23
OP EEN ONBEWOOND EILAND GRONDELS IN DE GRIFT + PLASBERMEN II
JAARGANG 8 NUMMER 2
REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN
RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Raymond Creemers, Pedro Janssen, Michaël Steeghs, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter Lentjes Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem U kunt lid worden van RAVON door storting van € 16 per jaar op giro 5167681 van de Stichting RAVON te Nijmegen onder vermelding van “donateur RAVON”. IBAN nr.: NL37 PSTB 0000459725 BIC-Code: PSTB NL21
SEPTEMBER 2006 RAVON 23 JAARGANG 8 NUMMER 2
R EPTIELEN, A MFIBIEËN EN V ISSEN O NDERZOEK N EDERLAND Kopij-wenken Inlevering van kopij dient op CD-rom of e-mail te geschieden (Word). Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van artikelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederland voorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In het buitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd worden indien dit relevant geacht wordt voor de in Nederland voorkomende soorten. Introductie: Een artikel dient voorzien te worden van een leader van maximaal 120 woorden. Verdere structurering van artikelen door middel van paragraaftitels. Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoegen. Op A4 formaat aanleveren in direct reproduceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zonder grijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dient men rekening te houden met verkleining. Aanlevering in Excel is ook mogelijk. Dia’s en foto’s: Voorkeur voor digitale foto’s met een hoge resolutie. In overleg met de redactie kunnen ook algemene dia’s gebruikt worden van soorten en/of biotopen. Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden, gescheiden door “&”, bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door “et al.”, in cursief. Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde literatuur. Auteur, jaartal en titel, gevolgd door uitgevende instantie. In verband met de overzichtelijkheid wordt de voorkeur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500 woorden en mededelingen van niet meer dan een half A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezonden artikelen en stukken inkorten en kleine, niet inhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting of inhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg met auteurs.
Amfibieën op het eiland Rottum Vroeger en nu Vincent van Laar
17
Marmergrondels in de Grift Menno Soes & Piet Spaans
21
Amfibieën en vissen in plasbermen langs kanalen Martin Soesbergen & Anne van Rooijen
24
UIT HET VELD
29
Predatie van kievit op larven RAVON NIEUWS
29
Het Ravon vissenweekend 2006 Oproep excursies inhaalslag 2006 Ravon-dag 2006 Veldagenda 2007 voor de actieve waarnemer HET BUREAU 8
30
Nieuws van het kantoor in Nijmegen BOEKEN
31
Kikkers en padden - een kriebelboek Nieuwe topografische atlassen
Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis. Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.
23 8(2) 2006
17
Amfibieën op het eiland Rottum Vroeger en nu Vincent van Laar
Van Rottum(eroog), eens een welvarend eiland met een vrij talrijke bevolking, is thans niet veel meer over dan een oppervlakte van 275 ha, bestaande uit een grote onbegroeide vlakte van stuivend zand, een kweldergebiedje en lage, met helm begroeide duinenrijen met daartussen een duinvallei (Abrahamse & Luitwieler, 1982; van der Veen & Hovestadt, 1994). Weliswaar groeit het aan de oostzijde aan, maar deze aanwas is minder dan de afslag aan de westkant. Naar men aanneemt zou het zich in oostelijke richting verplaatsende eilandje, als men het aan zijn lot had overgelaten, uiteindelijk in de golven van de Oude Wester Eems zijn verdwenen. In 1991 stelde Rijkswaterstaat voor de kustverdedigingswerken op het eilandje te staken en het aan de natuur over te geven. Dit leidde tot een reeks van protesten, beginnende met de bezettingsactie van Hendrik Toxopeus, de zoon van Jan Toxopeus die er tot 1965 als laatste strandvoogd het beheer voerde, en eindigende met de oprichting van een Vereniging van Vrienden. Tegenwoordig voeren vrijwilligers, overigens geholpen door Rijkswaterstaat, er gedurende enige weken per jaar onderhoudswerkzaamheden uit. Dit gebeurt echter niet aan de bedreigde westkant, maar aan de oostzijde. De richting waarin Rottum opschuift is de afgelopen tijd wat meer naar het zuiden gedraaid, zodat er toch hoop is dat het eilandje niet in de Oude Wester Eems ten onder zal gaan (Zwier, 1998). Amfibieën in het verleden Over de vroegere fauna van Rottum is vooral in de negentiende eeuw veel geschreven. Meestal betreft het meer of
minder uitvoerige overzichten van de vogels, maar regelmatig wordt in deze publicaties ook melding van het voorkomen van amfibieën gemaakt. Het gaat dan steeds om kikkers en padden, al is niet altijd duidelijk welke soorten bedoeld worden. De oudste bron uit die tijd schijnt het boek van Westerhoff & Acker Strating (1839) te zijn. Deze publicatie is niet alleen lezenswaardig om het voorwoord waarin één van de auteurs de andere op ruzieachtige toon te kijk zet vanwege de laksheid waarmee deze aan de totstandkoming van het boek heeft meegewerkt, maar zeker ook vanwege de vele feiten die het vermeldt. Op pagina 216 schrijven zij: ‘Eene andere diersoort, welke er somwijlen zeer overvloedig gevonden wordt, is de gewone Pad, welke zich op lage vochtige plaatsen tusschen de duinen ophoudt; Kikvorschen worden er echter niet gevonden. Dit was ook vroeger het geval op het eiland Borkum (ten oosten van Rottum gelegen Duits waddeneiland, red.), waar men wel Padden, maar geene Kikvorschen vond; doch sedert dat men voor eenige jaren opzettelijk eenige van deze dieren op dit eiland gebragt heeft,
Kwelderlandschap Rottumeroog met prielenstelsel
Foto: SBB regio Noord
Het ten oosten van Schiermonnikoog gelegen deel van de Waddenzee is al eeuwen lang in beweging. Eilanden schuiven er in oostelijke richting en kunnen door afslag dusdanig worden verkleind dat er niet veel anders van overblijft dan een zandplaat met duintjes. Het voormalige eiland Rottum, tegenwoordig Rottumeroog geheten, is er een voorbeeld van. Doordat zoet oppervlaktewater er ontbreekt of schaars is, kunnen amfibieën er niet of nauwelijks overleven.
18
23 8(2) 2006
Foto: Pedro Janssen
Rugstreeppad
Foto: SBB
van zoet water. De reden, welke Cohen opgeeft niet te weten, waarom de padde hier meer en meer uitgeroeid, en de kikvorsch liever gezien wordt, is hoofdzakelijk hierin gelegen, dat zij voornamelijk graaft, gelijk ik meer dan eens opmerkte, tusschen de zoden, welke de kunstmatige nesten der bergeenden bedekken, en derhalve aan deze broeijing, om de straks opgegevene reden, groote schade kan aanbrengen. Er bestaat hier dus niet “eene belagchelijke vrees voor de padde.”
De voormalige voogdwoning met navigatiebaken voor zeevaarders
zijn dezelve zoo zeer vermenigvuldigd, dat het er thans van krielt, en naar mate de Kikvorschen menigvuldiger geworden zijn, naar die mate is het getal van Padden verminderd.’ Een jaar later schrijft de medicus Cohen (1840, p. 456) in aansluiting op deze berichten het volgende: ‘Van de kruipende dieren zijn er twee soorten: de gewone Padde, Bufo variabilis, die hier in haar vaderland (natuurlijke verspreidingsgebied, red.) en de Kikvorsch, Rana temporaria, die hier voor eenige jaren aangebracht en nu menigvuldig aanwezig is. Men heeft den Kikvorsch herwaarts overgeplant en derzelver vermenigvuldiging bevorderd om de Padde te verdrijven, hetwelk ook in der daad het geval is. Wij weten de reden van deze uitroeijing der Padde en de aankweeking van den Kikvorsch niet, ten zij men eene belagchelijke vrees voor de Padde, die vrij algemeen is, als zoodanig wil aanmerken, daar toch het nut, door de Padde aangebragt, gelijk aan dat van den Kikvorsch is. Thans zijn er derhalve op Rottum even zoo goed Kikvorschen als op Borkum, zoodat de vroegere berigten, alsof men op Rottum geene Kikvorschen aantrof (a), thans niet juist zijn.’ De voetnoot (a) verwijst naar de bovenstaande tekst van Westerhoff & Acker Strating. In tegenstelling tot zijn collega L.A. Cohen, die vooral uit de aantekeningen van derden putte, deed de Amsterdamse medicus N. Meursinge zelf waarnemingen op Rottum. Hij verbleef er van 27 tot 31 mei 1850 en noteerde er verschillende bijzonderheden op geografisch, zoölogisch en botanisch gebied (Meursinge, 1853). Over het voorkomen van amfibieën vermeldt hij: ‘Van de Reptilia (sic) vinden wij er twee soorten, en wel van het geslacht Rana, de Rana temporaria (kikvorsch) en van het geslacht Bufo, de Bufo variabilis (gewone padde), de laatste in groote menigte, de eerste tegenwoordig zeldzaam. Wij vonden er slechts één´ kikvorsch. ‘s Winters gaan zij meestal dood, en hebben over het algemeen gebrek aan genoegzame oppervlakte
