Handleiding voor leraren bij het thema ‘Waarnemen en bewegen’ Dr. Marieke Peeters, projectmanager Wetenschapskooppunt Radboud Universiteit WKRU, Drs. Jo Verlinden, senior adviseur BCO Onderwijsadvies Dr. Lianne Hoogeveen, hoofd Centrum Begaafdheidsonderzoek CBO Lana Goossens, stagiaire WKRU
1
Colofon Deze uitgave maakt onderdeel uit van de publicatie ‘ONDERZOEKEND excelLEREN’. Deze publicatie is voortgekomen uit een door het Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit WKRU, BCO Onderwijsadvies en het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek CBO ingediend voorstel ten behoeven van de ‘Call for proposals 2013’, uitgezet door School aan Zet. @ Nijmegen, 2014.
Titel: Handleiding voor leraren bij het thema ‘Waarnemen en bewegen’ Auteurs: Marieke Peeters, Jo Verlinden, Lana Goossens en Lianne Hoogeveen. Deze uitgave is digitaal beschikbaar op www.wetenschapdeklasin.nl Betrokkenen bij de totstandkoming van de aanpak ONDERZOEKEND excelLEREN: Basisscholen; o Basisschool ‘t Wijdtveld Arcen: Loes Drouen, Pierre Busch, Laura Janssen en Elmar van Kampen. De filmopnames zijn tevens gemaakt op basisschool ’t Wijdtveld in Arcen. o Basisschool Het Talent Lent: Moniek Minkhorst en Petra van Aalten o Basisschool De Keerkring Cadier en Keer: Rolf Oligschläger, Zus Brouwers en Jenny Smulders; Leraren die vanuit de ECHA (European Council for High Ability) deel hebben genomen: o Anne Koolen, D’n Heiakker, Deurne; o Carola van Rijn, Openbare Basisschool, Diemen; o Brigit Brinkman, Montessorischool, Leidschenveen; o Miriam Wijnands, De Driesprong, Geleen Overige deelnemer aan de pilot: Ans van Velthoven, stichting ATOS, Gendt Wetenschappers zijn werkzaam in het sensorimotorlab van het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour aan de Radboud Universiteit Nijmegen: o Prof. Dr. Pieter Medendorp, hoogleraar Sensomotorische Integratie; o Dr. Femke Maij, postdoctoraal onderzoeker; o Drs. Jeroen Atsma, promovendus o Drs. Bart Alberts, promovendus.
2
Handleiding voor leraren bij het thema ‘Waarnemen en bewegen’ 1. Waarom het thema ‘Waarnemen en Bewegen? Als eerste thema dat volledig uitgewerkt is voor de aanpak ONDERZOEKEND excelLEREN hebben we gekozen voor het thema ‘Waarnemen en Bewegen’. Dit thema is gebaseerd op de wetenschappelijke doorbraak van prof. Pieter Medendorp. Het thema is in een van de projectteams van het WKRU vertaald naar een project onderzoekend leren (Peeters, Meijer en Verhoeff, 2014). Op basis van de ervaringen van dat projectteam leek het ons een mooi thema waarbinnen ook gericht aandacht besteed kan worden aan de begeleiding van excellente leerlingen, aangezien: Het thema voldoende verdieping kan bieden, er kan inhoudelijk op meerdere niveaus ingestoken worden. Denk hierbij aan het schema waarnemen en bewegen wat excellente leerlingen nog diepgaander kunnen verkennen; De activiteiten in de verkenningsfase kunnen goed aangevuld worden met verdiepende activiteiten voor excellente leerlingen; Het thema sluit goed aan bij de belevingswereld van kinderen, het is betekenisvol voor ze. Ze zijn voortdurend bezig met waarnemen en bewegen en hoe hun hersenen hun bewegingen aansturen; Het thema is geschikt voor excellente leerlingen om zelf onderzoeksvragen bij op te stellen; Binnen het project komen veel soorten experimenten voor, waardoor de koppeling met het werk van wetenschappers duidelijk naar voren komt. Toelichting op het thema ‘Waarnemen en Bewegen’ Het onderzoek van Pieter Medendorp richt zich op belangrijke maatschappelijk implicaties. We zijn voortdurend in beweging en voeren tegelijkertijd ook allerlei acties uit. Schijnbaar onbewust anticiperen we op een beweging van ons lichaam, terwijl we tegelijkertijd de veranderende posities van onszelf en die van om ons heen bewegende mensen of objecten daarbij betrekken. Dit alles gebeurt onbewust en we hebben wonderlijke controlemechanismen die zorgen dat we de juiste beslissingen nemen, of niet. Pieter Medendorp en zijn onderzoeksgroep onderzoeken controlestrategieën van de hersenen voor waarneming en actie in veranderende omgevingen, wanneer mensen bewegen en op elkaar reageren.
3
2. Het project voorbereiden Voordat het project ‘Waarnemen en bewegen’ uitgevoerd kan worden in de klas is het belangrijk dat de leraar dit project goed heeft voorbereid. Deze voorbereiding zal enerzijds bestaan uit een inhoudelijke verdieping van het thema en de activiteiten die aan bod gaan komen. Anderzijds, betreft het ook een verdieping in de didactiek van onderzoekend leren en dan specifiek gericht op hoe je excellente leerlingen daarbij nog beter kunt begeleiden en maatwerk geven. Met betrekking tot de inhoudelijke verdieping van het thema, hebben we daarvoor de volgende documenten: Het hoofdstuk ‘Onderzoek naar Waarnemen en bewegen op het Donders Instituut’. Dit hoofdstuk gaat over de wetenschappelijke doorbraak van Pieter Medendorp en is speciaal voor leraren uit het basisonderwijs geschreven. Het hoofdstuk is eerder gepubliceerd in het boek ‘ Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, Onder invloed, en Gevaarlijke ideeën’ van het Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit Nijmegen. Dit hoofdstuk is volledig terug te vinden in bijlage 1. Als aanvulling op het hoofdstuk is er een powerpointpresentatie beschikbaar. Deze presentatie gaat vergezeld met een audio-file. Deze powerpointpresentatie heeft Pieter Medendorp gegeven aan leraren en pabo-studenten die de Winterschool hebben bezocht begin 2013. Beide bestanden staan op de website www.wetenschapdeklasin.nl bij het tweede hoofdstuk van ONDERZOEKEND excelLEREN. De rechtstreekse link is: http://www.wetenschapdeklasin.nl/excelleren/h2-bewegen.html Met betrekking tot de voorbereiding van de didactiek voor onderzoekend leren en de organisatie in de klas verwijzen we leraren naar de volgende documenten: Het document ‘Onderzoekend leren met excellente leerlingen’ beschrijft de volgende aspecten: o Hoe leren (in potentie) excellente leerlingen? o Wat houdt de didactiek van onderzoekend leren in? o Wat zijn de uitgangspunten van ONDERZOEKEND excelLEREN, ofwel onderzoekend leren met excellente leerlingen? Om meer grip te krijgen hoe leraren de 3 typen excellente leerlingen het beste kunnen begeleiden is er een poster voor leraren beschikbaar. Een overzichtstabel dat toegespitst is op het project ‘Waarnemen en bewegen’, per stap van het onderzoekend leren zien leraren: o Welke voorbereiding er nodig is van de leraar per stap; o Welke activiteiten er met de hele klas gedaan kunnen worden, o Welke activiteiten er voor excellente leerlingen ingezet kunnen worden. Deze overzichtstabel is te vinden in bijlage 2. Voor het vormgeven en plannen van het project hebben we een planningsblad gemaakt, deze is te vinden in bijlage 3. Modereren en effectieve feedback vanuit een ‘groeimindset’. Dit is beschikbaar in bijlage 4. Ter evaluatie van het project is er een evaluatieformulier voor de leraar beschikbaar. Hierin kunnen ook leerervaringen beschreven worden en aandachtspunten voor het vervolg. Deze is beschikbaar in bijlage 5.
4
Alvast een kijkje in de klas? Wil je een kijkje in de klas bij andere leraren? Je vind hier een link naar een filmpje dat laat zien hoe het project is uitgevoerd op basisschool ‘t Wijdtveld in Arcen. Daarnaast zijn er vele filmpjes die laten zien hoe het project ‘Waarnemen en bewegen’ is verlopen in een klas waarbij niet gedifferentieerd werd tussen ‘reguliere’ en excellente leerlingen. Deze filmpjes kunnen wel inspiratie en verduidelijking bieden. http://www.wetenschapdeklasin.nl/boeken/boek-3-waarnemen-enbewegen-onder-invloed-en-gevaarlijk-ideeen/h2-bewegen.html
5
Bijlage 1 Het hoofdstuk ‘Onderzoek naar Waarnemen en bewegen op het Donders Instituut’. Dit hoofdstuk gaat over de wetenschappelijke doorbraak van Pieter Medendorp en is speciaal voor leraren uit het basisonderwijs geschreven. Het hoofdstuk is eerder gepubliceerd in het boek ‘ Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, Onder invloed, en Gevaarlijke ideeën’ van het Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit Nijmegen.
