Het ouderschapsplan bij informele relaties
Naam: ANR: Afstudeerrichting: Examencommissie: Afstudeerdatum:
Maaike Cuppen S571257 Rechtsgeleerdheid, accent privaatrecht Mw. mr. R. de Jong Prof. mr. P. Vlaardingerbroek 20 december 2010
1
Inhoudsopgave Voorwoord. ................................................................................................................................ 5 Lijst van afkortingen .................................................................................................................. 6 Hoofdstuk 1 Inleiding................................................................................................................. 7 1.1 Aanleiding ........................................................................................................................ 7 1.2 Centrale onderzoeksvraag................................................................................................. 8 1.3 Onderzoeksdoel. ............................................................................................................... 8 1.4 Maatschappelijke relevantie en wetenschappelijke relevantie ......................................... 9 1.5 Opbouw .......................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 2 Het ouderschapsplan............................................................................................ 11 2.1 Inleiding . ........................................................................................................................ 11 2.2 De totstandkoming van het ouderschapsplan ................................................................. 11 2.2.1 Het gezamenlijk ouderlijk gezag.............................................................................. 12 2.2.2 Het EHRM als aanleiding van het ouderschapsplan ................................................ 13 2.2.3 De parlementaire geschiedenis van het ouderschapsplan ........................................ 15 2.3 Ouderschapsplan bij formele relaties ............................................................................. 18 2.3.1 Art. 815 lid 2 Rv ...................................................................................................... 18 2.3.2 Art. 815 lid 3 Rv ...................................................................................................... 20 2.3.3 Art. 815 lid 4 Rv ...................................................................................................... 21 2.3.4 Art. 815 lid 6 Rv ...................................................................................................... 21 2.4 Het ouderschapsplan bij informele relaties .................................................................... 22 2.5 Verschillen in afdwingbaarheid tussen het ouderschapsplan bij formele en informele relaties…………………………………………………………………………………….. 24 2.6 Conclusie ........................................................................................................................ 25 Hoofdstuk 3 Knelpunten bij het ouderschapsplan voor informele relaties .............................. 27 3.1 Inleiding .......................................................................................................................... 27 3.2 Discussie omtrent de invoering van het ouderschapsplan bij informele relaties ............ 27
2
3.3 Knelpunten bij het ouderschapsplan voor informele relaties. ........................................ 28 3.4 De werking van art. 1:253a BW ..................................................................................... 29 3.4.1 Beperkte toepasbaarheid………………………….........………………………….30 3.4.2 Procesvertraging……………………………………………...……………………31 3.4.3 Aanhouden van het verzoek versus niet-ontvankelijkheid ..................................... 32 3.4.4 Rechterlijke toetsing ............................................................................................... 33 3.5 Het gebrek aan controle op het opstellen van het ouderschapsplan ............................... 34 3.6 Onbekendheid met het ouderschapsplan……………………………………………….36 3.7 Conclusie ........................................................................................................................ 37 Hoofdstuk 4 Rechtsvergelijking ............................................................................................... 38 4.1 Inleiding .......................................................................................................................... 38 4.2 Verschillende benaderingswijzen in Europa ................................................................ 38 4.2.1 Oostenrijk ................................................................................................................. 39 4.2.2 Portugal .................................................................................................................... 40 4.2.3 Slovenië.................................................................................................................... 41 4.2.4 Servië ...................................................................................................................... 42 4.3 De Europese benaderingswijze in vergelijking met Nederland ...................................... 43 4.4 Het Noorse scheidingsrecht en het ouderschapsplan. ..................................................... 45 4.4.1 Echtscheidingsrecht in Noorwegen .......................................................................... 45 4.4.2. Ouderschapsplan bij informele relaties in Noorwegen ........................................... 46 4.4.3 Kan Nederland lering trekken uit het wettelijke systeem van Noorwegen? ............ 47 4.5 Conclusie ........................................................................................................................ 48 Hoofdstuk 5 Nieuwe inzichten ................................................................................................. 50 5.1 Inleiding. ......................................................................................................................... 50 5.2 Ouderschapsakte………………...……………………………………………………..50 5.3 Informeren omtrent de verplichting. ............................................................................... 52 5.4 Positieve stimulatie ......................................................................................................... 53
3
Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen ................................................................................ 54 6.1 Conclusie ...................................................................................................................... 54 6.2 Aanbevelingen. ............................................................................................................... 55 Literatuurlijst: ........................................................................................................................... 56
4
Voorwoord Voor u ligt de scriptie met als onderwerp ‘het ouderschapsplan bij informele relaties’. Deze scriptie bevat een onderzoek naar de mogelijkheden om ouders met een informele relatie te dwingen tot het opstellen van een ouderschapsplan bij verbreking van deze relatie. Reden waarom ik gekozen heb om dit onderwerp te onderzoeken komt voort uit mijn interesse in het jeugdrecht. Tevens is het ouderschapsplan een nieuw onderwerp en met name met betrekking tot de informele relaties is hierover nog weinig bekend. Ik wil dit voorwoord graag ook gebruiken om mevrouw De Jong te bedanken voor haar hulp en goede adviezen. Tevens wil ik Kirsten van der Linde en Liesbeth Mensink bedanken voor het bekijken van mijn stukken. Ik heb veel gehad aan jullie opmerkingen. Als laatste wil ik mijn ouders bedanken die mij gedurende mijn hele studie hebben gesteund. Arnhem, December 2010 Maaike Cuppen
5
Lijst van afkortingen Art.
Artikel
BW
Burgerlijk Wetboek
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
IVRK
Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind
Rv
Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering
6
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Zoals door de Amerikaanse onderzoekers Amato en Sobolewski in hun onderzoek naar de effecten van echtscheiding op kinderen is aangetoond, heeft een scheiding waarbij veel ruzie gemaakt wordt door de ouders een negatieve invloed op de kinderen.1 Deze kinderen presteren slechter op school en vertonen vaker delinquent gedrag in verhouding tot kinderen die een scheiding van hun ouders meegemaakt hebben die zonder al te veel problemen is verlopen.2 Gesteld kan worden dat het voor een kind dus van groot belang is dat de ouders op een goede manier uit elkaar gaan. Dit is natuurlijk niet door wetgeving te regelen, maar juridisch is hier wel een bijdrage aan te leveren om het voor kinderen zo gunstig mogelijk te maken. In 2009 is de ‘Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ in werking getreden.3 Hieruit volgt onder andere de verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan voor ouders die hun relatie beëindigen. Dit ouderschapsplan dwingt ouders die besluiten om uit elkaar te gaan om samen, eventueel met hulp van een mediator, na te denken over de toekomst van hun minderjarige kinderen. In het ouderschapsplan worden afspraken gemaakt over de opvoeding van de kinderen. Van belang is ook dat zij hierin opnemen op welke wijze zij contact onderhouden met de kinderen. Ouders scheiden namelijk van elkaar, niet van hun kinderen. 4 De verplichting tot het opvoeden van de kinderen door ouders met ouderlijk gezag volgt uit art. 1:247 lid 1 BW. Deze plicht geldt, vanzelfsprekend, niet alleen voor de duur van de relatie tussen de ouders, maar blijft ook bestaan nadat de relatie is verbroken. De verplichting tot opvoeden die in dit artikel naar voren komt ziet op de relatie tussen ouder en kind en niet op de relatie tussen ouders. De plicht tot het opvoeden van kinderen, ook na een scheiding, bestaat voor alle ouders. Ook de ouders die niet met elkaar getrouwd zijn (geweest) of een geregistreerd partnerschap hebben (gehad) zijn verplicht om na te denken over de verdere opvoeding van hun gezamenlijke kinderen na het verbreken van de relatie. Zij hebben dezelfde verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan als ouders die wel een formele relatie zijn aangegaan. Het ouderschapsplan bij informele relaties5 kan alleen niet op alle punten vergeleken worden
1
Amato 2001, p. 66. De Hoog e.a. 2005, p. 99. 3 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3. 4 De Hoog e.a. 2005, p. 100. 5 Relaties anders dan een huwelijk of geregistreerd partnerschap. 2
7
met het ouderschapsplan bij formele relaties. Er bestaat een verschil bij de mogelijkheid tot het dwingen tot en controleren van het opstellen van het ouderschapsplan. Bij formele relaties is het ouderschapsplan een ontvankelijkheidsvereiste bij het indienen van een scheidingsverzoek. Bij informele relaties kan dit niet gesteld worden aangezien deze relatie niet door middel van een rechterlijke uitspraak ontbonden hoeft te worden. In deze scriptie zal besproken worden wat de nadelen zijn van het ontbreken van dit dwangmiddel tot het opstellen van het ouderschapsplan. Tevens zal bekeken worden of de rechten van de kinderen van ouders met een informele relatie door het ouderschapsplan voldoende gewaarborgd worden. 1.2 Centrale onderzoeksvraag Het uitgangspunt bij dit onderzoek is dat voor alle kinderen dezelfde rechten zouden moeten gelden. De rechten van kinderen mogen namelijk niet afhankelijk worden gesteld van de relaties tussen ouders. Dit houdt in dat het voor kinderen niet uit mag maken of zijn of haar ouders een formele of een informele relatie met elkaar zijn aangegaan en deze relatie willen verbreken. Onderzocht zal dus worden of de rechten van kinderen van ouders met een informele relatie gelijk zijn aan de rechten van kinderen van ouders met een formele relatie. Zo nee, dan zal er gekeken worden of er een mogelijkheid is om deze rechten wel gelijkwaardig te maken. De vraag die dan beantwoord dient te worden is:
Welke juridische middelen kunnen waarborgen dat, bij beëindiging van een informele relatie, de rechten van de kinderen die volgen uit de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding afdwingbaar zijn? En is er voor Nederland een mogelijkheid om lering te trekken uit de praktijk in omringende landen? 1.3 Onderzoeksdoel Het doel van deze scriptie is de werking van het in de wet verplicht gestelde ouderschapsplan bij informele relaties te evalueren. Er zal dus bekeken worden hoe het ouderschapsplan op dit moment functioneert bij het verbreken van informele relaties. Vervolgens zal ingegaan worden op de verbeteringen die mogelijk zijn om de afdwingbaarheid tot het opstellen van het ouderschapsplan te vergroten. Voor inspiratie met betrekking tot deze verbeteringen zullen verschillende landen met vergelijkbare regelingen worden onderzocht. Er zal hierbij gekeken worden hoe zij met deze problematiek omgaan.
