Relaties Hanteren
Leesteksten bij het onderdeel Vragen en doorvragen
Pagina 1 van 7
Soorten vragen Vragen stellen is nodig als je om de een of andere reden niet in staat bent geweest om te horen, te luisteren of te begrijpen. Je kunt dan verschillende soorten vragen stellen: Informatieve vragen (meestal gesloten vragen), vooral bedoeld om informatie te verzamelen. Verhelderende vragen (meestal open vragen), om iemand te kunnen begrijpen en met iemand te kunnen meeleven. Onderzoekende vragen (meestal open vragen), die je vooral stelt als je iemand tot verdere bezinning wilt brengen. Je stelt deze vragen om iemand zichzelf te laten onderzoeken. Welke soort je kiest, is afhankelijk van het doel. Als het gaat om feitelijke informatie, dan zijn gesloten/informatieve vragen vaak op zijn plaats. Door het stellen van een gesloten vraag breng je de cliënt naar een specifiek onderwerp. Je kadert daarmee de cliënt af. Hij kan met zo’n vraag niet meer alle kanten op. Verhelderende vragen stellen we om de gesprekspartner te helpen met het verhelderen of verder verkennen van een gedachte of een gevoel dat hij tot uiting heeft proberen te brengen. We denken hierbij aan vragen als: 'U had het over veel kinderen. Wat bedoelde u daarmee?' 'Dat klinkt alsof je er echt een hekel aan had. Was dat zo?' Onderzoekende vragen zijn bedoeld om de ander te helpen zichzelf beter te begrijpen. In essentie zijn ze terug te voeren tot vragen die de ander aanzetten tot nadenken over zichzelf en zijn omstandigheden. Je zou kunnen zeggen dat de antwoorden op deze vragen van minder belang zijn dan het proces dat door de vragen in gang wordt gehouden. Ook dit zijn vaak open vragen die om uitleg vragen of waarbij toelichting nodig is. Bijvoorbeeld: 'Wat zou voor u het eerste signaal zijn waaraan u merkt dat het beter gaat tussen u en uw zoon?' 'Hoe lukt het u om ongewenst gedrag te stoppen?' Bij alle vragen is het steeds weer de kunst het probleem te verkennen en zeker in het begin geen oplossingen aan te reiken. Snel geschoten is vaak mis. E-in- en E-ex-vragen Het betreft hier twee soorten exploratieve vragen. (De E staat voor exploratief.) Kenmerkend voor E-in-vragen is dat de vraagstelling aansluit bij wat de ander zojuist heeft gezegd. Je blijft binnen ('in') zijn referentiekader en vraagt door in de 'diepte'. Bijvoorbeeld: 'Hoe bedoel je dat, hoe ging dat dan, wil je dat eens uitleggen, hoe is dat dan voor jou, heeft dat dan ook verdere gevolgen?' Bij het stellen van deze vragen verken je de gedachtewereld van de ander. Wat zijn de motieven, wat zijn zijn drijfveren, waarom doet en denkt hij zo? De ander bepaalt de richting en de inhoud van het gesprek, dus ook wat hij over zichzelf wil vertellen. Bij het stellen van een E-ex-vraag stel je een nieuw onderwerp aan de orde. Je gaat als het ware de 'breedte' in. Je laat even liggen waar de ander het over had en verkent de brede context. Bij E-ex-vragen treed je buiten ('ex') het referentiekader van de ander. Jij bepaalt de richting en de inhoud van het gesprek. Open en gesloten vragen Een open vraag biedt meer ruimte dan een gesloten vraag. Vergelijk: Open: 'Hoe voelde je je na de wedstrijd?' Gesloten: 'Je voelde je geweldig na de wedstrijd, is het niet?' Open: 'Hoe lukt het je om zoveel vertrouwen te hebben in je zoon?' Gesloten: 'Je vertrouwen in je zoon lijkt grenzeloos, herken je dat?' Open: 'Hoe is het voor jou, Anne?' Gesloten: 'Ik heb de indruk dat jij daar heel anders over denkt dan je vrouw, klopt dat?'
Pagina 2 van 7
Een open vraag laat alle mogelijkheden voor de gesprekspartner open, terwijl een gesloten vraag hem beperkt tot een nauwkeurig omschreven antwoord. Een open vraag nodigt hem uit om het gezichtsveld te verbreden; een gesloten vraag beperkt dit veld. Een open vraag nodigt uit tot het uiteenzetten van een zienswijze, mening, gedachten en gevoelens; een gesloten vraag vraagt om 'koude' feiten. Een open vraag kan het contact verbreden en verdiepen; een gesloten vraag kan het begrenzen. Kortom, de eerste soort vraag kan de deur naar een goede verstandhouding openzetten; de tweede soort houdt haar meer gesloten.