6
Waarnemen en bewegen 2.1 Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut ‘Waarnemen en bewegen’ Pieter Medendorp (hoogleraar Sensomotorische Integratie), Femke Maij (postdoctoraal onderzoeker), Jeroen Atsma (promovendus) en Bart Alberts (promovendus). Allen zijn werkzaam in het sensorimotorlab van het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Inleiding Mensen zijn uitgerust met meerdere zintuigen, die ieder reageren op specifieke prikkels, zoals het oog op licht en het oor op geluid. Op basis van zulke continu veranderende prikkels bouwen we een waarneming op van dingen in onze omgeving, en vullen we ons geheugen met impressies van de wereld. Maar wat is het doel van onze waarneming? Een algemeen antwoord is dat de waarneming een rol speelt in het sturen en activeren van menselijk gedrag. De waarneming dient geen passieve beleving of statische ervaring, maar is een drijfveer voor actie. Acties brengen we tot stand met ons motorisch systeem. Door het activeren van onze spieren kunnen we kijken, reiken, rennen of ontsnappen aan gevaar. Maar de voordelen van bewegingen hebben ook een keerzijde. Bewegingen creëren een bron van verwarring voor de zintuigen, ofwel de waarneming. Als je bijvoorbeeld iets voelt op je huid kan het zijn dat je wordt aangeraakt door iets in de omgeving, of andersom, dat je zelf iets aanraakt in de omgeving door te bewegen. Hoe maakt onze waarneming het onderscheid? Algemeen geformuleerd: hoe komt de koppeling tussen waarnemen en bewegen tot stand? Het antwoord hierop vinden we in onze hersenen. In de zeventiende eeuw beschreef de Franse filosoof René Descartes al de koppeling tussen waarnemen en bewegen (zie afbeelding Descartes). Hij beschikte nog niet over de hedendaagse technieken om de rol van de hersenen te ontrafelen. Daarvoor had de wetenschap nog een lange weg te bewandelen. Inmiddels weten we dat zenuwcellen in de hersenen de informatie- en signaalverwerkers van het lichaam zijn. Laten we, om meer te weten te komen, als kleine mensjes (homunculi) opklauteren langs versleten ruggenwervels naar de cortex van het huis, om Anna Enquist te parafraseren. We komen dan langs een aantal belangrijke zintuigen. De receptoren in de huid, deel van het zogenoemde tastsysteem, voelen de stappen van onze kleine voeten. Bij de ogen zien we hoe lichtstralen het netvlies bereiken om beelden van de wereld achter te laten, wat scherper in het midden van het netvlies, de gele vlek, en wat vager eromheen. Bij de gehoorgang lopen we het oor in en zien hoe geluidsgolven in het slakkenhuis omgezet worden in elektrische signalen. We verbazen ons over de
34
De relatie tussen zien en bewegen, volgens Descartes.
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut uitgeholde ruimte ernaast, het binnenoor, waar we een verzameling van zakjes en buisjes tegenkomen, waarmee draai- en rechtlijnige hoofdbewegingen gevoeld worden. Dit diep verborgen zintuig wordt ook wel het vestibulaire systeem genoemd, maar we kennen het beter als het evenwichtsorgaan. Het helpt ons om balans te houden, zodat we kunnen lopen en fietsen.
t Tas
Zien
Hor
en
Ruiken
Zijaanzicht van de hersenen. Door de hersenen als een ballon op te blazen, kan zowel in de groeven (sulci) als op de windingen (gyri) gekeken worden.
In ons dagelijks leven zijn we ons niet bewust van de complexiteit onder ons schedeldak. Zonder moeite nemen we onze omgeving waar en met schijnbaar gemak komen onze interacties met de omgeving tot stand. Pas wanneer een nieuwe beweging geleerd moet worden, zoals bij ballet, merken we hoe moeilijk het is om waarnemen en bewegen goed op elkaar af te stemmen. Ook als we geblesseerd raken, bij sommige hersenziekten of vanwege ouderdom, raken waarnemen en bewegen minder goed op elkaar afgestemd. Er ontstaan fouten in de waarneming, bewegingen worden trager en minder nauwkeurig. Waarom dit gebeurt is een belangrijke vraag. Niet alleen om te begrijpen hoe de afstemming tussen waarnemen en bewegen in elkaar steekt, maar ook om deze afstemming te kunnen herstellen of verbeteren als die bijvoorbeeld door ziekte is aangetast. Hiervoor is wetenschappelijk onderzoek nodig naar de relatie tussen hersenen en gedrag en meer in het bijzonder naar de afstemming tussen waarnemen en bewegen. Op dit laatste richten wij ons in ons laboratorium, het sensorimotorlab van het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
35
Waarnemen en bewegen
Onder het schedeldak liggen onze hersenen, verdeeld in twee helften. Groeven en windingen wisselen elkaar af en creëren een enorm oppervlak met een dunne laag zenuwcellen, die beter zichtbaar is als we virtueel de hersenen als een ballon opblazen (zie afbeelding van zijaanzicht van de hersenen). Deze zenuwcellen, neuronen genoemd, miljarden in getal, communiceren door elektrische prikkels aan elkaar door te geven. De informatie van ieder zintuig wordt verwerkt in een specifiek hersengebied. Informatie arriveert daar met een zekere vertraging, die kan oplopen tot 100 milliseconden. Kijkinformatie vanuit de ogen komt aan in het achterste gedeelte van de hersenschors, de oren sturen de geluidsinformatie door naar de meer zijwaarts gelegen gebieden en het tastgevoel begint centraal bovenin. Daartussen liggen de hersengebieden die betrokken zijn bij het koppelen van waarnemen en bewegen, evenals het gebied waar onze eerdere ervaringen, herinneringen en kennis opgeslagen zijn.
Waarnemen en bewegen Prof. dr. Pieter Medendorp Pieter Medendorp studeerde technische natuurkunde aan de Hogeschool Enschede en experimentele natuurkunde, met specialisatie Biofysica, aan de Radboud Universiteit. In 2001 promoveerde hij aan de Radboud Universiteit op onderzoek naar de controle van oog-, hoofd- en armbewegingen voor perceptie en actie. Vervolgens werkte hij in Canada als postdoctoraal onderzoeker aan de York University in Toronto en de Western University in London. In 2003 werd hij als senioronderzoeker aangesteld bij het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, waar hij de onderzoeksgroep Sensorimotor Control leidt. Hij is bijzonder geïnteresseerd in hoe de hersenen de koppeling tussen waarnemen en handelen tot stand brengen, wat hij bestudeert met behulp van gedragsexperimenten, beeldvormende technieken en computersimulaties. Sinds september 2011 is hij hoogleraar Sensomotorische Integratie en sinds oktober 2011 directeur van het Centre for Cognition, binnen het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De juiste onderzoeksvraag Onderzoek naar de relatie tussen waarnemen en bewegen begint met het stellen van de juiste onderzoeksvraag. In onze onderzoeksgroep stellen we kleinere deelvragen. Met deze deelvragen kunnen we allerlei kenmerken van waarnemen en bewegen bestuderen, zoals: hoe interpreteren de hersenen onbetrouwbare informatie, hoe maken de hersenen keuzes, hoe maken de hersenen voorspellingen en hoe passen de hersenen zich aan een nieuwe omgeving aan? Verderop in deze paragraaf zullen we hier nader op ingaan. Wij doen een aanname in ons onderzoek, namelijk dat onze hersenen gedrag teweegbrengen dat optimaal is voor de doelen die het nastreeft. Maar let op: optimaal betekent niet foutloos of perfect. Optimaliteit heeft te maken met de manier waarop het brein met informatie omgaat. Wat is informatie? Om het begrip informatie te doorgronden is zijn tegenhanger eigenlijk handiger: het idee van onzekerheid. Je hebt meer informatie nodig om je onzekerheid te verminderen. Onzekerheid ontstaat wanneer gebeurtenissen bepaald worden door kans. Als je een euro opgooit, zijn er twee mogelijke uitkomsten (kop en munt) en is er dus 50 procent kans op kop en 50 procent kans op munt. Als je een dobbelsteen gooit, ben je nog minder zeker van de uitkomst, omdat er zes mogelijke uitkomsten zijn. Op dezelfde manier is de informatie van de zintuigen ook onzeker. Er zijn willekeurige schommelingen in de zintuiglijke signalen die de hersenen binnenkomen. We spreken dan van ruis op het signaal, te vergelijken met een radiozender die niet goed afgestemd is. Door de aanwezigheid van ruis is de informatie die de zintuigen leveren over dezelfde stimulus niet elke keer gelijk. Optimaliteit stelt dat het brein op de best mogelijke manier uit ruizige informatie de waarneming construeert. Dat wil zeggen, hoe ruiziger het signaal, hoe minder invloed het heeft op de waarneming. Hetzelfde geldt voor de signalen waarmee we onze spieren aansturen; probeer met darten maar eens drie keer achter elkaar in de roos te gooien. De variaties in de plek waar de dart terecht komt, geeft aan dat de signalen naar de spieren ruizig zijn. Deze ruis kan veranderen gedurende het leven, bijvoorbeeld ten gevolge van ziektes, of doordat neuronen afsterven naarmate we ouder worden. Optimaliteit gaat ervan uit dat het brein de spieren zo aanstuurt dat de effecten van ruis op de gemaakte beweging minimaal zijn. 36
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
Hoe het brein de koppeling maakt tussen waarnemen en bewegen kan op verschillende niveaus onderzocht worden. 1. We kunnen het brein, of beter gezegd een deel van het brein proberen na te bootsen met een computermodel. Als we hier toe in staat zijn, begrijpen we beter hoe de hersenen reageren tijdens bepaalde taken. 2. We moeten heel precies de output van het brein – de beweging – opmeten, om wetmatigheden in dit gedrag te ontdekken. Hiervoor gebruiken we allerlei apparatuur waarmee we bewegingen vastleggen, zoals speciale oog-camera’s, arm- en hoofdcamera’s en andere bewegingsregistratiesystemen (zie afbeelding van de oogvolgcamera). De gevonden wetmatigheden dienen als basis van computersimulaties, op eenzelfde manier als de natuurwetten ten grondslag liggen aan simulaties in de natuurkunde. 3. We kunnen meten aan de hersenen zelf. We kunnen bijvoorbeeld gebruikmaken van functionele magnetische resonantie imaging, fMRI, een techniek die de activiteit van hersengebieden meet op basis van hun doorbloeding. Een sterkere doorbloeding betekent een verhoging van de activiteit in een bepaald gebied. Andere methodes zijn magneto- en elektro-encefalografie (MEG en EEG), die magnetische en elektrische signalen van het brein oppikken. 4. We moeten aantonen dat er een directe relatie bestaat tussen geactiveerde hersengebieden en het menselijke gedrag. Dit kan door hersengebieden tijdelijk uit te schakelen, bijvoorbeeld door een techniek genaamd transcraniële magnetische stimulatie (TMS). Met TMS worden op het hoofd kortdurende magnetische pulsen gegeven, waarmee de hersenschors kortdurend onderdrukt kan worden. Ook kunnen we patiënten bestuderen met een hersenaandoening en aldus nieuw inzicht krijgen in het ziektebeeld. Dus om de relatie tussen waarnemen en bewegen te bestuderen, is een meervoudige onderzoeksbenadering van groot belang, een aanpak die loopt van het nabootsen op een computer, het meten van bewegingen en het registreren van hersenactiviteit tot aan het bestuderen van patiënten. Hieronder geven we een aantal voorbeelden van manieren waarop we de koppeling tussen waarnemen en bewegen onderzoeken. Onderzoek 1. Zien in beweging Onze ogen zijn bijzondere zintuigen. Het zijn een soort digitale camera’s, die razendsnel kunnen bewegen en signalen naar de hersenen sturen. Een belangrijk verschil met een digitale camera is echter dat onze ogen heel scherp zien in het midden (veel megapixels), maar veel minder scherp eromheen. Het gedeelte dat we heel scherp kunnen zien, is niet veel groter dan een euromuntje op armlengte! Omdat dit maar zo’n klein deel is, hebben we geleerd onze ogen te bewegen om zo onze omgeving af te scannen. Als je iemand ziet lezen, is dat goed te zien: de
Oogvolgcamera’s waarmee oogbewegingen gemeten worden.
