25
SNEEUWWITJE LANGS DE LINGE + GESTAPELD PLAGSEL ROB EN ZIJN PRIJS + VLEERMUISKELDERS VOOR AMFIBIEËN
JAARGANG 9 NUMMER 1
REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN
RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Raymond Creemers, Pedro Janssen, Michaël Steeghs, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter Lentjes Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem U kunt lid worden van RAVON door storting van € 16 per jaar op giro 5167681 van de Stichting RAVON te Nijmegen onder vermelding van ‘donateur RAVON’. IBAN nr.: NL37 PSTB 0000459725 BIC-Code: PSTB NL21
MEI 2007 RAVON 25 JAARGANG 9 NUMMER 1
R EPTIELEN A MFIBIEËN V ISSEN O NDERZOEK N EDERLAND Kopij-wenken Inlevering van kopij dient op CD-rom of e-mail te geschieden (Word). Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van artikelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederland voorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In het buitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd worden indien dit relevant geacht wordt voor de in Nederland voorkomende soorten. Introductie: Een artikel dient voorzien te worden van een leader van maximaal 120 woorden. Verdere structurering van artikelen door middel van paragraaftitels. Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoegen. Op A4 formaat aanleveren in direct reproduceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zonder grijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dient men rekening te houden met verkleining. Aanlevering in Excel is ook mogelijk. Dia’s en foto’s: Voorkeur voor digitale foto’s met een hoge resolutie. In overleg met de redactie kunnen ook algemene dia’s gebruikt worden van soorten en/of biotopen. Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden, gescheiden door ‘&’, bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door ‘et al.’, in cursief. Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde literatuur. Auteur, jaartal en titel, gevolgd door uitgevende instantie. In verband met de overzichtelijkheid wordt de voorkeur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500 woorden en mededelingen van niet meer dan een half A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezonden artikelen en stukken inkorten en kleine, niet inhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting of inhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg met auteurs.
Gladde slangen op een plagseldijk Arnold van Rijsewijk, Raymond Creemers & Jeroen van Delft
1
De man achter de Rob Lenders-prijs Annemarie van Diepenbeek
6
Amfibieën in vleermuiskelders Mark Zekhuis KORTOM
10
12
Gericht verspreidingsonderzoek: de inhaalslag 2007 Afscheid Gé van Beek & welkom nieuwe bestuursleden Soort van de maand mei : de rugstreeppad Workshop ‘Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen’ www.ravon.nl vernieuwd!
UIT HET VELD Op zoek naar de Knoflookpad in zuidelijk Noord-Brabant Een bijzondere vondst! Marmergrondels in de Veengoot Sneeuwwitje langs de Linge
Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Paul Veenvliet en/of Bas Teunis. Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.
14
25 9(1) 2007
1
Gladde slangen op een plagseldijk Arnold van Rijsewijk, Raymond Creemers en Jeroen van Delft
In een Noord-Brabants hoogveenrestant, gelegen tegen de Belgisch-Nederlandse grens komen gladde slangen (Coronella austriaca) voor (Bergmans & Zuiderwijk, 1986; van Boxtel, 1998; van Rijsewijk & van Delft, 2005). De oostzijde van het gebied bestaat uit relatief droge heide die in westelijke richting overgaat in natte heide. In het ontoegankelijke moerassige gebied zijn ook uitgestrekte gagelvelden aanwezig. Door anti-verdrogingsmaatregelen is weer veenvorming op gang gebracht. Jaarlijks werden er wel één of twee gladde slangen gezien. Het betrof losse, incidentele waarnemingen. Hoe groot de populatie is, van welke gebiedsdelen de gladde slangen gebruik maken, of waar drachtige vrouwtjes hun jongen afzetten is allemaal niet bekend. In juni 2004 werd door Michel Pijs, buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) van de gemeente, gemeld dat er tientallen exemplaren zouden verblijven op een dijk van oude plaggen. De indruk bestond dat het voornamelijk drachtige vrouwtjes waren. De locatie bood een mooie gelegenheid om het gedrag van deze dieren te kunnen observeren. De plagseldijk De dijk bestaat uit heideplaggen en dood hout. Hij is ontstaan door het afgraven van een plagseldepot, waarvan de randen in een U-vorm zijn blijven liggen. Of er tijdens het afgraven van het depot al slangen verbleven is niet bekend. In de huidige vorm bestaat de dijk circa zes jaar. De afmetingen zijn ongeveer 45 bij 25 meter. De dijk is tussen de een en twee meter hoog. De noord- en oostzijde liggen beschut tegen de bosrand. Vooral het noordelijke deel ligt in de luwte en bij zonnig weer loopt de temperatuur er snel op. Bovenop de dijk groeit onder andere gagel, struikheide, braam, pijpenstrootje en berk. Op de steile wanden is hij nog deels onbegroeid (foto 1). Aan de
zuidelijke poot van de rechthoek is de dijk sterker begroeid en zorgen enkele grove dennen, gagel en opschot van berken voor meer schaduw. Hierdoor is dit deel van de dijk een stuk minder zonnig. Omdat de dijk uit heideplaggen bestaat en er ook dood hout in zit, zijn er holen en gaten ontstaan. Vermoedelijk zijn sommige holen diep. Zo werd gezien dat een gladde slang in de wand van de dijk een holletje inkroop, om even later, een meter verder bovenop de dijk, weer te voorschijn te komen. Binnen de U-vorm bestaat de begroeiing vooral uit pijpenstrootje, opschietende berken en wat struikheide. Om er voor te zorgen dat het zonlicht de dijk voldoende kan bereiken, zijn op aangeven van RAVON in de winter van 2004-2005 op een deel van de locatie veel jonge berken verwijderd. De rest is in de winter van 2006-2007 gekapt. De gekapte boompjes zijn gebruikt om de locatie wat minder gemakkelijk toegankelijk te maken.
Foto: Jelger Herder
Plagsel wordt normaliter afgevoerd uit natuurterreinen. Plagselhopen kunnen echter een belangrijk onderdeel gaan vormen van het leefgebied van gladde slangen. Gedurende drie jaren is onderzoek verricht naar de wijze waarop er door de slangen gebruik wordt gemaakt van deze habitat. Ze blijken vooral van belang als zonplek en als geboorteplek voor jonge gladde slangen. Het lijkt er op dat de betekenis als overwinteringsplek gering is.
2
25 9(1) 2007
gegaan dat het een mannetje betrof. Was de staart korter dan werd er vanuit gegaan dat het een vrouwtje was (Strijbosch & van Gelder, 1993). Methoden om in het veld het geslacht te bepalen zijn echter niet erg nauwkeurig (Völkl & Käsewieter, 2003, Keijsers & Lenders, 2005). Aantal bezoeken en waarnemingen In 2004 werden er vanaf 11 juni t/m 22 oktober 13 bezoeken gebracht. In totaal werd 30 keer een adulte gladde slang en een keer zes juvenielen en drie huidjes van juvenielen gevonden. De juvenielen werden waargenomen op 21 en 31 augustus. Alleen bij het laatste bezoek (22 oktober) werden er geen dieren waargenomen. In 2005 werden vanaf 2 april t/m 10 oktober 29 bezoeken gebracht. In totaal werd 46 keer een adult exemplaar gezien en 31 keer een juveniel. De juvenielen werden voor het eerst gezien op 30 juli en voor het laatst op 20 aug. Bij twee bezoeken in april (3 en 17 april) en bij de laatste zeven bezoeken werden er vanaf 12 augustus geen adulten meer gezien. In 2006 werden vanaf 7 april t/m 30 september 28 bezoeken gebracht. Er werd 63 keer een adulte slang gezien en 75 keer een juveniel. In september werden er echter geen slangen meer gezien.
Foto: Ton Bakker
Foto: Arnold van Rijswijk
De adulte slangen worden waargenomen vanaf april, de aantallen zijn echter in die maand nog gering. De aantallen waargenomen adulten zijn gemiddeld het hoogst in de maand juli, net voor de afzet van de juvenielen. De geboorte van de juvenielen (rond eind juli tot eerste twee decades van augustus) gaat gepaard met een scherpe daling in waarnemingen van de adulten. In september zijn de aantallen waargenomen adulten laag of zijn de slangen niet meer zichtbaar (2006). Er werden tijdens de onderzoeksperiode per bezoek maximaal zes adulte exemplaren waargenomen en maximaal 23 juvenielen.