Bij het stellen van een open vraag is de ander vrij in het formuleren van een antwoord. Ze hebben meestal tot effect dat de ander meer ontspannen wordt. Ze maken het gesprek vriendelijker van toon, zijn vaak enkelvoudiger en duidelijker. Ze leveren dan ook meer informatie op. Wel hebben open vragen als nadeel dat ze meer tijd vergen. Er zijn ook vragen waarin het antwoord al ligt opgesloten: 'Niemand zal toch zo maar stelen zonder te weten waarom, hè?' 'Mooi weer vandaag, is het niet?' Dit type vraag is meer dan een retorische vraag, omdat zij er vanuit gaat dat de vraagsteller zelf dit antwoord zal geven. Deze vraag perkt het antwoord van de ander nog meer in dan die van de gesloten vraag. Hier is geen andere keus dan het antwoord dat door de vraag zelf gesuggereerd wordt: 'Het is wel volkomen duidelijk dat ze zich zó zou voelen nadat u dat tegen haar gezegd had, hè?' 'Dit was toch niet echt je bedoeling hè? Je hebt hem toch alleen maar zo hard geslagen omdat je ondersteboven en moe was?' Dit soort vragen is vaak niet bedoeld om informatie te krijgen, maar meer om dat wat reeds gezegd is te bevestigen of samen te vatten. In ieder geval gaat er van dergelijke vragen een sterk suggestieve werking uit.
Directe en indirecte vragen Bij directe vragen wordt rechtstreeks geïnformeerd, terwijl bij indirecte vragen geïnformeerd wordt zonder dat het er de schijn van heeft. Hieronder staan enkele directe vragen, gevolgd door een indirecte versie ervan:
'Het valt wel zwaar om overdag te werken en 's avonds te studeren, is het niet?' 'Het moet wel zwaar vallen om overdag te werken en 's avonds te studeren.'
'Hoe vind je dat nou om het contact tussen je zoon en je man te zien verslechteren?' 'Ik vraag me af hoe het voor jou is het contact tussen je man en je zoon te zien verslechteren.'
'Je hebt nu al een week geen zakgeld gehad. Wat vind je daar nu van?' 'Je hebt nu al een week geen zakgeld gehad. Je zult er nu wel over willen praten.'
Het zal je waarschijnlijk zijn opgevallen dat indirecte vragen helemaal geen vragen zijn. Er is gewoonlijk zelfs geen vraagteken aan het eind. Toch is het duidelijk dat er een vraag wordt gesteld en naar een antwoord wordt gezocht. Ondanks dat het geen directe vraag is, verraadt het wel de belangstelling van de hulpverlener. Deze vragen geven de cliënt meestal vrij spel; het initiatief wordt aan hem overgelaten. Hij kan zelf, zonder onbeleefd of brutaal te zijn, kiezen om op de vraag in te gaan of hem te negeren.
Te veel vragen stellen Bij velen leeft het idee dat het stellen van vragen de allerbelangrijkste taak is van hulpverleners. Het is zeker zo dat vragen, in combinatie met andere vaardigheden, zeer nuttig zijn. Maar gesprekken kunnen ook heel
Pagina 3 van 7
snel overladen worden met vragen. Soms zou je haast gaan denken dat het enige wat een hulpverlener kan doen, het stellen van vragen is. Daarom willen we voorzichtig zijn met het gebruik van vragen in de hulpverlening. Vragen kunnen de ander in verwarring brengen, hem onderbreken! Een ander bezwaar tegen het gebruik van veel vragen ligt nog dieper. Als je een hulpverlenend gesprek start met vragen stellen en daarop antwoorden krijgt, nog meer vragen stelt en nog meer antwoorden krijgt, dan zet je je vast in een patroon waaruit noch jij, noch je gesprekspartner zich kan losmaken. Door het vraag-antwoordpatroon in te voeren vertellen we de gesprekspartner dat wij de baas zijn en dat alleen wij weten wat voor hem van belang is. Aan dit soort gedrag ligt bij de hulpverlener en de gesprekspartner een veronderstelling ten grondslag, namelijk dat de gesprekspartner zich aan deze begeleiding onderwerpt omdat hij