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
37
Waarnemen en bewegen
Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut
Waarnemen en bewegen ogen blijven een fractie van een seconde staan en springen vervolgens razendsnel naar het volgende deel van de zin. In ons dagelijks leven maken we drie tot vier van zulke snelle oogbewegingen per seconde¹. In de afbeelding zie je oogbewegingsdata van een proefpersoon gedurende drie minuten. Tijdens dat verspringen van de ogen, zien we dan eigenlijk wel iets? Als je voor een spiegel staat en je kijkt van je linker- naar je rechteroog, dan zie je de beweging van Oogbewegingsopnamen (rechts) van een je ogen niet. We zijn nagenoeg blind tijdens proefpersoon die drie minuten naar de foto van het zo’n snelle oogbeweging. Probeer ook eens meisje kijkt (links). De dunne lijntjes geven de snelle het volgende: kijk recht vooruit met je lin- oogbewegingen weer, de zwarte puntjes komen overeen met de fixaties (het stilstaan van het oog). keroog gesloten en leg je rechter wijsvinger vlak naast je rechteroog (niet bij je neus, maar aan de andere kant). Druk nu voorzichtig tegen je oogbol. Wat zie je? Doordat ons oog een klein beetje beweegt, lijkt de wereld te wiebelen! Dit illustreert iets waar wetenschappers zich al honderden jaren het hoofd over breken. Als we het beeld van onze ogen zouden opnemen en vervolgens zouden terugzien op een tv, dan zouden we helemaal duizelig worden van alle bewegingen. Toch ervaren wij onze omgeving doorgaans als stabiel. Hoe kan dat?
ail
38
CC
Em
Er is een belangrijk verschil tussen ‘normale’ oogbewegingen en het bewegen van je oog met behulp van je vinger. Voorin onze hersenen zit een gebiedje dat onze oogspieren aanstuurt. Als dit gebiedje besluit je oog te bewegen, dan stuurt het niet alleen een signaal naar je oogspieren, maar ook een kopie van dit signaal naar de waarnemingsgebieden in de hersenen. Dit andere deel gaat vervolgens, op basis van ervaringen, voorspellen hoe de wereld eruit zal zien nadat de oogbeweging gemaakt is. Na de oogbeweging bepaalt je brein of de voorspelling ongeveer klopt. Als dat zo is, dan ben je niet verrast en zie je nog steeds een stabiele wereld. Het brein stuurt als het ware een e-mail naar de oogspieren en gelijktijdig een cc-tje naar de waarnemingsgebieden om ze te vertellen dat de veranderingen die binnenkomen door het brein zelf veroorzaakt zijn, en niet door de buitenwereld. Op deze manier kunnen de hersenen dus onderscheid maken tussen extern en intern veroorzaakte gebeurtenissen. Bij het met de vinger bewegen van je oog gaat er geen signaal naar je oogspieren; dit is dus een externe gebeurtenis. Er wordt geen kopie verstuurd en dus ook geen voorspelling gemaakt. Je bent verrast en ziet een instabiele wereld.
In analogie met de cc in het e-mail verkeer, maakt het brein een kopie van een motorisch signaal om op de sensorische consequenties van de beweging te anticiperen.
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut
Om door de wereld te kunnen navigeren, moet onze waarneming niet alleen stabiel blijven tijdens oogbewegingen, maar ook tijdens hoofd- en lichaamsbewegingen. Als je in de trein naar buiten kijkt, zie je bomen dichtbij voorbij schieten terwijl het kerkje in de verte op een vaste locatie lijkt te blijven. Dit wordt bewegingsparallax genoemd en is gemakkelijk te demonstreren door eerst de blik te richten op een voorwerp op grote afstand en dan een paar stappen zijwaarts te zetten: de richting van een dichtbij doel verandert veel meer dan die van een ver doel. Als we bijvoorbeeld met onze ogen niet precies naar het object kijken, maar juist ervoor of erachter, dan lijkt het alsof het object meer naar rechts of naar links wordt waargenomen. Dit heeft natuurlijk grote invloed op het reiken en grijpen van deze objecten.
Parietale cortex
Anticipatie van sensorische consequenties in de pariëtale schors, gemeten met fMRI.
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
39
Waarnemen en bewegen
Een gerelateerd voorbeeld is kietelen. We weten allemaal dat we ons zelf niet kunnen kietelen, maar dat we wel gekieteld kunnen worden door anderen. Het brein maakt een voorspelling van de zintuiglijke informatie op basis van de zelf gegenereerde motorische signalen en trekt die af van de daadwerkelijk zintuiglijke informatie; wat overblijft, is extern veroorzaakt. In ons sensorimotor laboratorium proberen wij onder andere uit te zoeken hoe ons brein zo’n voorspelling maakt. Recentelijk hebben we aangetoond dat de pariëtale schors in de hersenen, een gebied vlak onder je kruin, hierbij een belangrijke rol speelt. Het experiment ging in als volgt. Proefpersonen lagen in een fMRI- scanner en keken naar een aantal objecten op een tafel. Door het maken van een oogbeweging tussen het bloemvaasje en de krant schoof het koffiekopje van het ene blikveld naar het andere. Deze verandering van het beeld op het netvlies werd op geanticipeerd door neurale activiteit in de pariëtale schors, die steeds voorspelde waar het kopje gezien zou worden na de oogbeweging, met als resultaat een stabiele waarneming van de objecten.
Waarnemen en bewegen Onderzoek 2. Bouwen aan vertrouwen De koppeling tussen waarnemen en bewegen hangt af van de manier waarop het brein met ruizige signalen omgaat. Uit de stroom van signalen uit verschillende zintuigen, alle ruizig, moet in het brein de waarneming ontstaan. Wanneer bijvoorbeeld iemand spreekt, horen we geluid via onze oren en zien we de gelaatsuitdrukking en beweging van de lippen via onze ogen. De waarneming heeft dus te maken met de integratie en interpretatie van informatie uit meerdere zintuigen (ogen, gehoor, evenwicht, tast, et cetera). Het meest optimaal is dat het brein de signalen die dezelfde informatie bevatten, combineert. De vraag is of de hersenen dit doen. Stel je bijvoorbeeld eens voor dat je meerdere keren moet wijzen naar een lampje op een tafel dat kort geflitst wordt, terwijl je zelf in het donker zit. Afbeelding A toont de eindpunten van verschillende pogingen, aangeven met plusjes. Er is dus wat spreiding in de eindpunten. Deze spreiding is een maat voor de ruis van de signalen die betrokken zijn bij de koppeling van waarnemen en bewegen. Afbeelding B toont de resultaten als er gewezen wordt naar een onzichtbare geluidsbron die een kort piepje geeft. De spreiding in de eindpunten is duidelijk groter dan bij het lampje. Dit betekent dus dat de informatie die via ons gehoor binnenkomt en de wijsbeweging moet aansturen minder betrouwbaar is. Hoe wijzen we als de flits en het piepje gelijktijdig gegeven worden? De hersenen beschikken nu dus over twee soorten signalen (visuele en auditieve), die beide de positie van het doel aangeven. In afbeelB C ding C zien we het resultaat: er is minder A spreiding in de eindpunten van de beweging in vergelijking met zowel afbeelding A als B. Dus door het combineren van twee ruizige informatiebronnen bouwt het brein De spreiding in de eindpunten (+) van een groter vertrouwen op dan op basis van wijsbewegingen naar een visueel doel (A), een enkelvoudige bronnen, hetgeen inderdaad auditief doel (B) en een visueel-auditief doel (C). het meest optimale is om te doen. Zintuiglijke informatie is echter niet de enige bron van informatie waarmee de hersenen vertrouwen opbouwen. Er is ook een andere vorm van informatie, namelijk eerder opgedane kennis. Dit is informatie die je verzamelt tijdens je leven en die je opslaat in het geheugen. We weten bijvoorbeeld dat het onwaarschijnlijk is dat het in de zomer vriest. Een ander voorbeeld is de interpretatie van de signalen van het evenwichtsorgaan. De meest voorkomende toestand in ons dagelijks leven is dat we rechtop zitten of staan. Dit is de eerder opgedane kennis. Het brein ontvangt de zintuiglijke signalen, niet alleen van het evenwichtsorgaan, maar ook visuele informatie en informatie uit de tastzintuigen in de handen. Daarnaast is er de eerder opgedane kennis. In het laboratorium onderzoeken we dit proces door gebruik te maken van een door elektromotoren aangedreven kantelstoel. Door het precies meten van de waarneming bij verschillende kantelstanden, opgelegd door deze kantelstoel, kunnen we terug redeneren wat de ruizigheid van de verschillende betrokken zintuigen is, maar ook bepalen welke kennis het brein al heeft opgeslagen. In een vervolgstap kunnen we dan berekenen hoe het systeem reageert met een volledig defect zintuig en zo het gedrag van bepaalde patiëntpopulaties, bijvoorbeeld patiënten met een uitgevallen evenwichtsorgaan, nabootsen.
