BPV huisartsen Postbus 66 3970ABDrlebe(:gen vA'Av.huisartsenpensioen.nl
Ministerie van Sociale Zal<en en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringszalcen Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. IVIw. IVIr. E Wieland Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden Postbus 90801 2509 LV 'S-6RAVENHA6E
Driebergen, 30 jull 2014
Betreft Aanvraag wijziging verplichtstelling
Behandeld door JB/rm
Doorklesnr. 0343-524030
Ons kenmerl< 14.023
Geachte mevrouw Wieland, Ingevolge artikel 9 van de Wet verplichte Beroepspensioenregeling dienen wij hierbij een verzoek in tot wijziging van de verplichtsteiling voor de Stichting Beroepspensioenfonds voor Huisartsen. De wijziging van de verplichtsteiling Is een gevolg van de aangepaste fiscaie regelgeving voor Beroepspensioenfondsen. In de bijiage treft u een toelichting aan bij deze aanvraag. Wlj verzoeken u vriendelijk de aanvraag voor 1 januari 2015 af te ronden. Met vriendelijkeqroet, BPVhiiisa'-*'^-—
i
H. Gp^enwold
_ \
J.C.B.M. I^ens..^
-De Integrale omschrijving van dë gewenste wijziging (In 4 voui -Een overzicht van óe representativiteit gegevens; -Een aanvulling op de ABTN Inzake deze aanpassing; -Een gewaarmerkt exemplaar van het gewijzigd pensioenreglement j y' (zoals op 24 juli door het bestuur Is vastgesteld en per ï JanuariJOlShvferkii^
treedt).
BPV huisartsen
BcfacptpenilocavttCAlKiBZ r t n ca r o o r K v l i i i i i e n
Toelichting Van Betreft Datum
: Beroeps pensioen vereniging Huisartsen : Wijziging verplichtstellingsbeschikking : 26 juni 2014
Inleiding Op voorstel van het BPV bestuur heeft de Vergadering van Afgevaardigden besloten de pensioendatum van op dit moment 65 jaar te wijzigen In 67 jaar. De wijziging van het fiscale kader (dat een pensioenrichtleeftijd voorschrijft van nu 67 jaar) ligt aan dit besluit ten grondslag. Tevens is besloten dat, indien de fiscale regelgeving dit voorschrijft, de pensioenrichtleeftijd zal stijgen met deze voorschriften. Dit besluit treedt, gelijk met de relevante fiscaie regels, in werking per 1-1-2015. Oe huidige verplichtstelling van SPH gaat uit van een verplichte deelname totdat de deelnemer 65 jaar wordt. De stijging van de pensioenrichtleeftijd leidt er toe dat de tekst van de verplichtstelling moet worden gewijzigd. Voorgestelde nieuwe tekst voor de verplichtsteiling De voorgestelde nieuwe tekst voor de verplichtstelling voor zover hier relevant luidt als volgt: 'Deelname aan deze beroepspensioenregeling Is verplicht voor iedere arts die als huisarts In Nederland werkzaam Is, in Nederland woont en de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt Waar Iemand woont wordt naar omstandigheden beoordeeld. De pensioenleeftijd Is de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de fiscale pensioenrichtleeftijd in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964 bereikt' De volledige tekst van de aangepaste verplichtstelling is hierna opgenomen. (De wijziging is doorgehaald, de nieuwe tekst wordt in rood weergegeven.) De deelneming in de beroepspQnsloenregeling, welke is neergelegd in de statuten en het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen, ls verpiicht gesteld voor de artsen, die in Nederland als hulsarts praktijk uitoefenen, in Nederland wonen en de êê-jarlge-leeftijd de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. Waar een arts woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De pensioenleeftijd is de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de fiscale pensioenrichtleeftijd in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964 bereikt. De verplichtsteiling geldt niet voor artsen, die hun beroep uitsluitend uitoefenen In dienstverband, krachtens een arbeidsovereenkomst als werknemer of krachtens een aanstelling als ambtenaar: a. met een bedrijf of een instelling, voor zover ter zake van dat dienstverband voor de betrokken arts een vóór 28 maart 1972 door dat bedrijf of die instelling ten behoeve van zijn onderscheidenlijk haar werknemers getroffen pensioenregeling geldt, welke ten minste gelijkwaardig Is aan voormelde bedrijfspensioenregeling, of b. ter zake waarvan de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals gepubliceerd In het Staatsblad 1979, nummer 679, van loepassing is, of
BPV huisartsen
(De wijziging is doorgehaald, de nieuwe tekst wordt in rood weergegeven.) De deelneming in de beroepspensioenregeling, welke is neergelegd in de statuten en het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen, is verplicht gesteld voor de artsen, die in Nederland als huisarts praktijk uitoefenen, in Nederland wonen en de 65-jarige leeftijd pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. Waar een arts woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De pensioenleeftijd wordt bereikt op de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenrichtleeftijd als bedoeld in artikel IV, letter K, leden 4 en 5 van de Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd), Stb. 2012, nummer 328, gepubliceerd 18 juli 2012, bereikt. De verplichtstelling geidt niet voor artsen, die hun beroep uitsluitend uitoefenen in dienstverband, krachtens een arbeidsovereenkomst als werknemer of krachtens een aanstelling als ambtenaar: a. met een bedrijf of een instelling, voor zover ter zake van dat dienstverband voor de betrokken arts een vóór 28 maart 1972 door dat bedrijf of die instelling ten behoeve van zijn onderscheidenlijk haar werknemers getroffen pensioenregeling geldt, welke ten minste gelijkwaardig is aan voormelde bedrijfspensioenregeling, of b. ter zake waarvan de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals gepubliceerd in het Staatsblad 1979, nummer 679, van toepassing is, of c. met een onder beheer van een rechtspersoon zonder winstoogmerk staande instelling, waarin binnen het kader van een samenwerkingsovereenkomst vanuit een gezamenlijke huisvesting multidisciplinaire eerstelijns hulpverlening wordt verleend door de disciplines in de eerstelijns gezondheidszorg, doch tenminste door de disciplines huisartsgeneeskunde, maatschappelijk werk en wijkverpleging, en op grond van dit dienstverband krachtens enige beschikking als bedoeld in artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet van 21 december 2000, Staatsblad 2000, 628, zoals laatstelijk gewijzigd op 24 maart 2004, Staatsblad 2004, 179) deelnemen in de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
\081\20269722\beoogdeverplichtstellingsbeschikking.doc
1/1
BPV huisartsen
BcfaepipcaïtoeoTCiCDislnB T i n ca r a a r b u l l i r t t ï f l
Aanvulling ABTN In het kader van de wijziging van de pensioenrichtleeftijd heeft de Beroepspensioenverenlglng Huisartsen besloten tot een aanpassing van de werkingssfeer van de verplichtsteiling. Hiertoe wordt een verzoek gedaan aan het Ministerie van Soclale Zaken en Werkgelegenheid. Als gevolg van deze wijziging zal hoofdstuk 5.1 van de Abtn van SPH als volgt aangepast worden: 5.1.
Deelneming
» Deelnemer Deelnemer is Iedere arts die In Nederland als hulsarts praktijk, in Nederland woont, en de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt Waar een arts woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De pensioenleeftijd Is de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de fiscale pensioenrichtleeftijd In de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964 bereikt. Geen deelnemer ls de hulsarts die zljn beroep uitsluitend uitoefent ln dienstverband, krachtens een arbeidsovereenkoinst als werknemer of krachtens een aanstelling als ambtenaar: - met een bedrijf of instelling, voor zover terzake van dat dienstverband voor de betrokken arts een vóór 28 maart 1972 door dat bedrijf of die Instelling ten behoeve van zijn, respectievelijk haar werknemers getroffen pensioenvoorziening geldt, welke tenminste gelijkwaardig Is aan de In het pensioenregiement van SPH geregelde beroepspensioenregeling of - terzake waarvan de Wet privatisering ABP van toepassing ls, of - met een onder beheer van een rechtspersoon zonder winstoogmerk staande Instelling, waarin binnen het kader van een samenwerkingsovereenkomst vanuit een gezamenlijke huisvesting multidisciplinaire eerstelijns hulpverlening wordt verleend door de disciplines In de eerstelijns gezondheidszorg, doch tenminste door de disciplines hulsartsgeneesl
Bijzondere deelnemers
BIJ een (gedeeltelijke) beëindiging van de beroepsuitoefening wegens arbeidsongeschiktheid wordt het verplichte deelnemerschap tijdens de duur van de arbeidsongeschiktheid voortgezet. De hiervoor verschuldigde premie komt ten laste van het fonds. Er is dan sprake van (gedeeltelijke) premieovername. BIJ beëindiging van het deelnemerschap kan de gewezen deelnemer gedurende maximaal driejaar ervoor kiezen het deelnemerschap op vrijwillige basis voort te zetten. De benodigde wijzigingen in de pensioenregeling en de financiële opzet van het pensioenfonds die het gevolg zljn van deze wijziging van de werkingssfeer van de verplichtstelling zullen in de abtn 2015 worden verwerkt.
Ministerie van Sociale Z^ken en Wer]
FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS
{Bijlage, bedoeld In artikel 1, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 5, eerste Hd, onderdeel d van de Regeling verplichtsteiling beroepspensioenregeling) Bij een aanvraag tot verplichtsteiling dienen de representativiteitsgegevens/ de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoel<smethodiel( te worden opgegeven. Deze opgave l
INHOUD ï
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
O
Geqevens (zelfstandig werkzame") beroepsoenoten O Direct aan de beroepspensioenregeling gebonden (zelfstandig werkzame) beroepsgenoten O (Zelfstandig werkzame) beroepsgenoten gebonden door de verpiichtgestelde werkingssfeer
•
Gegevens beroepsoenoten In loondienst O Direct aan de beroepspensioenregeling gebonden beroepsgenoten in loondienst O Beroepsgenoten in loondienst gebonden door de verpiichtgestelde werkingssfeer
•
Gegevens specifieke groep beroepsoenoten O Direct aan de beroepspensioenregeling gebonden beroepsgenoten behorend tot een specifieke groep O Beroepsgenoten behorend tot een specifieke groep gebonden door de verpiichtgestelde werkingssfeer
II
TOELICHTING
• • O • •
Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers
De Staatssecretaris van Sociaie Zalcen en Wericgelegenheid,
3. Ktljnsma
I
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname In een beroepspensioenregeling (bpr) vereist dat, naar het oordeel van de minister, de beroepspensioenverenlglng die de aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de In de betreffende beroepsgroep(en) werkzame beroepsgenoten vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: •
•
het aantal zelfstandig werkzame beroepsgenoten binnen de werkingssfeer van de pensioenregeling dat ild Is van de beroepspensioenverenlglng (teller) gedeeld door: het totaal aantal zelfstandig werkzame beroepsgenoten binnen de werkingssfeer van de pensioenregeling (noemer).
indien naast zelfstandig werkzame beroepsgenoten tevens beroepsgenoten In loondienst deelnemen aan de beroepspensioenregeling, dient voor beide groepen afzondertijk te worden aangetoond dat aan het meerderheidsvereiste wordt voldaan. In dat geval wordt tevens berekend : » «
het aantal beroepsgenoten in loondienst binnen de werkingssfeer van de pensioenregeling dat lid isvan de beroepspensioenverenlglng (teller) gedeeld door: het totaat aantal beroepsgenoten in loondienst binnen de werkingssfeer van de pensioenregeling (noemer).
Als een (eerste) verpiichtstelilng wordt gevraagd voor zowel zelfstandig werkzame beroepsgenoten als voor beroepsgenoten in loondienst is de verhouding tussen belde groepen van belang, aangezien de beroepspensioenregeling In overwegende mate bestemd is voor zelfstandig werkzame beroepsgenoten. Daarbij gaat het om een percentage van 55 afgezet tegen het totaa/ aantal beroepsgenoten. Is het percentage minder dan 55 dan zai het verzoek om verplichtsteiling van beide groepen niet In behandeling worden genomen. Deze verhouding geldt ook indien sprake is van een aanvraag tot wijziging van de verpiichtstelilng waarbij de werkingssfeer met de groep beroepsgenoten die In loondienst werken wordt uitgebreid. Een aanvraag tot gedeeltelijke Intrekking van de verplichtstelling mag niet tot gevoig hebben dat alleen verpiichtstelilng resteert voor de beroepsgenoten In loondienst. Naast de groep beroepsgenoten in loondienst kan een aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling of een aanvraag tot gedeeitelijke intrekking van de verplichtstelling betrekking hebben op een of meer bepaalde andere groepen beroepsgenoten. Er is sprake van een bepaalde groep als de deelnemers ervan binnen de beroepsgroep helder te onderschelden zijn op grond van hun activiteiten. Als de werkingssfeer met een bepaalde groep beroepsgenoten wordt uitgebreid, dient ook voor deze groep afzonderlijk te worden aangetoond dat aan het meerderheidsvereiste wordt voldaan. Vervolgens wordt de representativiteit van de gehele groep beoordeeld. Indien de werkingssfeer met een bepaalde groep beroepsgenoten wordt Ingeperkt, dient uitsluitend voor deze groep afzonderlijl< te worden aangetoond dat aan het meerderheidsvereiste Is voldaan. De berekening voor een bepaalde groep: •
O
het aantal beroepsgenoten behorend tot de specifieke groep binnen de werkingssfeer van de pensioenregeling dat lld Is van de beroepspensioenverenlglng (teller) gedeeld door; het totaal aantal beroepsgenoten behorende tot de specifieke groe^ binnen de werkingssfeer van de pensioenregeling (noemer). 'gina 2 \an IS
Blj een eerste verzoek tot verplichtsteiling of een verzoek tot wijziging van een bestaande verpiichtstelilng dient de werkingssfeer waarop de verpiichtstelilng betrekking heeft als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen beroepsgenoten In zowel de teller als de noemer. Het gaat daarbij om de werkingssfeer zoals die komt te luiden na (de wijziging van) de verplichtsteiling. Blj een verzoek tot {gedeeltelijke) intrekking van de verpiichtstelilng gaat het (ook) om de werkingssfeer zoals die iuidt vóór (gedeeltelijke) Intrekking. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname In een bpr Is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voidoet aan de eisen van; O e « <•
reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit
Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zljn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, beroepsgenoten, op de juiste wijze gedefinieerd én zljn vervolgens de beroepsgenoten ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip beroepsgenoten speelt dan bijvoorbeeld de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor beroepsgenoten die ln de werkingssfeer worden uitgesloten. Blj de Interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid In de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teiler én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van beroepsgenoten moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar ztjn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voidaan Is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen ln principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voidaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte gegevens
t>aglna3 van 15
GEGEVENS (ZELFSTANDIG WERKZAME) BEROEPSGENOTEN Opgave van deze gegevens kan achterwege blijven indien sprake is van een aanvraag tot gedeeltelijke Intrekking van de verplichtsteiling voor een of meer bepaalde groepen. Er Is sprake van een bepaalde groep als de deelnemers ervan binnen de beroepsgroep helder te onderschelden zijn op grond van hun activiteiten. Er is ook sprake van een groep als de deelnemers ervan allen beroepsgenoten in loondienst zijn. 1
Direct aan de bpr gebonden zelfstandig werkzame beroepsgenoten Hoeveel (als zelfstandige werkzame) beroepsgenoten vallen direct onder de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr'?
8.550 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
01-07-2014 Zelfstandig werkzame beroepsgenoten gebonden door de weridngssfeer van de verplichtsteiling Wat ls het totale aantal (als zelfstandige werkzame) beroepsgenoten dat valt onder de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr?
9.565 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
01-07-2014 De wijze waarop de gegevens zljn verkregen over het aantai zelfstandig werkzame beroepsgenoten dat direct en het aantal dat In totaal onder de werkingssfeer van de bpr valt moet worden toegelicht Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Er zijn globaal 3 methoden, die eikaar overigens niet uitsluiten; - gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, - onderzoek en - extrapolatie. Indien een van de genoemde methoden van toepassing Is, dient het betreffende te worden aangekruist en een toelichling te worden gegeven op de bijbehorende aandachtspunten. De toelichting kunt u opnemen In het daarvoor opgenomen tekstvak. De eerste aandachtspunten genoemd bij het voorgekrulste ' S ' dienen altijd te worden toegelicht. Daarnaast moet zonodig een toelichttng worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten Is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting In deel II van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de Een beroepsgenoot valt direct onder de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr als hij iid is van de bij deze bpr betrokken beroepspensioenverenlglng. 4raiIS
gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Ais u meer ruimte In het tekstvak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvak en kunt u door te siepen het tekstvak vergroten. Bestaande bronnen/bestanden H
Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de blj vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van; • de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen In relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) O de gehanteerde meeteenheid (ad 3)
BPV ledenadministratie
•
Ër is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeiteliingen (ad. 2) • de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1)
SPH Deelnemersadministratie
•
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer. Geef een beschrijving van; • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
nvt
Onderzoek •
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde metliodlek (ad. 1) het steekproefkader In relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. i ) eventueel gebruik van aanvullende Informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1)
mt
Extrapolatie Onderzoeksgegevens zijn middeis andere bronnen geëxtrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van; • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) • de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) O de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) • eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
•
nvt
Peildatum •
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogeiijk ls om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de beroepsgroep geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
Overiq •
Overige opmerkingen
nvt
Pagina 6 van IS
GEGEVENS GROEP BEROEPSGENOTEN IN LOONDIENST Opgave van deze gegevens is vereist Indien sprake Is van beroepsgenoten in loondienst. Opgave kan aiieen achterwege blijven Indien sprake is van een aanvraag tot gedeeltelijke intrekking van de verplichtsteiling voor een of meer bepaalde groepen (niet zijnde beroepsgenoten In loondienst). Er Is sprake van een bepaalde groep ais de deelnemers ervan binnen de beroepsgroep helder te onderscheiden zljn op grond van hun activiteiten. Direct aan de bpr gebonden beroepsgenoten in loondienst Hoeveel beroepsgenoten In loondienst vaiien direct onder de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr^?
622
Geef aan op welke peildatum dan wel over weike periode de gegevens verzameld zljn.
01-07-2014
Beroepsgenoten in loondienst gebonden door de verpiichtgestelde werkingssfeer Wat Is het totale aantal beroepsgenoten In loondienst dat vait onder de werkingssfeer van de verplichtsteiling?
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
01-07-2014
De wijze waarop de gegevens zljn verkregen over het aantal beroepsgenoten in loondienst dat direct en het aantal dat in totaal onder de werkingssfeer van de bpr valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Er zljn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: - gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, - onderzoek en - extrapolatie. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is,
' '
•
^f~)
Een beroepsgenoot valt direct onder de werkingssfeer van de verpllchtgeaeKd^pr ats hlj lld Is van de btj deze bpr betrokken beroepspensioenverenlglng. -
dient het betreffende te worden aangekruist en een toelichting te worden gegeven op de bijbehorende aandachtspunten. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. De eerste aandachtspunten genoemd bij het voorgekrulste 'E!' dienen altijd te worden toegelicht. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten Is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting In deel II van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Ats u meer ruimte in het tekstvak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. Bestaande bronnen/bestanden 13
Voor het uitgevoerde onderzoek, geef een beschrijving van: • de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen In relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) • de gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
BPV ledenadministratie
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) • de wijze van matching van bestanden (ad. 1)
SPH Deelnemersadministratie
•
Sluiten de bronnen niet voltedig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van: O de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
t Vin IS
Onderzoek •
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: • de gehanteerde methodiek (ad. 1) • het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) • de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) e eventueel gebruik van aanvullende Informatie (ad. 1) « toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 )
P
ïndien onderzoeksgegevens middeis andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van; • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) • de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) e de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) O eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
Peildatum •
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag,geef een beschrijving van; • de reden waarom het niet mogelijk Is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemeiijkheid dat sindsdien binnen de beroepsgroep geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
Overig •
Overige opmerkingen
PiigimOvan IS
GEGEVENS SPECIFIEKE GROEP BEROEPSGENOTEN Opgave van deze gegevens is vereist blj een aanvraag tot wijziging of een aanvraag tot gedeeltelijke Intrekking van de verpiichtstelilng waarbij de werkingssfeer met één of meer bepaalde groepen beroepsgenoten wordt uitgebreid dan wel ingeperkt. Er is sprake van een bepaalde groep als de deelnemers ervan binnen de beroepsgroep helder te onderschelden zijn op grond van hun activiteiten. Direct aan de bpr gebonden beroepsgenoten behorend tot een specifieke groep Hoeveel beroepsgenoten behoren tot een specifieke groep en vallen direct onder de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr'?
Nvt
Geef aan op welke peildatum dan wei over welke periode de gegevens verzameld zljn.
Geef aan welke specifieke groep dit betreft
Beroepsgenoten behorend tot een specifieke groep gebonden door de verpiichtgestelde werkingssfeer Wat is het totale aantal beroepsgenoten behorend tot de specifieke groep dat valt onder de werkingssfeer van de verpiichtstelilng?
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal beroepsgenoten dat direct en het aantal dat in totaai onder de werkingssfeer van de bpr valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
^
Een beroepsgenoot valt direct onder de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr^ als hij lid Is van de blj deze bpr betrokken beroepspensioenverenlglng. /i/ij O xan 1$
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zljn. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: - gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, - onderzoek en - extrapolatie. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dient het betreffende ' D ' te worden aangekruist en een toelichting te worden gegeven op de bijbehorende aandachtspunten. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. De eerste aandachtspunten genoemd bij het voorgekrulste ' E ' dienen altijd te worden toegelicht Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten Is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel II van dit formuiier. Dat deei gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Als u meer ruimte in het tekstvak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten.
Bestaande bronnen/bestanden [3
Voor het uitgevoerde onderzoek, geef een beschrijving van: « de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) • de gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) • de wijze van matching van bestanden (ad, 1)
•
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van: • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
IgiiK 1 1 I S
Onderzoek •
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: • de gehanteerde methodiek (ad. 1) O het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) O de respons (ad. 1) O de representativiteit van de steekproef (ad. 1) • eventueel gebruik van aanvullende Informatie (ad. i ) • toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 )
•
Indien onderzoeksgegevens middeis andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) e de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) O de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) O eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
Peildatum •
Zljn gegevens gebruikt ouder dan een Jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag,geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk Is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de beroepsgroep geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties Is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
Overig O
Overige opmerkingen
Paginli 12 van IS
n
TOELICHTING
De door de beroepspensloenvereniglng(-en) bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtsteiling van de deelname in een bpr aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten; 1.
De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek c. extrapolatie
2.
De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties
3.
De wijze van meting a. aard van de gegevens
4.
De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtsteiling a. uitgesloten beroepsgenoten b. vrijwiiiige aansluiting c. vrijgestelden d. deelnameieeftljd
5.
De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben
ad 1
Gehanteerde
onderzoeksmethode
Het is noodzakeiijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van popuiatiebestanden, zowel voor zelfstandig werkzame beroepsgenoten als voor beroepsgenoten ln loondienst. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvuiiende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: • Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. « Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. • De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). O De respons van de steekproef. » De representativiteit van het steekproefonderzoek. • Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; • Het gebruik van aanvullende Informatie. e De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zljn uitgevoerd. O Het is niet zorgvuldig om non-respons op nu! te schatten en bijvoorbeeld het aantal beroepsgenoten ln loondienst van niet-responderende bedrijven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij de bpr betrokken beroepsgenoten zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen beroepsgenoten zijn opgenomen.
Pagini/lJvan IS
Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website http;//cao.szw.nL onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens blj avv verzoeken 2008). ad 2
Gebruikte bronnen
Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig, gegeven de werkingssfeer van de verplichtsteiling. Inherent hieraan kan zijn het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: • Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken. • Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderiinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig Is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen beroepsgenoten en verschillen In meetmomenten. O Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. ad 3
Wijze van meting
Uitgangspunt blj het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teiler en de noemer worden uitgedrukt In dezelfde eenheid, idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt In aantallen beroepsgenoten. Andere meeteenheden worden In principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van bijvoorbeeid het aanlai beroepsgenoten in loondienst zijn de loonsom, aantal fte's of omzetgegevens. U dient dan wei aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal beroepsgenoten zodat geen sprake ls van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij de bpr betrokken organisaties ten opzichte van door de verpiichtstelilng gebonden organisaties vergelijkbaar Is. Dit betreft de els van interne consistentie. Teller en noemer moeten In dezeifde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandaclitspunten: O De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teiler en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwei standcijfers óf stroomcijfers zijn. O De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezeifde eenheid. In de teiler aantallen beroepsgenoten dan ook in de noemer aantallen beroepsgenoten gebruiken. • Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen beroepsgenoten vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantai beroepsgenoten. ad 4
Relatie tot de werkingsfeer
De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zljn aan de werkingssfeer van de verpiichtgestelde bpr. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën beroepsgenoten moeten dan ook In de tellingen voor de representativiteitsopgave bulten beschouwing worden gelaten. Het Is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens.
Pagina 14 van IS
BEROEPSPENSIOENREGELING VOOR HUISARTSEN
PENSIOENREGLEMÉNT 2015 versiel januari 2015 Vastgesteld SPH bestuursvergadering d.d. 24 jull 2014
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
^
ARTIKEI 1
1
BEGRIPSBEPALINGEN
H00FDSTUK2 DEELNEMERSCHAP
•
•
^
ARTIKEL 2
DEELNEMERS
5
ARTtKEL 3 ARTtKEL4
BEGIN EN EINDE VAN HET DEELNEMERSCHAP VRIJWILLIG VOORTZETTEN VAN HET DEELNEMERSCHAP
6 7
HOOFDSTUK 3 VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER EN HET BEROEPSPENSIOENFONDS ARTIKEL 5 ARTIKEL6 ARTIKEL? ARTIKELS
VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER INFORMATIEPLICHTWERKGEVER BETALEN PENSIOENPREMIE DOOR BEROEPSPENSIOENFONDS TE VERSTREKKEN INFORMATIE
8
-
HOOFDSTUK 4 DE PENSIOENSOORTEN
8 10 ^0 11 •
ARTIKEL9
SOORTEN PENSIOENAANSPRAKEN EN OVERIGE VOORZIENINGEN
14
ARTIKEL 10
OUDERDOMSPENSIOEN
14
ARTIKEL 11 ARTIKEL 12 ARTIKEL 13 ARTIKEL 14 ARTIKEL 15 ARTIKEL 16
PARTNERPENSIOEN TIJDEUJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN WEZENPENSIOEN PREMIEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN PENSIOENAANSPRAKEN NA BEËINDIGEN DEELNEMERSCHAP
17 20 20 23 25 27
HOOFDSTUK 5 FLEXIBILISERINGSMOGELIJKHEDEN
29
ARTIKEL 17 ARTIKELIS ARTIKEL 19 ARTIKEL 20 ARTIKEL 21 ARTIKEL22
29 .29 31 32 33 34
OVERZICHT FLEXIBILISERINGSMOGELIJKHEDEN UITRUIL OUDERDOMSPENSIOEN !N EXTRA PARTNERPENSIOEN UITRUIL PARTNERPENSIOEN IN EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN VERVROEGEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN UITSTELLEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN CONVERSIE
HOOFDSTUK 6 FINANCIEREN PENSIOENAANSPRAKEN EN BEPALEN HOOQTE PENSIOENPREMIE
36
ARTIKEL 23 ARTIKEL 24 ARTIKEL 25
36 36 38
FiNANCfEREN VAN DE PENSIOENAANSPRAKEN PENSIOENPREMIE VRIJGEVESTIGD EN WAARNEMEND HUISARTS PENSIOENPREMIE HUISARTS IN DIENSTVERBAND
HOOFDSTUK 7 AANPASSEN VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN ARTIKEL 26 ARTIKEL 27 ARTIKEL 28
.-40
BEHOUDEN WAARDE PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN HERSTEL FINANCIEEL EVENWICHT KEUZEVERZEKERAARS EN WINSTDELING
40 41 42
HOOFDSTUK 8 BIJZONDERE GEBEURTENISSEN
43
ARTIKEL 29 ARTIKEL30 ARTIKEL31
43 45 47
SCHEIDING EN DE GEVOLGEN VOOR HET OUDERDOMSPENSIOEN SCHEIDING EN DE GEVOLGEN VOOR HET PARTNERPENSIOEN WAARDEOVERDRACHT
HOOFDSTUK 9 OVERIQE BEPAUNGEN ARTIKEL32 ARTIKEL33 ARTIKEL 34 ARTIKEL35 ARTIKEL 36 ARTIKEL 37 ARTIKEL 38 ARTIKEL 39 ARTIKËL 40
•
49
FISCALE BEPAUNGEN 49 UITBETALEN VAN DE PENSIOENEN 49 BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWDE PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN 50 HARDHEIDSCLAUSULE 51 GEMOEDSBEZWAREN 51 BESTUURSBESLUITEN EN FACTOREN •• 53 ONVOORZIENE GEVALLEN ••/f i INTREKKEN VERPUCHTSTELLIN6 .y..l.£/.....L54 KLACHTEN ..^....j.^^..\S^
Beroepspénsioenregeling voor Kuisartsen
ARTIKEL 41
GESCHILLEN
54
ARTIKEL42 ARTIKEL 43
OVERGANGSBEPALINGEN INWERKINGTREDEN VAN DIT PENSIOENREGLEMENT
54 56
BIJLAGE 1.
COLLECTIEVE UITSTELFACTOREN IN VERBAND MET VERHOGEN PENSIOENLEEFTIJD
58
BIJLAGE 2.
FLEXIBILISERINGSFACTOREN
60
,
BEPALING 1 UITHUIL OUDERDOMSPENSIOEN I N EXTRA PARTNERPENSIOEN
62
BEPALING 3 VERVROEGINGSFACTOR
63
BEPALING 4 UITSTELFACTOR
BIJLAGE 3.