verwacht dat de hulpverlener met een oplossing voor zijn probleem voor de dag zal komen of omdat hij gelooft dat dit de enige manier is waarop de hulpverlener hem kan helpen. Zonder dat dit de bedoeling van de hulpverlener hoeft te zijn kan de cliënt achterover leunen, nadat de nodige vragen zijn gesteld en de nodige antwoorden zijn verkregen. De indruk kan nu zomaar ontstaan dat de hulpverlener maar eens moet laten zien wat hij kan. Met zoveel antwoorden moet je toch wel een oplossing hebben. Als je de oplossing dan niet uit je mouw kunt schudden, als je na kruisverhoor nog geen uitkomst kunt bieden, val je door de mand. Welk recht had je dan om vragen te stellen? Waar deug je dan eigenlijk voor? Ook als de cliënt dit niet zo ervaart kun je het zeker zelf zo ervaren. Als je de vragen gesteld en de antwoorden ontvangen hebt, zul je je verplicht voelen om een oplossing te formuleren, 'het' antwoord te geven op de problemen in het leven van de cliënt. Dit effect van het vraag-antwoordpatroon staat haaks op dat wat een hulpverlener wil bereiken: een sfeer van veiligheid en een relatie waaruit betrokkenheid blijkt. De cliënt moet een waardevolle ervaring opdoen, waarin hij zichzelf kan ontdekken en de gelegenheid krijgt om te groeien. Het moet een contact zijn, waarin de cliënt wordt aangesproken op zijn mogelijkheden en krachten en zich vooral gesteund voelt in wat hij te leren heeft. Bij alle vragen die je stelt is het daarom van belang dat: je je bewust bent van het feit dat je vragen stelt; je de vragen die je stelt in twijfel trekt en zorgvuldig de wenselijkheid ervan afweegt; je je afvraagt of je niet iets anders zal moeten doen dan vragen stellen. Heb je niet iets te zeggen in plaats van te vragen. Kun je vertellen wat je hebt gehoord, wat je opvalt of kun je informatie geven zodat de vraag in een ander daglicht komt te staan? (Zie hierover ook de vaardigheid ‘samenvatten en parafraseren’) je de verschillende soorten vragen die je stelt en het soort vragen dat je meestal stelt zorgvuldig onderzoekt; je gevoelig wordt voor de vragen die de gesprekspartner stelt, of hij ze nu rechtstreeks verwoordt of niet. De uiteindelijke proef op de som is natuurlijk: zal de vraag die ik stel de ander helpen zijn verhaal te vertellen en het verloop van het gesprek bevorderen? Doet hij dat niet, dan kun je nog één grote fout maken: niet erkennen dat je een fout hebt gemaakt. Dubbele vragen 'Vinden jullie dat Rob moet beschikken over een eigen rekening of zou hij ook op een andere wijze de telefoonkosten kunnen betalen?' Dubbele vragen horen in de hulpverlening niet thuis. Op zijn best beperken dergelijke vragen de gesprekspartner tot een keus van één uit twee; op zijn slechtst brengen ze zowel de cliënt als de hulpverlener in verwarring. De cliënt weet niet op welke van de twee vragen hij moet antwoorden en als hij eindelijk een antwoord gegeven heeft, weten wij niet op welke vraag het slaat. Misschien wil de cliënt wel alle twee, of geen van beide, of iets anders. Daar zit hij dan, hij moet wel kiezen uit wat wij hem believen voor te zetten. Het enige excuus dat we voor dit soort vragen hebben is dat de gespreksleider geen andere mogelijkheden tot zijn beschikking heeft of dat hij er bewust voor kiest het gesprek te manipuleren. In dat geval kan de
Pagina 4 van 7