8
Het uiteindelijke doel van deze scriptie is erachter te komen of het ouderschapsplan bij informele relaties het juiste middel is om afspraken tussen ouders te regelen. 1.4 Maatschappelijke relevantie en wetenschappelijke relevantie Maatschappelijke relevantie Dit onderzoek is maatschappelijk relevant, aangezien dit onderzoek kan leiden tot een effectiever systeem voor het verplichten van en het controleren tot het opstellen van een ouderschapsplan bij informele relaties. Er mag geen onderscheid gemaakt worden tussen kinderen van getrouwde ouders en kinderen van ouders die een informele relatie met elkaar hebben. Wettelijk gezien wordt er ook geen onderscheid gemaakt tussen deze kinderen, maar er doet zich een probleem voor bij de mogelijkheid tot het dwingen van ouders tot het opstellen van een ouderschapsplan. Bij formele relaties heeft de rechter een effectief middel om ouders te dwingen om een ouderschapsplan op te stellen. Ten eerste al omdat de beëindiging van de relatie bij de rechter bekend is aangezien een scheiding uitgesproken dient te worden. Ten tweede heeft de rechter de mogelijkheid om de scheiding niet uit te spreken zolang het ouderschapsplan niet is opgesteld. Bij informele relaties is deze controle niet aanwezig, omdat bij het beëindigen van een informele relatie geen rechter nodig is. Dus ondanks dat de kinderen wettelijk gezien dezelfde rechten hebben, kunnen zij deze rechten niet op dezelfde wijze afdwingen. Dit zorgt dus voor een onderscheid. Om die reden is het van belang om te onderzoeken of er een verandering plaats moet vinden in het controlesysteem tot het opstellen van een ouderschapsplan bij informele relaties zodat de rechten van kinderen ook daadwerkelijk gelijk zijn. Wetenschappelijke relevantie De wetenschappelijke relevantie komt voornamelijk voort uit de discussie die op dit moment in de literatuur wordt gevoerd. Verschillende wetenschappelijke auteurs stellen dat het ouderschapsplan een goed idee is omdat de rechten van kinderen hierin worden gewaarborgd, maar dat het ouderschapsplan niet helemaal voldoet vanwege de gebrekkige controlemogelijkheden en onvoldoende mogelijkheden tot het dwingen van ouders om een ouderschapsplan op te stellen. Deze problematiek speelt voornamelijk bij de informele relaties. Een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheden tot het verplichtstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties heeft tot nu toe niets opgeleverd. Tevens is er nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de vraag of het ouderschapsplan bij informele relaties wel het juiste middel is.
9
1.5 Opbouw In het volgende hoofdstuk zal de totstandkoming van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding met betrekking tot het ouderschapsplan aan de orde komen. Hier zal onder andere uitgebreid ingegaan worden op de achtergrond van de wetswijziging.6 Vervolgens zullen de artikelen die in de wet zijn opgenomen in navolging van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding worden besproken. Tevens zal in dit hoofdstuk nog ingegaan worden op de verschillen die aan de orde zijn tussen het ouderschapsplan bij formele relaties en het ouderschapsplan bij informele relaties. In het derde hoofdstuk zal uitgebreid ingegaan worden op de knelpunten binnen het ouderschapsplan. Hier zal besproken worden welke onderdelen van het ouderschapsplan bij informele relaties niet optimaal tot hun recht komen. In het vierde hoofdstuk zal ingegaan worden op de wetgeving in de ons omringende landen. Hier zal bekeken worden hoe in andere landen wordt omgegaan met het feit dat het voor informele relaties moeilijk is om een controlesysteem op te stellen dat ervoor waakt dat het ouderschapsplan opgesteld wordt. In het bijzonder zal aandacht besteed worden aan de Scandinavische landen, waar gekozen is voor het systeem van positieve stimulatie met betrekking tot het opstellen van het ouderschapsplan.7 Tevens zal hier gekeken worden of dit systeem perspectief biedt voor Nederland. Het vijfde hoofdstuk zal bestaan uit aanbevelingen. Hier zal kort aangegeven worden wat er in het ouderschapsplan ontbreekt om het daadwerkelijk effectief te laten zijn bij informele relaties. Vervolgens zal er, indien deze mogelijkheid bestaat, beschreven worden hoe dit ouderschapsplan doeltreffender zou kunnen worden. In het laatste hoofdstuk zal de conclusie van het onderzoek centraal staan.
6 7
Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24. Jonker 2008, p. 121.
10
Hoofdstuk 2 Het ouderschapsplan 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal de totstandkoming van het ouderschapsplan aan de orde komen. De verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan komt voort uit de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Deze wet is er gekomen nadat het EHRM een aantal uitspraken heeft gewezen waaruit bleek dat de overheid verantwoordelijkheid draagt bij het laten voortbestaan van contact tussen ouder en kind. Deze uitspraken zullen hieronder, bij de totstandkoming van het ouderschapsplan, besproken worden. Vervolgens zal worden ingegaan op de nieuwe wetsartikelen, die in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding zijn opgenomen. Ten slotte zal nog aandacht besteed worden aan de verschillen die bestaan bij het ouderschapsplan voor formele en informele relaties. 2.2 De totstandkoming van het ouderschapsplan Om de in het vorige hoofdstuk beschreven onderzoeksvraag te beantwoorden zal in deze paragraaf de parlementaire geschiedenis van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding centraal staan. Uit deze wet volgt namelijk de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan. Alvorens ingegaan zal worden op de totstandkoming van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding en dus op de totstandkoming van het ouderschapsplan, zal eerst kort ingegaan worden op de totstandkoming van het gezamenlijk ouderlijk gezag. In Nederland wordt veel waarde gehecht aan de gelijkheid tussen ouders.8 Deze gelijkheid komt tot uiting bij het gezamenlijk ouderlijk gezag.9 Ouders zijn dan in gelijke mate verantwoordelijk voor het kind. Ook na de scheiding blijven zij beiden gezag houden over het kind. Dit betekent dat zij dus ook een gelijke mate van verantwoordelijkheid houden ten opzichte van het kind. Na de scheiding is het wel van belang dat ouders samen afspraken maken omtrent de wijze waarop zij dit ouderschap na de scheiding in willen vullen. Deze afspraken worden door middel van een ouderschapsplan gemaakt.
8
De waarde die hieraan gehecht wordt is terug te voeren op de ommezwaai die sinds 1980 heeft plaatsgevonden binnen het familierecht. Er kwam gelijkheid tussen mannen en vrouwen en om die reden werden ook de taken die mannen en vrouwen hadden als ouders steeds meer gelijk. 9 Kamerstukken II 1979/80, 16 247, nr. 3 (MvT).