60
BEPALING 2 UITRUIL PARTNERPENSIOEN I N EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN ,
64
BEPALING 5 CoNVERSiEFAaoR
65
KORTINGSFACTOR CONVERSIE
70
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 1 Artikel 1
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
BEGRIPSBEPAUNGEN
Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt verstaan onder: Aangemeld partnerschap: de gezamenlijke huishouding die de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met de bij het beroepspensioenfonds aangemelde partner voert volgens een bij notariële akte gesloten samenlevingsovereenkomst; Aangemelde partner: de ongehuwde niet als partner geregistreerde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde niet als partner geregistreerde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, met wie de deelnemer een aangemeld partnerschap is aangegaan; Aa nspraa kgerechtiede: de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen; ANW-uitkering: de hoogte van de nabestaandenuitkering en vakantieuitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Algemene nabestaandenwet; AOV: een door de huisarts zelf afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering die de inkomensachteruitgang van de hulsarts bij arbeidsongeschikt, opvangt; AOW-leeftiid: de leeftijd waarop de deelnemer, gewezen deelnemer of de partner recht krijgt op AOW (artikel 7a Algemene Ouderdomswet); Backservicepensloen: aanvulling op het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, berekend overde periode gedurende welke de vrijgevestigd huisarts na het bereiken van de 30-jarige teeftijd en vóór 1 januari 1967 aaneengesloten deelnemer zou zijn geweest, indien de pensioenregeling vóór Ijanuari 1967 ai had bestaan; Beroepspensioenfonds: Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen (SPH); Bovenmatig pensioen: het pensioen dat uitgaat boven de grenzen die zijn opgenomen in hoofdstuk llB en Vlll van de Wet op de loonbelasting 1964; Bovenmatig gedeelte van het pensioen: het pensioen voor zover dat uitgaat boven de grenzen die zijn opgenomen in hoofdstuk IIB en Vlll van de Wet op de loonbelasting 1964; Bijzonder ouderdomspensioen het ouderdomspensioen ten behoeve van de gewezen partner als bedoeld in artikel 2 ^ i ;
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Bijzonder partnerpensioen: het partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner als bedoeld in artikel 30.1; Deelnemer: iedere huisarts die voldoet aan de voorwaarden voor het deelnemerschap als bedoeld in Artikel 2 dan wel artikel 3.3 of Artike! 4; Deelnemersjaren: De jaren die een huisarts heeft doorgebracht als deelnemer aan de beroepspensioenregeling voor huisartsen. Deeltiidwerknemer: huisarts in dienstverband met een kortere dan de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur behorend bij een volledige arbeidsweek. (
Geconverteerd ouderdomspensioen de eigen aanspraak op ouderdomspensioen die de gewezen partner heeft verkregen op grond van artikel 29.9; Gepensioneerde: de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen geheel ofgedeeltelijk is ingegaan; Gewezen deelnemer: de huisarts of gewezen huisarts die geen pensioenaanspraken op grond van de in dit pensioenreglement opgenomen beroepspensioenregeling meer verwerft en die bij het beëindigen van het deelnemerschap één of meerdere pensioenaanspraken tegenover het beroepspensioenfonds heeft verkregen en behouden; Gewezen partner: gewezen echtgenoot, gewezen echtgenote, gewezen geregistreerde partner of gewezen aangemelde partner;
(
Huisarts in dienstverband: de deelnemer die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is bij een werkgever. Hieronder valt ook de deelnemer die in de werkgever een aanmerkelijk belang heeft in de zin van afdeling 4.3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001; inkomensvervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uitkering die de deelnemer ontvangt zolang hij geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid is; interimpensioen: aanspraken of rechten op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen die in 1973 zijn ingekocht bij het beroepspensioenfonds met de gelden die vanaf Ijanuari 1967 tot 1 januari 1973 zijn beheerd door de Stichting Voorlopig Beheervan Pensioengelden voor Huisartsen als gevolg van een overeenkomst tussen vrijgevestigd huisartsen en ziekenfondsen; IVA: inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten als bedoeld in hoofdstuk 6 van de WlA;
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Kalenderjaar: periode van 1 januari tot en met 31 december; Keuzeverzekeraar: een levensverzekeraar die vóór 1 januari 2003 met een deelnemer een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten ter dekking van zljn normpensioen;
Kind: a. kind die in een familierechtelijke betrekking staan tot de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, als ouder; b. niet-erkend kind van de mannelijke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits ten behoeve van het kind aan de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgeriijk Wetboek was opgelegd dan wel door hem bij authentieke akte de onderhoudsplicht was erkend; c. stief- en pleegkind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, ten aanzien van wie ten genoegen van het bestuur van het beroepspensioenfonds wordt aangetoond, dat het tot diens overlijden op kosten van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde werd onderhouden en opgevoed; d. kind die onder het gezag van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde staan en waarvoor op de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van artikel 253w van Boek 1 van het Burgeriijk Wetboek een wettelijke verplichting rust tot het verstrekken van levensonderhoud; e. kind van de aangemelde partner, ten aanzien van wie ten genoegen van het bestuur van het beroepspensioenfonds wordt aangetoond, dat het tot diens overlijden op kosten van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde werd onderhouden en opgevoed. Nagelaten gewezen partner: de nagelaten gewezen echtgenoot of echtgenote, nagelaten gewezen geregistreerde partner of nagelaten gewezen aangemelde partner; Nagelaten partner: de weduwe, weduwnaar, nagelaten geregistreerde partnerof nagelaten aangemelde partner; Normpensioenen: het nominale bedrag aan ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide bedragen aan partnerpensioen, wezenpensioen, bijzonder partnerpensioen en geconverteerd ouderdomspensioen; Opbouwcoëfficiënt: de opbouwcoëfficiënt is gelijk aan de procentuele wijziging van de maximale fiscale pensioengrondslag (maximaal pensioengevend loon minus franchise) op 1 januari van het kalenderjaar ten opzicht van 1 januari van het vorige kalenderjaar; Opbouwfactor: de verhouding tussen de verschuldigde pensioenpremie en de maximale pensioenpremie die hoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent; Opnieuw aangaan van een partnerschap: hertrouwen, het opnieuw aangaan van een geregistreerd partnerschap, het opnieuw aangaan van een aangemeld partnerschap, het aangaan van een huwelijk na een geregistreerd partnerschap of aangemeld partnerschap, het aangaan van een geregistreerd partnerschap na een huwelijk of aangemeld partnerschap, of het aangaan van een aangemeld partnerschap na een huwelijk of geregistreerd partnerschap; / / /) /
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
Partner: de echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner of aangemelde partner. Een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kan niet meer dan één partner tegelijkertijd in de zin van dit pensioenreglement hebben. Een partner kan eveneens niet meer dan één deelnemer, gewezen deelnemerof gepensioneerde tegelijkertijd in de zin van dit pensioenreglement hebben; Partnerschap: huwelijk, geregistreerd partnerschap of aangemeld partnerschap; Partnerschapsvoorwaarden: huwelijkse voorwaarden of voorwaarden van een geregistreerd partnerschap; Parttime percentage: de verhouding tussen de door de huisarts in dienstverband en zijn werkgever overeengekomen aantal werkuren en de normale arbeidsduur behorend bij een volledige werkweek; Pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd de voorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in Artikel 26; Pensioengerechtigde: de persoon voor wie op grond van de bepalingen van dit pensioenreglement het pensioen is ingegaan; Pensioendatum: de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenleeftijd bereikt: Pensioenleeftijd: de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de fiscale pensioenrichtleeftijd in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964 bereikt (2015:67); Pensioenopbouw: bedrag dat per kalenderjaar aan normpensioen wordt opgebouwd; Pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd de voorwaardelijke toeslagveriening als bedoeld in Artikel 26; Toesfagcoëfficiënt: de jaarlijkse voorwaardelijke procentuele verhoging van de op Ijanuari opgebouwde aanspraken en rechten op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen; Variabel jaarsalaris: al het salaris uit overwerk, avond-, nacht- en weekenddiensten, achterwacht, bereikbaarheidsdienst, variabele eindejaarsuitkeringen en variabele éénmalige uitkeringen; Vaste fulltime jaarsalaris: het tussen de werkgever en werknemer contractueel overeengekomen vaste fulltime bruto jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag en de vaste eindejaarsuitkering;
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Verdiencapaciteit: het normpensioen dat een deelnemer in een kalenderjaar kan opbouwen zonder dat dit voor de deelnemer tot gevolg heeft dat de hoogte van de door het beroepspensioenfonds over te nemen pensioenpremie bij beroepsarbeidsongeschiktheid wordt verminderd; Werkgever: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of maatschap, die met een deelnemer die zijn beroep als huisarts in dienstverband uitoefent, een arbeidsovereenkomst is aangegaan; WGA: werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de WlA; WlA: wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; WIA-loongrens: maximaal jaarloon waarover de WIA-uitkering wordt berekend ais bedoeld in de artikelen 12 en 13 WlA.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 2 Artikel 2 2.1.
DEELNEMERSCHAP
DEELNEMERS
VOOR WiE GELDT DIT PENSIOENREGLEMENT
Deelname aan deze beroepspénsioenregeling is verplicht voor iedere arts die als huisarts in Nederiand werkzaam is, in Nederiand woont en de pensioendatum nog niet heeft bereikt. Waar iemand woont, wordt naar omstandigheden beoordeeld. Geen deelnemer is de huisarts die in een kalenderjaar zijn beroep uitsluitend uitoefent in dienstverband, krachtens een arbeidsovereenkomst als werknemer of krachtens een aanstelling ais ambtenaar: a. met een bedrijf of een instelling, voor zover terzake van dat dienstverband voor de betrokken arts een vóór 28 maart 1972 door dat bedrijf of die instelling ten behoeve van zijn, onderscheidenlijk haar werknemers getroffen pensioenvoorziening geldt, welke tenminste gelijkwaardig is aan de in dit pensioenreglement geregelde beroepspénsioenregeling, of b. terzake waarvan de Wet privatisering ABP van toepassing is, of c. met een onder beheer van een réchtspersoon zonder winstoogmerk staande instelling, waarin binnen het kader van een samenwerkingsovereenkomst vanuit een gezamenlijke huisvesting multidisciplinaire eerstelijns hulpverlening wordt verieend door de disciplines in de eerstelijns gezondheidszorg, doch tenminste door de disciplines huisartsgeneeskunde, maatschappelijk werk en wijkverpleging, en op grond van dit dienstverband krachtens enige beschikking als bedoeld in artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, deelneemt in de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn. 2.2.
UITSTEL INGANGSDATUIV) OUDERDOMSPENSiOEN EN VERHOGEN PENSIOENDATUM
Een gewezen deelnemer die de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op grond van Artikel 21 geheel ofgedeeltelijk heeft uitgesteld, wordt niet opnieuw deelnemer indien de pensioendatum wordt verhoogd voordat het ouderdomspensioen geheel is Ingegaan en de gewezen deelnemer jonger is dan de gewijzigde pensioendatum. Artikels 3.1.
BEGIN EN EIIMDEVAN HETDEELNEMERSCHAP
BEGIN VAN HET DEELNEMERSCHAP
Voor de huisarts die op de dag dat deze beroepspensioenregeling in werking treedt voldoet aan de voorwaarden van het deelnemerschap als genoemd in Artikel 2, begint het deelnemerschap op die dag. Voor de huisarts die eerst na die dag aan de voorwaarden voor het deelnemerschap gaat voldoen of opnieuw gaat voldoen, begint het deelnemerschap op de eerste dag waarop wordt voldaan aan de vereisten voor het deelnemerschap.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
3.2.
EiNDE VAN HET DEELNEMERSCHAP
Het deelnemerschap eindigt op: ' de dag van overiijden van de deelnemer; " voor de vrijgevestigd huisarts en huisarts in dienstverband: de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de huisarts anders dan door overiijden heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten voor het deelnemerschap; • voor de waarnemend huisarts; de eerste dag van de vierde maand volgend op de maand waarin de waarnemend huisarts anders dan door overlijden heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten voor het deelnemerschap, tenzij de waarnemend huisarts bij afmelden als bedoeld in artikel 5.3 aangeeft dat het deelnemerschap eerder dient te eindigen. Het deelnemerschap kan uitsluitend eindigen met ingang van de eerste dag van een maand. De periode gedurende welke de waarnemend huisarts het deelnemerschap voortzet, wordt in mindering gebracht op de periode gedurende welke het deelnemerschap vrijwillig wordt voortgezet op grond van Artikel 4. 3.3.
PREMIEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEiDSONGESCHIKTHEiD
In afwijking van artikel 3.2 eindigt het deelnemerschap niet indien en zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is en het beroepspensioenfonds het betalen van de pensioenpremie voortzet op grond van Artikel 14.
Artikel 4
VRIJWILLIG VOORTZETTEN VAN HET DEELNEMERSCHAP
4.1. VRIJWILUGVOORTZEnEN De deelnemer heeft in geval van het beëindigen van het deelnemerschap anders dan wegens overiijden of het bereiken van de pensioendatum de mogelijkheid het deelnemerschap direct aansluitend vrijwillig voort te zetten voor een periode van maximaal drie jaar. Gedurende deze periode gelden de aanspraken conform de bepalingen in dit pensioenreglement (inclusief de eventuele wijzigingen die daarin gedurende de periode van vrijwillige voortzetting worden doorgevoerd). 4.2.
HOOGTE OP TE BOUWEN NORMPENSIOEN
Het op te bouwen normpensioen is, met inachtneming van de voorwaarden die de belastingdienst stelt aan het vrijwillig voortzetten van het deelnemerschap, maximaal gelijk aan het normpensioen dat de deelnemer op het tijdstip van het beëindigen van het deelnemerschap opbouwde. Dit bedrag wordt ieder kalenderjaar aangepast aan de procentuele wijziging van het maximaal op te bouwen normpensioen als bedoeld in artikel 10.4. 4.3.
VERZOEK
De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten dient binnen drie maanden vanaf de datum van het beëindigen van het deelnemerschap, het verzoek schriftelijk in te dienen bij het beroepspensioenfonds.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
HOOFDSTUK 3
Artikel 5 5.1.
VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER EN HET BEROEPSPENSIOENFONDS
VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER
AANMELDEN
Iedere hulsarts die voldoet aan de vereisten voor het deelnemerschap ais genoemd in Artikel 2 is verplicht binnen een maand nadat hij aan deze vereisten is gaan voldoen, het beroepspensioenfonds hiervan schriftelijk mededeling te doen op een door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze. Is de deelnemer werkzaam a!s huisarts in dienstverband, dan rust de plicht tot aanmelden eveneens op de werkgever. Ingeval van verzuim kunnen door de deelnemer, de (gewezen) partner, de nagelaten (gewezen) partner en wezen geen aanspraken worden ontleend aan dit pensioenreglement gedurende de tijdens de periode van verzuim intredende beroepsarbeidsongeschiktheid of bij overiijden. De plicht tot het betalen van de pensioenpremie blijft onverminderd In stand. 5.2.
MELDEN WIJZE UITOEFENEN BEROEP EN WIJZIGING DAARVAN
De deelnemer is bij het aanmelden verplicht aan te geven op welke wijze of wijzen hij zijn beroep uitoefent. Wijzigt de deelnemer de wijze of wijzen waarop hij zijn beroep uitoefent, dan is de deelnemer verplicht het beroepspensioenfonds binnen een maand nadat de wijziging is ingegaan schriftelijk te informeren op door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze. 5.3.
AFMELDEN
De deelnemer die ophoudt aan de vereisten voor het deelnemerschap te voldoen als genoemd in artikel 3.2, is verplicht binnen een maand nadien hiervan aan het beroepspensioenfonds mededeling te doen. Bij verzuim zal het beroepspensioenfonds bij het vaststellen van de hoogte van de pensioenaanspraken uitgaan van de datum waarop niet meer aan de vereisten voor het deelnemerschap wordt voldaan, zodra het beroepspensioenfonds daarvan kennis neemt. De gewezen deelnemer, de partner, de gewezen partneren wezen kunnen aan dit pensioenreglement niet meer pensioenaanspraken ontienen dan waartoe het beroepspensioenfonds verplicht Is bij het beëindigen van het deelnemerschap. Is de deelnemer werkzaam als huisarts in dienstverband, dan rust de plicht tot afmelden eveneens op de werkgever. 5.4. MELDEN HUWELIJK OF GEREGISTREERD PARTNERSCHAP Iedere deelnemer of gewezen deelnemer die in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat, is verplicht binnen een maand nadien hiervan aan het beroepspensioenfonds mededeling te doen. Ingeval van verzuim kan door degene met wie de deelnemer of gewezen deelnemer in het huwelijk is getreden, respectievelijk een geregistreerd partnerschap is aangegaan, geen aanspraak worden ontleend aan dit pensioenreglement in geval van overiijden tijdens de periode van verzuim. De plichten voor de deelnemer tot het betalen van de pensioenpremie blijft onverminderd in stand.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
5.5.
MELDEN SAMENWONENDE PARTNER
Iedere deelnemerof gewezen deelnemer die bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst sluit met een ongehuwde, niet als partner geregistreerde persoon niet zijnde een bloed- of aanvenwant ln de rechte lijn waarin enige vermogensrechtelijke aangelegenheden worden geregeld, is verplicht om deze persoon binnen een maand nadat aan de voorwaarden wordt voldaan aan te melden bij het beroepspensioenfonds. De plicht tot aanmelden geldt ook voor de deelnemer die op grond van het bepaalde ln artikel 11.2 vanaf 1 januari 2015 geen partnerpensioen opbouwt, maar né Ijanuari 2015 een notariële samenlevingsovereenkomst sluit met enige vermogensrechtelijke aangelegenheden met een persoon als bedoeld in de eerste alinea. Alleen de aangemelde persoon heeft aanspraak op partnerpenstoen en tijdelijk aanvullend partnerpensioen. Het aanmelden geschiedt door middel van een op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze van mededeling van de deelnemer of gewezen deelnemer aan het beroepspensioenfonds, onder het gelijktijdig overleggen van een kopie van de notariële akte of van een notariële verklaring van het bestaan van de akte, waarin tevens een samenvatting is opgenomen van de bij notariële akte gesloten samenlevingsovereenkomst. Degene met wie de deelnemer of gewezen deelnemer een samenlevingsovereenkomst heeft gesloten, kan direct aanspraken ontlenen aan dit pensioenregiement vanaf de dag dat het beroepspensioenfonds de melding heeft ontvangen. Voor de vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 11.2 geldt dat de aangemelde partner pas vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop de aanmelding is geschied, aanspraak kan ontlenen aan dit pensioenreglement. 5.6.
MELDEN ECHTSCHEIDEN EN EINDE SAMENWONEN
Iedere deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is verplicht binnen een maand na het tijdstip van scheiden als bedoeld in Artikel 29 en Artikel 30 dan wel het einde van het aangemeld partnerschap, hiervan aan het beroepspensioenfonds mededeling te doen. Als tijdstip van beëindigen van het aangemeld partnerschap anders dan door de dood van de aangemelde partner geldt de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop de melding, inclusief de bewijsstukken waaruit het beëindigen blijkt, door het beroepspensioenfonds is ontvangen. 5.7.
ALGEMENE INFORMATIEPLICHT
iedere deelnemer of gewezen deelnemer ls daarnaast verplicht om aan het beroepspensioenfonds,, al die opgaven op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze binnen de daarvoor gesteide termijn te verstrekken en al die verklaringen en bescheiden te overieggen, waarvan het verstrekken en overleggen door het bestuurvan het beroepspensioenfonds nodig wordt geoordeeld voor het juist uitvoeren van de in dit pensioenreglement opgenomen beroepspensioenregeling. Deze plicht geldt tevens voor iedere aanspraak- en pensioengerechtigde, indien niet aan deze plicht wordt voldaan, stelt het bestuur van het beroepspensioenfonds de aanspraak of het recht op normpensioen en de daarbij behorende pensioenpremie vast op grond van de beschikbare dan wel naar beste weten door het bestuur van het beroepspensioenfonds te bepalen gegevens.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
5.8.
BOEKHOUDPLICHT
De deelnemer is verplicht tot het bijhouden van een zodanige boekhouding, dat daaruit de gegevens blijken welke het beroepspensioenfonds nodig heeft voor het vaststellen van het deelnemerschap en de pensioenaanspraken, pensioenrechten en verplichtingen van de deelnemer. Iedere deelnemer verleent het beroepspensioenfonds desgevraagd inzage ln de bedoelde boekhouding en in de bescheiden die daaraan ten grondslag liggen, voor zover daaruit de desbetreffende gegevens zijn af te leiden. 5.9.
BEWIJS VAN MELDING
De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde of een nagelaten (gewezen) partner kan bewijzen dat een mededeling als bedoeld in de voorafgaande leden is gedaan, door het overieggen van een schriftelijke bevestiging door het beroepspensioenfonds dan wel door het overleggen van andere op de mededeling aansluitende correspondentie van het beroepspensioenfonds, waaruit blijkt dat het beroepspensioenfonds kennisgenomen heeft van de mededeling. Artikel 6 6.1.
INFORMATIEPLICHT WERKGEVER
BIJ INDIENST TREDEN
De werkgever is verplicht om uiteriijk bij aanvang van de werkzaamheden de huisarts in dienstverband bij het beroepspensioenfonds aan te melden, inciusief de hoogte van het vaste fulltime jaarsalaris, het geschatte variabel jaarsalaris en het parttime percentage. Het aanmelden geschiedt op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze. 5.2.
BEGIN KALENDERJAAR
De werkgever is ieder jaar verplicht om de hoogte van het vaste fulltime jaarsalaris en het parttime percentage bij aanvang van het kalenderjaar en het variabel jaarsalaris over het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze aan het beroepspensioenfonds te verstrekken. 6.3.
GEDURENDE KALENDERJAAR
De werkgever is gedurende het kalenderjaar verplicht iedere wijziging van het parttime percentage en/of het vaste fulltime jaarsalaris van de huisarts in dienstverband voorafgaand aan de bedoelde wijziging op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze aan het beroepspensioenfonds te verstrekken. Naamwijzigingen van de werkgever dient de werkgever binnen een maand na de datum van wijziging aan het beroepspensioenfonds door te geven onder overlegging van de relevante documenten. 6.4.
BiJUITDiENSTTREDEN
De werkgever is verplicht om binnen een maand na de datum waarop de dienstbetrekking met de deelnemer is beëindigd, deze datum op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze te melden aan het beroepspensioenfonds.
Artikel 7 7.1.
BETALEN PENSIOENPREMIE
VRIJGEVESTIGD EN WAARNEMEND HUISARTS
De deelnemer die zijn beroep als vrijgevestigd huisarts of waarnemend huisarts uitoefent is verplicht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op danwel samenvalt met de datum waarop wordt voldaan aan de vereisten voor het deelnemerschap, de pensioenpremie ais bedoeid in Artikel 24 aari^ het beroepspensioenfonds te voldoen.
10
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
7.2.
HUISARTS IN DIENSTVERBAND
De werkgever is verplicht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop wordtvoldaan aan de vereisten voor het deelnemerschap, de pensioenpremie voor de huisarts in dienstverband als bedoeld in Artikel 25 aan het beroepspensioenfonds te voldoen. Voldoet de werkgever niet aan zijn plicht, dan is de huisarts in dienstverband de pensioenpremie verschuldigd. 7.3.
VOORUITBETALEN
De pensioenpremie wordt per kalenderjaar vastgesteld en is bij vooruitbetaling verschuldigd in twaalf maandelijkse termijnen. Over premiebedragen die later dan de vijfentwintigste dag van de maand waarop de pensioenpremie betrekking heeft door het beroepspensioenfonds zijn ontvangen, wordt, met ingang van de zesentwintigste dag van de maand, een door het bestuur vast te stellen interestpercentage wegens te late betaling in rekening gebracht. 7.4.
TEVEEL BETAALDE PENSIOENPREMIE
Is over een (deel van een) kalenderjaar te veel pensioenpremie betaald, dan betaalt het beroepspensioenfonds de teveel betaalde pensioenpremie inclusief rente over dit bedrag terug. Het rentepercentage wordt door het bestuurvan het beroepspensioenfonds vastgesteld. 7.5.
EINDE DEELNEMERSCHAP
Bij het beëindigen van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 3.2, eindigt tevens de verplichting tot het betalen van de pensioenpremie voor toekomstige maanden en wel met ingang van de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend opde maand waarin het deelnemerschap eindigt.
Artlkei 8 8.1.
DOOR BEROEPSPENSIOENFONDS TE VERSTREKKEN INFORMATIE
WETTELIJKE INFORMATIE
Het beroepspensioenfonds informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde conform de eisen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 8.2.
Bu AANVANG DEELNAME
Het beroepspensioenfonds informeert de deelnemer bij het toetreden tot de in dit pensioenreglement opgenomen beroepspensioenregeling binnen drie maanden schriftelijk over; a. de inhoud van de beroepspensioenregeling; b. de toeslagverlening; c. het recht van de deelnemer om bij het beroepspensioenfonds het voor hem geldende pensioenreglement op te vragen; d. het bestaan van een vrijwillige beroepspensioenregeling; e. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het beroepspensioenfonds; f. het recht van de deelnemer om bij het beroepspensioenfonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraken als bedoeld in Artikel 18 en Artikel 19; g. een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken en van de (te bereiken) pensioenaanspraken, 8.3.
WIJZIGEN BEROEPSPENSIOENREGELING
Het beroepspensioenfonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de beroepspensioenregeling over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het beroepspensioenfonds.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
8.4.
OPGAVE HOOGTE PENSIOENAANSPRAKEN DEELNEMER
Het beroepspensioenfonds verstrekt de deelnemer jaarlijks en op schriftelijk verzoek: a. een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken en van de (te bereiken) pensioenaanspraken; b. een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. De opgave wordt verstrekt binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de pensioenaangroei betrekking heeft. Voor het verstrekken van de informatie op verzoek kan het beroepspensioenfonds een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten. 8.5.
OPGAVE HOOGTE PENSIOENAANSPRAKEN GEWEZEN DEELNEMER
Het beroepspensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer jaariijks, en op schriftelijk verzoek, een schriftelijke opgave van de hoogte van de premievrije pensioenaanspraken als bedoeld ln artikel 16.3. Voor het verstrekken van de informatie op verzoek kan het beroepspensioenfonds een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten. 8.6.
VERZOEKEN EN MEDEDELINGEN AAN HET BEROEPSPENSIOENFONDS
leder verzoek dat door de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde, de nagelaten (gewezen) partner of een kind wordt gedaan, dient schriftelijk bij het beroepspensioenfonds te worden ingediend, tenzij het pensioenreglement anders bepaalt. Mededelingen die op basis van dit pensioenreglement aan het beroepspensioenfonds worden gedaan, dienen eveneens schriftelijk tot het beroepspensioenfonds te worden gericht, tenzij het pensioenreglement anders bepaalt. Het bestuur van het beroepspensioenfonds is bevoegd te bepalen dat verzoeken of mededelingen behalve of in plaats van schriftelijk ook kunnen of moeten worden gedaan op een nader door het bestuur van het beroepspensioenfonds aan te geven wijze.
1--
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
8.7.
O P VERZOEK BELANGHEBBENDEN
Het beroepspensioenfonds verstrekt op schriftelijk verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde partner, gewezen partnerof het kind: a. het geldende pensioenreglement; b. de geldende statuten; c. informatie die specifiek voor hem relevant is; d. het jaarverslag en de jaarrekening van het beroepspensioenfonds; e. de uitvoeringsovereenkomst; f. de voor hem relevante Informatie over de beleggingen; g. de verklaring betreffende beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 140 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; h. het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 135 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; 1. het langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 133 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; j . informatie over de hoogte van de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds; k. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 166 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; I. Informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het beroepspensioenfonds is bevoegd een vergoeding te vragen voor het verstrekken van de onder d. tot en met I. genoemde documenten. 8.8,
BEVESTIGING MEDEDEUI^IG
In alle gevallen waarin de rechten van een deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde afhankelijk zijn van een door de betrokken persoon te nemen beslissing, zal het beroepspensioenfonds binnen drie maanden, nadat het beroepspensioenfonds hieromtrent een mededeling heeft ontvangen aan de betrokkene de ontvangst van deze mededeling schriftelijk bevestigen.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 4
Artike! 9 9.1.
DE PENSIOENSOORTEN
SOORTEN PENSIOENAANSPRAKEN EN OVERIGE VOORZIENINGEN
KARAKTER VAN DE BEROEPSPÉNSIOENREGELING
Deze beroepspensioenregeling betreft een uitkeringsregeling in de zin van artikel 28, sub a. van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 9.2.
UITVOERINGSOVEREENKOMST
De pensioenaanspraken en pensioenrechten die voor de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde uit deze uitkeringsregeling voortvloeien, zijn doorde Beroepspensioenvereniging Huisartsen bij het beroepspensioenfonds ondergebracht door middel van een doorde Beroepspensioenverenlglng Huisartsen met het beroepspensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. De rechten en verplichtingen van de beroepsgenoten uit hoofde van de uitkeringsregeling zijn opgenomen in dit pensioenreglement. 9.3.
PENSIOENSOORTEN
De deelnemerof gewezen deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen in dit pensioenreglement aanspraak op: a. ouderdomspensioen; b. partnerpensioen; c. tijdelijk aanvullend partnerpensioen d. wezenpensioen. Daarnaast heeft de huisarts in dienstverband aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen. 9.4.
PREMIEOVERNAME BiJ BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID
De deelnemer heeft in geval van gehele of gedeeltelijke beroepsarbeidsongeschiktheid recht op gehele of gedeeltelijke premieovername door het beroepspensioenfonds, mits de deelnemer een inkomensvervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Artikel 10 10.1.
OUDERDOMSPENSIOEN
DEFINITIE OUDERDOMSPENSIOEN
Het ouderdomspensioen is een levenslange uitkering aan de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. 10.2.
BEGIN EN EINDE OUDERDOMSPENSIOEN
Het ouderdomspensioen voor een deelnemer of gewezen deelnemer gaat in op de pensioendatum. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt. Voor de pensioengerechtigde van wie het pensioenrecht vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk is Ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het pensioenrecht eindigt op de iaatste dag van het kalenderkwartaal waarin de pensioengerechtigde overiijdt.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
10.3.
HOOGTE MAXIMAAL OP TE BOUWEN OUDERDOMSPENSiOEN
Het maximale normpensioen per 1 januari 2015 bedraagt op jaarbasis voor een: a. vrijgevestigd huisarts: € 820,32 b. waarnemend huisarts € xxx,xx c. huisarts ln dienstverband € 820,32 Deze bedragen worden vervolgens jaariijks op 1 januari vermenigvuldigd met de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt als bedoeld ln artikel 10.4. Het aldus berekende normpensioenbedrag wordt dan gedeeld door twaalf, op normale wijze naar boven of beneden afgerond tot op hele eurocenten en daarna weer vermenigvuldigd met twaalf. 10.4.
OPBOUWCOËFFICIËNT
De opbouwcoëfficiënt is gelijk aan de procentuele wijziging van de maximale fiscale pensioengrondslag (maximaal pensioengevend loon minus franchise) op Ijanuari van het kalenderjaar ten opzicht van 1 januari van het vorige kalenderjaar. Mocht de ontwikkeling van het beroepsinkomen van de deelnemers of de cao-lonen bij de overheid daartoe aanleiding geven, dan kan het bestuur van het beroepspensioenfonds, gehoord de algemene vergadering van de Beroepspensioenvereniging Huisartsen, een afwijkend percentage vaststellen. De maximaal in aanmerking te nemen pensioengrondslag wordt gebaseerd op hoofdstuk ilB van de Wet op de Loonbelasting 1964. De franchise wordt daarbij vastgesteld op het bedrag dat minimaal in aanmerking genomen moet worden voor het hoogste opbouwpercentage van een op het middelloonstel gebaseerde pensioenregeling. Het bestuur stelt uiteriijk in december van ieder kalenderjaar de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt per 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar vast. 10.5.
VASTSTELLEN HOOGTE JAARLIJKS OP TE BOUWEN OUDERDOMSPENSIOEN
De deelnemer bouwt over elk deelnemersjaar normpensioen op. Het in een kalenderjaar op te bouwen normpensioen is gelijk aan het maximaal normpensioen dat hoort bij de wijze waarop de deelnemer zljn beroep uitoefent vermenigvuldigd metde bijbehorende opbouwfactor als bedoeld in artikel 24.5 en vervolgens op normale wijze naar boven of beneden afgerond op hele eurocenten. Voor iedere maand waarover de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenpremie verschuldigd is geweest, bedraagt het ouderdomspensioen een twaalfde deel van het op grond van de vorige alinea berekende bedrag. 10.6.
IN KALENDERJAAR ZOWEL VRIJGEVESTIGD ALS WAARN EMEND HUISARTS
Wijzigt de vrijgevestigd huisarts de wijze waarop hij zijn beroep uitoefent in waarnemend huisarts of omgekeerd, dan gaat deze wijziging in op de eerste van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het wijzigen van de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent. Oefent een deelnemer ln een kalenderjaar zijn beroep tegelijkertijd als vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts uit, dan wordt deze deelnemer vanaf de eerste van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het tegelijkertijd uitoefenen van het beroep als vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts, aangemerkt als vrijgevestigd huisarts.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
10.7.
MEERDERE DIENSTBETREKKINGEN IN KALENDERJAAR
Een deelnemer die als huisarts in dienstverband in één kalenderjaar meerdere werkgevers heeft, kan per saldo in een kalenderjaar nooit meer normpensioen opbouwen dan het in artikel 10.3, onder c, bedoelde bedrag. Bouwt deze deelnemer meer op dan het maximum, dan wordt het totaal als huisarts in dienstverband opgebouwde normpensioen per werkgever naar evenredigheid van de pensioengrondslagen verlaagd en wel zo dat de totale opbouw in het betreffende kalenderjaar over de pensioengrondslagen gelijk is aan het in de vorige alinea genoemde bedrag. De toets op het overschrijden van het maximum en het naar evenredigheid veriagen wordt zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar door het beroepspensioenfonds uitgevoerd. 10.8.
MAXIMAAL IN KALENDERJAAR OP TE BOUWEN NORMPENSIOEN
Een deelnemer die in een kalenderjaar zijn beroep op meerdere manieren uitoefent, kan per saldo in een kalenderjaar nooit meer normpensioen opbouwen dan het in artikel 10.3, onder a, genoemde bedrag (reglementaire maximum). Bouwt de deelnemer in een kalenderjaar meer normpensioen op dan het reglementaire maximum, dan wordt het totaal in het kalenderjaar opgebouwde normpensioen veriaagd tot dit maximum. Het bedrag waarmee de totale opbouw wordt veriaagd, wordt eerst in mindering gebracht op het in het betreffende kalenderjaar als waarnemend huisarts opgebouwde normpensioen en vervolgens op het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde normpensioen. De toets op het overschrijden van het maximum en het verlagen van het opgebouwde normpensioen wordt zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar door het beroepspensioenfonds uitgevoerd. 10.9.
VASTSTELLEN HOOGTE TOTALE OUDERDOMSPENSIOEN
De hoogte van het uit te keren jaariijkse ouderdomspensioen is gelijk aan de som van het jaariijks opgebouwde normpensioen inclusief het normpensioen verkregen uit waardeoverdracht en de over deze normpensioenen toegekende verhogingen op grond van HOOFDSTUK 7. 10.10. WIJZIGEN PENSIOENLEEFTIJD EN GEVOLGEN HOOGTE OUDERDOMSPENSIOEN Wijzigt de pensioenleeftijd voordat het ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer volledig is ingegaan, dan geldt de gewijzigde pensioenleeftijd ook voor de op dat tijdstip opgebouwde, maar nog niet ingegane aanspraak op ouderdomspensioen. De gewijzigde pensioenleeftijd geldt niet voor: a. het deel van het ouderdomspensioen dat op hetzelfde tijdstip ingaat als het tijdstip van wijzigen; b. de gewezen deelnemer die de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op het tijdstip van wijzigen geheel ofgedeeltelijk heeft uitgesteld op grond van Artikel 21. Voor dit (deel van het) ouderdomspensioen blijft de pensioenleeftijd gelijk aan de pensioenleeftijd zoals die van toepassing was op het moment van ingang dan wel uitstellen. Als gevolg van het aanpassen van de pensioenleeftijd wordt het (deel van het) ouderdomspensioen waarvan de pensioenleeftijd wijzigt, vermenigvuldigd met de collectieve uitstelfactoren. Deze factoren worden door het bestuur van het beroepspensioenfonds zodanig vastgesteld dat het wijzigen van de pensioenleeftijd voor het beroepspensioenfonds actuarieel neutraat is op collectief niveau.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Voor het tot 2007 bij het beroepspensioenfonds opgebouwde normpensioen inclusief de tot de datum van wijzigen van de pensioenleeftijd over deze pensioenaanspraken toegekende verhogingen door het beroepspensioenfonds op grond van HOOFDSTUK 7 zijn de factoren geslachts- en leeftijdsafhankelijk. Voor het vanaf 2007 opgebouwde normpensioen inclusief de tot de datum van wijzigen van de pensioenleeftijd over deze pensioenaanspraken toegekende verhogingen door het beroepspensioenfonds op grond van HOOFDSTUK 7 zijn de factoren leeftijdsafhankelijk. Artikel 11 11.1.
PARTNERPENSIOEN
DEFINITIE PARTNERPENSIOEN
Het partnerpensioen is een levenslange uitkering aan de echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner of aangemelde partner (hierna te noemen "partner") van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde waarvan die ingaat na het overiijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. 11.2.
OPBOUW PARTNERPENSIOEN
Vanaf 1 januari 2015 bouwt iedere deelnemer partnerpensioen op, met uitzondering van de deelnemer; a. die op 31 december 2014 als vrijgevestigd huisarts deelnemer was in de per die datum geldende beroepspensioenregeling en die op Ijanuari 2015 nog steeds als vrijgevestigd huisarts deelneemt ln de per die datum geldende beroepspensioenregeling; en b. op 31 december 2014 geen partner heeft (aangemeld); en c. het beroepspensioenfonds vóór 1 januari 2015 niet schriftelijk kenbaar heeft gemaakt om vanaf 1 januari 2015 partnerpensioen op te willen bouwen. De deelnemer die op of na 1 januari 2015 in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat, gaat partnerpensioen opbouwen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dit geldt ook voor de deelnemer die op grond van artikel 5.5 zijn partner verplicht heeft aangemeld. Stopt de deelnemer na 1 januari 2015 als vrijgevestigd huisarts, dan valt deze huisarts niet meer onder de uitzondering indien hij daarna zijn beroep weer gaat uitoefenen als vrijgevestigd huisarts. 11.3.
GEEN RECHT OP PARTNERPENSIOEN
De partner heeft geen recht op partnerpensioen indien: a. deze persoon pas op of na het tijdstip waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan wordt aangemerkt als partner van de ouderdomspensioengerechtigde. Heeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde (een deel van) zijn normpensioen opgebouwd bij een keuzeverzekeraar, dan wordt de toets afzonderlijk toegepast op het bij de keuzeverzekeraar opgebouwde normpensioen. b. het overiijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waaraan de op het partnerpensioen aanspraak makende voor is veroordeeld.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
11.4.
BEGIN EN EINDE
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overiijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen overiijdt. Als het partnerpensioen vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de partnerpensioengerechtigde overiijdt. Gaat het partnerpensioen na 1 januari 2012 in, maar het ouderdomspensioen van de overleden gepensioneerde is vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het partnerpensioen ingaat op de eerste dag van het kalenderkwartaal, volgend op het kalenderkwartaal waarin de gepensioneerde overiijdt en eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de partnerpensioengerechtigde overlijdt. 11.5.
HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLUDEN DEELNEMER
Het partnerpensioen voor de partner van een deelnemer bestaat uit het door de deelnemer tot het tijdstip van overiijden opgebouwde partnerpensioen (A) verhoogd met een aanvulling tot de pensioendatum (8). A. Opgebouwd partneroensioen Het opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan de som van: /. Opgebouwd partnerpensioen als vrijgevestigd huisarts Het door de deelnemer als vrijgevestigd huisarts opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan de som van: " voor deelnemersjaren tot 2015: 70% van het totale ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de vrijgevestigd huisarts als deelnemer met partner tot 2015 volgens de tot dat moment geldende pensioenreglementen heeft opgebouwd. " voor deelnemersjaren vanaf 2015: 70% van het totale ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de deelnemer vanaf 1 januari 2015 als vrijgevestigd huisarts tot het moment van overiijden heeft opgebouwd. Voor de vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 11.2 vangt de periode niet aan op 1 januari 2015, maar op het moment dat hij op grond van dat artikel partnerpensioen gaat opbouwen. //. Opgebouwd partnerpensioen als hulsarts in dienstverband en waarnemend huisarts Het door de deelnemer opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan 70% van het totale ouderdomspioen ais bedoeld in artikel 10.9 dat de deelnemer als huisarts in dienstverband en waarnemend huisarts tot het moment van overlijden heeft opgebouwd. Tot het opgebouwde ouderdomspensioen behoort voor het bepalen van de hoogte van het partnerpensioen niet dat deel van het ouderdomspensioen dat is toe te rekenen aan het wijzigen van de pensioenleeftijd als bedoeld In artikel 10.10. Daarnaast heeft de keuze van de deelnemer om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen ais bedoeld in Artikel 20 en Artikel 21 geen Invloed op de hoogte van het partnerpensioen. B. Aanvulling tot de pensioendatum Voor de deelnemer die partnerpensioen opbouwt, wordt het opgebouwde partnerpensioen aangevuld met 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot de pensioendatum bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap nog kan opbouwen.
74'
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
Dit nog op te bouwen ouderdomspensioen is voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Het aldus berekende bedrag wordt daarnaast gemaximeerd op het maximale normpensioen dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.6, hoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent op het moment van overlijden. Het op grond van de vorige volzinnen berekende normpensioen kan nooit meer bedragen dan het bedrag dat op grond van artikel 10.8 in aanmerking wordt genomen. Voor de huisarts in dienstverband wordt aangenomen dat de opbouw van het ouderdomspensioen zou zijn voortgezet op basis van de laatstelijk vóór het overiijden geldende pensioenopbouw, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7. Overlijdt de deelnemer binnen één jaar na de datum van het huwelijk of geregistreerd partnerschap dan wel datum van aanmelden van de partner als bedoeld in artikel 5.5, dan wordt het partnerpensioen tot de pensioendatum niet aangevuld indien de aanvang van het partnerschap ligt na de datum van aanvang van het deelnemerschap. Voor de deelnemer die onbetaald verlof opneemt, blijft de aanvulling tot de pensioendatum tijdens de periode van onbetaald verlof tot maximaal 18 maanden in stand. Van een periode van onbetaald veriof is in dit verband sprake in geval van een periode: a. die aanvangt met het beëindigen van het uitoefenen van het beroep van huisarts en de deelnemer de intentie heeft na afloop van de periode van onbetaald verlof, dezelfde praktijk weer uit te oefenen of dezelfde dienstbetrekking voort te zetten; en b. gedurende welke de deelnemer niet in aanmerking komt voor aanspraken op ouderdomsen/of partnerpensioen bij een andere pensioenuitvoerder dan het beroepspensioenfonds. 11.6.
HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERUJDEN GEWEZEN DEELNEMER
Het partnerpensioen voor een partner van een gewezen deelnemer bestaat uit het door de gewezen deelnemer tot de datum van het beëindigen van het deelnemerschap opgebouwde partnerpensioen. De hoogte wordt overeenkomstig artikel 11.5 onderdeel A bepaald, waarbij voor "het moment van overiijden" gelezen moet worden "het moment van beëindigen van het deelnemerschap". Dit partnerpensioen wordt vervolgens verhoogd met het door uitruil van ouderdomspensioen op het moment van beëindigen verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in Artikel 18. 11.7.
HOOGTE PARTNERPENSIOEN BU OVERLIJDEN GEPENSIONEERDE
Het partnerpensioen voor een partner van een gepensioneerde bestaat uit het door de gepensioneerde op de Ingangsdatum van het ouderdomspensioen opgebouwde partnerpensioen. Dit partnerpensioen wordt vervolgens: a. verhoogd met het door uitruil van ouderdomspensioen verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in Artikel 18; of b. veriaagd met het bedrag aan partnerpensioen dat uitgeruild is voor extra ouderdomspensioen als bedoeld in Artikel 19. De hoogte wordt overeenkomstig artikel 11.5 onderdeel A bepaald, waarbij voor "het moment van overlijden" gelezen moet worden "het moment van pensioneren".
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
11.8.
HOOGTE VAN HET PARTNERPENSIOEN EN BIJZONDER PARTNERPENSIOEN
Als dedeelnemer, gewezen deelnemerof gepensioneerde één of meerex-partner(s) heeftdie op grond van Artikel 30 recht hebben op een deel van het op grond van de artikel 11.5, artikel 11.6 en artikei 11.7 berekende bijzonder partnerpensioen, dan komt dit recht nog in mindering op het partnerpensioen. Oit geldt ook voor het bijzonder ouderdomspensioen dat is omgezet in een geconverteerd ouderdomspensioen voor de gewezen partner als bedoeld in artikel 29.9. 11.9. AANPASSEN HOOGTE PARTNERPENSIOEN OPGEBOUWD VÓÓR 2007 De hoogte van het partnerpensioen dat vóór 1 januari 2007 is opgebouwd, inclusief de hierover vanaf 1 januari 2007 toegekende verhogingen, wordt vastgesteld met In achtneming van artikel 8, lid 7 van het pensioenreglement 2006. 11.10. OVERLIJDEN (EX-)PARTNER VOOR INGANG OUDERDOMSPENSIOEN Overiijdt de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer voordat het ouderdomspensioen volledig is ingegaan, dan blijft de aanspraak op partnerpensioen voor het deel dat het ouderdomspensioen nog niet is ingegaan, in stand. Overlijdt de gewezen partner vóórdat het ouderdomspensioen van de deelnemerof gewezen deelnemer volledig is ingegaan, dan wordt de aanspraak van de gewezen partner op bijzonder partnerpensioen in zijn geheel weer omgezet in een aanspraak op partnerpensioen.
Artikel 12 12.1.
TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN
DEFINITIE TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN
Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen is een tijdelijke uitkering voor de partner van de deelnemer die wordt uitgekeerd na het overlijden van de deelnemer. 12.2.
GEEN RECHTOP TUDELIJKAANVULLEND PARTNERPENSIOEN
De partner heeft geen recht op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen indien het overlijden van de deelnemer het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waaraan de op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen aanspraak makende is veroordeeld. 12.3.
BEGIN EN EINDE
Het tijdelijk oonvullend partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het eindigt op de laatste dog von de maand, waarin de gerechtigde tot het tijdelijk aanvullend partnerpensioen overlijdt dan wel de AOW-leeftijd bereikt 12.4.
HOOGTE TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN
De hoogte van het tijdelijk aanvullend partnerpensioen bestaat uit het gezomenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale ANW-ultkerlng op 1 Januari van het katenderjaar, verhoogd met de vakantieuitkering (2014 €16.835). Het bedrag wordt naar beneden afgerond op hele euro's. Artikel 13 13.1.
WEZENPENSIOEN
DEFINITIE WEZENPENSIOEN
Het wezenpensioen is een tijdelijke uitkering voor ieder kind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde die ingaat na het overiijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
13.2.
GEEN RECHT OP WEZENPENSIOEN
Het kind heeft geen recht op wezenpensioen indien het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waaraan de op wezenpensioen aanspraak makende voor is veroordeeld. 13.3.
BEGIN EN EINDE
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind overiijdt, dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt, in geval van een studerend of invalide kind, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand waarin het kind overlijdt dan wel ophoudt een studerend of invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt. Als het wezenpensioen vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overiijdt dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt, in geval van een studerend of Invalide kind eindigt hetwezenpensioen op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overiijdt, dan wel ophoudt een studerend of Invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt. Gaat het wezenpensioen na 1 januari 2012 in, maar het ouderdomspensioen van de overleden gepensioneerde is vóór of op 1 januari 2012 geheel ofgedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het wezenpensioen ingaat op de eerste dag van het kalenderkwartaal, volgend op het kalenderkwartaal waarin de gepensioneerde overiijdt en eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overiijdt, dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt. In geval van een studerend of invalide kind, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overiijdt dan wel ophoudt een studerend of invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt. 13.4.
HOOGTE WEZENPENSIOEN BU OVERLIJDEN DEELNEMER
Het wezenpensioen bestaat voor ieder kind uit het door de deelnemer tot het tijdstip van overiijden opgebouwde wezenpensioen (A) verhoogd met een aanvulling tot de pensioendatum (B). A. Opgebouwd wezenpensioen Het door de deelnemer opgebouwde wezenpensioen is gelijk aan 14% van het totale ouderdomspioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de deelnemer tot het moment van overiijden heeft opgebouwd. Tot het opgebouwde ouderdomspensioen behoort voor het bepalen van de hoogte van het wezenpensioen niet dat deei van het ouderdomspensioen dat is toe te rekenen aan het wijzigen van de pensioenleeftijd als bedoeld ln artikel 10.10. Daarnaast heeft de keuze van de deelnemer om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen gedeeltelijk te vervroegen als bedoeld in de Artikel 20 en de keuze voor conversie als bedoeid in Artikel 22 geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. B. Aanvulling tot de pensioendatum Voor de deelnemer die wezenpensioen opbouwt, wordt het opgebouwde wezenpensioen aangevuld met 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot de pensioendatum bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap nog kan opbouwen. ')
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
Dit nog op te bouwen ouderdomspensioen is voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overiijden. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Het aldus berekende bedrag wordt daarnaast gemaximeerd op het maximale normpensioen dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.6, hoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent op het moment van overiijden. Het op grond van de vorige volzinnen berekende normpensioen kan nooit meer bedragen dan het bedrag dat op grond van artikel 10.8 in aanmerking wordt genomen. Voor de huisarts In dienstverband wordt aangenomen dat de opbouw van het ouderdomspensioen zou zijn voortgezet op basis van de laatstelijk vóór het overlijden geldende pensioenopbouw, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7 13.5.
HOOGTE WEZENPENSIOEN BIJ OVERLUDEN GEWEZEN DEELNEMER
Het wezenpensioen voor een kind van een gewezen deelnemer bestaat uit het door de gewezen deelnemer tot de datum van het beëindigen van het deelnemerschap opgebouwde wezenpensioen. De hoogte wordt overeenkomstig artikel 13.4 onderdeel A bepaald, waarbij voor "het moment van overlijden" gelezen moet worden "het moment van beëindigen van het deelnemerschap". Daarnaast heeft het uitruilen van ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen als bedoeld ln Artikel 18 geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. 13.6.
HOOGTE WEZENPENSIOEN BIJ OVERUJDEN GEPENSIONEERDE
Het wezenpensioen voor een kind van een gepensioneerde bestaat uit het door de gepensioneerde op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen opgebouwde wezenpensioen. De hoogte wordt overeenkomstig artikel 13.4 onderdeel A bepaald, waarbij voor "het moment van overiijden" gelezen moet worden "het moment van pensioneren". Daarnaast hebben de keuzes die de gepensioneerden op grond van de in HOOFDSTUK 5 heeft gemaakt, geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. 13.7.
VERDUBBELEN HOOGTE WEZENPENSIOEN
Het jaariijkse wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag dat het kind volle wees is geworden. Het kind wordt als volle wees aangemerkt indien de deelnemer, gewezen deelnemerof gepensioneerde en de andere ouder overteden is. Eindigt het wezenpensioen op grond van ariikel 13.3 op de laatste dag van het kalenderkwartaal, dan gaat de verdubbeling in op de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op de dag dat het kind volle wees is geworden. 13.8.
STUDEREND KIND
Onder een kind dat studeert wordt verstaan een kind, waarvan de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding en dat voliedig onderwijs volgt in de zin van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel voor welk kind recht bestaat op een uitkering krachtens de Algemene Kinderbijslag Wet of bestaan zou hebben indien één van de ouders nog in leven zou zijn geweest. Indien de in dit lid genoemde maatstaven komen te ontbreken dan wel worden gewijzigd, worden door het bestuur zoveel als mogelijk gelijkwaardige maatstaven bepaaid in de zin van een gelijkwaardige wettelijke regeling.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
13.9. INVAUDEKIND Onder een invalide kind wordt verstaan een kind dat ouder is dan 18 jaar en ten gevolge van ziekte of gebreken vermoedelijk in het eerstkomende jaar buiten staat zal zijn om tenminste 55% te verdienen van wat lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, een en ander naar de maatstaven die blj de uitvoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden gehanteerd. indien de in dit lid genoemde maatstaven komen te ontbreken dan wel worden gewijzigd, worden door het bestuur zoveel als mogelijk gelijkwaardige maatstaven bepaald in de zin van een gelijkwaardige wettelijke regeling.
Artikel 14 14.1.
PREMIEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID
DOEL PREMIEOVERNAME
Premieovername wegens beroepsarbeidsongeschiktheid heeft ais doel om de opbouw van het normpensioen door het beroepspensioenfonds geheel of gedeeltelijk voort te zetten als de deelnemer niet meer in staat is om het beroep van huisarts uit te oefenen. De premieovername vindt plaats op basis van de in dit artikel opgenomen voorwaarden. 14.2.
DEFINITIE VAN BEGRIP BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID
Onder beroepsarbeidsongeschiktheid wordt verstaan de toestand waarin een deelnemer als rechtstreeks en uitsluitend, medisch vast te stellen, gevolg van ziekte of ongeval voor ten minste 25% buiten staat is om de werkzaamheden te verrichten, verbonden aan het beroep van huisarts. 14.3.
VASTSTELLEN MATE VAN BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID
Het vaststellen van de mate van beroepsarbeidsongeschiktheid en de dag per welke deze is ingetreden en het vervolgens volgen van de ontwikkeling van de mate van beroepsarbeidsongeschiktheid, geschiedt door een door het beroepspensioenfonds aangewezen organisatie. 14.4.
TIJDSTIP AANVANG PREMIEOVERNAME
De premieovername door het beroepspensioenfonds geschiedt vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wei samenvalt met de datum die een vol jaar ligt na de dag waarop de beroepsarbeidsongeschiktheid is ingetreden (wachtperiode) en de deelnemer a. vanaf de aanvang van de wachtperiode ten minste 25% onafgebroken arbeidsongeschikt is; en b. een inkomensvervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. 14.5.
TUDSTIP EINDE PREMIEOVERNAME
Het beroepspensioenfonds zet de premieovername voort voor zolang de beroepsarbeidsongeschiktheid voortduurt en de deelnemer een inkomensvervangende uitkering ontvangt. De premieovername eindigt uiteriijk op de pensioendatum. Maakt de deelnemer gebruik van het recht om het ouderdomspensioen vervroegd in te laten gaan als bedoeld in Artikel 20, dan eindigt de premieovername op de datum van de vervroegde ingang van het ouderdomspensioen voor het deel dat het ouderdomspensioen vervroegd ingaat.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
14.6,
OVERIGE VOORWAARDEN
De gehele of gedeeltelijke premieovername vindt uitsluitend plaats, indien de deelnemer: a. het beroepspensioenfonds uiteriijk binnen één jaar na het einde van de wachtperiode van de beroepsarbeidsongeschiktheid op de hoogte stelt; en b. het beroepspensioenfonds machtigt om blj de in artikei 14.3 bedoelde organisatie periodiek inlichtingen in te winnen over de mate en de perioden van beroepsarbeidsongeschiktheid; en c. uiteriijk met ingang van de dag waarop het beroepspensioenfonds het betalen van de pensioenpremie overneemt, alle tot die datum verschuldigde pensioenpremies (inclusief die over de wachtperiode), rente en kosten heeft voldaan, dan wel een regeling met het beroepspensioenfonds heeft getroffen over het voldoen ervan; en d. een (eventuele) vordering tot schadevergoeding tegenover een derde die de beroepsarbeidsongeschiktheid van de deelnemer heeft veroorzaakt, tot het beloop van de contante waarde van de pensioenpremies die als gevolg van de beroepsarbeidsongeschiktheid voor rekening van het beroepspensioenfonds komen, aan het beroepspensioenfonds heeft overgedragen. 14.7,
GRONDSLAG PREMIEOVERNAME
De grondslag voor premieovername voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts is gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de wachtperiode eindigt. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel als vrijgevestigd of waarnemend huisarts, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Het aldus berekende bedrag wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.8, op centen nauwkeurig afgerond en gemaximeerd op het maximale normpensioen dat hoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep bij aanvang van de wachtperiode uitoefent. Voor de huisarts in dienstverband is de grondslag voor premieovername gelijk aan de hoogte van het normpensioen dat voor de deelnemer gold per de dag direct voorafgaand aan het intreden van de beroepsarbeidsongeschiktheid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7. Het op grond van de vorige alinea's berekende bedrag wordt gedurende de periode van beroepsarbeidsongeschiktheid, jaariijks op 1 januari aangepast aan de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt als bedoeld in artikel FoutI Verwijzingsbron niet gevonden.. Voor het vaststellen van de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent, is bepalend de wijze van uitoefenen bij aanvang van de wachtperiode met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.6. Het wijzigen van de beroepsuitoefening na dit tijdstip heeft geen gevolgen voor de hoogte van de grondslag voor premieovername. 14.8,
PREMIEOVERNAME-PERCENTAGE
Het premieovername-percentage is afhankelijk van de mate van beroepsarbeidsongeschiktheid en bedraagt:
|li.]K.H.I,i.lW!|it...iiU^s.|lllM«in[!|
100% percentage mate van beroepsarbeidsongeschiktheid 0%
80% of meer tussen 25% en 80% minder dan 25%
Het premieovername-percentage wordt gedurende de periode van beroepsarbeidsongeschiktheid iedere eerste dag van de maand vastgesteid op basis van de mate van beroepsarbeidsongeschikthei;]-^'- v op dat tijdstip.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
14.9.
HOOGTE PREMIEOVERNAME
De hoogte van het op te bouwen normpensioen waarvoor het beroepspensioenfonds de pensioenpremie overneemt is gelijk aan de grondslag voor premieovername als bedoeld ln artikel 14.7 in het betreffende kalenderjaar vermenigvuldigd met het gemiddelde premieovernamepercentage in dat kalenderjaar. Bouwt een deelnemer in een kalenderjaar meer normpensioen op dan overeenkomt met zljn verdiencapaciteit, dan komt het meerdere in mindering op de door het beroepspensioenfonds over te nemen op te bouwen normpensioen. 14.10. VERDIENCAPACITEIT De verdiencapaciteit van een arbeidsongeschikte deelnemer wordt per kalenderjaar vastgesteld. De verdiencapaciteit is gelijk aan het verschil tussen: a. het maximale normpensioen in het betreffende kalenderjaar voor een vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 10.3 onder, a, en b. het bedrag dat gelijk is aan de grondslag voor premieovername ln het betreffende kalenderjaar vermenigvuldigd met het gemiddelde arbeidsgeschiktheidspercentage in dat kalenderjaar. Daarbij ls het gemiddelde arbeidsgeschiktheidspercentage gelijk aan het verschil tussen honderd procent en het gemiddelde premieovername-percentage in het betreffende kalenderjaar. 14.11. WINST VRIJGEVESTIGD EN WAARNEMEND HUISARTS Oefent de arbeidsongeschikte deelnemer gedurende zijn beroepsarbeidsongeschiktheid zijn beroep uit als vrijgevestigd of waarnemend huisarts, dan wordt de opbouwfactor in het kalenderjaar op dezelfde manier bepaald als voor een beginnend vrijgevestigd of waarnemend huisarts ais bedoeld in artikel 24.3.
Artlkei 15
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN
15.1. HUISARTS IN DIENSTVERBAND De huisarts die werkzaam is in dienstverband, is verzekerd voor een uitkering bij arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd op basis van de in dit artikel opgenomen voorwaarden. 15.2. DOEL EN DUUR ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPËNSIOEN Het doel van het arbeidsongeschiktheidspensioen is om de huisarts die arbeidsongeschikt is geworden tijdens zijn deelname aan deze pensioenregeling als huisarts in dienstverband,maandelijks een uitkering te verstrekken zolang hij een WIA-uitkering ontvangt. 15.3. DEFINITIE ONGESCHIKTHEID Een huisarts in dienstverband wordt voor het arbeidsongeschiktheidspensioen als arbeidsongeschikt aangemerkt indien de huisarts in dienstverband recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WiA). 15.4. ONDERDELEN ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN Het arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat uit een: a. WlA-excedentpensioen als de huisarts in dienstverband recht heeft op een IVA-uitkering dan wel recht op een loongerelateerde WGA-uitkering of een WGA-loonaanvulling; b. WIA-hlaatpensioen als de huisarts in dienstverband recht heeft op een WGAvervolguitkering.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
15.5.
HOOGTE WIA-EXCEDENTPENSIOEN
Het WIA-excedentpensloen bedraagt: a. bij een IVA-uitkering: 75% van de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag; fa. bij een loongerelateerde WGA-uitkering: de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag vermenigvuldigd met het uitkeringspercentage dat hoort bij de voor de deelnemer geldende arbeidsongeschiktheidsklasse; c. bij een WGA-loonaanvulling; de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag vermenigvuldigd met het uitkeringspercentage dat hoort bij de voor de deelnemer geldende a rbeidsongeschlktheldsklasse. Op een WlA-excedentpensioen wordt bij een IVA-uitkering in mindering gebracht 75% van de maximale WIA-loongrens en blj een WGA-uitkering de maximale WIA-loongrens vermenigvuldigd met het uitkeringspercentage. Voor het vaststellen van het WlA-excedentpensioen wordt naar rato rekening gehouden met inkomsten die verdiend werden anders dan als huisarts in dienstverband. 15.6.
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOENGRONDSLAG
De arbeidsongeschlktheidspensioengrondsiag is gelijk aan: ° het vaste fulltime jaarsalaris op dag vóór de eerste ziektedag vermenigvuldigd met het op dat moment geldende parttime percentage. Het vaste fulltime jaarsalaris wordt verhoogd met de loonontwikkeling op grond van de Cao voor huisartsen in dienstverband tot aan het moment dat het arbeidsongeschiktheidspensioen in gaat. vermeerderd met " het variabel jaarsalaris over het aan het kalenderjaar waarin de eerste ziektedag ligt voorafgaande kalenderjaar. Het variabel jaarsalaris wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 25.1 en artikel 25.2. Oefent de huisarts in dienstverband op de dag vóór de eerste ziektedag zijn beroep in meerdere dienstbetrekkingen uit, dan wordt de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.7. 15.7.
UITKERINGSPERCENTAGE LOONGERELATEERDE WGA-UITKERING
Het uitkeringspercentage voor de loongerelateerde WGA-uitkering als bedoeld ln artikel 15.5, letter b, en de WGA-loonaanvulling als bedoeld in artikel 15.5, letter c, bedraagt bij de volgende arbeidsongeschiktheidsklassen: 35% - 45% 45%-55% 55%-65% 65%-80% 80% of meer
28,00% 35,00% 42,00% 50,75% 70,00%
De arbeidsongeschiktheidsklasse wordt vastgesteld door het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage te bepalen. Het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door de verhouding te bepalen tussen: a. de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag verminderd met de inkomsten die de deelnemer nog kan verdienen, en b. de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag te verhienigvuldigen met 100%.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
15.8.
VERMINDEREN IVA-UITKERING
Als de arbeidsongeschikte huisarts met een IVA-uitkering als bedoeld ln artikel 15.5, letter a, tijdens zijn arbeidsongeschiktheid inkomen ontvangt dat hoger is dan de WIA-loongrens, dan wordt 75% van dat meerdere ln mindering gebracht op het WlA-excedentpensioen. 15.9.
HOOGTE WIA-HIAATPENSIOEN
Het WiA-hiaatpensioen bij een WGA-vervolguitkering is gelijk de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag vermenigvuldigd met het doorhet Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen vastgestelde uitkeringspercentage. Bij het vaststellen van het WGA-hiaatpensioen wordt naar rato rekening gehouden met inkomsten die verdiend werden anders dan als huisarts in dienstverband. Op het WiA-hiaatpensioen wordt in mindering gebracht de WGA-vervolguitkering 15.10. MELDPLICHTWIJZIGEN UITKERINGSPERCENTAGE
De huisarts in dienstverband is verplicht om elke herziening van het door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen vastgestelde uitkeringspercentage onmiddellijk aan het beroepspensioenfonds door te geven. 15.11. MAANDELIJKS UITKEREN WIA-EXCEDENTPENSIOEN Van het opgrond van dit artikel bepaalde WlA-excedentpensloen wordt maandelijks één twaalfde deel uitgekeerd. 15.12. GEEN HUISARTS IN DIENSTVERBAND MEER In aanvulling op het bepaald in artikel 16.1 geldt dat de aanspraak op het arbeidsongeschiktheidspensioen ook komt te ven/allen indien de huisarts in dienstverband stopt met het in dienstbetrekking uitoefenen van zijn beroep zonder dat het deelnemerschap eindigt doordat hij zijn beroep aansluitend op het beëindigen van de dienstbetrekking(en) op een andere wijze gaat uitoefenen.
Artikel 16
PENSIOENAANSPRAKEN NA BEËINDIGEN DEELNEMERSCHAP
16.1. GEVOLGEN BEËINDIGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP
Bij het beëindigen van het deelnemerschap anders dan wegens overiijden of het bereiken van de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer recht op de opgebouwde aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. De aanvulling op het opgebouwde partner- en wezenpensioen tot de pensioendatum en de aanspraak op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen en op het arbeidsongeschiktheidspensioen komen te vervallen. 16.2.
BEËINDIGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP EN PREMIEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID
Eindigt het deelnemerschap anders dan wegens overlijden of het bereiken van de pensioendatum, dan eindigt ook de dekking van het recht op premieovername wegens beroepsarbeidsongeschiktheid. Ligt de dag waarop de beroepsarbeidsongeschiktheid is ingetreden vóór de dag waarop het deelnemerschap eindigt, dan blijft het recht op premieovername wegens beroepsarbeidsongeschiktheid in stand zolang de gewezen deelnemer vanaf aanvang van de wachtperiode ten minste 25% onafgebroken arbeidsongeschikt is.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
In afwijking van artikel 14.8 kan de mate van beroepsarbeidsongeschiktheid van een gewezen deelnemer in een periode nooit meer bedragen dan de mate van beroepsarbeidsongeschiktheid zoals die is vastgesteld op het aanvangstijdstip als bedoeld in artikel 14.4. 16.3.
HOOGTE PENSIOENAANSPRAKEN
De hoogte van de opgebouwde aanspraken wordt door het beroepspensioenfonds vastgesteld conform het bepaalde in Artikel 10, Artikel l i . Artikel 13 en Artikel 14 op basis van het aantal maanden dat de premie verschuldigd is geweest en is voldaan. 16.4. TOEPASSELUK PENSIOENREGLEMENT De opgebouwde aanspraken blijven onderworpen aan de bepalingen van het meest actuele reglement van de beroepspensioenregeling voor huisartsen, tenzij anders bepaald in het pensioenreglement.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 5 Artikel 17
FLEKIBILISERINGSMOGELIJKHEDEN
OVERZICHT FLEXIBIUSERINGSMOGEUJKHEDEN
17.1. OUDERDOMSPENSIOENGERECHTIGDE
De deelnemer of gewezen deelnemer heeft bij ingang van het ouderdomspensioen de volgende flexibiliseringsmogelijkheden: a. uitruil van ouderdomspensioen in extra partnerpensioen; b. uitruil van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen; c. vervroegen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen; d. uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen; e. conversie. Maakt de deelnemer of gewezen deelnemer gebruik van twee of meer flexlbiliseringsmogelijkheden, dan wordt voor het vaststellen van de hoogte van het ouderdomspensioen de bovengenoemde volgorde in acht genomen. Eindigt het deelnemerschap anders dan wegens overlijden of het bereiken van de pensioendatum, dan heeft de gewezen deelnemer op de datum van beëindigen van het deelnemerschap de mogelijkheid om een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen uit te ruilen in extra partnerpensioen 17.2.
(BIJZONDER) PARTNERPENSIOENGERECHTIGDE
De partnerof gewezen partner kan bij ingang van het partnerpensioen ofhet bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 30,1 kiezen voor conversie. 17.3.
GECONVERTEERD OUDERDOMSPENSIOEN EN FLEXIBILISERINGSMOGELUKHEDEN
De gewezen partner met een geconverteerd ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 29.9 heeft de volgende flexlbiliseringsmogelijkheden: a. vervroegen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen; b. uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen; c. conversie. Wanneer de gewezen partner gebruik maakt van twee flexibiliseringsmogelijkheden, wordt voor het vaststellen van de hoogte van het geconverteerde ouderdomspensioen de bovengenoemde volgorde in achtgenomen. Artikel 18
UITRUIL OUDERDOMSPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN
18.1. UITRUIL VAN OUDERDOMSPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN
Uitruil van ouderdomspensioen in extra partnerpensioen is het recht van de deelnemer of gewezen deelnemer om een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen om te zetten in een hogere aanspraak op partnerpensioen. Op het door uitruil extra verkregen partnerpensioen zijn de bepalingen van Artikel 11 van toepassing. De uitruil is onherroepelijk.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
18.2.
TIJDSTIP VAN UITRUIL
De deelnemerof gewezen deelnemer kan het beroepspensioenfonds verzoeken om een deel van het bij het beroepspensioenfonds opgebouwde ouderdomspensioen op de datum van beëindigen van zijn deelnemerschap of op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, uit te ruilen voor extra partnerpensioen ten behoeve van de op de datum van uitruil aanwezige partner. 18.3. TIJDSTIP INDIENEN UITRUILVERZOEK Het verzoek als bedoeld ln artikel 18.2 moet binnen drie maanden na de datum van het beëindigen van het deelnemerschap dan wel zes tot drie maanden vóór de Ingangsdatum van het ouderdomspensioen bij het beroepspensioenfonds worden ingediend. De deelnemer of gewezen deelnemer die het uitruilverzoek niet binnen deze termijn indient, wordt geacht het ouderdomspensioen niet te willen uitruilen. 18.4.
MAXIIVIAAL UITTE RUILEN
Het totale partnerpensioen (inciusief het bijzonder partnerpensioen) mag na de uitruil van ouderdomspensioen in extra partnerpensioen niet meer bedragen dan 70% van het bij het beroepspensioenfonds opgebouwde ouderdomspensioen dat na uitruil resteert vóór conversie als bedoeld in Artikel 22 en vóór vervroegen als bedoeld in Artikel 20 dat na deze uitruil resteert. Vindt de uitruil plaats op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, dan vindt de uitruil en de 70%-toets slechts plaats over het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat. 18.5. UITRUILFACTOR
De grootte van het door uitruil extra te verkrijgen partnerpensioen wordt bepaald door het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met een door het bestuur van het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37,4 vast te stellen leeftijdsafhankelijke uitruilfactor. Met betrekking tot het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de deelnemersjaren tot 1 januari 2007, inclusief de over dat ouderdomspensioen toegekende verhogingen, is de uitruilfactor tevens afhankelijk van het geslacht van de (gewezen) deelnemer. 18.6.
BIJZONDER OUDERDOMSPENSIOEN NIET UITRUILBAAR
Het bijzonder ouderdomspensioen als bedoeld in Artikel 29 dat door het beroepspensioenfonds aan de vereveningsgerechtigde moet worden uitgekeerd, kan niet worden uitgeruild in extra partnerpensioen. 18.7.
BEVESTIGING UITRUILKEUZE
De deelnemerof gewezen deelnemer ontvangt van het beroepspensioenfonds een schriftelijke mededeling van de hoogte van de aanspraak op ouderdoms- en partnerpensioen na uitruil. 18.8.
KEUZEVERZEKERAAR EN UITRUIL
Voor het deel van het ouderdomspensioen dat bij een keuzeverzekeraar is verzekerd, is uitruil van (een deel van) dit ouderdomspensioen in extra partnerpensioen slechts mogelijk indien en voor zoverde betrokken keuzeverzekeraar hieraan medewerking verleent. tn afwijking van artikel 18.5 is de uitruil in dat geval mogelijk op basis van door de betrokken keuzeverzekeraar vast te stelten uitruilfactor.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Artikel 19 19.1.
UITRUIL PARTNERPENSIOEN IN EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN
UITRUIL VAN PARTNERPENSIOEN IN EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN
Uitruil van het partnerpensioen in extra ouderdomspensioen ls het recht van de deelnemer of gewezen deelnemer om (een deel van) het opgebouwde partnerpensioen (vóór toepassen van artlkei 11.9) om te zetten ln een hogere aanspraak op ouderdomspensioen. De uitruil is onherroepelijk. 19.2. TIJDSTIP VAN UITRUIL De deelnemer of gewezen deelnemer kan het beroepspensioenfonds verzoeken om (een deel van) het bij het beroepspensioenfonds opgebouwde partnerpensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra ouderdomspensioen. Heeft de deelnemer of gewezen deelnemer op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geen partner, dan is een verzoek niet nodig. Het bij het beroepspensioenfonds opgebouwde partnerpensioen wordt dan automatisch door het beroepspensioenfonds uitgeruild voor het deel dat het ouderdomspensioen in gaat. 19.3.
TIJDSTIP INDIENEN UITRUILVERZOEK
Het verzoek als bedoeld in artikel 19.2 moet zes tot drie maanden vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen bij het beroepspensioenfonds worden ingediend. Uit het verzoek moet eveneens blijken dat de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer met de uitruil van (een deel van) het partnerpensioen in extra ouderdomspensioen instemt. De deelnemer of gewezen deelnemer die het uitruilverzoek niet binnen deze termijn indient, wordt geacht het partnerpensioen niet te willen uitruilen. 19.4. MAXIMAAL UIT TE RUILEN Het maximale percentage uit te ruilen partnerpensioen is gelijk aan het percentage waarmee de deelnemerof gewezen deelnemer met (deeltijd) ouderdomspensioen gaat. 19.5.
UITRUILFACTOR
De grootte van het door uitruil extra te verkrijgen ouderdomspensioen wordt bepaaid door het uit te ruilen deel van het partnerpensioen te vermenigvuldigen met een door het bestuurvan het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.4 vast te stellen leeftijdsafhankelijke uitruilfactor. Met betrekking tot het partnerpensioen dat is opgebouwd in de deelnemersjaren tot 1 januari 2007, is de uitruilfactor tevens afhankelijk van het geslacht van de (gewezen) deelnemer. Op het door uitruil verkregen extra ouderdomspensioen zijn de bepalingen van Artikel 10 van toepassing. 19.6. BIJZONDER PARTNERPENSIOEN NIET UITRUILEN Het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in Artikel 30 dat door het beroepspensioenfonds aan de gewezen partner moet worden uitgekeerd, kan niet worden uitgeruild in extra ouderdomspensioen. 19.7. BEVESTIGING UITRUILKEUZE De deelnemerof gewezen deelnemer ontvangt van het beroepspensioenfonds een schriftelijke mededeling van de hoogte van de aanspraak op ouderdoms- en partnerpensioen na uitruil.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
19.8. KEUZEVERZEKERAAR EN UITRUIL Voor het deel van het partnerpensioen dat bij een keuzeverzekeraar is verzekerd, is uitruil van (een deel van) dit partnerpensioen in extra ouderdomspensioen slechts mogelijk indien en voor zover de betrokken keuzeverzekeraar hieraan medewerking verieent. In afwijking van artikel 19.5 is de uitruil in dat geval mogelijk op basis van door de betrokken keuzeverzekeraar vast te stellen uitruilfactoren.
Artlkei 20
20.1.
VERVROEGEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
KEUZE VOOR VERVROEGEN
De deelnemerof gewezen deelnemer kan het opgebouwde ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk eerder dan zijn pensioendatum in laten gaan. Het gedeeltelijk eerder in laten gaan is niet mogelijk indien de deelnemer arbeidsongeschikt is en het premieovername-percentage 100% bedraagt. De keuze voor het geheel of gedeeltelijk vervroegd in laten gaan van het ouderdomspensioen is onherroepelijk voor het Ingegane deel. 20.2.
MATE VAN VERVROEGEN
Het ouderdomspensioen kan één of meer kalendermaanden geheel ofgedeeltelijk eerder ingaan. De Ingangsdatum kan niet meer dan zestig kalendermaanden liggen voor de eerste van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer zijn AOW-leeftijd bereikt. Wijzigt de pensioenleeftijd nadat de ingangsdatum van het ouderdomspensioen gedeeltelijk is vervroegd, dan werkt deze wijziging door naar het nog niet ingegane deel. 20.3. TERMÜN INDIENEN VERZOEK De deelnemer of gewezen deelnemer dient het vervroeglngsverzoek zes tot vier maanden vóór de beoogde ingangsdatum van het ouderdomspensioen bij het beroepspensioenfonds in te dienen. 20.4. VERVROEGINGSFACTOR Bij het geheel of gedeeltelijk vervroegen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt het jaariijkse bedrag van het deel van het ouderdomspensioen dat vervroegd ingaat, verlaagd met een door het bestuur van het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.4 vast te steilen vervroegingsfactor. De vervroegingsfactor is afhankelijk van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Voor (het deel van) het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens de deelnemersjaren tot 1 januari 2007, Inciusief de over dat ouderdomspensioen toegekende verhogingen, is de vervroegingsfactor tevens afhankelijk van het geslacht van de (gewezen) deelnemer. 20.5.
DEELNEMER MET DEELTIJD OUDERDOMSPENSIOEN
Gedurende de periode dat het deeltijd ouderdomspensioen tot uitkering komt, wordt de opbouw van het normpensioen voor de deelnemer voortgezet op basis van de pensioenpremie die berekend wordt op grond van Artikel 24 en Artikel 25. 20.6.
BIJZONDER OUDERDOMSPENSIOEN VOLGT KEUZE
Het op grond van Artikel 29 vastgestelde bijzonder ouderdomspensioen volgt de keuze van de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot het geheel of gedeeltelijk vervroegen yan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
20.7.
GEDEELTELUKE PREMIEOVERNAME
Een arbeidsongeschikte deelnemer met een premieovername-percentage van minder dan 100% kan er voor kiezen om het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder in te laten gaan. Het ouderdomspensioen kan tot maximaal het percentage van zijn resterende arbeidsgeschiktheid vervroegd ingaan. Kiest hij voor dit percentage, dan wordt de gedeeltelijke premieovername op de ingangsdatum van het deeltijd ouderdomspensioen beëindigd. Kiest hij voor een lager percentage, dan wordt de gedeeltelijke premieovername op de ingangsdatum van het deeltijd ouderdomspensioen verminderd door vermenigvuldiging met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het gekozen deeltijdpercentage en de noemer door het percentage van zijn resterende arbeidsgeschiktheid. 20.8.
BEVESTIGING KEUZE VERVROEGEN
De deelnemerof gewezen deelnemer ontvangt van het beroepspensioenfonds een schriftelijke mededeling van de hoogte van het ouderdomspensioen na vervroegen. 20.9.
KEUZEVERZEKERAAR EN VERVROEGEN
Voor het deel van het ouderdomspensioen dat bij een keuzeverzekeraar is verzekerd, geldt in afwijking van artikel 20.4 dat het geheel of gedeeltelijk vervroegen plaats vindt op basis van door de betrokken keuzeverzekeraar vast te stellen vervroegingsfactor.
Artikel 21
UITSTELLEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
21.1. KEUZE VOOR UITSTELLEN De deelnemer of gewezen deelnemer kan het opgebouwde ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk later dan de pensioendatum in laten gaan. Het uitstellen van de ingangsdatum is niet mogelijk indien de deelnemer bij het bereiken van de pensioendatum geheet arbeidsongeschikt is. De keuze voor het geheet ofgedeeltelijk niet iaten ingaan van het ouderdomspensioen is onherroepelijk voor het ingegane deei. 21.2.
MATE VAN UITSTELLEN
Het ouderdomspensioen kan één of meer kalendermaanden geheel of gedeeltelijk later Ingaan. De ingangsdatum kan niet meer dan zestig kalendermaanden liggen na de eerste van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer zljn AOW-leeftijd bereikt. Wijzigt de pensioenleeftijd nadat de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk ls uitgesteld, dan werkt deze wijziging niet door naar het (deel van het) ouderdomspensioen dat is uitgesteld. Aan het uitstellen zijn de volgende voorwaarden verbonden: a. de gewezen deelnemer blijft betaalt werk verrichten; b. het uitstel is maximaal gelijk aan het percentage dat de gewezen deelnemer blijft werken; c. het uitstel eindigt zodra de gewezen deelnemer geheel stopt met werken. Stopt de gewezen deelnemer gedeeltelijk met werken, dan eindigt het uitstei voor dat deel. 21.3.
TERMÜN INDIENEN VERZOEK
De deelnemer of gewezen deelnemer dient het uitstelverzoek zes tot drie maanden vóór het bereiken van de pensioenleeftijd bij het beroepspensioenfonds in te dienen. De deelnemer of gewezen deelnemer die het verzoek tot uitstel niet binnen deze termijn Indient, wordt geacht nietje willen uitstellen,
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
21.4. UlTSTELFACTOR
Bij het geheel ofgedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt het deel van het ouderdomspensioen dat later ingaat, verhoogd met een door het bestuurvan het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.4 vast te stellen ultstelfactor. De uitstelfactor is wordt bij het bereiken van de pensioenleeftijd vastgesteld en afhankelijk van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Voor (het deel van) het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens de deelnemersjaren tot 1 januari 2007, inciusief de over dat ouderdomspensioen toegekende verhogingen, is de uitstelfactor tevens afhankelijkvan het geslacht van de (gewezen) deelnemer. 21.5.
BIJZONDER OUDERDOMSPENSIOEN VOLGT KEUZE
Het op grond van Artikel 29 vastgestelde bijzonder ouderdomspensioen volgt de keuze van de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot het geheel ofgedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. 21.6.
BEVESTIGING KEUZE UITSTELLEN
De deelnemer of gewezen deelnemer ontvangt van het beroepspensioenfonds een schriftelijke mededeling van de hoogte van het ouderdomspensioen na uitstel. 21.7.
HERZIEN UITGESTELDE INGANGSDATUM
De deelnemer of gewezen deelnemer kan zijn gemaakte uitstelkeuze herzien door te kiezen voor een nieuwe Ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Het herziene verzoek voor een latere Ingangsdatum dan de laatstgekozen ingangsdatum dient uiterlijk drie maanden vóór de laatstgekozen ingangsdatum te worden Ingediend. De nieuwe uitgestelde ingangsdatum kan niet verder in de tijd liggen dan het tijdstip als bedoeld ln artikel 21.2. Het herziene verzoek voor een eerdere ingangsdatum dan de laatstgekozen ingangsdatum dient uiterlijk drie maanden vóór die eerdere ingangsdatum te worden ingediend. Op het herziene verzoek blijven de uitstélfactoren van toepassing zoals die golden op het moment dat de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenleeftijd bereikte. 21.8.
KEUZEVERZEKERAAR EN UITSTELLEN
Voor het deel van het ouderdomspensioen dat bij een keuzeverzekeraar is verzekerd, geldt in afwijking van artikef 21.4 dat het geheel ofgedeeltelijk uitstellen plaats vindt op basis van door de betrokken keuzeverzekeraar vast te stelien uitstelfactoren. Artikel 22
CONVERSIE
22.1. KEUZE VOOR CONVERSIE
De deelnemer of gewezen deelnemer kan op de Ingangsdatum van het ouderdomspensioen het ouderdomspensioen, voor het deel dat dit pensioen ingaat, via conversie om te zetten in een hoger ouderdomspensioen bij aanvang. Dit geldt ook voor de gewezen partner met een aanspraak op geconverteerd ouderdomspensioen als bedoeld ln artikel 29.9. De nagelaten partner of nagelaten gewezen partner kan op de ingangsdatum van het partnerpensioen of het bijzonder partnerpensioen ook het (bijzonder) partnerpensioen via conversie om te zetten in een hoger (bijzonder) partnerpensioen bij aanvang. De keuze voor conversie is onherroepelijk.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
22.2.
TERMUN INDIENEN VERZOEK
De deelnemer of gewezen deelnemer dient het verzoek tot conversie zes tot drie maanden vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen bij het beroepspensioenfonds in te dienen. De deelnemer of gewezen deelnemer die het verzoek tot conversie niet binnen deze termijn indient, wordt geacht niet te willen converteren. De nagelaten partner of nagelaten gewezen partner dient het verzoek tot conversie uiteriijk één maand na ontvangst van de pensioenopgave met de hoogte van het partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen bij het beroepspensioenfonds in te dienen. De nagelaten partner of nagelaten gewezen partner die het verzoek tot conversie niet binnen deze termijn indient, wordt geacht niet te willen converteren. 22.3.
BEREKENING VAN DE HOOGTE VAN DE CONVERSIE
Bij conversie wordt het betreffende pensioenbedrag op de ingangsdatum omgerekend door vermenigvuldiging van het pensioenbedrag vóór conversie met een door het bestuur van het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.4 vast te stellen leeftijdsafhankelijke conversiefactor. Met betrekking tot de pensioenbedragen uit hoofde van de deelnemersjaren tot 1 januari 2007, Inclusief de over dat pensioenbedrag toegekende verhogingen, is de conversiefactor tevens afhankelijk van het geslacht van de (gewezen) deelnemer of nagelaten (gewezen) partner. 22.4.
BIJZONDER OUDERDOMSPENSIOEN
Het op grond van Artikel 29 vastgestelde recht op bijzonder ouderdomspensioen wordt blj Ingang van het ouderdomspensioen op dezelfde wijze geconverteerd als het jaarlijks ouderdomspensioen waarvan het is afgeleid. 22.5. JAARLIJKSE CORRECTIE
Ter compensatie van de eenmalige verhoging bij ingang wordt het pensioen met ingang van 1 januari volgend op dan wel samenvallend met de ingangsdatum van het pensioen en nadien op 1 januari van iederjaar, gekort door vermenigvuldiging met een kortingsfactor. Deze kortingsfactor wordt vastgesteld in combinatie met de conversiefactor op het moment dat het pensioen ingaat en toegepast zolang het betreffende pensioen wordt uitgekeerd.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 6
FINANCIEREN PENSIOENAANSPRAKEN EN BEPALEN HOOGTE PENSIOENPREMIE
Artikel 23 23.1.
FINANCIEREN VAN DE PENSIOENAANSPRAKEN
BESTANDDELEN PENSIOENPREMIE
De pensioenpremie uit hoofde van dit pensioenreglement is opgebouwd uit de volgende bestanddelen; a. de koopsom als bedoeid in artikel 23.2 b. de.risicopremieals bedoeld in artikel 23.3 c. de toevoeging aan de bestemmingsreserve; d. een eventuele door het bestuur wenselijk geoordeelde extra reserve als bedoeld In artikel 27.3 23.2.
KOOPSOM
De maandelijkse koopsom ls bestemd voor de dekking van de aanspraak op normpensioen over de desbetreffende maand. 23.3.
RISICOPREMIE
De dekking van het overiijdensrisico in verband met de aanspraken op partner- en wezenpensioen met betrekking tot de aanvulling tot de pensioenleeftijd en de aanspraken op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen, premieovername bij beroepsarbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeschiktheidspensioen worden gefinancierd door middel van het betalen van risicopremies, De jaariijkse risicopremie wordt van jaar tot jaar door het bestuur vastgesteld en wordt berekend over de koopsommen als bedoeld ln artikel 23.1, letter a, en de jaariijkse dotatie als bedoeld in artikel 23.1 letter c.
Artikel 24
PENSIOENPREMIE VRIJGEVESTIGD EN WAARNEMEND HUISARTS
24.1. HOOGTE VAN DE MAXIMALE PENSIOENPREMIE
De pensioenpremie per kalenderjaar voor het maximale normpensioen als bedoeld in artikel 10.3 bedraagt per 1 januari 2015 voor de: I
"
a. vrijgevestigd huisarts: b. vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 11.2 zonder opbouw partnerpensioen: c. waarnemend huisarts
_
/
nul AOV
€
€
€ €
€ €
De pensioenpremie als bedoeld in de vorige alinea wordt naar de verschillende pensioensoorten zoals die zijn benoemd in artikel 9.3 en artikel 9.4 uitgesplitst. De premie per pensioensoort wordt vervolgens jaariijks op Ijanuari vermenigvuldigd metde procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt. Het aldus berekende bedrag wordt dan gedeeld door twaalf, op normale wijze naar boven of beneden afgerond tot op hele eurocenten en daarna weer vermenigvuldigd met twaalf.
J6
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
24.2.
WAAROVER WORDT DE PENSIOENPREMIE BEREKEND
De hoogte van de pensioenpremie wordt gebaseerd op de totale winst die de deelnemer als vrijgevestigd huisarts en/of waarnemend huisarts in het derde kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar heeft genoten. Onder winst wordt verstaan de winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.18 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 die de vrijgevestigd huisarts of waarnemend huisarts heeft gerealiseerd met het uitoefenen van zijn beroep. De winst wordt ten minste gesteld op nihil. Heeft de deelnemer het voor de winst het in aanmerking te nemen kalenderjaar niet het gehele kalenderjaar ais vrijgevestigd hulsarts en/of waarnemend huisarts gewerkt, dan wordt de in aanmerking te nemen winst bepaald op de genoten winst gedeeld door het aantal maanden dat de deelnemer in het betreffende kalenderjaar als vrijgevestigd huisarts en/of waarnemend hulsarts werkzaam is geweest, vermenigvuldigd met twaalf. 24.3.
BEGINNEND HUISARTS EN GEWEZEN ARBEIDSONGESCHIKTE HUISARTS
Oefent de deelnemer zijn beroep nog geen drie kaianderjaar uit ais vrijgevestigd huisarts en/of waarnemend huisarts, dan wordt, in afwijking van artikel 24.2, de hoogte van de pensioenpremie gebaseerd op de winst uit het kalenderjaar zelf. Dit geldt ook voor de vrijgevestigd hulsarts en/of waarnemend huisarts die geen recht meer heeft op premieovername wegens beroepsarbeidsongeschiktheid, maar dan tot en met het derde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de beroepsarbeidsongeschiktheid is geëindigd. De winst wordt eerst vastgesteld op basis van de door de deelnemer aan het beroepspensioenfonds opgegeven schatting. Na afloop van het betreffende kalenderjaar geeft deze deelnemer uiterlijk binnen achttien maanden de definitieve winst door aan het beroepspensioenfonds. Op basis van deze opgave stelt het beroepspensioenfonds de definitieve winst zo spoedig mogelijk vast. 24.4. MAXIMAAL IN AANMERKING TE NEMEN WINST De reglementair maximaal in aanmerking te nemen winst bedraagt per 1 januari 2015 voor: a. vrijgevestigd huisarts: € 126.802 b. waarnemend huisarts € 90.000 Beide bedragen worden vervolgens jaariijks op 1 januari vermenigvuldigd met de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt als bedoeld in artikel 10.4. Het aldus berekende bedrag wordt naar beneden afgerond tot op hele euro's. 24.5.
VASTSTELLEN OPBOUWFACTOR
De opbouwfactor is gelijk aan de verhouding tussen de winst van de deelnemer zoals die op grond van artikel 24.2 of artikei 24.3 is vastgesteld en de maximale winst als bedoeid ln artikel 24.4 die behoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent. Oefent de deelnemer zijn beroep in het kalenderjaar uit als vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts, dan wordt de maximaal in aanmerking te nemen winst bepaald met Inachtneming van het bepaalde ln artikel 10.6. De aldus berekende verhouding wordt op normale wijze afgerond op twee decimalen nauwkeurig. De opbouwfactor kan niet hoger zijn dan 100%. Ontvangt het beroepspensioenfonds de voor het vaststellen van de opbouwfactor benodigde gegevens niet binnen de door het beroepspensioenfonds vastgestelde termijn, dan wordt de opbouwfactor vastgesteid op 100%.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
24.6.
VASTSTELLEN VERSCHULDIGDE PENSIOENPREMIE
De hoogte van de in het kalenderjaar verschuldigde pensioenpremie is gelijk aan de maximale pensioenpremie als bedoeld ln artikel 24.1 die behoort blj de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent, vermenigvuldigd met de opbouwfactor als bedoeld in artikel 24.5. Oefent de deelnemer zijn beroep in het kalenderjaar uit als vrijgevestigd huisarts en waarnemend hulsarts, dan wordt de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent, vastgesteld overeenkomstig artikel 10.6. Van de pensioenpremie is de vrijgevestigd huisarts of waarnemend hulsarts, zolang hij als vrijgevestigd huisarts of waarnemend huisarts deelneemt aan deze beroepspensioenregeling, maandelijks één twaalfde deel verschuldigd. Is de hoogte van de pensioenpremie berekend op basis van een geschatte winst, dan wordt de definitieve pensioenpremie over het betreffende kalenderjaar en de verrekening daarvan met de betaalde pensioenpremie over de geschatte winst zo spoedig mogelijk na afloop van genoemd kalenderjaar vastgesteld. 24.7. ONTVANGST NOTA De vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts ontvangen bij aanvangvan de deelname aan de beroepspensioenregeling een jaarnota. Vervolgens ontvangt de deelnemer iederjaar bij aanvang van het kalenderjaar een jaarnota. Wijzigt de pensioenpremie gedurende het kalenderjaar, dan ontvangt de deelnemer een gecorrigeerde jaarnota.
Artikel 25
PENSIOENPREMIE HUISARTS IN DIENSTVERBAND
25.1. PENSIOENGRONDSLAG
De pensioenpremie van de deelnemer die werkt als huisarts in dienstverband wordt berekend over de pensioengrondslag. De pensioengrondslag in het kalenderjaar is gelijk aan: a. het vaste fulltime jaarsalaris in het kalenderjaar verminderd met de franchise, vermenigvuldigd met het parttime percentage, vermeerderd met b. het variabel jaarsalaris over het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar. Is de deelnemer na 1 januari van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar blj de werkgever in dienst getreden, dan wordt het variabel jaarsalaris in het kalenderjaar van in dienst treden naar rato verhoogd alsof de deelnemer het gehele kalenderjaar heeft gewerkt. Valt de datum ln dienst treden ln het zelfde jaar als het kalenderjaar, dan wordt het genoten variabel jaarsalaris tussen de datum van in dienst treden en 31 december naar rato verhoogd alsof de deelnemer het gehele kalenderjaar in dienstverband werkt. 25.2. iN DIENST IN KALENDERJAAR EN VARIABEL JAARSALARIS
Voor de deelnemer van wie de datum van in dienst treden in het zelfde jaar valt als het kalenderjaar, geldt dat de hoogte van het variabel jaarsalaris bij aanvang eerst wordt gebaseerd op een geschat bedrag. Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar wordt het geschatte bedrag vervangen door het werkelijk genoten bedrag, dat vervoigens op grond van het bepaalde in artikel 25,1 naar rato wordt herrekend. 25.3. HOOGTE FRANCHISE
De franchise wordt jaariijks op 1 januari vastgesteld. De hoogte is gelijk aan het in artikel 18a, lld 8 van de Wet op de Loonbelasting 1964 vermelde bedrag, dat behoort bij het laagste opbouwpercentage als bedoeld in artikel lOaa, lld 2 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
25.4. VASTSTELLEN VERSCHULDIGDE PENSIOENPREMIE
De pensioenpremie op jaarbasis bedraagt xx,xx% van de pensioengrondslag, maar niet meer dan € xxxxx per jaar. Zolang de dienstbetrekking duurt, is maandelijks één twaalfde deel van de jaarpremie verschuldigd. 25.5.
VASTSTELLEN OPBOUWFACTOR
De opbouwfactor per dienstbetrekking is gelijk aan de verhouding tussen de pensioenpremie zoals die op grond van artikel 25.4 voor de deelnemer ls vastgesteld en de maximale pensioenpremie als bedoeld in artikel 25.4. De aldus berekende verhouding wordt per dienstbetrekking op normale wijze afgerond op twee decimalen nauwkeurig. Oefent de deelnemer zijn beroep in het kalenderjaar ln meerdere dienstbetrekkingen uit, dan wordt de hoogte van de pensioenpremie bepaald met Inachtneming van het bepaalde ln artikel 10.7. 25.6. TUDSTIP INGANG WIJZIGING Wijzigingen gaan in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, tenzij de wijziging op de eerste van de kalendermaand in gaat. in dat geval gaat de wijziging in op het door werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip. Wijzigt het parttime percentage en/of het vaste fulltime jaarsalaris in de loop van een kalenderjaar dan wordt de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld vanaf het tijdstip als bedoeld in de vorige volzinnen. 25.7.
ONTVANGST NOTA
De werkgever ontvangt na het aanmelden van de deelnemer die werkzaam is als huisarts in dienstverband een jaarnota. Vervolgens ontvangt de werkgever iederjaar bij aanvang van een kalenderjaar een jaarnota. Wijzigt de pensioenpremie gedurende het kalenderjaar, dan ontvangt de werkgever een gecorrigeerde jaarnota.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 7
Artikel 26
AANPASSEN VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN
BEHOUDEN WAARDE PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN
26.1. VOORWAARDEUJK RECHT OP VERHOGEN OUDERDOMS-, PARTNER- EN WEZENPENSIOEN Het beroepspensioenfonds probeert iederjaar de op 1 januari opgebouwde aanspraken en rechten op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen te verhogen met de toeslagcoëfficiënt. De toeslagcoëfficiënt volgt in principe de ontwikkeling van het CBS-cijfervan de Cao-lonen bij de overheid. Het beroepspensioenfonds kan hiervan ahwijken indien de ontwikkeling van het beroepsinkomen van huisartsen daartoe aanleiding geeft. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre deze pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagveriening heeft het beroepspensioenfonds gelden gereserveerd. De jaarlijkse toevoeging aan deze reserve wordt door het bestuur bepaald. Wanneer het bestuur van het beroepspensioenfonds voor het vaststellen van de hoogte van de toeslagcoëfficiënt uitgaat van de ontwikkeling van het beroepsinkomen van huisartsen, moet de aigemene vergadering van de Beroepspensioenvereniging Huisartsen worden gehoord over het voorgenomen besluit. Het percentage waarmee het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen wordt verhoogd, wordt ten minste gesteld op nihil. 26.2. Bu KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWD NORMPENSIOEN Voor het bepalen van de verhoging als bedoeld in artikel 26.1 wordt rekening gehouden met de door de deelnemer of gewezen deelnemer bij keuzeverzekeraars opgebouwde normpensioenen. Dit gebeurt door uit te gaan van de fictie dat deze normpensioenen bij het beroepspensioenfonds zijn opgebouwd. 26.3. LAGERE VERHOGING DAN TOESIAGCOËFFICIËNT De verhoging als bedoeld in artikel 26.1 kan lager uitvallen indien de al beschikbare en/ofte verwachten middelen van het beroepspensioenfonds ten opzichte van de pensioenverplichtingen ontoereikend zijn voor de voorwaardelijke toeslagveriening. Het bestuur zal in beide gevallen de verhoging vaststellen met Inachtneming van het advies van de actuaris. 26.4. ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN BIJ WAARDEOVERDRACHT Voor ouderdoms-, partner- en wezenpensioenaanspraken of -rechten die zijn verkregen uit waardeoverdracht ais bedoeld in artikel 31.1 geldt, in afwijking van artikei 26.1, dat de verhoging jaariijks minimaal x,xx% is. Ligt de overdrachtsdatum van de waardeoverdracht vóór Ijanuari 2015, dan bedraagt de jaariijkse verhoging minimaal 3,75%. 26.5. ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen dat ls Ingegaan, wordt jaarlijks per 1 Januari verhoogd met x,xx%.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
26.6.
ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN
Het arbeidsongeschiktheidspensioen dat is ingegaan, wordt jaariijks per Ijanuari verhoogd met 2,00%.
Artikel 27 27.1.
HERSTEL FINANCIEEL EVENWICHT
VERBETEREN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
Blijkt het totaal van de door het beroepspensioenfonds gevormde vermogen op enig moment hoger te zljn dan de volgens de actuaris noodzakelijk geachte totale omvang vande pensioenverplichtingen inclusief de noodzakelijke reserves, dan zal het bestuurvan het beroepspensioenfonds in overieg met de actuaris besluiten om het overschot te bestemmen voor het verbeteren van de aanspraken en rechten op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Bij het vaststellen van het overschot houdt het bestuur van het beroepspensioenfonds rekening met het advies van de actuaris over de wenselijkheid van het al of niet vormen van een extra reserve. Bij het bepalen van de procentuele verhoging in verband met het herstellen van het financieel evenwicht van het beroepspensioenfonds wordt, conform artikel 26.2, rekening gehouden met de door de deelnemer of gewezen deelnemer bij de keuzeverzekeraars opgebouwde normpensioenen. Voordat het bestuurvan het beroepspensioenfonds definitief kan bestuiten over het bestemmen van het overschot, moet de aigemene vergadering van de Beroepspensioenvereniging Huisartsen worden gehoord over het voorgenomen besluit. Voorde pensioenaanspraken en pensioenrechten verkregen uit waardeoverdracht geldt in afwijking van het voorgaande, dat de procentuele verhoging van die pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van dit artikel niet meer bedraagt dan het verschil tussen: " de totale procentuele verhoging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten die niet zijn verkregen uit waardeoverdracht op grond van artikel 26.1 en dit artikel, en • de procentuele verhoging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten die zijn verkregen uit waardeoverdracht op grond van artikel 26.4. De bepalingen in dit artikel gelden niet voor backservicepensioenrechten, tijdelijk aanvullend partnerpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioenen. 27.2. AANPASSEN PENSIOENREGLEMENT MET BETREKKING TOT PENSIOENVOORZIENINGEN
Wanneer de bezittingen van het beroepspensioenfonds bestemd voor de dekking van de pensioenverplichtingen, samen met de voor dat doel te verwachten inkomsten ontoereikend zijn ter dekking van die pensioenverplichtingen, is het bestuur verplicht om binnen het raam van de door de actuaris voorgestelde alternatieve oplossingen het pensioenreglement met betrekking tot deze voorzieningen zodanig te wijzigen, dat het financiële evenwicht wordt hersteld, dit met inachtneming van het bepaalde ln artikel 16 van de statuten van het beroepspensioenfonds en de toepasselijke wettelijke bepalingen. 27.3. PENSIOENRESERVE IS ONVOLDOENDE
Wanneer op enig moment blijkt dat de reserves die het beroepspensioenfonds heeft gevormd met betrekking tot de normpensioenen, lager zijn dan volgens de door de actuaris uitgevoerde berekeningen noodzakelijk is, zai het bestuurvan het beroepspensioenfonds in overieg met de actuaris besluiten om de tekorten hetzij te compenseren door het verhogen van de pensioenpremie, hetzij door het veriagen van de pensioenaanspraken en/of de pensioenrechten in overeenstemming^ met artikel 27.4.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
27.4.
VERMINDEREN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
Het beroepspensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer voltedig door waarden zijn gedekt; b. het beroepspensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiteriijk binnen een jaar te voldoen aan artikel 126 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het beroepspensioenfonds informeert alle belanghebbenden schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering als bedoeld in dit artikel, kan pas op zijn vroegst een maand nadat de belanghebbenden en De Nederlandse Bank hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd. De in dit lid gebruikte begrippen worden opgevat overeenkomstig de betekenis van deze begrippen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Artikel 28
KEUZEVERZEKERAARS EN WINSTDELING
28.1. WINSTDEUNG
Voor het bepalen van de verhoging als bedoeld ln artikel 26.1 wordt rekening gehouden met de door de deelnemerof gewezen deelnemer blj de keuzeverzekeraars opgebouwde normpensioenen. Hierbij wordt verondersteld dat de bij de keuzeverzekeraars opgebouwde nominale normpensioenen een gelijke winstdeling kennen als het beroepspensioenfonds. Deze winstdeling is onderdeel van de totale verhoging als bedoeld in Artikel 26 en Artikel 27. Voor de vrijgevestigd huisarts met opbouw van het normpensioen bij een keuzeverzekeraar wordt de winstdeling over het nominale normpensioen niet toegekend door het beroepspensioenfonds, maar door de keuzeverzekeraar op basis van het door de keuzeverzekeraar op de normpensioenverzekering gemaakte rendement. De winstdeling van de keuzeverzekeraars kan hoger of lager zijn dan de winstdeling van het beroepspensioenfonds. De hoogte van de totale verhoging door het beroepspensioenfonds wordt ten minste gesteid op nihil, afgezien van het bepaalde in artikel 27.3 en artikel 27.4. 28.2. KEUZEVERZEKERAARS OLMA EN WAA Voor de normpensioenaanspraken en normpensioenrechten die in aanvang zijn opgebouwd bij de keuzeverzekeraar OLMA en/of WAA en waarvan de polissen vervolgens zijn overgedragen aan het beroepspensioenfonds geldt dat de winstdeling van het beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 28.1 wordt veriaagd met 0,50% (OLMA) respectievelijk 1,00% (WAA). De hoogte van de totale verhoging door het beroepspensioenfonds wordt ten minste gesteld op nihil, afgezien van het bepaalde in artikel 27.3 en artikel 27.4,
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
HOOFDSTUK 8 Artikel 29
BIJZONDERE GEBEURTENISSEN
SCHEIDING EN DE GEVOLGEN VOOR HET OUDERDOMSPENSIOEN
29.1. VEREVENEN OUDERDOMSPENSIOEN
De gewezen echtgenoot, gewezen echtgenote of gewezen geregistreerde partner (vereveningsgerechtigde) van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft blj scheiding recht op uitbetaling van een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen op grond van de Wet verevening pensioenrechten blj schelding. Voorwaarde is wel dat een verzoektot het gesplitst uitbetalen van het ouderdomspensioen door het beroepspensioenfonds, tijdig bij het beroepspensioenfonds wordt ingediend. Onder scheiding wordt in dit artikel verstaan echtscheiding, scheiding van tafel en bed en het beëindigen van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing of een aansluitend huwelijk tussen dezelfde partners. 29.2.
UITSLUITEN VEREVENEN OUDERDOMSPENSIOEN
De vereveningsgerechtigde en de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kunnen het toepassen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in de huwelijkse voorwaarden, de partnerschapsvoorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding uitsluiten. 29.3.
TERMUN INDIENEN VERZOEK VEREVENEN
De deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of vereveningsgerechtigde dient het verzoek om het opgebouwde ouderdomspensioen te verevenen binnen twee jaar na de datum van de scheiding door middel van het wettelijk voorgeschreven formulier te melden aan het beroepspensioenfonds. 29.4.
BEËINDIGEN AANGEMELD PARTNERSCHAP EN VEREVENEN OUDERDOMSPENSIOEN
Bij het beëindigen van het aangemeld partnerschap anders dan door de dood of vermissing van de aangemelde partner heeft de gewezen aangemelde partner van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde recht op uitbetaling van een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen. Voorwaarde is dat de gewezen aangemelde partneren de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde binnen twee jaar na het tijdstip van het beëindigen van het aangemelde partnerschap, het beroepspensioenfonds schriftelijk verzoeken om het opgebouwde ouderdomspensioen te verevenen conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. 29.5.
HOOGTE BIJZONDER OUDERDOMSPENSIOEN
De vereveningsgerechtigde heeft op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op 50% van het gedurende het huwelijk dan wel geregistreerde partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen. Voor de gewezen aangemelde partner gaat het om 50% van het tijdens de duur van het aangemeld partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen. Het aan de gewezen partner toekomende deel van het opgebouwde ouderdomspensioen wordt bijzonder ouderdomspensioen genoemd. Het bijzonder ouderdomspensioen volgt de keuze van de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot het vervroegen of uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ais bedoeld in Artikel 20 en Artikel 21 en de keuze voor conversie als bedoeld ln Artikel 22.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
29.6.
GEEN VEREVENING BU KLEIN BÜZONDER OUDERDOMSPENSIOEN
Het ouderdomspensioen wordt niet verevend indien het aan de gewezen partner toekomende deel van het opgebouwde ouderdomspensioen op het tijdstip van scheiding gelijk is aan of lager is dan het in artikel 3, Üd 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij schelding bedoelde bedrag. Bij het vaststellen van de hoogte van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van het ouderdomspensioen op de pensioenleeftijd vóór conversie als bedoeid in Artikel 22. 29.7.
AFWUKENDE VERDELING
De gewezen partneren dedeelnemer, gewezen deelnemerof gepensioneerde kunnen in de huwelijkse voorwaarden, de partnerschapsvoorwaarden of schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding een van artikel 29.5 afwijkend percentage of periode overeenkomen, mits: a. de gekozen periode in volle maanden wordt bepaald. Heeft de in aanmerking te nemen periode geheel ofgedeeltelijk betrekking op de periode vóór 1 januari 2012 dan geidt, voor het als vrijgevestigd hulsarts opgebouwde deel, dat de in aanmerking te nemen periode van vóór 2012 in volle kalenderkwartalen dient te worden bepaald; en b. het bijzonder ouderdomspensioen leidt tot een bedrag dat hoger is dan het bedrag als bedoeld in artikel 29.6; en c. hetverzoek binnen de termijn als bedoeld ln artikel 29.3 dan wel artikel 29.4 zijn ingediend. 29.8.
BEGIN EN EINDE BIJZONDER OUDERDOMSPENSIOEN
Het bijzonder ouderdomspensioen gaat in op het moment dat het ouderdomspensioen voor de deelnemer of gewezen deelnemer ingaat. Bij de gepensioneerde gaat het bijzonder ouderdomspensioen in, in de maand volgend op de maand waarin het beroepspensioenfonds het verzoek heeft ontvangen. Het bijzonder ouderdomspensioen vervalt op het moment dat het ouderdomspensioen eindigt. Overiijdt de gewezen partner vóór de gepensioneerde, dan eindigt het bijzonder ouderdomspensioen op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt, is het bijzonder ouderdomspensioen vóór of op Ijanuari 2012 geheel ofgedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het pensioenrecht eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de gewezen partner overiijdt. Vanaf het moment dat het bijzonder ouderdomspensioen eindigt, wordt het volledige ouderdomspensioen (weer) aan de gepensioneerde uitgekeerd, 29.9. EIGEN AANSPRAAK VOOR GEWEZEN PARTNER OP OUDERDOMSPENSIOEN
De gewezen partner en de deelnemer of gewezen deelnemer kunnen bij huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden dan wei bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding overeenkomen dat de vereveningsgerechtigde in plaats van een recht op uitbetalen van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in Artikel 30, een eigen aanspraak op ouderdomspensioen bij het beroepspensioenfonds krijgt (geconverteerd ouderdomspensioen).
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Aan het omzetten van de aanspraak van de gewezen partner op bijzonder ouderdomspensioen en bijzonder partnerpensioen in een eigen aanspraak op geconverteerd ouderdomspensioen worden de volgende voorwaarden gesteld: a. het bestuur van het beroepspensioenfonds stemt in met het omzetten; b. het ouderdomspensioen wordt in verband met het omzetten definitief verminderd. Het bepaalde in de iaatste zin van artikel 29.8 en artikel 11.10 is na omzetten dus niet van toepassing; c. het ouderdomspensioen is nog niet geheel ofgedeeltelijk ingegaan; d. de gewezen partner op het moment van ontvangst van het verzoek door het beroepspensioenfonds jonger is dan de pensioenleeftijd; e. nader door het bestuur van het beroepspensioenfonds te bepalen voorwaarden, waaronder medische. 29.10. BEGIN EN EINDE GECONVERTEERD OUDERDOMSPENSIOEN
Het geconverteerd ouderdomspensioen gaat in de op de pensioenleeftijd van de gewezen partner. Het geconverteerde ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overiijdt. Voor de gewezen partner met een geconverteerd ouderdomspensioen dat vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het pensioenrecht eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de gewezen partner overiijdt. 29.11. AANPASSEN VAN HET BIJZONDER EN GECONVERTEERDE OUDERDOMSPENSIOEN
De aanspraak op of het recht op bijzonder ouderdomspensioen dan wel geconverteerd ouderdomspensioen wordt jaarlijks aangepast op grond van HOOFDSTUK 7. 29.12. WUZIGEN PENSIOENLEEFTUD EN GEVOLGEN HOOGTE GECONVERTEERDE OUDERDOMSPENSIOEN
Wijzigt de pensioenleeftijd van het ouderdomspensioen dan wordt, conform artikel 10.10, de pensioenleeftijd voor het geconverteerde ouderdomspensioen vastgesteld en bij wijzigen ervan, wordt de hoogte vermenigvuldigd met de coiiectieve uitstelfactoren. 29.13. K0STEN Het beroepspensioenfonds is bevoegd om de kosten ln verband met het verevenen van het ouderdomspensioen bij de vereveningsgerechtigde en de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde bij ieder voor de helft in rekening te brengen, tenzij het bestuur besluit de kosten te verhalen op het netto uit te betalen pensioen. Artikel 30
SCHEIDING EN DE GEVOLGEN VOOR HET PARTNERPENSIOEN
30.1. BÜZONDER PARTNERPENSIOEN
De gewezen partner van de deelnemer, gewezen deelnemerof gepensioneerde krijgt bij scheiding een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Onder scheiding wordt in dit artikei verstaan echtscheiding, het ontbinden van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, anders dan door de dood of vermissing. Ook het beëindigen van het aangemeld partnerschap anders dan door de dood of vermissing wordt onder scheiding verstaan.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
30.2. HOOGTE BIJZONDER PARTNERPENSIOEN De hoogte van de premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen is voor de gewezen partner van; a. de deelnemer gelijk aan het opgebouwde partnerpensioen als bedoeld ln artikel 11.5, onder A, tot de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgeriijke stand. b. de gewezen deelnemer gelijk aan het partnerpensioen waarop de gewezen deelnemer bij het beëindigen van het deelnemerschap als bedoel in Artikel 16 aanspraak heeft behouden, verhoogd met het bij het beëindigen door uitruil verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in Artikel 18. c. een gepensioneerde gelijk aan het partnerpensioen waarop de gepensioneerde na ingang van het ouderdomspensioen aanspraak heeft behouden. De hoogte van het op grond van de vorige alinea berekende partnerpensioen wordt verminderd met de hoogte van het bijzonder partnerpensioen dat aan eerdere gewezen partners is toegekend. Artikel 11.3, laatste bullit, en artikel 11.9 zijn van toepassing op het bijzonder partnerpensioen. 30.3. BEGIN EN EINDE
Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gerechtigde tot het bijzonder partnerpensioen overiijdt. Als het bijzonder partnerpensioen vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan, dan geldt voor het ats vrijgevestigd huisarts opgebouwde deet, dat het bijzonder partnerpensioen eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de bijzonder partnerpensioengerechtigde overiijdt. Gaat het bijzonder partnerpensioen na 1 januari 2012 in en het ouderdomspensioen van de overieden gepensioneerde is vóór of op Ijanuari 2012 geheel ofgedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het bijzonder partnerpensioen ingaat op de eerste dag van het kalenderkwartaal, volgend op het kalenderkwartaal waarin de gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de bijzonder partnerpensioengerechtigde overlijdt. 30.4. OP VERZOEK GEEN BÜZONDER PARTNERPENSIOEN De gewezen partner heeft geen recht op bijzonder partnerpensioen indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner dit ln de huwelijkse voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden dan wel bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding zijn overeenkomen. Aan het afzien door de gewezen partner van het recht op bijzonder partnerpensioen worden de volgende voorwaarden gesteld: a. het verzoek binnen zes maanden na het tijdstip van scheiding door het beroepspensioenfonds zljn ontvangen; b. de gewezen partner ziet af van zijn volledige aanspraak op bijzonder partnerpensioen; c. het beroepspensioenfonds is bereid het uit de afwijking voortvloeiende pensioenrisico te dekken. 30.5.
AANPASSEN VAN HET BIJZONDER PARTNERPENSIOEN
De hoogte van het bijzonder partnerpensioen wordt jaarlijks aangepast op grond van HOOFDSTUK 7.
46
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
30.6.
OVERDRAGEN BÜZONDER PARTNERPENSIOEN
Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overieden deelnemer, gewezen deelnemerof gepensioneerde, mits; a. het beroepspensioenfonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van hetrisicote dekken; en b. de vervreemding onherroepelijk is; en c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verieden akte.
Artikel 31
WAARDEOVERDRACHT
3 1 . 1 . INKOMENDE WAARDEOVERDRACHT
Inkomende waardeoverdracht houdt in dat de deelnemer die vóór de aanvang van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling, pensioenaanspraken heeft opgebouwd bij een (beroeps)pensioenfonds of verzekeraar in de zin van de Pensioenwet of de Wet verplichte beroepspensioenregeling, deze pensioenaanspraken door middel van waardeoverdracht overdraagt aan het beroepspensioenfonds ter verwerving van extra pensioenaanspraken bij het beroepspensioenfonds. 31.2.
TERMIJN INDIENEN VERZOEK INKOMENDE WAARDEOVERDRACHT
De deelnemer moet het verzoek tot inkomende waardeoverdracht binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 2.1 indienen bij het beroepspensioenfonds. 31.3.
EXTRA PENSIOENAANSPRAKEN
Het beroepspensioenfonds zet de van het andere (beroeps)pensioenfonds of de verzekeraar ontvangen overdrachtswaarde om in extra aanspraken op normpensioen. Deze extra aanspraken op norm pensioen worden jaariijks overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.4, onvoorwaardelijk verhoogd. 31.4.
VOORWAARDEN INKOMENDE WAARDEOVERDRACHT
Naast het op tijd indienen van het verzoek als bedoeld in artikel 31.2, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden: a. het deelnemerschap ln de pensioenregeling van het (beroeps)pensloenfonds of de verzekeraar als bedoeld ln artikel 31.1 moet op of na Ijanuari 2007 zijn beëindigd; b. het deelnemerschap in de beroepspensioenregeling voor huisartsen is aangevangen op of na 1 januari 2007. Op de inkomende waardeoverdracht zijn verder de wettelijke bepalingen zoals die zijn opgenomen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing. 31.5.
UITGAANDE WAARDEOVERDRACHT
Uitgaande waardeoverdracht houdt in dat de gewezen deelnemer de bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken door middel van waardeoverdracht overdraagt aan een (beroeps)pensioenfonds of verzekeraar in de zin van de Pensioenwet of de Wet verplichte beroepspensioenregeling ter verwerving van extra pensioenaanspraken.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
31.6.
VOORWAARDEN UITGAANDE WAARDEOVERDRACHT
De gewezen deelnemer die gebruik wenst te maken van uitgaande waardeoverdracht als bedoeld in artikel 31.5 moet zijn verzoek binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap in de nieuwe (beroeps)pensloenregellng, bij het nieuwe (beroeps)pensioenfonds of de verzekeraar Indienen. Daarnaast moet het deelnemerschap als bedoeld ln Artikel 16 op of na 1 januari 2007 zijn beëindigd. Op de uitgaande waardeoverdracht zijn verder de wettelijke bepalingen zoals die zijn opgenomen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing. 31.7.
INKOMENDE WAARDEOVERDRACHT GEVOLGD DOOR UITGAANDE WAARDEOVERDRACHT
De uit inkomende waardeoverdracht verkregen pensioenaanspraken zullen bij uitgaande waardeoverdracht inclusief de waarde van de op grond van HOOFDSTUK 7 toegekende verhogingen en de vanaf de overdrachtsdatum nog toe te kennen onvoorwaardelijke verhogingen als bedoeld ln artikel 26.4, worden overgedragen. 31.8.
GEVOLG UITGAANDE WAARDEOVERDRACHT
Bij uitgaande waardeoverdracht vervallen alle pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer ten opzichte van het beroepspensioenfonds. 31.9.
UITGAANDE WAARDEOVERDRACHT EN BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWDE PENSIOENAANSPRAKEN
Voor zover de gewezen deelnemer pensioenaanspraken bij een keuzeverzekeraar heeft opgebouwd, is uitgaande waardeoverdracht slechts mogelijk indien de betrokken keuzeverzekeraar meewerkt aan de uitgaande waardeoverdracht.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
HOOFDSTUK 9
Artikel 32
OVERIGE BEPAUNGEN
FISCALE BEPALINGEN
32.1. AFKOOPVERBOD
De pensioenaanspraken en pensioenrechten van deze beroepspensioenregeling kunnen nletworden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 32.2.
GEEN AANSPRAKELUKHEID BEROEPSPENSIOENFONDS
De deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde, de nagelaten (gewezen) partner en kind(eren) zijn en blijven volledig aansprakelijk voor de fiscale gevolgen die voortvloeien uit het niet of niet tijdig verstrekken van informatie en/of gegevens die nodig zijn voor het correct uitvoeren van deze pensioenregeling. Dit geidt ookvoor hetverstrekken van onjuiste of onvolledige informatie en/of gegevens. Daarnaast is het beroepspensioenfonds niet aansprakelijk voor de gevolgen die voortvloeien uit de nalatigheid in het voldoen aan de verzekeringsplicht of aan de verplichtingen uit hoofde van dit pensioenregiement dan wel uit het niet of niet tijdig betalen van de pensioenpremie. 32.3. GlUClAUSULE Indien deze beroepspénsioenregeling niet in overeenstemming is met de opvattingen van de belastingdienst en/of de belastingrechteren daardoor de beroepspensioenregeling niet of niet volledig als zodanig wordt aanvaard, zai de beroepspensioenregeling worden vervangen door een pensioenregeling die wei overeenstemt met de fiscale eisen. Het beroepspensioenfonds en de Beroepspensioenvereniging Huisartsen zijn bevoegd zich neer te leggen bij de uitspraak van de belastingdienst en/of de belastingrechter. Het aanpassen van het pensioenregtement vindt met terugwerkende kracht ptaats tot de datum van invoeren pf wijzigen van de pensioenregeling. Bij het aanpassen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij dit pensioenreglement. Artikel 33
UITBETALEN VAN DE PENSIOENEN
33.1. MAANDELUKSE UITKERING
Het uitbetalen van de voor rekening van het beroepspensioenfonds komende pensioenrechten geschiedt in Nederlands wettig betaalmiddel door het beroepspensioenfonds aan de rechthebbende in maandelijkse termijnen bij nabetaling.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
33.2.