De plagseldijk De tekening op het voorste deel van het lichaam maakt het mogelijk dieren individueel te herkennen
Individuele herkenning en geslachtsbepaling Om te weten te komen hoeveel slangen gebruik maken van de plagseldijk is in juli 2004 begonnen met het fotograferen van individuen. Gladde slangen zijn aan de hand van de tekening op de kop en het voorste deel van het lichaam goed te herkennen. Om de dieren te kunnen fotograferen moesten ze soms gevangen worden. Dit is echter zoveel mogelijk vermeden, bij rustige benadering kunnen zonnende dieren gefotografeerd worden zonder ze te vangen. Vangen veroorzaakt stress en verstoring. Bij teveel verstoring bestaat de kans dat slangen de locatie verlaten. Vooral voor drachtige vrouwtjes bestaat bovendien de kans dat ze onvoldoende energie kunnen investeren om de jongen in hun lichaam te laten ontwikkelen. De foto kan met eerder gemaakte foto’s vergeleken worden. Om ze te herkennen blijkt ook het meenemen van een foto van ieder exemplaar voldoende. Ook dan hoeven ze voor een vergelijking met een eerder gemaakte foto niet opgepakt te worden. Het geslacht werd vastgesteld aan de hand van de lengte van de staart en het lichaam. Wanneer de staart circa 1/4 van de totale lichaamslengte bedroeg, werd er vanuit
Waarnemingen van geïdentificeerde individuen In juni 2004 is begonnen met het identificeren van individuele exemplaren. Over de verschillende jaren zijn negen verschillende individuen gevonden. Het gaat om vijf vrouwtjes, twee mannetjes en twee exemplaren van onbekend geslacht. De dieren van onbekend geslacht zijn beiden maar twee maal waargenomen, waardoor ze onvoldoende goed bekeken konden worden. Vrouwtjes worden veel vaker in een seizoen waargenomen dan de beide mannetjes en de beide slangen waarvan het geslacht niet bepaald kon worden. De kans om een van deze vrouwtjes waar te nemen is gemiddeld 4,5 maal zo groot dan bij mannetjes of dieren met onbekend geslacht. In 2004 werden er op een dag maximaal zes exemplaren gezien en zijn er vier daarvan met zekerheid geïdentificeerd. In 2005 ging het om een dagmaximum van zes exemplaren, waarvan er vijf geïdentificeerd werden. In 2006 bedroeg het dagmaximum zes exemplaren maar er werden in dat jaar wel zeven verschillende individuen geïdentificeerd. Clustering van vrouwtjes Gladde slangen zijn doorgaans niet territoriaal en met name de vrouwtjes zijn erg tolerant ten opzichte van elkaar (Völkl & Käsewieter, 2003). Clustering van drachtige dieren komt dan ook veel voor (Keijsers & Lenders, 2005). Verschillende malen werd gezien dat de vrouwtjes dicht bij elkaar of zelfs met een deel van het lichaam op elkaar, lagen te zonnen. Ook werd gezien dat er soms twee of meerdere exemplaren uit het zelfde holletje kwamen. De beide waargenomen mannetjes kropen actief langs de voet van de dijk of in de begroeiing vóór de dijk en werden niet in de directe nabijheid van de vrouwtjes
25 9(1) 2007
2005
3
nr. 1 vrouw
nr. 2 ?
nr. 3 vrouw
nr. 4 man
nr. 5 vrouw
nr. 6 vrouw
nr. 7 man
nr. 8 vrouw
nr. 9 ?
2
2
4
1
nr. 1 vrouw
nr. 2 ?
nr. 3 vrouw
nr. 4 man
nr. 5 vrouw
nr. 6 vrouw
nr. 7 man
nr. 8 vrouw
nr. 9 ?
3
0
2
0
7
7
2
nr. 1 vrouw
nr. 2 ?
nr. 3 vrouw
nr. 4 man
nr. 5 vrouw
nr. 6 vrouw
nr. 7 man
nr. 8 vrouw
nr. 9 ?
11-jun 14-jun 25-jul 7-aug 21-aug 31-aug 4-sep 8-okt Totaal
2005
Tabel 2. Waarnemingen van geïdentificeerde individuen. Aan elke geïdentificeerde gladde slang is een nummer toegekend. De bezoeken waarbij geen dieren werden herkend of geen dieren werden waargenomen, zijn uit de tabel weggelaten.
2-apr 3-mei 13-mei 16-mei 18-mei 10-jun 4-jul 7-jul 28-jul 30-jul 4-aug Totaal
2006
10-mei 13-mei 30-mei 5-jun 7-jun 14-jun 18-jun 21-jun 30-jun 7-jul 14-jul 30-jul 5-aug 7-aug 11-aug 13-aug 17-aug 23-aug Totaal
11
0
11
0
7
13
4
4
2
Figuur 1 t/m 3 Aantallen adulten en juvenielen per bezoek
4
25 9(1) 2007
Geboorte juvenielen In 2004 zijn op 21 augustus zes juvenielen gevonden. Daarna werden tien dagen later alleen nog vervellinghuidjes van juvenielen aangetroffen, die afkomstig kunnen zijn van de waargenomen juvenielen. Juvenielen vervellen twee tot tien dagen na de geboorte (Käsewieter, 2002). In 2005 zijn de eerste juvenielen op 30 juli waargenomen met een maximum van vijftien exemplaren (12 augustus). De laatste twee juvenielen werden waargenomen op 20 augustus. In 2006 zijn de eerste vijf juvenielen op 11 augustus aangetroffen. Het maximum werd bereikt op 17 augustus met 23 juvenielen. De laatste waarneming betrof een juveniel en twee vervellingshuidjes van juvenielen op 1 september. Het gemiddelde aantal jongen van een vrouwtje bedraagt in Nederland 6 tot 7,5 met een maximum van 13 (Strijbosch & van Gelder, 1993; Feenstra, 2000; Feenstra, 2001; Keijsers & Lenders, 2005). Hierdoor kan aangenomen worden dat de aangetroffen juvenielen in beide jaren van minimaal twee vrouwtjes afkomstig zijn.
Foto’s: Arnold van Rijswijk
Zetten gladde slangen (soms) hun jongen af in een hol? Op 30 juli 2005 zag Jos Vroegrijk vier adulten en vier juvenielen achter elkaar uit hetzelfde hol in de plagseldijk komen. Dit kon worden gefilmd. Wat daarbij opviel was dat er aan de slangen stukjes gras en bladeren kleefden. Dat was opvallend omdat het niet regende, de vegetatie droog was en het in het hol ook droog moest zijn. De ingang daarvan ligt immers tenminste 70 à 80 centimeter boven het maaiveld in de wand van de dijk. Het zou kunnen dat de dieren nat waren door de geboorte van de jongen. Dat zou dan kort daarvoor moeten hebben plaatsgevonden. Tenminste twee van de vier adulten die uit het hol kwamen hadden melkwitte ogen, als gevolg van de aanstaande vervelling. Naar aanleiding van deze waarneming vragen we ons af of de gladde slang (soms) holen gebruikt om haar jongen in af te zetten. Ook is het de vraag of ze dan in elkaars gezelschap hun jongen afzetten. De literatuur geeft hier geen uitsluitsel over.
Zonnende gladde slang op de plagseldijk Twee juveniele gladde slangen
aangetroffen. Mannetjes zouden door drachtige vrouwtjes niet in hun buurt getolereerd worden. De vrouwtjes zijn in Nederland overigens slechts een maal per twee jaar drachtig (Strijbosch & van Gelder, 1993). Het onderscheid tussen drachtige en niet-drachtige vrouwtjes bleek in dit onderzoek niet in alle gevallen mogelijk. In verband met het voorkomen van verstoring, zijn de dieren hoogst zelden opgepakt. Verplaatsingen van drachtige vrouwtjes Uit eerdere onderzoeken blijkt dat drachtige vrouwtjes zich nauwelijks verplaatsen of zelfs gedurende het seizoen steeds op exact dezelfde zonplek aangetroffen worden (Keijsers & Lenders, 2005; Strijbosch & van Gelder, 1993). Het gaat om afstanden van hooguit enkele tientallen meters. Op de plagseldijk waren de afgelegde afstanden vaak niet groter dan drie a vier meter. Maar ook grotere verplaatsingen over een afstand tot circa 20 meter bleken bij drachtige vrouwtjes voor te komen. Na het afzetten van de jongen en een korte herstelperiode, van naar schatting enkele dagen, werden de vrouwtjes actiever. Zo werd op 13 augustus 2006 gezien hoe een vrouwtje de dijk op kroop en deze in de lengte volgde. Het dier legde in 14 minuten een afstand van 36 meter af.
Conclusies De plagseldijk is waarschijnlijk een zomerhabitat, aangezien de meeste waarnemingen op de plagseldijk pas in mei gedaan worden. Mogelijk vindt de paring dus elders plaats, vlakbij de winterverblijven. Deze zijn voor dit terrein nog niet gevonden. De vrouwtjes verlaten de plagseldijk na het afzetten van de jongen en worden tot na de overwintering niet meer teruggevonden.
•
plagseldijk blijkt in de zomermaanden een ideale • De verblijfplaats voor gladde slangen. De gladde slang is een soort van relatief droge terreinen of droge delen in natte terreinen. De betreffende dijk ligt in een nat gedeelte van het gebied. Op en tegen de dijk vinden de slangen voldoende droge plekken. De dijk is op het zuiden geëxponeerd en wordt aan twee zijden beschut door bos. In deze luwte loopt de temperatuur snel op. Op de schuine wand van de dijk is de inval van het zonlicht al gauw loodrecht. Hier kunnen de slangen zich liggend tegen de wand, snel opwarmen. De dijk bestaat uit oude heideplaggen waar ook dood hout tussen zit. Er zijn veel holen en spleten, die diep genoeg zijn om schuilgelegenheid te bieden. De begroeiing van gagel, struikheide, pijpenstrootje en braam op en bij de dijk biedt voldoende beschutting. De begroeiing is niet te hoog of te dicht, waardoor de inval van zonlicht belem-
merd zou worden. Voor beheerders van terreinen waar gladde slangen voorkomen en onvoldoende zon- en schuilgelegenheden aanwezig lijken te zijn, is het te overwegen om op een luwe plek een dijk bestaande uit plaggen en dood hout aan te leggen (van Delft & van Rijsewijk, 2006).
•
Na de melding in 2004 van tientallen gladde slangen, bleek door de identificatie het aantal exemplaren dat gebruik maakt van de plagseldijk, lager dan verwacht. Per jaar zijn er maximaal 6 verschillende individuen gevonden, over de gehele onderzoeksperiode betrof het 9 verschillende exemplaren.
de eerste juvenielen al op 30 juli gevon• Inden.2005Ditwerden is zeer vroeg. In Nederland zetten gladde slangen hun jongen meestal af tussen medio augustus en half september (Strijbosch & van Gelder, 1993; Keijsers & Lenders, 2005). Tijdens de 30 jaar onderzoek van Keijsers & Lenders (2005) werden nooit juvenielen voor 5 augustus gevonden. In de Peel werden in 2005 de eerste jongen al waargenomen op 29 juli (Keijsers, 2005).