11
2.2.1 Het gezamenlijk ouderlijk gezag Het gezamenlijk ouderlijk gezag is ontstaan bij wet van 30 augustus 1984.10 Hier werden ouders met betrekking tot het gezag over het kind op gelijke voet gesteld. Het gezamenlijk gezag gold toen alleen nog tijdens het huwelijk.11 Bij de wetswijziging van 6 april 199512 kwam hier verandering in. Toen is in de wet opgenomen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag ook na de scheiding blijft doorlopen. Eveneens is toen bepaald dat ouders die geen huwelijksrelatie met elkaar zijn aangegaan, maar slechts een informele relatie13 met elkaar hebben, voor de duur van hun relatie gezamenlijk ouderlijk gezag kunnen aanvragen door middel van een aantekening in het gezagsregister. Dit komt tot uiting in art. 1:252 BW. Bij wetswijziging van 1 januari 199814 is bepaald dat gezamenlijk ouderlijk gezag ook van rechtswege blijft doorlopen voor ouders met een informele relatie. Ten tijde van de invoering van deze wettelijke bepaling, die ervoor zorgde dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van rechtswege door bleef lopen, werd vanuit de literatuur niet altijd positief gereageerd. Zo stelt Meindersma15 dat het wetsvoorstel er ten onrechte vanuit ging dat ouders na hun scheiding op een dergelijke goede voet met elkaar staan dat het gezamenlijk uitoefenen van gezag mogelijk is. In de praktijk zullen ouders die hun relatie verbreken veelal moeilijk met elkaar communiceren. Tevens is zij van mening dat het gezag gekoppeld zou moeten worden aan de zorg. De ouder die niet met de zorg belast is zou ook geen gezag moeten hebben over het kind, aangezien dit gedeelde gezag slechts zal leiden tot vergaande bemoeienis en inmenging in het leven van de verzorgende ouder.16 Toch heeft de wetgever er wel voor gekozen deze gezamenlijk verantwoordelijkheid in de wet op te nemen. De reden hiervoor ligt voornamelijk in de grondslag dat ouders er samen voor gekozen hebben om kinderen te krijgen en zij hier ook samen de verantwoordelijkheid voor dienen te dragen, ook nadat zij hun relatie beëindigen.17 Ook indien ouders nimmer met elkaar getrouwd zijn geweest blijft het gezamenlijk ouderlijk gezag om deze zelfde reden van rechtswege doorlopen.18 Dat ouders gezamenlijk verantwoordelijk blijven voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen na hun scheiding, ligt zoals eerder is aangegeven ten grondslag aan de Wet 10
Kamerstukken II 1979/80, 16 247, nr. 3 (MvT). Punselie 2008, p. 8. 12 Kamerstukken II 1992/93, 23 012, nr. 3 (MvT). 13 Een relatie anders dan een huwelijk of geregistreerd partnerschap. 14 Kamerstukken II 1993/94, 23 714, nr. 3 (MvT). 15 M.B. Meindersma, Landelijke Werkgroep Vrouw en Recht. 16 Meindersma 1997, p. 35. 17 Handelingen II 2006/07, 51, p. 3000. 18 Forder 2005, p. 220. 11
12
voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Ouders hebben samen een primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kind. In aanvulling hierop is er voor de overheid ook een taak weggelegd. Op grond van art. 8 EVRM en art. 9 IVRK is het de overheid die het verantwoordelijkheidsgevoel van ouders voor de gezamenlijke opvoeding dient te stimuleren.19 Van de overheid wordt een actieve houding geëist.20 Ingevolge art. 8 EVRM en art. 9 IVRK heeft de overheid namelijk de plicht om contact tussen ouders en kind te bevorderen en daadwerkelijk mogelijk te maken.21 Art. 8 EVRM stelt dat een ieder recht heeft op een gezinsleven. Hier wordt onder andere onder verstaan dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat ouders, behoudens uitzonderingen waar contact zich verzet tegen het belang van het kind, recht hebben op omgang met hun kind. Art. 9 IVRK stelt dat een kind het recht heeft niet te worden afgezonderd van zijn ouders en dat het kind bij verbreking van de relatie tussen ouders het kind het recht behoudt om contact te houden met beide ouders. Naar aanleiding hiervan zal hieronder beschreven worden wat deze verdragsartikelen in de praktijk inhouden met betrekking tot de taak die hier voor de overheid is weggelegd. 2.2.2 Het EHRM als aanleiding van het ouderschapsplan Het EHRM heeft in een aantal uitspraken concrete invulling gegeven aan de bovenstaande verdragsartikelen. Hieronder zullen een aantal van deze uitspraken van het EHRM worden besproken.22 Deze uitspraken vormden de grondslag van de totstandkoming van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding.23 Uit deze uitspraken bleek namelijk dat de overheid het belang van het kind tot omgang met zijn ouders mogelijk dient te maken en dient te stimuleren. De Memorie van Toelichting zegt hierover: “Uitgangspunt bij de aanpak van de scheidings- en omgangsproblematiek is dat ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk (blijven) voelen voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen voor en na de scheiding. Evenals de ouders ten tijde van hun relatie afspraken maken over hun kinderen, dienen zij dit ook na de scheiding te doen. Het opstellen van een ouderschapsplan, al dan niet met behulp van een mediator, past binnen deze verantwoordelijkheid. In aanvulling op deze primaire verantwoordelijkheid van de ouders heeft de overheid op grond van art. 8 EVRM een positieve verplichting om te bevorderen dat 19
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p. 3-4 (MvT). Deze actieve houding volgt het feit dat art. 9 IVRK stelt dat de overheid het recht op gezinsleven moet waarborgen. 21 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p. 4 (MvT). 22 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p. 4 (MvT). 23 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 1. 20
13
en kind contact heeft met zijn ouders. Dit volgt ook uit art. 9 IVRK. Over de verplichtingen van de overheid bij de effectuering van de omgang heeft het EHRM een aantal uitspraken gedaan.”24 De Memorie van Toelichting doelt hier onder andere op de volgende uitspraken. In de uitspraak van Glaser tegen het Verenigd Koninkrijk25 blijkt dat de Staat maatregelen dient te treffen die de omgang tussen ouder en kind mogelijk maakt. Het ging hier om een scheiding tussen ouders die samen drie kinderen hadden. De kinderen woonden bij de moeder en de vader had een omgangsrecht. Na een aantal maanden stopte de moeder dit contact en gaf als reden hiervoor dat de kinderen hun vader niet meer wilden zien. Het Engelse County Court stelde dat er contact plaats moest vinden met de vader en regelde een aantal bezoekmomenten waar toezicht bij aanwezig was. Nog geen jaar later verhuisde de moeder met de kinderen zonder overleg naar Schotland. De vader ging naar aanleiding hiervan naar het High Court en verzocht het High Court om contact op te nemen met de moeder om haar te verplichten het contact tussen de vader en de kinderen weer mogelijk te maken. Het Engelse High Court deed vervolgens onvoldoende om het contact tussen vader en de kinderen te herstellen. Het proces sleepte voort zonder dat er concrete maatregelen genomen werden. Er werd zelfs nadat de vader via een privédetective het adres van de moeder had achterhaald, geen actie ondernomen. Het EHRM stelde dat Engeland om deze reden art. 8 EVRM had geschonden. Zij hadden zich onvoldoende ingespannen om het contact tussen vader en zijn kinderen te bevorderen. Hieruit kan de verantwoordelijkheid van de overheid omtrent het bevorderen van het contact tussen ouder en kind worden afgelezen. Bovenstaande uitspraak van het EHRM is niet de enige uitspraak die invulling heeft gegeven aan art. 8 EVRM en art. 9 IVRK. Ook de volgende uitlatingen van het EHRM maken duidelijk dat de overheid actief moet optreden om het contact tussen ouders en kind mogelijk te maken. In de zaak Elsholz tegen Duitsland26 ging het kort gezegd om een rechter die verzuimd had om nader onderzoek te laten verrichten naar de psychologische achtergronden van betrokkenen. Door dit verzuim kwamen de belangen van het kind niet boven tafel. Ook hiervan vond het EHRM dat dit verzuim tot het doen van onderzoek naar de belangen van het kind leidde tot een schending van art. 8 EVRM. De overheid dient dus beslissingen te nemen die in het belang van het kind zijn. Over het algemeen kan gesteld worden dat contact met ouders in het belang van het kind is.
