Relaties Hanteren
Leesteksten bij het onderdeel Waarnemen en interpreteren
_________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff 8-8-2012
Pagina 1 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 Waarnemen van feiten Een feit is een gebeurtenis of omstandigheid waarvan vaststaat dat het waar is. Het staat onomstotelijk vast dat het zo is. Maar hoe weet je dat een feit vaststaat? In de beroepspraktijk van het sociaal werk is het van groot belang feiten te kunnen observeren. Vooral omdat op grond van geobserveerde feiten zaken worden geïnterpreteerd en op grond van die interpretaties handelend wordt opgetreden. Op grond van geobserveerde feiten worden zelfs hulpverleningsplannen geschreven. Als dus de feiten niet helder worden waargenomen en iets voor feit wordt aangenomen wat niet werkelijk/onomstotelijk vaststaat heeft dat ontegenzeggelijk consequenties voor de verdere begeleiding. Meestal is het mogelijk om het met elkaar eens te worden over de feiten. Bijvoorbeeld dat de man uit scène 1 een plastic tasje bij zich heeft of over het feit dat de man koffie aangeboden krijgt van de andere man achter de bar. Observeren begint met waarnemen; waarnemen van de feiten. We nemen waar met vijf zintuigen. Sommigen beweren zelfs dat er sprake is van een zesde, maar daarover later iets meer. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
het gezichtsvermogen, het gehoor, het reukvermogen de smaak en de tastzin (intuïtie)
Met deze zintuigen kunnen we zien, horen, ruiken, proeven en voelen/tasten. We verzamelen er informatie mee over wat er in onze omgeving gebeurt. Je ziet wat er gebeurt, je hoort geluid, je ruikt, proeft of je voelt iets… Observeren is het verzamelen van feiten waarbij je je zintuigen gebruikt. Het gaat bij observeren dus om feitenverzameling. Aan een observatieopdracht is altijd een observatiedoel gekoppeld. Je kunt niet los van een doel observeren, want dan is het ongericht en zonder betekenis. Hierover lees je meer bij de vraag over het interpretatiekader. In de beide scènes zien we een vrouw van achter uit de zaal naar voren komen lopen, we zien en horen dat ze in gesprek gaat met de man die aan de bar zit. Achter je computer kijkend naar deze scènes maak je dus gebruik van je ogen en oren. Maar mogelijk ook wel van je zesde zintuig. Een zesde zintuig? Sommige mensen ontkennen dat het bestaat, anderen zweren erbij: intuïtie. Intuïtie stelt je in staat om snel beslissingen te nemen, omdat je direct weet of die beslissing je verder brengt naar een oplossing of je een zinloze zijweg laat inslaan. Veel hulpverleners gaan bij het nemen van belangrijke beslissingen zo op hun gevoel af dat zij beweren te kunnen varen op hun intuïtie. Wij willen daarbij aanvullen dat je een ruime ervaring moet hebben in de hulpverlening om op je intuïtie te kunnen vertrouwen. En dan nog… je gevoel kan je op een verkeerd spoor zetten. Dat betekent dat hulpverleners zorgvuldig te werk gaan en blijven verifiëren of het goed zit met hun intuïtie. Te snel kun je denken dat je weet wat een cliënt bedoelt. Maar met een zekere terughoudendheid is intuïtie een belangrijk hulpverleningsinstrument. Niet alles is rationaliseerbaar. _________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 2 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1
Fasen van het waarnemingsproces Het proces van waarneming doorloopt een aantal fasen, met in iedere fase één of meer mogelijkheden tot het maken van fouten. Deze fasen zijn: 1. de waarneming; 2. de vertaling van de waarneming; 3. de conclusies die je daaruit trekt voor het maken van verdere plannen. Een hulpverlener neemt waar met alle zintuigen: oren, ogen, neus, tastzin, smaak en intuïtie. Hierbij worden in de hulpverlening de grootste fouten gemaakt; een hulpverlener denkt te snel te weten wat de ander bedoelt, zonder goed na te gaan of het klopt wat hij denkt, hoort of ziet. Uiteindelijk reageert hij wel op de verkregen informatie, en neemt hij de beslissing iets te doen of te laten. Maar klopte wat hij dacht? Hij probeert mogelijk de informatie nog te checken, maar soms ook reageert hij vanuit de veronderstelling dat hij het wel begrepen heeft. In de hulpverlening komt het erop aan getrokken conclusies eerst te verifiëren, voordat je beslissingen neemt. Dat betekent meer informatie verzamelen en vragen stellen! Helemaal als de eerste informatie niet zelf waargenomen is, maar van horen zeggen. Wie op basis daarvan beslissingen neemt, vraagt om problemen.
Vormen van waarneming De menselijke waarneming kent een vijftal (ook wel zestal) vormen, gekoppeld aan zintuigen: waarneming zien horen ruiken proeven voelen c.q. tasten (intuïtie)
zintuig ogen oren neus tong huid en lichaam (gevoel)
Zien Als er over zintuigen wordt gesproken, denken de meeste mensen direct aan het gezichtsvermogen, aan prikkels die we visueel kunnen waarnemen. Het oog heeft een lens die de lichtstralen zo verbuigt dat een beeldje geprojecteerd kan worden op het netvlies. Van daaruit gaat een signaal naar de hersenen zodat we het beeld kunnen zien. Doordat we onze blik kunnen richten (en kunnen scherpstellen) kunnen we voorwerpen van elkaar onderscheiden. Dat we vervolgens een stoel herkennen als een stoel, komt omdat we dit beeld in ons geheugen hebben opgeslagen. Alle bekende prikkels worden herkend en (in onszelf) benoemd. Zo krijgen prikkels betekenis. Naar onbekende prikkels wordt langer gekeken, net zolang tot de prikkel ergens in een categorie ondergebracht kan worden. (Veel meer hierover valt te lezen in Petra de Beel, Observeren, registreren, rapporteren en interpreteren.) Het visuele systeem kan veel. Als je bijvoorbeeld vanuit een lichte ruimte een donkere ruimte inloopt zul je eerst weinig zien, maar gaandeweg 'wennen' je ogen aan het donker. Op dezelfde prikkels reageer je – na verloop van tijd – dus anders. Dit zijn belangrijke gegevens voor het observeren. Als we hier bij het observeren geen rekening mee houden kan onze observatie wel eens tot vertekende beelden leiden. Je raakt gewend aan de dingen die je waarneemt. Het valt je niet op als iemand altijd een spijkerbroek draagt. Het valt je wel op als ze plotseling een rokje aan heeft. Horen _________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 3 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 Het gehoor van de ene persoon is beter ontwikkeld dan dat van de ander. Het hangt er vanaf in hoeverre je de aandacht richt op het luisteren. Een hulpverlener die eraan gewend is om in een rustige ruimte met een cliënt te praten, zal overdonderd worden als hij een gesprek moet voeren in de huiskamer waar de tv aanstaat en waar geroepen en gelachen wordt. Gericht luisteren houdt in dat je condities schept waaronder jij in staat bent te horen wat de ander zegt. Te denken valt aan timbre, toonhoogte, volume, intensiteit, stembuigingen, pauzes tussen woorden, nadruk, stiltes en het al dan niet vloeiende verloop van de uitgesproken zinnen. Ruiken Geuren zijn van invloed op ons gevoel van welbevinden. Geuren roepen associaties op. Ze beïnvloeden je waarneming. Je vindt dat iemand lekker ruikt of dat hij stinkt. Dat heeft invloed op je, of je wilt of niet. Het werkt ook omgekeerd. Jouw geur heeft ook invloed op jouw cliënt. Als jij transpireert zal dat effect hebben op hoe de cliënt tegen je aankijkt. Geuren zijn bekend of onbekend, kunnen vertrouwen of wantrouwen oproepen. Binnenkomen in