,1
7,3
36,6
2014
18,9
150,6
7,3
43,9
14,7
126,8
7,3
43,9
2015
16,4
167,0
7,3
51,2
12,0
138,7
7,3
51,2
2016
14,2
181,2
7,3
58,5
10,1
148,8
7,3
58,5
2017
11,9
193,1
7,3
65,8
7,1
155,9
7,3
65,8
2018
9,9
203,0
7,3
73,1
6,0
161,9
7,3
73,1
2019
7,8
210,8
7,3
80,4
2,9
164,7
7,3
80,4
2020
6,0
216,8
7,3
87,8
1,5
166,2
7,3
87,8
2021
4,2
221,0
7,3
95,1
-0,5
165,7
7,3
95,1
2022
3,6
224,6
7,3
102,4
-0,4
165,3
7,3
102,4
2023
2,2
226,8
7,3
109,7
-2,2
163,1
7,3
109,7
2024
0,7
227,5
7,3
117,0
-3,8
159,3
7,3
117,0
2025
-0,6
226,9
PM
PM
-3,8
155,5
PM
PM
2026
-1,9
225,0
PM
PM
-4,8
150,7
PM
PM
2027
-2,4
222,6
PM
PM
-5,6
145,1
PM
PM
2028
-3,4
219,2
PM
PM
-6,1
139,0
PM
PM
2029
-4,3
214,9
PM
PM
-7,0
132,0
PM
PM
2030
-5,1
209,8
PM
PM
-8,0
124,0
PM
PM
2031
-5,6
204,2
PM
PM
-8,0
116,0
PM
PM
2032
-6,1
198,1
PM
PM
-8,6
107,4
PM
PM
2033
-6,7
191,4
PM
PM
-9,2
98,2
PM
PM
2034
-7,2
184,2
PM
PM
-9,3
88,9
PM
PM
2035
-7,5
176,7
PM
PM
-9,6
79,3
PM
PM
2036
-8,2
168,5
PM
PM
-10,0
69,3
PM
PM
2037
-8,3
160,2
PM
PM
-10,1
59,2
PM
PM
2038
-8,5
151,7
PM
PM
-10,2
49,0
PM
PM
2039
-8,6
143,1
PM
PM
-9,9
39,1
PM
PM
2040
-8,6
134,5
PM
PM
-9,9
29,2
PM
PM
cumulatief
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de Stedendriehoek?, ETIN Adviseurs, juni 2007; Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
14Zie voor een toelichting op de varianten 14 Zie voor een toelichting op de varianten pagina 27
65
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Achterhoek , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
2009
18,8
18,8
1,5
1,5
2010
16,4
35,2
1,5
3,0
2011
14,3
49,5
1,5
4,5
2012
13,9
63,4
1,5
6,0
2013
12,3
75,8
1,5
7,5
2014
10,7
86,5
1,5
9,0
2015
8,9
95,5
1,5
10,5
2016
7,8
103,2
1,5
12,0
2017
6,2
109,4
1,5
13,5
2018
4,9
114,3
1,5
15,0
2019
3,5
117,7
1,5
16,5
2020
2,3
120,0
1,5
18,0
2021
1,1
121,1
1,5
19,5
2022
1,6
122,7
1,5
21,0
2023
0,7
123,4
1,5
22,5
2024
-0,1
123,3
1,5
24,0
2025
-1,0
122,3
PM
PM
2026
-1,8
120,5
PM
PM
2027
-2,5
118,0
PM
PM
2028
-3,4
114,6
PM
PM
2029
-3,9
110,7
PM
PM
2030
-4,4
106,3
PM
PM
2031
-4,9
101,4
PM
PM
2032
-5,3
96,1
PM
PM
2033
-5,8
90,3
PM
PM
2034
-6,0
84,3
PM
PM
2035
-6,5
77,8
PM
PM
2036
-6,4
71,4
PM
PM
2037
-6,6
64,8
PM
PM
2038
-6,7
58,1
PM
PM
2039
-6,8
51,3
PM
PM
2040
-6,4
44,9
PM
PM
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland, maart 2008. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
66
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Arnhem Nijmegen , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
2009
38,4
38,4
2,8
2,8
2010
34,6
72,9
2,8
5,6
2011
30,6
103,5
2,8
8,4
2012
29,9
133,4
2,8
11,3
2013
26,5
160,0
2,8
14,1
2014
24,1
184,0
2,8
16,9
2015
21,2
205,2
2,8
19,7
2016
18,3
223,5
2,8
22,5
2017
15,7
239,2