24
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p. 3-4 (MvT). EHRM 19 september 2000, nr. 32346/96, (Case of Glaser/The United Kingdom). 26 EHRM 13 juli 2000, nr. 31871, (Elsholz/Germany). 25
14
Het EHRM heeft in de zaak Hokanen tegen Finland27 bepaald dat de overheid verplicht is om mee te werken aan de effectuering van rechterlijke uitspraken waardoor de omgang tussen de ouder en het kind daadwerkelijk mogelijk gemaakt wordt. Het betreft hier dus de fase nadat er afspraken tussen ouders gemaakt zijn. Indien er een omgangsregeling rechterlijk wordt vastgesteld is het de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat de ouder dit recht ook daadwerkelijk uit kan oefenen. In de zaak Ignacollo-Zenide tegen Roemenie28 oordeelde het EHRM dat aan de wil van het kind niet altijd gehoor gegeven hoeft te worden. De kinderen in deze zaak werden door de uitspraak van het EHRM, ondanks dat zij hadden aangegeven dit niet te willen, verplicht tot contactherstel met hun moeder. Hieruit kan dus opgemaakt worden dat zelfs maatregelen die in strijd zijn met de wil van het kind, toch genomen kunnen worden. In casu was het namelijk de vader die de kinderen op een zodanige wijze beïnvloed had dat zij geen contact meer wilden met hun moeder. Er werd hier dus ook gekeken naar het belang van de moeder. Anderzijds dient de Staat zich ook bewust te zijn van het feit dat maatregelen tot contactherstel niet in alle gevallen toegepast kunnen worden. De rechten en belangen van kinderen kunnen dit namelijk beperken. De overheid kan geen maatregelen nemen die schadelijk zijn voor de gezondheid of de ontwikkeling van het kind. Deze afweging dient ten allen tijde gemaakt te worden.29 Dat het belang van het kind het belangrijkste onderdeel is bij het beslissen of er contact tussen ouders en kind plaats moet vinden, blijkt uit de uitspraak van Zander tegen Nederland.30 Hier is bepaald dat de beëindiging van de omgangsregeling niet in strijd is met art. 8 EVRM indien door een deskundige is aangetoond dat de voortzetting van de omgangsregeling in strijd is met het belang van het kind. Het belang van het kind zal dus altijd voor het belang van de ouder gaan.31 Bovenstaande is van belang aangezien de overheid van mening is dat zij door de invoering van het ouderschapsplan voldoen aan de eisen, die het EHRM in de hiervoor besproken uitspraken stelt aan de overheid.32 2.2.3 De parlementaire geschiedenis van het ouderschapsplan Onder andere naar aanleiding van bovenstaande uitspraken van het EHRM, heeft de Minister van Justitie besloten om een verplicht ouderschapsplan in de wet op te nemen. Dit volgt uit
27
EHRM 23 september 1994, nr. 19823/92, (Hokkanen/Finland). ECRM 25 januari 2000, nr. 31679/96, (Ignacollo-Zenide/Roemenia). 29 EHRM 13 juli 2000, nr. 31871, (Elsholz/Germany). 30 EHRM 5 december 2000, nr. 32048/96, (Zander /The Netherlands). 31 Meuwese 2009, p. 335. 32 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p. 4 (MvT). 28
15
het hiervoor aangehaalde stuk van de Memorie van Toelichting.33 Op deze wijze hoopte de minister invulling te geven aan het feit dat de overheid een verplichting heeft om het contact tussen ouders en kind te bevorderen. Dit ouderschapsplan wordt verplicht gesteld in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding.34 Deze wet is op 1 maart 2009 in werking getreden. Een ouderschapsplan verplicht ouders, indien zij hun relatie verbreken, om een document op te stellen waarin afspraken gemaakt worden betreffende de verzorging en opvoeding van hun kind. In het vergaderjaar 2004-2005 is bovenstaand wetsvoorstel voor het eerst in de Tweede Kamer besproken. Over het algemeen wordt de opvoeding van het kind door beide ouders gezien als een belang van het kind en dus lag de achtergrond van deze wetswijziging bij het feit dat ouders na invoering van deze wet verplicht werden om na te denken over de verdeling van de zorg en opvoeding van het kind na hun scheiding. De minister was van mening dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk is dat ouders zich beiden verantwoordelijk blijven voelen voor de opvoeding.35 In het verlengde hiervan was het ouderschapsplan tot stand gekomen. Ouders werden toen verplicht om hun afspraken op papier vast te leggen. De reden dat het ouderschapsplan al in 2004 voor het eerst besproken werd in de Tweede Kamer, maar pas in 2009 in werking trad, had te maken met de punten van kritiek die geuit zijn op dit wetsvoorstel. Deze punten van kritiek zullen hieronder kort besproken worden. 2.2.3.1 Commentaar op het ouderschapsplan vanuit de politiek Een eerste bezwaar omtrent het ouderschapsplan komt van de VVD-fractie. Zij stellen dat het ouderschapsplan in de huidige vorm, waar de opstelling van het ouderschapsplan verplicht wordt bij de indiening van de aanvraag tot echtscheiding, door ouders gezien zal worden als een hobbel die nou eenmaal genomen moet worden om de echtscheiding aan te vragen. In de praktijk zou dat kunnen betekenen dat er een modeltekst ontstaat die door de secretaresse van de advocaat wordt ingevuld en bij het verzoekschrift wordt gevoegd.36 Indien dit het effect zou blijken van het verplichtstellen van het ouderschapsplan, wordt het doel hiervan op geen enkel vlak bereikt en kan de invoering dus als zinloos beschouwd worden aldus de VVDfractie.37 Een ander bezwaar is het gebrek aan mogelijkheden tot het sanctioneren van ouders indien de afspraken die gemaakt zijn niet nagekomen worden, of indien een van beide partners het 33
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p.4. Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 1. 35 Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 3 p. 3 (MvT). 36 Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p. 10. 37 Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p. 10. 34
16
maken van afspraken weigert. Reden voor de regering om een sanctiesysteem achterwege te laten is om te voorkomen dat ouders de problemen met elkaar over de hoofden van de kinderen uitvechten doordat partners meer juridische middelen in handen krijgen om het elkaar moeilijker te maken. Daarbij is de regering van mening dat er al voldoende middelen zijn die de scheidings- en omgangsproblematiek verminderen.38 De PvdA en de VVD-fracties stellen dat deze redenering van de regering niet opgaat aangezien een sanctiesysteem juist dient te voorkomen dat er juridische procedures gestart worden. Een sanctiesysteem zal partijen juist afschrikken om hun verplichtingen niet na te komen.39 De SP-fractie kan zich wel wat voorstellen bij het feit dat de strijd tussen ouders vaker over de hoofden van de kinderen uitgevochten zal worden, maar is wel van mening dat er voor schrijnende gevallen toch een sanctiemogelijkheid dient te bestaan. Met name in de situatie waar de ene ouder geheel machteloos tegenover de onwillige andere ouder staat.40 Een ander punt, dat wordt aangehaald door de D66-fractie, is dat het verplichtstellen van het ouderschapsplan, ook al zijn er een aantal effectieve dwangmiddelen, niet te realiseren is bij ouders die geen ouderschapsplan op willen stellen. Het opstellen van het ouderschapsplan behoeft namelijk wel een bepaalde mate van welwillendheid. Tevens geeft de D66-fractie hier aan dat het ouderschapsplan voor de ouders die wel bereid zijn met elkaar te praten ook niet veel voordelen zal hebben aangezien zij ook zonder deze verplichting afspraken zullen maken die de verzorging en opvoeding van het kind betreffen. Daarbij geeft de GroenLinks-fractie nog aan dat bij scheidingen waarbij de bereidwilligheid van ouders naar elkaar toe ver te zoeken is, het verplichtstellen van het ouderschapsplan de scheidingsprocedure onnodig lang kan vertragen. Dit is in het nadeel van het kind, aangezien het kind niet gebaat is bij een lange ruzie tussen ouders. Ondanks deze punten van kritiek heeft het verplichte ouderschapsplan toch invulling gekregen in de wet, zonder dat er een oplossing is gekomen voor de gebreken die er volgens de politieke partijen nog zijn. De waarborgen die het ouderschapsplan heeft om de belangen van het kind te beschermen, wogen zwaarder dan eventuele problemen die zich bij de uitvoering hiervan voor kunnen doen. Aangezien het ouderschapsplan de belangen van het kind waarborgt, zouden deze belangen voor alle kinderen moeten gelden. Niet alleen voor kinderen van ouders die een formele relatie verbreken door middel van een rechterlijke procedure, maar ook voor kinderen van
38
Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p. 7. Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p. 8. 40 Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p. 9. 39
17
ouders die hun informele relatie verbreken. In navolging van het belang van deze kinderen is door mevrouw Pater-Van der Meer41 een amendement ingediend.42 Zij stelde hierin dat het ouderschapsplan ook zal moeten gelden voor ouders die hun relatie op informele wijze verbreken. Door het ouderschapsplan alleen verplicht te stellen voor kinderen van ouders met een formele relatie, wordt er een onderscheid gemaakt tussen kinderen. Door het ouderschapsplan in de wet op te nemen voor alle ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag wordt dit onderscheid weggenomen.43 Op het eerste gezicht leek dit amendement een logische redenering, uitgaande van het feit dat rechten voor alle kinderen gelijk zouden moeten zijn. Uit het verslag van de vergadering waarin dit amendement besproken werd, bleken er echter wel een aantal haken en ogen aan vast te zitten. Met name de controle tot het opstellen van het ouderschapsplan bleek erg lastig uit te voeren. Dit omdat ouders voor het verbreken van hun relatie geen bezoek aan de rechter hoeven te brengen. Ondanks het ontbreken van deze controlemogelijkheden werd besloten het ouderschapsplan voor informele relaties ook wettelijk verplicht te stellen. De verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan voor formele relaties komt tot uiting in art. 815 lid 2 Rv en zal hieronder besproken worden. Uit dit artikel blijkt wat de betekenis is van het ouderschapsplan en wat de verplichting tot het opstellen van het plan concreet inhoudt. De verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties volgt uit art. 1:247a BW en zal verderop aan bod komen. 2.3 Ouderschapsplan bij formele relaties Zoals hierboven is aangegeven is het ouderschapsplan in maart 2009 ingevoerd in de wet. Het ouderschapsplan is een overeenkomst tussen ouders van minderjarige kinderen, die hun relatie beëindigen. Hierin maken zij afspraken betreffende deze minderjarige kinderen. Deze verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan komt tot uiting in art. 815 lid 2 t/m 4 en 6 Rv. Deze artikelen zullen hieronder besproken worden. 2.3.1 Art. 815 lid 2 Rv Art. 815 lid 2 Rv stelt dat het verzoekschrift tot scheiding een ouderschapsplan dient te bevatten. Onder scheiding wordt een echtscheiding, scheiding van tafel en bed44 of de ontbinding van geregistreerd partnerschap verstaan. Dat de ontbinding van het geregistreerd 41