40
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut
Evenwichtsorgaan
Voorkennis
Ogen
Ruimtelijke oriëntatie is een proces waarbij meerdere zintuigen betrokken zijn. De kantelstoel draait de proefpersoon zijwaarts naar verschillende kantelstanden. De proefpersoon geeft vervolgens een schatting van zijn/haar gevoelde kantelstand of schat de oriëntatie van een visuele lijn voor hem/ haar. Uit de metingen kan de betrokken informatie (drukzintuigen, ogen, evenwichtsorgaan en voorkennis) gereconstrueerd worden.
Onderzoek 3. Kiezen in beweging Stel je gaat op de fiets naar school. De ingang van de school is aan de achterkant en als je vlak voor school bent, kun je kiezen: ga je linksom of rechtsom. Linksom is misschien net iets korter, maar er is daar ook een vervelende hond in de buurt, en een smal bruggetje. En wat doe je als er plotseling een tak van een boom voor je fiets valt? Probeer je zo hard mogelijk te remmen? Of spring je snel van je fiets? Met andere woorden, welke keuzes maak je en waarom? Het meest optimaal is dat het brein een kostenbatenanalyse maakt. Zo zijn oogbewegingen naar interessante objecten of personen sneller dan die naar saaie. Naast de beloning – snel het aantrekkelijke object zien – is het natuurlijk ook zo dat de kosten voor de ene activiteit hoger zijn dan voor de andere. De ene actie kost meer energie dan Een bewegingsplatform om waarnemen, keuzes en actie in beweging te onderzoeken. de andere. Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
41
Waarnemen en bewegen
Drukzintuigen
Waarnemen en bewegen In onze onderzoeksgroep kijken we naar dit soort besluitvorming terwijl mensen in beweging zijn. We zetten mensen op een bewegingsplatform. Op een willekeurig moment verschijnen er twee lampjes. Dan is het ieders taak om zo snel mogelijk naar één van beide lampjes te wijzen. Welk lampje kiezen ze en met welke arm? Wijzen ze met hun voorkeurshand of met de dichtstbijzijnde hand? Het blijkt dat mensen in beweging andere keuzes maken dan wanneer ze stilstaan. Waarom dit zo is, wordt op dit moment onderzocht, maar het lijkt zeker dat waarnemen, beslissen en bewegen niet onafhankelijk bestudeerd kunnen worden. Onderzoek 4. Leer van je fouten De afstemming tussen waarnemen en bewegen komt niet vanzelf tot stand, maar moet geleerd worden en voortdurend aangepast. Van kleins af aan zijn we daar constant mee bezig. We hebben leren lopen, praten, ballen vangen enzovoort. De bijstelling gaat te allen tijde door, bijvoorbeeld omdat de omgeving verandert, omdat ons lichaam verandert als we groter en zwaarder worden of omdat we een bril zijn gaan dragen. Ook hier speelt optimaliteit weer een rol. Het heeft geen zin om bij elke willekeurige verstoring bij te stellen. Alleen als verstoringen consistent lijken te zijn, moeten we rekening met ze houden. Niet elke hobbel in de weg moet tot ander stuurgedrag leiden, maar met een caravan rijden we wel anders dan zonder. Deze bijstelling of adaptatie is wat we aanduiden met plasticiteit, of aanpassingsvermogen, van het brein. De kleine hersenen – het cerebellum – spelen hierbij een belangrijke rol. Onderzoekers uit verschillende landen bestuderen hoe je bewegingen het beste kunt leren. Tot nu toe is veel van dit onderzoek naar adaptatie of leerprocessen uitgevoerd in eenvoudige laboratoriumsituaties. Bijvoorbeeld door iemand te leren zijn reikbewegingen aan te passen om een bepaalde weerstand of tegenkracht te compenseren. Wij zijn recentelijk begonnen met het bestuderen van dergelijke leerprocessen in situaties waarbij het hele lichaam een versnellende beweging ondergaat. Een soortelijke ervaring wordt opgedaan wanneer een bus plotseling afremt en passagiers de veiligheidsrail moeten vastgrijpen om zichzelf staande te houden. Onze proefpersonen nemen plaats op een bewegingsplatform en worden gevraagd naar lampjes te reiken. Zodra hun hand beweegt, beweegt ook het platform en ontstaat er een grote afwijking in de reikbeweging. Maar naarmate dezelfde verstoring vaker waargenomen Nieuwe EK bal nog grilliger. Ook Rafael van der wordt, zal de proefpersoon een steeds rechtere Vaart sprak zich uit over de bal: “Niet normaal reikbeweging gaan maken. Die afnemende hoe die bal zwabbert. Daar kun je echt niet aan afwijking kunnen we beschrijven in een leer- wennen”, aldus Van der Vaart. Iker Casillas, de kromme. Hoe kleiner de afwijking is, des te doelman van Spanje, ging zelfs zo ver de bal beter kon de proefpersoon met de verstoring een ‘strandbal’ te noemen. door het bewegingsplatform omgaan.
42
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut
na 1 keer
na veel oefening
Motorisch leren tijdens lichaamsbewegingen.
Andere vragen die wij proberen te beantwoorden zijn: Leer ik beter door steeds hetzelfde te herhalen in dezelfde omstandigheden? Leer je bijvoorbeeld beter schieten door altijd met dezelfde bal te oefenen, dezelfde afstand tot het doel te nemen en onder dezelfde weersomstandigheden te trainen? Of leer je beter door in verschillende omgevingen te leren, met verschillende ballen, in wind en regen? Ook onderzoeken we of een taak die je met je linkerhand hebt geleerd daarna sneller geleerd wordt met je rechterhand. Op deze manier proberen we de generalisatie van leerprocessen in kaart te brengen, wat uiteindelijk belangrijke praktische consequenties kan hebben voor bijvoorbeeld revalidatie of trainingsmethodieken in sport. Schema voor onderzoek naar en begrip van de relatie tussen waarnemen en bewegen De vier besproken onderzoeken hebben we nog eens weergegeven in een schema. In dit schema zijn waarnemen (rode box) en bewegen (blauwe box) direct gekoppeld. De bewegingsmodule bepaalt de signalen naar de spieren: deze veranderen de relatie tussen het lichaam en de omgeving (groene box). Deze veranderingen worden gedetecteerd door de zintuigen (paarse box), die ruizige informatie naar de waarnemingsmodule in de hersenen sturen. De veranderingen worden ook geanticipeerd door de voorspeller (blauwe box) op basis van een kopie van het Frontale schors Actie selectie (kosten/baten)
Bewegen
Lichaam + omgeving
Motorisch signaal Cc:
Kennis
Waarnemen
Voorspellingen
Voorspeller
Cerebellum
Pariëtale schors Metingen
Zintuigen
Zien
Tast
Evenwicht
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
43
Waarnemen en bewegen
Wat gebeurt er als we het platform ineens niet meer laten bewegen op het moment van de reikbeweging? Omdat je niet weet dat het platform stil blijft staan, maakt de armbeweging een afwijking in tegengestelde richting. Dit komt doordat je probeert tegen de verwachte beweging van de stoel in te gaan; je compenseert dan dus voor de verwachte beweging van de stoel. Het duurt even voordat je dit gecorrigeerd hebt en weer rechtdoor reikt naar de lampjes. Je moet de geleerde beweging en compensatie weer afleren.