2,8
25,3
2018
13,1
252,3
2,8
28,1
2019
10,9
263,3
2,8
30,9
2020
8,7
272,0
2,8
33,8
2021
6,7
278,7
2,8
36,6
2022
2,0
280,7
2,8
39,4
2023
-0,2
280,5
2,8
42,2
2024
-2,1
278,4
2,8
45,0
2025
-3,4
275,0
PM
PM
2026
-4,8
270,2
PM
PM
2027
-6,2
264,0
PM
PM
2028
-7,3
256,7
PM
PM
2029
-8,1
248,6
PM
PM
2030
-9,2
239,4
PM
PM
2031
-9,9
229,5
PM
PM
2032
-11,1
218,4
PM
PM
2033
-12,0
206,4
PM
PM
2034
-11,9
194,5
PM
PM
2035
-12,8
181,7
PM
PM
2036
-13,0
168,7
PM
PM
2037
-13,3
155,4
PM
PM
2038
-13,1
142,3
PM
PM
2039
-13,0
129,3
PM
PM
2040
-12,8
116,5
PM
PM
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland, maart 2008. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
67
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Rivierenland , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
2009
26,3
26,3
1,5
1,5
2010
23,9
50,1
1,5
3,0
2011
22,1
72,2
1,5
4,5
2012
19,9
92,1
1,5
6,0
2013
18,3
110,4
1,5
7,5
2014
16,4
126,8
1,5
9,0
2015
14,6
141,4
1,5
10,5
2016
12,8
154,3
1,5
12,0
2017
11,6
165,9
1,5
13,5
2018
10,1
176,1
1,5
15,0
2019
8,6
184,6
1,5
16,5
2020
7,2
191,8
1,5
18,0
2021
5,9
197,6
1,5
19,5
2022
3,6
201,2
1,5
21,0
2023
2,6
203,8
1,5
22,5
2024
1,4
205,2
1,5
24,0
2025
0,2
205,4
PM
PM
2026
-0,5
204,9
PM
PM
2027
-1,5
203,4
PM
PM
2028
-2,5
200,9
PM
PM
2029
-3,2
197,7
PM
PM
2030
-4,0
193,7
PM
PM
2031
-4,9
188,8
PM
PM
2032
-5,6
183,2
PM
PM
2033
-6,1
177,1
PM
PM
2034
-6,8
170,3
PM
PM
2035
-7,2
163,1
PM
PM
2036
-7,6
155,5
PM
PM
2037
-7,8
147,7
PM
PM
2038
-8,8
138,9
PM
PM
2039
-8,8
130,1
PM
PM
2040
-8,9
121,2
PM
PM
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland, maart 2008. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
68
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De Vallei , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
2009
15,0
15,0
1,8
1,8
2010
13,8
28,7
1,8
3,6
2011
12,7
41,4
1,8
5,4
2012
11,8
53,2
1,8
7,3
2013
11,1
64,4
1,8
9,1
2014
9,9
74,3
1,8
10,9
2015
9,3
83,6
1,8
12,7
2016
8,2
91,8
1,8
14,5
2017
7,3
99,1
1,8
16,3
2018
6,4
105,5
1,8
18,1
2019
5,7
111,2
1,8
19,9
2020
4,9
116,1
1,8
21,8
2021
4,1
120,3
1,8
23,6
2022
3,8
124,1
1,8
25,4
2023
3,1
127,2
1,8
27,2
2024
2,6
129,8
1,8
29,0
2025
2,0
131,8
PM
PM
2026
1,2
133,0
PM
PM
2027
0,9
133,9
PM
PM
2028
0,2
134,1
PM
PM
2029
-0,2
133,9
PM
PM
2030
-0,6
133,3
PM
PM
2031
-1,1
132,2
PM
PM
2032
-1,2
131,0
PM
PM
2033
-1,4
129,6
PM
PM
2034
-2,0
127,6
PM
PM
2035
-2,0
125,6
PM
PM
2036
-2,4
123,2
PM
PM
2037
-2,6
120,6
PM
PM
2038
-2,5
118,1
PM
PM
2039
-2,8
115,3
PM
PM
2040
-2,8
112,5
PM
PM
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland, maart 2008. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
69
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Noord-Veluwe , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