De kunstmatige nesten waarnaar wordt verwezen werden door de voogd ontwikkeld om de bergeenden een broedplaats te bieden en om vervolgens de eieren van deze vogels op een gemakkelijke manier te kunnen verzamelen. Oorspronkelijk broedden de bergeenden op Rottum, evenals dat op de andere waddeneilanden het geval was, in konijnenholen. Echter, na de uitroeiing van het konijn op Rottum in 1839 of 1840 (Venema, 1869), waren deze broedplaatsen verloren gegaan. Volgens Droste-Hülshoff (1869) en Venema (1869) ging het op Rottum om ongeveer 400 broedparen. Om de winstgevende handel in eieren toch te kunnen voortzetten groef de voogd horizontaal gelegen holen (met latjes en plaggen afgedekte geulen) in de vorm van een L of T. Hiervan bleef één ingang open als toegang voor de bergeenden, terwijl de andere openingen, bedoeld als nestplaats, werden afgedekt met een plag. Zo ontstond een donkere, tochtvrije broedplaats, die bovendien gemakkelijk toegankelijk bleef om de eieren onder de broedende vogel weg te halen. Het plaggendak was echter wel gevoelig voor vernieling door het gegraaf van de padden (Meursinge, 1853; Droste-Hülshoff, 1869; Venema, 1869). Blijkbaar waren de bruine kikkers op het eiland uitgezet om, naar voorbeeld van een zelfde actie op Borkum, de padden in aantal terug te dringen. Overigens vond ik het laatste niet bevestigd in de literatuur over Borkum: volgens O. Schneider (1898, in Leege 1912) zou de bruine kikker er een relict (oorspronkelijke bewoner) zijn, maar Leege (1912, 1935) betwijfelt dit. Hij beschouwt de bruine kikker op Borkum als een immigrant omdat hij oorspronkelijk ook op de andere Oostfriese eilanden ontbrak. Zelf zette hij in het voorjaar van 1882 en - nadat dit niet tot een vestiging had geleid - in 1885 opnieuw op het eiland Juist bruine kikkers uit. En omdat hij op de eilanden niet alleen met de bruine kikker, maar ook met andere amfibieënsoorten als de geelbuik- en de roodbuikvuurpad, de heikikker, de meerkikker, de boomkikker, de kleine watersalamander, de alpenwatersalamander, de kamsalamander, ja zelfs met de vuursalamander ‘Einbürgerungsversuche’ deed, zou men verwachten dat hij van de uitzetting van de bruine kikker op Borkum moet hebben geweten. Droste-Hülshoff (1869) vermeldt evenmin iets over een eventuele uitzetting van de bruine kikker op Borkum, hij spreekt alleen van de hier levende ‘erstaunliche Masse von Fröschen’. In het hoofdstuk van zijn boek dat hij speciaal aan Rottum wijdt, vermeldt hij noch het voorkomen van padden, noch dat van kikkers, terwijl hij wel de door de voogd aangelegde broedholen voor de bergeend bespreekt. Venema (1869) vond in 1867 of 1868 in de kunstmatige nesten slechts één ‘pad’ en in 1868 vijf bruine kikkers. Intussen waren de vermeldingen van de ‘gewone pad’ en de ‘bruine kikker’ op Rottum ook doorgedrongen tot de tekst van het eerste handboek over de Nederlandse amfibieën en reptielen, geschreven door de toenmalige directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie H. Schlegel (1862). Hij legt wel heel veel nadruk op het voorkomen van ‘Bufo vulgaris’ (even als B. variabilis en B. cinereus een synoniem van de tegenwoordig gebruikte weten-
schappelijke naam B. bufo) op Rottum als hij schrijft: ‘De pad bewoont het grootste gedeelte van Europa, en wordt ook algemeen in Nederland, zelfs op het eiland Rottum aangetroffen.’ En over de bruine kikker: ‘Hij is ook in ons land zeer gemeen en komt zelfs op het eiland Rottum voor.’ Ook Van Bemmelen (1862) heeft kennelijk van enkele hierboven geciteerde bronnen gebruik gemaakt. Over de bruine kikker schrijft hij: ‘Overal zeer algemeen; enkele voorwerpen op Rottum, die des winters grootendeels dood gaan.’ Opmerkelijk is echter dat hij, hoewel zijn publicatie in het zelfde jaar als die van Schlegel verschijnt en deze, als medewerker van het Leidse museum bovendien zeer goed blijkt te kennen, zwijgt over het voorkomen van de gewone pad op Rottum. Daarentegen vermeldt hij wel het voorkomen van de rugstreeppad Bufo calamita op het eiland: ‘...talrijk langs de duinkanten en vochtige duinvalleien van Holland; ook op Rottum, in de zoden der kunstmatige nesten van Anas tadorna (bergeend, red.), om welke reden ze zoveel mogelijk uitgeroeid wordt.’ Misschien mogen we hier uit afleiden dat Van Bemmelen de eerste is geweest die de pad op Rottum als rugstreeppad herkend heeft en tevens begrepen heeft dat hij tot dan met de gewone pad verwisseld was. Deze verwisseling kwam in die tijd overigens wel meer voor. Zo vermeldt Winkler Prins (1868) behalve het voorkomen van de ‘bruinen landkikvorsch (rana temporaria)’ ook dat van de ‘pad (bufo cinereus)’ op Schiermonnikoog, terwijl later is gebleken dat op dit eiland uitsluitend de rugstreeppad voorkomt. Anderen, zoals Lemmel & Smit (1981) gaan er echter vanuit dat de naamgeving in bronnen als het artikel van Meursinge betrouwbaar is en hebben de gewone pad in hun overzicht van de herpetofauna van de Waddeneilanden voor Rottum opgenomen. Bergmans & Zui-
19
derwijk (1986) vermoeden echter, en mijns inziens terecht, dat het om een verwisseling met de rugstreeppad gaat. Huidig voorkomen van amfibieën Zo veel als er vóór 1869 over de amfibieën van Rottum geschreven is, zo weinig is er in de daarna verschenen negentiende en twintigste eeuwse literatuur te vinden (vergelijk o.a. Van Kampen & Heimans, 1927; Koster, 1933; Thijsse, 1912; Van Wijk, 1951). Dit is bijzonder jammer, omdat het wel zeker is dat in die periode zowel de rugstreeppad als de bruine kikker op het eiland zijn uitgestorven. In elk geval is het zo dat er op Rottum in 1908, het jaar waarin de vader van Jan Toxopeus op het eiland kwam, geen amfibieën meer leefden. De rugstreeppad is er later door Jan Toxopeus weer ingevoerd. Hierover citeer ik het volgende uit een brief (d.d. 9 februari 1971) die ik van hem mocht ontvangen: ‘In de zomer van 1935, heb ik ‘s avonds bij het naar boord gaan van de motorboot, van het dorp naar de steiger van Schiermonnikoog, ongeveer 15 padden gevangen en deze de volgende dag op Rottumeroog uitgezet. Voor de vogels (vooral de trekvogels) die zoet water behoeven, hadden we altijd al een gegraven kuil (dobbe), en daarin hebben de padden geteeld. Hoeveel mannetjes en wijfjes er waren, weet ik niet. De padden legden ieder jaar eieren, er kwamen er veel van uit en groot, zodat we later overal op het eiland padden tegenkwamen en ‘s zomers genoten van hun gekorrr. Een paar keer is het voorgekomen, dat we in de kuil een dieper gat moesten graven, om de staartpadjes te redden van verdroging. Of er nu nog padden zijn is mij niet bekend, want als de zoetwatervoorziening niet wordt bijgehouden sterven ze uit en verdorsten er ook heel wat trekvogeltjes. Hoe de toestand nu is, daarover kan de Heer Braaksma U het
‘Tuin van Toxopeus’ met rechts achter de voormalige voogdwoning
Foto: SBB regio Noord
23 8(2) 2006
20
23 8(2) 2006
beste inlichten, die komt n.l. 1 à 2 keer per jaar op Rottumeroog.’ Uit een daarop ontvangen bericht van Sjoerd Braaksma blijkt dat de dobbe in de periode 1965-1971 in elk geval nog bestond en dat er ook nog steeds volwassen rugstreeppadden op Rottum aanwezig waren. Ook in de jaren daarna, zoals in 1976 en 1977, werden er rugstreeppadden waargenomen (mededeling van mevrouw Ida Snijders, Staatsbosbeheer regio Groningen-Drenthe). De laatste waarneming van de rugstreeppad dateert van 1998 (archief RAVON). In 1999 heeft aan de westkant van het eilandje, het gedeelte waar de laatste jaren nog rugstreeppadden waren waargenomen, sterke afslag plaatsgevonden (Verboom, Musters & Van de Lugt, in prep.). En daarmee dringt zich de vraag op of de rugstreeppad voor de tweede keer op Rottumer(oog) is uitgestorven. Of heeft hij de 21ste eeuw toch gehaald? Rest ons nog te vermelden dat het uitzetten van de rugstreeppad op Rottum voor het eerst gemeld werd door dr. Anne van Wijngaarden (in: Van den Bund, 1964). Volgens Bergmans & Zuiderwijk (1986) geschiedde dit eind jaren vijftig, maar zoals hierboven is gebleken was het in 1935. Conclusie Tussen 1840 en 1868 kwamen op Rottum twee soorten amfibieën voor, de (rugstreep)pad en de bruine kikker. De laatste was er omstreeks 1850 ingevoerd. Beide soorten stierven er uit. In elk geval waren er aan het begin van de twintigste eeuw (1908) geen amfibieën meer op het eiland aanwezig. De rugstreeppad werd er in 1935 vanuit Schiermonnikoog weer ingevoerd. Het ging hierbij om zo’n 15 individuen. Hoewel de kansen op een langdurig voortbestaan op het eiland door de aanwezigheid van slecht één, kunstmatig voortplantingswatertje wat wisselvallig zijn, heeft hij er zich in elk geval tot 1999 weten te handhaven.
graphy of amphibians and reptiles in the Wadden Sea area. In: C.J. Smit, J. den Hollander, W.K.R.E. van Wingerden & W.J. Wolff (eds.). Terrestrial and freshwaterfauna of the Wadden Sea area: 159-169. Report 10 of the section ‘Terrestrial Fauna’ of the Wadden Sea Working Group. Stichting Veth tot Steun aan Waddenonderzoek. Leiden. Meursinge, N., 1853. Aanteekeningen over de natuurlijke geschiedenis van het eiland Rottum. Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen, afdeeling Natuurkunde 1: 203-216. Amsterdam. Schlegel, H., 1862. Natuurlijke Historie van Nederland (De Dieren van Nederland. Gewervelde dieren). De kruipende dieren. A.C. Krüseman, Haarlem. 44 p. (tweede druk 1870). Thijsse, J.P., 1912. Het schuivend eiland. De Levende Natuur 17: 193-198. Veen, J. van der & A. Hovestadt, 1994. De landslakken van Rottumeroog kritisch bekeken. Correspondentieblad van de Nederlandse Malacologische Vereniging 281: 157-161. Venema, G.A., 1869. Over het eiland Rottum.; I. De physionomie van het eiland en de vogels, die er hunne broedplaats kiezen. Bijdragen tot de kennis van den tegenwoordige staat der provincie Groningen 14e stuk (4e deel, 4e stuk): 381-421, 1 plaat. Verboom, B., K. Musters & A. van der Lugt, in prep. Rugstreeppad. In: Creemers, RGN & van Delft, J.J.C.W., Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen. Nederlandse Fauna. Westerhoff, R. & G. Acker Strating, 1839. Natuurlijke Historie der provincie Groningen. Deel één, eerste stuk. J. Oomkens, Groningen. (niet verder verschenen). Wijk, D.P. van, 1951. Derde Verslag van de Herpeto-geografische Dienst der Ned. Ver. van Terrariumhouders “Lacerta”. Lacerta 9: 25-43. Winkler Prins, A., 1868. Geschiedenis en beschrijving van het eiland Schiermonnikoog. Loman & Vester, Amsterdam. 109 p., 1 kaart (herdruk 1973). Zwier, G.J., 1998. Een dagje naar Rottum. NRC Handelsblad 28(284): 30 (d.d. 03.09.1998).
Literatuur
Met dank aan Jeroen van Delft, Piet Spaans en Annie Zuiderwijk voor de hulp bij het bijeenbrengen van de gegevens en de literatuur en aan Staatsbosbeheer (Bert Corté) voor het beschikbaar stellen van fotomateriaal.