5
der Schlingnatter Coronella austriaca in den Niederlanden. Mertensiella 3: 39-57. Völkl, W. & D. Käsewieter, 2003. Die Schlingnatter, ein heimlicher Jäger. Beiheft der Zeitschrift für Feldherpetologie. Laurentie-Verlag.
Dankwoord Met dank aan Dhr. Smits (Staatsbosbeheer) voor de toestemming om het gebied te mogen betreden. Dit artikel zou een stuk minder compleet zijn geweest als de verschillende waarnemers hun gegevens niet zouden hebben doorgegeven en foto’s en filmbeelden niet ter beschikking zouden hebben gesteld. Dank daarvoor aan: Jos Vroegrijk, Michel Pijs, Frans van Boxtel, Chris van den Haute en de medewerkers van Staatsbosbeheer. Ze zijn bij het bekijken en fotograferen van de slangen zo voorzichtig mogelijk te werk gegaan.
Literatuur Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. KNNV, Lacerta, Hoogwoud. Boxtel, F. van, 1998. Waarnemingen van gladde slangen vanaf 1983, schriftelijke mededeling. Delft, J. van & A. van Rijsewijk, 2006. Wie is er bang voor de gladde slang? Beschermingsplan voor de gladde slang in Noord-Brabant. Stichting RAVON in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Feenstra, H., 2000. Veel gladde slangen in het Fochtelooërveen. RAVON Werkgroep Monitoring, Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 19: 3-6. Feenstra, H., 2001. De gladde slang in het Fochteloërveen. Twirre 12(3): 89-93. Käsewieter, D., 2002. Ökologische Untersuchungen an der Schlingnatter (Coronella austriaca). Dissertation an der Universität Bayreuth. Keijsers, P., 2005. Over de gladde slangen in de Peel in 2005. RAVON Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 43: 8 – 9. Keijsers, P. & T. Lenders, 2005. Het voortplantingsgedrag van de gladde slang. Een ecologische studie in het noordelijk Peelgebied. Natuurhistorisch Maandblad 94(12): 263-268. Rijsewijk, A. van & J. van Delft, 2005. Gladde slang (Coronella austriaca). In: Delft, J.J.C.W. van & W. Schuitema (red.): Werkatlas amfibieën en reptielen in Noord-Brabant. RAVON NoordBrabant, Tilburg / Stichting RAVON, Nijmegen. Strijbosch, H. & J.J. van Gelder, 1993. Ökologie und Biologie
Arnold van Rijsewijk Van Bijlandtstraat 40 5046 MC Tilburg
[email protected] Raymond Creemers & Jeroen van Delft Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
Vrouwtje nummer 1. Bijgenaamd ‘strikje’ Een gladde slang verdwijnt in een holletje in de plagseldijk
Foto’s: Arnold van Rijswijk
25 9(1) 2007
6
25 9(1) 2007
De man achter de Rob Lenders-prijs
Foto: Annemarie van Diepenbeek
Annemarie van Diepenbeek
Op de RAVON-dag op 28 oktober 2006, werd afscheid genomen van Rob Lenders in zijn functie als voorzitter van RAVON (1993 tot 2006). Rob was vanaf het prille begin voorzitter van RAVON. Onder zijn bezielende leiding en stuwende kracht groeide RAVON uit van een kleine, pionierende en geheel uit vrijwilligers bestaande herpetologische studiegroep tot een groeiende, professionele kennisorganisatie die het vrijwilligerswerk uit het hele land coördineert, verwerkt en de daarmee opgebouwde kennis inzet voor het
duurzaam behoud van de inheemse amfibieën, reptielen en vissen. Gezien de vele verdiensten van Rob voor RAVON heeft het Dagelijks Bestuur het passend gevonden om hem bij zijn afscheid een bijzonder cadeau aan te bieden: de instelling van de ‘Rob Lenders’ prijs. De prijs is bedoeld voor mensen of organisaties die zich bovengemiddeld hebben ingezet voor het onderzoeken en/of beschermen van onze soortgroepen. De criteria om in aanmerking te komen voor deze prijs zijn beschreven in RAVON 24 (pag 40).
25 9(1) 2007
7
Aanleiding dus voor een interview. Voor de mensen die je nog niet kennen: wie is Rob Lenders? Rob Lenders is 46 jaar, gelukkig samenwonend, vader van twee kinderen en werkt op de afdeling Milieukunde van de Radboud Universiteit. Geboren en getogen in Limburg. En dertien jaar voorzitter van RAVON (voorheen Stichting Herpetologische Studiegroepen SHS) geweest. Gefeliciteerd! Het is een elite gezelschap van mensen in ons land naar wie een prijs is genoemd. Een niet-inflatoire, want hij wordt niet elk jaar uitgereikt: pas als de aanleiding er is, wordt de prijs uitgereikt. Hoe voelt dat? Nou, in de zin dat prijzen meestal genoemd worden naar gestorven personen, wat ongemakkelijk! Maar ook wel zeer vereerd, en tegelijk denk ik: moet dat nou, heb ik dat wel verdiend? Ik heb zeker niet in mijn eentje RAVON gebracht waar het nu is, alleen een steentje bijgedragen. Hoe ben je zo in de herpetologie en uiteindelijk bij RAVON terecht gekomen? Mijn 11 jaar oudere broer Ton studeerde biologie. Als jongen vond ik dat bere-interessant en het was dus niet vreemd dat ik later voor de studie dierecologie koos. Bij de Radboud Universiteit, toen nog Katholieke Universiteit Nijmegen, met bezielende figuren als Henk Strijbosch en Jan van Gelder, kom je dan gemakkelijk in de amfibieën en reptielen terecht. Ik had het er enorm naar mijn zin! Ondertussen was Ton terug in Limburg, had daar een baan als biologieleraar en had daar de Herpetologische Studiegroep Limburg opgericht. Daar wilde ik ook wat mee doen. Nadat in 1983 ook in Noord-Brabant een herpetologische studiegroep was opgericht heb ik met enkele studiegenoten en een aantal andere geïnteresseerden in 1984 ook in Gelderland een dergelijke groep opgericht. Deze verschillende provinciale herpetologische studiegroepen vormden de basis voor wat later RAVON zou worden. Kun je iets vertellen over die beginjaren: idealen, mensen die zich aansloten, het veldwerk en uitvoering en bescherming in de praktijk? In die beginjaren was het voornaamste doel van die herpeto-studiegroepen als platform te dienen voor vrijwilligers die georganiseerd iets wilden doen met de verzamelde gegevens van amfibieën en reptielen, later ook van vissen. We waren actiegericht, wilden de soorten en hun leefgebieden beschermen. We vonden dat nodig, maar het was ook leuk om te doen! In die beginjaren hebben we geen van allen het idee of zelfs de ambitie gehad om van RAVON een professionele organisatie te maken. Halverwege de jaren negentig kregen we het idee om het werk iets anders, professioneler te organiseren, in samenwerking met andere PGO’s (Particuliere Gegevensbeherende Organisaties). Het was de tijd waarin de soortbeschermingsplannen opkwamen. Het eerste project was de samenstelling en het uitbrengen van de Rode Lijst. Het was vooral het enkele jaren later volgende atlasproject dat de start van een eigen kantoor mogelijk maakte. Na enige tijd lukte het om een beroepskracht in dienst te nemen, gaandeweg kwam er een tweede herpetoloog bij en samen vormden zij de basis voor een professionele organisatie. Noem eens een paar mijlpalen uit je voorzittersperiode? Belangrijke mijlpaal vormden de poelenoverleggroepen, vaak door de provinciale studiegroepen opgerichte, actiegerichte samenwerkingsverbanden tussen vrijwilligers, het ministerie van LNV, de provincies, de Provinciale Land-
schappen en Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Favoriete doelsoort voor ons in Gelderland was de boomkikker, die overal hard achteruitgegaan was. In die beginjaren hebben we veel kunnen doen voor de boomkikker in de Achterhoek, we hebben de soort echt een ‘boost’ kunnen geven! Bij de beschermingsactie voor de kamsalamander rond de Huissense Dijk bij Arnhem waren we een van de eerste nationale clubs die de wetgeving als instrument inzetten bij de strijd: zwaaiend met de bepalingen van de Conventie van Bern lukte het om een leefgebied voor de kamsalamander dat op de schop dreigde te gaan, te behouden. Welke ontwikkelingen bij RAVON waren bedoeld en voorzien, en wat is anders gelopen? Nooit hebben we durven dromen dat we ooit zouden komen waar we nu gekomen zijn, als professionele organisatie met zo veel medewerkers. Misschien maar goed ook, want dan hadden we misschien niet eens gedurfd! Er waren zo vreselijk veel zaken te regelen in die begintijd, maar achteraf ben ik blij dat het gelopen is zoals het gelopen is. Het bestuurswerk en de vraag of we de organisatie wel in de lucht konden houden heeft me wel een tijdlang slapeloze nachten bezorgd: ik hoopte maar dat ik niet mijn
Rob Lenders promoveerde in 2003 op zijn proefschrift: Environmental rehabilitation of the river landscape in the Netherlands; a blend of five dimensions. Daarin schetst hij een integraal perspectief voor het herstel van het Nederlandse rivierenlandschap. Hij analyseerde de factoren die bepalend zijn voor een succesvolle planning en uitvoering. Naast de drie algemeen geaccepteerde dimensies van rivierbeheer (longitudinaal (in de lengte), transversaal (loodrecht op de rivier) en verticaal voegde Rob zowel het tijdsaspect als sociale aspecten (met name cultuurhistorische waarden) toe als belangrijke factoren die het welslagen van rivierherstelplannen beïnvloeden.