Waarnemen en bewegen signaal (zoals de cc van een e-mail). Voorspellingen worden geleerd en aangepast (aangegeven met de schuine pijl door de blauwe box) als de relatie tussen lichaam en omgeving blijvend anders wordt. De waarnemingsmodule bouwt de meest waarschijnlijke waarneming op basis van de voorspellingen, de werkelijk zintuiglijke informatie (metingen) en eerder opgedane kennis. De waarnemingsmodule voorziet de bewegingsmodule van input, waarbij de actiekeuzes uiteindelijk gebaseerd worden op een kosten-batenanalyse. Belangrijke neurale structuren waarvan wordt gedacht dat die betrokken zijn bij deze processen zijn aangeven in het schema, zoals de pariëtale en frontale cortices en het cerebellum. Dit schema vormt de leidraad voor ons onderzoek. Het gaat uit van optimaliteit en bestudeert daarmee de essentiële kenmerken van de koppeling tussen waarnemen en bewegen, zoals representeren, interpreteren, voorspellen, kiezen en aanpassen. Een belangrijke uitdaging voor toekomstig onderzoek is dit schema te testen in complexe, dynamische omgevingen, bijvoorbeeld als we zelf met ons hele lichaam in beweging komen en moeten waarnemen en bewegen onder tijdsdruk, zoals op het sportveld of in het verkeer. Dit schema is behulpzaam wanneer we een brug willen slaan naar de kliniek. Het proces van waarnemen en bewegen verandert als we geblesseerd raken tijdens het sporten of als we ouder worden en met ziekte te maken krijgen. Veroudering gaat gepaard met een toename in leeftijdsgerelateerde stoornissen in de waarneming, zoals gezichtsverlies, of evenwichtsstoornissen, verminderde motoriek en een toename van neurodegeneratieve ziekten, zoals de ziekte van Alzheimer en Parkinson. Onderzoek naar de koppeling van waarnemen en bewegen is daarvoor onontbeerlijk.
Vici-subsidie voor neurowetenschapper Pieter Medendorp² Datum bericht: 22 december 2011 Pieter Medendorp, hoogleraar Sensomotorische integratie verbonden aan het Donders Institute van de Radboud Universiteit Nijmegen ontvangt een Vici-subsidie van 1,5 miljoen Euro van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Daarmee gaat hij de komende vijf jaar onderzoek doen naar de rol van de hersenen bij het kiezen voor de meest effectieve of efficiënte acties in een onzekere, dynamische omgeving. Medendorp is de vierde Radboudonderzoeker die dit jaar een Vici-subsidie ontvangt. Waarnemen, bewegen, bewegen We zijn voortdurend in beweging en voeren tegelijkertijd ook allerlei acties uit. Schijnbaar onbewust anticiperen we op een beweging van ons lichaam, terwijl we tegelijkertijd de veranderende posities van onszelf en die van ons omringende, bewegende mensen of objecten daarbij betrekken. Ook beslissen we om bepaalde objecten te vermijden en de meest effectieve actie uit te voeren, we anticiperen zelfs op de keuzes die we daarna zelf maken. Dit alles gebeurt onbewust en we hebben wonderlijke controlemechanismen die zorgen dat we de juiste beslissingen nemen, of niet.
44
Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
Onderzoek naar waarnemen en bewegen op het Donders Instituut Voetballen Pieter Medendorp licht toe: ‘Ik vergelijk het vaak met voetballen. Stel je voor je bent Barcelona’s spits Lionel Messi en je speelt de finale in de Champion’s League. Je bent constant in beweging: dribbelend, sprintend op topsnelheid. Tegelijkertijd houd je de posities van de teamgenoten in de gaten, passeert drie aanvallende tegenstanders die je uit balans proberen te brengen en schiet de bal op het juiste moment, met linker- of rechtervoet en scoort! Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe goed mensen zijn in het waarnemen, kiezen en handelen, terwijl ze zelf ook bewegen.’ Vestibulaire slee
Waarnemen en bewegen
Hoe het brein dit regelt, gaat Medendorp de komende vijf jaar verder onderzoeken met een team van vijf medewerkers: twee postdoc’s, twee aio’s en een technicus. Dat gebeurt met verschillende technieken in het Donders Sensorimotorlab (www.sensorimotorlab.com). Zo nemen proefpersonen plaats in een vestibulaire slee - een slee die beweegt en je evenwicht verstoort - waarna er verschillende krachten op hen worden uitgeoefend terwijl ze in beweging zijn. Tegelijkertijd krijgen ze visuele of andere sensorische informatie, die soms past in een beweging, maar soms ook tegennatuurlijk is. Hierbij worden bewegingen van ogen, armen, handen en benen gemeten in verschillende condities. TMS ‘We zijn geïnteresseerd in wat er gebeurt in de sensomotorische gebieden van het brein. Deze zijn betrokken bij de voorbereiding van de beslissing om tot actie over te gaan,’ vertelt Medendorp. ‘Dat is geen statisch proces, maar een voortdurend actief netwerk, dat we in kaart willen brengen door meting met Electro-encefalographie (EEG). Daarnaast gaan we knooppunten manipuleren met TMS.’ TMS (Transcraniële Magnetische Stimulatie) is een methode waarmee tijdelijk delen van het brein kunnen worden uitgeschakeld. ‘Door systematisch bepaalde verbindingen te manipuleren en die te koppelen aan de voorbereiding van een actie, hopen we erachter te komen hoe het brein keuzes maakt voor een beweging, maar ook anticipeert op de keuzes die we maken. Ook een ERC Eerder dit jaar ontving Pieter Medendorp ook al een Europese Starting Grant van anderhalf miljoen euro. Dat onderzoek is gericht op taakuitvoering en gaat over de rol van sensorische, motorische en cognitieve signalen terwijl we in beweging zijn.
Verwijzingen (1) Yarbus, A. L., ‘Eye movements during perception of complex objects’, In: Eye Movements and Vision, Riggs, L. A. (Ed.), pp. 171–196, Plenum Press, New York, 1967. (2) Radboud Universiteit Nijmegen, Vici-subsidie voor neurowetenschapper Pieter Medendorp, http://www.ru.nl/@834967/pagina/ (21-6-2013) Deze paragraaf is afkomstig uit: Peeters, M., Meijer, W., & Verhoeff, R. (red.) (2014). Wetenschappelijke doorbraken de klas in! Waarnemen en bewegen, onder invloed, en gevaarlijke ideeën. Nijmegen: Wetenschapsknooppunt Radboud Universiteit www.wetenschapdeklasin.nl
45
Bijlage 2 ONDERZOEKEND excelLEREN
= Wanneer er een aangegeven staat in de tabel wordt hiermee bedoeld dat deze activiteit(en) of dit hulpmiddel essentieel is voor het goed uitvoeren van deze fase. Andere hulpmiddelen of activiteiten zijn een suggestie en kunnen tijdens deze fase ingezet worden.
Stap 1: Introductie Doel Leerlingen introduceren met het thema. Verwondering en nieuwsgierigheid opwekken.
Voorbereiding
Bedenk bij het thema activiteiten die aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen en waar ze enthousiast over worden. (Zie bijlage ‘activiteiten introductiefase’) Filmpje: http://www.hetklokhui s.nl/tvuitzending/1688
Activiteiten in de klas
Maak de kinderen nieuwsgierig en laat ze zich verwonderen door iets nieuws in de klas te introduceren of de kinderen iets nieuws te laten ervaren. (Zie bijlage ‘activiteiten introductiefase’)
Welke hulpmiddelen? Hints & tips?
Wisselende groepen maken. De ene keer de ontwikkelingsgelijk en bij elkaar, de andere keer heterogene groepen.
Excellente leerlingen
Hulpmiddelen: Inzetten van conceptcartoons. (Zie bijlage ‘conceptcartoons’) Coöperatieve werkvormen gebruiken, bijvoorbeeld: ‘mix tweetal gesprek’ of ‘ binnen en buitenkring’. (Zie bijlage ‘coöperatieve werkvormen’) Hints & tips: Vraag de succesvolle leerling specifiek over waar hij/zij enthousiast van wordt. Om te voorkomen dat dit te veel angst oproept; laat kinderen daar eerst in tweetallen over praten. Bespreek het feit dat sommige kinderen veel tijd nemen om iets te vertellen en andere weinig. Overweeg in overleg wat je daaraan kunt
Leerlingen een overzicht geven van de cyclus van het onderzoekend leren
Stap 2: Verkennen Doel Voorkennis ophalen en uitbreiden
Voorbereiding
Bedenk diverse activiteiten gekoppeld aan het thema waarmee kinderen (gestructureerd) kunnen aanrommelen. Dit zijn activiteiten die vragen oproepen bij kinderen. (Zie bijlage ‘activiteiten voor de
Poster introduceren aan de leerlingen. Welke stappen zijn er? Wat hoort daarbij? Hoe komt wetenschappelijke kennis tot stand?
Activiteiten in de klas
Breng in kaart wat de leerlingen al weten over het onderwerp bijvoorbeeld door een kringgesprek waarin de kinderen hun eigen ervaringen mogen delen of door de
doen (time timer?). Voorkom dat de enthousiaste (creatieve) leerlingen het gevoel krijgt steeds afgekapt te worden.
Hulpmiddelen: Poster (zie bijlage ‘poster’) Hoe komt wetenschappelijke kennis tot stand? (Zie bijlage ‘hoe komt wetenschappelijke kennis tot stand?’) Welke hulpmiddelen? Hints & tips? Hulpmiddelen: Vragenmuur (zie bijlage ‘vragenmuur’) Klassikale mindmap (zie bijlage ‘klassikale mindmap’)
Excellente leerlingen
Hulpmiddel: Op een schaal van bijvoorbeeld 1 tot 10 aangeven: waar zit ik met mijn kennis over dit thema? Wat weet ik al? Wat weet ik nog niet? Conceptcartoons inzetten (Zie bijlage
verkenningsfase’). Laat een aantal leerlingen zelf een periscoopbril maken, deze zijn nodig voor een activiteit in de verkenningsfase. Zie http://www.unawe.nl/s tatic/archives/educatio n/pdf/Periscoop.pdf voor een instructie hiervoor.