Abrahamse J. & F. Luitwieler, 1982. Rottumeroog. Waddenbulletin 17(1): 20-23. Bemmelen, A.A. van, 1862. Lijst der tot heden in de Nederlanden waargenomen Kruipende Dieren. Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland, bijeenverzameld door J.A. Herklots. Derde deel, tweede stuk: 96-100. E.J. Brill, Leiden. Bergmans W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen. Vijfde herpetogeografisch verslag. Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlanse Natuurhistorische Vereniging/Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde ‘Lacerta’, Hoogwoud. Bund, C.F. van de, 1964. Vierde herpetogeografisch verslag. De verspreiding van de reptielen en amfibieën in Nederland. Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde ‘Lacerta’. 72 p. Cohen, L.A., 1840. Berigten omtrent de natuurlijke geschiedenis van het eiland Rottum. Gedeeltelijk getrokken uit de aanteekeningen der H.H. J.O. Karsten en J. de Graaf. Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie 7: 445-460. Leiden. Droste-Hülshoff, Baron F., 1869. Die Vogelwelt der Nordseeinsel Borkum. Nebst einer vergleichenden Übersicht der in den südlichen Nordseeländern vorkommenden Vögel. Selbstverlag des Verfassers, Münster (herdruk 1974 Verlag Schuster, Leer). Kampen, P.N. van & J. Heimans, 1927. Amphibia et Reptilia. Fauna van Nederland. Aflevering III. A.W. Sijthoff’s Uitgeversmij, Leiden. 64 p. Koster, F., 1933. Op het Zilvereiland. Onze Aarde 6: 361-369. Leege, O., 1912. Die Lurche und Kriechtiere Ostfrieslands. 96. Jahresbericht der Naturforschenden Gesellschaft in Emden für 1911: 42-100. Leege, O., 1935. Werdendes Land in der Nordsee. Oehringen, Verlag Hohenlohesche Buchhandlung F. Rau. 84 p., 96 pl. Lemmel, G. & C.J. Smit, 1981. Distribution, ecology and zoogeo-
Vincent van Laar Melin F – 21320 Mont Saint Jean Frankrijk
23 8(2) 2006
21
Marmergrondels in de Grift Menno Soes & Piet Spaans
De Grift De Grift is een in de periode 1473-1483 gegraven watergang die diende ter ontwatering van het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei. Ze mondde via de Grebbesluis uit in de Nederrijn. Later is het Valleikanaal er bij gegraven zodat ook bij hoge waterstanden in de Nederrijn waterafvoer mogelijk was. Tegenwoordig speelt er eerder een verdrogingsprobleem in de Gelderse Vallei. Het water stroomt nu voor het grootste deel van het jaar door het inlaten van water bij de Grebbesluis, via de Grift, het Valleikanaal en de Eem naar het Eemmeer. Het gedeelte dat is bekeken is een traject van in totaal 1500 meter; vanaf de Grebbesluis tot ongeveer 100 meter ten noorden van de kruising met de Haarwal. Gemiddeld is ze hier zo’n 12 meter breed en tot ongeveer twee meter diep. Ten dele is ze beschoeid, elders voorzien van een meer natuurlijke oever. De oevers zijn voor een groot deel begroeid met een rietkraag. De submerse vegetatie is voornamelijk beperkt tot de oeverzones. De waterkwaliteit is zeker aan het begin bij de Grebbesluis ongeveer gelijk aan die van de Nederrijn. Het aanvoertraject van de Buitengrift zal waarschijnlijk weinig invloed op de waterkwaliteit hebben. Mogelijk levert het kwelwater van de Grebbeberg nog een positieve bijdrage aan de waterkwaliteit bij de Grebbesluis. De kwaliteit van het Rijnwater, dus ook van de Grift, is in de periode na 1985 aanmerkelijk verbeterd. De concentraties van de meest schadelijke stoffen zijn met 70 tot 100% afgenomen. De aanvoer van meststoffen is ook sterk verminderd, maar vervuiling door diffuse bronnen blijft voorlopig een probleem. In het door ons onderzochte traject komt aan de westoever één sloot uit en aan de oostelijke oever twee sloten, die alle drie water vanaf het Binnenveld aanvoeren. Dit resulteert in een belasting met meststoffen en kan mogelijk ook wat vervuiling met pesticiden vanuit de aangrenzende boomgaarden geven. Verder stroomafwaarts
speelt de aanvoer van meststoffen door landbouw en waterzuiveringsinstallaties een negatieve rol met betrekking tot de waterkwaliteit (Waterschap Vallei en Eem, Jaarverslag 2004). Visfauna De visfauna van de Grift bestaat voor het grootste deel uit soorten die te verwachten zijn in een klein, rustig stromend riviertje. Meer limnofiele soorten als de zeelt en de rietvoorn komen voor naast meer rheofiele soorten als de alver en de riviergrondel. Opvallend is wel het voorkomen van de rivierdonderpad. Dit is een relatief recent fenomeen, pas sinds 2003 wordt deze soort regelmatig aangetroffen. Dit heeft waarschijnlijk alles te maken met een steeds beter wordende waterkwaliteit en een toegenomen inlaat van water, dus een meer continue stroming. De rivierdonderpad komt immers al geruime tijd voor in de Nederrijn (de Nie, 1996). Opmerkelijk genoeg is het ook pas sinds kort dat de bittervoorn regelmatig wordt aangetroffen en dan voornamelijk in het meest zuidelijke deel van de Grift. De voormalige afwezigheid van deze soort kan niet zijn veroorzaakt door de afwezigheid van de noodzakelijke zoetwatermossels. Deze zijn al jaren in
Vindplaats marmergrondel in de Grift
Foto: Menno Soes
Door langere tijd regelmatig een bezoek te brengen aan de Grift, een water in de Gelderse Vallei bij Wageningen, hebben we de visfauna van dit water zien veranderen. Naast de opkomst van meer veeleisende soorten als de rivierdonderpad en de bittervoorn, was het vooral de vangst van de marmergrondel die opzien baarde. Deze Kaspische grondel lijkt in Nederland nu ook kleinere wateren te gaan veroveren.
22
23 8(2) 2006
Foto: Bart Siebelink
meteen vijf op verschillende locaties, wat aangeeft dat de soort toen al redelijk gevestigd moet zijn geweest (Winter, 2002). Sindsdien zijn er flinke aantallen in de Waal gevangen, één exemplaar in het Hollands Diep en één exemplaar zowel bij de vistrap te Amerongen als te Hagestijn (E. Winter, pers. med.). En in 2005 is ook de Grift bij Rhenen gekoloniseerd.
Bittervoorn
* Naar aanleiding van recent onderzoek is de soort opgesplitst in twee afzonderlijke soorten (Stupien & Tumeo, 2006). Wanneer deze splitsing breed wordt geaccepteerd gaan de Nederlandse populaties P. semilunaris heten.
goede dichtheden vertegenwoordigd met een drietal soorten: vijvermossel (Anodonta anatina), schildersmossel (Unio pictorum) en bolle stroommossel (Unio tumidus). Ook hierbij zal de waterkwaliteit wel een belangrijke rol hebben gespeeld. De marmergrondel De marmergrondel is een kleine grondelsoort. Ze behoort tot de grondelachtigen (Gobiidae) en is totaal niet verwant aan de riviergrondels, welke karperachtigen (Cyprinidae) zijn. Oorspronkelijk komen er geen grondels in het Nederlandse zoete water voor, ze zijn hier beperkt gebleven tot het brakke en zoute water. In Oost-Europa komen echter meerdere soorten voor die zich wel thuis voelen in het zoete water. Via de kanalen die tussen verschillende Europese stroomgebieden zijn aangelegd weten ze zich steeds verder uit te breiden naar het westen. Ook ballastwater van schepen kan een rol bij de verspreiding spelen, zoals de sprong naar Noord-Amerika, die een aantal soorten heeft weten te maken, illustreert. De marmergrondel, die haar oorsprong heeft in de wateren rond de Zwarte Zee en de Kaspische Zee, heeft geen schepen nodig gehad. Via het Main-Donau-Kanaal heeft ze vanuit de Donau, de Rijn weten te koloniseren. De bovenloop van de Main (Duitsland) is rond 1999 bereikt. In 2002 is de soort al in Nederland aangetroffen (Freyhof, 2003). De eerste Nederlandse exemplaren werden gevangen in de Waal bij Nijmegen. Het waren er
Tabel 1 Samenstelling van de visfauna in de Grift Soort alver baars bittervoorn blankvoorn brasem driedoornige stekelbaars graskarper karper kleine modderkruiper kolblei marmergrondel paling pos rietvoorn rivierdonderpad riviergrondel roofblei snoek snoekbaars tiendoornige stekelbaars Vetje winde Zeelt
Dit bodemvisje van maximaal elf centimeter laat zich eenvoudig herkennen door de combinatie van de tot zuignap omgevormde buikvinnen en de ‘tentakeltjes’ bij de neus. De tentakeltjes liggen buiten het water tegen het lichaam aan waardoor ze wel wat moeilijk zijn te zien. In het net hebben ze wel wat weg van rivierdonderpadden of bermpjes en is het mogelijk dat ze over het hoofd worden gezien. Wanneer echter rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van deze soort is verwarring met een andere soort eigenlijk niet meer mogelijk. Voor de marmergrondels is schuilgelegenheid essentieel en open gronden worden gemeden (Gerstmeier & Romig, 2000; Lelek, 1987). In het aquarium zie je ze inderdaad veel wegkruipen in lege schelpen, onder hout, etc. In Canada wordt de soort vooral tussen de waterplanten aangetroffen (Vanderploeg et al., 2002). In de Grift neemt ze op de plaatsen waar wij ze hebben gevangen genoegen met de dekking die daar onder andere wordt geboden door riet, sponzen en lege mosselschelpen. Van hieruit liggen ze op de loer om hun prooien te verschalken. Dit kunnen zowel kleine ongewervelden als kleine visjes zijn (Gerstmeier & Romig, 2000). Eén van de exemplaren die is gevangen in de Grift bleek zich te goed hebben gedaan aan met name mosselkreeftjes en sponsgaasvlieglarven (netvleugeligen waarvan de larven op sponzen leven). De voortplanting vindt plaats in het voorjaar, waarbij enkele honderden eieren in een schuilgelegenheid worden gelegd. Die schuilgelegenheid wordt vaak zelf gegraven of er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van lege schelpen. De eieren worden, vermoedelijk door het mannetje, bewaakt (Lelek, 1987). In het tweede levensjaar nemen de dieren al deel aan de voortplanting. Verder is niet veel bekend over de voortplanting. Een interessant detail is wel dat zowel het mannetje als het vrouwtje van de marmergondel gebruik maken van geluiden van een lage frequentie (70-130 Hz) (Pinchuk et al., 2004).