Foto van proefschrift
Foto: Henk Strijbosch
8
Excursiegroep Joegoslavië - afdeling Dieroecologie 1984 In het midden student Rob Lenders.
25 9(1) 2007
huis zou moeten verkopen om de salarissen te kunnen betalen! De procedures om een sterke organisatie neer te zetten en je doelen te bereiken, zijn niet altijd even leuk, de lol kan er soms flink van af gaan. Maar nooit nam dit het vertrouwen op lange termijn weg. Dit werk moet je dan ook niet al te lang doen. Een schaduwkant van die sterke, professionele organisatie is dat er wel iets verloren is gegaan van de sfeer van het pionierswerk in de afdelingen. We moeten als RAVON blijven werken aan een zichzelf organiserende achterban, de wisselwerking tussen die actieve achterban en de beroepsorganisatie is zo belangrijk! Vind je dat de overheid genoeg rekening houdt met de belangen van onze doelsoorten? Wordt RAVON landelijk en provinciaal voldoende in de besluitvorming betrokken? Op veel fronten ben ik hierover redelijk tevreden. Veel is te danken aan de internationale richtlijnen die voor de kwetsbare soorten zijn opgesteld. Ze verplichten de overheid natuurwaarden serieus te nemen. Nederland holt hard achteruit in natuurkwaliteit. De oude natuurgebieden zijn wel veiliggesteld en her en der zijn nieuwe natuurgebieden ingericht. Maar ons agrarisch landschap gaat zienderogen naar de knoppen en daarmee een belangrijk leefgebied voor amfibieën, reptielen en vissen. De overheid neemt hiervoor nog te weinig verantwoordelijkheid en daar ligt een belangrijke uitdaging voor RAVON. Om de teloorgang van het agrarisch landschap tegen te gaan is het misschien raadzaam dat de verschillende PGO’s, zoals SOVON, de Vlinderstichting en RAVON de handen ineenslaan. Verspreidingsonderzoek en monitoring gebeurt nu door een combinatie van vrijwilligers in het veld en beroepsbiologen die de gegevens verwerken en interpreteren. Een werkzame combinatie in de praktijk - of moet het idealiter toch anders?
Voor Nederland is deze werkwijze normaal, traditioneel. Ik ben met de combinatie heel tevreden. De beroepsorganisatie is nodig om kwaliteit te kunnen blijven bieden en om de vrijwilligers waar nodig te ondersteunen. Als model is het ideaal, maar in de praktijk valt er nog veel te verbeteren. De weerbarstige praktijk kan spanningen opleveren die RAVON ook wel eens zorgen baren, maar tegelijkertijd ook scherp moeten houden! Met de soortgroep vissen hebben zich van oudsher veel meer mensen en instanties bezig gehouden (beroeps- en sportvisserij; de overheid vanwege de indicatorfunctie voor waterkwaliteit). Niet alle belangen lopen hierbij parallel. Zullen het (deels) gescheiden werelden blijven of moeten we streven naar samenwerking - want diversiteit is het ultieme doel voor alle partijen? De partijen die zich met zoetwatervissen bezighouden, vormen een gemêleerde wereld. Hier manifesteert zich bij uitstek een rol voor RAVON. Haar primaire insteek is bij geen enkele andere organisatie terug te vinden: door het verzamelen van verspreidingsgegevens en het opbouwen van kennis bescherming bieden aan soorten die het moeilijk hebben. Alle soorten zijn belangrijk, ook die welke niet interessant zijn voor de hengelsport of als voedselbron. RAVON richt haar aandacht juist ook op de kleinere soorten, waarvoor andere organisaties geen belangstelling hebben. Er zijn veel groene bureaus operatief op het eco-werkterrein, ook waar het opdrachten in relatie tot reptielen, amfibieën of vissen betreft. Hierbij vindt geregeld samenwerking met tweerichtingsverkeer plaats. Heeft RAVON een specifiek werkterrein binnen dit geheel? Ik zie RAVON niet als een commercieel, in reptielen, amfibieën en vissen gespecialiseerd adviesbureau, dat concurreert met ecologische adviesbureaus hoewel we in de beginjaren wel eens in elkaars vijvers hebben gevist. Over het algemeen zou ik echter geen piketpaaltjes willen uitzetten, zo van: ‘dit is ons terrein en daar blijven jullie
25 9(1) 2007
9
van af’. Samenwerking is veel vruchtbaarder. RAVON heeft veel expertise opgebouwd en deze kan het beste ingezet worden om elkaar te versterken. De achterban van RAVON bestaat uit vrijwilligers, waaraan ook wel eens door ecologische adviesbureaus ‘getrokken’ wordt. Dat levert een spanningsveld op waar ik niet altijd blij mee ben. Maar RAVON wil natuurlijk graag ervaren herpeto- en ichtyologen opleiden die adviesbureaus vervolgens als professionele krachten kunnen rekruteren. De groene bureaus kunnen op hun beurt een ondersteunende rol spelen bij soort- of gebiedsbescherming. Het primaat van RAVON is het coördineren van het vrijwilligerswerk. Het verzamelen van verspreidingsgegevens en het monitoren voor de landelijke databank moet hobby blijven, iets wat vrijwilligers doen als hun persoonlijke bijdrage aan het verwezenlijken van een ideaal, èn omdat ze plezier beleven aan het veldwerk. Op deze vrijwilligers moeten we zuinig zijn, zij leveren de gegevens waarop RAVON -landelijk en regionaal- de soortbescherming optimaal kan uitbouwen. Je hebt in de jaren zeventig en tachtig zelf biologie-onderwijs genoten. Wat vind je van het huidige natuuronderwijs, zowel op basis- en middelbaar en universitair niveau? Is het tijd voor een ‘deltaplan’? Ja, het is tijd voor een deltaplan! Maar we kunnen de wereld van vroeger niet meer terughalen, ik zie niet dat jongeren nog als een prikkebeen het veld in trekken. Op het gebied van automatisering en informatica gebeuren nu echter nieuwe, spannende dingen, waarmee veel feitenkennis gebundeld kan worden. Kennis die voor duurzaam behoud van soorten gebruikt kan worden. Het volledig ontbreken van kennisonderricht over levende natuur op scholen stemt triest. Een vermindering van soortenkennis lijkt onafwendbaar; er moet wel iets gaan gebeuren! Toch ben ik daarover niet echt somber gestemd, want de laatste tijd lijken jongeren weer meer interesse te krijgen in het groene (natuur) en grijze (milieu) gebeuren. Maar de studenten van nu willen op een hoger abstractieniveau wat doen in en met natuur. Was het vroeger de natuur uit de achtertuin, nu denken studenten in mondiale systemen. Kun je iets zeggen over de samenwerkingsverbanden met VOFF, PSO en NCN? Ik ben bij alle drie organisaties nauw betrokken geweest en elke samenwerking heeft zijn eigen verhaal. De VOFF (Stichting Veldonderzoek Flora en Fauna) is opgericht met de bedoeling de krachten van de verschillende PGO’s te bundelen en gemeenschappelijke belangen te behartigen. In de beginjaren vormde de SHS (Stichting Herpetologische Studiegroepen - voortgekomen uit de verschillende provinciale werkgroepen en in feite de voorloper van RAVON) nogal eens de luis in de pels. Aanvankelijk stonden we nogal wantrouwend tegenover de grotere PGO’s en het duurde enige tijd voordat we elkaar over en weer vertrouwden. Maar die uiteindelijk een samenwerking met vruchtbare gevolgen opgeleverd heeft. Bij PSO (Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties) speelden schuchterheid en argwaan wat minder. Er werd heel direct gecommuniceerd; af en toe werd er door participerende partijen bepaald geen blad voor de mond genomen! Dit samenwerkingsverband is nu geïnstitutionaliseerd, maar minder zichtbaar dan voorheen. De samenwerking in NCN (Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek, gehuisvest op de Radboud Universiteit) bevindt zich nog in een opbouwfase. Voor RAVON is het belangrijk om zich hierin met haar onderzoekswerk te profileren.
RAVON is tevreden en trots om zo lang op een voortvarende en bezielende voorzitter te hebben kunnen bouwen. Zijn er, los van het resultaat dat je voor RAVON hebt weten te bereiken, ook persoonlijke waarden die dit werk je heeft opgeleverd? Ik heb ongelooflijk veel geleerd in die bestuursperiode en zo veel leuke contacten opgedaan, zowel in de professionele als in de privé-sfeer! Gaandeweg leer je hoe de natuurbeschermingswereld in elkaar steekt; je leert de verschillende zienswijzen over natuur en milieu kennen. Als bioloog ben je natuurlijk niet opgeleid om een organisatie op te zetten en draaiende te houden, dus af en toe moest ik dat met schade en schande leren, maar ik heb er veel van opgestoken. Ik heb er geen moment spijt van gehad!
Leuke herinneringen, anekdotes? Een van de leukste dingen bij RAVON zijn de hemelvaarten vissenweekenden. Zo’n geweldig leuke traditie! Het er samen op uit trekken om een gebied te inventariseren, de rijpen met de groenen, het tegenkomen van oude kennissen en nieuwelingen, het ‘wij-gevoel’; die weekenden moeten we er echt in zien te houden! Nog adviezen m.b.t. het reilen en zeilen van RAVON op je lijstje? Aandacht voor de achterban; wees zuinig op de vrijwilligers! Wat zie ja als de uitdagingen voor RAVON in de komende jaren (5-10 jaar)? In samenwerking met de universiteit meer onderzoekswerk op de agenda zien te krijgen. Veel mensen van het eerste uur komen voort uit de universitaire kweekvijvers. Zij moeten weer meer een basis worden waaruit later vrijwilligers en professionals voortkomen. Daar heeft Natuurlijk Nederland behoefte aan!
10
25 9(1) 2007
Amfibieën in vleermuiskelders Mark Zekhuis
Foto’s: Mark Zekhuis
een houten deur op een meter hoogte, de invliegopening. Deze verblijven liggen bijna allemaal in het bos of in de direct nabijheid van bos of andere houtige landschapselementen.
Lage ingang van een vleermuiskelder gemaakt van duikerelementen die is afgedekt met een dik pakket grond Gewone baardvleermuis (Myotis mystacinus)
In Overijssel zijn 56 vleermuiskelders die jaarlijks in januari door leden van de Zoogdierwerkgroep Overijssel worden onderzocht. Naast overwinterende vleermuizen worden soms ook andere dieren in deze vochtige onderkomens aangetroffen zoals verschillende soorten amfibieën. Hieronder wordt een beschrijving gemaakt van deze vondsten. De vleermuiskelders Vleermuizen overwinteren veelal in vorstvrije en vochtige plekken. Deze grote holtes bieden bescherming tegen predatoren en er heerst een constante temperatuur en luchtvochtigheid. In Overijssel zijn dat van oudsher enkele oude (ijs-)kelders op landgoederen die toegankelijk zijn gemaakt voor vleermuizen. De laatste jaren zijn daar ook nieuwe verblijven bij gekomen zoals enkele aangepaste kleine bunkers (Vliegbasis Twente) of speciaal ervoor gemaakt zoals enkele onderkomens die bestaan uit op rij ingegraven grote duikerelementen. Deze kleine onderkomens liggen bijna allemaal onder het maaiveld, vaak tot of deels in het grondwater. De toegang bestaat meestal uit
Soorten amfibieën De vleermuizen die we kunnen aantreffen in de Overijsselse kelders zijn vooral grootoorvleermuis (Plecotus auritus) en franjestaart (Myotis nattereri). Soms vinden we gewone baardvleermuis (Myotis mystacinus), watervleermuis (Myotis daubentonii) en zeer incidenteel een vale vleermuis (Myotis myotis) of Bechsteinsvleermuis (Myotis bechsteinii). Daarnaast vinden we ook sporen van bruine rat (Rattus norvegicus), bosmuis (Apodemus sylvaticus) en steenmarter (Martes foina). Dagpauwoog (Inachis io) en kleine vos (Aglais urticae) hangen geregeld aan het plafond. In kelders met een goede vochtigheid zien we vaak het roesje (Scoliopteryx libatrix) hangen. Dit is een koperkleurige nachtvlinder uit de familie van de nachtuiltjes die als imago op vorstvrije plekken overwinterd. De aangetroffen amfibieën zijn gewone pad (Bufo bufo), bruine kikker (Rana temporaria), groene kikkers (Rana esculenta complex), kleine watersalamander (Triturus vulgaris) en kamsalamander (Triturus cristatus). Als de kelder voor een deel onder water staat, vinden we vaak veel kikkers (soms padden) die hierin drijven en rondzwemmen. Op de drogere plekken en kelders vinden we de kikkers, maar ook salamanders en padden vinden we vaak in een hoekje of een spleet. Het valt op dat ze vaak gezamenlijk en opgepakt in een hoekje weggekropen zitten. Soms klimmen kikkers en salamanders in de scheuren en spleten tot wel een meter boven de grond. De spleet moet dan wel smal genoeg zijn zodat ze zich omhoog kunnen
25 9(1) 2007
11
Enkele plekken nader bekeken Van negentien kelders zijn gegevens vastgelegd en nader bekeken. In sommige kelders is er pas één controle geweest, maar andere kelders worden al gedurende zeven jaar gevolgd. In totaal ging het om 67 bezoeken, in 22 bezoeken (33%) werden amfibieën aangetroffen. Hierbij moet worden opgemerkt dat lang niet alle amfibieën worden gezien. In de kelders zijn vele schuilmogelijkheden en we zoeken ook niet specifiek naar amfibieën. De kleine watersalamander werd met 110 van de 182 amfibieën het meeste aangetroffen. Het maximum aantal was 32 exemplaren bij elkaar. Verder werden er 30 gewone padden aangetroffen, 23 bruine kikkers en 19 groene kikkers. Op de Oldenzaalse stuwwal (Twente) werden in 2002 twee kamsalamanders gevonden in een voormalig zwembad, dat is omgebouwd tot vleermuiskelder. Ook in een nieuw aangelegde vleermuiskelder bij Oldenzaal werd incidenteel een kamsalamanders gezien. Uit de gegevens is geen significante relatie te vinden tussen de bezetting van vleermuizen en het aantreffen van amfibieën. Wel zien we dat beide groepen een voorkeur hebben voor vochtige en natte onderkomens. Niet in alle kelders werden amfibieën aangetroffen. Bij nadere beschouwing blijkt ook dat deze verblijven absoluut niet bereikbaar zijn voor amfibieën. De dieren zouden bijvoorbeeld eerst tegen een droge muur omhoog moeten klimmen om die ruimte te bereiken. Andere amfibieën dan genoemde soorten, komen niet in de directe omgeving (verder dan 500 meter) van deze kelders voor. Overwinteringsplaats of valkuil? Het lijkt er op dat de dieren min of meer per ongeluk in de kelders terecht komen. Het merendeel van de amfibieën zal waarschijnlijk de kelders nooit meer kunnen verlaten, omdat de uitgang vaak te hoog ligt. Het bovenste deel van de kelders dat boven maaiveld uitsteekt, is afgedekt met een berg zand. De opening naar de ondergrondse kelder is een uitsparing in die bult die naar beneden, naar de deur loopt. (zie foto 3) De deur ligt vaak op het laagste punt, gelijk met het verlaagde maaiveld. In deze windluwe hoek heeft zich ook vaak een dikpakket bladeren opgehoopt. Amfibieën die zich op deze lage en vochtige plek gaan ingraven, zullen snel onderaan de deur uitkomen. Als ze de deur gepasseerd zijn, vallen ze van de drempel in de kelder. Niet overal is deze toegang hoger dan de bodem van de kelder, maar bij de meeste kelders gaat het toch om een hoogteverschil van 20 tot 80 centimeter. Naar verwachting zal dit muurtje voor de padden en kikkers in het voorjaar een onneem-
bare barrière zijn. Salamanders zijn waarschijnlijk wel in staat om hier tegen op te klimmen en de kelder weer te verlaten. Slechts incidenteel werden dode amfibieën gevonden Stervende beesten zullen zich goed verstoppen en snel worden opgegeten door (spits-)muizen of andere opruimers. Dankwoord Marinus Goutbeek en Martin Degen worden bedankt voor het aanleveren van gegevens en Raymond Creemers voor het becommentariëren van het eerste concept.
Mark Zekhuis Stoevelaar 23 7414 CA Deventer
[email protected]
Grote klont met bruine kikkers tussen de duikerelementen van de vleermuiskelder op Rechteren Een gewone pad kruipt weg in een spleet in de ijskelder van Landschap Schoonheten
Foto’s: Mark Zekhuis
duwen. Alle amfibieën bewegen en hebben hun ogen open als ze beschenen worden met de zaklamp.
12
25 9(1) 2007
Foto: Fabrice Ottburg
KORTOM GERICHT VERSPREIDINGSONDERZOEK: DE INHAALSLAG 2007 De Inhaalslag verspreidingsonderzoek reptielen en amfibieën wordt ook in 2007 weer voortgezet. Dit onderzoek is opgezet om verouderde waarnemingen van reptielen en amfibieën te herbevestigen, daarbij zijn zowel positieve waarnemingen als nulwaarnemingen bruikbaar. Het veldwerk voor dit onderzoek wordt uitgevoerd door vrijwilligers en de resultaten zijn belangrijk voor een actueel beeld van de verspreiding van de meer bijzondere soorten. Kijk dus op de RAVON website en doe mee (zie voorpagina)! De mogelijkheid om kilometerhokken te selecteren voor onderzoek is inmiddels al weer sinds begin maart opengesteld. De eerste mensen hebben zich al aangemeld maar dat kunnen er nog veel meer worden. Er is ook een uitgebreid excursieprogramma opgesteld, ook te vinden op de vernieuwde website onder ‘activiteiten’. Hopelijk mag ik je binnenkort verwelkomen als deelnemer Inhaalslag 2007! Frans Kuenen coördinator inhaalslag
Foto: Jelger Herder
AFSCHEID GÉ VAN BEEK & WELKOM NIEUWE BESTUURSLEDEN Mededeling RAVON Werkgroep Poldervissen Na vijfenhalf jaar trouwe dienst in het bestuur van de werkgroep Poldervissen heeft Gé van Beek besloten de werkgroep te verlaten. Als een van de medeoprichters is Gé van mening dat de tijd is aangebroken om nieuwe uitdagingen aan te gaan. Uiteraard vindt het bestuur het jammer dat Gé vertrekt, maar wij respecteren zijn keus. Zijn inbreng, onder andere bij het organiseren van het symposium ‘Poldervissen wegen onder water’, het vissenweekend in Reeuwijk en de vele visdagen in het veld gingen altijd gepaard met zijn enthousiaste instelling. Gé, bedankt voor alles en namens het hele bestuur wensen wij jou en jouw familie het allerbeste toe voor de toekomst. Naast dit afscheid kunnen wij ook melden dat de werkgroep is uitgebreid met twee nieuwe bestuursleden, namelijk Willie van Emmerik en Reinier van Nispen. Willie is
Gé van Beek tijdens het vissen in de West-Betuwe
bioloog en werkzaam bij Sportvisserij Nederland als projectleider Advisering en Begeleiding. Reinier is als aquatische ecoloog werkzaam bij het waterschap Brabantse Delta. Wij heten de nieuwe bestuursleden dan ook van harte welkom. Ondanks de uitbreiding van het bestuur zijn wij op zoek naar nog twee bestuursleden. Geïnteresseerden kunnen zich aanmelden bij het onderstaand mail adres. Namens het bestuur van de Werkgroep Poldervissen, Fabrice Ottburg & Rombout van Eekelen.
[email protected]
SOORT VAN DE MAAND MEI : DE RUGSTREEPPAD In 2007 wordt elke maand een andere dierof plantensoort in de schijnwerpers gezet, waarbij aan vrijwilligers gevraagd wordt om op de speciale site on line door te geven als ze deze soort zijn tegengekomen. In mei is de soort van de maand een ‘RAVON-soort’, namelijk de rugstreeppad. De waarnemingen komen op een centrale plaats terecht en kunnen dan gebruikt worden voor het duurzaam voortbestaan van de soort in ons land. Heb je een rugstreeppad gezien, geef dat dan dus door op www.telmee.nl of via ons invoerprogramma LANDKAARTJE (www.vlindernet.nl/landkaartje) ! En natuurlijk mag dat ook nog als de maand mei voorbij is. De rugstreeppad is een uitslaper; samen met de groene kikkers komt hij pas in april uit de
winterslaap. Bruine kikker, heikikker en gewone pad hebben hun voortplantingsperiode dan al lang achter zich. De rugstreeppad is een soort die houdt van natuurlijke dynamische milieus, zoals duin- en riviergebieden. Maar ook in landschappen die door de mens op de schop zijn genomen, zoals polders, bouwterreinen, zand- en kleiafgravingen, is hij vaak de eerste amfibieënsoort die zich er vestigt. Een kleine avonturier, die behoorlijke afstanden kan afleggen. Vanwege zijn snelle loopje en relatief korte pootjes wordt hij ook wel de ‘muis’ onder de amfibieën genoemd. Maar ondanks dit aanpassingsvermogen is het een aandachtsoort, die op veel plaatsen in aantal achteruit lijkt te gaan. De rugstreeppad heeft een dunne, gele streep over de rug en opvallende, geelgroene ogen met een horizontale pupil. Door de oogkleur is hij altijd te onderscheiden van de gewone pad, die roodbruine ogen heeft. Voor de voortplanting zoeken rugstreeppadden vaak ondiepe wateren op. Soms kun je daarin de paddensnoeren zo los op de bodem zien liggen. Ze gebruiken zelfs tijdelijke wateren zoals ondieptes in weilanden en heideterreinen. In de late lente en de zomer laten de mannetjes van rugstreeppadden vooral ’s avonds en ’s nachts hun ratelende, steeds kort onderbroken, roep horen om vrouwtjes te lokken. Het geluid lijkt op dat van de nachtzwaluw, maar dat houdt langer aan en heeft een andere toonhoogte. Ook kan het verward worden met het geluid van een veenmol (ondergronds levende krekel), maar dat is heel monotoon en houdt heel lang aan. Het geluid van de rugstreeppad is echter over een veel grotere afstand te horen. Door op het geluid af te gaan vind je poel of sloot waar de roepende mannetjes zich ophouden. Al wat grotere larven van de rugstreeppad zijn van gewone paddenlarven te onderscheiden door een lichte keelvlek. Verder aan het aantal liptandjes, maar dat kan alleen met behulp van een loep. In o.a. de RAVON veldgids ‘Herkenning van amfibieën en rep-
13
Foto: Jeroen van Delft
25 9(1) 2007
tielen’ wordt dat verschil beschreven en geïllustreerd. Wil je het geluid horen, kijk dan op www.ravon.nl, en ga naar ‘soorten’. Op www.telmee.nl staat bovendien ene kort videofilmpje van de soort van de maand. In de duin- en rivierengebieden en in polders van West-Nederland kan de rugstreeppad lokaal heel algemeen voorkomen. De soort kan zich in water met een relatief hoog zoutgehalte voortplanten. In de noordoostelijke provincies en Noord-Brabant komt ze schaars voor, In Noord- en ZuidHolland en Zeeland vrij algemeen en in de overige provincies is het verspreidingspatroon wat onregelmatig en versnipperd. In de Noordoostpolder is het een gewone soort. Soms worden onverwacht nieuwe leefgebieden ontdekt. RAVON verwerkt landelijk de waarnemingen van rugstreeppadden. Deze gegevens worden gebruikt om het verspreidingsgebied goed in kaart te kunnen brengen en om de soort zo de soort beter te kunnen beschermen. Hebt u een rugstreeppad gezien of gehoord? De rugstreeppad is in mei 2007 landelijk de ‘soort van de maand’. Waarnemingen kunt u on-line doorgeven via www.telmee.nl (het soort van de maand project) of via www.vlindernet.nl/landkaartje (het invoerprogramma voor o.a reptielen, amfibieën en vissen). In het soort van de maand project wordt samengewerkt met andere PGO’s, de VOFF, de Natuurkalender, WILD zoekers en Grasduinen. Verder wordt er maandelijks aandacht besteed aan het project in VARA’s Vroege Vogels en in Natura (het maandblad van de KNNV).
WORKSHOP ‘PRAKTISCH NATUURBEHEER: AMFIBIEËN EN REPTIELEN’ Door een subsidie van het ministerie van LNV (Regeling Draagvlak Natuur) is RAVONin de gelegenheid gesteld om in 2007 en 2008 workshops te organiseren over natuurbeheer voor amfibieën en reptielen. Als handboek voor de workshops dient het boek ‘Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen’ van RAVON’er Edo van Uchelen, dat in 2006 is verschenen. In de workshops behandelen we gangbare inrichtings- en beheersmaatregelen die van belang zijn voor de herpetofauna. Het accent ligt op de meer bijzondere soorten. Het gaat daarbij om vragen als: Wanneer is het nodig om te begrazen, maaien of plaggen? Hoe leg ik een poel aan? Welke soorten profiteren hiervan en welke niet? Hoe maak ik een bosrand aantrekkelijk voor amfibieën en reptielen? Hoe kan ik de kwaliteit van de habitat verbeteren? Natuurlijk komt ook aan bod hoe de effecten van de maatregelen te monitoren zijn.
De workshop is bedoeld voor beheerders van natuurterreinen en (overheids)medewerkers die belast zijn met groenonderhoud. Ook voor landgoedeigenaren, particuliere terreinbezitters, agrariërs, mensen met een flinke natuurvriendelijke (heem)tuin en medewerkers van adviesbureaus is de workshop zinvol. In elke provincies wordt een workshop verzorgd. De opzet is sterk gericht op de praktijk. Per provincie wordt de workshop aangepast aan de wensen van de beheerders én de leefgebieden en soorten in de betreffende provincie. De opgedane kennis is dus direct toepasbaar in het eigen terrein. De workshops duren een dag: met een theoriegedeelte ’s morgens en een terreinbezoek ‘s middags. Ongeveer een jaar later wordt een terugkomdag georganiseerd, waarbij genomen of geplande beheersmaatregelen worden (na)besproken. Als afsluiting is er een slotsymposium. Op de website van RAVON is meer informatie te vinden en kan een folder worden gedownload. Ook is een inschrijfformulier opgenomen. De aanmeldingen stromen inmiddels binnen! Jeroen van Delft & Edo van Uchelen
WWW.RAVON.NL VERNIEUWD! Eind februari 2007 heeft RAVON een vernieuwde website in de lucht gebracht. Het ontwerp en de opzet van de oude site dateerden uit 1998 en dit is in dit digitale tijdperk met de snelle ontwikkelingen bepaald niet meer verantwoord. In vergelijking met de oude site zijn er enkele inhoudelijke onderdelen toegevoegd die de site interactiever maken en is ook de vormgeving sterk verbeterd. Ook is de website van de RAVON werkgroep Monitoring nu volledig geïntegreerd in de nieuwe website, waar-
Begrazing van de heide gebeurt vaak te intensief
door er niet meer op twee verschillende sites informatie te vinden is. Door het interactieve karakter is de site veel meer dan voorheen een communicatiemiddel met tweerichtingsverkeer. De werkorganisatie (de kantoren in Amsterdam en Nijmegen) en de vrijwilligers hebben hierdoor een veel nauwer contact en dit bevordert het RAVON gevoel. De techniek achter de website wordt verzorgd door Han Peper en de website wordt dagelijks bijgewerkt door medewerkers van het RAVON kantoor. Nieuw zijn onder andere het forum, het fotoalbum en de steeds wisselende actuele voorpagina. Op het druk bezochte forum kunnen leden meediscussiëren over een keur aan onderwerpen. In de eerste zes weken heeft dit geleid tot bijna 60 onderwerpen met in totaal 160 antwoorden. Daarmee is dit onderdeel in korte tijd uitgegroeid tot het discussieforum voor iedereen die geïnteresseerd is in amfibieën, reptielen en vissen. Ook de fotopagina loopt bijzonder goed. Leden kunnen hier foto’s plaatsen en elkaar laten meegenieten van hun waarnemingen en veldwerk. Voor zowel het forum als voor de foto’s dient u zich eerst te registreren indien u hier actief berichten of foto’s op wilt plaatsen. Op de voorpagina wordt onder andere het actuele nieuws bijgehouden en op de activiteitenpagina krijgt u een compleet overzicht van alle excursies en lezingen in uw omgeving. De nieuwe technieken op de website maken het ook mogelijk om snel en efficiënt producten van de RAVON winkel te bestellen via digitale invulformulieren. Ook de aanmelding voor excursies, het onderzoek aan de inhaalslag verspreidingsonderzoek en voor workshops kan via digitale aanmeldformulieren voor een groot deel geautomatiseerd verlopen. Dit zorgt uiteindelijk voor
14
25 9(1) 2007
veel besparing van administratieve werkzaamheden en heeft voor de leden als belangrijk voordeel dat ze efficiënter en sneller bediend kunnen worden. Met de groeiende stroom aan verzoeken voor informatie of verkoop van producten kan RAVON dan ook een betere service verlenen dan voorheen. Het succes van de website blijkt ook uit het aantal bezoekers, dit is dagelijks 3 tot 4 maal zo hoog als op de oude site. Op topdagen komen er dagelijks 600-700 unieke bezoekers mensen op de website en het aantal groeit wekelijks. Het aantal unieke bezoekers per maand bedroeg in de eerste maand al bijna 4000, hetgeen betekent dat een grote groep van liefhebbers via het internet op de hoogte blijft van de activiteiten van RAVON. Het verdere succes van de site hangt voor een groot deel echter af van de bezoekers en vooral de geregistreerde leden, zij vullen uiteindelijk de website met informatie en houden het actueel. Neem dus ook eens een kijkje op www.ravon.nl
UIT HET VELD OP ZOEK NAAR DE KNOFLOOKPAD IN ZUIDELIJK NOORDBRABANT In het zuidoosten van Noord-Brabant, nabij Gastel, bevindt zich de grootste populatie knoflookpadden (Pelobates fuscus) van deze provincie (Bosman, 2004, meetgegevens uit 2001). Mijn ouderlijk huis staat in Heeze, op een tiental kilometers afstand van Gastel. De knoflookpad was het enige Nederlandse amfibie dat ik nog nooit in het veld waargenomen had, ook niet in andere landen. Dit was al genoeg reden om de dieren op te zoeken, maar ook de situatie van de knoflookpad in Noord-Brabant bewoog me ertoe om op zoek te gaan naar de knoflookpad. Bezoeken Het eerste bezoek aan de bewuste water maakten mijn vader en ik op 22 april 2006. We kwamen in de schemering bij het water aan, het was droog en windstil. Al snel hoorden we 2 mannetjes centraal in de poel roepen. Na ettelijke keren rond het water gelopen te hebben, hadden we alleen een rugstreeppad waargenomen. Ik wilde niet alleen afgaan op geluid, maar ook graag zelf een knoflookpad in levende lijve ontmoeten.