2009
11,1
11,1
3,3
3,3
2010
10,1
21,2
3,3
6,5
2011
9,2
30,4
3,3
9,8
2012
8,5
39,0
3,3
13,0
2013
8,0
46,9
3,3
16,3
2014
6,8
53,7
3,3
19,5
2015
6,1
59,8
3,3
22,8
2016
5,5
65,3
3,3
26,0
2017
4,6
69,9
3,3
29,3
2018
4,0
73,8
3,3
32,5
2019
3,4
77,2
3,3
35,8
2020
2,8
80,0
3,3
39,0
2021
2,2
82,3
3,3
42,3
2022
1,9
84,1
3,3
45,5
2023
1,5
85,7
3,3
48,8
2024
0,9
86,6
3,3
52,0
2025
0,4
87,0
PM
PM
2026
0,1
87,1
PM
PM
2027
-0,3
86,8
PM
PM
2028
-0,5
86,3
PM
PM
2029
-1,0
85,3
PM
PM
2030
-1,2
84,1
PM
PM
2031
-1,4
82,7
PM
PM
2032
-1,8
80,9
PM
PM
2033
-1,9
79,0
PM
PM
2034
-2,2
76,8
PM
PM
2035
-2,2
74,6
PM
PM
2036
-2,4
72,2
PM
PM
2037
-2,5
69,7
PM
PM
2038
-2,6
67,1
PM
PM
2039
-2,5
64,6
PM
PM
2040
-2,8
61,8
PM
PM
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland, maart 2008. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
70
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Gelderland , prognose uitbreidingsvraag (TM) en vervangingsvraag (voorlopig), netto ha uitbreidingsvraag
vervangingsvraag
per jaar
cumulatief
per jaar
cumulatief
2009
127,7
127,7
17,4
17,4
2010
114,8
242,5
17,4
34,8
2011
103,1
345,6
17,4
52,1
2012
97,1
442,7
17,4
69,5
2013
87,3
529,9
17,4
86,9
2014
77,5
607,4
17,4
104,3
2015
68,1
675,5
17,4
121,6
2016
58,9
734,4
17,4
139,0
2017
50,1
784,5
17,4
156,4
2018
42,0
826,5
17,4
173,8
2019
34,2
860,7
17,4
191,1
2020
26,8
887,5
17,4
208,5
2021
19,8
907,3
17,4
225,9
2022
12,6
920,0
17,4
243,3
2023
6,6
926,5
17,4
260,6
2024
0,5
927,0
17,4
278,0
2025
-4,4
922,6
PM
PM
2026
-9,4
913,2
PM
PM
2027
-13,5
899,7
PM
PM
2028
-18,1
881,6
PM
PM
2029
-21,6
860,0
PM
PM
2030
-25,2
834,8
PM
PM
2031
-28,2
806,6
PM
PM
2032
-31,3
775,3
PM
PM
2033
-33,9
741,4
PM
PM
2034
-35,9
705,5
PM
PM
2035
-37,8
667,7
PM
PM
2036
-39,4
628,3
PM
PM
2037
-40,4
587,9
PM
PM
2038
-41,3
546,6
PM
PM
2039
-41,5
505,1
PM
PM
2040
-41,2
463,9
PM
PM
Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland De oorsponkelijke ramingen hebbben als startjaar 2006. Intussen zijn er drie jaren verstreken en is de realisatie bekend (IBIS). Het verschil tussen de prognose 2006-2007-2008 en de werkellijke uitgifte is proportioneel versleuteld in de nog resterende prognoseperiode tot 2025. Daarbij is er van uitgegaan dat de uitgifte na het omslagjaar 2024 weer conform de oorspronkelijke prognose is. Bron vervanggingsvraag: Behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de Stedendriehoek?, ETIN Adviseurs, juni 2007; Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER-Gelderland, januari 2008; Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland, maart 2008. Aangenomen is dat de vraag geleidelijk tussen 2009 en 2024 manifest wordt.