Voorkomen Alburnus alburnus Perca fluviatilis Rhodeus sericeus Rutilus rutilus Abramis brama Gasterosteus aculeatus Ctenopharyngodon idella Cyprinus carpio Cobitis taenia Abramis bjoerkna Proterorhinus marmoratus* Anguilla anguilla Gymnocephalus cernuus Scardinius erythrophthalmus Cottus gobio s.l. Gobio gobio Aspius aspius Esox lucius Sander lucioperca Pungitius pungitius Leucaspius delineatus Leusiscus idus Tinca tinca
zeer algemeen algemeen vrij zeldzaam zeer algemeen zeer algemeen vrij zeldzaam zeldzaam vrij algemeen vrij algemeen vrij zeldzaam zeldzaam vrij algemeen vrij algemeen algemeen vrij zeldzaam algemeen vrij algemeen algemeen zeldzaam zeldzaam zeldzaam vrij zeldzaam algemeen
Ecologische effecten Het hoge tempo waarmee de marmergrondel nieuwe gebieden weet te koloniseren en de snelheid waarmee behoorlijke dichtheden worden gerealiseerd betekenen waarschijnlijk dat de soort in vele Nederlandse wateren een gewone verschijning is of gaat worden. Van de Oostenrijkse Donau zijn geen negatieve effecten van de vestiging van de marmergrondel bekend. Dit wordt verklaard met de mogelijkheid dat de soort een zogenaamde open niche heeft gevonden (Freyhof, 2003). Ook in Canada worden de gevolgen van de opkomst van deze soort als beperkt ingeschat (Vanderploeg et al., 2002). Het gedrag in het aquarium en het feit dat de soort samen met de rivierdonderpad wordt gevangen, doet echter wel de vraag rijzen of er bijvoorbeeld geen interactie tussen deze twee soorten is. Uit Oostenrijk is verder bekend dat ze ook voorkomen in rivierbegeleidende wateren, zoals uiterwaardenplasjes (Mikschi & Wolfram-Wais, 1999). Verschillende vissoorten die zich in dit soort rivierbegeleidende wateren thuis voelen, zoals de grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) en de kroeskarper (Carassius carassius), zijn in Nederland typische vissen van de polderwateren. Het lijkt er dan ook op dat de marmergrondel in staat moet zijn de polders te koloni-
23 8(2) 2006
23
seren. Het is nog onduidelijk wat daarvan de ecologische effecten zouden kunnen zijn. Scheppen! De Nederlandse visfauna is aan het veranderen, een toenemend aantal exoten weet zich blijvend in onze watersystemen te vestigen. De recente toevoegingen gaan echter tot op heden grotendeels voorbij aan de RAVON-vrijwilliger. De meeste soorten zijn (nog) beperkt tot onze grotere waterwegen en blijven daardoor buiten bereik van de schepnetten. Alleen roofblei en blauwband worden regelmatig gevangen. Soorten als Donaubrasem, zwartbekgrondel en knorrepos lijken vooralsnog buiten bereik. Met de vangst van marmergrondels in de Grift is deze leuk uitziende, exotische grondel een soort geworden die ook door de RAVON-vrijwilligers wordt gevangen. We hopen dan ook dat nu deze soort hier onder de aandacht is gebracht, er meer informatie verzameld gaat worden over de kolonisatie van Nederland.
http://www.rijkswaterstaat.nl/rws/riza/wateremissies/Bibliotheek/ Documenten/Internationaal/Stroomopwaarts_balans_Rijnactieprogramma.pdf http://www.wve.nl/uploadedFiles/Jaarverslag%20%20Oppervlakte water%202004.pdf
Links: Kop marmergrondel
Marmergrondel
Rivierdonderpad
D.M. Soes Julianastraat 131 6707 HN Wageningen
[email protected] 0317-418839 P.J. Spaans Rooseveltweg 212 6707 GS Wageningen
[email protected]
Foto’s: Piet Spaans
Beek, G.C.W. van, 2005. Zwartbekgrondel: een nieuwe invasieve vissoort voor Nederland? De Levende Natuur 106 (4): 170171. Freyhof, J. 2003. Immigration and potential impacts of invasive freshwater fishes in Germany. Berichte des IGB 17: 51-58. Gerstmeier, R. & T. Romig, 2000. Zoetwatervissen van Europa. Tirion Uitgevers BV, Baarn. Jude, D.J., J. Janssen & G. Crawford, 1995. Ecology, distribution, and impact of the newly introduced round & tubenose goboes on the biota of the St. Clair & Detroit Rivers. in M. Munawar, T. Edsall & J. Leach, 1995. The Lake Huron Ecosystem: Ecology, Fisheries and Management. SPB Academic Publishing, Amsterdam. Lelek, A., 1987. The Freshwater Fishes of Europe 9. Threatened Fishes of Europe. Aula-verlag, Wiebelsheim. Mikschi, E. & A. Wolfram-Wais, 1999. Rote Liste ausgewählter Tiergruppen Niederösterreichs. Fische und Neunaugen (Pisces, Cyclostomata). Amt de NÖ Landesregierung. Abteilung Naturschutz & Abteilung Agrarrecht, Wien. Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. 151p. Media Publishing, Doetinchem.. Pinchuk, V.I., E.D. Vasil’eva, V.P. Vasil’ec & P.J. Miller, 2004. Protherorhinus marmoratus (Pallas, 1814). In: P.J. Miller (ed.), 2004. The Freshwater Fishes of Europe 8/II. Gobiidae 2. Aulaverlag, Wiebelsheim. Vanderploeg, H.A., T.F. Nalepa, D.J. Jude, E.L. Mills, K.T. Holeck, J.R. Liebig, I.A. Grigorovich, & H. Ojaveer, 2002. Dispersal and ecological impacts of Ponto-Caspian species in the Laurentian Great Lakes. Can. J. Fish. Aquat. Sci. 59:1209-1228. Stepien, C.A. & M. A. Tumeo, 2006. Invasion genetics of PontoCaspian gobies in the Great Lakes: a ‘cryptic’ species, absence of founder effects, and comparative risk analysis. Biologial Invasions 8: 61–78. Winter, E., 2002. Nieuwe vissoort in Nederlandse rivieren: de Marmergrondel. OVB-Bericht 22(2): 16.
Foto: Menno Soes
Literatuur
24
23 8(2) 2006
Amfibieën en vissen in plasbermen langs kanalen Martin Soesbergen & Anne van Rooijen
Foto: Bart Siebelink
Electrisch vissen
Foto: Anne van Rooijen
teerd. Aanvullend werd met een steeknet (RAVON-model) staande in de oever of vanaf de kant (of gording) gevist. Behalve vis en amfibieën werden ook de krabben en kreeften genoteerd.
Natuurvriendelijke oever in Tilburg
In het allereerste nummer van RAVON stond een artikel over amfibieën in kanalen met plasbermen (Reinhold & De la Haye, 1997). Inmiddels zijn er meer waarnemingen gedaan en kunnen de conclusies met betrekking tot amfibieën aangescherpt worden. Ook zijn gegevens over de visfauna in plasbermen verzameld (van Rooijen, 2005). Redenen genoeg om een vervolgverhaal te schrijven. In dit onderzoek zijn oevers van het Wilhelminakanaal (bij Dongen en Tilburg), de Zuid-Willemsvaart (bij Helmond en Schijndel), het Amsterdam-Rijnkanaal (bij Maurik) en de Vecht (bij Weesp) bemonsterd. De monitoring van de natuurvriendelijke oevers begon in 1983 en liep tot en met 2002. Van 1983 tot en met 1992 is de monitoring uitgevoerd door ecologisch onderzoeksbureau Moller-Pillot en daarna door Waardenburg. In 2004 en 2005 zijn er waarnemingen gedaan door DWW. In totaal zijn 15 traditionele oevers (zonder plasbermen) en 16 natuurvriendelijke oevers (met plasbermen) en 1 sloot onderzocht. De oevers werden zo mogelijk vanaf de kant geïnspecteerd en als dat niet mogelijk was werden ze lopend door het water langs de oevervegetatie geïnspecteerd. De aantallen vissen en amfibieën, en zo mogelijk ook de soorten, zijn geno-
Meer soorten Tabel 1 geeft een overzicht van de aangetroffen soorten en aantallen. In het eerste plasbermenonderzoek werden alleen gewone pad (Bufo bufo), bruine kikker (Rana temporaria) en het groene kikker-complex (Rana esculenta synklepton) aangetroffen (Reinhold & De la Haye, 1997).Wij troffen naast deze soorten ook de bastaardkikker (Rana klepton esculenta), kleine watersalamander (Triturus vulgaris) en kamsalamander (Triturus cristatus) aan. Reitsma et al. (2002) troffen naast deze soorten ook de poelkikker (Rana lessonae) aan in de natuurvriendelijke oevers langs de ZuidWillemsvaart bij Helmond. Het aantal waargenomen soorten in plasbermen stijgt daarmee van drie naar zes. De kamsalamander heeft zich voor het eerst voortgeplant in 2000 in een natuurvriendelijke oever langs de Zuid-Willemsvaart (Schijndel) (Reitsma et al., 2000). Tijdens de langlopende monitoring zijn larven aangetroffen van gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en kamsalamander (tabel 1). Door Reinhold en De la Haye werden alleen van de gewone pad larven aangetroffen. Het aantal soorten dat zich in plasbermen voortplant stijgt daarmee van één naar vijf. In totaal zijn er zeven vissoorten aangetroffen. De meest aangetroffen soorten zijn blankvoorn (Rutilus rutilus), baars (Perca fluviatilis) en rietvoorn (Rutilus erythrophtalmus). De kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus) werden in kleine aantallen aangetroffen en de overige soorten slechts incidenteel (tabel 2). In de Vecht werd ook nog een paling (Anguilla anguilla) gezien die door een blauwe reiger werd gevangen in een natuurvriendelijke oever. Bij Schijndel (Zuid-Willemsvaart) werd veel karper (Cyprinus carpio) waargenomen in een natuurvriendelijke oever die verder niet onderzocht werd vanwege de onbereikbaarheid. Er werden ook nog vier soorten kreeftachtigen gevangen: zoetwatergarnaal (Atheaphyra desmarestii), Amerikaanse rivierkreeft (Orconectus limosus), rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii) en blauwe zwemkrab (Callinectus sapidus).