een woongroep waar een hasjlucht hangt zal voor een gebruiker vertrouwd aanvoelen, maar een nietgebruiker een onbehaaglijk gevoel kunnen geven. Gericht geuren observeren verschaft hulpverleners informatie over cliënten en de situatie waarin ze verkeren. Proeven De smaakzin geeft informatie over de stoffen in het voedsel. Alle smaken zijn mengsels van de vier basisvormen: zuur, zoet, zout en bitter. Van alle zintuigen zal het proeven het minst worden gebruikt in observaties van hulpverleners. Voelen c.q. tasten We voelen met onze huidzintuigen. De huid van de handen, lippen en tong is het gevoeligst. Zo nemen we met onze hand waar hoe iemand je een handdruk geeft. Een hand kan koud, warm, stevig, slap of klam aanvoelen. Als je iemand helpt met aankleden, merk je of iemand meewerkt of niet meewerkt. Iemand voelt stram aan of soepel. Intuïtie Naast het vergaren van informatie door observatie gaan hulpverleners af op associaties en intuïtie. Het gaat dan om wat cliënten bij je oproepen, om hetgeen je nog niet weet, maar wel aanvoelt. Vaak heb je daarvoor non-verbale aanwijzingen van je cliënt. Je kunt jezelf tijdens een observatie dan vragen stellen: wat roept deze dakloze man bij mij op? Welke gevoelens brengt hij bij mij teweeg? Als het om intuïtie gaat dan baseer je je niet op feiten, maar op wat je aanvoelt. Je voelt aan dat iemand liegt of blowt. Tot slot Al deze zintuigen stellen ons in staat om te zien, te horen, te proeven en te voelen. Voordat er aan deze gewaarwordingen zinnige conclusies kunnen worden verbonden, moet de informatie omgevormd worden, gedecodeerd. Met andere woorden: de prikkels moeten omgezet worden in taal. Dit gebeuren wordt perceptie genoemd. Perceptie betekent letterlijk: ontvangst. Het is het resultaat van waarnemen. Zodra we waarnemen begint een razendsnel proces van nagaan in ons geheugen of er iets in zit dat bekend voor ons is. Uit bovenstaand zal duidelijk zijn geworden dat perceptie selectief is. We kunnen onmogelijk alle prikkels waarnemen. Over het algemeen nemen we vooral waar wat dicht bij is en beweegt. Daarnaast nemen we vooral waar wat anders is dan we verwachten of juist wat we herkennen en waar we gevoelig voor zijn op dat moment. We selecteren. Selectie heeft alles te maken met aandacht. Hulpverleners moeten zich trainen in het gericht observeren van verscheidene prikkels tegelijkertijd. Je kunt leren een persoon te zien, te luisteren naar wat hij zegt en toch ook de omgeving in je op te nemen. Je kunt leren een gesprek te voeren en tegelijkertijd te zien wat andere bewoners doen. De _________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 4 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 hoeveelheid prikkels die we kunnen opnemen is echter wel beperkt. Daarom is het van groot belang bij je selectie uit te gaan van wat van belang is en wat niet. Zo luister en kijk je, zo observeer je bewust, selectief en doelgericht.