Kamerlid CDA. Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 5 p. 24. 43 Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24. 44 Bij een scheiding van tafel en bed blijven partners volgens de wet getrouwd, maar bepaalde rechten en plichten die het huwelijk met zich meebrengt, gelden niet meer. 42
18
partnerschap ook een ouderschapsplan behoeft, blijkt uit de schakelbepaling van art. 828 Rv, die de artikelen met betrekking tot de echtscheiding ook van toepassing verklaard op het geregistreerd partnerschap.45 Geregistreerd partnerschap hoeft niet in alle gevallen ontbonden te worden door een rechterlijke uitspraak. Bij wederzijds goedvinden op alle punten waar afspraken over gemaakt moeten worden, kan volstaan worden met een beëindigingovereenkomst die wordt opgesteld door een advocaat of notaris.46 Dit blijkt uit art. 1:80d BW. Indien ouders geen ouderschapsplan kunnen overleggen is ontbinding zonder rechterlijke tussenkomst niet mogelijk. Ouders worden dan door de advocaat of notaris doorverwezen naar de rechter en deze zal dezelfde eisen stellen aan het ontbinden van het geregistreerd partnerschap als aan het ontbinden van het huwelijk.47 Het opstellen van het ouderschapsplan op grond van art. 815 lid 2 Rv is alleen van toepassing op ouders die hun formele relatie (huwelijk, geregistreerd partnerschap of scheiding van tafel en bed) beëindigen. Dit blijkt uit het feit dat dit artikel in het hoofdstuk met betrekking tot echtscheidingen is opgenomen. Een echtscheiding als bedoeld in art. 815 Rv is namelijk alleen van toepassing op formele relaties. Uit dit artikel valt af te leiden dat het opstellen van het ouderschapsplan een processuele eis is bij het verzoek tot echtscheiding.48 Als sanctie tot het niet opstellen van het ouderschapsplan heeft de rechter namelijk de mogelijkheid om het verzoek tot scheiding op te schorten tot het moment dat het ouderschapsplan is opgesteld. De wetgever heeft hiermee willen bereiken dat ouders bij de scheiding direct na gaan denken over de gevolgen die de scheiding met zich meebrengt voor de kinderen en over hoe zij na de scheiding invulling willen geven aan de opvoeding van de kinderen.49 Uit art. 815 lid 2 Rv blijkt ook ten aanzien van welke kinderen een ouderschapsplan opgesteld dient te worden. Na een amendement van mevrouw Bouchibti50 is dit duidelijk geworden.51 In de omschrijving die voor het amendement in het wetsvoorstel stond opgenomen bleek dat voor alle kinderen een ouderschapsplan opgemaakt diende te worden. Na de aanneming van dit amendement is een ouderschapsplan verplicht voor: a. hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen; b. de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge artikel 253sa of 253t het 45
Nuytinck 2009 p. 217. Boele- Woelki 2007, p. 36. 47 Asser-serie 2006, p. 546. 48 Nauta 2008, p. 1163. 49 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 4, p. 1. 50 Kamerlid PvdA. 51 Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 19. 46
19
gezag gezamenlijk uitoefenen.52 Het is dus niet nodig om een ouderschapsplan op te maken voor kinderen uit een eerder huwelijk of eerdere verbintenis, waarover geen gezamenlijk gezag wordt uitgeoefend.53 2.3.2 Art. 815 lid 3 Rv Uit art. 815 lid 3 Rv blijkt omtrent welke onderwerpen ouders afspraken dienen te maken, die opgenomen moeten worden in het ouderschapsplan. Dit artikel stelt dat er in ieder geval afspraken gemaakt moeten worden over: a. de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vormgeven; b. de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen; c. de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.54 Afspraken over deze onderwerpen zijn verplicht. Zij kunnen gezien worden als een minimumvereiste. Het is aan de ouders om deze afspraken vrijwillig aan te vullen.55 De bovenstaande onderwerpen zijn door de wetgever verplicht gesteld, omdat in de praktijk blijkt dat omtrent deze onderwerpen de meeste conflicten bestaan. De SP-fractie stelt dat nu de regering ouders slechts verplicht stelt om afspraken te maken over de zorg- en opvoedingstaken, de wijze van informatieverschaffing en de kosten in verband met de verzorging, er een aantal belangrijke afspraken worden vergeten. Afspraken over overige zaken zoals verdeling van de gemeenschap, het huis en partneralimentatie worden niet verplicht gesteld.56 Het is echter wel mogelijk om hier afspraken over te maken. Volgens de SP-fractie is het een gemis dat dit niet verplicht is.57 Toch heeft de wetgever ervoor gekozen om dit niet mee te nemen in het ouderschapsplan. Dit is naar mijn mening terecht aangezien het ouderschapsplan opgesteld wordt voor de kinderen en er dus bij het ouderschapsplan ook alleen gekeken moet worden naar hun belangen. Door ook onderwerpen als partneralimentatie mee te nemen, wordt het ouderschapsplan omvangrijker en kan er meer onenigheid over ontstaan, wat het opstellen zeer kan vertragen. 52
Art. 815 lid 2 Rv. Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 17. 54 Art. 815 lid 3 Rv. 55 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 6 (MvT). 56 Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p.11. 57 Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p.11. 53
20
2.3.3 Art. 815 lid 4 Rv Ten aanzien van de afspraken is nog van belang dat ouders hun kind bij het opstellen hiervan betrekken. De mate van betrokkenheid die hiervoor vereist is, is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Deze eis is opgenomen omdat de rechter moet kunnen toetsten of de afspraken daadwerkelijk in het belang van het kind gemaakt zijn.58 Niet alleen de mate waarin kinderen betrokken worden bij het opstellen van het ouderschapsplan is van belang, ook de wijze waarop dient een rol te spelen. Art. 815 lid 4 Rv stelt om bovenstaande reden dan ook dat in het ouderschapsplan opgenomen dient te worden op welke wijze de kinderen betrokken zijn geweest bij het opstellen van het ouderschapsplan.59 Tevens stelt art. 815 lid 4 Rv dat er in het ouderschapsplan opgenomen moet worden omtrent welke onderdelen overeenstemming is bereikt door de ouders en over welke voorzieningen nog steeds verschil van mening bestaat. Dit geeft de rechter enig houvast bij het beoordelen of het ouderschapsplan goedgekeurd kan worden of niet. Zo zal bijvoorbeeld ook een mislukte mediation opgenomen moeten worden in het verzoekschrift.60 Zo kan de rechter zien dat ouders wel hun best gedaan hebben tot het opstellen van het ouderschapsplan. Tevens moeten de gronden die gezorgd hebben voor het blijven bestaan van verschil van mening in het ouderschapsplan vastgelegd worden.61 Dit artikel sluit aan bij de substantiëringsplicht van art. 111 lid 3 Rv.62 Dit betekent dat alle argumenten die de ouders hebben aangevoerd in het verzoekschrift opgenomen moeten worden. 2.3.4 Art. 815 lid 6 Rv Indien door de ouders het ouderschapsplan is opgesteld, dient dit door beide ouders ondertekend te worden. Indien dit niet mogelijk is, kan een van de ouders een eenzijdig ouderschapsplan opstellen en dit plan dient dan tevens een gegronde reden te bevatten waarom het ouderschapsplan niet gezamenlijk door de ouders opgesteld is.63 De rechter stelt wel een aantal eisen bij dit alternatieve ouderschapsplan. Zo moet duidelijk zijn dat de ouder die het ouderschapsplan heeft opgesteld wel degelijk moeite heeft gedaan om de andere ouder te bewegen mee te werken aan het ouderschapsplan. Dit volgt uit art 815 lid 6 Rv. Dit artikel luidt: Indien het ouderschapsplan, bedoeld in het tweede lid, of de stukken, bedoeld in het vijfde lid, 58
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 6. Nuytinck 2009, p. 217. 60 Nauta 2008, p. 1164. 61 Nuytinck 2009, p. 217. 62 Nauta 2008, p. 1164. 63 Art. 815 lid 6 Rv. 59
21
onderdelen a tot en met c, redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.64 De rechter zal genoegen nemen met deze ‘andere stukken’ die het ouderschapsplan vervangen indien het adres van de andere ouder onbekend is en de ouder die het verzoek tot echtscheiding indient duidelijk kan maken op welke wijze hij of zij heeft geprobeerd om het adres te achterhalen. Het eenvoudig stellen dat het adres onbekend is, is onvoldoende. Een andere reden waarom het ouderschapsplan achterwege gelaten kan worden en er toch een echtscheiding uitgesproken wordt, is wanneer de communicatie tussen ouders dermate slecht is dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat er geen reëel ouderschapsplan uit voort kan komen. Tevens laat de rechter de plicht tot het opstellen van het ouderschapsplan achterwege indien een van beide ouders zich bevindt in de gevangenis of in een blijf-van-mijn- lijfhuis.65 Ook indien de kinderen uit huis geplaatst zijn voor een langere tijd, kan het ouderschapsplan achterwege blijven. Mevrouw Ackermans-Wijn66 zet hier, naar mijn mening terecht, vraagtekens bij. Indien kinderen namelijk in een dergelijke kwetsbare positie zitten, zoals het geval is wanneer zij uit huis geplaatst zijn, is het juist van belang dat ouders met elkaar op een lijn zitten. Dit in verband met weekendbezoeken en de alimentatieregeling.67 Een laatste mogelijkheid om het ouderschapsplan bij de scheiding buiten toepassing te laten is als het kind binnen een zeer korte tijd de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor kinderen van die leeftijd is het ouderschapsplan namelijk niet meer verplicht.68 Bovenstaand wetsartikel is, zoals eerder is aangegeven, alleen van toepassing op ouders die hun formeel geregistreerde relatie willen beëindigen. Maar dat de relatievorm die ouders hebben niet van belang is bij de plicht tot het opstellen van het ouderschapsplan, blijkt uit de volgende paragraaf, waarin de totstandkoming van art. 1:247a BW zal worden besproken. 2.4 Het ouderschapsplan bij informele relaties Zoals hiervoor is aangegeven is het ouderschapsplan niet alleen verplicht voor ouders die hun formele relatie verbreken, maar ook voor ouders die een informele relatie beëindigen. De uitwerking van het amendement van Pater- Van der Meer, waarin deze verplichting tot uiting komt, is opgenomen in art. 1:247a BW. Artikel 1:247a BW stelt dat:
64
Art. 815 lid 6 Rv. Ackermans-Wijn 2009, p. 182. 66 Vice-President team ‘volwassenen’ bij de sector familie en jeugd van de rechtbank Arnhem. 67 Ackermans-Wijn 2009, p. 182. 68 Ackermans-Wijn 2009, p. 182. 65
22
Indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid , is geplaatst en de ouders hun samenleving beëindigen, stellen zij een ouderschapsplan op als bedoeld in artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering . Uit dit artikel kan worden opgemaakt dat alle ouders die belast zijn met gezamenlijk ouderlijk gezag bij het verbreken van hun relatie een ouderschapsplan op dienen te stellen. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen ouders die getrouwd zijn of ouders die een informele relatie met elkaar hebben.69 Het belang van het kind moet leidend zijn, niet de relatievorm van de ouders.70 Ouders met een informele relatie dienen zich op dezelfde wijze bezig te houden met de toekomst van hun kinderen na de (feitelijke) scheiding. Een probleem dat zich hier voordoet is dat de relatie niet formeel beëindigd hoeft te worden. Het tijdstip waarop de relatie is geëindigd is dan lastig aan te wijzen.71 Uit de wet blijkt echter dat het ouderschapsplan bij informele relaties niet vrijblijvend is. De verplichting is niet anders dan bij beëindiging van formele relaties.72 Toch is het bij informele relaties niet mogelijk om het opstellen van het ouderschapsplan als voorwaarde voor de scheiding te stellen. Het is voor de ouders met een informele relatie namelijk niet nodig om hun relatie door tussenkomst van de rechter te verbreken. Dit brengt met zich mee dat kinderen van ouders met een informele relatie achtergesteld worden met betrekking tot de controle van het opstellen van een ouderschapsplan ten aanzien van kinderen met getrouwde ouders. De wetgever heeft hier echter wel een oplossing voor bedacht. Deze oplossing komt tot uiting in artikel 1:253a lid 3 BW en komt in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan bod. Kort gezegd houdt dit artikel in dat de rechter de mogelijkheid heeft om geen uitspraak te doen omtrent geschillen tussen ouders zolang het ouderschapsplan niet opgesteld is. Hier zullen eerst nog de verschillen omtrent de afdwingbaarheid tussen het ouderschapsplan bij formele en informele relaties besproken worden, aangezien hierdoor duidelijk wordt waar de tekortkoming bij het verplichte ouderschapsplan voor informele relaties precies zit.
69
Er wordt dus wel onderscheid gemaakt tusen ouders die hun informele relatie verbreken met gezamenlijk ouderlijk gezag en ouders die nooit gezamenlijk ouderlijk gezag hebben aangevraagd. Hieruit volgt dat, ondanks dat gestreefd is om de rechten voor alle kinderen op een lijn te zetten, dit recht op een ouderschapsplan toch niet voor alle kinderen geldt. 70 Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24 p. 1- 2. 71 Nuytinck 2009, p. 216. 72 Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24, p. 1- 2.
23
2.5 Verschillen in afdwingbaarheid tussen het ouderschapsplan bij formele en informele relaties Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven zullen hier de verschillen omtrent het ouderschapsplan bij formele en informele relaties aan de orde komen. Dit ter verduidelijking van het volgende hoofdstuk waarin specifiek wordt ingegaan op het ouderschapsplan bij informele relaties en de knelpunten die zich hierbij voordoen. Het ouderschapsplan bij formele relaties met minderjarige kinderen heeft, zoals omschreven in de diverse kamerstukken, een efficiënt systeem dat ervoor zorgt dat het ouderschapsplan opgesteld wordt. Een opgesteld ouderschapsplan is namelijk een ontvankelijkheidsvereiste bij het indienen van een scheidingsverzoek. Het verbreken van een geregistreerd partnerschap voor ouders met minderjarige kinderen zonder de aanwezigheid van een ouderschapsplan is, zoals eerder is aangegeven, niet mogelijk. Indien deze verbreking toch door middel van een beëindigingovereenkomst plaatsvindt, heeft dat de nietigheid van de verbreking tot gevolg.73 De methode die ervoor zorgt dat een ouderschapsplan bij een formele relatie wordt opgesteld is effectief. Zonder ouderschapsplan is scheiden namelijk niet mogelijk. Het betreft hier alleen het opmaken van het ouderschapsplan. De naleving van het ouderschapsplan wordt hier buiten beschouwing gelaten.74 Een dergelijke methode die ervoor zorgt dat een ouderschapsplan wordt opgesteld bij informele relaties die worden verbroken is derhalve een stuk minder effectief. Bij informele relaties is het namelijk in de meeste gevallen onmogelijk om vast te stellen of het ouderschapsplan daadwerkelijk opgesteld wordt, aangezien er geen instantie is die op de hoogte is van het verbreken van de relatie. Tevens is er geen instantie waar de verbreking gemeld dient te worden. Toch is het ouderschapsplan ook in deze gevallen verplicht. Bij beide verbrekingen zijn namelijk minderjarige kinderen betrokken en voor alle kinderen dienen dezelfde rechten te gelden. Wettelijk gezien gelden voor ouders met een informele relatie dus dezelfde eisen als voor ouders met een geregistreerde relatie. Er bestaat dus geen verschil tussen de relatievormen ten aanzien van het ouderschapsplan, maar in de praktijk speelt dit onderscheid wel een rol. Vraag die hierbij wel gesteld dient te worden is in hoeverre kinderen van ouders met een informele relatie eigenlijk gebaat zijn bij het verplichte ouderschapsplan. Het ouderschapsplan voor informele relaties is namelijk, doordat de verbreking niet bekend is, een niet afdwingbare 73
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 4, p. 2. Met betrekking tot de naleving van het ouderschapsplan is er ook veel kritiek bij formele relaties op de wijze waarop dit wordt gecontroleerd. Deze naleving valt echter buiten het bereik van deze scriptie en zal hier ook niet verder worden besproken. 74
24
verplichting in de wet. Een niet afdwingbare norm zou eigenlijk vermeden moeten worden. Een verplichting waar vervolgens geen consequenties tegenover staan geeft een vertekend beeld omtrent de functionaliteit van het ouderschapsplan.75 Echter, de regering heeft ervoor gekozen om deze norm toch in de wet op te nemen. Door deze opneming lijkt het alsof ouders verplicht kunnen worden tot het opstellen van het ouderschapsplan, maar in de praktijk blijkt dit echter niet altijd zo te zijn. Aan het niet opstellen worden, behalve art. 1:253a lid 3 BW, geen consequenties verbonden voor ouders. Dit maakt het recht van het kind, geboren uit een informele relatie, op een ouderschapsplan dus slechts een dode letter in de wet.76 De Minister van Jeugd en Gezin stelt echter dat het opnemen van deze moeilijk afdwingbare norm niet gezien moet worden als een dode letter, maar dat door de opneming in de wet een goed voorbeeld gegeven wordt aan de ouders.77 Naar mijn mening creëert een goed voorbeeld nog geen recht voor een kind, waar het wel aanspraak op zou moeten hebben. Er kan dus gesteld worden dat het ouderschapsplan voor informele relaties kinderen veel minder waarborgen biedt dan het ouderschapsplan bij formele relaties. 2.6 Conclusie Mede door de hiervoor genoemde amendementen is duidelijk geworden voor wie het ouderschapsplan geldt. Het opmaken van het ouderschapsplan is verplicht voor minderjarige kinderen waarover de partners gezamenlijk gezag uitoefenen. Tevens is in het voorgaande duidelijk geworden welke ouders het ouderschapsplan op moeten stellen. Kort gezegd zijn dit alle ouders die belast zijn met gezamenlijk ouderlijk gezag, ook wel de juridische ouders genoemd. De relatievorm tussen ouders is niet van belang, de rechten van het kind zijn hier leidend. Het ouderschapsplan zorgt ervoor dat kinderen ook na de scheiding van hun ouders contact kunnen blijven houden met beide ouders. Ouders worden namelijk gedwongen om afspraken te maken omtrent de verzorging en opvoeding van de kinderen. Om te bezien of het ouderschapsplan in de praktijk daadwerkelijk effectief is, is het van belang om naar het doel van het ouderschapsplan te kijken. Het doel van het ouderschapsplan is in beginsel het waarborgen van de rechten van het kind. Het recht dat hier onder meer worden beschermd is het recht van het kind op contact met zijn of haar ouders en het recht om door beide ouders opgevoed te worden. Deze rechten vloeien voort uit art. 8 EVRM en art. 9 IVRK. Het ouderschapsplan moet niet gezien worden als een contract, maar dient voor zowel de kinderen 75
Kamerstukken II ,2006/07 30 145, nr. 79, p. 4214. Schonewille 2007, p. 604. 77 Schonewille 2007, p. 604. 76
25
als de ouders duidelijkheid te scheppen in de wijze van opvoeding en verzorging. Belangrijk voor de werking van het ouderschapsplan is dat de kinderen ook betrokken worden bij het opstellen van het ouderschapsplan. Zij mogen ook aangeven of zij het er mee eens zijn of dat zij bepaalde zaken liever anders geregeld zien. Echter, het zijn natuurlijk wel de ouders die uiteindelijk beslissen, maar de rechter houdt bij de goedkeuring van de plannen wel rekening met de mening van de kinderen.78 Als laatste is van belang het verschil in mate van afdwingbaarheid bij formele en informele relaties. Bij formele relaties is het ouderschapsplan een voorwaarde alvorens de scheiding uitgesproken kan worden. Deze mogelijkheid tot het afdwingen van het ouderschapsplan ontbreekt bij informele relaties. Dit maakt deze wettelijke bepaling een zwakke bepaling. In het volgende hoofdstuk zullen de knelpunten van het ouderschapsplan ten aanzien van informele relaties behandeld worden. Kort gezegd zal in dit hoofdstuk worden aangegeven hoe het ouderschapsplan bij informele relaties op dit moment functioneert binnen de wetgeving en in de praktijk.