Leerlingen zijn zich bewust van eigen kennis tegen einde van verkenningsfase
Ga na of de kinderen al goede onderzoeksvragen hebben gesteld op de vragenmuur.
vragenmuur te introduceren. Een aantal kinderen maken een periscoopbril. Kinderen doen middels diverse activiteiten kennis en ervaring op over het onderwerp.( Zie bijlage ‘activiteiten voor de verkenningsfase’). Activeer de voorkennis van de leerlingen over het thema, bijvoorbeeld door gezamenlijk een mindmap te maken.
De leerkracht clustert de vragen die op de vragenmuur zijn gekomen. Zo worden er groepjes van kinderen
‘conceptcartoons’) T-schema. (Zie bijlage ‘T-schema’ en ‘conclusies trekken bij T-schema’) Coöperatieve werkvormen inzetten. (Zie bijlage ‘coöperatieve werkvormen’)
Hints & tips: Succesvolle leerling: Let op dat hij/zij zelf met iets komt. Maak het ‘dwingend’; ieder kind moet minstens een ding noemen/ een post-it ophangen. Creatieve leerling: geef een duidelijke begrensde taak, waar hij/zij flink de tanden in moet zetten. Waardeer het enthousiasme.
Hints & tips: Tijdens het uitvoeren van de verkenningsactivit eiten de leerlingen ervan bewust maken wat ze al
Hints & tips: Houdt rekening met gedragsprofiel van leerlingen bij de samenstelling van groepjes. Daar zijn verschillende
gevormd die nog vragen hebben over een zelfde subthema.
Stap 3: Opzetten onderzoek Doel Andere leerlingen kunnen aanspreken op elkaars taak en wijze van communiceren
Voorbereiding
Controleer of er goede groepjes zijn gevormd van kinderen die vragen hebben over een zelfde subthema. PowerPoint met de verschillende rollen. (Zie bijlage ‘overzicht van rollen’).
Activiteiten in de klas
De kinderen gaan vanaf hier in groepjes aan de slag. Elk kind krijgt binnen het groepje een rol toegekend. Ga in gesprek met de klas over de verschillende rollen binnen een groepje. Kinderen schrijven dit in hun eigen logboek.
weten en nog willen weten betreffende het onderwerp. Na afloop van de activiteiten in de verkenningsfase bespreken hoe deze activiteiten verbonden zijn aan de theorie die leerlingen daarvoor verkregen hebben.
mogelijkheden voor (juist mengen, of juist niet), maar wees er in ieder geval bewust van.
Welke hulpmiddelen? Hints & tips?
Excellente leerlingen
Hulpmiddelen: Via PowerPoint bespreken welke rollen er zijn en welke onderdelen van effectieve communicatie belangrijk zijn. (Zie bijlage ‘overzicht van rollen’ en ‘overzicht van effectieve communicatie’). Leerlingen in hun logboek laten schrijven. (Zie bijlage ‘logboek’).
Hint & tips: Let bij het maken van de groepjes op de rolverdeling van de kinderen. Welk kind wordt de voorzitter? Is het mogelijk het voorzitterschap te rouleren? Een autonoom zelfsturende leerling zou het voorbeeld kunnen geven voor goed voorzitterschap, zodat daarna een succesvolle en een creatieve leerling het kunnen leren. Evalueer op een
Hints & tips: De leerlingen vanaf deze fase telkens aanspreken op hun rol en dat ook de leerlingen zelf laten doen. Bij problemen in een groepje leerlingen wijst de leerkracht op gebruik effectieve communicatie om het probleem op te lossen. Voor onderzoekend leren op niveau 2
Bekijk de voorbeeld onderzoeksvragen en de uitwerkingen daarbij. (zie bijlage ‘voorbeeld onderzoekvragen en uitwerkingen’)
Geef de kinderen per groepje een onderzoeksvraag.
Hulpmiddel: Het schema met de onderzoeksvragen en de uitwerkingen. ( zie bijlage ‘voorbeeld onderzoekvragen en uitwerkingen’)
Voor onderzoekend leren op niveau 3: Oefenen met een goede onderzoeksvraag
Verdiep je in de criteria voor een goede onderzoeksvraag. (zie bijlage ‘vragenmachientje’) Bedenk zelf een paar goede (en foute) onderzoeksvragen behorende bij het thema als voorbeeld. (zie bijlage
Laat de kinderen per groepje een mindmap maken over wat ze tot nu toe geleerd hebben. Dit geeft overzicht en van hieruit kunnen ze de stap maken naar het opzetten van een onderzoeksvraag.
Hulpmiddelen: Vragenmachientje met criteria voor onderzoeksvraag. (zie bijlage ‘vragenmachientje’ )
veilige manier hoe leerlingen hun rol vervullen. Bijvoorbeeld: ieder groepslid moet de rol evalueren met een top en een tip.
Hulpmiddel: ‘Zoek de valse’: Kinderen maken goede en foute onderzoeksvragen. Welke vraag is fout? Groepjes met elkaar laten vergelijken. (zie bijlage ‘coöperatieve werkvormen’) Vragenmachientje
‘vragenmachientje’)
Voer een gesprek met de klas over criteria waaraan een goede onderzoeksvraag volgens hen moet voldoen. Oefen met de kinderen het opstellen van een onderzoeksvraag. Bespreek de criteria waarmee ze de kwaliteit van hun vraag kunnen beoordelen.
zonder ingevulde criteria. Leerlingen moeten zelf bedenken aan welke goede criteria een goede onderzoekvraag zou moeten voldoen. (zie bijlage ‘leeg vragenmachientje’) Stel eisen aan de onderzoeksvraag. Geen opzoek, navraag, kijk- en vergelijk of meetvragen, maar wel analyse- of verbandsvragen.
Hints & tips: Stel gerichte vragen aan de succesvolle leerling en maak duidelijk dat geen antwoord (ook niet het ‘foute’ antwoord) verkeerd is. Biedt structuur aan de creatieve leerling, zonder dat deze zich afgewezen voelt.
Voor onderzoekend leren op niveau 3: Een goede onderzoeksvraag opstellen
Koppeling met echt wetenschappelijk onderzoek kunnen maken
De kinderen vullen met hun groepje het eerste gedeelte van het onderzoeksplan (werkblad) in (t/m de stap ‘de onderzoeksvraag is’)
Hulpmiddelen: Onderzoeksplan (werkblad). (Zie bijlage ‘onderzoeksplan’) Hints & tips: Leerlingen eraan herinneren de mindmap te gebruiken bij het bedenken van hun onderzoeksvraag. Als de onderzoeksvragen van leerlingen er vaker niet doorheen komen, de leerlingen tips geven om de vraag beter te maken.
Hints & tips: Houdt in de gaten dat de succesvolle leerling een bijdrage levert. Expliciteer aan het groepjes dat het de verantwoordelijkheid van de hele groep is dat iedereen een bijdrage levert. Je zou de creatieve leerling kunnen vragen dit in de gaten te houden; dit geeft hem/ haar een belangrijke rol en voorkomt dat hij/zij zelf steeds aan het woord is. Geef als leerkracht de succesvolle leerling feedback die op de taak/onderzoeksvraa g gericht is. Geef de autonoom zelfsturende leerling de ruimte.
Leg uit hoe een wetenschapper onderzoek doet door middel van een schema en/of het laten zien van
Hulpmiddelen: Schema : koppeling met wetenschappelijk onderzoek (Zie bijlage ‘koppeling
Hints & tips: Vind niks gek. Zeg niet te snel ‘ dat kan niet’, maar stel wel (positief) kritische vragen: hoe denk je
filmpje.
Een onderzoek kunnen opzetten
Verdiep je in de onderdelen die een onderzoeksopzet vereisen. (Zie bijlage ‘voorbeeld van een onderzoeksplan’ en ‘uitleg onderzoeksplan’).
Uitleggen wat ‘eerlijk onderzoek doen’ is. Wanneer je wilt weten waardoor iets komt bijvoorbeeld: ‘Hoe groeit een zonnebloem het beste?’ en je vergelijkt twee dingen, dan mag er maar één verschil zijn tussen de dingen die je vergelijkt. Dus wanneer je de invloed van water wilt achterhalen geef je de ene zonnebloem veel water en de andere zonnebloem weinig. Maar dan moeten de
met wetenschappelijk onderzoek’) Filmpje ‘hoe doen wetenschappers onderzoek’. (Zie bijlage ‘koppeling met wetenschappelijk onderzoek’)
Hulpmiddelen: Onderzoeksplan (werkblad) waar net genoeg vragen op staan om het onderzoek mee uit te kunnen voeren. (Zie bijlage ‘voorbeeld van een onderzoeksplan’). Poster van onderzoekend leren. (Zie bijlage ‘poster’) Hints & Tips: Bij beginnende onderzoekende leerders tips geven over het invullen van het onderzoeksplan als
dat we dat zouden kunnen doen? Dit is ook het moment om de succesvolle leerling erbij te betrekken: ‘ denk jij dat dit een goede vraag is/ of dit mogelijk is?’