hulpverlener er ook voor kiezen te zeggen: 'Alles wat we je op het ogenblik te bieden hebben is ofwel een timmermansopleiding ofwel een schildersopleiding. Ik vraag me af of je zin hebt in één van die twee.' Conclusie: aangezien je nooit een enkel, zinvol antwoord op twee vragen tegelijk kunnen verwachten, kun je ze beter afzonderlijk stellen. Suggestieve vragen 'Anne en Angelique fijn dat jullie er zijn, jullie hebben gebeld, we zijn bij elkaar om jullie problemen in kaart brengen…nietwaar?' Suggestieve vragen zijn vragen waarbij in de vraagstelling het gewenste antwoord al doorklinkt. Een suggestieve vraag stuurt bewust naar een bevestigend antwoord. Over het algemeen is het gebruik van suggestieve vragen af te raden. Maar soms kunnen ze nuttig zijn, bijvoorbeeld als je de ander wilt overhalen of als je een bevestiging wilt van een gezamenlijk streven. Problematisch is het pas als je je niet bewust bent van je suggestieve vraagstelling. In dat geval weet je niet of je een sociaal wenselijk antwoord hebt gekregen. Een suggestief element zit ook in vragen waarmee je bewust een bepaalde kant op stuurt. Door op enkele aspecten van het leven van de cliënt in te gaan, en dus op anderen niet in te gaan, brengen we binnen de context van de relatie een bepaalde boodschap over. De keuze van de vragen moet altijd verband houden met het doel van de begeleiding. De hulpverlener kan het gesprek gebruiken om de aandacht te richten op dingen die goed gingen. Het brengt de cliënt in contact met zijn positieve ervaringen en zijn kracht; er is een tijd in zijn leven geweest waarin het beter ging. Zo kan hij zich voorstellen dat er ook weer een betere tijd komt. Hij heeft hulp nodig om die goede kanten weer te zien, want het is gemakkelijk die te vergeten als je midden in de zorgen zit. Zijn die vergeten vaardigheden om de problemen aan te kunnen eenmaal weer boven water gebracht, dan moeten hulpverleners en de cliënt ze zien aan te passen aan het huidige probleem. Enkele suggestieve vragen die kunnen helpen bij het naar boven krijgen van pluspunten uit het verleden zijn: 'Tot voor kort maakte uw zoon geen schulden met zijn mobiel. Wat heeft u toen gedaan om dat voor elkaar te krijgen?' Met zo’n vraag erken je dat er niet alleen problemen zijn, maar dat er ook goede momenten waren. Dit is een heel andere vraag dan: 'Hebt u enig idee wat er verkeerd is gegaan waardoor uw zoon schulden is gaan maken?' Als je cliënten vragen stelt over wat goed ging in hun leven, of over een tijd waarin ze een positiever beeld hadden van zichzelf, weten ze vaak niet wat hun overkomt. Vaak zeggen ze achteraf dat het voor het eerst was dat iemand hen benaderde als mens die kan denken of die ooit iets goeds in zijn leven heeft gedaan. (Bron: Insoo Kim Berg, Ik wil mijn kind niet kwijt. De Toorts, Haarlem.) Waarom-vragen Een waarom-vraag lijkt al gauw op een ondervraging. Het woord 'waarom' krijgt al gauw de betekenis van een afkeuring of zelfs van ongenoegen, ook als dat niet de bedoeling is van de hulpverlener. De uitwerking van de vraag op de cliënt valt dan veelal negatief uit. Een waarom-vraag draagt vaak een beschuldiging en veroordeling in zich. Waarom-vragen roepen dan ook vaak ongewenste reacties op: de cliënt gaat in de verdediging, trekt zich terug, probeert te ontwijken of kiest juist de tegenaanval. Hele jonge kinderen gebruiken het woord 'waarom' dikwijls. De waarom-vraag stelt hun in staat om de wereld te verkennen en te ontdekken. Hun waarom-vragen houden geen veroordeling in, geen goedkeuring of afkeuring. Ze leren dat de volwassenen om hen heen het woord anders gebruiken - om hen op hun plaats te zetten, om ze te laten zien dat ze zich onaanvaardbaar gedragen. Langzaam maar zeker houden de kinderen op het woord te gebruiken om informatie te verkrijgen en beginnen ze het tegen anderen op dezelfde manier te gebruiken als hoe het tegen hen gebruikt is. 'Waarom heb je mijn schone vloer modderig gemaakt?' 'Waarom loop je op blote voeten?'