25
De tabel 2 is zodanig geordend dat de traditionele oevers links staan en de natuurvriendelijke oevers rechts. Daarna is rekening gehouden met de vegetatie, links geen vegetatie en rechts vegetaties met helofyten en waterplanten. Zo ontstaat een diagonaal in de soortenverdeling die het voorkomen van de soorten koppelt aan de omgevingsfactoren. In de tabel is te zien dat in de traditionele oevers geen of maar enkele soorten werden aangetroffen. In traditionele oevers met een damwand werden geen vissen aangetroffen en éénmaal een bruine kikker en een Amerikaanse rivierkreeft. In de twee traditionele oevers, waar ook riet groeide, werden direct jonge voorns aangetroffen. In de taludoever met stortsteen langs de Zuid-Willemsvaart kwamen schooltjes jonge baars voor. Deze jonge baarzen eten dierlijk plankton en macrofauna (aasgarnalen en vlokreeften) en zijn dus niet afhankelijk van vegetatie (Crombaghs et al., 2000). Vlokreeftjes, hun voedsel, komen ook juist in traditionele oevers veel voor (Soesbergen & Rozier, 2005). In de natuurvriendelijke oevers met helofyten komt jonge blankvoorn voor, vaak vergezeld van jonge baars en/of rietvoorn. Blankvoorn is een soort die in scholen voorkomt en foerageert in de buurt van begroeiing zoals riet en biezen. Ook voor de eiafzet hebben ze vegetatie nodig, omdat op de grond gedeponeerde eieren verloren gaan door zuurstofgebrek (de Nie, 1996). In oevers met ondergedoken waterplanten zijn daarnaast kleine modderkruiper en driedoornige stekelbaars aangetroffen. Behalve dat er meer soorten in de natuurvriendelijke oevers worden aangetroffen, is ook de dichtheid van jonge vis veel hoger dan in traditionele oevers (van Rooijen, 2005). Tiendoornige stekelbaars is niet in de natuurvriendelijke oevers aangetroffen, maar wel in dichtbegroeide sloten langs de kanalen. De laatste soort heeft de voorkeur voor dichtbegroeide wateren en de driedoornige stekelbaars voor meer openheid (de Nie, 1996). Een van de onderzochte natuurvriendelijke oevers aan de Zuid-Willemsvaart bij Schijndel staat niet, zoals de andere oevers, in contact met het kanaal. Hier treffen we larven van kleine watersalamander en kamsalamander aan omdat er geen predatie door vis plaats kan vinden.
Andere vismethoden andere resultaten? Onderzoek naar natuurvriendelijke en traditionele oevers is ook door anderen gedaan. De door ons gevonden resultaten vergelijken we daarmee. In 1994 is onderzoek gedaan met broedzegen en schepnet in de natuurvriendelijke oevers en in de traditionele oever van het kanaal WessemNederweert (van Beek & Waardenburg, 1994). Er werden zeven soorten aangetroffen. De meest aangetroffen soorten waren blankvoorn (580 exemplaren), rietvoorn (112), alver (83) en brasem (40). Karper, kolblei en riviergrondel werden ieder een keer aangetroffen. In de traditionele oever werden geen vissen gevangen. Langs het Noord-Hollandskanaal werden vier natuurvriendelijke en vier traditionele oevers bemonsterd met een fijne zegen (Reitsma et al., 1995b). Hier werden zeven soorten aangetroffen. In dit onderzoek was baars (73) de meest aangetroffen soort, gevolgd door blankvoorn (63), pos (51), rietvoorn (8) en snoekbaars (7). Ook werden kolblei en brasem aangetroffen. In de traditionele oevers werden blankvoorn (3), brasem (1) en driedoornige stekelbaars (1) aangetroffen. Recenter hebben van Emmerik
Tabel 1. Overzicht aangetroffen amfibieën per jaar per plasberm. Jaar 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 Dongen 1983 Gewone pad x x o x x x o o Bruine kikker o o o o Bastaardkikker x x x x x x o o Helmond 1993 Gewone pad Bruine kikker Bastaardkikker Poelkikker Schijndel 1994 Gewone pad Bruine kikker Bastaardkikker o o Kleine watersalamander Kamsalamander Tilburg 1992 Gewone pad Bruine kikker Bastaardkikker Maurik 1997 Gewone pad Bruine kikker Bastaardkikker
• • •
•
•
Natuurvriendelijke oever van het Amsterdam-Rijnkanaal
93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 04 05
• •x
x o o x
•x x o o
x x x
x x x
• •o
• •x
•o
•o
x x
o x
x x o x x
•o • •x •x x
• • •o •o • •o
• • •o •o
x
o
o x
o x o o x
• •
x
• •x x o o
x x o
o x o
x o x o
• • • • •x •o o x o
o x o
0: alleen adulten of juvenielen ook eieren •of: larven x: niet aangetroffen leeg: niet onderzocht grijs: nog geen natuurvriendelijke oever aanwezig.
Foto: Anne van Rooijen
23 8(2) 2006
4
D
NUMMER
OEVERINRICHTING
0
D
2
t
0
D
2
t
T
1
1
D
1
t
M
1
5
R
1
t
1
425
R
1
t
T
1
1
B
3
t
T
W
0
B
1
t
H
Z
B
2
t
S
Z
48
B
1
t
S
Z
1
2
1
3
1
11
H
1
n
S
Z
43
H
2
n
V
H
4
n
D
W
H
5
n
D
W
H
6
n
D
W
H
2
n
D
W
3
4
1
2
3
1
3
2
3
2
1
2
H
1
n
T
W
74
H
3
n
D
W
26
H
1
n
V
W
2
n
M
A
6
1
1
2
16
4
1
1
1
7
1a
1
1
3
2
3
2
10
1
1
571 228 441 251 32
112
H
2
n
T
W
7
7
2
3
5
Aantal soorten
W
2
n
S
Z
26 l
4
9
W
1
s
T
W
Kamsalamander 5
1
1
1
1
10
80
7
W
1
n
H
Z
11 l
2
11
1
2
5
1
1
53
W
1
n
M
A
Kleine watersalamander
3
3j
4
7
4
H
3
n
T
W
14 a
3
3j
1
55
436 24 318 360 680 60 119
1
H
1
n
D
W
143 120 127 13
B
3
t
S
Z
Tabel 2: geordende tabel met alle vangsten en waarnemingen.
Bastaardkikker
Tiendoornige stekelbaars
Driedoornige stekelbaars
1
1a
D
2
t
D
W
3
0
D
2
t
M
V
Kleine modderkruiper
0
D
1
t
D
A
3
0
D
3
t
D
W
Blauwe zwemkrab
Bruine kikker
Gewone pad
Zeelt
Brasem
Zoetwaterkwal
Zoetwatergarnaal
Rode amerikaanse rivierkreeft
Amerikaanse rivierkreeft
Baars
Blankvoorn
0
t
OEVERTYPE
Ruisvoorn
D
LOCATIE
W
Bij soortenaantallen a adult j juveniel l larve
V
Inrichting B Breuksteen D Damwand H Helofyten R Damwand en riet W Waterplanten
A
Type n natuurvriendelijke oever s sloot t traditionele oever
W
Locatie D Dongen H Helmond M Maurikse Wetering S Schijndel T Tilburg
W
Kanaal A Amsterdam-Rijnkanaal V Vecht W Wilhelminakanaal Z Zuid-Willemsvaart
W
Legenda geordende tabel
KANAAL
26 23 8(2) 2006
& Kranenbarg (2001) onderzoek gedaan aan natuurvriendelijke en traditionele oevers langs verschillende wateren, waaronder het Noordhollandsch kanaal, de Vecht en de Zuid-Willemsvaart. Er werd bemonsterd met een zegen en elektrovisapparaat. Er werd vooral jonge vis gevangen. De gegevens sluiten nauw aan bij de door ons gevonden resultaten. In de Zuid-Willemsvaart werden in de traditionele oever relatief veel baarsjes aangetroffen en in de natuurvriendelijke oevers veel blankvoorn. Bij het Noordhollandsch kanaal was nauwelijks vis aanwezig in de traditionele oever, maar veel blankvoorn en baars in de natuurvriendelijke oever. In de natuurvriendelijke oever werd ook vrij veel bittervoorn, brasem, kolblei en pos gevangen. Ook werden daar, in lage aantallen, alver, karper, snoek, snoekbaars en vetje gevangen. In de Vecht domineerde blankvoorn in de natuurvriendelijke oever terwijl ook baars, bittervoorn, paling en rietvoorn gevangen werden. De traditionele oever was hier echter soorten- en individuenrijker, met als dominante soort blankvoorn maar ook veel baars, bittervoorn, paling, brasem en rietvoorn. De in dit geval bemonsterde traditionele oever verschilt nauwelijks van een natuurvriendelijke oever, omdat er een goed ontwikkelde rietvegetatie aanwezig is. Recent werden bij Tilburg enkele natuurvriendelijke en traditionele oevers systematisch vergeleken (Geene, 2005). Even grote proefvlakken werden met een elektrisch visapparaat bemonsterd. Blankvoorn en baars kwamen veel in de natuurvriendelijke oevers voor en ook ruisvoorn en winde werden vaker aangetroffen. In de traditionele oevers werd vrijwel geen vis gevangen. Broedzegen en schepnet, fijne zegen, zegen en electrovissen of alleen elektrovisapparaat geven alle als resultaat veel vis in de natuurvriendelijke oever (blankvoorn, baars en rietvoorn) en nauwelijks vis in de traditionele oever. De samenstelling van de visfauna in natuurvriendelijke oevers bestaat in voorgaande onderzoeken vooral uit blankvoorn, baars en rietvoorn, soms aangevuld met een andere soort. Dit beeld wordt door onderzoek dat alleen in natuurvriendelijke oevers is uitgevoerd nog eens beves-
27
tigd. In de natuurvriendelijke oevers bij Tilburg is onderzoek gedaan met een elektrisch visapparaat, fijnmazige zegen en schepnet (Reitsma et al., 1995a). Hier werden zes soorten aangetroffen. Ook in dit onderzoek was blankvoorn (185) de meest aangetroffen soort, gevolgd door baars (87), rietvoorn (6) en snoek (6). Ook werden pos en brasem gevangen. Zoetemeyer (1996) onderzocht vier natuurvriendelijke oevers langs de Twenthekanalen. Er werden 11 soorten aangetroffen. Blankvoorn (1011) was dominant en brasem (224), baars (165) en rietvoorn (157) kwamen ook regelmatig voor. In de natuurvriendelijke oevers langs de Zuid-Willemsvaart bij Helmond en Schijndel (Reitsma et al., 2000; 2002) en langs het Wilhelminakanaal bij Oirschot (Reitsma et al., 2001) is gevist met een elektrisch schepnet. Blankvoorn, baars en rietvoorn zijn de meest voorkomende soorten. In het afgesloten vak bij Helmond werden beide jaren enkele volwassen zeelten gevangen. Conclusies Voor juveniele vis in natuurvriendelijke oevers is er een duidelijk beeld ontstaan, dat onafhankelijk is van het gebruikte vistuig. Blankvoorn domineert in natuurvriendelijke oevers en wordt vergezeld door baars en rietvoorn. Naast deze soorten kunnen, als de watervegetatie enigszins ontwikkeld is, verschillende andere soorten voorkomen, waaronder beschermde soorten zoals kleine modderkruiper en bittervoorn. Over het algemeen worden in de traditionele oever geen of weinig vissen gevangen en gezien. Er bestaat niet alleen een groot verschil tussen de visstand van natuurvriendelijke oevers en traditionele oevers, maar ook met de visstand van het open water van het kanaal. Zo bestaat de visfauna van het Betuwepand van het Amsterdam-Rijnkanaal, waar ook de natuurvriendelijke oevers liggen, voornamelijk uit brasem en snoekbaars (Klinge, 2005). Het open water van het Twenthekanaal wordt gedomineerd door brasem en er komt veel blankvoorn, kolblei en paling voor (Zoetemeyer, 1996).