Verschillen in waarneming Iedereen neemt gedurende de hele dag waar met zijn zintuigen. Elke waarneming start met een prikkel: algemeen gezegd wordt elke prikkel veroorzaakt door een voorwerp of een gebeurtenis uit de wereld om ons heen. Om een prikkel waar te nemen, moet onze aandacht erop gevestigd worden. Gevoeligheid voor prikkels is bij ieder mens anders. Dit hangt deels samen met de persoonlijke werking van je zintuigen en voorkeuren voor het gebruik van je zintuigen. De een hoort veel en de ander ruikt meer. Voor een ander deel hangt het samen met de aandacht die je aan een prikkel besteedt. Als je bijvoorbeeld het beeld hebt dat daklozen onbetrouwbaar zijn, zou het bijna logisch zijn dat je vanuit die ervaring alert bent op signalen die daarop lijken (scène 1). Er zijn ook verschillen te zien tussen mensen wat betreft de hoeveelheid prikkels die, al dan niet tegelijkertijd, worden waargenomen. Er zijn mensen die veel prikkels tegelijkertijd waarnemen, terwijl anderen in vergelijking daarmee doof of blind lijken. Ook in de beroepspraktijk zien we deze verschillen naar voren komen. Bijvoorbeeld: een hulpverlener heeft gehoord dat twee bezoekers die nooit een woord met elkaar wisselden enige tijd met elkaar spraken, en dat de ene bezoeker eerder de opvang verliet dan normaal. Een andere hulpverlener die tegelijkertijd in dienst was heeft hier niets van opgemerkt. Tijdens het waarnemen van alle dag geven we direct betekenis aan wat we zien. Zo is het heel goed mogelijk dat we bij het waarnemen van de man achter de bar direct ook interpreteren. Bijvoorbeeld: hij reageert wat onzeker op de vraag van de dakloze om geld te lenen. Waarnemen en interpreteren lopen hier door elkaar heen. Om een waarneming ook echt een waarneming van feiten te laten zijn, waarover we het met collega’s eens kunnen worden en op grond waarvan we vervolgens hulp/begeleiding kunnen bieden, is het van belang onze interpretaties achterwege te laten tijdens het waarnemen. Dit doen we door onze aandacht ergens specifiek op te richten. Zo kunnen we jouw aandacht bijvoorbeeld richten door je te vragen om te kijken naar het non-verbale gedrag van de zwerver in scène 1 als hij met de hulpverleenster in gesprek is. Een nauwkeuriger opdracht kan zijn: observeer of zijn non-verbale gedrag zijn verbale gedrag ondersteunt. Reageert de man dus congruent? Dit noemen we een observatieopdracht. Zo’n opdracht heeft tot doel een aantal feiten te registreren die maximaal ontdaan zijn van interpretaties. Je gaat dan gericht kijken met een bepaald doel. Observeren is namelijk nooit een doel op zich. Het is een vaardigheid die ons helpt om een aantal feiten te verzamelen en van daaruit conclusies te trekken. Observeren is dus altijd meer dan kijken. Observeren is doelgericht waarnemen. Je dient bij een observatie de volgende stappen te doorlopen: 1. Wat is het doel van de observatie? 2. Wat zijn de concrete vragen? 3. Hoe ga je het gedrag observeren? 4. Door wie, wanneer en hoe lang? 5. Hoe ga je het gedrag registreren? Met de uitkomsten ervan wil je wat bereiken, je wilt wat doen, je wilt wat ontdekken, enzovoort
_________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 5 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 Een observatiedoel van de hulpverlener in scène 1 zou kunnen zijn: nagaan of de dakloze weet van de afspraken rondom het verstrekken van financiële leningen.
Vertalen van informatie Beeldvorming: Als twee mensen samen in de dagopvang zitten, en de een leest een krant, terwijl de ander koffie drinkt, is er toch sprake van communicatie tussen beiden. In het dagelijks leven verstaan we meestal iets anders onder communicatie. We bedoelen gewoonlijk de bewuste informatieoverdracht. Hierbij is het de bedoeling dat een boodschap die de zender (bewust) aan de ontvanger overdraagt, door hem ook begrepen wordt. Om de informatie die de zender wil overdragen zo goed mogelijk bij de ontvanger over te kunnen brengen, zal de zender zich in de situatie (begripsvermogen, emotionele toestand, eerdere ervaringen en dergelijke) van de ontvanger moeten verplaatsen. Dit noemt men de fase van de beeldvorming. Hier gaat het nog steeds om de gedachten van de zender. Selecteren: Tijdens het waarnemen selecteren we hetgeen we waarnemen. We zijn niet in staat om alles wat er gebeurt in ons op te nemen, we zouden er gek van worden. We maken dus een keuze uit hetgeen we zien, horen, enzovoort. Belangrijk om te weten is dat wat we waarnemen een selectie is en niet het hele verhaal. Coderen en decoderen en interpreteren: Gedachtelezen is geen gave waar de meeste mensen over beschikken. Als ik dus mijn gedachten aan jou wil overdragen, zal ik deze eerst moeten vertalen naar een manier die voor jou te begrijpen is. Dit vertalen van gedachten naar woorden noemt men in de communicatietheorie coderen. Als jij die letters vervolgens weer terugvertaalt naar gedachten, ben je aan het decoderen. Wanneer mensen in gesprek zijn, codeert de zender zijn boodschap in gesproken taal en vervolgens decodeert de ontvanger de woorden. Nadat de ontvanger de boodschap heeft gedecodeerd, zal hij trachten de informatie te interpreteren. Centraal staat daarbij de vraag: 'Wat betekent dit voor mij?'