BANKREKENING
Het uitbetalen van de pensioentermijnen vindt plaats op een door de rechthebbende op te geven bankrekening. In het geval dat een rechthebbende een bankrekening opgeeft bij een hiet in Nederland gevestigde bankinstelling, vindt het uitbetalen op de opgegeven bankrekening bij de niet in Nederland gevestigde bankinstelling plaats indien het beroepspensioenfonds in het bezit is van: a. het adres van de rechthebbende en de niet in Nederiand gevestigde bankinstelling; b. de BIC-code en/of IBAN-code van de niet in Nederland gevestigde bankinstelling. Bij het uitbetalen op een bankrekeningnummer bij de niet in Nederland gevestigde bankinstelling is het beroepspensioenfonds bevoegd de transactiekosten van het uitbetalen blj de rechthebbende in rekening te brengen. Dit geschiedt door middel van het in mindering brengen van de kosten op de uit te keren pensioentermijnen, 33.3. BEWIJS VAN IN LEVEN ZUN OF STUDEREN Het beroepspensioenfonds is bevoegd het uitbetalen van een pensioentermijn afhankelijk te stellen van een bewijs van in leven zljn van de betrokkene en - voor wat betreft het uit te keren wezenpensioen aan een kind boven de leeftijd van 18 jaar - van een bewijs, dat het kind studeert of invalide is. 33.4. WEHEUJKE INHOUDING De pensioentermijnen worden door het beroepspensioenfonds verminderd met de wettelijk voorgeschreven inhoudingen. 33.5. GEEN VERJARING De pensioentermijnen verjaren niet bij leven van de pensioengerechtigde, 33.6. FISCALE KWALIFICATIE PENSIOENRECHT Deze bepaling geldt voor de pensioengerechtigden waarvan de eerste pensioentermijn na 1 januari 2015 ingaat. Indien en zodra een pensioenrecht bovenmatig wordt, wordt het pensioenrecht op het direct aan het eerste moment van overschrijden van de grens zoals bedoeld ln hoofdstuk IIB en Vlll van de Wet op de loonbelasting 1964 voorafgaande tijdstip gesplitst in een niet-bovenmatig en bovenmatig gedeelte. Het niet-bovenmatig gedeelte wordt met Inachtneming van artikel 33.4 uitgekeerd als pensioen in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Het bovenmatige gedeelte wordt, met inachtneming van artikel 33.4 uitgekeerd als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 34
BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWDE PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
34.1. PENSIOENLEEFTIJD KEUZEVERZEKERAAR Voor de aanspraken op ouderdomspensioen die de deelnemer of gewezen deelnemer bij een keuzeverzekeraar heeft opgebouwd, geldt, in afwijking van het bepaalde in Artikel 1, dat de pensioenleeftijd voor dit deel van het ouderdomspensioen gelijk is aan de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Daarnaast geldt voor pensioenaanspraken die via fractieverzekeringen zijn verzekerd bij keuzeverzekeraar Stad Rotterdam dat de pensioendatum gelijk is aan de eerste dag van het kalenderkwartaal die volgt op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenleeftijd bereikt.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
34.2.
VERVROEGEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
In afwijking van het bepaalde in artikei 20.2 kan de deelnemer of gewezen deelnemer voor de bij de keuzeverzekeraar opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, de ingangsdatum één of meer kalendermaanden, maar niet meer dan zestig, geheel ofgedeeltelijk eerder in laten gaan. Het eerder in laten gaan kan alleen indien binnen de grenzen wordt gebleven van artikel 3.18 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001. 34.3. UITSTELLEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
ln afwijking van het bepaalde in artikel 21.2 kan de deelnemer of gewezen deelnemer de bij de keuzeverzekeraar opgebouwde pensioenaanspraken, de ingangsdatum van het ouderdomspensioen één of meer kalendermaanden, maar niet meer dan zestig, geheel ofgedeeltelijk later in laten gaan. 34.4.
EIGEN FLEXIBIUSERINGSFACTOREN
Voor de bij de keuzeverzekeraar opgebouwde pensioenaanspraken gelden de ruil-, vervroegings- en uitstelfactoren van de keuzeverzekeraar waar het normpensioen is opgebouwd. 34.5. KEUZEVERZEKERAARS OLMA EN WAA Voor de deelnemerof gewezen deelnemer met normpensioenaanspraken die ln aanvang zljn opgebouwd bij de keuzeverzekeraar OLMA en/of WAA en waarvan de polissen vervolgens zljn overgedragen aan het beroepspensioenfonds, gelden dezelfde pensioenleeftijd, collectieve uitstelfactoren en flexibiliseringsfactoren als voor pensioenaanspraken die blj het beroepspensioenfonds zijn opgebouwd. Artikel 35
HARDHEIDSCLAUSULE
Het bestuurvan het beroepspensioenfonds heeft het recht in bijzondere gevallen, waarin daartoe naar het oordeel van het bestuur van het beroepspensioenfonds aanleiding bestaat, ten gunste van een deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of de nagelaten (gewezen) partner of klnd(eren) van de bepalingen van dit pensioenreglement af te wijken, mits deze afwijking aan de rechten van anderen geen nadeel toebrengt en binnen de grenzen wordt gebleven van artikel 3.18 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001. Artikel 36
GEMOEDSBEZWAREN
36,1. BEZWAAR TEGEN VERZEKEREN
De deelnemer ten aanzien van wie het bestuur van het beroepspensioenfonds de overtuiging heeft gekregen, dat hij gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd, wordt op een met redenen omklede aanvraag door het bestuur vrijgesteld van de plicht tot deelname in de in de statuten en dit pensioenreglement neergelegde beroepspénsioenregeling. Het bestuurvan het beroepspensioenfonds ls bevoegd voorwaarden aan de vrijstelling te verbinden. In geval van het verlenen van een vrijstelling zijn de bepalingen van de statuten van het beroepspensioenfonds en het pensioenreglement vanaf het tijdstip waarop de vrijstelling van kracht is op de betrokkene niet van toepassing, tenzij in dit pensioenreglement anders wordt bepaald. Het beroepspensioenfonds verstrekt de betrokkene een bewijs van de vrijstelling.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
36.2.
W E L PENSIOENPREMIE VERSCHULDIGD
De huisarts die op grond van artikel FoutI Verwijzingsbron niet gevonden, vrijsteliing heeft gekregen, is verplicht dezelfde pensioenpremie aan het beroepspensioenfonds te betalen, welke hij aan het beroepspensioenfonds verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had verkregen. 36.3.
GEBLOKKEERDE SPAARREKENING
|
De door het beroepspensioenfonds van de gemoedsbezwaardé huisarts ontvangen bedragen worden ten name van de gemoedsbezwaardé huisarts gestort op een spaarrekening bij een bankinstelling ter keuze van de gemoedsbezwaardé huisarts. Indien de gemoedsbezwaardé huisarts niet binnen drie maanden nadat de huisarts door het bestuur van het beroepspensioenfonds van de verieende vrijstelling in kennis is gesteld, aan het bestuur van het beroepspensioenfonds heeft medegedeeld bij welke bankinstelling de bedragen dienen te worden gestort, worden de ontvangen bedragen gestort op een spaarrekening bij een door het bestuurvan het beroepspensioenfonds aan te wijzen bankinstelling. Het satdo van de spaarrekening is geblokkeerd tot het tijdstip waarop de gemoedsbezwaardé huisarts hetzij de pensioenleeftijd bereikt, hetzij voordien overiijdt. 36.4.
EINDE VRIJSTELLING
Het bestuurvan het beroepspensioenfonds is verpiicht de vrijstelling in te trekken, indien: a. de betrokkene dit verzoekt; • b. de omstandigheid, op grond waarvan vrijstelling is verieend, niet meer aanwezig is. c. de betrokkene de aan de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 36.5.
GEVOLG INTREKKEN VRIJSTELUNG
Indien het bestuurvan het beroepspensioenfonds opgrond van artikel 36.4 de vrijstelling intrekt, worden de bepalingen van de statuten van het beroepspensioenfonds en de overige bepalingen van het pensioenreglement op de gemoedsbezwaardé huisarts van krdicht vanaf het tijdstip waarop de verleende vrijstelling wordt ingetrokken. 36.6.
UITKERING VANAF BEREIKEN PENSIOENLEEFTIJD
Het beroepspensioenfonds keert ten laste van de geblokkeerde spaarrekening het gespaarde bedrag in getijke termijnen uit aan de gemoedsbezwaardé huisarts vanaf hjet bereiken van de pensioenleeftijd. De uitkeringsperiode bedraagt vijfentwintig jaar. 36.7.
GEMOEDSBEZWAARDÉ HUISARTS OVERLUDT OP OF VÓÓR BEREIKEN PENSIOENLEEFTUD
Als de gemoedsbezwaardé hulsarts overiijdt voordat de pensioenvervangende uitkeringen op grond van artikel 36.6 zljn ingegaan, geldt het volgende: a. het beroepspensioenfonds keert ten laste van de geblokkeerde spaarrekening het gespaarde bedrag uit in gelijke termijnen aan de partner van de gemoedsbezwaardé huisarts als bedoeld ln Artikel 1. De uitkeringsperiode bedraagt vijfentwintig jaar; b. bij het ontbreken van een partner (of bij diens overlijden) keert het beroepspensioenfonds (het restant van) het spaarbedrag in gelijke termijnen uit aan het kind als bedoeld ln Artikel 1 die de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt. Zijn er meerdere kinderen, dan ontvangt ieder kind een evenredig deel van het totale spaarbedrag. De uitkeringsperiode eindigt op de laatste dag van de maand waarin het kind de leeftijd van 2:7 jaar bereikt; c. als er geen partner of uitkeringsgerechtigd kind (meer) is, keert het beroepspensioenfonds (het restant van) het spaarbedrag in één bedrag uit aan de erfgenamen. 36.8.
GEMOEDSBEZWAARD HUISARTS OVERLUDT NA BEREIKEN PENSIOENLEEFTIJD
Als de gemoedsbezwaardé huisarts overiijdt nadat de uitkeringen als bedoeid ln artikel 36.6 zijn ingegaan, zet het beroepspensioenfonds het betalen van de uitkering voorde nog resterende looptijd voort overeenkomstig het bepaalde ln artikel 36.7.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
36.9.
GEMOEDSBEZWAARD HUISARTS EN ECHTBREUK
De geblokkeerde spaarrekening kan bij echtbreuk niet geheel ofgedeeltelijk worden toebedeeld aan de partner van de gemoedsbezwaardé hulsarts.
Artikel 37
BESTUURSBESLUITEN EN FACTOREN
37.1. BEKEND MAKEN BESLUITEN BESTUUR
De besluiten die het bestuurvan het beroepspensioenfonds in het kader van dit pensioenreglement neemt, worden op een door het bestuurvan het beroepspensioenfonds te bepalen wijze bekendgemaakt, tenzij in dit pensioenreglement anders wordt bepaald. 37.2. UITVAARDIGEN ALGEMENE REGELS Het bestuur van het beroepspensioenfonds is bevoegd algemene regels uit te vaardigen voor het uitvoeren van één of meerdere onderdelen in dit pensioenreglement. Deze algemene regels worden op een door het bestuur van het beroepspensioenfonds te bepaien wijze bekendgemaakt. 37.3.
COLLECTIEVE UITSTELFACTOREN
Bij het wijzigen van de pensioenleeftijd steit het bestuur van het beroepspensioenfonds de collectieve uitstelfactoren als bedoeld in artikel 10.10 vast voor de bij het beroepspensioenfonds opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. De collectieve uitstelfactoren wordt vastgesteld op het moment dat de pensioenleeftijd wijzigt. 37.4. FLEXIBILISERINGSFACTOREN
De flexibiliseringsfactoren voor de bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18.5 (uitruilfactoren), artikel 19.5 (uitruilfactoren), artikel 20.4 (vervroegingsfactoren}, artikel 21.4 (uitstelfactoren) en artikei 22.3 (conversiefactoren) gelden voor vijfjaar. Na afloop van deze periode stelt het bestuurvan het beroepspensioenfonds de flexibiliseringsfactoren bij bestuursbesluit opnieuw vast. Het bestuurvan het beroepspensioenfonds is daarnaast bevoegd om de aan de flexibiliseringsfactoren ten grondslag liggende actuariële uitgangspunten Jaariijks te toetsen aan de actuele actuariële grondslagen van het beroepspensioenfonds en, indien noodzakelijk, te besluiten tot het tussentijds herzien van de flexibiliseringsfactoren. Een wijziging van de flexibiliseringsfactoren kan geen inbreuk maken op de vóór het tijdstip van wijzigen door uitruil en/of conversie en/of vervroegen of uitstel verkregen pensioenaanspraken en pensioenrechten. De flexibiliseringsfactoren zijn van toepassing op hen die in een desbetreffende periode gedurende welke de flexlbiliseringsfactoren van kracht zijn, gebruik maken van flexibiliseringsmogelijkheden als bedoeld in HOOFDSTUKS. Tot de bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken behoren ook de bij de keuzeverzekeraars OLMA en WAA opgebouwde pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 28.2. 37.5. KORTINGSFACTOR
Het bestuur van het beroepspensioenfonds stelt voor conversie de kortingsfactor als bedoeid in artikel 22.5 vast.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
37.6. UITGESTELDE INGANGSDATUM OUDERDOMSPENSIOEN EN WIJZIQEN UITSTELFACTOR
ln afwijking van het bepaalde in artikel 37.4 geldt dat indien de gewezen deelnemer de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geheel ofgedeeltelijk heeft uitgesteld, de uitstelfactoren als bedoeld in artikel 21.4, zoals die golden op het tijdstip van uitstel, van toepassing blijven. Artikel 38 ONVOORZIENE GEVALLEN ln alle gevallen waarin dit beroepspensioenreglement niet voorziet, beslist het bestuurvan het beroepspensioenfonds. Artikel 39 INTREKKEN VERPLICHTSTELLING De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ln bepaalde gevallen de bevoegdheid om de verplichting tot deelnemen aan de beroepspensioenregeling voor hulsartsen geheel of gedeeltelijk in te trekken. Als de minister dat doet, geldt het volgende: a. De plicht tot deelname aan de beroepspénsioenregeling voor huisartsen eindigt met Ingang van de datum waarop de verplichtstelling wordt ingetrokken, waardoor er vanaf dat moment: " geen verdere opbouw meer plaats vindt; en • geen pensioenpremie meer is verschuldigd. b. De hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken wordt op basis van het bepaalde ln artikel 16.3 vastgesteld. Artikel 40 KLACHTEN Een deelnemer, gewezen deelnemer, partner, gewezen partner of pensioengerechtigde die ontevreden is over de dienstverlening of de wijze waarop de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door het beroepspensioenfonds heeft het recht om daarover een klacht in te dienen. De klacht dient te worden ingediend bij het beroepspensioenfonds op de wijze als is omschreven in de Klachtenprocedure Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen (SPH). De klachtenprocedure staat op www.huisartsenpensioen.nl. Artikel 41 GESCHILLEN Elke belanghebbende kan een geschil met het beroepspensioenfonds blj de Commissie van Geschillen indienen. Of er sprake is van een geschil en hoe het geschil aanhangig gemaakt kan worden, is beschreven in het Reglement geschillenregeling Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen. De geschillenregeling staat op www.huisartsenpensioen.nl. Artikel 42
OVERGANGSBEPALINGEN
42.1. INBRENGEN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
Alle bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten zoals die zijn vastgesteld op 31 december 2014 zijn per 1 januari 2015 ongewijzigd ingebracht in deze pensioenregeling. Het vaststellen van de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten geschiedt op basis van het "pensioenreglement 2007, versie 1 januari 2014" dan wel het pensioenreglement dat gold op het moment van beëindigen van het deelnemerschap Indien dat tijdstip vóór 2014 is gelegen.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
42.2.
VERHOGEN INGEBRACHTE PENSIOENAANSPRAKEN IN VERBAND MET GEWIJZIGDE PENSIOENLEEFTUD
Als gevolg van het verhogen van de pensioenleeftijd van het ouderdomspensioen per 1 Januari 2015 van 65 naar 67, zijn de op grond van artikel 42.1 ingebrachte aanspraken op ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen die zijn opgebouwd bij het beroepspensioenfonds verhoogd met de door het bestuur van het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.3 vastgestelde collectieve uitstelfactor 2014-2015. Niet verhoogd worden de ingebrachte aanspraken op ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen die op Ijanuari 2015 Ingaan en de door de gewezen deelnemer bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken waarvan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op grond van artikel 19 of artikel 20 van het "pensioenregiement 2007, versie 1 januari 2014" vóór of op 1 januari 2015 geheel of gedeeltelijk is uitgesteld. 42.3.
FLEXIBILISERINGSMOGELUKHEDEN EN INGANG PENSIOEN OP 1 JANUARI 2015
Op het ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen, geconverteerd ouderdomspensioen, partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen dat op 1 januari 2015 ingaat zljn in plaats van de flexibitiseringsmogelijkheden van HOOFDSTUK 5 van dit pensioenreglement, de flexibele mogelijkheden van hoofdstuk 4 van het pensioenregtement 2007, versie 1 januari 2014, inclusief de daarbij flexibitiseringsfactoren zoals die gelden vanaf 1 januari 2012, van toepassing. 42.4. TOEPASSELUKE UITSTELFACTOR BIJ UITSTELLEN INGANGSDATUM OP OF VÓÓR 1 JANUARI 2015
Op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer die op of vóór 1 januari 2015 de Ingangsdatum van het ouderdomspensioen op grond van artikel 19 of artikel 20 van het pensioenreglement 2007 geheel of gedeeltelijk heeft uitgesteld blijven, in afwijking van het bepaalde in artikel 37.4, de uitstelfactoren van toepassing zoals die golden op het tijdstip van uitstel. 42.5. CORRECTIES OVER HET VERLEDEN
Voor zover na het ln werking treden van dit pensioenreglement nog correcties worden verwerkt over een kalenderjaar voorafgaand aan het in werking treden van dit pensioenreglement, geldt dat de correcties worden doorgevoerd volgens het pensioenreglement dat van toepassing was in het kalenderjaar waarop de correctie betrekking heeft. Als gevolg van de correctie wordt de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten zoals die zijn vastgesteid op 31 december 2014 opnieuw vastgesteld. 42.6.
DEFINITIEF VASTSTELLEN BRUTOBEROEPSINKOMEN
Voor het brutoberoepsinkomen van de vrijgevestigd hulsarts en waarnemend huisarts over de kalenderjaren tot en met 2014 dat op Ijanuari 2015 nog niet definitief ls vastgesteld, geldt dat het brutoberoepsinkomen vanaf 2015 alsnog, met inachtneming van het bepaalde ln artikel 42.5, wordt vastgesteld op grond van het pensioenreglement dat destijds van kracht was. 42.7.
DEELNEMERS MET PREMIEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID
De deelnemer die op 31 december 2014 geheel ofgedeeltelijk recht heeft op premieovername wegens beroepsarbeidsongeschiktheid blijft net als de arbeidsgeschikte deelnemer per 1 januari 2015 deelnemen. De grondslag voor premieovername ais bedoeld in artikel 14.7 wordt per 1 januari 2015 vastgesteld op € 820,32 gedeeld door € 902,40 vermenigvuldigd met de hoogte van het normpensioen zoals dat na afloop van de wachtperiode is vastgesteld op grond van het op dat moment toepasselijke pensioenreglement.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
42.8.
VERVROEGEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
ln afwijking van artikel 20.2 kan de deelnemer of gewezen deelnemer die vóór of op 1 januari 1956 is geboren de ingangsdatum van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd btj het beroepspensioenfonds, geheei of gedeeltelijk vervroegen tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. Ligt de vervroegde ingangsdatum meer dan vijfjaar voor de AOW-leeftijd van de deelnemer of gewezen deelnemer, dan is het vervroegen van de Ingangsdatum alleen mogelijk als de deelnemer of gewezen deelnemer voldoet aan de voorwaarden die de belastingdienst eraan stelt. 42.9.
INKOMENDE WAARDEOVERDRACHT EN OVERDRACHTSDATUM VÓÓR 2015
In afwijking van Artikel 1 is de pensioenleeftijd 65 voor de extra aanspraken op normpensioen als bedoeld in artikel 31.3 indien de overdrachtsdatum van de Inkomende waardeoverdracht vóór Ijanuari 2015ligt. Als gevolg van de inkomende waardeoverdracht wordt de hoogte van de pensioenaanspraken zoals die zijn vastgesteld op 31 december 2014 opnieuw vastgesteld. 42.10. VRiJGEVESTIGD HUISARTS OP OF VÓÓR 1 JANUARI 2012 GEDEELTEUJK GEPENSIONEERD
Voor de pensioengerechtigde waarvan het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde ouderdomspensioen vóór of op 1 januari 2012 op grond van artikel 20 van het pensioenreglement 2007, versie Ijanuari 2011, geldende pensioenreglement gedeeltelijk is ingegaan, geldt in afwijking van: a. het bepaalde ln artikel 1, dat de pensioenleeftijd voor het deel dat het ouderdomspensioen nog niet is ingegaan gelijk is aan de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op de 67"^ verjaardag van de deelnemerof gewezen deelnemer. b. het bepaalde in artikel 7.3, dat de deelnemer de pensioenpremie bij voortuitbetatlng in vier termijn is verschuldigd. Over premiebedragen die later dan de vijftiende dag van de tweede maand van een kwartaal worden ontvangen wordt met Ingang van de zestiende dag van de tweede maand van het betreffende kwartaal rente in rekening gebracht. c. het bepaalde in artikel 7.5, dat het deelnemerschap eindigt met ingang van de eerste dag van het kwartaal. d. het bepaalde in artikel 10.5, dat voor ieder kwartaal dat de deelnemer de premie is verschuldigd, het ouderdomspensioen gelijk ls aan drie maal het ouderdomspensioen per maand. e. het bepaalde in artikei 20.2, dat de pensioengerechtigde de ingangsdatum, voor het deel van het ouderdomspensioen dat nog niet is ingegaan, de Ingangsdatum voor dit deel met één of meer kalenderkwartalen kan vervroegen. f. het bepaalde in artikel 21.2, dat de pensioengerechtigde de ingangsdatum, voor het deel van het ouderdomspensioen dat nog niet is ingegaan, de ingangsdatum voor dit deel met één of meer kalenderkwartalen kan uitstellen. Het ouderdomspensioen moet uiterlijk op de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op de 70'*' verjaardag Ingaan. g. het bepaalde in artike! 24.6, dat de deelnemer de pensioenpremie per kwartaal is verschuldigd. De premie per kwartaal is gelijk aan drie maal de premie per maand.
Artikel 43
INWERKING TREDEN VAN DIT PENSIOENREGLEMENT
Dit pensioenreglement is vastgesteld door het bestuurvan het beroepspensioenfonds tijdens de bestuursvergadering van 2014 en goedgekeurd door de vergadering van afgevaardigden van de Beroepspensioenvereniging Huisartsen in haar vergadering van 2014
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
Dit pensioenregiement treedt ln werking op 1 januari 2015 en vervangt het per 31 december 2014 geldende, en alle voorgaande, pensioenreglementen, tenzij in dit pensioenreglement anders is bepaald.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
BIJLAGE 1. COLLECTIEVE UITSTELFACTOREN IN VERBAND MET VERHOGEN PENSIOENLEEFTIJD BESTUURSBESLUIT COLLECTIEVE UITSTÉLFACTOREN 2014-2015 In de bestuursvergadering van 2014 heeft het bestuurvan het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.3 van het pensioenreglement 2015 de collectieve uitstelfactoren 2014-2015 vastgesteld in verband met het verhogen van de pensioenleeftijd per 1 januari 2015 van 65 naar 67 voor de bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken als bedoeld ln artikel 42.2 van het pensioenregiement 2015. Bepalen extra ouderdomspensioen Het extra ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen dat door het verhogen van de pensioenleeftijd verkregen wordt, is gelijk aan de som van het: • tot 1 januari 2007 opgebouwde ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen vermenigvuldigd met de betreffende leeftijds- en geslachtsafhankelijke collectieve ultstelfactor (A); en • vanaf 1 januari 2007 opgebouwde ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen vermenigvuldigd metde betreffende leeftijdsafhankelijke collectieve uitstelfactor (B); en • opgebouwde ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen uit waardeoverdracht inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen vermenigvuldigd met de betreffende collectieve ultstelfactor (C). Vaststellen collectieve uitstelfactoren De collectieve uitstelfactoren zljn vastgesteld op hele leeftijden. Bij een tussenliggende leeftijd wordt de factor berekend uitgaande van lineaire interpolatie tussen de factor bij de eerstvolgende hogere gehele leeftijd en de eerstvolgende lagere gehele leeftijd.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Collectieve uitstelfactor 2014-2015 •
1 tJiflt'> IJ* K Illll I
l'l' i<
i
' * l l ^ i l i 1 l i i>l
'tir
••'I i l i l W H II |t' U ll I
mi ll il UI l l l - l i'fli'-fid.intiJiI t/XiiiC'/lSii
1 liHL / 1
I III" 'fii ifi'i l'l
1 Ïf.) 'J; O <• W"''
"
\ ,J"jfcJint-}II|it^'' r i l - t^-^'^'ftl? •'J' J[iK=|JiHi1rti(rö}) " f
1,0922 1?P?22 1,0923" 1,0923] Ï,Ö923 1^0924 1^0924 1,0925 1^0925 1,0926" 1,0927 lj0927 1,0928 1,0929 1,0930 1,0931 1,0932 1,0933 1,0935 1,0936 1,0937 1,0939 1^0940 1,0942 1,0944' 1,0945 1,0947 Ij0949 1,Ö95T
25
26
2Zl
28
lo 31 32 '33 34 35' 36" 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
52 53 "54 55 56
Ï,Ö890" 1,0890
1,0896
1,0890 1,0891 1,0891 1,0891 1,0892 1,0892 1,0893 1,0893 1,0894 1,0894 1,0895 1,0896 "l,0896 1,0897 1,0898
i,Ó899 1,0900
"Ï,"d901 1,Ó9Ö4
'i^Togsi"
57 58 59 60 61 62
63 64 65 65
1,0889 1,0889 1,0889 1,0889 1,0889^ 1,0890_
"
I
1,0956 1,0959 1,0962 1,0965 1,0968 1,0971 1,0974 1,0978 1,0982 1,0986 1,0990
1,0905 1,0906 1,0908 1,0909 " 1,0911 1,0913" 1,0915
Ï,Ö917
""
1,0919 1,0922
1,0924
(« ii^ llllllll tl' uit I ] lip \
/llll
I" i'
K ' W I'K )L'
i ntl I )i III
"
t
1,0895 1,0895 1,0895 1,0895 1^895^ 1,0897 1,"0898 1,0899 1,0899
Ï,"Ö90Ö
1,0901 1,0903 1,0904 1,0905 1,0907 1,0908 1,0910 1,0911 1,0913 1,0915 1,0916 1,0919 1,0920 1,0923 1,0925 1,092?" 1,0930 1,0932 1,0936 1,0939 1,0941 1,0945 1,0949 1,0952 1,0956
1,0960
1,0964 ^,09^ 1,0974
XÖ979
1,0983 1 ,Ö9S3
1,0728 1,0728 1,0728 1,0728 lj0729" 1,0730 ljO730 'l,07'3i 1,0733 1,0734 1,0736 1,0737 1,0738 1,0739 1,0740 1,0742 1,0743 1,0745 1,0747 1,0748 1,0750 1,0752 1,0754 1,0756" 1,0759 1,0761 1,0763 1.0766 1,0769 1,0771 1,0774 1,0778 1,0781 J,,0784 1,0788 1,0792 J,0'796' l,Ö8Öl" 1,0805 1,0810
Factoren per € 1 opgebouwd ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en geconverteerd ouderdomspensioen
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
BIJLAGE 2. FLEXIBIUSERINGSFACTOREN BESTUURSBESLUIT FLEXIBIUSERINGSFACTOREN ln de bestuursvergadering van 2014 heeft het bestuur van het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.4 van het pensioenreglement 2015 de uitruil-, conversie-, vervroegings- en uitstelfactoren vanaf 1 februari 2015 tot en met 1 januari 2020 vastgesteld voor de blj het beroepspensioenfonds opgebouwde aanspraken. Voor (het deel van) het pensioen dat verzekerd is blj een keuzeverzekeraar gelden de uitruil-, vervroegings- en uitstelfactoren van de betreffende keuzeverzekeraar. De flexibitiseringsfactoren van de keuzeverzekeraar zijn via het beroepspensioenfonds op te vragen bij de keuzeverzekeraar. Bepaling 1
Ultrull ouderdomspensioen in extra partnerpensioen {uitruilfactoren artiliel 18.5}
Bepalen grondslag Het extra partnerpensioen dat door uitruil verkregen wordt, is gelijk aan de som van het: • uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen opgebouwd tot 1 januari 2007, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitruilfactor (A); en • uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen opgebouwd vanaf 1 januari 2007 verhoogd met het ouderdomspensioen opgebouwd uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015, inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitruilfactor (B; en • uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen opgebouwd uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum tot Ijanuari 2015, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitruilfactor (C). Op het door uitruil verkregen extra partnerpensioen is Artikel 11 van overeenkomstige toepassing. Vaststellen uitrullfactor De uitruilfactoren zijn vastgesteld op hele leeftijden. Bij het beëindigen van het deelnemerschap op een tussenliggende leeftijd wordt de factor berekend uitgaande van lineaire interpolatie tussen de factor bij de eerstvolgende hogere gehele leeftijd en de eerstvolgende lagere gehele leeftijd. De leeftijd bij het beëindigen van het deelnemerschap vóór of op de pensioenleeftijd wordt bepaald door de periode vanaf het beëindigen van het deelnemerschap tot de pensioenleeftijd in maanden nauwkeurig te delen door 12 en in mindering te brengen op de pensioenleeftijd. De leeftijd op de latere Ingangsdatum wordt bepaald door de periode vanaf de pensioenleeftijd tot de latere ingangsdatum in maanden nauwkeurig te delen door 12 en te vermeerderen met de pensioenleeftijd.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
Uitruilfactor ouderdomspensioen ';t:fUir»k!W=1[ii|lü^0'i"j
1 lit 1
'
"
' '
UI
."("iHMWC^HiK^liïij-tï l i l l l
/ïli|>SJiVplk:Jl!0}i(:{J!MI|iy(«5(4lf_ ^ ,1 §rtg^i,'U liföli^
ll-
I
1)1
ii<-> (>
Ikll
iC )
I, II ( l | | i
>
I l f J l l i t < J j ^ i J'^ii~ ^ l i
•v.' i'. I
26
_
27 28 29 31 32 33 34 35 36 37 38
39 40
41 42 43 44 45
46 47 48" 49
5Ö"
51 "52 53 54 55 56 57 58 59
. ?9. 61 62
'§3
3,55 3,54 3,52
8,22
3,51_ 3,50
8,19 8,18
1,48 _M7 3,45 3-43 3,42 3^38
3,36 3,34 3,33 3,31 3,29 3,27 3,25
3,23 3,21 3^9 3,18 "3,16 3,14 3,13 3,11 3,10 3,09 3,08 3jÖ7 3,06 3,06 3,06" 3^06" 3j05
'64 65 66 67 68 69
_3j08" 3,10 3,12 '3,15 3,19' 3,06 2^94
70
2,82
i!r-jK.\mc,»f-Ji1(:j;föJ'p'l.
• ^ftWlifeliijS^^'iï' •-" :^ l.)j_llli;n' •ii''Fï{ft).
liyj-KiiVi'f/ri*.
il
25
ui
llM»
71 72
Factoren per € 1 opgebouwd ouderdomspensioen
8,21 8,20
'8jl7'
8,16^ 8,14 8,13 8,12_ "841 8,09 8,08
8,06 8,05 8,03 8,02
8,00_ '7,'99 7^7 7,96
2,95 _7/94 7,93 7,93^ 7^93 7^94' 7,95 7^917 8^01 8jp5 8,10 846 8,23 8,32 8,42" 8,54" 8,69" 8,85 9,05 9,28 9,54 9,85 9,63 9,41 9,16"
iiHntiM
4,15 4,14 4,13
_
3,61 3,60 3,59 3,58
4,10 4j08 J,07
4,Ö5 _4,03" 4,Öi
j,qo 3,98 3,96 3,94 3,92 3,90 3,88 3,86 3,84
3,78 3,76 3,74 3J3" 3J1 3,70 3^69
3j57 1,56 3,55 3,54" 3,52 3,51
1,49
3,48 3,46 3,45 3,43 3,41 3,40 3,38" 3,36 3,35 "3,33 3,32 3,30 3,28
MZ
1,26
3^4' 3,23
1,68
1^22
3,67 1,66 "3^6 3,66 "3^6 1,66 "3,67" "3,68 3,70
1,19
3,72^ '3,75
3,78 3,83 "3^88 3,74] "3,59" 3,45'
"3^21 "3,20 3,20 3,19] 3,19 3,20
3^20 3,21] 3,22 3,24 3,27_
1^30 '3,'34'
3,23 ~3,13 3,02
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
Bepaling 2
Uitruil partnerpensioen in extra ouderdomspensioen (uitrullfactoren artikel 19.5 pensioenreglement)
Bepalen grondslag Het maximale extra ouderdomspensioen dat door uitruil verkregen wordt, ls gelijk aan de som van het: • uit te ruilen deel van het partnerpensioen opgebouwd tot 1 januari 2007, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitrullfactor (A); en " uit te ruilen deel van het partnerpensioen opgebouwd vanaf 1 januari 2007 verhoogd met het partnerpensioen opgebouwd uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015, inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitruilfactor (B); en • uit te ruilen deel van het partnerpensioen opgebouwd uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum tot 1 januari 2015, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitruilfactor (C). Vaststellen uitrullfactor De uitrullfactoren zijn vastgesteld op hele leeftijden. Bij pensioeningang op een tussenliggende leeftijd wordt de factor berekend uitgaande van lineaire interpolatie tussen de factor blj de eerstvolgende hogere gehele leeftijd en de eerstvolgende lagere gehele leeftijd. De leeftijd blj pensioeningang vóór of op de pensioenleeftijd wordt bepaald door de periode vanaf de ingangsdatum tot de pensioenleeftijd in maanden nauwkeurig te delen door 12 en in mindering te brengen op 65. De leeftijd op de latere ingangsdatum wordt bepaald door de periode vanaf de pensioenleeftijd tot de latere ingangsdatum in maanden nauwkeurig te delen door 12 en te vermeerderen met de pensioenleeftijd. Uitruilfactor partnerpensioen
1 riy^ë^Ê^^^y-''t* X-"'^:ïS35:lq^(y'ii|,ïï>l>j-|><^ii"lirHHiiU
p-vhf^f'i'l'^i'l^iil^tj'ijÈ^V^^^^ •' \ f 1f r t^!ïl§5^l^'^
f^^ifi^ïiit^ip^^-^-'' t*
.•:v. 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72
tMi 1.1 Illllll .Jf-.'""'•^•.;-v-7.
'
J.'
' 0,33 0,33 0,33 0,32 0,32 0,32 0,32 0,31 0,33 0,34 0,35
Factoren per € 1 opgebouwd partnerpensioen
t -t'
-
Ué-i'trf j II •i-na.i'tiuft'',"
0,12 0,12 0,12 0,11 0,11 0,11 0,10 0,10
0,27 0,27 0,27 0,27 0,27 0,26 0,26 0,26
"o,ió
0,27 0,28 Ö,'29
0,11 0,11
feWiï^^^l^^^'":
'"'
0,31 0,31 0,31 0,31 0,31 0,31 0,30 0,30 0,31 " ' " Ö,32
0,33
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Bepaling 3
Vervroegingsfactor {vervroegingsfactoren artikel 20.4 pensioenreglement)
Bepalen hoogte vervroegde ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen dat door vervroegen verkregen wordt, is gelijk aan de som van het op de vervroegde ingangsdatum: " tot 1 januari 2007 opgebouwde, tot de pensioenleeftijd uitgestelde ouderdomspensioen, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende vervroegingsfactor (A); en » vanaf 1 januari 2007 opgebouwde, tot de pensioenleeftijd uitgestelde ouderdomspensioen, verhoogd met het ouderdomspensioen uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015, inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende vervroegingsfactor (B); en " tot de pensioenleeftijd uitgestelde ouderdomspensioen uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum tot 1 Januari 2015, Inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende vervroegingsfactor (C). Vaststellen vervroegingsfactor De vervroegingsfactoren zijn vastgesteld op hele leeftijden. Blj pensioneren op een tussenliggende leeftijd wordt de factor berekend uitgaande van lineaire interpolatie tussen de factor bij de eerstvolgende hogere geheie leeftijd en de eerstvolgende lagere gehele leeftijd. De leeftijd op de vervroegde Ingangsdatum wordt bepaald door de periode vanaf de vervroegde Ingangsdatum tot de pensioenleeftijd in maanden nauwkeurig te delen door 12 en in mindering te brengen op de pensioenleeftijd. Vervroegingsfactor ouderdomspensioen .'.'^i>rsn^i(''X?iïft>^ii itiii" li'ili C'Ji);
[ Itl-fiflV (t{.iVi.v< lii/'t l llll Inf 1' i lil • l l '
4>-|<>l||
i i Kl -iir>lii
.•''li^MMi
^
"
"
•it^jiuiffV-,--
/& ni-jfiii. ifci»ï'ïfi^'IÖ'ïfViif;
t ftwJ'irStt.Sl-iii.iff^
0,7421 0,7706 0,8013 0,8345 0,8706 0,9099 0,9529 1,0000
Factoren per € 1 opgebouwd ouderdomspensioen
•••|.jbii-.>#' '.(jilfïliV!'-
• ."^»*" . » - ^ i i - ,
j tiC-j:5"}lii:ujï»)^(fej),' 60 61 62 " 6 3 " 64 65 66 '67""'"'"
..-i;i'(ï|i:ir.'
• 0,7539 0,7817 0,8115 0,8435 0,8780 0,9154 0,9559 1,0000
lÉfÖ* . 'J li{:s!i.ijUl3è. 0,7451 0,7734 0,8039 "0,8368 0,8725 0,9113 0,9537 1,0000
0,7870 0,8105 0,8361 "0,8637" 0,8935 0,9260 0,9613 1,0000
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Bepaling 4
Uitstelfactor {vervroegingsfactoren artlkei O pensioenreglement)
Bepalen hoogte uitgestelde ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen dat door uitstel verkregen wordt is gelijk aan de som van het op de pensioenleeftijd: " tot 1 januari 2007 opgebouwde ouderdomspensioen, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitsteifactor (A); en • vanaf 1 januari 2007 opgebouwde ouderdomspensioen verhoogd met het normpensioen uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015, inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitstelfactor (B); en • opgebouwde ouderdomspensioen uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum tot 1 januari 2015, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende uitstelfactor (C). Vaststellen uitstelfactor De uitstelfactoren zijn vastgesteld op hele leeftijden. Bij pensioneren op een tussenliggende leeftijd wordt de factor berekend uitgaande van lineaire interpolatie tussen de factor bij de eerstvolgende hogere gehele leeftijd en de eerstvolgende lagere gehele leeftijd. De leeftijd op de uitgestelde Ingangsdatum wordt bepaald door de periode vanaf de pensioenleeftijd tot de uitgestelde ingangsdatum in maanden nauwkeurig te delen door 12 en te vermeerderen met de pensioenleeftijd. Uitstelfactor ouderdomspenstoen
;(iïf!lTriïJ!jjS5?.\' rv'^
^
68 '69'""" '70'" "" 71 72'
1,0517 1,1082 1,1704 ""
Factoren per € 1 opgebouwd ouderdomspensioen
1,0480 1,1003 1,1574
1,0508 1,1062 1,1672
1,0423 1,0886 1,1392
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Bepaling 5
Conversiefactor {conversiefactoren artikel 22.3 pensioenregiement)
Bepalen hoogte pensioen na conversie Het pensioen na conversie is gelijk aan de som van: • tot 1 januari 2007 bij het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende conversiefactor (A); en « vanaf 1 januari 2007 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen verhoogd met het normpensioen uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015, inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende conversiefactor (B); en " vanaf 1 januari 2007 opgebouwde aanspraken op partnerpensioen verhoogd met de partnerpensioenaanspraken uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015, inclusief de over die bedragen toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende conversiefactor (C); en » tot 1 januari 2015 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen uit waardeoverdracht, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende conversiefactor (D); en " tot 1 januari 2015 opgebouwde aanspraken op partnerpensioen uit waardeoverdracht, inclusief de over dat bedrag toegekende verhogingen, vermenigvuldigd met de betreffende conversiefactor (E). Vaststellen leeftijd De leeftijd van de rechthebbende is gelijk aan de leeftijd van de rechthebbende in gehele jaren naar beneden afgerond per 31 december van het kalenderjaar waarin het pensioen ingaat. Is de ingangsdatum van het pensioen 1 januari, dan wordt uitgegaan van de leeftijd van de rechthebbende per 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het pensioen ingaat.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Conversiefactor (inclusief waardeoverdracht met overdrachtsdatum vanaf 1 januari 2015) ra
(oiiiii,'jiV.)i,H^Viii'VjiÏTij^^
lVliTjH;tSririiiniaTffi!j'"*iïh|3"c|^^^^^^^
ptv?(^a 25 26 27 28 29 30 31 32 3 3 " ' 34" 35 36"" 37 38 39 40 41 42 43 44 ' 45 46 47 48 49 50 51 52 53 ""54 55 56 " " """"57""" 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
1,8236 1,8100 1,7964 " 1,7829 1,7694 " 1,7559" 1,7423" 1,7288 1,7153 1,7018 1,6884 1,6749 1,6615 1,6481 1,6347 1,6214 1,6080 1,5948 1,5815 1,5683 1,5551 1,5420 1,5289 1,5158 1,5029 1,4899 1,4770 1,4642 1,4514 1,4387 1,4260 1,4134
Ï,40Ö'9
1,3885 1,3761 1,3639 1,3517 1,3396 1,3276 1,3157 1,3040 1,292^ 1,2808
1,8355 1,8221 1,8087 1,7954 1,7820 1,7687 1,7554 " i~7422 1,7289 1,7157 1,7024 1,6892 1,6761 1,6629 1,6498 1,6367 1,6236 1,6106 1,5976 1,5846 1,5717 1,5588 1,5459 1,5331 1,5203 " 1,5076 1,4950 1,4824 1,4698 1,4573 1,4449 1,4325 1,4202 1,4079 1,3957 1,3836 1,3715 1,3595 1,3477 1,3358 1,3241 1,3125
1,3616
Factoren per € 1 opgebouwd direct Ingaand pensioen
1,3688 1,3567 1,3446 1,3326 1,3207 1,3090 1,2974 ï,"2859
1,8325 1,8191 1,8056 1,7923 1,7789 1,7655 1,7521 1,7389 1,7255 1,7122 1,6989 1,6856 1,6725 1,6592 1,6460 1,6329 1,6197 1,6067 1,5936 1,5805 1,5676 1,5546 1,5417 1,5288 1,5160 1,5032' '1,4905 r,4"779 1,4652 1,'4"527 1,4402 1,4277 1,4154 1,4031 " 'l,'3908 1,3787 1,3666 1,3545 1,3427 1,3308 1,3191 1,3075 1,2960
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
^^^^^^^^^^^^^^^^^ .-ij
'lilj/lt'é'
-(f|)iVfö
,V^ftiTiC%jl#.lf??^
- J^-
m-iWOSai
' ''• .f' -=v
68 69 70 71 72 73 74 75 ' 76 77 78 79 80 81
'si'"
1,2694 1,2581 1,2470 1,2360 1,2253 1,2147 1,2043 1,1942 1,1746 1,1652 1,1560 • 1,1470 1,1384 1,1300
83 84 " 85 " '86 87
" Ï,12Ï8
'"ss"'
1,0857 1,0795 1,0738 1,0685 1,0635 1,0589 1,0547 1,0509 1,0474 1,0442 1,0414 1,0389 1,0367 1,0348 1^0331
"89"" 90
Yl' 92 93 94 95 " 96 97 98 99 100 101 "102" 103 104 105
_
l,'i"843 "
1,1139 1,1064 1,0991
'l,Ó9'22
1^(B16^ " ] 1,0302 1,0289
1,2896 1,2783 1,2671 1,2561 1,2452 1,2345 1,2240 1,2137 1,2036 1,1937 1,1839 1,1744 1,1652 1,1561 1,1473 1,1387 1,1303 1,1222 1,1142 1,1065 1,0991 1,0921 1,0853 1,0789 1,0729 1,0672 1,0619 1,0569 1,0524 1,0483 1,0447 1,0416 1,0390 1,0368 1,0347 1,0329 1,0312 1,0297
Factoren per € 1 opgebouwd direct ingaand pensioen
Oj{»jTl*i51!iJt'lti("(.t}l<"ïJjl -••
Ul'.' r-'\ '•v.. NjV^wui]^j^=i5'??^f s J"^^
1,2745 1,2632 1,2520
1,2846 1,2733 1,2621 1,2511 1,2402 1,2296 1,2191 1,2088 1,1988 1,1889 1,1792 U698 1,1607
"Ü5Ï7
1,1430 1,1345 1,1262 14183 ' 1,1104 1,1029 1,0958 1,0890 1,0824 1,0763 1,0706 1,0651 1,0601 1,0554 Ï,'05Ï2 1,0473 1,0439 '''_" 1,0409 " 1,0384 1,0363 1,0343' 1,0326 1,0310 1,0295
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
Conversiefactor (waardeoverdracht met overdrachtsdatum tot 1 ianuari 2015) |!t!i;iC!lj«lj;tiMtC;lifij3jR('}|1f/:y 1?1>I.| 61 ^ttl tl i Y'lrUW' C'i
3,0085 2,9640 2,9200 2,8765 2,8336 2,7912 2,7492 2,7079 2,6671 2,6266 2,5868 2,5474 2,5086 2,4702 2,4323 2,3950 2,3580' 2,3216
25 26 27
W
29 30 31 32 33 34 35 "36
JZ
38 39 40 41 42 43 "44 45" 46 47" 48 49"
2,285J 2,2502 2,2152 2,1807 2,1466 2,1131
2ÏÖ8Ö0
s'o
"51 52' 53 54 55 56 57 58 59 60 "61 62 63 64" 65 "66 6?"
"•' -? fiSlini'lOS-'fitilf/tHI')).','^^
2,0473 2,0151
1,7237 1^6961 1,6691 1,6425 1,6164 1,5909 1,5657 1,5411
1,9835 1,9522 1,9215 1,8911 1,8613 1,8319 1,8030 1,7744 1,7464 1,7188 1,6916 1,6649 1,6387 1,6130" 1,5876 1,5628
~
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
f l l i IJ ||>l • l l
4< J l l l
I
•
)llll
1.(1
llllllll
llll I r
11
|l-,l; j
I I I -llK^I I )<. IHII I I
l U !• i i ' i i ^ t i i l i i M i i ' I l l l l i r l <
| f l [ V ' l J " < «.'ll i<^L
i i , , i . ' j u c i iii-iiVi>'-l(> Jl l i )
68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 '78'
1,5169 1,4933 1,4702
8Ö' 81 82 83
84 85 86 87 "88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 .98 99' JOO'
101 "102" 103 104 105 Factoren per € 1 opgebouwd direct ingaand pensioen
1,5384 1,5145 1,4911 1,4683 1,4460 1,4242 1,4030 1,3824 1,3624 1,3429 1,3240 1,3057 '1^2880 1,2709 1,2543 1,2383 1,2228 1,2079 1,1935 1,1798 1,1667 1,1544 1,1427 1,1317 1,1214 1,1118 1,1029 1,0948 liÖ873_ 1^0806" "ï>747 1,0696' 1,0652 1^0615 1,0581 1,0551 1^0524^ 1,0499
Beroepspensioenregeling voor Kuisartsen
BIJLAGE 3. KORTINGSFACTOR CONVERSIE BESTUURSBESLUIT KORTINGSFACTOR CONVERSIE ln de bestuursvergadering van 2014 heeft het bestuur van het beroepspensioenfonds op grond van artikel 37.5 van het pensioenreglement de kortingsfactor als bedoeld in artikel 22.5 vanaf 1 januari 2015 vastgesteld. A. Kortingsfactoren ingang pensioen na 1 januari 2015 De kortingsfactor na Ijanuari 2015 bedraagt (1-/-0,0225/1,0225)". Voor pensioenaanspraken uit waardeoverdracht met een overdrachtsdatum tot 1 januari 2015 bedraagt de kortingsfactor (1-/-0,0375/1,0375)". In deze factor geeft 'n' in enig jaar het aantal correcties aan dat sinds de ingangsdatum van het pensioen op dit pensioen moet worden toegepast. Kortingsfactor en ingang pensioen tot en met 1 ianuari 2015 In afwijking van punt A zijn de kortingsfactoren voor ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen, geconverteerd ouderdomspensioen, partnerpensioen en bijzonder partnerpensioen dat vóór of op 1 januari 2015 is ingegaan als volgt: .(>.Nl(iliii|ii);< Iil!''lll:livir3):jli . ; -
. -.Wilisii •
Ijanuari 2012 Ijanuari 1994
j
ifiliO) mr'
'l -nm 1
" .;
i
•[
Ijanuari 2015 1 december 2011 !
i i j i i i ) i 11 1 ir-ii i n l
{1-0,01^5/1,02)" (1-0,0175/1,0375)"
^ (1-0,03/1,02)" ; (1-0,03/1,0375)"
i n r I ' U KiK tJll
(1-0,0375/1,0375)"
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Toelichting pensioenreglement 2015 Uitgangspunt bij het opstellen van het pensioenreglement is handhaven van de systematiek van de beroepspensioenregeling zoals die sinds 1973 geldt en aanpassen van de beroepspensioenregeling daar aan te passen waar het noodzaketijk is om te voldoen aan het fiscaal kader voor beroepspensioenregelingen. Andere beleidswijzigingen dan die voortvloeien uit dit kader, zijn niet beoogd. In deze toelichting wordt niet de achtergrond van de keuzes opnieuw beschreven. Deze zijn te vinden in de diverse notities die door de werkgroep TOPAAS en PGGIVI zijn geschreven.
Artikel 1 BEGRIPSBEPALINGEN Het begrip pensioenleeftijd is geherdefinieerd. De pensioenleeftijd is gelijk aan de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de fiscaie pensioenrichtieeftijd in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964 bereikt (2015: 67). De SPH-pensioenleeftijd volgt automatisch de fiscale pensioenrichtleeftijd Daarnaast zljn er enkele definities toegevoegd, zoals bijvoorbeeld backservicepenstoen (tekst gebaseerd op artikel A.2.2 pensioenreglement 1973),interimpensioen, toeslagcoëfficiënt en opbouwcoëfficiënt en definities weggehaald omdat deze hun betekenis hebben verioren (bijvoorbeeld brutoberoepsinkomen, beëindigen praktijk). Ook is de begripsomschrijving van een aantal begrippen verduidelijkt ten opzichte van het "pensioenreglement 2007, versie 1 januari 2007". Artikel 2 DEELNEiVIERS Artikel 2.1 Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, leden 1 en 2 van het pensioenreglement 2014. Beide leden zljn samengevoegd tot één lid en aangepast aan het fiscaal kader voor beroepspensioenfondsen. De vaste einddatum van 65 jaar is vervangen door het begrip pensioenleeftijd. Hierdoor wordt de einddatum flexibel, waardoor de verplichtstellingsbeschikking niet aangepast hoeft te worden als de fiscale pensioenrichtleeftijd weer wijzigt, Het deelnemerschap is verplicht voor alle huisartsen die in Nederland werkzaam zijn. Onder Nederiand wordt verstaan het Europese deel van Nederiand. Huisartsen die in de bijzondere gemeenten van Nederiand wonen (BES-eilanden) kwalificeren dus net als de huisartsen die in België of Duitsland wonen niet als deelnemer. Onder de verplichtstelling valt niet de huisarts die aangemerkt kan worden als gemoedsbezwaarder als bedoeld in Artikel 36. Artikel 2.2 De huisarts die de reglementaire pensioenleeftijd heeft bereikt, maar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de ingangsdatum geheel ofgedeeltelijk uit te stellen op grond van Artikel 21, wordt niet "opnieuw" premieplichtig blj het verhogen van de reglementaire pensioenleeftijd als de huisarts jonger is dan de verhoogde pensioenleeftijd.
Artikel 3 BEGIN EN EINDE VAN HET DEELNEIVIERSCKAP Dit artikel is gelijk aan artikel 3 van het pensioenreglement 2007, versie 1 januari 2014. Artikel 3.1 Het deelnemerschap vangt aan op de dag dat de hulsarts start. De premieplicht gaat in op de eerste, van de maand volgend op de maand waarop de huisarts start, tenzij de hulsarts op de eerste vj maand start, in dat geval ls de hulsarts direct premieplichtig. y/1 / i
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Het einde van het deelnemerschap is ten opzichte van het pensioenreglement 2014 zo aangepast dat deze eindigt op de laatste dag van de maand waarin de huisarts stopt en niet op het tijdstip dat de huisarts daadwerkelijk stopt. Het einde van het deelnemerschap sluit nu aan bij de periode waarover de huisarts de pensioenpremie is verschuldigd. Voorde waarnemend huisarts is conform het pensioenregiement 2014 een specifieke bepaling opgenomen dat het deelnemerschap nog drie maanden doorioopt, tenzij de waarnemend huisarts verzoekt om het deelnemerschap "direct" te beëindigen.
Artikel 4 VRIJWILLIG VOORZEHEN Dit artikei is gelijk aan artikel 25 pensioenreglement 2014, aangevuld met de voorwaarde dat de opbouw binnen de fiscale grenzen blijft.
Artikel S VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER Dit artikel bevat allerlei informatieverplichtingen voor de deelnemer. Ten opzichte van het pensioenreglement 2014 zijn de verplichtingen samengebracht in één artikel. De verplichtingen zijn niet gewijzigd, behalve voor de vrijgevestigd huisarts. Deze huisarts is nu, net als de huisarts in dienstverband en waarnemend huisarts, verplicht de samenwonende partner aan te melden. Deze melding ls relevant voor het al of niet toepassen van de carenz (zie artikel 11.5 onder B). Daarnaast is de tekst aangescherpt met betrekking tot de termijn van het aanmelden van de samenwonende partner. In vooriichtingsmateriaal moet de huisarts duidelijk gemaakt worden wat de gevolgen zijn van het verplicht aanmelden. Namelijk bij beëindigen van het samenleven anders dan door overiijden heeft de ex-partner ook recht op bijzonder ouderdoms- en partnerpensioen. De huisarts kan dit gevolg "uitschakelen" door in de samenlevingsovereenkomst op te nemen dat er geen recht op bijzonder ouderdoms- en partnerpensioen ontstaat. Ook kan dit ongewenste effect in de beëindigingsovereenkomst worden opgenomen. Goede vooriichting is gewenst. Artikel 5.2 Dit lid is nieuw. In het reglement is nu expliciet opgenomen dat als de hulsarts de wijze waarop hij zijn beroep uitoefent wijzigt, dit moet melden. Wijzigen van de manier waarop het beroep wordt uitgeoefend, betekent namelijk niet dat het deelnemerschap eindigt.
Artikel 6 INFORIVIATIEPLICHT WERKGEVER Dit artikel is gebaseerd op artikel 45, lid 5 pensioenreglement 2014. Daarnaast ls de tekst aangescherpt voor de situatie dat de juridische naam van de werkgever wijzigt.
Artikel 7 BETALEN PENSIOENPREiVIIE De leden van dit artikel zijn gebaseerd op: artikel 7.1 is gebaseerd op artikel 7.2 is gebaseerd op artikel 7.3 is gebaseerd op artike! 7.4 is gebaseerd pp artikel 7.5 is gebaseerd op
artikel 5, lid 1 pensioenreglement 2014. artikel 45, lid 1 pensioenreglement 2014. artikel 5, lid 2 pensioenreglement 2014. artikel 5, lid 9 pensioenreglement 2014 artikel 5, lid 6 pensioenreglement 2014.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Artikel 7.5 heeft geen overlap met artikel 3.2. Artikel 7.5 gaat over de gevolgen voor de pensioenpremie van het einde van het deelnemerschap. Op verzoek van het bestuursbureau ls een specifieke bepaling met daarin de gevolgen van het niet betalen van de pensioenpremie niet opgenomen in het reglement.
Artikel 8 DOOR BEROEPSPENSIOENFONDS TE VERSTREKKEN INFORIVIATIE De artikelen 8.1 t/m 8.7 zijn gebaseerd op de artikelen 34 en 39 pensioenreglement 2014. En artikel 8.8 ls gebaseerd op artikel 6, lld 2 pensioenreglement 2014.
Artikel 9 SOORTEN PENSIOENAANSPRAKEN EN OVERIGE VOORZIENINGEN Dit artikel is gebaseerd op artikel 7 pensioenreglement 2014.
Artikel 10
OUDERDOIVISPENSIOEN
ArtikellO.I Definitie van het begrip ouderdomspensioen Ingevoegd. Artikel 10.2 Het begin en einde van het ouderdomspensioen is gebaseerd op artikel 8 en 41A pensioenreglement 2014. Nieuw is dat de laatst vastgestelde pensioenleeftijd ook van toepassing is op gewezen deelnemers. Artikel 10.3 In dit artikel zljn de maximale normpensioenen op jaarbasis per wijze van uitoefenen van het beroep opgenomen. Ook is bepaaid dat de maxima jaarlijks worden aangepast aan de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt. Artikel 10.4 In de bestuursvergadering van 26 juni 2014 heeft het bestuur van het beroepspensioenfonds besloten (bestuursbesluit 412-21) om de aanpassingscoëfficiënt te "splitsen" in een toeslagcoëfficiënt en de aanpassingscoëfficiënt. Door deze splitsing krijgt de term aanpassingscoëfficiënt vanaf 2015 een andere betekenis. Het is namelijk alleen nog maar gericht op het verhogen van de hoogte van het maximale normpensioen en de daarbij behorende pensioenpremie. In overieg met het Bestuursbureau is om deze reden de term aanpassingscoëfficiënt gewijzigd in opbouwcoëfficiënt. Uitgangspunt bij de opbouwcoëfficiënt is het volgen van de maximale fiscale pensioengrondslag. Conform de systematiek van de aanpassingscoëfficiënt (artikel 27 van het pensioenreglement 2014) kan het bestuur jaariijks besluiten afte wijken, indien het huisartsen inkomen ofde cao-lonen van de overheid daartoe aanleiding geven. Omdat de fiscale cijfers pas in december bekend zijn, kan het bestuursbesluit niet eerder plaats vinden dan in december. Artikel 10.5 in dit artikel is beschreven hoe de hoogte van het op te bouwen normpensioen berekend wordt. De term "opbouwfactor" is een nieuwe term. Het vervangt feitelijk de trapcodesystematiek. De opbouwfactor is gelijk aan de doorde deelnemer in t-3 gerealiseerde winst gedeeld door de maximale reglementaire winst.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
Artikel 10.6 Opverzoekvan het bestuursbureau is het uitgangspunt (wijze uitoefenen beroep op Ijanuari is bepalend) zoals ls beschreven ln de notitie "nabestaandenpensioen en wettelijk kader" niet overgenomen. Uitgangspunt in de huidige tekst ls dat de pensioenopbouw de wijze waarop de huisarts zijn beroep uitoefent, volgt. Op het moment dat een hulsarts zijn beroep als vrijgevestigd en waarnemend huisarts tegelijkertijd uitoefent, wordt deze huisarts voor de opbouw van het normpensioen aangemerkt ats vrijgevestigd hulsarts. Artikel 10.7 Dit artikel is gebaseerd op artikel 45, lid 7 pensioenreglement 2014. Het voorkomt dat een huisarts in dienstverband die tegelijkertijd meerdere dienstbetrekkingen heeft meer normpensioen opbouwt dan het reglementaire maximum. Artikel 10.8 De door een huisarts op te bouwen normpensioen wordt gemaximeerd op het maximum van de vrijgevestigd huisarts. Dit is conform het pensioenreglement 2014. Dit artiket is relevant voorde situatie dat als een huisarts in een kalenderjaar als vrijgevestigd en/of waarnemend huisarts werkt en als huisarts tn dienstverband. Artikel 10.9 Beschrijft op wetke wijze het totaal door de huisarts opgebouwde normpensioen wordt berekend. Artikel 10.10 in dit artikel wordt beschreven dat ats de pensioenleeftijd wijzigt, de hoogte van de opgebouwde aanspraken van de deelnemer en gewezen deelnemer "automatisch" aan de nieuwe pensioenleeftijd worden aangepast. Dit geldt alleen voor de blj SPH opgebouwde aanspraken. Voor de blj de keuzeverzekeraar opgebouwde pensioenaanspraken blijft de pensioenleeftijd gehandhaafd op 65 jaar (zie Artikel 34). De gewezen deelnemer die gebruik heeft gemaakt van de keuzemogelijkheid om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen uit te stellen, is uitgezonderd. Voor hem blijft de pensioenleeftijd gelden zoals gold ten tijde van het uitstellen. Deze uitzondering sluit aan bij artikel 2.2. Deze huisarts wordt namelijk ook niet opnieuw premieplichtig. Daarnaast geldt de nieuwe pensioenleeftijd niet voor het ouderdomspensioen dat op hetzelfde tijdstip ingaat ais dat de gewijzigde pensioenleeftijd ingaat. De factoren waarmee de opgebouwde aanspraken worden aangepast, worden door de pensioenuitvoerder op collectief actuarieel niveau vastgesteld. Iedere pensioenuitvoerder stelt zijn eigen factoren vast met in acht name van de eigen specifieke omstandigheden. SPH maakt daarbij onderscheid in aanspraken opgebouwd tot 2007 en vanaf 2007. Voor de pensioenaanspraken opgebouwd tot 2007 geldt dat de factor geslachts- en leeftijdsafhankelijk is. Voor de pensioenaanspraken opgebouwd vanaf 2007 is de factor alleen leeftijdsafhankelijk.