78
De Bie en Jagt 2010, p. 115.
26
Hoofdstuk 3 Knelpunten bij het ouderschapsplan voor informele relaties 3.1 Inleiding Uit het vorige hoofdstuk valt af te leiden dat, ondanks een aantal punten van kritiek, het ouderschapsplan kan bijdragen aan een goede band tussen ouder en kind na de scheiding van ouders. Ouders worden door het ouderschapsplan namelijk gestimuleerd om na te denken over de gevolgen die de scheiding meebrengt voor het kind. De overheid is op grond van internationale verdragen, art. 8 EVRM en art. 9 IVRK, zoals hiervoor is besproken, verplicht om de belangen van kinderen met betrekking tot het contact met de ouders te beschermen. Echter, zo positief als het ouderschapsplan is bedoeld, is het in een aantal gevallen niet. Met name bij informele relaties zijn er een aantal punten waardoor het ouderschapsplan de effectiviteit mist die nodig is om de belangen van de kinderen van ouders met een informele relatie daadwerkelijk te kunnen beschermen. Een aantal punten maken het ouderschapsplan bij informele relaties namelijk moeilijk afdwingbaar. Omdat de afdwingbaarheid niet gegarandeerd kan worden, is er in de Tweede Kamer gedebatteerd over de invoering van het ouderschapsplan bij informele relaties. Deze discussie is het beginpunt van de volgende paragraaf. In de daaropvolgende paragraaf zullen de knelpunten die spelen bij het ouderschapsplan voor informele relaties worden behandeld. Na bespreking van deze knelpunten volgt de conclusie. 3.2 Discussie omtrent de invoering van het ouderschapsplan bij informele relaties Zoals blijkt uit het vorige hoofdstuk zijn er een aantal verschillen tussen het ouderschapsplan bij formele en informele relaties. Met name de afdwingbaarheid tot het opstellen van het ouderschapsplan verschilt. Tijdens de Tweede-Kamervergadering van 21 maart 200779 is het ouderschapsplan voor informele relaties voor het eerst aan bod gekomen. Gedurende deze vergadering kwam ter sprake dat het aantal kinderen dat wordt geboren binnen nietgeformaliseerde relaties groeit. Mevrouw Pater-Van der Meer gaf tijdens deze vergadering aan dat uit onderzoek is gebleken dat jaarlijks ongeveer 18.000 kinderen betrokken zijn bij een feitelijke scheiding80 van hun ouders. Dit staat tegenover ongeveer 40.000 kinderen die te maken krijgen met een echtscheiding van hun ouders.81 Gesteld kan dus worden dat het gaat om een groot aantal kinderen dat belang heeft bij de invoering van het verplichte ouderschapsplan bij informele relaties. Om deze reden werd er tijdens de vergadering dan ook 79
Handelingen II 2006/07, 51, p. 3010. Hieronder wordt het verbreken van een informele relatie verstaan. 81 Handelingen II 2006/07, 51, p. 2999. 80
27
gesproken over de eventuele mogelijkheden tot de invoering hiervan. De vraag die hierbij speelde was op welke wijze het opstellen van het ouderschapsplan bij deze ouders afgedwongen zou kunnen worden. Er vindt namelijk geen scheiding plaats waarbij een instantie is betrokken die ouders tot het opmaken van het ouderschapsplan kan dwingen. Tijdens de vergadering werd aangeven dat het van belang is om een aanknopingspunt te vinden dat ouders met een informele relatie kan dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan.82 Mevrouw Pater-Van der Meer stelde voor om naar aanleiding hiervan een mogelijkheid te creëren die het opstellen van het ouderschapsplan controleerbaar zou maken en er dus voor zou zorgen dat het ouderschapsplan bij informele relaties geen dode letter in de wet zal worden.83 Als voorbeeld hiervoor gaf mevrouw Pater-Van der Meer aan dat bij informele relaties het aangaan van het gezamenlijk ouderlijk gezag een ouderschapsbelofte zou kunnen bevatten. Deze ouderschapsbelofte zou dan na verbreking van de relatie omgezet moeten worden in een ouderschapsplan.84 Hoe mevrouw Pater-Van der Meer hier concreet invulling aan wil geven valt uit de stukken niet te herleiden. Dit punt wordt dan ook niet meegenomen in de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Het amendement van Pater-Van der Meer is op 5 juni 2007 ingediend. Als enige dwangmiddel om het ouderschapsplan bij verbreking van informele relaties niet te laten gelden als vrijblijvende norm, is art. 1:253a lid 3 BW in de wet opgenomen.85 De werking hiervan is derhalve niet bij alle ouders met een informele relatie effectief. Naar mijn mening werden er tijdens de Tweede-Kamervergadering terecht vraagtekens gezet bij de realisering van de verplichtstelling tot het opstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties.86 Zonder goed functionerende aanknopingspunten in de wet om ouders te dwingen tot het opstellen van dit ouderschapsplan zal de verplichting in de praktijk weinig inhouden. Het is om deze reden dus van belang om in kaart te brengen wat er ontbreekt bij het ouderschapsplan voor informele relaties om het recht van kinderen op dit ouderschapsplan daadwerkelijk uitvoerbaar te maken. Deze knelpunten, die de werking van het ouderschapsplan bij informele relaties bemoeilijken, zullen hier besproken worden. 3.3 Knelpunten bij het ouderschapsplan voor informele relaties Bij de invoering van het ouderschapsplan voor informele relaties ligt de grondslag, zoals hierboven is aangegeven, in het feit dat deze bepaling, die de rechten van kinderen met 82
Handelingen II 2006/07, 51, p. 2998. Handelingen II 2006/07, 51, p. 2999. 84 Handelingen II 2006/07, 51, p. 3000. 85 Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24. 86 Handelingen II 2006/07, 51, p. 3001. 83
28
betrekking tot de opvoeding en het contact met zijn of haar ouders moet waarborgen, moet gelden voor alle kinderen en niet afhankelijk gesteld mag worden van de relatie van de ouders. Om deze reden zijn er dwangmiddelen of stimulatiemiddelen nodig die ouders motiveren tot het opstellen van het ouderschapsplan. Hiervoor is art. 1:253a lid 3 BW in de wet opgenomen. Ondanks dat dit wetsartikel, dat ouders moet motiveren tot het opstellen van het ouderschapsplan, is ingevoerd, ontbreekt het bij dit artikel aan een effectief systeem dat alle ouders met een informele relatie verplicht tot het opstellen van het ouderschapsplan. Dit betekent dat kinderen van ouders met een informele relatie, ondanks de wettelijke verplichting, achtergesteld worden ten aanzien van kinderen van ouders met een formele relatie. Voor de kinderen van ouders met een informele relatie kan de opstelling van het ouderschapsplan namelijk niet gegarandeerd worden. Hieronder zal de werking van art. 1:253a BW beschreven worden, die het ouderschapsplan bij informele relaties verplicht zou moeten maken, maar dat niet in alle gevallen toepasbaar is. Vervolgens zal ingegaan worden op een volgend knelpunt, namelijk het ontbreken van de controle tot het opstellen van het ouderschapsplan. Als laatste zullen de negatieve gevolgen die ontstaan door de onbekendheid met het ouderschapsplan naar voren komen. 3.4 De werking van art. 1:253a BW Toepassing van art. 1:253a lid 3 BW is het dwangmiddel dat ouders zou moeten dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan. Ouders zijn samen verantwoordelijk voor hun kinderen. Dit verandert niet indien ouders hun relatie verbreken. Ook na de verbreking van de relatie dienen ouders gezamenlijk beslissingen te nemen betreffende de verzorging en opvoeding van hun kind. Omtrent deze verzorging en opvoeding van het kind kunnen geschillen ontstaan. Een vooraf opgesteld ouderschapsplan zou deze geschillen voor een groot deel moeten voorkomen. Er zijn dan door ouders namelijk al afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van het kind.87 Echter, deze afspraken zullen niet alle conflicten tussen ouders kunnen voorkomen. Op grond van art. 1:253a BW is het mogelijk om deze geschillen voor te leggen aan de rechter. Het maakt hierbij niet uit of ouders met elkaar getrouwd geweest zijn of een informele relatie hebben gehad. Dit artikel is van toepassing op alle ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag.88 De rechter kan dan, ingevolge art. 1:253a lid 2 BW, op verzoek van de ouders, een regeling vaststellen omtrent het ouderlijk gezag. Hieronder valt onder andere de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en het bepalen van de 87 88
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). Broekhuijsen-Molenaar 2008, p. 341.