Hulpmiddel: Relatiecirkels. (Zie bijlage ‘relatiecirkel’) Laat de leerlingen hun hypothese onderbouwen door middel van literatuur of het navragen van een expert. Hint & tips: Wanneer de kennis of inhoud voor een leerkracht hem of haar te boven gaat, raak dan niet in paniek, stop dan niet, maar geef aan dat je dit zelf ook niet weet en na vraag doet bij een expert (kan bijv. een ouder zijn). Houdt in de gaten dat
Stap 4: Onderzoek uitvoeren Doel Uitvoeren van onderzoek en het vastleggen van resultaten
Voorbereiding
Ga met de kinderen na of ze alle voorbereidingen klaar hebben (bijvoorbeeld
andere variabelen zoals zand en licht hetzelfde zijn. Model de kinderen door middel van een al ingevuld onderzoeksplan bij het invullen van het onderzoeksplan (werkblad). Blik terug naar de poster. Bij welke stap zijn we nu? Laat de kinderen in groepjes het onderzoeksplan (werkblad) verder zelf invullen. Per onderdeel laten afvinken door de leerkracht. Per groepje presenteren de kinderen hun onderzoeksplan (werkblad) aan de klas. Kinderen geven elkaar feedback.
Activiteiten in de klas
De kinderen voeren zelfstandig hun onderzoek uit. Ze werken samen aan
ze vastlopen of te lang bij één onderdeel blijven. Verwijs ze eerst terug naar het onderzoeksplan, Wanneer dit niet werkt kun je ze extra voorbeelden geven en als laatste help je ze daarna mee oplossen.
Welke hulpmiddelen? Hints & tips? Hulpmiddelen: Laat leerlingen hun voorlopige bevindingen in een
de succesvolle leerling een bijdrage levert. Expliciteer aan het groepjes dat het de verantwoordelijkheid van de hele groep is dat iedereen een bijlage levert. Je zou de creatieve leerling kunnen vragen dit in de gaten te houden; dit geeft hem/ haar een belangrijke rol en voorkomt dat hij/zij zelf steeds aan het woord is.
Excellente leerlingen
Hints & tips: Dit is ook een moment om juist de succesvolle leerling
Stap 5: Concluderen Doel Leerlingen tonen aan het verschil te begrijpen tussen verwerking van data, concluderen door koppeling met onderzoeksvraag en reflecteren op de bevindingen.
meetinstrumenten ontwikkeld of verzameld, proefpersonen benaderd). Licht collega’s op school in over het onderzoek. Laat kinderen met andere klassen afspraken maken indien ze ‘proefpersonen’ nodig hebben voor hun onderzoek.
Voorbereiding
Bekijk welke manier de kinderen hebben bedacht om de resultaten weer te geven. Is dit de beste manier? Volstaat het om een gemiddelde uit te rekenen en groepen te vergelijken? Hoe kunnen ze de resultaten (voor anderen) visualiseren? In hoeverre lenen de onderzoeksresultaten zich voor een
de hand van de gemaakte rolverdeling. Bespreek aan het einde van de les klassikaal of per groepje hoe ver de kinderen zijn, door de kinderen te laten vertellen wat ze hebben gedaan, wat ze nog willen gaan doen en wat het onderzoek al heeft opgeleverd.
Activiteiten in de klas
De groepjes brengen hun gegevens in kaart. Model de leerlingen in het verschil tussen resultaten die ze hebben en de conclusie die ze daaraan kunnen verbinden (conclusies zijn algemener dan ruwe data) het trekken van een conclusie. De groepjes trekken
logboek vastleggen. (zie bijlage ‘logboek’ en ‘vastleggen resultaten’). Hints & tips: geef hints aan leerlingen om het logboek te gebruiken, terug te kijken wat ze is opgevallen en of alles naar planning verloopt. Geef hints om leerlingen met tijdgebrek op weg te helpen. Welke hulpmiddelen? Hints & tips? Hulpmiddelen: Papier met verschil tussen data verwerken, conclusies verbinden door koppeling te maken met onderzoeksvraag, en redeneren waarom deze bevindingen er zijn. (Zie bijlage ‘resultaten verwerken,
expliciet vragen te stellen. Om te voorkomen dat de creatieve leerling het gevoel krijgt dat de mond gesnoerd wordt kan de kinderen gevraagd worden om voordat ze gaan vertellen een rolverdeling te maken; wie verteld wat? Iedereen moet daarbij (kort) aan het woord komen.
Excellente leerlingen
Hulpmiddelen: T-schema (zie bijlage ‘T-schema’ en ‘conclusie trekken bij T-schema’) Relatiecirkels (zie bijlage ‘relatiecirkel’) Hints & tips: Ook hier is het van belang dat de groep erop wordt aangesproken dat ze als groep er verantwoordelijk voor
weergave via staaf- of cirkeldiagrammen?
Stap 6: Presenteren Doel Leerlingen geven een duidelijke presentatie en bespreken daarin de verschillende stappen die ze in het onderzoek genomen hebben.
Voorbereiding
Bedenk op welke wijze de groepjes hun onderzoek mogen presenteren (bv PowerPointpresentatie, toneelstukje, onderzoeksverslag et cetera). Bedenk wat je terug wilt laten komen over de samenwerking in de groepjes.
op basis van hun resultaten conclusies over hun onderzoek.
Activiteiten in de klas
In groepjes worden de presentaties voorbereid. Ieder groepje doet verslag van hun onderzoek (middels een collage, presentatie, verslag of anderszins). De groepen luisteren naar elkaar en stellen elkaar vragen over de opzet en uitvoering van het onderzoek, zoals wetenschappers elkaars werk in een peer review ook beoordelen.
conclusie trekken’)
Welke hulpmiddelen? Hints & tips? Hulpmiddelen: PowerPoint/papier met criteria voor een goede presentatie. (Zie bijlage ‘criteria presentatie’). Hints & tips: Als leerlingen werken aan hun presentatie nagaan of elk onderdeel aan bod komt.
zijn dat iedereen actief is in de groep. Daar worden ze ook als groep op aangesproken, dus niet alleen degene die te weinig meedeed (waarom?), maar ook de groep: hoe kwam het dat de rest van de groep dit liet gebeuren? Excellente leerlingen
Hulpmiddelen: Relatiecirkels laten maken (zie bijlage ‘relatiecirkel’) Hints & tips: Ook hier kan een vooropgesteld plan (wie vertelt wat, het om de beurt beantwoorden van vragen) voorkomen dat de succesvolle leerling zich terugtrekt en de creatieve leerling steeds aan het woord is. Ook moet duidelijk zijn dat ze elkaar bij
het beantwoorden van vragen om hulp mogen vragen. Maak dit expliciet: dit is een leerpunt voor leerlingen die normaliter te weinig hoeven doen. Stap 7: Verdiepen/verbr eden Doel Kennis verzilveren over het onderwerp en stilstaan bij vragen die er nog leven.
Voorbereiding
Ga na wat de kinderen allemaal geleerd hebben over het onderwerp en middels hun eigen onderzoek.
Activiteiten in de klas
Ga met de kinderen na wat ze allemaal geleerd hebben over het thema en welke vragen ze nog hebben. Welke vragen van de vragenmuur zijn nog niet beantwoord? Welke vragen hiervan lenen zich voor vervolgonderzoek of om voor te leggen aan een expert? Ga met de kinderen in gesprek over wat ze geleerd hebben en op welke gebieden het geleerde nog meer van toepassing is. Wat kunnen we
Welke hulpmiddelen? Hints & tips? Hulpmiddelen: Vragenmuur Mindmap gemaakt door de kinderen aan het begin van het project.
Excellente leerlingen
Hulpmiddel: Laat ze hun schaal erbij pakken die ze aan het begin van het project gemaakt hebben. Zijn ze een stapje verder gekomen? Wat weten ze nu meer? Weten ze nog dingen niet? Hint en tips: Leg de lat hoog! Reageer positief maar wees niet te snel tevreden. Vooral de laatste vraag van hierboven is belangrijk: wat weten ze nog niet? En hoe zouden ze daar achter kunnen
bijvoorbeeld in de maatschappij met de dingen die er onderzocht zijn? Laat de kinderen de mindmap aanvullen die aan het begin klassikaal gemaakt is. Kijk waar de hiaten nog zitten, wat zou er nog verder onderzocht kunnen worden?
komen; wie of wat is daar voor nodig?
Bijlage 3. Lesplanningsformulier ONDERZOEKEND ExcelLEREN Thema ……………………….. School: ………………………. plusklas……………………….