71
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Confrontatie Stedendriehoek (inclusief Deventer, zie voor een toelichting op de varianten pagina 27)
Historische uitgifte bedrijventerreinen, geprognosticeerde uitbreidingsvraag (bij ongewijzigd beleid) volgens het scenario Transatlantic Market en de verwachte vervangingsvraag, jaargemiddelden in netto ha, Stedendriehoek 1990-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
uitbreidingsvraag: - varant 1 (Deventer o.b.v. prognose Overijssel) - variant 2 (Deventer o.b.v. prognose Gelderland)
24 20
7 2
-6 -8
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
7
7
PM
PM
PM
PM
historische uitgifte
19
vraag als gevolg van beleidsopgave cq ambities
Bron historische uitgifte: IBIS Gelderland; Bron vervangingsvraag: Behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de Stedendriehoek?, ETIN Adviseurs; Bron uitbreidingsvraag variant 1: ‘Gelderland in vier bedrijven’ en aanvullende berekeningen voor Deventer, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; Variant 2: berekening Deventer o.b.v. Prognose Bedrijventerreinen Provincie Overijssel
Aanbod van bedrijventerreinen, medio juni 2009, netto ha, Stedendriehoek terstond uitgeefbaar
niet-terstonduitgeefbaar
planologische voorraad
zachte plannen
55
89
144
325
Bron: IBIS Gelderland
Stedendriehoek: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, TM variant 1: gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag bedrijventerreinen 2009-2040 variant 2: gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag bedrijventerreinen 2009-2040
469
voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 325
391 313 234 156
voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 89 ha
78
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 55 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; Bron vervangingsvraag: ETIN Adviseurs; Bron uitbreidingsvraag: ‘Gelderland in vier bedrijven’ en aanvullende berekeningen voor Deventer, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
72
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2040
Confrontatie Achterhoek
Historische uitgifte bedrijventerreinen, geprognosticeerde uitbreidingsvraag (bij ongewijzigd beleid) volgens het scenario Transatlantic Market en de verwachte vervangingsvraag, jaargemiddelden in netto ha, Achterhoek 1990-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
uitbreidingsvraag
14
3
-5
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
1,5
1,5
PM
vraag als gevolg van beleidsopgave cq ambities
PM
PM
PM
historische uitgifte
25
Bron historische uitgifte : IBIS Gelderland; Bron vervangingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER Gelderland en Gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Aanbod van bedrijventerreinen, medio juni 2009, netto ha, Achterhoek terstond uitgeefbaar
niet-terstonduitgeefbaar
planologische voorraad
zachte plannen
86
58
144
196
Bron: IBIS Gelderland Achterhoek: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, TM gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag naar bedrijventerreinen 2009-2040 340 283 voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 196 ha
227 170 113
voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein: 58
57
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 86 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; Bron vervangingsvraag: SER Gelderland en gebiedskennis Cluster Bedrijfsomgevingsbeleid, Provincie Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
73
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2040
Confrontatie Stadsregio Arnhem Nijmegen
Historische uitgifte bedrijventerreinen, geprognosticeerde uitbreidingsvraag (bij ongewijzigd beleid) volgens het scenario Transatlantic Market en de verwachte vervangingsvraag, jaargemiddelden in netto ha, Stadsregio Arnhem Nijmegen 1990-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
uitbreidingsvraag
29
8
-10
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
2,8
2,8
PM
vraag als gevolg van beleidsopgave cq ambities
PM
PM
PM
historische uitgifte
34
Bron historische uitgifte: IBIS Gelderland; Bron vervangingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Aanbod van bedrijventerreinen, medio juni 2009, netto ha, Stadsregio Arnhem Nijmegen terstond uitgeefbaar
niet-terstonduitgeefbaar
planologische voorraad
zachte plannen
125
161
287
297
Bron: IBIS Gelderland
Arnhem Nijmegen: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, TM gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag naar bedrijventerreinen 2009-2040 584 487
voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 297 ha
389 292 195
voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein, meio juni 2009: 161 ha
97
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 125 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; Bron vervangingsvraag: SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
74
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2040
Confrontatie Rivierenland
Historische uitgifte bedrijventerreinen, geprognosticeerde uitbreidingsvraag (bij ongewijzigd beleid) volgens het scenario Transatlantic Market en de verwachte vervangingsvraag, jaargemiddelden in netto ha, Rivierenland 1990-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
uitbreidingsvraag
20
7
-5
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
1,5
1,5
PM
vraag als gevolg van beleidsopgave cq ambities
PM
PM
PM
historische uitgifte
24
Bron historische uitgifte: IBIS Gelderland; Bron vervangingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Aanbod van bedrijventerreinen, medio juni 2009, netto ha, Rivierenland terstond uitgeefbaar
niet-terstonduitgeefbaar
planologische voorraad
zachte plannen
76
71
147
319
Bron: IBIS Gelderland Rivierenland: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, TM gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag naar bedrijventerreinen 2009-2040 466 388
voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 319 ha
310 233 155 voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 71 ha
78
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 76 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; ; Bron vervangingsvraag: SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
75
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2040
Confrontatie De Vallei
Historische uitgifte bedrijventerreinen, geprognosticeerde uitbreidingsvraag (bij ongewijzigd beleid) volgens het scenario Transatlantic Market en de verwachte vervangingsvraag, jaargemiddelden in netto ha, De Vallei 1990-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
uitbreidingsvraag
12
5
-1
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
1,8
1,8
PM
vraag als gevolg van beleidsopgave cq ambities
PM
PM
PM
historische uitgifte
14
Bron historische uitgifte: IBIS Gelderland; Bron vervangingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Aanbod van bedrijventerreinen, medio juni 2009, netto ha, De Vallei terstond uiitgeefbaar
niet-terstonduitgeefbaar
planologische voorraad
zachte plannen
60
50
110
149
Bron: IBIS Gelderland
De Vallei: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, TM gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag naar bedrijventerreinen 2009-2040 259 216
voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 149 ha
173 129 86
voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 50 ha
43
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 60 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; Bron vervangingsvraag: SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
76
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2040
Confrontatie Noord-Veluwe
Historische uitgifte bedrijventerreinen, geprognosticeerde uitbreidingsvraag (bij ongewijzigd beleid) volgens het scenario Transatlantic Market en de verwachte vervangingsvraag, jaargemiddelden in netto ha, Noord-Veluwe 1990-2008
2009-2015
2016-2024
2025-2040
9
3
-2
vervangingsvraag (voorlopig cijfer)
3,3
3,3
PM
vraag als gevolg van beleidsopgave cq ambities
PM
PM
PM
historische uitgifte
8
uitbreidingsvraag
Bron historische uitgifte: IBIS Gelderland; Bron vervangingsvraag: Ruimte voor ondernemen tot 2040, SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Aanbod van bedrijventerreinen, medio juni 2009, netto ha, Noord-Veluwe terstond uiitgeefbaar
niet-terstonduitgeefbaar
planologische voorraad
zachte plannen
53
121
174
47
Bron: IBIS Gelderland Noord-Veluwe: confrontatie vraag en aanbod bedrijventerreinen, netto ha, TM gecumuleerde uitbreidings- en vervangingsvraag naar bedrijventerreinen 2009-2040 221 voorraad zachte plannen, medio juni 2009: 47 ha
184 147 110
voorraad niet-terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 121 ha
74 37
voorraad terstond uitgeefbaar terrein, medio juni 2009: 53 ha
0 2009
2015
2020
2025
2030
2035
Bron aanbod: IBIS-Gelderland; Bron vervangingsvraag: SER Gelderland; Bron uitbreidingsvraag: Gelderland in vier bedrijven, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
77
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
2040
78
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Toelichting vooruitberekeningen uitbreidingsvraag gemeente Deventer De Stedendriehoek bestaat uit zes Gelderse gemeenten en de Overijsselse gemeente Deventer. De
toekomstige uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen kan voor de Gelderse gemeenten ontleend worden aan het provinciale onderzoek ‘Gelderland in vier bedrijven’ waarin de meest recente
langetermijnscenario’s van het CPB over de uitbreidingsvraag zijn doorvertaald naar de Gelderse gemeenten. In augustus 2006 heeft de provincie Overijssel voor haar gemeenten eveneens een
vooruitberekening opgesteld op basis van de nieuwste CPB-scenario’s15. Hoewel Deventer niet op
Gelders grondgebied ligt zijn de uitkomsten voor Gelderland toch relevant. Mogelijk zal een deel
van de toekomstige bedrijventerreinenbehoefte van Deventer als gevolg van de intergemeentelijke samenwerking (Stedendriehoek) in Gelderland geaccommodeerd worden. Daarom zijn in het
Gelderse onderzoek uit 2006 de Overijsselse uitkomsten voor Deventer overgenomen. Nadien hebben zich twee belangrijke ontwikkelingen voorgedaan:
1. Er is twijfel gerezen over de plausibiliteit van de prognose voor Deventer.
2. De Overijsselse prognose uit 2006 heeft - na consultatioe met de gemeenten - geen definitieve status gekregen maar moet als discussiestuik worden beschouwd.
ad.1 Deventer maakt deel uit van het COROP-gebied Zuidwest-Overijssel. De CPB-prognoses voor dit gebied wijken sterk af van het algemene ontwikkelingsbeeld. Terwijl voor Nederland verwacht wordt dat in het TM-scenario de uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in de periode 20012020 terugvalt met ruim 30% (ten opzichte van de periode 1990-2001), wordt voor het COROP-
gebied Zuidwest-Overijssel een toename voorzien van 20%. Deze regionale ontwikkeling is – zowel in het licht van de algemene trend als afgezet tegen de historische uitgifte – opmerkelijk. Na
ruggespraak met het CPB en een nadere analyse van het onderzoeksmateriaal is gebleken dat dit
afwijkende regionale ontwikkelingspad zeer waarschijnlijk het gevolg is van een samenloop van
omstandigheden16. Een aantal bepalende factoren en omstandigheden hebben allen - min of meer toevallig -een opwaartse invloed uitgeoefend op het onderzoekresultaat voor het COROP-gebied Zuidwest Overijssel. In de Overijsselse raming is de vraagprognose voor Deventer rechtstreeks
gekoppeld aan de COROP-prognose voor Zuidwest-Overijssel. Ook de plausibiliteit van de prognose voor Deventer staat daarmee dus ter discussie. ad.2 De Provincie Overijssel heeft over haar 'Prognose Bedrijventerreinen' de regio’s geconsulteerd en is tot de conclusie gekomen dat de prognose in de regio geen draagvlak heeft. Daarop is besloten de
prognose uitsluitend als discussiestuk te gebruiken. Een en ander betekent dat op dit moment de Provincie Overijssel niet beschikt over een prognose bedrijventerreinen die consistent is met het TM-scenario.
Gezien deze omstandigheden is de prognose voor Deventer problematisch en hebben wij naast de Overijsselse prognose zelf een vooruitberekening voor Deventer opgesteld. Daarbij hebben
wij weliswaar de BLM-methode van het CPB gevolgd, maar zijn daarbij niet uitgegaan van de
parameters voor het COROP-gebied Zuidwest-Overijssel, maar hebben wij gerekend met gemiddelde Nederlandse kengetallen. Dit heeft als theoretisch nadeel dat de raming minder regiospecifiek is
maar als praktsch voordeel dat de extreme COROP-uitkomsten worden geneutraliseerd. Naar ons oordeel geeft deze raming per saldo een consistenter ontwikkelingsbeeld. 15 Prognose Bedrijventerreinen, augustus 2006, province Overijssel 16 Onderzoekmemorandum Bedrijventerreinenproblematiek Stedendriehoek, oktober 2007, Bureau Economisch Onderzoek,
Provincie Gelderland
79
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Historische en
Variant 1: Prognose Provincie
Variant 2: Prognose
geprognosticeerde jaarlijkse
Overijssel (Deventer
Provincie Gelderland
uitbreidingsvraag in
gekoppeld aan BLM-
(Deventer berekend op
Deventer in netto ha.
uitkomsten COROP-gebied
basis van gemiddelde
Zuidwest Overijssel)
kengetallen)1990-2007
2008-2015
5,2 ha
5,2 ha
2016-2025
8,0 ha
4,3 ha
2026-2040
3,7 ha
0,2 ha
0,1 ha
-2,1 ha
80
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De kredietcrisis en de vraag naar bedrijventerreinen Het langetermijnbeeld uit ‘Gelderland in vier bedrijven’ is conjunctuurneutraal, dat wil zeggen dat er geen rekening wordt gehouden met conjunctuurbewegingen. Het gaat in de scenariostudie om
de regionale gevolgen van grote (mondiale) trends die de richting van de toekomstige ontwikkeling bepalen (globalisering, individualisering, technologische ontwikkeling, bevolkingsgroei e.d.).
Kortstondige conjuncturele bewegingen spelen voor de einduitkomst in 2040 geen rol. Het gaat
om het in beeld brengen van het trendmatige ontwikkelingspad en niet om een prognose die van jaar op jaar de economische conjunctuur beschrijft. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de
huidige kredietcrises tijdelijk van aard is en de economische vooruitzichten op lange termijn niet fundamenteel zijn gewijzigd.
Het verband tussen werkgelegenheidsgroei (X 1.000 banen) en de uitgifte van bedrijventerreinen (in ha) 40
210
30
175
20
140
10 0
105
-10
70
-20
35
banen (linker as)
-30
2015
0 2010
2005
2000
1990
1985
1980
-40
1995
uit gif te (rechter as)
Bron 1980-2008: PWE Gelderland en IBIS Gelderland, maart 2008 Bron 2009-2015: middellangetermijnverwachting, februari 2009, BEO Uit het historische verloop van de jaarlijkse uitgifte blijkt dat de vraag naar bedrijven-Het verband tussen werkgelegenheidsgroei (X 1.000 terreinen zeer conjunctuurgevoelig is. Op banen) en de
uitgifte van bedrijventerreinen (in ha) korte- en middellangetermijn kan de feitelijke uitgifte dus
sterk afwijken van de 40 geprognosticeerde langetermijntrend. Onder invloed van de kredietcrisis
neigt het ontwikkelingsbeeld de komende jaren naar recessie en laagconjunctuur. Op 17 februari jl.
kwam het CPB met nieuwe verwachtingen voor Nederland. Dit heeft geleid tot een bijstelling van de Gelderse korte- en middellangetermijnverwachtingen17. Als het CPB gelijk krijgt en de wereldhandel dit jaar met 10% gaat dalen dan moet gevreesd worden dat de Gelderse werkgelegenheid in 2009
en in 2010 afneemt met respectievelijk 10.000 en 30.000 banen. Het is dus te verwachten dat de
feitelijke vraag naar bedrijventerreinen de komende jaren ver onder de langetermijnverwachtingen zal liggen. Voor de periode 2009/2015 bedraagt de jaarlijkse werkgelegenheidsgroei in het TM-
scenario 0,4%. Onder invloed van de neerwaartse conjunctuur zijn de groeiverwachtingen voor
2009 en 2010 bijgesteld naar respectievelijk -1,2% en -3,7%. Voor de jaren daarna zijn wij bij wijze
van werkhypothese van een betrekkelijk optimistisch scenario uitgegaan. Verondersteld is dat de
werkgelegenheid in 2011 stabiliseert en dat de groei in de jaren daarna geleidelijk aantrekt tot het langetermijnjaargemiddelde van +11.000 banen in 2015.
17 Onderzoekmemorandum De Gelderse Economie 2009-2010, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, 24 februari 2009
81
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De verwachte uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen voor de periode 2009-2015 zakt daardoor
van 96 ha per jaar (de verwachting volgens het conjunctuurvrije langetermijnpatroon in TM) naar gemiddeld 55 ha. (de feitelijke vraagverwachting in het licht van de conjunctuurontwikkeling op middellangetermijn).
Er lijkt dus enige frictie te bestaan tussen het langetermijnbeeld en de middellangetermijn-
verwachtingen. Dit is echter maar schijn. Bij een realistisch toekomstscenario zal na verloop van tijd de gemiddelde uitgifte over de gehele conjunctuurcyclus weer aansluiten bij het
langetermijnbeeld (i.c. TM). Een uitschieter tijdens een periode van laagconjunctuur wordt
weer uitgemiddeld in een daaropvolgende periode van hoogconjunctuur. De planningsopgave
bedrijventerreinen wordt dan ook niet door de toevallige conjunctuurfase van het actuele moment gedicteerd, maar door structurele ontwikkelingen en langetermijntrends.
Het tempo waarin de planning gerealiseerd wordt zal daarentegen wel beïnvloed worden door de conjunctuur.
Idealiter zou de fasering waarin de geplande terreinen (volgens het TM-scenario) op de markt worden gebracht moeten meebewegen met de conjunctuur waardoor de terstond uitgeefbare voorraad altijd net groot genoeg is om aan de actuele marktvraag te voldoen.
82
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
83
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Colofon
Uitgave Provincie Gelderland Fotografie Theo Baart
September 2010
84
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
Bortissim zzriuscilit veliqui
Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties
Agnis Nulla Con
Provincie Gelderland Markt 11 Postbus 9090
Naar een regionale planning
6800 GX Arnhem T (026) 359 90 00 www.gelderland.nl
Provincie Gelderland, dichterbij dan je denkt
van bedrijventerreinen
Informatieve kaart: Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties Bundelingsgebied (streekplan 2005):
Zwolle
(inter)nationaal stedelijk netwerk stedelijk netwerk
Hattem
regionaal centrum
Werken: regionale bedrijventerrein rail opstappunt, geprojecteerd
Almere
potentiele locaties kantoorontwikkeling
Harderwijk
Wonen en werk: bestaande bebouwing
Deventer
Apeldoorn
Nijkerk
Hengelo
regiorail / station
Epse Amersfoort
Infrastructuur: betuwelijn/hsl
Enschede
spoorlijn / station
Eefde
rijksweg
Lochem
Barneveld
overige wegen
Zutphen
Grenzen:
Utrecht
Ede Veenendaal
provinciegrens
Groenlo
rijksgrens
Arnhem
Wageningen
gemeentegrens
Winterswijk
Duiven
Doetinchem
Zevenaar
Tiel
Bocholt
Nijmegen
Emmerich
Zaltbommel Kleve
0
4,5
9
Kilometers ''s Hertogenbosch
Afdeling: I & A Team: GIC Bron: Provincie Gelderland
Opdrachtgever: F.Viersen Auteur: jzanten Datum: 4-05-2010