Pagina 5 van 7
Op de basisschool gaat dat verder. 'Waarom ben je te laat? Waarom heb je je huiswerk niet gemaakt? Waarom geef je geen antwoord?' Als ze proberen te antwoorden, wordt er ofwel niet naar ze geluisterd of (erger nog) worden ze dubbel gestraft. Zo leren ze om helemaal niet te antwoorden. Misschien wijzigen ze hun gedrag, misschien ook niet; misschien slagen ze erin om zich aan te passen aan hun omgeving van volwassenen, misschien ook niet. Mag het woord 'waarom' dan niet gebruikt worden in een hulpverleningsgesprek? Als de cliënt merkt dat je houding geen dreiging inhoudt en als je de vraag gewoon gebruikt om feitelijke informatie te verkrijgen, zal dit geen schade aanrichten. Als je merkt dat je vraag de gesprekspartner in verlegenheid heeft gebracht, dan kun je je gewoon herstellen. 'Ik merk dat ik de vraag niet goed stel', of 'Ik merk dat je je aangevallen voelt, dat was niet de bedoeling van mijn vraag'. Je kunt de vraag dan alsnog anders formuleren. Hoe voorzichtig je ook bent, je weet nooit zeker hoe iemand anders een vraag zal ervaren die je als volkomen onschuldig en zakelijk beschouwt. Je kunt alleen je 'antenne' opzetten en goed opletten of de vraag die je stelde goed wordt opgepakt. Oplossingsgerichte vragen Als je denkt en praat op een oplossingsgerichte manier in plaats van een probleemgerichte manier ben je bezig met de toekomst en met de dingen die je als begeleider belangrijk vindt om te creëren. Als ik de vraag stel hoe je van het komende weekend een leuk weekend kunt maken, creëer ik perspectief. Anders is het, als ik je vraag hoe het voor je is dat je het komende weekend zonder vriend(in) zult moeten doorbrengen. In het beantwoorden van oplossingsgerichte vragen is de ander bezig na te denken over hoe hij effectief wil omgaan met belemmeringen (uit het verleden). Als je jezelf aanleert om op een dergelijke manier te praten en te denken, zal dat je effectiviteit sterk verbeteren. Oplossingsgerichte vragen bouwen immers voort op reeds aanwezige krachten, dit in tegenstelling met probleemgerichte vragen. Voorbeelden van probleemgerichte vragen Wat is je probleem? Waarom heb je dit probleem? Hoelang heb je dit probleem? Welke andere dingen doe je niet door dit probleem? Wanneer was dit probleem het ergst? Wiens schuld is het? Voorbeelden van oplossingsgerichte vragen Gegeven het feit dat je zoon 50 euro schuld heeft, wat wil je dan nu? Hoe weet je dat je succesvol het probleem hebt opgelost? Stel je hebt het opgelost, welke andere dingen zullen dan verbeteren? Welke kwaliteiten kan jij inzetten om het probleem op te lossen? Welke acties ga je nu ondernemen? Waarmee / hoe kan ik je van dienst zijn / helpen? Wat gaat er al beter sinds de verwijzing / het eerste gesprek? Wat zou dit gesprek de moeite waard maken? Wat heb je al geprobeerd en hoe hielp het? Wat heeft je tot nu toe nog meer geholpen? Wanneer is het probleem er in mindere mate of helemaal niet? Kun je enkele situaties beschrijven waarin het probleem zich niet voordeed? Wat is het doel van je komst? Wat zou je je zoon zeggen over jouw doel voor dit gesprek? Als je je beter voelt, is dat dan zichtbaar voor anderen? Wat is er dan anders aan jou? Wat is er voor nodig om dat vaker te laten gebeuren? Waaraan zou je merken dat je hier niet meer terug hoeft te komen? Hoe hou je het vol? Wat wil je zo houden? Wat hoeft niet te veranderen?
Pagina 6 van 7
Valkuilen bij het stellen van vragen Subjectief te werk gaan. Richting geven aan antwoorden, interpreteren van wat de ander gezegd heeft, het suggereren van een bepaald antwoord, de ander (verbaal of non-verbaal) bekritiseren. Niet afbakenen van het onderwerp. Doorvragen op zijpaden waardoor het eigenlijke onderwerp ondergeschoven raakt en het gesprek alle kanten opgaat. Dit probleem kan ontstaan als je als werker het gesprek onvoldoende bewust leidt. 'Welke kant wil je op, wat is het onderwerp, waar willen we het over hebben, welke afspraken waren er?' Onduidelijke vragen. Op wollige of moeilijke vragen komt doorgaans geen duidelijk antwoord. Dat is ook het geval als het tempo te hoog ligt, of als er meer vragen tegelijkertijd worden gesteld. Vaak zijn dit soort onduidelijkheden het gevolg van een gebrekkige voorbereiding door de hulpverlener. Hij stelt dan vragen om het gesprek gaande te houden, maar heeft het doel van het gesprek uit het oog verloren. Onvoldoende afstemmen op de ander. Doorvragen tot het pijnlijk wordt, doorvragen op zaken die al gezegd
zijn, negatief kritisch reageren op antwoorden of vervallen in een monoloog. Wie niet goed luistert en onvoldoende afstemt op de ander, mist informatie en slaat in het ergste geval de plank volledig mis.
Pagina 7 van 7