Het tweede bezoek maakte ik samen met een studiegenoot op 26 mei. Het had al de hele dag geregend. Ook toen we bij het water (eigenlijk een oud ven) aankwamen regende het af en toe flink. We waren ruim voor de schemering aanwezig, en vonden alpenwatersalamander, bruine kikker, poelkikker en bastaardkikker. Hiermee werd ook duidelijk welke twee groene kikkers er in het ven voorkwamen. Bosman (2004) noteert alleen ‘groene kikkercomplex’. De aanwezigheid van de poelkikker werd bevestigd door enkele volwassen mannetjes met bijna gele koppen. In het Soerendonks Goor, op een aantal kilometers afstand, komt de meerkikker voor, deze hebben we echter met zekerheid niet gezien of gehoord in het Hondsven. Rond half elf begon er toch een knoflookpad te roepen in het centrale deel van de poel. Een mogelijke knoflookpad was ons kort daarvoor aan de rand van de poel ontkomen. Door de constante regen wilden we eigenlijk al naar huis gaan, maar de kans om een knoflookpad in levende lijve te zien wilden we toch niet laten schieten. Na ongeveer twintig minuten stond ik tot boven mijn knieën in het water om geluidsopnamen te maken van de roepende knoflookpad. Na nog eens vijf minuten zag ik een dier onder water zitten, dit exemplaar verdween echter al snel in de biezen. Bij terugkomst bij de auto kwamen we nog een gewone pad en een rugstreeppad tegen.
Het laatste bezoek bracht ik alleen, overdag op 7 oktober 2006. Het Hondsven lag droog, met gras groeiend op de bodem, op de plekken waar geen mattenbies groeit. Ik kon geen amfibieën meer vinden. Een kort bezoek aan het Soerendonks Goor om eventuele meerkikkers te vinden liep op niets uit. De situatie in en om het voortplantingswater Het water is omgeven door akkers, met aan een zijde aardappelakkers en voor het overige maïsakkers. De aardappelakkers zijn waarschijnlijk een geschikt landbiotoop voor de knoflookpad, maar de vindplaats is natuurlijk wel compleet ingesloten door intensief gecultiveerd land. In de directe omgeving (2 kilometer diameter) zijn geen andere geschikte voortplantingswateren aanwezig. Het ven is ernstig aan het verlanden. Op dit moment zijn er nog drie plekken centraal in het ven, van ongeveer 5 vierkante meter, maximaal 50-60 cm diep. De rest van de grote poel is dichtgegroeid met mattenbies. Na de week van 26 mei, waarin het bijna elke dag geregend had, was de gehele poel met laarzen goed begaanbaar, behalve op de boven beschreven drie plekken. Het is mij bekend dat juist zulke poelen ideaal zijn voor de knoflookpad. Toch lijkt het me dat de verlanding nu te ver heeft toegeslagen. Over de aanwezige populatie knoflook-
25 9(1) 2007
EEN BIJZONDERE VONDST! Op 19 april 2006, net voor het afbreken van het paddenscherm aan de Rouppe van de Voortlaan in Ulvenhout (NB) vond één van
padden durf ik geen uitspraken te doen, aangezien ik daar twee maal geweest ben, aan het begin en het eind van het voortplantingsseizoen. Conclusie Het wordt naar mijn mening hoog tijd dat het ven wordt geschoond. Het is mij bekend dat enige verlanding bij de habitat van de knoflookpad hoort. De Gastelse Heide wordt als potentieel leefgebied van de knoflookpad aangegeven (Bosman 2004) hoewel de stromende, gekanaliseerde Strijper Aa voor een barrière zorgt tussen de Gastelse heide en het ven. In Bosman (2004) worden verschillende geschikte plannen voorgesteld voor de bescherming van deze populatie. Mijn laatste bezoek op 7 oktober maakte ik naar aanleiding van een in het Eindhovens Dagblad verschenen artikel (anoniem 2007). Uiteindelijk lijken er dan toch maatregelen te komen voor de bescherming van dit dier op een van de laatste Brabantse vindplaatsen. Literatuur Anoniem, 2006. De Dommel geeft knoflookpad kans in Gastel. Eindhovens Dagblad, 6 oktober 2006. Bosman, W., 2004. De knoflookpad in NoordBrabant. Inventarisatie in 2003 en leefgebiedplannen voor de periode 2004-2009. Stichting RAVON, rapport 2004-2, 61 p. Stumpel, A.H.P., F.J. Kragt & M.W.J. Bons, 1982. Een biotoop van de knoflookpad in de gemeente Maarheeze. De Levende Natuur 84: 69-76.
15
onze jongste paddenoverzetters, Timo de Legé (11 jaar) een albino alpenwatersalamander. Dit vrouwtje had een gelige kleur huid en rode oogjes. Ze was wel duidelijk herkenbaar als vrouwtje, met een nog wat dikke buik, waarschijnlijk nog laat op weg naar de voortplantingswateren. Jaarlijks worden bij dit paddenscherm rond de 700 amfi-
Dankwoord Hierbij wil ik mijn vader Jan Beukema, en Peter Brakels bedanken voor hun hulp bij het zoeken van dit interessante amfibie in en rond het ven. Wouter Beukema Voorstreek 44, 8911 JR Leeuwarden Naschift redactie Het ven en omliggende gronden zijn in 2006 opgekocht door het Brabants Landschap, mede op aandringen van de landelijke coördinator voor het soortbeschermingsplan knoflookpad (Wilbert Bosman, projectleider bij RAVON). Door waterschap de Dommel, RAVON en het Brabants Landschap wordt momenteel een inrichtingsplan voor het gebied opgesteld waarin voorzien is in schoning van het Hondsven, de aanleg van enkele nieuwe voortplantingswateren en verbetering van de landhabitat.
MARMERGRONDELS IN DE VEENGOOT De Veengoot is een beek die in de omgeving van Lichtenvoorde aan de rand van het Oost Nederlands plateau ontspringt. De beek mondt uit in de Gelderse IJssel. Op 12 augustus 2006 werden nabij Wichmond door Rody Schröder en Matthijs de Vos tien marmergrondels (Proterorhinus marmo-
bieën geteld en overgezet, waaronder ongeveer 60 tot 80 alpenwatersalamanders. Karin van Dueren Redactie: voor zover bij RAVON bekend is dit de eerste albino Alpenwatersalamander die ooit in Nederland is aangetroffen.
ratus) gevangen in de lengteklasse van 4-12 cm. De vindplaats is gelegen nabij een vaste overlaat. De watergang is ter plaatse verhard door middel van betonplaten. De stroomsnelheid op de bemonsteringslocatie was nihil doordat er ten tijde van de bemonstering nagenoeg geen afvoer was.. De breedte van de watergang is acht meter en de waterdiepte was terplekke zeventig tot tachtig centimeter. De begroeiing was karig, een vanuit de kant ingroeiende vegetatie van voornamelijk liesgras. De beek is normaal gesproken voor vissen niet optrekbaar vanuit de Gelderse IJssel. Het vermoeden bestaat dat de grondels in het systeem van de Veengoot terecht zijn gekomen via het Groene Kanaal. Deze watergang voert bij hoge waterstanden op de IJssel het water af vanuit het systeem van de Veengoot en Baakse beek. Migratie van waterorganismen uit de Gelderse IJssel is dan mogelijk tot aan de vaste overlaat waar de soort gevangen is. De overlaat ligt op 2,3 kilometer van de IJssel. De soort kan per toeval in het Groene Kanaal terecht zijn gekomen, maar is zelfstandig stroomopwaarts gemigreerd. De situatie is dus wezenlijk anders als Soes & Spaans (2006) aan hebben getroffen in de Grift, die dient als inlaatleiding van water uit de Nederrijn en waarbij dus makkelijker soorten meespoelen. Het is bekend dat deze soort in hoog
Cartoon: WALT
Foto: Jelger Herdeer
16
tempo nieuwe gebieden weet te koloniseren (Prá ek & Jurajda, 2005). De vondst van de soort in een watergang zoals de Veengoot bevestigt dit. Matthijs de Vos Literatuur Soes, M. & P. Spaans, 2006. Marmergrondels in de Grift. RAVON 23 jg. 8(2): 21-23. Prásek & Jurajda, 2005. Expansion of Proterorhinus marmoratus in the Morava River basin (Czech Republic, Danube R. watershed). Folia Zool. 54 (1–2): 189–192.