Conclusies trekken Voor een zorgvuldige begeleiding is het van belang dat het verhaal van de cliënt en de interpretatie van de begeleider zoveel mogelijk uit elkaar worden gehaald. Het verdient aanbeveling om eerst goed te overdenken en te beschrijven wat je observeert, wat de bezoeker precies vertelt of duidelijk maakt, en wat jouw gedachten daarbij zijn. Het is belangrijk dat je je eigen kijk op de situatie onder woorden brengt zodat je je ideeën, eventuele vooronderstellingen en blinde vlekken zichtbaar maakt. Als dat onderscheid duidelijk is, is het gemakkelijker een analyse te maken en je conclusies te trekken. Het gevaar dat je het verhaal van de cliënt te sterk interpreteert wordt dan kleiner.
Interpretatiekader Als ik drie mensen vraag om te vertellen over wat ze zien in scène 1, dan zal elk een andere beschrijving geven. We hebben een kader nodig waar vanuit we observeren. Als we niet zo’n kader maken, komen we niet veel verder dan dat we met elkaar concluderen dat Mohammed vraagt of alles goed is, of de dakloze koffie wil hebben, dat hij die koffie inschenkt, dat hij meedeelt dat hij niet gaat over financiën, enzovoort. Hierover kunnen we het eens worden. Als je je in zo’n situatie bevindt blijft het niet bij alleen waarnemen. Je doet meer. Bij het waarnemen vind je er ook wat van. Kijk maar naar het verschil tussen de hulpverleenster in scène 1 en scène 2. Beiden zien het gedrag van de bezoeker vanuit een eigen interpretatiekader: een geheel van mogelijk te verlenen betekenissen. Je zou ook kunnen zeggen dat beide hulpverleensters een eigen manier _________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 6 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 hebben ontwikkeld van kijken en denken, een denkraam. Daarbij spelen ook hun waarden en normen een rol. Ze nemen situaties waar als juist of als onjuist, netjes of brutaal. Je merkt dus bij deze scènes dat verschillende mensen eenzelfde situatie heel verschillend waarnemen en interpreteren. Het is dus van groot belang dat hulpverleners hun interpretatiekaders bewust hanteren. Dat begint bij het interpreteren zoveel mogelijk naar achter te schuiven. Eerst goed observeren op grond van heldere doelen. Feiten hebben betekenis als je ze plaatst in de context waarin ze gebeuren. Het is wellicht een van de moeilijkste opgaven voor hulpverleners om waarnemen / gerichte informatieverzameling te scheiden van interpretaties op grond waarvan je beslissingen neemt iets te doen of juist te laten.
Factoren die de waarneming beïnvloeden Er zijn drie groepen factoren te onderscheiden die de waarneming beïnvloeden: 1. De fysiologische toestand van de waarnemer 2. De psychologische gesteldheid van de waarnemer, waarbij we onderscheiden: ervaring, aandacht, instelling, referentiekader en behoefte 3. De eigenschappen van het waargenomene in relatie tot de waarnemer 1 De fysiologische toestand van de waarnemer De fysiologische toestand waarin de waarnemer zich bevindt, geeft zijn mogelijkheden en onmogelijkheden aan. Wanneer iemand een oogbeschadiging heeft, kan dit tot gevolg hebben dat hij, zelfs onder voor hem optimale omstandigheden, relatief slecht waarneemt. Dit geldt eveneens voor bepaalde vormen van hersenletsel. Verder wordt de fysiologie van de waarneming beïnvloed door allerlei meer tijdelijke factoren. Er is een geleidelijke overgang van perfecte waarneming naar slechte waarneming. Een voorbeeld is normale lichamelijke vermoeidheid, die niet bepaald bevorderlijk is voor het verrichten van handelingen, zorgt voor traagheid, chagrijn, enzovoort. Hoe vermoeider iemand is, hoe minder goed hij functioneert. 2 De psychologische gesteldheid van de waarnemer Ervaring - De ervaring kan vooral in de waarneming van alle dag een bijzonder belangrijke rol spelen. Het voorbeeld van het Afrikaanse stamhoofd dat, op bezoek in Londen, de politieagenten zulke aardige mensen vond, spreekt boekdelen. Zij zwaaiden allemaal naar hem! De ervaring speelt ook een rol in het waarnemen van geuren. Wanneer we de geur van de mango (een vrucht) niet kennen, zullen we het bijzondere ervan niet waarnemen. Aandacht - Aandacht is natuurlijk ook noodzakelijk voor waarneming. Wanneer we aan een onderwerp geen aandacht schenken, zullen we het niet gauw waarnemen. Aandacht is nauw verbonden met onder andere de opvallendheid van een object. Onze aandacht zal sneller gevangen zijn door een persoon die gekleed is in een knalrood kostuum, dan door iemand die een grijs kostuum aan heeft. Maar ook de grootte speelt een rol: vetgedrukte HOOFDLETTERS op deze pagina worden eerder waargenomen dan kleine letters. Instelling - Met de instelling van de waarnemer bedoelen we een verwachting of verwachtingspatroon met betrekking tot wat we zullen waarnemen. Dit wil zeggen, dat we reageren op wat we verwachten te zien. Referentiekader - Hoe we iets waarnemen wordt sterk beïnvloed door de omgeving waarin we dat iets waarnemen. Bij onze waarneming en beoordeling (zij gaan vaak samen) maken we noodzakelijkerwijze gebruik van de omgeving. _________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 7 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 Referentiekader houdt sterk verband met betrekkelijkheid. Een voorbeeld is het begrip 'duur'. Voedsel is in de West-Europese landen relatief duur. Wanneer nu Hollandse witlof voor weinig geld wordt aangeboden, heet zij goedkoop. In de Oost-Europese landen is voedsel relatief goedkoop. Wanneer dezelfde witlof daar voor dezelfde prijs wordt aangeboden, heet zij duur. Behoefte - Al naar gelang de sterkte van de behoefte, wordt de belangstelling voor de waarneming steeds groter. Iemand die honger heeft ziet overal voedsel (in etalages, op affiches, enzovoort). 3 De eigenschappen van het waargenomene in relatie tot de waarnemer Mensen nemen de dingen verschillend waar, dat geldt zelfs voor de feiten. Dat wat voor de eigen behoefte belangrijk is (bijvoorbeeld geld, sport of natuur) bepaalt in hoge mate hoe iemand tegen de wereld aankijkt. Wat voor de eigen behoeftebevrediging te pas komt, wordt snel waargenomen. De dingen die als hindernissen overkomen, maar niet te kritisch of te dreigend zijn, kunnen eveneens snel herkend worden, om ze daarna te ontkennen alsof ze nooit opgemerkt waren. Zo beschermt de mens zich. Wordt het gevaar echter dreigender, dan laat de mens zijn oogkleppen vallen en neemt hij stelling. Tot de dingen die wij waarnemen, behoren wij zelf en ook de andere mensen.
Het halo- of horneffect Er zijn veel theorieën over hoe wij naar andere mensen en hun gedrag kijken en vooral over hoe wij dit gedrag interpreteren. Bekende beoordelingsfouten zijn: zien wat je wilt zien (scène 1) en het zogenaamde halo-effect. Deze term heeft betrekking op de neiging om een persoon met een aantal prettige kenmerken (volgens de observant) nog veel meer positieve eigenschappen toe te dichten. Uit onderzoek blijkt steeds weer dat mensen met een aantrekkelijk uiterlijk sneller eigenschappen als intelligentie en sociale competentie wordt toegedicht dan mensen met een minder aantrekkelijk uiterlijk. De eerste minuten van een contact zijn daarom erg belangrijk. We durven zelfs te stellen dat de eerste seconden het meest zeggend zijn. In deze eerste seconden vormen we ons al een oordeel over de ander en de ander over ons: 'sympathieke vrouw, aardige man, norse vent of spontaan type'. Ook menen we in die tijd zelfs al een idee te hebben hoe de ander over ons denkt. We zeggen dan dat het meteen klikte of vanaf het begin af niet boterde. Een persoon die zich in eerste instantie irritant manifesteert, zal negatief worden beoordeeld. De term die hiervoor wordt gebruikt, is het horneffect. Iedere hulpverlener heeft zijn voor- en afkeuren. Het gevaar bestaat dat de gedragingen van een dakloze anders bezien worden dan die van een yup. Van de laatste zullen we geneigd zijn de positieve dingen te zien, terwijl ons van de ander vooral negatieve gedragingen zullen opvallen. Je ziet wat je wilt zien. We noemen dat ook wel de self-fulfilling prophecy! Een belangrijke factor is dat het beeld dat wij van iemand hebben ons aanzet om hem overeenkomstig dat beeld te gaan behandelen, waardoor het beeld bevestigd wordt. Het eenmaal gevormde beeld leidt dus tot een self-fulfilling prophecy. Wanneer wij van iemand denken dat hij erg agressief is, dan zullen wij hem misschien agressief benaderen, waardoor hij inderdaad agressief wordt. In experimenten is deze situatie herhaaldelijk aangetoond. Stereotypen worden veelal gehandhaafd, ondanks tegensprekende informatie.
Middelen ter objectivering van de waarneming Afstand van problemen Misschien ken je de uitdrukking wel: ‘If you're not part of the solution, you’re part of the problem’. Hierbij gaat men er vanuit dat als je geen deel uitmaakt van de oplossing, je een onderdeel van het _________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 8 / 9
Relaties hanteren Leesteksten bij onderdeel Waarnemen en interpreteren vs 1.1 probleem bent. Als je te veel betrokken bent in het geheel, gaat dit zeker op. Lukt het je om een professionele afstand te bewaren, dan kun je problemen oplossen zonder dat je in het resultaat meegezogen wordt. Als je deel uitmaakt van het probleem, bent je feitelijk veel te betrokken. Maar je moet ook geen deel uitmaken van de oplossing. Door afstand te nemen van probleem en uitkomst kun je objectiever waarnemen en oplossingen bedenken. Soms is het beter iemand een observatie te laten doen die helemaal niet betrokken is bij de betreffende persoon. Verbatim Je kunt van een gesprek een verbatim maken: een woordelijk verslag van het gesprek. Lastig aan een verbatim is dat je de non-verbale aspecten niet kunt wegen. Zo hoor je niet met welke intonatie iets wordt gezegd, maar je ziet ook niet de mimiek van de spreker. Video-opname De meest zuivere weergave kun je geven door een video-opname te maken. Soms lenen gesprekken zich daarvoor en kun je zelfs de gesprekken samen terugkijken en gezamenlijk interpretaties geven en conclusies trekken. Checklist Om te observeren moet het doel van de observatie helder geformuleerd zijn. Er wordt om te observeren ook wel gebruikgemaakt van hulpmiddelen zoals een checklist. Zo’n lijst helpt je om aan verschillende onderwerpen voldoende aandacht te schenken. Scorelijst Bij het observeren kun je ook gebruik maken van scorelijsten. Je scoort daarop hoe vaak iets voorkomt. Bijvoorbeeld hoe vaak de dakloze man de afspraken binnen een week nakomt of hoeveel keer hij verbaal agressief is in een bepaalde periode. Als een scorelijst door verschillende hulpverleners wordt gebruikt over hetzelfde onderwerp van observatie kan de uitkomst helpen om tot verdere meningsvorming te komen.
_________________________________________________________________________________ © 2010 ThiemeMeulenhoff
Pagina 9 / 9