Natuurvriendelijke oever langs de Zuid-Willemsvaart
Foto: Anne van Rooijen
23 8(2) 2006
28
23 8(2) 2006
Het lijkt er op dat voor de voortplanting van kamsalamander meer tijd nodig is dan voor soorten als gewone pad en bruine kikker (zie ook Stumpel & van der Voet, 1995). Ook van Buggenum (2000) stelde vast dat de kamsalamander een relatief trage kolonisator is. Pas in 3 jaar oude poelen werd de soort voor het eerst gevonden en pas in poelen ouder dan tien jaar stijgt de bezettingskans tot boven de 50%. Als de oevers vanuit het achterland bereikt kunnen worden, zijn de eerste soorten die zich voortplanten gewone pad en bruine kikker. Deze twee soorten komen algemeen voor en hebben een goed dispersievermogen (zie o.a. van der Sluijs & Bugter, 2000). Het succes van soorten die een lager dispersievermogen hebben is afhankelijk van de af te leggen afstand. Des te groter de afstand des te langer zal het duren voor de soort zich kan vestigen. Uit de gegevens is ook duidelijk dat de soorten zich niet ieder jaar in de natuurvriendelijke oevers voortplanten. Zowel voor vis als voor amfibieën dienen natuurvriendelijke oevers ook als voortplantingsplaats, daar waar het kanaal zelf dat niet is. Eerder kon deze conclusie ook al getrokken worden voor libellen (Soesbergen et al., 2002).
Literatuur Buggenum, H. van, 2000. Watersalamanders profiteren snel van nieuwe amfibiepoelen. De Levende Natuur 101: 112-116. Beek, G.C.W. van & H.W. Waardenburg, 1994. Visfauna van en nabij natuurvriendelijke oevers in het kanaal Wessem-Nederweert. Bureau Waardenburg, Culemborg. Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken, de verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap/RAVON, Maastricht. De Nie, H.W., 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing Int BV, Doetinchem. Emmerik, W.AM. van & J. Kranenbarg, 2001. Effecten van natuurvriendelijke oevers op de visstand. OVB, Nieuwegein. Geene, R., 2005. Natuurvriendelijke oevers hotspots voor vis? Grontmij/AquaSense, Amsterdam. Klinge, M., 2005. Nulmeting visstand Amsterdam-Rijnkanaal. Nota ANW 05.01, Witteveen + Bos, Deventer. Reinhold, J. & M. De la Haye, 1997. Amfibieën in kanalen met plasbermen. RAVON 1: 9-11. Reitsma, J.M., R. Munts & G.C.W. van Beek, 1995a. Monitoring natuurvriendelijke oevers langs het Wilhelminakanaal (1995). Bureau Waardenburg, Culemborg. Reitsma, J.M., G.C.W. van Beek & R. Munts, 1995b. Monitoring natuurvriendelijke oever langs het Noordhollandsch kanaal ter hoogte van het Alkmaarder meer, situatie 1995. Bureau Waardenburg, Culemborg. Reitsma, J.M., G.J. Brandjes. G. Bonhof & R. Munts, 2002. Monitoring natuurvriendelijke oevers kanalen Noord-Brabant ZuidWillemsvaart 2002. Bureau Waardenburg, Culemborg. Reitsma, J.M., G.C.W van Beek, G.J. Brandjes & R. Munts, 2000. Monitoring natuurvriendelijke oevers kanalen Noord-Brabant Zuid-Willemsvaart 2000. Bureau Waardenburg, Culemborg. Reitsma, J.M., G.C.W van Beek, G.J. Brandjes & R. Munts, 2001. Monitoring natuurvriendelijke oevers kanalen Noord-Brabant Wilhelminakanaal 2001. Bureau Waardenburg, Culemborg. Rooijen, A. van, 2005. Vissen in de oever, hebben vissen belang bij natuurvriendelijke oevers? DWW-rapport 2005-083, Delft. Sluis, Th. van der & R. Bugter, 2000. Bezetting en kolonisatie van poelen door Kamsalamander en bruine kikker in Twente. De Levende natuur 101 (4): 107-111. Soesbergen, M., P. Duijn, D. Tempelman & W. Tukker, 2002. Vliegen is nog geen voortplanten, het belang van natuurvriendelijke oevers van kanalen voor libellen. Vlinders 17(4): 14-17. Soesbergen, M. & W. Rozier, 2005. Kreeftjes in oevers, is een natuurvriendelijke inrichting goed voor inheemse soorten? Natura 102(4): 118-120. Stumpel, A.H.P. & H. van der Voet, 1995. Nieuwe poelen nuttig? Een oriënterend onderzoek naar de kolonisatie door kikkers, padden en salamanders. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek rapport nr. 198, Wageningen. Zoetemeyer, R.B., 1996. De visstand in de Twentekanalen, beschrijving van de visstand in relatie tot het milieu. OVB, Nieuwegein.
Martin Soesbergen & Anne van Rooijen RWS Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044 2600 GA Delft
23 8(2) 2006
29
UIT HET VELD PREDATIE VAN KIEVIT OP LARVEN VAN VINPOOTSALAMANDER BIJ DE STRIJBEEKSE HEIDE De Strijbeekse heide is een klein heidegebied enkele kilometers ten zuidoosten van Breda. Bij een van de vennen, het Zwarte Goor, werd in augustus 2005 een groep van
ongeveer 30 Kieviten waargenomen. Waarschijnlijk prederend op larven van onder andere vinpootsalamander. Het Zwart Goor is ongeveer 150 bij 150 meter groot met een erg vlakke bodem en een diepte van maximaal 40 centimeter. Halverwege augustus bedekte het water nog altijd vrijwel het gehele oppervlak maar was de waterstand gedaald tot 5 à 10 centimeter. Tijdens de bemonstering van dit ven met een schepnet bleek al gauw dat de dichtheid aan larven van de vinpootsalamander zeer hoog was. Het net een meter over de bodem
halen, leverde al een vangst van meer dan tien larven op. Het totaal aantal larven heb ik toen geschat op meer dan 100.000. Hiernaast werden in minder hoge dichtheden de larven van libellen en waterjuffers aangetroffen en enkele larven van groene en bruine kikkers. Dankzij de enorm hoge dichtheid aan salamanderlarven zullen er voldoende overblijven om dit ven te kunnen blijven bevolken. Jöran Janse
HET RAVON VISSENWEEKEND 2006 Het Vissenweekend 2006 zal gehouden worden in Gelderland. We verblijven in een ruime groepsaccommodatie op kampeerboerderij Beusink in Lievelde (tussen Winterswijk en Doetinchem). Tijdens het weekend zal er in kleine groepen volop gezocht worden naar vissen en amfibieën. De nadruk ligt op het verzamelen van zoveel mogelijk visgegevens. In Gelderland zijn nog een aantal gebieden waarvan niet goed bekend is welke soorten er voorkomen. We zullen ons dus vooral richten op de kleine watersystemen zoals beken en sloten. Het weekend is toegankelijk voor alle RAVON ners en ervaring op het gebied van inventariseren is niet nodig. Er zullen voldoende ervaren RAVON ners meegaan, zodat er ook veel te leren valt op dit weekend. Een schepnet, goede zaklamp, (lies)laarzen en (indien in bezit) waadpak zijn de enige, haast onmisbare, attributen die u mee dient te brengen. Fotocamera en GPS kunnen ook handig zijn voor het vastleggen van informatie. Het weekend begint op vrijdagavond 29 september en wordt zondagmiddag 1 oktober afgesloten. Deelnemers zijn op vrijdagavond welkom vanaf 18:30u. De kosten voor een verblijf van twee nachten (volpension) bedragen € 35,-. Opgeven gaat als volgt. U maakt € 35,- over op giro 5167681 t.n.v. RAVON te Nijmegen, o.v.v. ‘Vissenweekend 2006’. Per post of e-mail (
[email protected]) geeft u daarnaast uw adres, telefoonnummer en e-mailadres door. Daarnaast geeft u door of u vegetarisch eet en of u bereid bent om tijdens het weekend met uw auto te rijden. Ook verne-
men we graag op welke dagen u aanwezig zult zijn en blijft slapen, dit in verband met de planning. Uw opgave is pas geldig na overmaking van € 35,-! Als u hebt aangegeven minder dagen te blijven, krijgt u achteraf het restant teruggestort. Enkele dagen voor het weekend ontvangt u nog aanvullende informatie. De organisatie en uitvoering van het RAVON vissenweekend is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland.
OPROEP EXCURSIES INHAALSLAG 2006! In het kader van de inhaalslag 2006 worden een aantal excursies georganiseerd. Ga mee slangen zoeken in de Kroondomeinen (Veluwe) of in het Geeserveld (Drenthe)! Kijk voor meer informatie op de website van RAVON.
RAVON-DAG 2006 Op zaterdag 28 oktober a.s. (dus niet in november, zoals gebruikelijk!) vindt de jaarlijkse RAVON-dag plaats. Dit jaar staat deze in het teken van onderzoek en er zal vooral worden ingegaan op ecologisch onderzoek
uitgevoerd door vrijwilligers en beroepsmatig betrokkenen. Er is weer een interessant programma opgesteld, met lezingengevers uit binnen- en buitenland. De RAVON-dag vindt zoals altijd plaats in collegezaal N2 van de B-Faculteit van de Radboud Universiteit te Nijmegen, gelegen aan het Toernooiveld 1. Iedereen is vanaf 9.30u welkom, de lezingen starten om 10.00u. Het definitieve programma komt te zijner tijd op de website en zal aan alle RAVON ners kenbaar worden gemaakt. Reserveer zaterdag 28 oktober alvast in uw agenda!
INTERNATIONALE WORKSHOP LIFE PROJECT ‘AMBITION’ Op 8 september 2006 wordt in Cadier en Keer een workshop gehouden over de verbetering van amfibiebiotopen voor vijf soorten: kamsalamander, geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad, knoflookpad en boomkikker. Het programma en aanmeldingsformulier is te vinden op de website van RAVON.