Artikel 11 PARTNERPENSIOEN Artikel 11.1 Definitie van het begrip van het begrip partnerpensioen en partner. Artiket 11.2 Iedere huisarts bouwt vanaf 2015 verplicht partnerpensioen op. Voor de vrijgevestigd huisarts zonder partner die aan een aantal voorwaarden voldoet, is een uitzondering gemaakt op deze hoofdregel. Deze huisarts gaat pas verplicht partnerpensioen opbouwen op het moment dat de huisarts een partner krijgt dan wel als hij stopt als vrijgevestigd huisarts en op een later tijdstip weer verdergaat als vrijgevestigd huisarts.
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Wie partner is, volgt uit de definitie zoats die is opgenomen in artikel 1. De partner die niet is aangemeld overeenkomstig artikel 5.4 kwalificeert niet als partner in de zin van het pensioenreglement. Deze vrijgevestigd huisarts kwalificeert daardoor nog steeds als ongehuwd. Dit geldt ook voor de huisarts die na ingang van het ouderdomspensioen gaat trouwen. Deze huwelijkse partner kwalificeert niet meer als reglementaire partner. Het feit dat er in PAS een persoon ats "partner" is opgenomen, doet hier niet aan af. De naam van deze "partner" is alleen relevant in de communicatie met de huisarts of zijn erfgenamen. Artikel 11.3 Als het ouderdomspensioen volledig is ingegaan, werkt een nieuwe partner niet door. Dit is een kleine wijziging ten opzichte van het pensioenreglement 2014. Daarin was het criterium gedeeltelijk Ingegaan. Gezien de verplichte opbouw van partnerpensioen, past het nieuwe criterium beter. Daarnaast bevat dit artikel de zogenaamde "moordclausule". Deze clausule is nieuw ten opzichte van het pensioenreglement, maar wel gebruikelijk in pensioenregelingen. Artikel 11.4 Aanvang en einde opgenomen. Inclusief het overgangsrecht als gevolg van de overgang van kwartaalperiodlciteit naar maandperiodicitelt (Artikel 41A pensioenreglement 2014). Artikel 11.5.11.6 en 11.7 Het vergelijkbare artikel uit het pensioenreglement 2014 is voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts volledig herschreven en aangepast aan het Witteveenkader. De hoogte van het toekomstige partnerpensioen wordt voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts gebaseerd op de gemiddelde opbouw en niet op de gemiddelde winst. De gemiddelde opbouw kan nooit meer bedragen dan 70% van het normpensioen in het jaar van overlijden. Deze bepaling is nodig in verband met de kans dat de € 100.000 norm door de wetgever wordt verlaagd. Ook werkt deze bepaling indien de opbouwcoëfficiënt in een kalenderjaar negatief is. Voor de huisarts in dienstverband wordt de hoogte van de toekomstige opbouw gebaseerd op de fictie dat de opbouw van het ouderdomspensioen zou zijn voortgezet op basis van de laatstelijk vóór het overlijden geidende pensioenopbouw Derisicoregelingmaakt geen onderdeel meer uit van de aanvulling tot de pensioenleeftijd Artikel 11.8 Oit artikel komt overeen met artikel 47, lid 5 en artikel 56, lid 4 van het pensioenreglement 2014. Artikel 11.9 Dit artikel beschrijft de korting wegens groot leeftijdsverschil. Deze bepaling kwam voor in de beroepspensioenregelingen tot en met 2006. Op verzoek van het BB is de tekst die aansluit bij het UPO, GUPO en pensioneringsbrief vervangen door een verwijzing naar het pensioenreglement 2006. Artikel 11.10 Dit artikel is een vertaling van artikel 68, iid 6 Wvb. De tweede volzin van dit artikel regelt dat het bijzonder partnerpensioen weer ten goede komt aan de huisarts komt indien zijn ex-partner overiijdt voordat het ouderdomspensioen volledig is ingegaan. Omdat het bijzonder partnerpensioen niet kan worden uitgeruild, is de voorwaarde voliedig op genomen en niet gedeeltelijk zoals bij nietgescheiden partners. ^."-^
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Artikel 12 TIJDELUK AANVULLENÖ PARTNERPENSIOEN Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen is voor partners van alle deelnemers verplielit verzekerd. De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan de Anw. De uitkering vangt op het zelfde moment aan als het partnerpensioen. Het verschil met het partnerpensioen is dat het tijdelijk aanvullend partnerpensioen niet alleen bij het overlijden van de partner stopt, maar ook bij het bereiken van de AOW-gerechtigde teeftijd. De einddatum ls door het bestuursbureau gekozen. Een afwijkende einddatum, gelijk aan de ANW-ultkerlng, had ook gekund. De premie ls een percentage van de winst of (parttlme)pensloengrondstag. Hierdoor worden allerlei samenloopproblemen voorkomen voor de situatie dat de hulsarts zljn beroep tegelijkertijd op meerdere manleren uitoefent.
Artikel 13 WEZENPENSIOEN Dit artike! over het wezenpensioen is inhoudelijk gelijk aan het pensioenreglement 2014. Het enige verschii is de berekening van de aanvulling op het opgebouwde wezenpensioen voor de deelnemer. De nieuwe wijze van berekenen sluit aan bij de wijze waarop de aanvulling op het partnerpensioen vanaf 2015 wordt berekend.
Artikel 14 PREIVliEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID ln dit artikei zijn de artikelen 11,12,49 en 58 van het pensioenreglement 2014 samengevoegd. Nieuw ten opzichte van het pensioenreglement 2014 is dat de hoogte van de over te nemen premie op fondsniveau wordt vastgesteld en niet meer op "sub-regeling" niveau. Daarnaast is in artiket 16.2 de dekking van het uitlooprisico voor de gewezen deelnemer opgenomen. Artikel 14.1 t/m 14.6 De artikelen komen uit het pensioenreglement 2014. Artikel 14.4 en 14.5 Op verzoek van het bestuursbureau, en advies van de heer Kapelle, is er de extra voorwaarde dat de arbeidsongeschikte huisarts ook een inkomensvervangende uitkering moet ontvangen, toegevoegd. Deze voorwaarde volgt uit het Witteveenkader voor beroepspensioenfondsen. In verschillende overleggen met de voorzitter van het Centraal Aanspraakpunt Pensioenen van de belastingdienst heeft PGGlVi Beroepspensioenen, zonder succes, aangegeven dat deze fiscale eis niet past bij beroepspensioenregelingen. Blijft de fiscale eis zoals die is, dan ziet PGGM Beroepspensioenen twee oplossingsmogelijkheden, namelijk: 1. de beroepspensioenregeling wordt uitgebreid met een AOP voor alle huisartsen. 2. de beroepspensioenregeling steit als additionele voorwaarde dat de huisarts recht heeft op premieovername mits de huisarts in privé een AOV-polis heeft. De tweede mogelijl<e oplossing siuit aan bij het advies van de heer Kapelle. De oplossing werkt naar onze mening niet omdat het al of niet recht hebben op premieovername bij arbeidsongeschiktheid mede gaat afhangen van de verzekeringsvoorwaarden van de betreffende inkomensverzekeraar. Eén van deze voorwaarden is dat inkomensverzekeraars uitsluitingsclausules mogen opnemen, al dan niet na medische keuring. Beroepspensioenfondsen mogen op grond van artikel 4, lid 3 Wet medische keuringen (WIViK) niet keuren. Door aan te sluiten bij de verzeiteringspolls, keurt SPH dus indirect.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
Daarnaast zijn nog de voigende aandachtspunten / kanttekeningen te plaatsen: a. Of en wanneer de huisarts een uitkering ontvangt is afhankelijk van of de huisarts (1) in privé een AOV lïeeft gesloten en (2) de verzekeringsvoorwaarden. b. Per AOV-product zal moeten worden getoetst of de verzekeringsvoorwaarden aansluiten bij het convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen. Onderscheid gemaakt gaat worden tussen huisartsen met en zonder een in privé afgesloten AOV. Dit leidt tot premiedifferentiatie (zie artil<el 24.1) d. SPH hanteert het criterium beroepsarbeidsongeschiktheid voor premieover name. Niet iedere AOV-polis hanteert deze definitie. Het is aan de huisarts zelf om het criterium te bepalen. Dat kan dus betekenen dat een huisarts die beroepsarbeidsongeschikt is, ondanks dat hij een AOV-polis heeft, niet in aanmerking komtvoor premieovername omdat hij niet arbeidsongeschikt is volgens de AOV-polis. e. Punt c geldt dus voor de huisarts in dienstverband. Het AOP volgt namelijk de WlA (aocriterium gangbare arbeid) en niet het criterium beroepsarbeidsongeschiktheid. f. De eindleeftijd van de AOV verschilt per polis en is niet altijd gelijk aan de (stijgende) pensioenleeftijd. Dat betekent dat (1) premieovername voor iiet bereiken van de pensioenleeftijd kan eindigen en (2) de pensioenpremie aangepast moet worden vanaf dat moment (zie punt c). Administratief complexer, en dus kostbaarder, proces. 8h. Wat te doen voor huisartsen al recht hebben op premieovername, en geen arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Als het IVIinisterie van Financiën voet bij stuk houdt is de enige oplossing die wij zien dat in de beroepspensioenregeling een AOP-dekking voor alle huisartsen wordt opgenomen. Wij beseffen ook dat de impact op de pensioenregeling, en de uitvoering ervan, groot is. Bestaande AOV-polissen moeten eventueel beëindigd worden. Oe premie voor de huisarts in dienstverband zal stijgen. Artikel 14.7 Dit artikel beschrijft de grondslagvoor de premieovername. Deze grondslag is gelijk aan de grondslag voor de "aanvulling tot de pensioenleeftijd" voor het partner- en wezenpensioen. Artikel 14.8 in dit artikel is de hoogte van het premieovername-percentage ten opzichte van het pensioenregiement 2014 inzichtelijker gemaakt. Artikel 14.9 In dit artike! zijn de zogenaamde communicerende vaten beschreven. Dit artikel voorkomt dat een huisarts die arbeidsongeschikt is, per saldo meer normpensioen opbouwt dan als hij dat niet zou zijn. Dit is conform de systematiek zoals die ook gold in het pensioenreglement 2014. Artikel 14.10 Dit artikel beschrijft hoeveel normpensioen in een kalenderjaar kan worden opgebouwd voordat de premieovername op grond artikel 14.9 wordt gekort. Nieuw is dat de verdiencapaciteit op totaal niveau wordt vastgesteld. De wijze waarop de huisarts zijn beroep uitoefent of gaat uitoefenen in de toekomst, is daarbij niet meer van belang. Artikel 14.11 De hoogte van het in een kalenderjaar door een vrijgevestigd of waarnemend huisarts op te bouwen normpensioen wordt gebaseerd op de winst uit kalenderjaar t en niet kalenderjaar t-3 (zie artikel 23).
{ ^
Beroepspensioenregeling voor Hulsartsen
Artikelis ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPËNSIOEN Dit artikel ls gebaseerd op artikel 49A pensioenreglement 2007, versie Ijanuari 2014. Dit artikel beoogt geen beleidswijziging. Het begrip arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag is iets aangepast. Bepalend wordt de dag vóór de eerste ziektedag. De definitie sluit nu meer aan bij de wijze waarop het partner-en wezenpensioen wordt vastgesteld.
Artikel 16 PENSIOENAANSPRAKEN NA BEËINDIGEN DEELNEIVIERSCHAP Dit artikel is gebaseerd op artikel 25 van het pensioenreglement 2014. Afwijkend is dat bij het einde van het deelnemerschap, altijd het actuele pensioenregiement op de gewezen deelnemer van toepassing is en niet het pensioenreglement dat gold ten tijde van het beëindigen van het deelnemerschap. Door deze wijziging is volgt bijvoorbeeld de pensioenleeftijd automatisch de actuele pensioenleeftijd en indexatieambitie. Artikel 16.2 Dit artikel is nieuw ten opzichte van het pensioenreglement 2007, versie 1 januari 2014. in dit artikel is het uitlooprisico bij premieovername wegens beroepsarbeidsongeschiktheid opgenomen. De dekking van het uitlooprisico voor de gewezen deelnemer volgt uit het "Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen" van 23 januari 2013.
Artikel 17 OVERZICHT FLEXiBILISERiNGSMOGELIJKHEDEN Dit artikel is nieuw ten opzichte van het pensioenreglement 2014. Dit artiket heeft twee doeistellingen, namelijk het inzichtelijk maken wie welke keuzes heeft en inzicht verschaffen in de volgorde van toepassen van de verschillende flexibiliseringsfactoren.
Artikel 18 UITRUIL OUDERDOIVISPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN Dit artikel is gebaseerd op artikel 15 pensioenreglement 2014. De tekst is herschreven en waar nodig verduidelijkt. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.
Artikel 19 UITRUIL PARTNERPENSIOEN IN EXTRA OUDERDOIVISPENSIOEN Dit artikel is gebaseerd op artikel 16 pensioenreglement 2014. De tekst is herschreven en waar nodig verduidelijkt. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd. Het partnerpensioen dat bij een keuzeverzekeraar is opgebouwd en herieefd (na het overiijden van de partner) komt ten laste van de keuzeverzekeraar voor zover het aanspraken betreft van vóór 1 januari 1993. Dit herieefd partnerpensioen kan alleen worden uitgeruild als er blj Ingang van het ouderdomspensioen daadwerkelijk een partner is.
Artikel 20 VERVROEGEN VAN DE INGANGSDATUIVl VAN HET OUDERDOiVlSPENSiOEN Dit artike! is gebaseerd op artikel 18 (geheel vervroegen) en 20 (gedeeltelijk vervroegen) pensioenreglement 2014. De tekst is herschreven en waar nodig verduidelijkt. In artikel 34 zijn specifieke bepalingen opgenomen voor het normpensioen dat bij een keuzeverzekeraar is opgebouwd. Dit is nodig omdat de pensioenleeftijd voor de bij de keuzeverzekeraar opgebouwde pensioenaanspraken niet wijzigt.
Artikel 21
.
UITSTELLEN VAN DE INGANGSDATUM VAN HET OUDERDOMSPENSlOE
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 (geheel uitstellen) en 20 (gedeeltelijk uitstellen) pensioenreglement 2014. De tekst is herschreven en waar nodig verduidelijkt. in artikel 34 zijn specifieke bepalingen opgenomen voor het normpensioen dat bij een keuzeverzekeraar is opgebouwd. Dit is nodig omdat de pensioenleeftijd voor de bij de keuzeverzekeraar opgebouwde pensioenaanspraken niet wijzigt. De voorwaarden die zijn opgenomen in artiket 21.2 zijn gebaseerd op het pensioenreglement 2014. Artikel 22 CONVERSIE Dit artikel is gebaseerd op artikel 17 pensioenreglement 2014. Afwijkend ten opzichte van het pensioenreglement is dat de formule voor het berekenen van de jaarlijkse korting niet meer in het pensioenreglement is opgenomen, maar is verplaatst naar de bijlage. Daarnaast is de conversiekeuze beperkt tot geen ofwel conversie. Artikel 23
FINANCIERING VAN DE PENSIOENAANSPRAKEN
Deartikelen zijn gebaseerd op artikel 30 pensioenreglement 2014. Artlkei 24
PENSIOENPREMIE VRIJGEVESTIGD EN WAARNEMEND HUISARTS
Op verzoek van het bestuursbureau sluit dit artikei zo veel als mogelijk aan bij artikel 5 en 54 van het pensioenreglement 2014. Oat betekent dat er geen franchise, demotiebepaling of hanteren van een parttimepercentage. Daarnaast wordt de hoogte van de maximale reglementaire winst aangepast aan de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt en niet met de contractloonontwikkelingsfactor. Artikel 24.1 ln dit artikel is de hoogte van de maximale premie voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts opgenomen. De hoogte van iedere component van de premie wordt jaariijks afzonderiijk aangepast aan de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt. Daarnaast premiedifferentiatie toegevoegd als gevolg van de eisen dat de deelnemer een AOV-polis moet hebben om in aanmerking te komen voor premieovername. Artikel 24.2 Dit artikei beschrijft hoe de winst wordt berekend waarover de deelnemer de pensioenpremie is verschuldigd. Tot de winst behoort alle winst die een huisarts geniet als gevolg van het uitoefenen van het huisartsenberoep. De winst omvat bijvoorbeeld dus ook de opbrengsten die genoten worden als kaderhuisarts ofde boekwinst of-veriies op een bedrijfsmiddel. Artikel 24.3 Dit artikel bevat specifieke bepalingen voor de startende hulsarts en de huisarts die niet meer arbeidsongeschikt is. De huisarts in dienstverband die na verloop van tijd zijn beroep ats vrijgevestigd en/of waarnemend huisarts gaat uitoefenen, kwalificeert de eerste drie jaar als "starter". Ook at heeft hlj daarvoor bijvoorbeeld al 10 jaar als huisarts in dienstverband gewerkt.
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
Artikel 24.4 Dit artiket beschrijft de maximaal in aanmerking te nemen winst voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts. De bedragen wordt net ats de maximale premie jaariijks aangepast aan de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt. De maximaal in aanmerking te nemen winst volgt "sub-regeling" waarin de huisarts op grond van artikel 10.6 ingedeeld wordt. Artikel 24.5 In dit artlkei wordt beschreven hoe de opbouwfactor, inciusief de afronding, berekend moet worden. Artiket 24.6 Dit artikel beschrijft de wijze waarop de hoogte van de pensioenpremie berekend wordt. Artikel 24.8 Dit artikel is nieuw. Het beschrijft bestaand beleid. Artikel 25
PENSIOENPREMIE HUISARTS IN DIENSTVERBAND
Dit artikel sluit aan bij artikel 45 pensioenreglement 2014. Hetverschil met dat pensioenreglement is dat de huisarts met een aanmerkelijk belang in zijn werkgever, niet meer kwalificeert als vrijgevestigd huisarts, maar als huisarts in dienstverband. Artikel 25.1 Dit artikel beschrijft de wijze waarop de hoogte van de pensioenpremie berekend wordt. Dit artikel beschrijft de wijze waarop de pensioengrondslag berekend wordt. Conform bestuursbesluit wordt het variabel jaarsalaris gebaseerd op het variabel jaarsalaris uit het voorafgaande kalenderjaar (t-1). Voor de hulsarts die start als hulsarts ln dienstverband, is een specifieke bepaling opgenomen met betrekking tot de wijze van vaststellen. Deze bepaling is gelijk aan de wijze waarop de arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag op grond van het pensioenreglement 2014 werd bepaald. Artikel 25.5 Dit artikel sluit aan bij artikel 24.4. HOOFDSTUK 7 AANPASSEN VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN
De artikelen ln dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de artikelen 28,29 en 31 van het pensioenreglement 2014 en het huidig FTK. De artikelen zijn herschreven. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd. Artikel 26
BEHOUDEN WAARDE PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN
Artikel 26.1 De tekst is gelijk aan de voorwaardelijkheidsverklaring van artikel 28, lid 4 pensioenregiement 2014. Omdat de term brutoberoepsinkomen niet meer gehanteerd wordt, is deze term vervangen door beroepsinkomen. Hiermee sluit de tekst van de voorwaardelijkheidsverklaring aan bij de definitie van de opbouwcoëfficiënt zoals is verwoord in artikel 10.3. Daarnaast is expliciet gemaakt voor wie en voor welke pensioensoorten de voorwaardelijkheidsverklaring geidt. De tweede alinea ls een vertaling van de laatste alinea van artikel 28, iid 1 pensioenregiement 2014. Artikel 28, lid 3 van het pensioenreglement 2014 ls niet overgenomen. Het pensioen mag immers niet worden afgeboekt blj een negatieve looninflatie.. Afboeken mag alleen bij een dekkingstekm:!
Beroepspénsioenregeling voor Hulsartsen
Artikel 26.2 De positie van de blj de keuzeverzekeraar opgebouwde normpensioenen in relatie tot de ambitie van SPH is nu expliciet beschreven.
Artikel 27
HERSTEL FINANCIEEL EVENWICHT
Dit artikel is gebaseerd op artikel 31 pensioenreglement 2014 en beschrijft de EVH. Artikel 27.3 Dit artikel is gebaseerd op artikel 31, lid 5 pensioenregiement 2014. De tekst is iets aangepast. De tekst gaat nu uit van toetsen op totaal niveau en niet meer sec op de hoogte van normpensioenvoorziening. Door deze aanpassing sluit het artikel weer aan bij het FTK. Het FTK toetst immers op totaal niveau en niet op "pot-niveau". Artikel 28 KEUZEVERZEKAAR EN WINSTDELING Dit artikel beschrijft de specifieke situatie dat een hulsarts normpensioen bij een keuzeverzekeraar heeft opgebouwd. Hoe werkt de SPH-winstdeling (standaardwinstdeling) door in relatie tot de winstdeiing van de keuzeverzekeraar (werkelijke winstdeling) Daarnaast is de positie van het oorspronkelijk bij OLMA en WAA opgebouwde normpensioen en daarna aan SPH overgedragen normpensioen verduidelijkt.
Artikel 29 SCHEIDING EN DE GEVOLGEN VOOR HET OUDERDOMSPENSiOEN Dit artikel is gebaseerd op artikel 23 pensioenreglement 2014, aangevuld met de specifieke periodiciteitsovergangsbepalingen van artikel 41A pensioenreglement 2014. Nieuw beleidspunt is dat de mogelijkheid om het bijzonder ouderdoms- en partnerpensioen om te zetten in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen (geconverteerd ouderdomspensioen) wordt beperkt tot de situatie dat de gewezen partner nog niet de pensioenleeftijd heeft bereikt op het moment van indienen van het verzoek. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is niet van toepassing op de huisarts die kwalificeert als gemoedsbezwaarder.
Artlkei 30 SCHEIDING EN DE GEVOLGEN VOOR HET PARTNERPENSIOEN Dit artikel is gebaseerd op artikel 24 pensioenreglement 2014, aangevuld met specifieke periodiciteitsovergangsbepalingen van artikel 41A pensioenreglement 2014. Dit artikel is niet van toepassing op de huisarts die kwalificeert als gemoedsbezwaarder. Dit artikel is in volle omvang ook van toepassing op het partnerpensioen van vóór 2007 dat is herieefd. Het herieefde partnerpensioen maakt dus ook onderdeel uit van het bijzonder partnerpensioen.
Artikel 31 WAARDEOVERDRACHT Dit artikel is gebaseerd op artikel 26 pensioenreglement 2014.
Beroepspénsioenregeling voor Huisartsen
Artikei 32 FISCALE BEPALINGEN Artikel 32.1 Dit artikel bevat het fiscale afkoopverbod. Dit artikel komt overeen met artikel 13 pensioenreglement 2014. Artikel 32.2 De basis van dit artikel is artikel 38 pensioenreglement 2014. Toegevoegd is dat de fiscale gevolgen van het niet ofte laat dan wel het verstrekken van onjuiste informatie en/of gegevens voor rekening enrisicovan de betreffende huisarts komen. Artikel 32.3 Dit artikel bevat de fiscale glijclausule. Met deze clausule wordt beoogd de beroepspensioenregeling met terugwerkende kracht zonder fiscale schade aan te passen indien de belastinginspecteur en/of belastingrechter van mening is dat de beroepspensioenregeling niet voldoet aan de normen van het fiscaal kader. Artikel 33 UITBETALEN VAN DE PENSIOENEN Dit artikei is identiek aan artikel 32 pensioenreglement 2014. Nieuw is artikel 33.6. De inhoud van dit artiket ts opgenomen en afgestemd met het CAP in verband met het voldoen aan het fiscaal kader. De definities van "bovenmatig pensioen" en het "bovenmatig gedeelte van het pensioen" zijn opgenomen in artikel 1. Artikel 34
BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWDE PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN Deze specifieke bepaling is nodig omdat de pensioenleeftijd van de bij de keuzeverzekeraar opgebouwde pensioenaanspraken niet wordt gekoppeld aan de stijging van de fiscale pensioenrichtleeftijd. Dit betekent dat de pensioenleeftijd voor deze pensioenaanspraken 65 blijft. Daarnaast blijft deze groep conform het pensioenregiement 2014 de mogelijkheid behouden om de pensioenleeftijd met 5 jaar te vervroegen of uitte stellen. Daarnaast is expliciet bepaald dat op pensioenaanspraken welke zijn opgebouwd bij de OLMA en WAA en aan het beroepspensioenfonds zijn overgedragen, dezelfde pensioenleeftijd, collectieve uitstelfactoren en flexibiliseringsfactoren van toepassing zijn als op de pensioenaanspraken die vanaf aanvang bij het beroepspensioenfonds zijn opgebouwd. Artikel 35 HARDHEIDSCLAUSULE Dit artiket is gelijk aan artikel 36 pensioenregiement 2014.
Artike! 36 GEMOEDSBEZWAREN Dit artike! is gelijk aan artikel 33 pensioenreglement 2014, aangevuld met de specifieke eisen die de belastingdienst stelt in het bésluitvan 9 september 2010, nr. DGB201O/2733M, Stcrt. nr. 14304, Deze eisen zijn opgenomen in de nieuwe artikelen 36.6,36.7 en 36.8. Voor de huisarts die kwalificeert als gemoedsbezwaardé geldt dat de bepalingen van het pensioenregiement, op artikel 33 na, nietvan toepassing zijn op hem.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Artikel 37 BESTUURSBESLUITEN EN FACTOREN Dit artikel is gelijk aan artikel 35 pensioenreglement 2014. Artikel 37.3 is nieuw als gevolg van de mogelijkheid om de pensioenleeftijd collectief te verhogen. Artikel 37.5 Dit artikel is nieuw. Door de keuze om de kortingsfactoren niet meer direct op te nemen in het pensioenreglement, is in dit artikel bepaald dat het bestuur discretionaire bevoegdheid heeft om deze factor opnieuw vast te stellen. Artikel 37.6 Dit artikel sluit aan blj artikel 2.2 en de bestaande wijze van werken ln de uitvoeringspraktijk.
Artikel 38 ONVOORZIENE GEVALLEN Dit artikel is bevestiging van de bestaande praktijk.
Artike! 39 INTREKKEN VERPLICHTINGEN Dit artikel is gelijk aan artikel 37 pensioenreglement 2014
Artikel 40 KLACHTEN Ditartikel is nieuw.
Artikel 41 GESCHILLEN Dit artikei is nieuw.
Artikel 42 OVERGANGSBEPALINGEN Dit artikel bevat specifieke overgangsbepalingen als gevolg van de overgang van het pensioenreglement 2007 naar het pensioenreglement 2015. Artikel 42.1 In dit artikel is bepaald dat alie blj het beroepspensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden "ingebracht" in het pensioenreglement 2015, De pensioenaanspraken en pensioenrechten die verzekerd zijn bij de keuzeverzekeraars, worden niet ingebracht. Deze pensioenaanspraken en rechten vallen onder het pensioenreglement 1 januari 2007, versie Ijanuari 2014. Artikel 42.2 Dit artike! regelt dat de ln de pensioenregeling 2015 ingebrachte ouderdomspensioenaanspraken worden uitgesteld en verhoogd met de collectieve uitstelfactor 2014-2015. Uitgezonderd is het ouderdomspensioen, bijzonder ouderdomspensioen en het geconverteerde ouderdomspensioen dat op 1 januari 2015 ingaat en het ouderdomspensioen dat vóór of op 1 januari 2015 geheel of gedeeltelijk is uitgesteld.
Beroepspensioenregeling voor Huisartsen
Artikel 42.3 Dit artikel regelt dat op de keuzemogelijkheden en flexibiliseringsfactoren van het pensioenreglement 1 januari 2007, versie 1 januari 2014, van toepassing is op de betreffende pensioensoorten die op 1 januari 2015 ingaan. Zonder deze overgangsbepaling had deze groep niet meer de mogelijkheid om te kiezen uit hoge of lage conversie. Op de gemaakte keuze zijn de flexibiliseringsfactoren zoals die vanaf 1 januari 2012 gelden, van toepassing. Artiket 42.4 Dit artikel regelt dat de uitstelfactoren van het pensioenregiement 2007 van toepassing biijven voor het ouderdomspensioen dat vóór of 1 januari 2015 geheel of gedeeltelijk is uitgesteld. Dit noodzakelijk indien de gewezen deelnemer de uitgestelde pensioendatum wil vervroegen. Artikel 42.5 Dit artikel regelt dat terugwerkendekrachtmutatles worden verwerkt overeenkomstig het pensioenreglement dat in het kalenderjaar van toepassing was waarop de mutatie betrekking heeft. Daarnaast is opgenomen dat als gevolg van de terugwerkendekrachtmutatie de hoogte van de ingebrachte pensioenaanspraken of pensioenrechten opnieuw wordtyastgesteld. Artlkei 42.6 Dit artikel regelt de specifieke situatie dat het brutoberoepsinkomen over de kalenderjaren tot 2015 nog niet definitief is vastgesteld. Artiket 42.7 Dit artikel bevat een specifieke overgangsbepaling voor de deelnemers die op 1 januari 2015 recht hebben op gehele of gedeeltelijke premieovername. Als gevolg van het fiscaal kader, is de ambitie van het huisartsenpensioen aangepast. Dit artikel zorgt ervoor dat de aangepaste ambitie doorwerkt naar de arbeidsongeschikte deelnemers. Artikel 42.8 Dit artikei beschijft de groep huisartsen die de mogelijkheid hebben om de pensioenleeftijd conform het pensioenreglement 2007, versie 1 januari 2014, te vervroegen tot 60 jaar. De omvang van de groep Is beperkt en sluit aan bij de groep huisartsen die in het aansprakenoverzicht een overzicht hebben gekregen met de hoogte van het ouderdomspensioen bij de pensloenleeftijdén tussen 60 en 65. Artikel 42.9 Dit artikel beschijft het overgangsrecht dat in het pensioenreglement 2007, versie 1 januari 2014 is opgenomen als gevolg van het aanpassen van de periodiciteit voor de vrijgevestigd huisarts in 2012. Artikel 43
INWERKING TREDEN VAN DIT PENSIOENREGLEMENT
Dit artikel regelt het inwerking treden van het pensioenreglement.