25 9(1) 2007
SNEEUWWITJE LANGS DE LINGE
Tijdens de Inhaalslagexcursie in de Vijfheerenlanden op 9 maart werd vlakbij Leerdam een bijzondere waarneming gedaan van een albino bruine kikker. Waarnemingen van albino bruine kikkers zijn schaars in Nederland. De eerste goed beschreven waarneming van een albino bruine kikker dateert uit 1990 (Zuiderwijk, 1994), in 2006 is er ook nog een melding gedaan bij RAVON van een albino bruine kikker in Haarlem. Het gen dat voor albinisme zorgt is recessief, dit houdt in dat het alleen tot uiting komt als beide zusterchromosomen het gen bevatten (dus van beide ouders). Als slechts één van beide zusterchromosomen het gen bevat is de kleur normaal. Albinisme komt daarom vaak voor in kleine geïsoleerde populaties met inteelt zoals bijvoorbeeld tuinvijvers (Karbe & Karbe 1988). De hier beschreven waarneming is echter gedaan langs de Linge en betreft geen geïsoleerde populatie. Voor meer informatie over albinisme bij bruine kikkers is het onderstaande artikel van Annie Zuiderwijk aan te bevelen. Jelger Herder Literatuur Karbe, B & D. Karbe, 1988. Fund eines AlbinoGrasfrosches Rana temporaria Linnaeus, 1758 in Overath, Oberbergisches Land (Anura: Ranidae). Salamandra 24: 316-317. Zuiderwijk, A., 1994. Albinisme bij Rana temporaria: een witte Bruine kikker. Lacerta 52(3) pp 68-69.
Redactie-adres RAVON: Postbus 1413 6501 BK Nijmegen STICHTING RAVON Reptielen, Amfibieën, Vissen Onderzoek Nederland Postbus 1413 6501 BK Nijmegen tel. 024-3653270 e-mail:
[email protected] website: www.ravon.nl RAVON Publicatiebureau Wim & Jacqueline Dinnessen Sluiskamp 3107 6605 SL Wijchen tel. 024-6414134
[email protected] RAVON WERKGROEP MONITORING Annie Zuiderwijk, Edo Goverse & Ingo Janssen Postbus 94766 1090 GT Amsterdam tel. 020-5256624 RAVON Flevoland Jeroen Reinhold Archipel 35-44 8224 HK Lelystad tel. 0320-231971 RAVON Gelderland Mennos Soes Vanenburgstraat 39 6707 CD Wageningen
RAVON Overijssel Jaap Braad Campstede 5 7631 HS Ootmarsum tel. 0541-293450 RAVON Utrecht Floris Brekelmans Tannhauserstraat 40 3561 HE Utrecht tel. 030-2620807 RAVON Zeeland Kees Musters Kromme Weele 7 4331 PA Middelburg tel. 0118-633898 RAVON Zuid-Holland Mike Melis Kortenaerstraat 19 2315 TP Leiden tel. 071-5210187 Herpetologische Studiegroep Limburg Ykelien Damstra Bosstraat 15 6071 XR Swalmen tel. 0475-327601 Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe Rienko Vanderschuur (secretaris) Virgo 74 9405 RE Assen tel. 0592-319369
RAVON Groningen Wytse Scheepstra De Merodelaan 10 9721 XA Groningen tel. 050-5252090
Werkgroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) Wietze van der Meulen Postbus 3 8414 ZK Nieuwehorne tel. 0513-541725 fax. 0513-541868
RAVON Noord-Brabant Wouter Schuitema Meiveld 100 5501 KD Veldhoven tel. 040-2545474 mob. 06-44584846
Vissenwerkgroep van het Natuurhistorisch Genootschap Limburg Victor van Schaik St. Luciaweg 20 6075 EK Herkenbosch e-mail:
[email protected]
RAVON Noord-Holland Gertjan Martens Nieuwe Zonneweg 32 1033 JN Amsterdam tel. 06-51215386
Werkgroep Adderonderzoek Nederland Pavanestraat 15 5802 LJ Venray tel. 0478-514805
[email protected] Werkgroep Poldervissen Rombout van Eekelen Kruisstraat 39 4251 CV Werkendam
DE ONGEMAKKELIJKE WERELD Het lijkt er warempel op dat Balkende IV –of is het al V of VI, ik ben de tel wat kwijt- zich heeft laten inspireren door Al Gore’s waarschuwing in de film “An inconvienient truth”. Zijn ongemakkelijke waarheid is dat deze aarde zoals we die nu kennen wel eens rap zou kunnen veranderen door ons hoge energieverbruik. We wachten natuurlijk momenteel allemaal nog even af wat er concreet gebeurt omdat het hele kabinet pas halverwege de 100 dagen oriëntatie is, en nog niet echt aan het regeren is geslagen. En we hopen intussen maar even dat die inspiratie geen forse deuk heeft opgelopen door de ongemakkelijke waarheid dat Gore, terwijl hij de wereld rond vliegt om zijn boodschap te promoten, zelf thuis vele malen meer energie gebruikt dan de gemiddelde Amerikaan. En die gemiddelde Amerikaan is al niet eens wat je noemt een zuinigerd. Ook in eigen land blijken bij onze nieuwe dierenpartij dingen net iets anders dan een paar lijstduwers en kiezers zich hadden voorgesteld. Dat zorgde voor wat ophef. Ze wisten namelijk niet dat de partijleidster en nog een prominent behoren tot de schare der Zevende Dag Adventisten. Dat is, voorzichtig geformuleerd, een wat conservatieve christelijke groepering. Ze blijken op zaterdag hun rustdag te houden. Geen probleem, want een lekker lang politiekvrij weekend zou meer partijen goed doen. Maar wie de leer van de Zevende Dagers er op naslaat krijgt toch op zijn minst een beetje reli-jeuk. Wanneer de dag des oordeels aanstaande is, en als we Gore dus geloven komt die dag snel dichterbij, zullen maar weinig Partij voor de Dieren aanhangers door de hemelpoort het eeuwige paradijs mogen binnenwandelen. Daarvoor moet je toch echt lid van de Zevende Dag club zijn. Met alleen een lidmaatschap van de Partij voor de Dieren behoor je echt niet tot de uitverkorenen. Een beetje als of je een Staatslot hebt gekocht terwijl de prijzen alleen bij de Postcode Loterij worden vergeven. Nu zegt Marianne Thieme terecht dat ze op haar politieke daden beoordeeld willen worden, en niet op haar privé opvattingen, dus dat doen we dan ook. Maar wat ongemakkelijk voelt de nieuwe waarheid over de dierenpartij wel. Bij onze Oosterburen is niet Al Gore, noch onze lieve heer en zijn zoon, maar Knut de grote inspiratiebron voor een betere toekomst voor ons leefmilieu. Critici vinden dat deze door zijn moeder verstoten, aandoenlijke baby ijsbeer niet door mensen mag worden opgevoed, omdat dat in strijd zou zijn met de natuur. IJsberen zullen ‘Cute Knut’ namelijk niet accepteren als hij volwassen is. Volgens een dierenactivist zou het beertje daarom dood beter af zijn. Die stellingname lijkt me typisch Duits, een Nederlandse dierenactivist die dat zou opperen kan waarschijnlijk meteen bodyguards laten aanrukken en zal de rest van zijn leven op zorgvuldig geheim gehouden plekken moeten wonen. Knut wordt intussen volgepompt met antibiotica, want ’t is eigenlijk maar een zwak beertje. Geeft allemaal niks, de euro’s stromen dankzij de olijke witte pluizenbol zo rijkelijk binnen bij de Berliner Zoo dat Knut een meer dan eersteklas zorgverzekering heeft. Knut wordt trouwens ook de officiële mascotte van de Duitse regering voor de internationale biodiversiteitsconferentie die volgend jaar in Bonn wordt gehouden. Nu lijkt mij een ijsbeer best een goed symbool. Het succes van diersoorten hangt in de natuur er namelijk vooral vanaf of ze verspilling van kostbare energie kunnen voorkomen. Een ongemakkelijke waarheid die ijsberen veel beter lijken te snappen dan wij mensen. Maar ik vermoed dat Duitse regering Knut meer waardeert om zijn aaibaarheid dan de ongemakkelijke waarheid die zijn in het wild levende
familie ons te vertellen heeft. Ik hoop toch dat Knut zijn wat kwakkelende gestel het nog even volhoudt. Dat de echte ijsberen in de Poolzee nu letterlijk door het ijs zakken is namelijk al ongemakkelijk genoeg. Een dode knuffelbeer als symbool voor figuurlijk door het ijs zakkende politici voegt daar weinig ongemakkelijke waarheid meer aan toe. Pf