VELDAGENDA 2007 Duizenden mensen zijn ieder jaar actief in de natuur: met verrekijker, fototoestel of opschrijfboekje; lopend, sluipend, kruipend of zittend ergens in het groen. In een prachtig natuurgebied of in de stad. Voor al deze mensen die in hun ‘vrije tijd’ de natuur in willen is er nu een inspirerende natuuragenda met veel bruikbare informatie. De ideale planner ook voor veldwerk! Deze agenda is niet de zoveelste mooie sfeeragenda maar eentje om vooral lekker
Foto: Raymond Creemers
RAVON NIEUWS
30
mee aan de slag te gaan. Een agenda om ‘natuurafspraken’ in te noteren, met speciaal veel ruimte voor aantekeningen in het weekeind. Niet alleen het waarnemen, maar ook het doorgeven van soorten wordt gestimuleerd door de Veldagenda. Aansluitend op het waarnemingsproject ‘Soort van de maand – op stap en tellen in de natuur’ staat er elke maand een bijzondere soort in de schijnwerper met tips waar ze te vinden zijn. Van ijsvogel tot weidebeekjuffer en van parapluu-
Foto’s: Raymond Creemers
Gewone pad
23 8(2) 2006
tjesmos tot kostgangerboleet. Handig zijn de aangegeven websites van natuurorganisaties voor het doorgeven van waarnemingen, en tips voor belangrijke activiteiten zoals landelijke dagen, cursussen en symposia. Naast vele prachtige foto’s biedt de Veldagenda onontbeerlijke informatie over de natuur en de seizoenen. Voor een extra zetje naar buiten staat wekelijks de gemiddelde eerste waarneming van een bepaalde soort in die periode vermeld. Om het plannen van veldwerk makkelijker te maken zijn zaken opgenomen als de zonsopkomst en –ondergang. Daarnaast is er volop ruimte om excursies, inventarisatieweekeinden, lezingen en velddagen te noteren en overige aantekeningen te maken. Kortom, deze agenda is leuk en praktisch in het gebruik én geeft vooral veel plezier om het veld in te gaan!
flap, 15,9 x 21cm, 128 p, full colour met kleurenfoto’s. ISBN-10: 90 5011 234 X (ISBN-13: 90 978 90 5011 234 5) Prijs: € 12,95
Inhoudelijke informatie: gaarne contact opnemen met De Vlinderstichting, Kars Veling, e-mail: kars.veling@vlinderstichting. nl, tel. 0317-467346 Recensie-exemplaren: Vanaf 1oktober 2006 verkrijgbaar bij de KNNV Uitgeverij, t.a.v. Kathrin Ohrmann, Postbus 19320, 3501 DH Utrecht, tel. 030-233 35 44, fax 030-236 89 07, e-mail:
[email protected] www.knnvuitgeverij.nl
Muurhagedis
Literatuur Veldagenda – 2007 voor de actieve natuurwaarnemer Auteurs: de PGO’s (Particuliere Gegevensbeherende Organisaties) Uitgever: KNNV Uitgeverij in samenwerking met de VOFF, de Natuurkalender en WILD zoekers Uitvoering: gebrocheerd met ringband en extra
HET BUREAU 8
Cartoon: Walt
NIEUWS VAN HET KANTOOR IN NIJMEGEN De groei van het aantal medewerkers zet zich ook in 2006 door. Per 1 juni is Ans Elburg de gelederen komen versterken. Zij is financieel administrateur voor 2 dagen in de week. Ans neemt alle financiële taken over van Elvira Werkman. Elvira kan zich dan verder toeleggen op de administratieve taken. Op 8 mei is Richard Struijk als veldmedewerker in dienst getreden. Zijn contract loopt door tot het volgende veldseizoen. Eind maart is Frans Kuenen begonnen als projectleider. Hij houdt zich voornamelijk bezig met de Inhaalslag reptielen en amfibieën. Elvira Werkman is per 1 juni met zwangerschapsverlof gegaan. Zij wordt vervangen door Pien Hoogma. Pien zal zich toe gaan leggen op de administratieve taken op kantoor, inclusief de donateursadministratie. Bjorn Prudon heeft RAVON verlaten per 1 mei. Bjorn is nu voor langere tijd in Canada; zijn wel en wee is mee te beleven op www. bpgoeswest.blogspot.com. Bjorn: bedankt voor je inzet en veel plezier in Canada! In Jelger Herder hebben we een goede vervanger gevonden. Jelger is projectmedewerker
en houdt zich voornamelijk bezig met gegevensleveringen en met de helpdesk. Jelger heeft biologie gestudeerd op de VU in Amsterdam en heeft een mooie eigen website met prachtige foto’s (www.digitalnature. org). Per 1 augustus zal Jan Kranenbarg in dienst treden om de V binnen RAVON volwaardig te gaan invullen. Jan is een in Wageningen opgeleide hydroloog/aquatisch ecoloog die werkervaring heeft opgedaan bij onder ander
de OVB, RIZA en het Waterloopkundig Laboratorium Delft. Jan’s eerste klus wordt het coördineren van de inhaalslag vissen 2006. Hierbij worden verouderde verspreidingsdata van een aantal vissoorten in beken geactualiseerd. Daarnaast zal hij, in samenwerking met o.a. de werkgroep Poldervissen, een onderzoek opstarten naar de meest geschikte vangstmethodieken voor poldervissen. Rob van Westrienen
23 8(2) 2006
31
KIKKERS EN PADDEN EEN KRIEBELBOEK-
NIEUWE TOPOGRAFISCHE ATLASSEN
Door Alex Lefevre Illustraties Valérie D’heur Foto’s Rollin Verlinde, Hugo Willocx, Franky Bossuyt
Recent kaartmateriaal Als natuuronderzoeker is een goede topografische kaart haast onmisbaar. De topografische atlassen van de Topgrafische Dienst zijn jarenlang de standaard geweest. Deze Dienst is in 2004 verzelfstandigd en samengegaan met het Kadaster tot de Topografische Dienst Kadaster. In samenwerking met de ANWB leidde dat in 2004 tot de uitgave van een serie topografische atlassen (1 : 25.000) van alle provincies. De prijs bedraagt € 29,95 per deel. Er zijn enkele voordelen aan deze nieuwe atlassen. Ten eerste zijn de kaarten geheel geactualiseerd. Daarnaast staat er een groter gebied op elke kaart. In de oude atlassen omvatte het gebied op één pagina 5 bij 6,5 kilometer, nu is dat 5,5 bij 8 kilometer. Door het grotere formaat is er voor elke provincie nog maar één boek nodig (Flevoland en Utrecht zijn zelfs in één deel gebundeld). In de oude atlassen waren er van grote provincies als Noord-Brabant en Gelderland respectievelijk twee en drie delen per provincie. Dat men het actualiseren bijzonder serieus neemt mag blijken uit het feit dat van bijvoorbeeld Noord-Brabant na de eerste druk uit 2004 er al in 2005 een geactualiseerde tweede druk werd uitgebracht. De kaarten daarin zijn zeer actueel en zijn voor het overgrote deel gebaseerd op luchtfoto’s uit 2004. Op deze kaarten zijn tal van zeer recent aangelegde poelen, plagplekken, kapvlaktes en dergelijke zichtbaar! Men heeft er, in een groot natuurontwikkelingsgebied dat zich sinds zo’n tien jaar richting een matig schrale vegetatie ontwikkeld, voor gekozen om de groene kleur, die ook gebruikt wordt om gangbaar agrarisch grasland aan te geven, te
Clavis Uitgeverij, Hasselt en Amsterdam ISBN 90 5954 028 X Gebonden, full color, 45 pag. € 14,95 Een kriebelboek, staat er prominent op de kaft, en op het eerste oog is die subtitel misleidend. Het is geen boek voor kleuters. Of worden de kriebels bedoeld die je al lezend krijgt om zo gauw mogelijk in sloot en plas op zoek te gaan naar kikkers en padden? Dan is de subtitel wel terecht gekozen. Het boek is bestemd voor kinderen van de hogere klassen van de basisschool tot en met brugklassers. De auteur heeft voor deze doelgroep de juiste toon en stijl weten te vinden. Op een aantrekkelijke en begrijpelijke, maar zeker niet kinderachtige wijze wordt de biologie van kikkers en padden beschreven. Het aardige eraan is dat kinderen op hun denkvermogen worden aangesproken en dat werkt prikkelend. Mooie foto’s en leuke tekeningen verhelderen en verluchtigen de tekst. De teksten zijn kort genoeg om de vaart erin te houden en uitgebreid genoeg om echt wat van op te steken. Kort en helder wordt aangegeven waarom het de meeste kikkers en padden niet zo goed gaat. De informatie over de evolutie gaat vloeiend over in de anatomie – die immers het resultaat is van de aanpassing aan de omstandigheden door de tijden heen. Functionele vormgeving wordt verklaard aan de hand van sprekende voorbeelden. De auteur beschrijft op aardige wijze hoe bijvoorbeeld huid en ogen functioneren en hoe de dieren aan de verschillende leefwijzen en klimatologische omstandigheden aangepast zijn. Geen droge kost, maar verklarende en mooi geïllustreerde informatie die bij een aantal jonge lezers zeker hier en daar iets van verrassende herkenning zal oproepen. In het stukje ‘Hoe oud kunnen ze worden?’ ontbreekt helaas het antwoord op die vraag. Het gegeven dat 99% van de paddenen kikkervisjes het volgende jaar niet haalt, frustreert wel een beetje, zeker als je bedenkt dat die vraag op bijna elke lezing over amfibieën -door volwassenen!- gesteld wordt. De hoofdstukjes over voortplanting en voedsel zijn leuk en informatief. De jaarcyclus met fenomenen als winter- en zomerslaap, de natuurlijke vijanden en de manieren waarop kikkers en padden zich hiertegen beschermen, worden zodanig beschreven
dat dit ook voor lezers buiten de genoemde doelgroep smakelijke leeskost vormt. Het hoofdstukje met wetenswaardigheden sluit het tekstdeel van het boek af. Al lezende worden begrippen als kannibalisme en amplexus geleerd. Tenslotte is er een overzicht met websites, zowel Nederlandsals Engelstalige. Geen enkele kritische noot dan? Jawel, maar niet veel. In het hoofdstukje over de mogelijkheden voor bescherming van de inheemse soorten manifesteert zich een klein gemis. Alleen voorbeelden uit België worden aangehaald en Hyla als betrokken organisatie, terwijl met een paar regels ook het gebeuren in Nederland en de activiteiten van RAVON genoemd hadden kunnen worden. Ook hier gebeurt veel op dit gebied en juist acties zoals het overzetten van padden in de lente kunnen jongeren aanspreken. In het website-overzicht wordt de site van RAVON wel genoemd. Buiten de eigen soorten worden nogal wat voorbeelden en foto’s uit verre oorden gegeven. Toegegeven, via National Geographic en Discovery is onze jeugd mogelijk al verwend met tropische soorten en extreme situaties, maar om mee te beginnen zijn de inheemse soorten al boeiend genoeg! Een aanradertje als cadeau voor kinderen rond de twaalf, en er niet mee wachten tot sinterklaas of kerst, zodat de kriebels nog dit veldseizoen hun uitwerking al kunnen krijgen. Annemarie van Diepenbeek