Groep / unit /
Uitvoerende leerkrachten: ……………………. Planning van de lessen in de periode ……………………………………
Les Les 1 (2 uur)
Stap Stap 1: Introductiefase
Les 2 (2 uur)
Stap 2: Verkenningsfase
Les 3 (2 uur)
Stap 3: Opzetten onderzoek 1
Les 4 (2 uur)
Stap 3: Opzetten onderzoek 2
Les 5 (2uur) (of tijdens zelfstandig werken)
Stap 4: Onderzoek uitvoeren 1
Les 6 (2 uur) (of tijdens zelfstandig werken)
Stap 4: Onderzoek uitvoeren 2
Les 7 (2 uur)
Stap 5: Concluderen + Opzetten presentatie
Datum
Tijd
aantekeningen
Bijlage 4. Modereren en effectieve feedback vanuit een ‘groeimindset’ Dweck, C. S. (2006). Mindset: The new psychology of success. New York: Random House Gedeeltes van de onderstaande tekst maken onderdeel uit van de publicatie ‘De opbrengsten van een groeimindset’. Deze publicatie is voortgekomen uit een door Development consult, KBBT Organisatieadviseurs, Interstudie-NDO, Notre Dame des Anges, Het Rhedens en Pantarijn ingediend voorstel ten behoeve van de ‘Call for Proposals 2012’, uitgezet door School aan Zet. (pg. 18 en 19 en pg. 32 en 33 ‘training docenten met handleiding’) Auteur(s): Hans van Dijck, Liny Toenders, Petra van Oorschot, Harry Jansen, © Utrecht, 2013 In 2006 publiceerde professor Carol Dweck de resultaten van haar onderzoek dat voortbouwt op het pygmalion-effect. Zij onderzocht de achtergrond van de verwachtingen die leraren hebben van leerlingen en kwam tot een tweedeling: leraren met een fixed mindset en leraren met een growth mindset. De eerste groep gaat er vanuit dat intelligentie vooral aangeboren is, en een boven-grens heeft die bepaald is. Leraren met een fixed mindset maken opmerkingen in de trant van: ‘Het zit er bij hem/haar gewoon niet in’ of ‘Die leerling zit aan zijn grens, het zal niet veel beter worden’. Leraren met een growth mindset geloven dat vooral inspanning bepaalt of leerlingen een prestatie kunnen leveren. Zij maken andere opmerkingen over leerlingen: ‘Als deze leerling zolang vragen blijft stellen tot hij/ zij het begrijpt..’ of ‘als deze leerling alle oefeningen nauwgezet maakt, zal hij/zij de toets zeker voldoende maken.’ Uit haar onderzoek blijkt dat leerlingen van leraren met een growth mindset een veel groter leerpotentieel etaleren dan leerlingen van leraren met een fixed mindset. Dweck liet leerlingen opdrachten maken. Nadat die waren afgerond kreeg de helft van de groep positieve waardering vanuit de fixed mindset (You did very well, you must be very smart to do this!), de andere helft kreeg positieve feedback vanuit de growth mindset (You did very well, you worked hard to do that!). Alle leerlingen kregen dus een compliment, maar de aard van het compliment was anders. Daarna kregen alle leerlingen de vraag of ze opnieuw een aantal opdrachten wilden maken. Van de eerste groep was het aantal leerlingen dat dit wilde geringer, waarschijnlijk omdat de opmerking ‘You must be very smart’ hen faalangstig had gemaakt. Ze wilden dat slim zijn niet in de waagschaal stellen. De leerlingen die de feedback kregen ‘You worked hard’ hadden meer zin in een vervolgtaak, maar bovendien presteerden ze significant beter. Kennelijk hadden zij de boodschap ontvangen ‘Je kunt ook de volgende opdracht aan, als je je maar inspant’ en dat had hen zelfvertrouwen gegeven. De resultaten van Dweck’s onderzoek waren al significant na één enkele opmerking van een onderzoeker. De invloed van een leraar die dagelijkse vele opmerkingen maakt richting leerlingen is waarschijnlijk veel groter. Veel leerlingen hebben een werkhouding die te wensen over laat. Het lijkt erop alsof ze met zo weinig mogelijk inspanning een 6- willen scoren, zodat ze kunnen zeggen ‘Ik heb er niets voor gedaan, en heb toch een voldoende.’ Leraren en ouders weten niet wat ze met dit gedrag aan moeten, de leerling lijkt ‘niet gemotiveerd’ om een prestatie te leveren. Feitelijk is hier sprake van een fixed mindset bij de leerling: Het maakt niet uit of ik me inspan, mijn intelligentie bepaalt of ik het kan.
In het kader van ONDERZOEKEND excelLEREN is het van belang dat ook de leerlingen vanuit een groeimindset gaan denken. De onderstaande oefening helpt je als leraar, je bewust te worden van de feedback die je geeft aan je leerlingen. -
Je neemt die (excellente) leerling in gedachte die in jouw ogen beter zou kunnen presteren dan hij/zij op dit moment doet.
-
Je schrijft voor jezelf op welke feedback aan die leerling gegeven kan worden.
-
Denk daarbij steeds aan de taak waarvoor deze leerling tijdens het onderzoekend leren geplaatst werd. o
Het formuleren van een goede onderzoeksvraag;
o
Het maken van een onderzoeksplan;
o
Het uitvoeren van het onderzoeksplan en het verzamelen van gegevens;
o
Samenwerken;
o
Conclusies trekken;
o
Presenteren;
o
Verdiepen
-
Schrijf zoveel mogelijk feedback op!!
-
De diverse onderdelen helpen je wellicht een gevarieerd repertoire aan feedbackformuleringen op te bouwen.
De inspanning die hij/zij geleverd heeft (inspanning/moeite)
De strategie die hij/zij heeft toegepast om iets eigen te maken( leerstrategie, aanpak) met eventueel een strategie-advies
De (positieve) resultaten die hij/zij behaald heeft ( Wat heb je wel bereikt? Wat ging er wel goed?) Onderzoek naar wat werkt voor jou?
De volgorde en planning die de leerling heeft toegepast voor het maken van een opdracht/taak. (als onderdeel van de strategie)
Tussentijds behaalde resultaten of voortgang
b.v. ‘Daar heb je veel tijd in gestoken, dat kun je wel zie aan het resultaat. Compliment!’
Bijlage 5 . Evaluatieformulier ONDERZOEKEND excelLEREN School………………. ………………..
Klas / unit / plusklas
Leraar………………..
uitgevoerd in de periode …………
Waren de leerlingen betrokken? Werden ze nieuwsgierig? Zo nee licht toe. Heb je je verdiept in hoe wetenschappelijke kennis tot stand komt als voorbereiding op de uitleg bij de poster? Heb je gebruik gemaakt van de algemene achtergrondinformatie over ONDERZOEKEND excelLEREN? Zo nee licht toe Zo nee licht toe. Hebben de leerlingen nu een overzicht van de cyclus van onderzoekend leren? Zo nee licht toe. Heb je de criteria voor een goede onderzoeksvraag kunnen bespreken? Zo nee licht toe. Heb je het lege vragenmachientje voor de excellente leerlingen ingezet? Werkte deze werkvorm? Was deze adequaat voor deze les? Heb je met de leerlingen geoefend om tot een goede onderzoeksvraag te komen? Zo nee licht toe. Heb je gebruik gemaakt van voorbeeld onderzoeksvragen en uitwerkingen? Zo nee licht toe. Wat voor soort onderzoeksvragen bedachten de leerlingen en welke concreet? Wat waren de verschillen tussen de vragen die de reguliere leerlingen bedachten en de excellente leerlingen? Waren de onderzoeksplannen concreet genoeg om tot uitwerking te komen? Zo nee licht toe. Konden de groepjes op basis van het eigen onderzoeksplan voldoende zelfstandig aan de slag met het uitvoeren van hun onderzoek? Zo nee licht toe. Kun je iets zeggen over de samenwerking in de
Geef de onderzoeksvragen hieronder weer!
diverse onderzoeksgroepen? Waren de rolverdelingen tussen de leerlingen in de groepjes functioneel? Hebben de leerlingen de resultaten op een adequate manier kunnen weergeven? Zo nee licht toe. Heb je het onderscheid tussen resultaten en conclusies kunnen uitleggen? Zo nee licht toe. Hebben de leerlingen de koppeling gelegd tussen de resultaten en hun onderzoeksvraag? Zo nee licht toe. Hebben je met de leerlingen gepraat over de beperkingen die hun onderzoek wellicht heeft. Waren er vragen voor nieuw onderzoek? Kun je daar iets over zeggen?
In deze aanpak werken excellente leerlingen met elkaar in groepjes samen. Hoe heb je de groepjes excellente leerlingen bepaald en samengesteld? Heb je een onderscheid gemaakt tussen reguliere en excellente leerlingen in de zin dat de reguliere leerlingen een vraag van jou hebben gekregen en de excellente leerlingen er zelf een bedacht hebben? Hoe ging dat proces? Kun je in deze aanpak een verschil zien in werkwijze tussen reguliere leerlingen en de meer excellente leerlingen? Kun je wat voorbeelden geven? Is de beschrijving van de profielen van excellente leerlingen voor je een ondersteuning voor je geweest? Kun je aangeven hoe die ondersteuning werkte? Heb je excellente leerlingen zoals de ‘succesvolle’ en/of de ‘creatieve ‘ alsmede de autonoom zelfsturende leerling feedback kunnen geven over hun inbreng? Zo ja welke feedback? Wat was de reactie? In de achtergrondinformatie vind je in tabelvorm informatie van SLO over de taxonomie van Bloom. Vind je dat het stellen van denkvragen van een hogere orde voldoende in je aanpak tot uiting kwam? Heb je die vragen zelf kunnen inzetten? Zo nee, heb je ideeën voor activiteiten hoe dit te
verbeteren? Heb je excellente leerlingen zoals de ‘succesvolle’ en/of de ‘creatieve ‘ alsmede de autonoom zelfsturende leerling feedback kunnen geven over hun inbreng? Zo ja welke feedback? Wat was de reactie? Heb je excellente leerlingen in deze aanpak meer uitdaging kunnen bieden door hogere eisen te stellen aan hun presentatie? Door bijvoorbeeld een mini-wetenschappelijk artikel van hun te vragen volgens een vast format?
Heb je je lesdoelen in de diverse lesfasen kunnen halen? Zo nee licht toe. Waren de lessen binnen de tijd van 2 uur afgerond of was er meer tijd nodig? Zo nee licht toe. Had je voldoende steun aan de tabel met de uitgewerkte lesfasen? Zo nee licht toe. Welke hulpmiddelen / werkvormen heb je vooral ingezet? Werkten deze werkvormen? Waren deze adequaat? Zo nee licht toe. Heb je er zelf nog bedacht? Wat zeiden leerlingen van deze manier van werken? Kun je je rol als leerkracht in deze aanpak omschrijven?
Citaten….
Aandachtspunten voor de volgende cyclus. 1. Introductiefase
2. Verkenningsfase
3. Opzetten van het onderzoek
4. Onderzoek uitvoeren
5. Concluderen
6. Presenteren
7. Verbreden en verdiepen Overige aandachtspunten: