35 JAARGANG 12 NUMMER 1
REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN
franse geelbuiken + lederschildpad + weer nieuwe vis
RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Jeroen van Delft, Ingo Janssen, Pedro Janssen, Kris Joosten, Frank Spikmans, Michaël Steeghs, Annemarieke Spitzen. Vormgeving + opmaak: HPC drukkerij bv Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem Aanmelden als donateur van ravon kan: - via onze website: www.ravon.nl - per e-mail via:
[email protected] - schriftelijk: Stichting ravon Donateursadministratie Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen IBAN nr.: NL37 PSTB 0000459725 BIC-Code: PSTB NL21
R EPTIELEN A MFIBIEËN V ISSEN O NDERZOEK N EDERLAND Kopij-wenken Inlevering van kopij dient op CD-rom of e-mail te geschieden (Word). Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van artikelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederland voorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In het buitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd worden indien dit relevant geacht wordt voor de in Nederland voorkomende soorten. Introductie: Een artikel dient voorzien te worden van een leader van maximaal 120 woorden. Verdere structurering van artikelen door middel van paragraaftitels. Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoegen. Op A4 formaat aanleveren in direct reproduceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zonder grijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dient men rekening te houden met verkleining. Aanlevering in Excel is ook mogelijk. Dia’s en foto’s: Voorkeur voor digitale foto’s met een hoge resolutie. In overleg met de redactie kunnen ook algemene dia’s gebruikt worden van soorten en/of biotopen. Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden, gescheiden door “&”, bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door “et al.”, in cursief. Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde literatuur. Auteur, jaartal en titel, gevolgd door uitgevende instantie. Summary: Een artikel dient voorzien te worden van een Engelse samenvatting van maximaal 250 woorden. In verband met de overzichtelijkheid wordt de voorkeur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500 woorden en mededelingen van niet meer dan een half A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezonden artikelen en stukken inkorten en kleine, niet inhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting of inhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg met auteurs.
maart 2010 RAVON 35 JAARGANG 12 NUMMER 1
Frans onderzoek aan geelbuikvuurpad biedt nieuw 1 perspectief voor bescherming Rob Veen De lederschildpad: spectaculaire nieuwe 5 waarnemingen in Nederland en een statusoverzicht Edo Goverse, Maartje Hilterman, Pierre Bonnet & Ronald de Ruiter Vestigingspatroon van Pontische stroomgrondel in 11 Nederland Nils van Kessel, Martijn Dorenbosch & Frank Spikmans kortom
15
2010: Internationaal Jaar van de Biodiversiteit RAVON-stand aanwezig op Festa Natura 2010 Biodiversiteit centraal in Countdown 2010 ravon nieuws
16
Resultaten enquête over het tijdschrift RAVON Resultaten Hemelvaartkamp 2009 Paddenoverzetter? Meld je aan op www.Padden.nu! Vooraankondiging Hemelvaartkamp 2010 De 1e en de 1000ste RAVON-donateur recent verschenen
18
Herpetofauna van Limburg Lelijkerds hebben het nakijken uit het veld Een merkwaardige vondst Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Paul Veenvliet: geelbuikvuurpad Bas Teunis: dwergmeerval Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.
20
1
35 12(1) 2010
Frans onderzoek aan geelbuikvuurpad biedt nieuw perspectief voor bescherming Meerjarig onderzoek in het Franse departement Creuse (région Limousin) heeft nieuwe kennis over de voortplantingsstrategie van de geelbuikvuurpad opgeleverd. Die inzichten geven aanleiding tot een ander habitatbeheer, waarmee verbetering van de situatie in Frankrijk en andere landen bereikt kan worden. Situatie in Midden-Frankrijk De geelbuikvuurpad (Bombina variegata) is een ernstig bedreigde diersoort in Nederland en West-Europa (Baumgart, 1980; Hanekamp & Stumpel, 1984; van Delft et al., 2007). In Frankrijk zijn plaatselijk nog grote populaties van de geelbuikvuurpad te vinden. Grote populatiedichtheden vinden we in de departementen Corrèze (Limousin) en Alliër (Auvergne), waar cultuur- en natuurlandschappen naast elkaar voorkomen (Aceman et al., 2003). De actuele verspreiding (gebaseerd op eigen onderzoek 1994-2009) van de geelbuikvuurpad in de Creuse laat zien dat deze soort geconcentreerd voorkomt in het uiterste noordoosten van dit departement, met name in de beekdalen van de Tardes en de Cher. Voortplantingplaatsen van de geelbuikvuurpad zijn aangetroffen in allerlei tijdelijke watertjes, voornamelijk in het agrarische landschap. Tot 1994 waren vrijwel geen vindplaatsen van geelbuikvuurpadden in de Creuse bekend. De oude atlas van reptielen en amfibieën in Frankrijk bevatte maar enkele gegevens uit de Creuse en deze bleken niet verifieerbaar of waren verouderd (Castanet & Guyetant, 1989). Ook de verspreidingsatlas van de Limousin leverde geen duidelijke gegevens op (gmhl, 2000). Vanaf 1994 is de auteur in deze streek begonnen met inventarisaties van de herpetofauna, met speciale aandacht voor de geelbuikvuurpad. Dit onderzoek leverde voor deze bedreigde soort 28 nieuwe vindplaatsen in de Creuse op en in de aangrenzende departementen Allier en Puy de Dôme nog eens 30. Op basis van deze resultaten zijn vanaf 2005 op drie locaties in de Creuse herstelwerkzaamheden voor de habitat van de geelbuikvuurpad uitgevoerd. Twee locaties worden in dit artikel besproken, evenals een opmerkelijke waarneming van massaal voortplantende geelbuikvuurpadden in een recreatiemeer in het naburige departement Corrèze.
Foto 1 Poeltjes in de Chervallei kort na de aanleg (april 2006).
Ervaringen in het veld Locatie 1: de Chervallei De geelbuikvuurpad is hier voor het eerst waargenomen in 1997 aan de oever van de Cher in een Natura 2000 gebied even ten noorden van Evaux-les-Bains. Een jaar eerder waren in dit gebied graafwerkzaamheden verricht voor het plaatsen van een omstreden stuwdam waardoor het hele gebied stroomopwaarts onder water zou komen te staan. Het stuwdamproject werd in 1998 gestopt en er bleef voor de geelbuikvuurpad een gebied over waarin, als resultaat van het dynamische grondgebruik, veel tijdelijke watertjes aanwezig waren waarin deze soort zich kon voortplanten. Rond 2000 raakte het gebied zodanig begroeid dat de voortplantingshabitat van de geelbuikvuurpad verdween.
Foto: Rob Veen
Rob Veen
2
35 12(1) 2010
Beheermaatregelen: In 2006 is begonnen met het uitvoeren van beschermingsmaatregelen voor een kleine populatie geelbuikvuurpadden die zich nog steeds in het gebied bevond. Tussen 2000 en 2006 zijn van deze populatie alleen op het land dieren gevonden; vanwege dichtgegroeide watertjes kon geen voortplanting meer plaatsvinden. Waarschijnlijk bestond het merendeel van de padden in 2006 daardoor uit dieren van 8 jaar of ouder. In maart van dat jaar zijn 73 (!!) poeltjes gegraven om voortplanting van de geelbuikvuurpad weer mogelijk te maken (zie foto 1). De kleine watertjes (groter dan 2 m2) zijn om de twee weken bezocht en geïnventariseerd op aanwezige soorten. Zo ontstond een goed beeld van de ontwikkeling in de verschillende poeltjes, met als doel te ontdekken welke eisen de geelbuikvuurpad aan het voortplantingswater stelt. Locatie 2: De weghelling nabij Evaux-les-Bains Langs een weg even ten oosten van Evaux-les-Bains liep onderaan een rotshelling een klein sijpelbeekje dat stagneerde in een ondiep geultje. Hier is in 1997 een tiental volwassen geelbuikvuurpadden waargenomen. Dit geultje groeide in 1998 volledig dicht en gedurende de monitoring is er in de jaren erna nooit meer een geelbuikvuurpad gezien. Beheermaatregelen: Omdat geelbuikvuurpadden in de natuur erg oud kunnen worden (Plytycz & Bigaj, 1993) werd aangenomen dat er kans was dat er nog dieren in het gebied zouden verblijven. Zodoende is in 2007 besloten om op deze plaats een tien meter lange geul te graven als een experiment om te zien of dit alsnog geelbuikvuurpadden kon aantrekken (zie foto 2). Op grond van het feit dat er in de directe omgeving geen stilstaand water te vinden is, moesten de eventueel aanwezige geelbuikvuurpadden in dit droge gebiedje minimaal 11 jaar oud zijn. De dieren zouden al die jaren in het gebied een landleven hebben geleid zonder aan de voortplanting deel te nemen. Om vroegtijdige kolonisatie van predatoren als amfibieën en waterinsecten te voorkomen werd de geul in 2007 pas in april aangelegd.
Foto: Laurent Riviere
Foto: Rob Veen
Resultaten Locatie 1 In april 2006 bevonden zich in vele van de 73 poeltjes in de Chervallei larven van bruine kikker (Rana temporaria) en vinpootsalamander (Lissotriton helveticus) en kort daarna ook van vuursalamander (Salamandra salamandra), meerkikker Foto 2 Het graven van een geul langs een weg bij Evaux (april 2007).
Foto 3 Het dempen van de geul langs een weg bij Evaux (september 2009).
(Rana ridibunda) en vroedmeesterpad (Alytes obstetricans). Ook waterinsecten als bootsmannetjes, geelgerande watertorren, rugzwemmers en een scala aan libellenlarven waren in bijna alle wateren te vinden. Half mei kwamen ook de geelbuikvuurpadden tot voortplanting. Ondanks dat deze soort in veel watertjes aanwezig was, zijn slechts in twee poeltjes zo’n 200 larven gevonden, waaruit uiteindelijk 100-150 jonge geelbuikvuurpadden metamorfoseerden. Vanaf respectievelijk 2007 en 2008 zijn in de poeltjes naast genoemde amfibiesoorten ook nog marmersalamander (Triturus marmoratus) en boomkikker (Hyla arborea) waargenomen. In die periode droogden sommige poeltjes ook uit en waren andere poeltjes verzadigd met predatoren als libellenlarven. Ook jonge ringslangen (Natrix natrix) en adderringslangen (Natrix maura) zijn in toenemende mate bij de poeltjes gezien en ook zij gedroegen zich als predator van amfibieënlarven waaronder die van de geelbuikvuurpad. Omdat het aantal potentiële predatoren en concurrenten fors toenam, liep vanaf 2007 het voortplantingssucces van de geelbuikvuurpad sterk terug. In 2007 en 2008 voltooide slechts een tiental larven de metamorfose, in 2009 is van de geelbuikvuurpad geen voortplanting meer geconstateerd. Het graven van de vele poeltjes leverde al met al wel een grote toename van de soortenrijkdom aan amfibieën op. Locatie 2 Binnen twee weken na aanleg van de nieuwe geul langs de rotshelling nabij Evaux-les-Bains verscheen een 15-tal adulte geelbuikvuurpadden, en in mei van dat jaar (2007) is vanuit deze locatie veelvuldig de voortplantingsroep gehoord. Al vanaf begin juni werden er naar schatting 300 grote larven van de geelbuikvuurpad geteld. Opvallend was dat de geelbuikvuurpad de enige amfibiesoort bleek te zijn die het geultje gebruikte. Eind juni 2007 verlieten tussen de 250 en 300 jonge geelbuikvuurpadden het water. Door het fotograferen van het buikpatroon van de volwassen dieren werd vastgesteld dat de omvang van deze populatie uiteindelijk zo’n 39 volwassen dieren bedroeg. In 2008 en 2009 waren er weliswaar nog geelbuikvuurpadden in het water aanwezig maar er was geen voortplanting meer en ook de roep werd niet meer gehoord. Daarentegen werd er al in het vroege voorjaar van 2008 wel weer voortplanting geconstateerd van bruine kikker, springkikker (Rana dalmatina), vuursalamander, vinpootsalamander en marmersalamander. Dit experiment leerde dat geelbuikvuurpadden zich vooral voortplanten in afwezigheid van andere amfibieën en dat zich binnen één jaar vijf soor-
3
35 12(1) 2010
ten amfibieën kunnen vestigen, naast een grote hoeveelheid waterinsecten. Hierdoor raakt een aanvankelijk geschikte plek al op korte termijn ongeschikt voor succesvolle voortplanting van de geelbuikvuurpad, waardoor de geul in september 2009 is dichtgestort (zie foto 3). Ervaringen met een afwijkende habitat in de Corrèze In 2007 werd een bijzondere ontdekking gedaan bij een recreatiemeertje, waar op een onverklaarbaar lijkende wijze massavoortplanting van de geelbuikvuurpad plaatsvond. Dit meertje bevindt zich op een camping bij Vigeois in het departement Corrèze. Het is een water van ongeveer 5000 vierkante meter met een zandstrandje waar de recreanten kunnen zwemmen (zie foto 4). Het meertje ligt in een dalletje en is ontstaan door een beekje met een dam op te stuwen. De oevers zijn hier en daar begroeid met pitrus en het glasheldere meertje is in het midden ongeveer drie meter diep. Dit is bepaald geen type voortplantingshabitat van de geelbuikvuurpad zoals bekend is uit andere delen van centraal Frankrijk, maar ook niet uit andere delen van West-Europa (Gollmann & Gollmann, 2002). Toch waren hier in 1989 honderden dieren waargenomen (J. Verdouw, pers. meded.). Ook in de zomer van 2007 werd hier door T. Stumpel, J. Verdouw en de auteur een zeer groot aantal dieren waargenomen en kon worden vastgesteld dat zij zich daar met succes voortplantten. Een schatting kwam uit op een populatie van meer dan 300 volwassen dieren. In het water werden duizenden larven gevonden. Opvallend was het ontbreken van andere amfibieën en grote waterinsecten. Het was in eerste instantie onverklaarbaar waarom juist dit meertje zo’n grote populatie herbergde. Bij een nieuw bezoek in oktober van dat jaar (2007) bleek het meertje droog te staan (zie foto 5) en kwamen wij te weten dat de eigenaar van de camping het dalletje elk jaar van mei tot eind september onder water zette ten behoeve van de campinggasten. Hierdoor had hij onbewust de beste beheermaatregel uitgevoerd om voortplanting van de geelbuikvuurpad te garanderen.
• G oede voortplantingswateren zijn vrij van predatoren (en vermoedelijk ook van voedselconcurrenten). • Goede voortplantingswateren bevatten in de winter en in het vroege voorjaar geen water. • Goede voortplantingswateren zijn nieuw ontstane watertjes (zonder oudere slib/bladlaag). • Voortplantingswateren worden slechts één seizoen gebruikt, waarna ze ongeschikt zijn door de aanwezigheid van predatoren voor de geelbuikvuurpadlarven (behalve als ze droogvallen). • Geelbuikvuurpadden hoeven zich niet jaarlijks voort te planten, maar kunnen zich bij gunstige omstandigheden opeens explosief gaan voortplanten (door hun hoge leeftijd zelfs na vele jaren). • Volwassen geelbuikvuurpadden zijn waarschijnlijk zeer plaatstrouw en verlaten hun gebied niet bij slechte voortplantingsomstandigheden. • Bij afwezigheid van predatoren is er zeer weinig mortaliteit bij de ontwikkeling van ei naar juveniel. De belangrijkste suggesties en aanbevelingen daarbij zijn: • Het aanleggen van kleine watertjes dient pas te gebeuren rond eind april, vlak voor het begin van de voortplanting van de geelbuikvuurpad op plaatsen waar zeker water blijft staan. Hierdoor wordt voorkomen dat predatoren als andere amfibiesoorten en waterinsecten het water voortijdig bevolken. Bij afwezigheid van predatoren kunnen de larven van de geelbuikvuurpad zich optimaal ontwikkelen. • Watertjes dienen in de herfst (in oktober) te worden dichtgegooid of het water moet volledig worden afgelaten, zodat er in het volgende voorjaar geen predatoren aanwezig kunnen zijn. Het dichtgooien in oktober voorkomt tevens dat eventuele (ongewenste) amfibieën en andere waterdieren worden gedood. • Het is niet erg als watertjes zelfs gedurende een aantal jaren gedempt blijven; volwassen geelbuikvuurpadden blijven lang wachten op een nieuwe kans.
Foto 5 Hetzelfde meertje (oktober 2007).
Foto: Rob Veen
Foto 4 Het recreatiemeertje op een camping (juli 2007).
Foto: Ton Stumpel
Conclusies De ervaringen met het habitatherstel, het graven van een geul bij een oude vindplaats en vooral de opmerkelijke vindplaats bij een meertje in de Corrèze hebben geleid tot deels nieuwe inzichten met betrekking tot de voortplantingsecologie van de geelbuikvuurpad in Frankrijk; die mogelijk ook voor andere Europese landen relevant kunnen zijn:
Foto: Yvonne Rieschke
4
Foto 6 Rob Veen laat geelbuikvuurpadden zien tijdens een natuurreis (mei 2007)
35 12(1) 2010
Summary New understandings of habitat management for Bombina variegata The Yellow-Bellied Toad (Bombina variegata) is an endangered amphibian in Western Europe due to destruction and fragmentation of its habitat. Since 2005, measures to restore the toad’s habitat were taken in the department Creuse (Central France). Monitoring of the situation at the locations where such restoration took place revealed the toad’s preferences for its aquatic habitat: successful reproduction was only observed in waters which were free of predators. The most remarkable observations were: i) reappearance of reproduction in a restored water showed they can wait a long time for optimal conditions, ii) mass reproduction of the toad (> 300 adults) in an artificial swimming water could be explained by the coincidental favourable management whereby there was only water between May and September. This resulted in the absence of other reproducing amphibians and carnivorous water insects. The field research allowed for the provision of new guidelines for the management of reproduction habitat for B. variegata. Water bodies for this toad should not be dug before the end of April, and be filled in with sand in Octo-
ber of the same year. There is no need to do this each year because of the large amount of offspring. The implementation of these guidelines in French conservation practices may enhance vulnerable local populations of B. variegata and help the survival of this toad in the long-term. Dankwoord Onderstaande personen dank ik voor hun bijdragen aan dit artikel. Bijzondere dank aan Ton Stumpel en Robbert Snep die beide vanaf het begin hun zeer waardevolle ondersteuning hebben gegeven bij het veldwerk en het tot stand komen van dit artikel. Sergé Bogaerts voor het kritisch meedenken over het onderzoek en het redigeren van deze publicatie. Henk Strijbosch voor zijn kennis en ervaring over de evolutiebiologie in het algemeen, waardoor de weerbarstige verspreidingsgegevens van de geelbuikvuurpad geïnterpreteerd konden worden. Laurent Riviere voor de uitvoering van de beheermaatregelen en zijn doorzettingsvermogen in de Chervallei. Romuald Dohogne, Julien Jemin en Serge Mazaud voor hun bijdragen in Frankrijk. Jil Verdouw voor zijn melding van massavoortplanting van geelbuikvuurpadden in een afwijkende habitat bij Vigeois. René Thijssen voor zijn melding van nieuwe geelbuikvuurpad-locaties in de Creuse. Literatuur
Aceman coll., Duguet R. & F. Melki. ed., 2003. Les Amphibiens de France, Belgique et Luxembourg. Collection Parthénope, éditions Biotope, Mèze (France). Baumgart, G., 1980. Je reconnais les amphibiens. A. Lessot, Paris. Castanet, J. & R. Guyetant, 1989. Atlas de repartition des amphibiens et reptiles de France. Société Herpétologique de France (shf), Paris. Delft, J.J.C.W. van, R.C.M. Creemers & A. Spitzen-van der Sluijs, 2007. Basisrapport Rode Lijsten Amfibieën en Reptielen volgens Nederlandse en iucn-criteria. – Stichting ravon, Nijmegen, in opdracht van Directie Kennis, Ministerie van lnv. Gollmann, B. & G. Gollmann, 2002. Die Gelbbauchunke - von der Suhle zur Radspur. Zeitschrift für Feldherpetologie, Beiheft 4. Laurenti-Verlag, Bochum. Groupe Mammalogique et Herpétologique du Limousin (gmhl), 2000. Mammifieres, reptiles et amphibiens du Limousin. Dépot légal, Limoges. Hanekamp, G. & A.H.P. Stumpel, 1984. De geelbuikvuurpad, Bombina variegata (L.), in Nederland met uitsterven bedreigd. Natuurhistorisch Maandblad 73: 84-89. Lenders, A.J.W., 2000. Beschermingsplan vroedmeesterpad en geelbuikvuurpad 2000-2004. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ‘s Gravenhage. Plytycz, B. & J. Bigaj, 1993. Studies on the growth and longevity of yellow-bellied toad Bombina variegata, in natural environments. Amphibia-Reptilia 14: 35-44.
Rob Veen TIGOULEIX 23260 Saint Agnant près Crocq France www.tigouleix.nl
5
35 12(1) 2010
De lederschildpad: spectaculaire nieuwe waarnemingen in Nederland en een statusoverzicht Edo Goverse, Maartje L. Hilterman, Pierre Bonnet & Ronald de Ruiter
Algemene soortinformatie De lederschildpad is de grootste en meest wijdverspreide zeeschildpad. De soort vertoont een aantal (ecologische) verschillen tussen zijn leefgebieden. De volgende opsomming van details is voornamelijk gebaseerd op de situatie in de Atlantische Oceaan, tenzij anders vermeld. De soort kan uitgroeien tot een schildlengte van ongeveer 185 cm met een gewicht van 500 kg. De kop-staartlengte is nog groter; de kop is al zo groot als een voetbal en net als bij andere schildpadden is de staart van mannelijke dieren aanzienlijk langer dan die van vrouwelijke. De lederschildpad is de enige overgebleven soort uit de familie Dermochelyidae en heeft, in tegenstelling tot de andere zeeschildpadsoorten, een rugschild dat bestaat uit kleine botplaatjes die als een enorme puzzel het schild vormen, met daaroverheen een leerachtige dunne huid. Vandaar de naam lederschildpad, Dermochelys coriacea, in het Engels leatherback turtle. Onder het rugschild, met zijn karakteristieke richels, is een hele dikke vetlaag aanwezig. De soort legt haar eieren op tropische stranden, maar foerageert voornamelijk in koude gebieden, tot in de Arctische zone.
Naast de noodzakelijke isolatie heeft de lederschildpad een specifiek bloedvatensysteem en metabolisme waardoor hij in staat is om zelf lichaamswarmte te genereren en efficiënt vast te houden. De enorme voorflippers met hun relatief grote oppervlak hebben een vrijwel gescheiden bloedvatensysteem, waardoor tijdens het transporteren van zuurstof bijna geen warmteoverdracht plaatsvindt. Daarom wordt dit reptiel wel semi-warmbloedig genoemd.
Kop lederschildpad.
Foto: Maartje Hilterman
De lederschildpad is een zeeschildpad die in alle wereldzeeën thuis is en de soort is een frequente bezoeker van Noordwest-Europa. Een enkele keer wordt de soort in Nederlandse wateren waargenomen en in 2009 zijn er in drie weken tijd drie meldingen binnen gekomen. Dit artikel gaat over de Nederlandse vondsten, ingeleid door een algemeen deel over de soort dat is toegespitst op de situatie in de Atlantische Oceaan. Ook wordt het verschil tussen de populatiestatus in de Atlantische Oceaan, waar de soort stabiel voorkomt en de Grote Oceaan, waar de soort binnen twee decennia met 90% is afgenomen, verklaard.
6
35 12(1) 2010
Verder is het schild zwart met wat vage witte vlekjes, waardoor de schildpad aan het wateroppervlak eenvoudig zonnewarmte kan opdoen. Deze aanpassingen, evenals zijn robuuste vorm en massa, maken het mogelijk dat de soort tot in Arctische gebieden foerageert, waar de watertemperatuur onder de 10°C is. Er zijn door middel van satellietzenders inmiddels dieren gevolgd die wekenlang in extreem koud water (0,4°C) foerageerden. De lederschildpad zoekt in deze gebieden de overgangen op van golfstromen, waar het koude water van de diepte naar boven wordt gestuwd. Op deze locaties kunnen veel prooidieren worden gevonden: kwallen. Om goed grip te kunnen krijgen op dit glibberige voedsel hebben de schildpadden aangepaste kaken, twee punten aan de bovenkaak en een scherpe punt midden op de onderkaak. De slokdarm heeft tot aan de maag lange scherpe papillen die neerwaarts staan. Lederschildpadden zijn gespecialiseerd in het duiken naar grote diepten. Gemiddeld zijn 95% van hun duiken om voedsel te zoeken tot 200 meter diep, maar extreme diepten tot 1.2801 meter zijn ook gemeten! Gespeculeerd wordt dat deze incidentele extreem diepe duiken dienen om voedsel te zoeken als ze tussen foerageergebieden migreren. Speciale aanpassingen zijn noodzakelijk om de immense druk te kunnen weerstaan (o.a. ‘flexibel’ schild) en om zuurstof op te nemen (op die diepten worden de longen namelijk ingedrukt tot de grootte van een tennisbal). Lederschildpadden kunnen ook ’s nachts foerageren.
Figuur 1 Een kaart met enkele migratieroutes van gezenderde lederschildpadden in de Atlantische Oceaan. De zenders zijn aangebracht na het nestelen, alleen in Uruguay zijn foeragerende dieren gezenderd. Deze kaart visualiseert goed dat het noordelijke en zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan gescheiden worden gebruikt. (Bron: www.panda.org)
Op tropische stranden van de Atlantische Oceaan komen vrouwtjes gemiddeld om de 2 à 3 jaar nestelen. In een enkel geval komen individuen echter na een jaar alweer nestelen, of blijven weg om pas na 4 à 5 jaar terug te komen. Een lederschildpad produceert binnen een legseizoen om de 9 à 14 dagen een nest met eieren, wat tot wel 13 keer toe kan gebeuren (gemiddeld 7,5 nesten per legseizoen). De eieren worden door zonnewarmte uitgebroed. Een nest bevat ongeveer 85 eieren ter grootte van een pingpongbal en deze eieren van 1 nest wegen gezamenlijk zo’n 7,5 kg. Typisch voor lederschildpadden is het leggen van ‘valse’ eieren, eitjes zonder dooier. Deze eieren zijn doorgaans klein van stuk en het aantal kan oplopen tot meer dan honderd. De precieze functie van deze valse eieren is nog niet opgehelderd, maar mogelijk dienen ze voor de luchtigheid binnen het nest en helpen ze voorkomen dat de ‘echte’ eieren worden aangetast door schimmels en bacteriën. Opmerkelijk is dat het gemiddelde uitkomstpercentage van lederschildpadeieren laag is. Wel varieert dit van strand tot strand en van seizoen tot seizoen. De gemiddelde diepte van de bodem van het nest is 75 à 100 cm en voor de jonge schildpadjes is het een hele toer om uit het zand te komen. De eieren komen na ongeveer 60 dagen uit, waarna de juvenielen gezamenlijk naar boven kruipen tot enkele centimeters onder het strandoppervlak. Daarna wachten ze een dag voordat ze uit het zand kruipen. Dit alles kan twee dagen in beslag nemen en heeft als voordeel dat de schildpadjes hun schild kunnen rechten en dat de uitstulpende dooierzak geabsorbeerd kan worden. Het naar zee kruipen gebeurt ’s nachts, zodat de juvenielen niet oververhit of uitgedroogd raken. Een voordeel is tevens dat er dan minder predatoren actief zijn. Na het bereiken van de zee zwemmen de jonge schildpadjes non-stop van de kust naar dieper water. Feitelijk is er vanaf dit moment, totdat ze jaren later op de foerageerplaatsen worden gezien, niets over de soort bekend. Een grondige literatuurstudie in 2002 leverde (maar) 98 beschrijvingen van kleine (<145 cm) lederschildpadden op. Dit is ongeveer de ondermaat voor nestelende lederschildpadvouw-
tjes, dus kleinere individuen zijn juveniele of sub-adulte dieren. De weinige informatie die voorhanden is duidt er op dat jonge dieren met een schildlengte tot 100 cm in tropische wateren met een temperatuur van 26°C of hoger verblijven. Pas met een schildlengte van meer dan een meter zijn ze in staat om zelf warmte te genereren en vast te houden en worden ze in koudere wateren gevonden. In deze koele wateren komen grote hoeveelheden voedsel voor, dat bestaat uit gelatineus macrozoöplankton zoals kwallen. Kwallen kunnen op deze locaties samenscholen tot enorme groepen, waardoor het goed toeven is voor de lederschildpad. Als in deze streken de winter invalt trekken de lederschildpadden zich terug naar warmere wateren. Over de mannetjes is bijna niets bekend, maar het lijkt erop dat zij dezelfde migratiepatronen volgen als de vrouwtjes. In foerageergebieden worden ook mannetjes gezien en deze worden zelfs groter en zwaarder dan vrouwtjes (>900 kg). Naar alle waarschijnlijkheid wordt er gepaard nabij de legstranden, maar dit is nog maar een enkele keer gezien en gerapporteerd. Het is nog steeds niet geheel duidelijk na hoeveel jaar lederschildpadden geslachtsrijp zijn en hoe oud ze kunnen worden. Het is namelijk niet mogelijk de soort voor lange tijd in gevangenschap in leven te houden. Er wordt gedacht dat ze relatief snelgroeiend zijn in vergelijking met de hardschildige zeeschildpadden, de Cheloniidae. Jonge lederschildpadden groeien erg snel en als deze groeisnelheid zou aanhouden zou dat betekenen dat ze na 2 tot 6 jaar al een schildlengte zouden hebben van 145 cm en geslachtsrijp zouden zijn. In de jaren ‘80 is er gekeken naar groeiringen in botten. Net als bij bomen zijn afzonderlijke jaren te onderscheiden en de eerste resultaten waren dat een lederschildpad na 3 tot 6 jaar reeds geslachtsrijp zou zijn. Maar omdat de soort snelgroeiend is zijn de beginjaren niet te onderscheiden. In de jaren ‘90 is met verfijndere technieken gekeken naar groeiringen in de verharde ring om de pupil heen (sclera) waar spiertjes aan bevestigd zijn. Door gebruik van deze techniek werd geconcludeerd dat er gemiddeld 13 tot 14 jaar nodig is om geslachtsrijp te worden. Dit komt overeen met moederdochter relaties die gevonden zijn door naar dna te kijken van nestelende vrouwtjes in de Cariben. Het afgelopen jaar is een studie gepubliceerd waar de oogbotjes zijn geanalyseerd van dieren uit de Atlantische Oceaan. Deze studie toonde aan dat het zelfs 24,5 tot 29 jaar duurt voordat lederschildpadden volwassen worden. Dat is een groot verschil met voorgaande studies en zal bijdragen aan een betere kennis van de soort en de benodigde beschermingsmaatregelen.
7
(Meta)populaties in de Atlantische Oceaan
Land(en)
Aantal nestelen- Populatietrend de vrouwtjes per jaar
Latijns-Amerika/zuidelijke Cariben
Frans Guyana, Suriname, Guyana, Trinidad & Tobago & Venezuela
13.800
Stabiel
Westelijk Centraal-Afrika
Gabon, Republiek Congo en de Democratische Republiek Congo
9.900
Stabiel(?)
Westelijke Cariben
Colombia, Panama, Costa Rica, Nicaragua en Honduras
2.650
Stabiel, mogelijk matige afname
Noordelijke Cariben
Puerto Rico, Britse en Amerikaanse Maagdeneilanden
414
Toename
Florida, USA
Verenigde Staten van Amerika
230
Toename
State of Espírito Santo, Brazilië
Brazilië
46
Toename
In de Atlantische Oceaan zijn zes afzonderlijke genetische meta-nestpopulaties te onderscheiden (zie tabel 1). Lederschildpadden zijn relatief opportunistische dieren wat betreft de keuze van hun legstrand. In tegenstelling tot alle andere zeeschildpadsoorten zijn ze niet gebonden aan hun specifieke geboortestrand maar meer aan regio’s. De soort houdt van dynamische kusten met nieuw gevormde stranden. Deze stranden zijn nog vrij van vegetatie en het zand is nog relatief arm aan organisch materiaal en ziektekiemen (schimmels en bacteriën). Tijdens een legseizoen, of tussen verschillende legseizoenen in, kunnen de vrouwtjes van strand wisselen, vandaar dat er sprake is van metapopulaties. De grootste nestpopulatie is te vinden aan de grens van Frans-Guyana en Suriname waar jaarlijks maximaal zo’n 7.000 vrouwtjes eieren komen leggen, wat neerkomt op maximaal zo’n 50.000 nesten. De nestpopulatie in westelijk Centraal-Afrika is pas recentelijk wetenschappelijk beschreven en hier is Gabon het land waar de meeste vrouwtjes komen nestelen. Maar, op Marokko, Macaronesië (Canarische Eilanden, Kaapverdië, Azoren en Madeira) en Namibië na, kunnen langs de gehele Atlantische kust van Afrika (incidenteel) lederschildpadnesten worden gevonden. In Zuid-Afrika wordt ook genesteld, maar dan op stranden langs de Indische Oceaan in KwaZulu Natal. Onderzoek met satellietzenders heeft wel uitgewezen dat een deel van deze populatie Kaap de Goede Hoop passeert om in de Atlantische Oceaan te foerageren. Opmerkelijk zijn de twee relatief kleine maar toenemende nestpopulaties in Florida en Brazilië. Deze locaties zijn betrekkelijk nieuw en duiden er op dat naar alle waarschijnlijkheid de lederschildpad zijn nestareaal in de Atlantische Oceaan aan het uitbreiden is. Met behulp van satellietzenders en, in mindere mate, het markeren van de dieren, is een goed beeld ontstaan van de migratieroutes en foerageergebieden van de volwassen lederschildpadden. Bij het migreren over grote afstand wordt efficiënt gebruik gemaakt van de zeestromingen om energie te sparen. Naast hun trouw aan een bepaalde regio om te nestelen, lijkt het er op dat de schildpadden ook een mate van trouw tonen aan foerageergebieden. Lederschildpadden die nestelen in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan foerageren ook in dit deel en lederschildpadden uit het zuidelijk deel van de Atlantische Oceaan blijven daar (zie figuur 1). Grote concentraties foeragerende lederschildpadden zijn te vinden voor de Canadese kust, met name bij Nova Scotia. Maar ook de Arctische zone tussen Europa en Amerika is een belangrijk foerageergebied. In westelijk Europa worden voor de kust van Ierland en Schotland jaarlijks lederschildpadden waargenomen. Andere foerageergebieden zijn de Golf van Biskaje en de Middellandse
Tabel 1 De zes genetische meta-nestpopulaties van de Atlantische Oceaan onderscheiden tijdens de laatste Western Atlantic Leatherback Turtle Expert Working Group Meeting (NOAA, 2007). De aantallen nestelende vrouwtjes per jaar zijn herleid van Spotila (2004).
Kadaver van de lederschildpad bij Huisduinen. Goed is te zien dat een groot deel van het achterlichaam ontbreekt en de scherpe snede, en de snee op de rug, duiden er op dat het dier door een scheepsschroef is geraakt.
Zee. De lederschildpadden bezoeken deze twee locaties voornamelijk in de zomerperiode. In de Middellandse Zee zwemt een redelijk aantal lederschildpadden rond, maar hier wordt niet genesteld. Lederschildpadden in Nederland De Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee behoren tot het natuurlijke foerageergebied van de lederschildpad. Af en toe echter, worden lederschildpadden op de Noordzee of in Het Kanaal waargenomen. Onduidelijk is hoe deze zeeschildpadden hier terecht komen en waar ze oor-
Figuur 2 De locaties met waarnemers waar lederschildpadden in de Kop van Noord-Holland zijn gezien. Bron: Google Maps
Foto: Pierre Bonnet
35 12(1) 2010
Foto: Maartje Hilterman
Foto: Jan Willem van Duijn
8
De zwemmende lederschildpad nabij de Razende Bol. Het dier was goed te bekijken en mogelijk is dit dier later meerdere keren waargenomen rondom Texel.
Lederschildpad wordt in Suriname gescand om te kijken of ze al een PIT-tag heeft.
35 12(1) 2010
spronkelijk vandaan komen. De Noordzee wordt gevoed door water uit de Atlantische Oceaan dat via Het Kanaal binnenstroomt, en door water dat tussen Schotland en Noorwegen binnenstroomt. Een deel van deze laatstgenoemde stroom draait oostwaarts tegen de klok in langs de Doggersbank via de Noorse kust weg. Een ander deel stroomt verder zuidwaarts, waar het samen met het water dat via Het Kanaal de Noordzee binnenstroomt in noordelijke richting beweegt. Het water volgt globaal de Hollandse en Deense kust en verlaat langs de Noorse kust de Noordzee. Zeestromingen vormen geen belemmering voor migratiepatronen van lederschildpadden. Of de schildpadden via de noordelijk route bij de Nederlandse kust uitkomen, of dat ze via Het Kanaal komen valt niet te reconstrueren. Meldingen van levende of dode lederschildpadden zijn uit bijna alle aan zee grenzende West-Europese landen bekend: IJsland, Ierland, Groot-Brittannië, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Duitsland, Nederland, België, Frankrijk, Spanje en Portugal. Uit Nederland zijn maar enkele waarnemingen bekend en de soort wordt hier dan ook als dwaalgast beschouwd. De oudste gedocumenteerde lederschildpadwaarneming uit Nederland dateert van 1777; een levend exemplaar voor de kust van Domburg, Zeeland, gezien door vissers. De eerstvolgende gedocumenteerde vondst stamt uit 1961, waarna nog 202 waarnemingen volgen; het merendeel daarvan betreft stervende of dode dieren (Brongersma, 1972; Hoogmoed, 2009). Tijdens het drukken van Nederlandse Fauna deel 9 De amfibieën en reptielen van Nederland, waarin het actuele overzicht van zeeschildpadden in Nederland van
Hoogmoed (2009) is opgenomen, zijn er drie nieuwe vondsten van lederschildpadden in Nederland bij gekomen. Op zondagavond 20 september 2009 spoelde er een dood dier aan bij Huisduinen, net onder Den Helder. Tresja en Wim Zuiderwijk vonden het dier om 22:30 uur en hebben het kadaver het strand op getrokken. Wel is de schildpad diezelfde nacht nog weer op drift geraakt, want maandagochtend is hij weer uit zee getrokken door Do van Dijk, Roelf Hovinga en Jan Zijp, allen werkzaam bij Landschap Noord-Holland, op zo’n 600 meter zuidelijker van de plek waar Tresja en Wim het dier in eerste instantie vonden. Net als bij de gevonden dikkopschildpad in 2008 is Ecomare op Texel ingelicht, dat het kadaver op maandagochtend heeft opgehaald. Het dier was geraakt door een scheepsschroef en hierdoor ontbreekt eenderde van het achterlichaam (zie foto op pag. 7). De schildlengte is dus niet met zekerheid vast te stellen, maar de gebogen schildbreedte is gemeten op 96 cm en als rechte lijn op 77 cm. De koplengte is 24,5 cm en de -breedte 20,1 cm. Of het dier is geraakt toen het al dood was of dat dit juist de doodsoorzaak is, valt niet te achterhalen. Het dier moet al wel enkele dagen dood zijn geweest voordat het aanspoelde, aangezien de ontbinding al duidelijk in gang was gezet. Ecomare heeft het kadaver naar Texel overgebracht om te kijken naar mogelijkheden om delen te preparen om tentoongesteld te kunnen worden. Het dier was niet gemarkeerd met metalen clips of een PIT-tag3. Een week later, op zondagochtend 27 september 2009 rond 11:30 uur, werd een zwemmend exemplaar gefotografeerd nabij Texel (zie foto). De heer Kikkert en de heer Van Duijn waren met zoon en dochters op weg van Texel naar de zandplaat Noorderhaaks toen ze daar bij de Razende Bol iets boven water zagen komen. In eerste instantie werd gedacht aan een zeehond, maar al snel bleek het om een lederschildpad te gaan. Ze hebben wel een half uur naast het dier kunnen varen. De schildpad zwom aan de oppervlakte maar dook ook af en toe onder en zij hadden het idee dat het dier aan het foerageren was. De zee bleek inderdaad vol met kwallen te zijn. Zij schatten in dat de schilpad 1,5 à 2 meter groot was. Dit dier is op maandag 28 september nogmaals gemeld vanaf de Texelse veerboot (Teso-boot) in het Marsdiep. Op woensdag 30 september kwam er een melding binnen van een waarneming vanaf de Oudeschilder waddendijk, Texel. Twee weken later, op 7 oktober 2009, is door een offshore bevoorradingsschip een dode lederschildpad uit de Noordzee opgevist. De locatie was ter hoogte van 52°08’N-03°49’E en de bemanning van het bevoorradingsschip heeft het kadaver naar Maassluis gebracht, waarna het dier door een transportbedrijf naar Naturalis is gebracht. Ook dit individu moet al enkele dagen dood zijn geweest gezien de mate van ontbinding. De rechterhelft van de schedel was verdwenen. De gebogen schildlengte is gemeten op 1,40 meter, en als rechte lijn 1,30 meter. De kop-staart lengte bedroeg 1,70 meter. De breedte komt uit op 96 cm over het schild heen en als rechte lijn op 88 cm. Dat duidt er op dat dit een bijna of net volwassen exemplaar is. Het dier was niet gemarkeerd met metalen clips of een PIT-tag. Bij Ecomare kwam later een zeer betrouwbare waarneming binnen dat donderdag 8 oktober 2009 Lieuwe Dijksen (één van de bekendste vogelaars van het eiland Texel) een lederschildpad voor de monding van de Mokbaai in het Marsdiep richting Den Helder had zien zwemmen. Vervolgens is er nog een waarneming binnengekomen bij Ecomare van Yvonne Vittali (met meerdere getuigen) die op zondag 18 oktober, wederom vanaf de Teso-boot, om half elf ‘s ochtends bij windstil weer en gladde zee een zee-
9
35 12(1) 2010
Verschil tussen Oceanen De eerste poging tot een wereldwijde schatting van het aantal volwassen lederschildpadden werd gedaan in 1979 en men concludeerde dat er tussen de 29.000 en 45.000 volwassen dieren rondzwommen in de wereldzeeën. Toen moesten er echter nog enkele belangrijke legstranden in het oostelijk deel van de Grote Oceaan worden ontdekt en beschreven. In 1982 werd een nieuwe poging ondernomen en hierbij kwam men uit op een totaal van 115.000 volwassen vrouwelijke lederschildpadden. In 1996 heeft een nieuw team wetenschappers zoveel mogelijk gepubliceerde en niet-gepubliceerde gegevens verzameld en dit leidde tot een nieuwe schatting van slechts 20.000 tot 30.000 vrouwtjes. Vergeleken met de vorige populatieschatting was dat een achteruitgang van 78% in 14 jaar tijd, dus binnen één generatie. Er was een desastreuze ontwikkeling gaande. Zo zijn in Terengganu, Maleisië, jarenlang praktisch alle eieren geraapt voor consumptie. In 1956 werden hier nog 10.155 nesten geteld terwijl dat er in 1995 nog maar 37 waren. In 2008 waren er twee nesten, waarvan de eieren bovendien niet bevrucht waren. In het oostelijk deel van de Grote Oceaan is de geschatte populatie nestelende vrouwtjes ingezakt van 4.638 in 1995 tot 1.690 in 2000. De nestaantallen aan de westkust van Mexico en Costa Rica zijn gedaald van 6.726 tot minder dan 600 nesten per jaar. In de Grote Oceaan houdt alleen de nestpopulatie in de Indonesische provincie Papua redelijk stand. Jaarlijks worden hier een kleine 3.000 nesten geteld, wat nog steeds aanzienlijk minder is dan de 13.000 uit 1984. Deze afname heeft ertoe geleid dat de soort in 2000 zijn status bedreigd op de internationale Rode Lijst van Bedreigde Soorten van iucn heeft ingewisseld voor ernstig bedreigd. Menselijk handelen is de belangrijkste oorzaak van deze enorm snelle achteruitgang. Naast het consumeren van eieren en het bejagen van adulte dieren, wat bij maar enkele volkeren gebeurt, is de visserijsector de grote boosdoener. Begin jaren tachtig groeide deze sector explosief en het gebruik van zogeheten spooknetten werd gemeengoed. Dit zijn lange, bijna onzichtbare nylon drijfnetten waarin alles vast blijft zitten. Met behulp van satellietzenders kwamen wetenschappers er achter dat deze netten een complete migratieroute blokkeerden voor de kust van Peru en Chili met als gevolg dat hier minstens 2.000 individuen per jaar verdronken. Niet alleen zeeschildpadden werden in deze wanden des doods gevangen, maar ook veel zeezoogdieren. Dit leidde ertoe dat gebruik van dat type netten mondiaal verboden is. Echter, de industriële visserij zocht alternatieven en vond die in de long line methode. Dat zijn lange lijnen met duizenden haken er aan, waarmee naast de doelsoort vis ook onder andere haaien, zeeschildpadden en zeevogels worden gevangen. Deze visserijsector is zeer intensief aanwezig in de Grote Oceaan. Inmiddels lijkt het erop dat een deel van het probleem is aangepakt.Wetenschappers hebben nieuwe vishaken ontworpen waarbij de visvangst niet minder is, terwijl de bijvangsten aanzienlijk zijn afgenomen. Dit type haak is gemeengoed aan het worden en hierdoor worden veel zeeschildpadden gespaard. Maar toch blijft er bijvangst en daarom wordt er nog hard gewerkt aan alternatieven of verdere technische aanpassingen om deze bijvangsten verder te reduceren. Ook zijn enkele (kleine) zeegebieden gevrijwaard van visserij.
In de Atlantische Oceaan speelden deze problemen in mindere mate omdat de visserijsector minder groot aanwezig is en inmiddels bevindt zich hier ruim 75% van de wereldpopulatie lederschildpadden. Een sluipend gevaar is vervuiling en dat geldt voor alle wereldzeeën. Plastic zakken drijvend in water lijken sprekend op kwallen en worden dus gegeten door de lederschildpadden, met fatale gevolgen. In korte tijd is de mondiale lederschildpaddenpopulatie flink afgenomen, en dit gebeurde grotendeels in het oostelijk deel van de Grote Oceaan waar de nestpopulaties in twintig jaar tijd met 90% zijn afgenomen. Er werd al geschreven over het mogelijke uitsterven van de soort in dit deel van de wereld. De twee relatief kleine nestpopulaties in de Indische Oceaan (KwaZulu Natal, Zuid-Afrika en Andamanen & Nicobaren, India) laten een stabiele of positieve trend zien, evenals bijna alle nestpopulaties in de Atlantische Oceaan (zie tabel 1). Vanwaar de verschillen tussen de Grote en Atlantische Oceaan? Als eerste verschillen lederschildpadden van beide oceanen in afmeting. Die van de Grote Oceaan zijn kleiner van stuk (gemiddelde schildlengte ± 144 cm) dan die van de Atlantische Oceaan (± 155 cm). Dit maatverschil is in gewicht uitgedrukt gelijk aan een gemiddelde van respectievelijk 300 en 500 kg. Het aantal eieren dat een dier uit de Grote Oceaan legt is dus minder, en het remigratie-interval (na hoeveel jaar een dier terugkomt om te nestelen na te hebben gefoerageerd) korter. Zo is het gemiddelde remigratie-interval in de Grote Oceaan 4 jaar terwijl dit in de westelijke Atlantische Oceaan gemiddeld 2 jaar is. Als gevolg hiervan legt een dier uit de Grote Oceaan over een periode van 20 jaar tijd bij benadering 2.200 eieren en een dier uit de Atlantische Oceaan 5.600. De conditie van oceanen heeft directe invloed op de beschikbaarheid van prooidieren, wat weer effecten heeft op de levensstrategie van o.a. zeeschildpadden. Bij weinig voedselaanbod kan het remigreren naar legstranden worden uitgesteld en bij een overdaad aan voedsel kan de remigratie bespoedigd worden en kan het aantal nesten dat geproduceerd wordt binnen een seizoen toenemen. Of er veel of weinig voedsel (lees: kwallen) in de zee wordt geproduceerd is vooral afhankelijk van de temperatuur. In koud water leven meer kwallen dan in warmer water. Het lijkt er op dat het water in de Grote Oceaan de laatste decennia warmer is, wat te maken heeft met de zogeheten El Niño - Southern Oscillation (enso). Modellen tonen aan dat foerageergebieden in de Atlantische Oceaan stabieler zijn en minder in temperatuur schommelen. Lederschildpadden in de Grote Oceaan leggen tussen legstrand en foera-
Lederschildpad keert na nestelen in Suriname terug naar zee.
Foto: Maartje Hilterman
schildpad heeft zien zwemmen, midden op het Marsdiep. Mogelijk gaat het hier om hetzelfde dier dat eerder bij Texel was waargenomen. Dus geconcludeerd kan worden dat er eind 2009 minimaal drie verschillende lederschildpadden de kust van Nederland hebben aan gedaan.
10
35 12(1) 2010
geergebied ook nog eens veel grotere afstanden af en de migratiepatronen verschillen. In de Grote Oceaan lopen deze meer over open zee waar relatief minder voedsel voorradig is, terwijl in de Atlantische Oceaan meer langs de continentale platen wordt gemigreerd waar meer voedsel voorradig is. Het voedsel dat lederschildpadden eten schijnt daarnaast in de Grote Oceaan minder voedingswaarde te bevatten dan het gelijksoortige voedsel in de Atlantische Oceaan. Daarbij komt ook nog eens dat de interactie met de visserijsector in de Grote Oceaan groter is. De overlevingskans van een volwassen lederschildpad in de Grote Oceaan wordt op 78% geschat en in de Atlantische Oceaan op 89%. Al deze hierboven beschreven factoren dragen niet bij tot een spoedig herstel van de populatie in de Grote Oceaan. In Nederland is de lederschildpad niet opgenomen in de nationale Rode Lijst omdat de soort als dwaalgast wordt beschouwd. Wel valt de soort onder de Flora- en faunawet, artikel 3 en 4 en er geldt een prepareerverbod. Internationaal staat de soort bekend als ernstig bedreigd in de Rode Lijst van Bedreigde Soorten van iucn. Deze status heeft de soort grotendeels te danken aan het consumeren van eieren en bijvangsten in de visserijsector door het gebruik van ghost nets en long lines. Op Europees niveau is de soort beschermd volgens de Habitatrichtlijn en staat hij vermeld onder Bijlage IV. Verder is de soort genoemd in conventies zoals de Bonn Conventie op Bijlage I en II (Convention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals), Bern Conventie (Convention on the Conservation of European Wildlife and Natural Habitat), Bijlage II en cites (Convention on the International Trade in Endangered Species of Flora en Fauna), Bijlage A en ospar-Conventie (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic), Bijlage 6. Summary This article describes new strandings and sightings of leatherback turtles (Dermochelys coriacea) in the Netherlands and the general life history of this critically endangered species. New insights are discussed to explain the causes of its different status in the Atlantic Ocean and the Pacific Ocean. Leatherback turtles regularly visit the seas of the Northwest European Continental shelf. Occasionally this species is observed in The Netherlands and the oldest record is from 1777. Since 1961 another 20 leatherback observations and strandings have been recorded, plus three records in 2009. On September 20, 2009, a stranded leatherback was found near Huisduinen (52°57’N-04°42’E). A boat propeller had hit the turtle and one third of its carapace was missing. The curved carapace width was measured at 96 cm (straight carapace width 77 cm). On September 27, a live adult leatherback was observed near the island of Texel (52°58’N-04°43’E). This free-swimming sea turtle was 1 Op
observed several times. At least there are confirmed records for September 28 and 30, and October 8 and 18. In the mean time an offshore cargo boat dragged a dead leatherback out of the North Sea (52°02’N-03°19’E) on October 7. This turtle was missing part of its head and the curved carapace length was measured at 140 cm (straight carapace length 130 cm). Literatuur
Avens, L, J.C. Taylor, L.R. Goshe, T.T. Jones & M. Hastings, 2009. Use of skeletochronological analysis to estimate the age of leatherback sea turtles Dermochelys coriacea in the western North Atlantic. Endangered Species Research 8(3): 165-177. Brongersma, L.D., 1972. European Atlantic turtles. Zoologische Verhandelingen 121: 1-318. Doyle, T.K., J.D.R. Houghton, P.F. O’Suilleabhain, V.J. Hobson, F. Marnell, J. Davenport & G.C. Hays, 2008. Leatherback turtles satellite-tagged in European waters. Endangered Species Research 4(1-2): 23-31. Hoogmoed, M., 2009. Zeeschildpadden. In: R.C.M. Creemers & J.J.C.W. van Delft (ravon) (redactie). De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate SurveyNederland, pp.339-351. NOAA, 2007. An assessment of the leatherback turtle population in the Atlantic Ocean. noaa Technical Memorandum nmfssefsc-555, 116p. Spotila, J.R., 2004. Sea turtles: a complete guide to their biology, behavior, and conservation. The John Hopkins University Press, Baltimore and London, 227p. Wallace, B.P. & V.S. Saba, 2009. Environmental and anthropogenic impacts on intra-specific variation in leatherback turtles: opportunities for targeted research and conservator. Endangered Species Research 7(1): 11-21. Witt, M.J., R. Penrose & B.J. Godley, 2007. Spatio-temporal pattern of juvenile marine turtle occurrence in water of the European continental shelf. Marine Biology 151(3): 873-885.
Edo Goverse RAVON p/a Universiteit van Amsterdam (UvA) Zoologisch Museum (ZMA), afd. Herpetologie Postbus 94766 1090 GT Amsterdam
[email protected] 020-5257331 Maartje L. Hilterman IUCN Nederlands Comité Plantage Middenlaan 2K 1018 DD Amsterdam Pierre Bonnet Ecomare Ruijslaan 92 1796 AZ De Koog Ronald de Ruiter Naturalis Darwinweg 2 2333 CR Leiden
16 december 2006 is deze diepte gemeten ten westen van Kaapverdië. Dit mannetje was op 29 juni 2006 gevangen door een zalmvisser voor de kust van Ierland en voor bevrijding voorzien van een satellietzender. 2 Er bestaat mogelijk nog een extra waarneming uit 1990 te Zeeland, echter degene die deze melding heeft gemaakt kan zich het niet herinneren, zie de discussie in Hoogmoed (2009). 3 PIT-tag staat voor Passive Integrated Transponder oftewel een microchip in een glazen capsule die af te lezen is met behulp van een scanner. Bij lederschildpadden wordt deze permanente markering aangebracht in de rechterschouderspier, ongeveer 5 cm diep, en is niet zichtbaar voor het oog. In Nederland worden deze chips gebruikt voor o.a. het markeren van kleine huisdieren en paarden. Er zijn meerdere PIT-tag systemen in omloop dus het blijft mogelijk dat de lederschildpad gemarkeerd was met een PIT-tag die het Nederlandse apparaat niet kan aflezen.
11
35 12(1) 2010
Vestigingspatroon van Pontische stroom grondel in Nederland In het kader van het project ‘Actieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren’ (Waterdienst, Rijkswaterstaat) is in de Waal ter hoogte van de energiecentrale bij Nijmegen op 11 maart 2009 een nieuwe vissoort voor Nederland aangetroffen (Van Kessel et al., 2009a en b). Het betrof de Pontische stroomgrondel (Neogobius fluviatilis) een soort uit de familie van de Gobiidae. Uit andere visserijonderzoeken die in 2009 zijn uitgevoerd, blijkt dat de soort zich in slechts enkele maanden tijd in hoog tempo heeft verspreid over een groot deel van de Nederlandse rivieren. De Pontische stroomgrondel is de vierde soort uit de familie Gobiidae die zich recentelijk in Nederland heeft weten te vestigen, na marmergrondel Proterorhinus semilunaris in 2002 (Winter, 2002), zwartbekgrondel Neogobius melanostomus in 2004 (Van Beek, 2006) en Kesslers grondel Neogobius kessleri in 2007 (Soes et al., 2007). Herkenning De Pontische stroomgrondel bereikt een maximale lengte van ongeveer 20 cm en valt op door de zuignap, gevormd door aaneengegroeide buikvinnen. Dit is kenmerkend voor alle in Nederland voorkomende leden van de familie Gobiidae. N. fluviatilis wordt onderscheiden van deze soorten door de volgende kenmerken (zie foto’s op pagina 12): - De eerste vertakte vinstraal van de achterste rugvin is ongeveer twee keer zo lang als de voorlaatste rugvinstraal. Dit kenmerk onderscheidt de soort van alle andere Neogobius soorten, behalve van N. pallasi (die niet in Nederland voorkomt). - De Pontische stroomgrondel heeft geen zwarte vlek achterin de voorste rugvin, N. pallasi en zwartbekgrondel hebben wel een zwarte vlek achterin de voorste rugvin. - De kop van de Pontische stroomgrondel heeft ongeveer een gelijke hoogte als breedte. De Kesslers grondel heeft een duidelijk bredere dan hogere kop. - De Pontische stroomgrondel heeft een relatief lange zuignap aan de buikzijde met slecht zichtbare lobben. Dit in tegenstelling tot de Kesslers grondel, die wel
duidelijke lobben aan de zuignap bezit. - De rug van de Pontische stroomgrondel is bedekt met ctenoidschubben (kamschubben). Hoewel kleur veelal geen sluitend kenmerk vormt, valt op dat de Pontische stroomgrondel een bleke kleur heeft. De flanken vertonen een lichte blauwgrijze kleur. Op de zijlijn liggen enkele kleine vage donkere vlekken. Vanaf het oog loopt een donkere lijn naar beneden richting de bovenlip. De rug is zeer licht gemarmerd en de buik is wit. Het mannetje wordt tijdens de paai donkerder en kan helemaal zwart worden, waarbij de rand van de rugvinnen en staartvin geel tot oranje kleurt. Verspreiding Het natuurlijke verspreidingsgebied (zie figuur 1) bestaat uit rivierstroomgebieden die uitmonden in de Azov en Zwarte Zee in de Pontische regio (Kottelat & Freyhof, 2007). In 1970 is de Pontische stroomgrondel voor het eerst als invasieve soort geregistreerd in het Balaton meer, Hongarije (Biró, 1972). In 1984 wordt de soort waargenomen in het benedenstroomse deel van de Hongaarse Donau (Pintér, 1989, uit: Harka & Biró, 2007). Uit het Slowaaks-Hongaarse deel van de Donau is de soort sinds 2001 bekend en in 2003 is Pontische stroomgrondel in de Raba gevangen, een zijrivier van de Donau nabij de Oostenrijkse grens (Strá ai & Andeji, 2001, uit; Harka & Biró, 2007). Op 10 september 2008 zijn vier exemplaren aange-
Pontische stroomgrondel, eerste exemplaar uit de Waal, maart 2009.
Foto: Martijn Dorenbosch
Nils van Kessel, Martijn Dorenbosch & Frank Spikmans
Foto’s: Martijn Dorenbosch
12
Foto 1 Aflopende rugvin Pontische stroomgrondel.
35 12(1) 2010
1
2
3
4
5
6
Foto 2 Rechte rugvin Kesslers grondel. Foto 3 Vooraanzicht Pontische stroomgrondel. Foto 4 Vooraanzicht Kesslers grondel. Foto 5 Zuignap Pontische stroomgrondel met slecht zichtbare lobben. Foto 6 Zuignap Kesslers grondel met in zwarte cirkels duidelijk zichtbare lobben.
Figuur 1. Oorspronkelijke verspreiding Pontische stroomgrondel (rood) en reeds gedocumenteerde invasies (groen). Bron: Kottelat & Freyhof (2007).
troffen westelijk van het Main-Donau kanaal, in de Duitse Rijn ter hoogte van Duisburg (Stemmer, 2008). In 2009 werd de aanwezigheid van de soort vervolgens in het Nederlandse deel van de Rijn bevestigd (Van Kessel et al., 2009a). Hoewel de waarneming van Pontische stroomgrondel op 11 maart 2009 het eerste sluitende bewijs vormt voor het voorkomen in Nederland, is de soort vermoedelijk al op 9 oktober 2008 waargenomen in de Waal ter hoogte van Herwijnen. Op basis van fotomateriaal lijkt een toen niet nader gedetermineerde grondel hoogstwaarschijnlijk een Pontische stroomgrondel te zijn. Na de eerste vondst in de Waal in maart 2009 nam het aantal waarnemingen in de grote rivieren snel toe (figuur 2, tabel 1). In de periode juni – augustus 2009 werden losse waarnemingen van Pontische stroomgrondels verzameld door individuele hengelsporters en door stelselmatige visbemonsteringen in de grote rivieren en nevengeulen (Dorenbosch et al. 2009). De soort werd tot eind augustus achtereenvolgens geregistreerd in de Boven-Merwede ter hoogte van Gorinchem, de Nederrijn ter hoogte van Arnhem en Wageningen en de IJssel, ter hoogte van Deventer. Opvallend hierbij was dat het altijd slechts een enkel exemplaar betrof. In september 2009 werd de Pontische
13
35 12(1) 2010
stroomgrondel tijdens stelselmatige visbemonsteringen in de grote rivieren en nevengeulen op meerdere locaties aangetroffen (Dorenbosch et al. 2009). In de nevengeulen bij Gameren en Bakenhof zijn toen voor het eerst ook hogere aantallen aangetroffen (respectievelijk 53 en 71 exemplaren). Habitat en dichtheid Hoewel overlap van habitat aanwezig is, blijkt uit onderzoek dat de habitat van Pontische stroomgrondel verschilt met die van zwartbekgrondel en Kesslers grondel (Erõs, 2005). Zwartbek- en Kesslers grondel zijn het meest abundant op substraten van stortsteen en gravel en in mindere mate op zand. Bij Pontische stroomgrondel vond Erõs (2005) daarentegen een positieve correlatie tussen dichtheid en toenemende hoeveelheden fijne substraten (zoals zand). Deze habitatvoorkeur voor zand is inherent aan het feit dat de soort zich ingraaft op zandbodems om predatoren te ontwijken (Holcik et al., 2003). De waarnemingen van Pontische stroomgrondel in Nederland duiden ook op een sterke voorkeur voor zandbodems. De soort is vooralsnog alleen boven zandbodems waargenomen in kribvakken en nevengeulen. Hoewel zogenaamde “substraat complexe habitats” zoals stortstenen oevers en kribben in 2009 intensief bemonsterd zijn, is de Pontische stroomgrondel vooralsnog niet in deze habitats aangetroffen. De waarnemingen beschreven in Dorenbosch et al. (2009) laten zien dat de soort in de periode juli – september nieuwe habitats kan koloniseren waarbij plaatselijk hoge dichtheden kunnen worden bereikt. De hoogst gemeten dichtheid bedroeg hierbij 1 exemplaar op 2,6 m2 (locatie Bakenhof; 48 exemplaren op 125 m2). Conclusie De Pontische stroomgrondel heeft zich in Nederland gevestigd en kan in korte tijd nieuwe habitats koloniseren en tot hoge dichtheden komen. Het voorkomen van verschillende lengteklassen van de soort, waarbij ook exemplaren kleiner dan 30 mm worden aangetroffen, geeft een duidelijke indicatie van voortplanting door de soort in Nederland. Monitoring moet uitwijzen of de soort zich blijvend in het Nederlandse riviersysteem kan handhaven. Het vestigingspatroon toont hierbij alle kenmerken van een sterk invasief karakter dat vergelijkbaar is met de snelle verspreiding en hoge dichtheden van zwartbekgrondel en Kesslers grondel. In tegenstelling tot de twee laatstgenoemde soorten die zich vooral in de substraat complexe habitats vestigen, lijkt de Pontische stroomgrondel zich vooral op open zandbodems te vestigen. In hoeverre deze nieuwe invasieve soort effect heeft op de inheemse visfauna is vooralsnog niet bekend en het is wenselijk dit te onderzoeken. Het is waarschijnlijk dat de Pontische stroomgrondel zich verder binnen het Rijnsysteem zal uitbreiden. Toekomstige monitoring kan meer inzicht verschaffen in het vestigingspatroon en of de soort bijvoorbeeld ook in staat is om zich in het Maassysteem te vestigen. Summary After western monkey goby Neogobius fluviatilis was first recorded in the Netherlands in March 2009, the species displayed an invasive colonization pattern within the Dutch Rhine river system. Research in 2009 strongly indicated a different habitat utilization by western monkey goby (i.e., sand dominated substrates) in comparison with other invasive gobies, e.g., bighead goby Neogobius kessleri and round goby Neogobius melanostomus (i.e., rip rap and pebble dominated substrates). Since suitable habitats are
widely available throughout the entire Dutch river system including the Meuse, near future distribution and ecological impacts should be monitored closely. Dankwoord Waarnemingen zijn afkomstig uit het databestand van het onderzoek ‘Kansen voor riviervissen binnen natuurontwikkeling in uiterwaarden’, uitgevoerd door het consortium Natuurbalans - Limes Divergens, Stichting ravon, Stichting Bargerveen en Radboud Universiteit Nijmegen (Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek). Dit onderzoek wordt gefinancierd door Rijkswaterstaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tevens zijn waarnemingen opgenomen uit het databestand van de Actieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren, uitgevoerd door Natuurbalans en ravon in opdracht van Rijswaterstaat Waterdienst. Menno Soes stelde eerder al een waarneming ter beschikking, gebruikt in Van Kessel et al., 2009. Het exemplaar uit 2008 is gevangen door de werkgroep ‘Gelderse Vissers’, opgericht door ravon in het kader van de totstandkoming van de visatlas Gelderland. Overige waarnemingen zijn afkomstig van hengelsporters, Juriaan Mets en Jan Peters, en zijn bevestigd door de auteurs aan de hand van foto’s van de gevangen dieren. Literatuur
Beek G.C.W. van, 2006. The round goby Neogobius melanostomus first recorded in the Netherlands. Aquatic Invasions 1: 42-43. doi: 10.3391/ai.2006.1.1.10. Dorenbosch, M., N. van Kessel & F. Spikmans, 2009. Kansen voor riviervissen binnen natuurontwikkeling in uiterwaarden; Rijn & Maas. Tussenrapportage december 2009. Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek: Stichting ravon, Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen en Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Dorenbosch, M., N. van Kessel & R. Aukema, 2009. Kribverlaging langs het Waal-traject Druten-Ochten. Onderzoek naar
Figuur 2. Nederlandse waarnemingen Pontische stroomgrondel 2008/2009.
14
x-coörd. 137336 185535 185535 202534 185556 195870 124470 183500 170813 193109 170319 206660 206970 207028 136957 137139 188561 199019 198810 198655 198581 142209 142352 142245 144028 143221 191874 192131 192442 192165 192798 192905 193147 193380
35 12(1) 2010
y-coörd. 425361 430490 430490 430534 430490 430009 426330 431740 434386 440750 439451 474467 474186 474126 425528 425450 429671 432433 432593 432730 432769 424259 424172 424313 424692 424237 442466 442364 441902 442259 441137 441009 440787 440607
Tabel 1. Locatie- en vangstgegevens Pontische stroomgrondel. NB = lengte niet bekend.
Riviertak Waal Waal Waal Rijn Waal Waal Boven Merwede Waal Waal Nederrijn Nederrijn IJssel IJssel IJssel Waal Waal Waal Waal Waal Waal Waal Waal Waal Waal Waal Waal Nederrijn Nederrijn Nederrijn Nederrijn Nederrijn Nederrijn Nederrijn Nederrijn
Datum 09-10-2008 11-03-2009 12-03-2009 19-03-2009 25-03-2009 26-03-2009 12-05-2009 29-05-2009 22-06-2009 06-07-2009 07-07-2009 29-07-2009 29-07-2009 29-07-2009 30-07-2009 30-07-2009 26-08-2009 14-09-2009 14-09-2009 14-09-2009 14-09-2009 15-09-2009 15-09-2009 15-09-2009 15-09-2009 15-09-2009 16-09-2009 16-09-2009 16-09-2009 16-09-2009 17-09-2009 17-09-2009 17-09-2009 17-09-2009
Lengte (mm) Aantal NB 1 110 1 89/105 2 86/77 2 88 1 79 1 112 1 NB 2 74 1 33 1 33 1 20-35 1 30 1 29 1 45 1 35 1 NB 3 31 1 37 1 39-61 5 27-42 3 23-84 32 25-86 12 77 1 33-68 6 32-85 8 43-48 2 53-85 2 29-96 48 38-66 19 52-71 3 83 1 32-36 2 34 1
het voorkomen van beschermde soorten in en langs de Waal. Erõs, T., A. Sevcsik & B. Tóth, 2005. Abundance and night-time habitat use patterns of Ponto-Caspian gobiid species (Pisces, Gobiidae) in the littoral zone of the River Danube, Hungary. Journal of Applied Ichthyology 21: 350-357. Harka, A. & P. Biró, 2007. New patterns in Danubian distribution of Ponto-Caspian gobies. A result of global climatic change and/or canalization? Electronic Journal of Ichthyology 1: 1-14. Holcik, J., I. Stránai, J. Andreji, 2003. The further advance of Neogobius fluviatilis (Pallas, 1814) (Pisces, Gobiidae) upstream of the Danube. Biología 58: 967-973. Kessel, N. van, M. Dorenbosch & F. Spikmans, 2009a. First record of Pontian monkey goby, Neogobius fluviatilis (Pallas, 1814), in the Dutch Rhine. Aquatic Invasions 4(2): 425-428 doi: 10.3391/ ai.2009.4.2.24. Kessel, N. van, M. Dorenbosch, F. Spikmans, J. Kranenbarg & B. Crombaghs, 2009b. Jaarrapportage Actieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren. Samenstelling van de visstand in de grote rivieren gedurende het winterhalfjaar 2008-2009. Natuurbalans – Limes Divergens BV & Stichting ravon, Nijmegen. Kottelat, M. & J. Freyhof, 2007. Handbook of European Freshwater Fishes. Kottelat, Cornol, Switserland & Freyhof, Berlin, Germany, 646 pp. Soes, M., P. Veenvliet & D. van Mourick, 2007. Kesslers grondel (Neogobius kessleri) nieuw voor Nederland. Waarneming.nl Stemmer, B., 2008. Fluusgrundel im Rhein-Gewässersystem. Vierte neue Grundelart im nordrhein-westfälischen Rhein nachgewiesen. In: Natur in NRW, nr. 4/2008. Winter, H.V., 2002. Nieuwe vissoort in Nederland: de Marmergrondel. Trendsinwater, editie 7.
Methode zegen kor kor kor kor kor NB hengel zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen hengel zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen zegen
Referentie Visatlas Gelderland van Kessel et al. 2009a, b van Kessel et al. 2009a; van Kessel van Kessel et al. 2009a; van Kessel van Kessel et al. 2009a; van Kessel van Kessel et al. 2009a; van Kessel Menno Soes Jan Peters Dorenbosch & van Kessel 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Juriaan Metz Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009 Dorenbosch et al. 2009
Nils van Kessel & Martijn Dorenbosch Natuurbalans-Limes Divergens BV Postbus 31070 6503 CB Nijmegen
[email protected],
[email protected] 024-3528801 Frank Spikmans (RAVON) Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
[email protected] 024-7410610
et et et et
al. al. al. al.
2009b 2009b 2009b 2009b
15
35 12(1) 2010
kortom
2010: Internationaal Jaar van de Biodiversiteit
RAVON-stand aanwezig op Festa Natura 2010
Op donderdag 28 januari jl. is in het net nieuw opgerichte Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (ncb) Naturalis het startsein gegeven van het Internationaal Jaar van de Biodiversiteit. ravon maakt als partner deel uit van de Coalitie Biodiversiteit 2010, een coalitie die het thema Biodiversiteit dit jaar zo breed mogelijk onder de aandacht wil brengen. Samenwerking, kennis en communicatie over biodiversiteit zijn essentieel en staan daarom centraal. Want wereldwijd loopt de biodiversiteit terug. Volgens deskundigen vindt het verlies van plant- en diersoorten, vergeleken met de natuurlijke afname, inmiddels duizend keer zo snel plaats. In het verlengde van de Europese doelstellingen wil Nederland een belangrijke bijdrage leveren om de terugloop van biodiversiteit tegen te gaan. In dit Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis zullen in de nabije toekomst de natuurhistorische collecties die Nederland heeft opgebouwd worden geïntegreerd en toegankelijk gemaakt voor onderzoek, zodat de kennis over biodiversiteit verder kan worden ontwikkeld. Op basis van deze ruim 35 miljoen collectie-items levert Nederland internationaal een kennisbijdrage van belang aan biodiversiteit. Om de achteruitgang van biodiversiteit wereldwijd tegen te gaan, is in 1992 door de Verenigde Naties het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (cbd) gesloten. Daaraan doen 168 landen actief mee. In 2005 hebben deze landen zich ten doel gesteld om in 2010 voor zover mogelijk een halt toe te roepen aan de snelheid waarmee biodiversiteit verloren gaat. De Europese Unie heeft in navolging daarvan besloten de achteruitgang zelfs geheel te willen stoppen in 2010. Dat doel is niet bereikt. Naar verwachting zullen dit najaar, tijdens de 10e conferentie van het cbd in Nagoya (Japan), nieuwe afspraken worden gemaakt over verdere acties.
Zondag 6 juni 2010 is het weer zover! ark Natuurontwikkeling, Waterschap Roer- en Overmaas, Grenspark Maas- Swalm- Nette, Staatsbosbeheer, Stichting Het Limburgs landschap, nabu Naturschutzstation Haus Wildenrath, Vereniging Natuurmonumenten en Stichting ikl Limburg organiseren dan voor de tweede keer het natuurfestival “festa natura”. Dit terugkerende festival zal met name de aandacht leggen op de grensoverschrijdende
Biodiversiteit centraal in Countdown 2010 Alpenwatersalamander als ambassadeur Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, de provincie Noord-Brabant, het iucn Nederlands Comité, en het European Centre for Nature Conservation werken dit jaar samen in het kader van de Europese Countdown 2010 Campagne. In deze campagne ondernemen burgers, overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven samen actie. Vele projecten zullen dit jaar in het teken staan van het behoud van de verscheidenheid van leven op aarde en in een aantal projecten speelt daarbij een ambassadeursoort een grote rol. Voor Eindhoven is de Alpenwatersalamander (Mesotriton alpestris) gekozen als ambassadeur van de biodiversiteit. De Alpenwater-
natuur. Immers “Natuur kent geen grenzen”. Deze uitdrukking zal ook het thema zijn van 2010 voor festa natura. De festa natura 2010 vindt plaats bij het bezoekerscentrum van Nationaal Park De Meinweg in Herkenbosch bij Roermond (gem. Roerdalen). Meer info op www.festanatura.com. Tijdens het festival zullen er voor bezoekers van jong tot oud verschillende activiteiten georganiseerd worden zoals excursies, doeactiviteiten voor kinderen, workshops, natuurtheater, lezingen en een grootse natuurmarkt met diverse informatiestands. Hier zult u ook de ravon-stand aantreffen. Elvira Werkman ravon
salamander leeft daar in allerlei poelen en langzaam stromende watertjes. De komende jaren zet Eindhoven zich in om het leefgebied voor de Alpenwatersalamander te vergroten. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het verbeteren van inrichting rondom poelen, het verbinden van ecologische zones (ontsnippering) en ecologische inrichting en beheer van het openbaar groen. Deze maatregelen zullen niet alleen een positief effect hebben op de populatie Alpenwatersalamanders maar ook andere amfibieën zullen hiervan profiteren. De Alpenwatersalamander leent zich bij uitstek als ambassadeur, want ook voor leken is het een soort die gemakkelijk te vinden is. En zijn uiterlijk heeft hij mee: er zullen weinig mensen zijn die deze salamander, met zijn oranjerode buik en mooie marmertekening, niet mooi vinden. Voor meer informatie verwijzen wij naar de volgende websites: www.countdown2010.nl en www.eindhoven.nl. Kris Joosten ravon
werkt actief mee aan dit Jaar van de Biodiversiteit. Eigenlijk staan al onze activiteiten in het teken van kennisvermeerdering en bescherming van reptielen, amfibieën en vissen. Dit jaar doen we er nog een schepje bovenop door, in samenwerking met de voff, op 10-10-2010 een nieuw deel in de faunareeks uit te geven over Biodiversiteit (Nederlandse Fauna deel 10, 2010). Tevens wordt er die dag een symposium georganiseerd over Biodiversiteit. Hier wordt momenteel hard aan gewerkt. Wordt vervolgd … ravon
Kris Joosten ravon
Alpenwatersalamander. Foto: Jelger Herder
16
35 12(1) 2010
ravon nieuws
Resultaten enquête over het tijdschrift RAVON
In het voorjaar van 2009 ontvingen 1212 donateurs en externe relaties bij het tijdschrift ravon een vragenlijst met 23 vragen. Maar liefst 238 respondenten (20%) stuurden deze vragenlijst ingevuld retour, waarvoor wij hen graag willen bedanken! Uit alle provincies hebben we reacties ontvangen, maar vooral uit Gelderland, NoordBrabant, Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Overijssel. Het betreft met name mannelijke respondenten (90%) van wat oudere leeftijd (61% ouder dan 45, 38% ouder dan 55) die al 5 jaar of langer donateur zijn van ravon. Ze zijn vooral bij ravon betrokken als donateur en vrijwilliger en enkele ook beroepsmatig en spelen veelal een actieve rol binnen provinciale afdelingen en/of werkgroepen van ravon. De ravonwebsite wordt door 58% minimaal één keer per maand bezocht en een derde van de respondenten bekijkt hem eens per twee weken of vaker. De donateurs die gereageerd hebben blijken tevreden lezers te zijn van ons tijdschrift. 81% vindt de frequentie van 4x per jaar goed, maar een kleine 20% zou het graag vaker zien verschijnen. Het tijdschrift wordt (bijna) altijd gelezen (90%). Als het niet wordt gelezen, komt dat vooral omdat men geen tijd heeft. De onderdelen uit het tijdschrift die het meest gelezen worden zijn het jaarlijkse waarnemingenoverzicht, de artikelen, de rubrieken Uit het Veld, ravon nieuws en Kortom. De column op de achterkant en de rubriek Boeken scoren het laagst. De redactie zal naar aanleiding van deze resultaten in jaargang 12 (2010) wijzigingen doorvoeren. De artikelen worden in het algemeen goed bevonden (90%). Slechts enkele respondenten geven aan de artikelen te lang of niet wetenschappelijk genoeg te vinden. Vooral verdiepende artikelen over één soort en artikelen over beheer en bescherming scoren goed. Ook artikelen over verspreidingsonderzoek, veldmethodieken en determinatie worden graag gelezen. De zogenaamde Human interest-artikelen, waarin een bekende ravon-ner centraal staat, behoren niet tot de favorieten. 81% vindt de literatuurverwijzingen in artikelen prima, maar 5% zou in de tekst liever geen literatuurverwijzingen zien en 5% heeft een voorkeur voor een andere wijze, zoals in voetnoten. Een kwart van de respondenten mist onderwerpen of artikelen in ons tijdschrift en vele goede ideeën zijn door hen aangedragen en inmiddels door de redactie in behandeling genomen.
Niet alleen de donateurs lezen ons tijdschrift, want 40% geeft aan dat het tijdschrift ook in de eigen omgeving wordt gelezen door familie, vrienden en collega’s. Enkele respondenten gaven aan het tijdschrift graag via internet te willen downloaden, maar die mogelijkheid bestaat al lange tijd. Kijk op www.ravon.nl onder Publicaties en vervolgens onder Tijdschrift. De cover (voorkant) voldoet prima (73%), hoewel een aantal respondenten graag meer kleur (fullcolour) en eens een foto op de cover zouden zien. Dit blijkt vooral een wens te zijn van de jongeren uit de leeftijdscategorie 26-35 jaar (45%) Ook de vormgeving van het huidige binnenwerk wordt hoog gewaardeerd (82% vindt het prima). Over het taalgebruik was bijna iedereen het eens, 94% vindt dit goed. Omdat de jeugd de toekomst heeft hebben wij specifiek gekeken naar de antwoorden van jonge respondenten uit de leeftijdscategorie tot 26 jaar (n=8) en 26 tot 35 jaar (n=37). Maar op de vormgeving van cover en binnenwerk na komen de antwoorden van de jongeren overeen met de gemiddelden. In 2010 zullen wij de resultaten van de enquête verder in behandeling nemen en kleine wijzigingen doorvoeren in het door u zo gewaardeerde tijdschrift ravon. De rubriek Boeken is aangepast in Recent verschenen waardoor het mogelijk is in deze rubriek niet alleen boeken maar ook rapporten en nieuwe websites te behandelen. De column op de achterkant wordt vanaf ravon 36 vervangen. Dit blijft nog even een verrassing.
groepen van drie tot zes personen circa 40 terreinen of delen ervan, verdeeld over 73 kilometerhokken, bezocht. Grotere terreinen zijn opgedeeld en twee of meermaals bezocht door meerdere groepen. Dit vooral om gebruik te maken van goede weersomstandigheden en om kennis optimaal te gebruiken. Donderdag 21 mei lag de nadruk van de inventarisatie op het zuidoostelijk deel van Friesland. Op vrijdag en zaterdag zijn vooral Drenthe en een klein deel van Groningen bezocht. Zondag is de accommodatie opgeruimd en zijn de laatste terreinen bezocht. Een aantal terreinen van de hemelvaartexcursies 1996 (Friesland) en 2006 (Drenthe) zijn in 2009 opnieuw bezocht. Er zijn vijf soorten reptielen, acht soorten amfibieën en negen vissoorten vastgesteld. Naast inventarisatie omvatte het weekend ook de mogelijkheid om op excursie te gaan in het Fochtelooërveen. Hiervoor werd de vrijdag- en zaterdagochtend gereserveerd. Tijdens de excursie op vrijdag werd van dichtbij een slangenarend gezien, die dit gebied kennelijk rijk genoeg aan reptielen vond om er de zomer in door te brengen! Een aantal deelnemers is met de boot op excursie geweest, op zoek naar rivierdonderpadden en grote modderkruipers. Ook ’s avonds was er een gevarieerd programma. Naast de gebruikelijke soortenquiz, die veel soortenkennis vraagt, maar ook altijd veel hilariteit brengt, verzorgde Bert Broers een lezing over de herpetofauna in de regio. Spontaan werd het initiatief genomen om een bezoek te brengen aan een locatie met boomkikkers in het zuiden van het onderzoeksgebied. Wim Andela gaf een fotopresentatie over de reptielen van Friesland.
Kris Joosten, Tamira Hankman en Jeroen van Delft ravon
Resultaten Hemelvaartkamp 2009 In 2009 is het Hemelvaartweekend van ravon gehouden van 20 tot en met 24 mei in het grensgebied van Friesland, Groningen en Drenthe. Als uitvalsbasis is gebruik gemaakt van het Natuurvriendenhuis Allardsoog in Een-West. Ruim 40 deelnemers vanuit het hele land hebben het inventarisatieweekend bezocht, waarvan een groot deel in de accommodatie heeft overnacht. De organisatie was in handen van John Melis, Marijke Drees, Jarno Beijk, Josine de Jongh, Leon Luijten, Annemarie van Diepenbeek en Kris Joosten. Tijdens het weekend hebben deelnemers in
Adder, 23 mei 2009, Fochteloërveen. Foto: Yvonne Radstake
17
35 12(1) 2010
De aangetroffen reptielen zijn: hazelworm, levendbarende hagedis, gladde slang, ringslang en adder. Van de amfibieën werden kleine watersalamander, gewone pad, rugstreeppad, bruine kikker, heikikker, bastaardkikker, meerkikker, poelkikker gevonden. Tenslotte werden de volgende vissoorten waargenomen; snoek, baars, blankvoorn, brasem, driedoornige stekelbaars, tiendoornige stekelbaars, kleine modderkruiper, riviergrondel en zeelt.
Deelnemers Hemelvaartkamp 2009 in actie. Foto’s: Annemarie van Diepenbeek
Al met al een soortenrijk Hemelvaartweekend in een soms verrassende omgeving. Voor enkele terreinen werd een soort voor ‘t eerst gevonden. Voor veel soorten is het voorkomen herbevestigd (inhaalslag reptielen en amfibieën) en voor veel andere waarnemingen geldt een verbeterde kennis van de verspreiding van soorten in dit deel van Nederland. Op sommige plaatsen was het een feest om bepaalde soorten in flinke aantallen aan te treffen, zoals maar liefst 13 adders in een vrij smalle strook struikheide langs een bos. Aan de andere zijde werd het gebiedje geflankeerd door een nogal vergrast veenachtig
Paddenoverzetter? Meld je aan op www.Padden.nu!
Emmers controleren. Foto: Jelger Herder
Verspreid over heel Nederland zijn elk voorjaar naar schatting zo’n 110 paddenwerkgroepen actief met het overzetten van kikkers, padden en salamanders. 48 van deze werkgroepen hebben zich al aangemeld bij www.Padden.nu. Bij dezen een oproep aan de overige werkgroepen, maar ook aan nieuwe werkgroepen: meld je nu aan op Padden. nu! Je kunt er ook terecht voor advies en ondersteuning voor het oprichten van een nieuwe werkgroep.
De website biedt een schat aan informatie voor de paddenoverzetter, met tijdens de trekperiode een actuele grafiek van de eigen overzetresultaten. Iedere werkgroep heeft zijn eigen pagina met forum. Door je aan te melden ontstaat een beter beeld van de verspreiding van werkgroepen over Nederland. De resultaten die door de aangemelde werkgroepen worden aangeleverd (via www. telmee.nl) komen in de ravon databank terecht. Zij leveren waardevolle informatie over de amfibieëntrek, maar ook over de verspreiding van zeldzamere beschermde soorten als heikikker, rugstreeppad, vinpootsalamander en Alpenwatersalamander. Zo dragen de resultaten van de paddentrek
terrein met daarin enkele poelen, waar tientallen poelkikkers werden gevangen. Zoals gewoonlijk gingen het nut en het aangename hier weer samen; op enkele plekken werden de gevangen amfibieën ‘geswabd’, dat wil zeggen dat met behulp van een wattenstaafje volgens een bepaald protocol monsters huidslijm werden afgenomen. Dit als onderdeel van een veldonderzoek naar chytrid, een voor amfibieën dodelijke schimmel. Op deze wijze wordt onderzocht of de in Nederland vrij levende amfibieën hiermee reeds besmet zijn. Het weekend werd mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de Provincie Friesland. Behalve de vele deelnemers hebben ook lezers van de Leeuwarder Courant mee kunnen genieten van onze belevenissen. Het volledige verslag is in te zien op de www.ravon.nl.
ravon-website
Leon Luijten hun steentje bij aan de bescherming van deze soorten! Elvira Werkman & Tamira Hankman ravon
Vooraankondiging ravon hemelvaartkamp 2010 in Overijssel
Dit jaar wordt het ravon-hemelvaartweekend gehouden van woensdagavond 12 mei t/m zondagochtend 16 mei. De locatie dit jaar is het Overijsselse Holten, gelegen aan de voet van de Holterberg. Onze standplaats is kampeerboerderij De Zuurberg. Van daaruit zullen we, zoals elk jaar, bekende en minder bekende terreinen in de regio bezoeken om deze te inventariseren op amfibieën en reptielen. De boerderij biedt plaats voor maximaal 40 personen. De slaapaccommodatie is eenvoudig, deze bestaat uit 2 slaapzalen (met stapelbedden). Meer informatie volgt in begin april op de ravon-website, waarop deelnemers zich dan ook kunnen aanmelden. Annemarie van Diepenbeek ravon
18
35 12(1) 2010
De 1e en de 1000ste RAVON-donateur
gidsencursus. Na afronding daarvan besefte hij dat zijn kennishonger op allerlei natuurvlakken nog lang niet gestild was. Hij meldde zich daarom aan bij diverse verenigingen, waaronder ravon. Vooralsnog blijft hij donateur en heeft hij het actieve lidmaatschap nog even voor zich uit geschoven. Op dit moment is Tom vooral actief bij ivn Deventer als bestuurslid en gids. Toms favoriete ravon-soort is de beekprik. Niet vreemd als je bedenkt dat hij zich vanuit zijn vak met waterprojecten bezig houdt. De sprengen in Apeldoorn kent hij goed: in de maanden maart en april leidt hij excursies naar de sprengen om de beekprik te bekijken. Wat hem zo intrigeert aan de beekprik? “Zorgen voor het nageslacht en dan sterven...”
Tom in actie
De 1000ste…. Als 1000ste donateur werd Tom Dekker uit Deventer ingeschreven. Tom heeft een eigen adviesbureau voor de watersector en is met name actief op het gebied van waterzuivering (www.aquifer.biz). Als motief voor aanmelding noemt hij dat, nadat hij enkele jaren geleden met hockey gestopt is, zich meer met natuur wil gaan bezighouden. Hiertoe volgde hij van 2007 tot 2009 bij het ivn Apeldoorn de natuur-
Foto: Nicky Hulsbosch
Foto: Pedro Janssen
In 2009 mocht ravon de 1000ste donateur in haar ledenbestand schrijven. Voor het ravon bestuur aanleiding deze 1000ste op de ravon-dag op 21 november 2009. voor het voetlicht te halen, samen met een donateur en vrijwilliger van het eerste uur. Als attentie overhandigde de ravon voorzitter, Hero Prins, de beide heren een exemplaar van de nieuwe herpetologische atlas van Nederland.
Willem (links)
en de 1e…. Een man van het eerste uur, zowel in het donateursbestand als in het veld is Willem Vergoossen uit Roermond. Anno 2009 is hij nog steeds zeer actief. Zijn drijfveer, al vanaf zijn kinderjaren, is de intrinsieke interesse in natuur, aanvankelijk vooral in de zin van struinen en vissen vangen en in potjes stoppen. In een tijd waarin “we nog geen last hadden van televisie en internet” was er alle
tijd, ruimte en mogelijkheden om nog echt buiten te zijn. “Dan wordt je interesse vanzelf stevig opgepept”. De omstandigheden waaronder hij als amateur actief was omschrijft Willem als primitief. Goede determinatiegidsen waren er nauwelijks, middelen en kennis over onderzoeken en monitoren ontbraken hem nog, maar dat ervoer hij tegelijkertijd ook juist als uitdagend. Ontbrekende kennis en kunde werden echter tegelijkertijd via bevriende biologiestudenten gestaag aangevuld en het geleerde werd meteen in de praktijk toegepast. Op de zijtribune werd je, aldus Willem, via-via vanzelf een adept van Henk Strijbosch en de “Nijmeegse school”. Met twee van die studenten, Dré Broen en Peter Kelleners, zijn Willem. toen (midden jaren zeventig) het boomkikkeronderzoek in De Doort gestart. En van het een kwam het ander. Huidige activiteiten Willem houdt zich nog steeds bezig met het inventariseren van alles wat kruipt, springt, vliegt en zwemt in (vooral) zijn directe leefomgeving (Midden-Limburg). Zijn interesse heeft zich verbreed en omvat nu vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, libellen, vlinders en sprinkhanen. En dan uiteraard de boomkikkers. Samen met Harry van Buggenum, zijn maat van het eerste uur, heeft Willem inmiddels (in stilte) het 30-jarig jubileum van hun boomkikkermonitoring gevierd. Het ziet er ook niet naar uit dat ze daar de komende 25 jaar een punt achter gaan zetten. Op korte termijn hopen ze een uitgebreid artikel over die 30 jaar te publiceren. Annemarie van Diepenbeek ravon
recent verschenen
Herpetofauna van Limburg
Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in de periode 1980-2008 In oktober 2009 is een lijvig boekwerk uitgekomen, speciaal over de herpetofauna van Limburg, ruim een maand voor de publicatie van de landelijke atlas. Het is een nieuwe mijlpaal voor de herpetologie van Limburg. In 1992 was daar al de eerste verspreidingsatlas uitgekomen. En in de tussentijd verschenen in het Natuurhistorisch Maandblad al vele artikelen over de situatie van de Limburgse amfibieën en reptielen. Deze nieuwe atlas kon worden gemaakt doordat ruim 500 waarnemers gedurende bijna 30 jaar gegevens verzamelden. Het boek ziet er aantrekkelijk uit door de fraaie opmaak met foto’s van hoge kwaliteit, kaarten, grafieken en tabellen, en nodigt meteen uit om het ter hand te nemen en
door te bladeren. De kwaliteit wordt natuurlijk bepaald door de inhoud en die mag er zijn. De teksten zijn vlot en prettig leesbaar geschreven en getuigen van een goede redactie. Het leeuwendeel (300 bladzijden) gaat over de 23 soorten. Daarnaast zijn er aparte hoofdstukken over de invloed van het landschap op de verspreiding van die soorten, over soortenrijkdom en waardering, over het belang in Nederlands perspectief en in dat van de Euregio (Limburg met aangrenzende delen van Gelderland, NoordBrabant, België en Duitsland), en over bescherming en beheer. Het boek besluit met een uitgebreide literatuurlijst en samenvattingen in vier talen. In de bijlagen presenteren zich de auteurs, staat een lijst van alle waarnemers en worden de Amersfoortcoördinaten van alle gebruikte toponiemen gegeven. Ook wanneer het gaat om documentatie van detailinformatie blijkt uit de teksten een grote accuratesse. De soorthoofdstukken zijn allemaal op
In deze rubriek worden recent verschenen boeken, rapporten, proefschriften en websites in relatie tot reptielen, amfibieën en vissen opgenomen.
dezelfde manier ingedeeld. Na de soortbeschrijving wordt de verspreiding in Nederland en in de Euregio behandeld. Daarna komt die in Limburg gedetailleerd aan bod. In de paragraaf over de habitat, hier ten onrechte biotoop genoemd, worden 11 typen onderscheiden. Er wordt zowel aangegeven hoe vaak een soort daarin geteld is, als hoe vaak het type in Limburg voorkomt. Bij de fenologie staan de activiteiten van alle levensstadia over het hele seizoen in een tabel. De begeleidende soorten worden op een aparte manier behandeld door de termen eigen- en vreemdsympatrie te introduceren. Waarom niet de bestaande termen gebruikt? In ieder geval leveren de analyses duidelijke grafieken op en daarom gaat het. In de paragraaf over bedreiging en bescherming worden ook natuurbeheeraspecten aan de orde gesteld. In de laatste paragraaf staan nog niet vermelde wetenswaardigheden over de soort en wordt ingegaan op onderzoek dat aan de betreffende soort is
19
35 12(1) 2010
verricht. Alle soorthoofdstukken zijn voorzien van foto’s van habitus, kopdetails, habitat, en vaak van eieren, larven en juveniele dieren. De verspreidingskaarten van de Euregio zijn op basis van uurhokken, en die van Limburg geven op kilometerhokbasis met aparte symbolen de verspreiding weer voor de periodes 1980-1993 en 1994-2008. In een aantal soorthoofdstukken zijn speciale onderwerpen in kaders verder uitgewerkt: de situatie van de knoflookpad in de Meinweg, die van de boomkikker in de Doort en die van de muurhagedis in Maastricht, het onderscheid tussen de groene kikkers en adderbeten in de Meinweg. De atlas bevat een schat aan informatie en in vergelijking met het boek uit 1992 is zowel de kennis over de verspreiding als die over de ecologie van de soorten sterk toegenomen. Niettemin blijven er nog veel vraagtekens, zoals waarom de knoflookpad het in de Meinweg niet beter doet, zodat verdere studie van deze diergroepen nodig blijft. Dit boek nodigt daartoe zeker uit. Het is voor toekomstig onderzoek een belangrijk naslagwerk. De kritische lezer kan altijd foutjes vinden
Lelijkerds hebben het nakijken Onlangs verscheen het proefschrift ‘The Featheries and the Furries’ van Dr. Edo Knegtering. In dit proefschrift wordt onderzocht welke soorten voorrang hebben in de natuurbescherming en waarom; dit middels onderzoek van historische wetgeving (18571995) en een enquête bij drie grote ngo’s (anwb, Natuurmonumenten en lto-Nederland). Vogels blijken het best te scoren, veel soorten zijn al sinds 1880 beschermd en zijn favoriet bij de geënquêteerde ngo’s. Slakken, spinnen en insecten en ander griezelig spul zijn vaak vogelvrij en onbemind. Ook de grootte van een soort speelt een rol: de ondervraagden kozen telkens voor de grootste vertegenwoordigers binnen een soortgroep. Hoewel onze diergroepen helaas niet meededen in de enquête lijken amfibieën en reptielen een enigszins afwijkend beeld te geven, immers deze meest kleine dieren worden vaak als koud, vies en onaantrekkelijk ervaren en scoren toch hoog wat betreft wettelijke bescherming. Vissen laten een heel ander beeld zien, deze komen er bekaaid af wat betreft bescherming, hoewel er wel wetgeving was/is vanwege commerciële interesses. Al met al lijkt het dat ravon de amfibieën en reptielen prima heeft gepopulariseerd maar dat er bij de vissen nog een hoop werk te verzetten is. Met dit onderzoek kunnen belangenorganisaties als ravon gericht campagne gaan voeren om lelijke, onbeminde soorten een wat positiever imago te geven
en het met bepaalde interpretaties oneens zijn, maar dat zijn er heel weinig en het is zonde om daarover te zeuren, daarvoor is het boek te goed. Grote waardering voor de auteurs en de redacteuren is zeker op zijn plaats. Hopelijk vindt dit boek zijn weg niet alleen bij herpetologen, maar bij een veel groter publiek. Mensen zullen zich bewust worden van de aanwezigheid van deze vaak moeilijk zichtbare dieren en dit kan uiteindelijk effect hebben bij de noodzakelijke bescherming ervan. Volgend jaar een tweede druk? Ton Stumpel Titel: Herpetofauna van Limburg. Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in de periode 1980-2008. Auteurs: H.J.M. van Buggenum, R.P.G. Geraeds & A.J.W. Lenders (redactie), 2009 Uitgever: Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. Uitvoering: 439 blz. Formaat 22,5 x 30,3 cm, genaaid, gebonden, full colour. Prijs: € 43,50; voor leden van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg € 36,50 (beide prijzen incl. € 7,50 verzendkosten). ISBN: 978-90-74508-14-8
zodat ook zij in de toekomst bij het grote publiek bekend en gewaardeerd gaan worden. E. Knegtering, 2009. The Featheries and the Furries. Species Characteristics and Tendencies in Public Species Conservation. Ph.D.thesis. Rijksuniveristeit Groningen.
Ingo Janssen
Wordt donateur. Bel 071 5160490 of surf naar www.duinbehoud.nl
20
35 12(1) 2010
uit het veld
Een merkwaardige vondst
Tijdens een wandeling in de boswachterij Speulderbos op 22 januari 2010 zag ik tot mijn verbazing op een zandpad aan de bosrand een hazelworm liggen. Op zich al bijzonder voor de maand januari, vooral omdat een winterse periode met sneeuw en vorst
nog maar net achter ons lag en bovendien de dagtemperatuur ook op dat moment nauwelijks boven het vriespunt uitkwam. Het diertje was onder die omstandigheden niet actief en lag er levenloos bij. Omdat ik er toch wel een foto van wilde maken bleef ik even talmen. En verbeeldde ik het me of zag ik echt een subtiele beweging van het kopje? Warempel, de hazelworm bleek zowaar te leven. Ik heb het
opgepakt en naast het pad onder de bomen gedeponeerd waarna het na enige tijd tergend langzaam beschutting zocht onder het bladerdek. Mij achterlatend met tal van vragen. Hoe was de hazelworm hier terecht gekomen? Uit zijn verblijfplaats gesleept door een predator? Zou kunnen want het staartje was, zoals op de foto te zien is, afgebroken. Was zijn belager gestoord en op de vlucht geslagen door een passerende wandelaar? Misschien was ik het zelf wel, ook al had ik niks zien wegvluchten. Het blijft gissen, maar ik vond dit voorval merkwaardig genoeg om het aan ravon door te geven.
Foto’s: Harm Werners
Harm Werners
ook voor amfibieën en reptielen!
Arfman Hekwerk B.V. Ondernemersweg 15 7451 PK HOLTEN Tel (0548) 36 29 48 Fax (0548) 36 50 42 Advies Ontwerp Realisatie Inspectie en onderhoud
Dealer van Aco Pro Amfibieëntunnels en geleidingswanden
Internet www.arfman.nl e-mail
[email protected] Enkele producten: Arfman Geleidegoot Geleidingswand
Redactie-adres RAVON: Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
STICHTING RAVON Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland Postbus 1413 6501 BK Nijmegen tel. 024-3653270 e-mail:
[email protected] website: www.ravon.nl RAVON Winkel en Donateursadministratie Kantoor Nijmegen tel. 024-3653270 e-mail:
[email protected] website: www.ravon.nl RAVON WERKGROEP MONITORING Edo Goverse, Ingo Janssen & Hielke Praagman Postbus 94766 1090 GT Amsterdam tel. 020-5257332 RAVON Flevoland Jeroen Reinhold Archipel 35-44 8224 HK Lelystad tel. 0320-231971 RAVON Gelderland Piet Spaans West Peterstraat 53 6822 AB Arnhem tel. 06-49120753 RAVON Groningen Leon Luijten Barlagerveldweg 5 9541 XR Vlagtwedde tel. 0599-312081 RAVON Noord-Brabant Kees Marijnissen Wethouder Traplein 17 5051 BE Goirle tel. 013-5340848 RAVON Noord-Holland Gertjan Martens Nieuwe Zonneweg 32 1033 JN Amsterdam tel. 06-51215386 RAVON Overijssel Vacant RAVON Utrecht Floris Brekelmans Verenigingstraat 32 3515 GJ Utrecht tel. 030-2620807 RAVON Zeeland Kees Musters Kromme Weele 7 4331 PA Middelburg tel. 0118-633898
RAVON Zuid-Holland Mike Melis Twickelstraat 35 2241 XE Wassenaar tel. 071-5210187 Herpetologische Studiegroep Limburg Sabine de Jong Madoerastraat 3 6214 XL Maastricht tel. 0553-483296 Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe Rienko Vanderschuur (secretaris) Virgo 74 9405 RE Assen tel. 0592-319369 Werkgroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) John Melis Gorredijksterweg 26 8411 KE Jubbega tel. 06-46524630 Vissenwerkgroep van het Natuurhistorisch Genootschap Limburg Victor van Schaik Hoosveld 56 6075 DB Herkenbosch tel. 0475-536043 Werkgroep Adderonderzoek Nederland Pedro Janssen Pavanestraat 15 5802 LJ Venray tel. 0478-514805
[email protected] Werkgroep Poldervissen Fabrice Ottburg Wielewaallaan 62 4005 EZ Tiel tel. 06-51527364 Werkgroep Verspreidingsonderzoek Noord-Oost Brabant Sander Hunink Hertewissel 36 5344 LJ Oss tel. 06-18370282 Gelderse vissers Frank Spikmans RAVON-kantoor Nijmegen tel. 024-3653270 Werkgroep Vissenonderzoek Friesland John Melis Gorredijksterweg 26 8411 KE Jubbega 06-46524630 Werkgroep Vissenonderzoek Groningen-Drenthe Jeroen Huisman De Hunenborg 19 9301 VA Roden Visclub de Prik Gert Jan Blankena Imbosweg 7 7371 DA Loenen
So long, farewell, auf Wiedersehen, good night Zo, dit is mijn laatste. ’t Zat er al een tijd aan te komen. Eigenlijk al sinds ik in 1997 het eerste stukje voor de achterkant van dit tijdschrift schreef. ’t Is nu al weer ruim twaalf jaar later. Tja, het talent om op een hoogtepunt te stoppen is niet iedereen gegeven. Waarvan akte. En daar zit ik dan, starend naar een grotendeels leeg scherm, op zoek naar een paar ‘famous last words’. Want denken dat wie schrijft ook blijft, dat is zelfbedrog. Mensen onthouden nu eenmaal alleen de allerlaatste zin, vooropgesteld dat die het onthouden waard is. Nu worden echte ‘famous last words’ alleen uitgesproken door stervenden. Wanneer je, zoals ik nu, de luxe hebt –of denkt te hebben- dat je nog kan terugkomen of voortborduren op je laatste woorden, dan is dat eigenlijk vals spel. Maar evengoed probeer ik toch eens, denkend aan RAVON, wat famous last words uit: - “je moet altijd goed onder de rand scheppen” - “je kunt hier prima de sloot oversteken hoor!” - “pas op met die steel” - “ik kan hier prima keren hoor” - “ik neem nog een laatste biertje” - “is dit het knopje om de stroom in te schakelen” - “laat mij die steen maar even omkeren” - “ik kan wel lekker diep met mijn nieuwe waadpak” - “deze adder ken ik, die bijt echt nooit” Het valt me nu in een keer op, dat al die famous last words geen enkel verband houden met de bezigheden van een binnenshuis pennenlikkende columnist, maar wel met die van een buiten rondzwervende onderzoeker.…… Het is alsof ik ineens een helder licht zie verschijnen aan het eind van een donkere tunnel, als in een bijna-doodervaring, op weg naar een nieuw leven. Laat die famous last words maar zitten. So long, farewell, auf Wiedersehen, adieu Adieu, adieu, to yieu and yieu and yieu I’m glad to go, I cannot tell a lie I flit, I float, I fleetly flee, I fly! “Naar buiten, naar buiten!!”
pf