Foto: Jeroen van Delft
BOEKEN
32
vervangen voor het paars dat ook voor de aangrenzende heide wordt gebruikt. De Ecologische Hoofdstructuur zie je op die manier ook op kaart nadrukkelijker gerealiseerd worden dan voorheen. Deze atlassen zijn een aanrader voor iedere veldonderzoeker en te koop bij de ANWB, maar ook in de boekhandel. Overigens is het erg nuttig gebleken om verouderde atlassen goed te bewaren. De topografische atlassen uit de jaren ’80 vervullen zo nu en dan nog een belangrijke functie op het RAVON-kantoor. Deze tonen de voor amfibieën interessante wateren vóórdat er op grote schaal poelen werden aangelegd. Op nieuwe kaarten staan veel poelen die vaak pas enkele jaren oud zijn. Voor soorten met een optimum in oude en stabiele wateren, zoals de knoflookpad en kamsalamander, zijn de oudere kaarten van groot belang voor de planning van inventarisaties. Historische atlassen Uitgeverij Nieuwland in Tilburg heeft ook een prachtige atlasreeks uitgegeven. Het gaat dan om Grote Historische Topgrafische Atlassen (1 : 25.000). Deze atlassen tonen de situatie rond 1900. De al bestaande Grote Historische Atlas van Nederland (1 : 50.000, 4 delen) deed dat ook en wel voor de periode van rond 1850, maar de schaal was minder gedetailleerd en het kleur- en symboolgebruik veel minder nauwkeurig en uitgesproken. De atlassen van Nieuwland tonen kaarten die qua opzet, kleurgebruik en detaillering de huidige topografische kaarten benaderen. Ze geven dan ook een indringend inzicht in wat er in 100 jaar in ons land is veranderd. En dat is veel! Gebieden die we nu als kleinschalig ervaren, blijken een percelering gekend te hebben die de huidige situatie met een factor twee of drie overtreft. Heidevelden die nu een bescheiden omvang hebben of zijn verdwenen, maakten honderd jaar gelden nog deel uit van duizenden hectares aaneengesloten heide. Het aantal vennen en moerasgebieden was vele malen groter dan nu. Nederland was werkelijk één groot natuurgebied. De droge getallen over achteruitgang zijn bij iedereen bekend, maar als je het zo nadrukkelijk op kaart voor je ziet, stemt dat wel droevig. Ineens begrijp je nog beter waarom de boomkikker en het korhoen zo’n vrije val hebben doorgemaakt. Toch bieden deze atlassen ook aanknopingspunten voor beheerders en beleidsmakers om iets van die oude luister te herstellen. De kaarten tonen immers welke gebieden al lange tijd een natuurlijke relatie met elkaar hebben, waar precies vennen en moerassen hebben gelegen en ga zo maar door. Voor natuurliefhebbers zijn het boeken om in weg te dromen. Ze bieden ook goed studiemateriaal om de oude situatie van vindplaatsen van soorten te beschrijven. Zo zijn veel huidige voortplantingswateren van de knoflookpad er exact in terug te vinden. De
23 8(2) 2006
kaarten kunnen zelfs van nut zijn bij het zoeken naar relictpopulaties van zeldzame en lastig te inventariseren soorten zoals de gladde slang. Op de kaarten is bijvoorbeeld te zien dat sommige nu geïsoleerde heideterreinen 100 jaar gelden waren verbonden met terreinen waar deze soort nu nog aanwezig is. Bovendien worden de kaarten vooraf gegaan door een zeer lezenswaardige uiteenzetting over de ontwikkeling van het landschap en het gebruik daarvan gedurende de afgelopen eeuw. Een echte aanrader dus! Er zijn al delen verschenen over NoordBrabant, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland. Delen over Friesland, Groningen, Drenthe, Noord-Holland, Zeeland en Limburg worden in maart 2006 verwacht. De prijs varieert tussen de € 34,90 en € 49,90 per deel. De boeken zijn te koop in de boekhandel of online bij de uitgever (www.uitgeverijnieuwland.nl). Jeroen van Delft
AMFIBIEËN OP WEGEN Christiane Percsy (2005): Les batraciens sur nos routes. Direction générale des Resources naturelles et de l’Environnement, Jambes. Rapport D/2005/5322/56. 61 pp. De Waalse herpetologenvereniging Raînne heeft een herziene en verbeterde uitgave gemaakt van hun eerdere brochure uit 1994. In dit zeer fraai uitgevoerde rapport worden overheden en burgers geïnformeerd over de mogelijkheden om het aantal verkeersslachtoffers onder amfibieën te beperken. De uitgave is rijk geïllustreerd en voorzien van veel technische tekeningen. Deze zijn zo duidelijk dat het rapport heel gemakkelijk leest, zelfs voor hen die de Franse taal niet machtig zijn. De publicatie is te downloaden via http://www.natagora.be/images/stories/ docu/batraciens_route.pdf Ton Stumpel
Redactie-adres RAVON: Postbus 1413 6501 BK Nijmegen STICHTING RAVON Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland Postbus 1413 6501 BK Nijmegen tel. 024-3653270 e-mail:
[email protected] website: www.ravon.nl
RAVON Overijssel Jaap Braad Campstede 5 7631 HS Ootmarsum tel. 0541-293450 RAVON Utrecht Vacant RAVON Zeeland Kees Musters Kromme Weele 7 4331 PA Middelburg tel. 0118-633898
RAVON Publicatiebureau Wim & Jacqueline Dinnessen Sluiskamp 3107 6605 SL Wijchen tel. 024-6414134
[email protected]
RAVON Zuid-Holland Mike Melis Kortenaerstraat 19 2315 TP Leiden tel. 071-5210187
RAVON WERKGROEP MONITORING Annie Zuiderwijk, Edo Goverse & Ingo Janssen Postbus 94766 1090 GT Amsterdam tel. 020-5256624
Herpetologische Studiegroep Limburg Ykelien Damstra Bosstraat 15 6071 XR Swalmen tel. 0475-327601
RAVON Flevoland Jeroen Reinhold Archipel 35-44 8224 HK Lelystad tel. 0320-231971
Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe Rienko Vanderschuur (secretaris) Virgo 74 9405 RE Assen tel. 0592-319369
RAVON Gelderland Menno Soes Julianastraat 131 6707 DD Wageningen tel. 0317-418839
Werkgroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) Postbus 3 8414 ZK Nieuwehorne tel. 0513-541725 fax. 0513-541868
RAVON Groningen Wytse Scheepstra De Merodelaan 10 9721 XA Groningen tel. 050-5252090 RAVON Noord-Brabant Wouter Schuitema Peppelbeek 24 5501 EL Veldhoven tel. 040-2538939 mob. 06-44584846 RAVON Noord-Holland Axel Groenveld Kuinderstraat 33hs 1079 DJ Amsterdam
Vissenwerkgroep van het Natuurhistorisch Genootschap Limburg Reinier Akkermans Wilhelminalaan 47 6042 EP Roermond tel. 0475-324281 Werkgroep Adderonderzoek Nederland Pavanestraat 15 5802 LJ Venray tel. 0478-514805
[email protected] Werkgroep Poldervissen Rombout van Eekelen Kruisstraat 39 4251 CV Werkendam
SLANGKOMKOMMER Slangen zijn typisch van die dieren waarvan de meeste mensen het bestaan het liefst negeren. Ze zijn maar hoogst zelden positief in het nieuws, je hoort er eigenlijk überhaupt heel weinig over. Des te opvallender is het, dat deze dieren de laatste jaren in de komkommertijd het nieuws wel lijken te overheersen. Ze zijn een ideaal onderwerp om in saaie tijden toch nog wat sensatie te leveren aan de media. Ja, ja, geeft de media maar weer de schuld….. Deze zomer staat er geen fictieve uiterst gevaarlijke lanspuntslang op de voorpagina, maar de Russische rode rattenslang, die met ruim 200 exemplaren de omgeving van vliegveld Eelde terroriseert. De meeste bewoners durven niet meer naar buiten uit angst voor deze slangen, volgens de krant ‘wurgslangen die wel twee meter lang kunnen worden’. Een expert van Serpo wordt ingevlogen voor een dagje onderzoek, maar er is geen slang te vinden. Aan het eind van het dagje slangen zoeken wordt onder grote belangstelling van de media een voorlichtingsbijeenkomst voor ruim honderd verontruste bewoners gehouden. Burgemeester Rijpstra van Tynaarlo probeert tevergeefs de ongerustheid weg te nemen. De deskundige weet te vermelden dat de dieren niet beschermd zijn, en dus gedood mogen worden. Gelukkig adviseert hij eveneens met klem om dat niet te doen, omdat in de omgeving ook andere slangen zitten, die er van nature thuishoren, en wél beschermd zijn. In een persbericht worden die andere slangen ‘ringslangen en ratelslangen’ genoemd. Kijk, daar wordt ik nou weer nerveus van, dat ik al zo lang lid ben van RAVON, en dat ik er nu pas van hoor dat ratelslangen inheems zijn. Ze vertellen mij ook nooit wat! Het lijkt er bovendien op, zegt Serpoman nog, dat de onvindbare dieren geen Russische rode rattenslangen te zijn maar Amerikaanse zwarte rattenslangen. Is hier een nieuwe koudbloedige oorlog in de maak, vraag je je dan af. Bovendien lijkt mij het hieruit voortvloeiende gegeven, dat het merendeel van de bevolking in en rond Eelde blijkbaar kleurenblind is, aanzienlijk interessanter nieuws. Ik zou meteen onderzoeksjournalistiek bedrijven, de visuele geaardheid van de plaatselijke melkboer checken en die slangentoestand laten voor wat het is. Maar het journaille melkt de slangen uit tot de laatste druppel, ook al zijn ze niet eens giftig. Het toeval wil overigens dat ik een paar jaar geleden met een paar uit de kluiten gewassen vrouwelijke exemplaren van de Amerikaanse zwarte rattenslang – ja, wurgslangen van bijna twee meter lang! – twee maanden een blokhut heb gedeeld. Het was erg gezellig om, ’s avonds in mijn bed liggend, de dames tussen de houten balken van de buitenmuur en de aftimmering te horen schuiven. En ’s morgens was er altijd het begroetingsritueel op de veranda. Daar at ik een boterhammetje en dronk mijn eerste kop koffie, terwijl de slangen nog geen meter bij me vandaan uit de balken kwamen hangen om samen met me te genieten van de ochtendzon. ’t Is in het begin even wennen, maar ik kan iedereen in Eelde uit eigen ervaring verzekeren: ze zijn prima gezelschap. Dus ik zou zeggen, beste mensen in Eelde, geniet ervan nu het nog kan! pf