29
hoofdverblijfplaats van het kind.89 De rechter heeft hier zelfs de mogelijkheid om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en te veranderen in eenoudergezag.90 Bij formele relaties zijn ouders, alvorens zij gaan scheiden, verplicht om een ouderschapsplan op te stellen. Dit blijkt uit het eerder besproken art. 815 Rv. Doen zij dit niet, dan wordt de scheiding niet uitgesproken. Indien ouders na hun echtscheiding zich op grond van art. 1:253a lid 2 BW tot de rechter wenden, kan er dus vanuit worden gegaan dat zij een ouderschapsplan hebben opgesteld. Dit plan geeft de rechter dan ook enige houvast voor het nemen van een beslissing. Bij informele relaties ontbreekt niet de verplichting tot het opstellen van dit plan, maar wel de stok achter de deur, die ouders in bepaalde gevallen nodig hebben alvorens zij een ouderschapsplan op zullen stellen. Ouders kunnen namelijk zonder tussenkomst van enige instantie hun relatie verbreken.91 Dit brengt met zich mee dat niemand ouders verplicht tot het opstellen van het ouderschapsplan. De wetgever heeft om die reden art. l:253a lid 3 BW in de wet opgenomen.
3.4.1 Beperkte toepasbaarheid Ingevolge art. 1:253a lid 3 BW bestaat er voor de rechter de mogelijkheid om, indien ouders niet aan hun verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan hebben voldaan, het verzoek van ouders aan de rechter tot het doen van een uitspraak op grond van art. 1:253a lid 2 BW aan te houden tot het moment dat het ouderschapsplan overlegd wordt. Dit betekent dus dat ouders met een informele relatie die hun geschil aan de rechter voorleggen, op deze wijze toch gedwongen kunnen worden tot het opstellen van een ouderschapsplan. Echter, indien de aanhouding van het verzoek in strijd is met het belang van het kind, kan de rechter de mogelijkheid om de uitspraak op te schorten,zoals vermeld in art. 1:253a lid 3 BW, niet benutten en dient hij toch uitspraak te doen. Het belang van het kind dient namelijk ten allen tijde voorop te staan. De rechter moet in de gevallen, waarin een beslissing in het belang van het kind is, toch uitspraak te doen. Dit kunnen bijvoorbeeld beslissingen betreffen omtrent de schoolkeuze, medische behandeling van het kind of een verhuizing van een van de ouders.92 Desalniettemin vervalt de plicht tot het opstellen van het ouderschapsplan niet door de uitspraak. De plicht tot het opstellen van het ouderschapsplan blijft wel bestaan, maar dit betekent dat het middel dat de rechter ingevolge 1:253a lid 3 BW in handen heeft om ouders te dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan zijn uitwerking mist. De rechter heeft 89
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 2 p. 3 (MvT). Forder 2005, p. 216 e.v. 91 Handelingen tweede kamer 2006/07, nr. 51, p. 3000. 92 Chin-A-Fat 2009, p. 219. 90
30
dan namelijk al uitspraak gedaan en kan het verzoek als in 1:253a lid 3 BW dus niet aanhouden tot het ouderschapsplan is opgesteld. De stok achter de deur die zou moeten leiden tot het opstellen van het ouderschapsplan valt dus weg.93 Uit bovenstaande kan opgemaakt worden dat het dwingen van ouders met een informele relatie tot het opstellen van het ouderschapsplan nog wat te wensen over laat. Op zich is het afhankelijk stellen van een rechterlijke uitspraak aan het ouderschapsplan een goed middel om ouders met een informele relatie te stimuleren tot het opstellen van dit ouderschapsplan. Echter, indien ouders, zoals hiervoor is aangeven, een geschil hebben met betrekking tot het kind en waarbij tevens het niet behandelen van dit verzoek leidt tot nadeel voor het kind of indien ouders zich niet vrijwillig tot de rechter wenden, heeft dit artikel geen uitwerking. Ouders komen namelijk alleen bij de rechtbank terecht indien er problemen ontstaan die dermate groot zijn dat er een rechtszaak nodig is om tot een oplossing te komen. Zij zijn derhalve niet verplicht om met geschillen naar de rechtbank toe te gaan. In veel gevallen zullen ouders dan ook niet bij de rechtbank terechtkomen, waardoor deze sanctie op hen niet van toepassing is.
3.4.2 Procesvertraging Een ander punt dat het dwangmiddel van art. 1:253a lid 3 BW moeilijk toepasbaar maakt, is het feit dat ouders zich tot de rechter wenden op het moment dat zij samen niet meer tot een oplossing kunnen komen. Indien ouders namelijk samen tot goede afspraken kunnen komen is het voor hen niet nodig om een beroep te doen op de rechter. Alleen wanneer de problemen tussen ouders zo hoog oplopen dat alleen een rechterlijk uitspraak een oplossing kan bieden, zullen zij zich tot de rechter wenden. Op dat moment verlangt de rechter van hen dat zij gezamenlijk een ouderschapsplan opstellen alvorens hij uitspraak zal doen omtrent de geschillen die tussen ouders ontstaan zijn.94 De verhoudingen tussen de ouders zullen op het moment dat zij zich wenden tot de rechter niet goed zijn. Zij richten zich namelijk tot de rechter aangezien het maken van afspraken tussen hen beiden niet lukt. Het opstellen van de afspraken die een ouderschapsplan zouden moeten vormen, zal dan in de meeste gevallen ook niet lukken. Tevens zal deze maatregel procesvertragend werken, aangezien de rechter wacht met het doen van een uitspraak tot het ouderschapsplan is opgesteld.
93 94
Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24, p. 2. Chin-A-Fat 2009, p. 219.
31
3.4.3 Aanhouden van het verzoek versus niet-ontvankelijkheid Bij de bestudering van art. 1:253a BW valt nog iets op. Indien ouders met een formele relatie besluiten om een verzoek tot echtscheiding in te dienen en geen ouderschapsplan kunnen overleggen worden zij niet-ontvankelijk verklaard bij het verzoek tot echtscheiding. Dit volgt uit art. 815 lid 6 Rv. Het hebben van het ouderschapsplan is dus een ontvankelijkheidsvereiste.95 Bij informele relaties, die op grond van art. 1:253a lid 2 BW bij de rechter komen, levert het niet hebben van een ouderschapsplan geen niet-ontvankelijkheid op, maar wordt de zaak aangehouden. Waarom de wetgever ervoor heeft gekozen om dit onderscheid in de wet op te nemen is niet duidelijk.96 Wellicht dat de motivatie hiertoe ligt in het feit dat de rechtbank bij binnenkomst van een verzoekschrift als bedoeld in art. 1:253a lid 2 BW eerst zal kijken naar de aard van de vraag. Hij dient te beoordelen of de zaak aangehouden moet worden of dat hij de zaak moet behandelen omdat dit in het belang van het kind is, zoals omschreven in art. 1:253a lid 3 BW. Om dit te beoordelen is het voor de rechter nodig om de zaak in behandeling te nemen. Hij moet namelijk het verzoek van de ouders tot het doen van een uitspraak bekijken om te beoordelen of hij uitspraak moet doen omdat dit in het belang van het kind is. Dus indien ouders zich tot de rechter wenden met het verzoek om een uitspraak zonder dat zij een ouderschapsplan opgesteld hebben, zal de rechter de zaak moeten bekijken om te beslissen of hij wel of geen gebruik kan maken van het dwangmiddel in art. 1:253a lid 3 BW. Om deze reden kan hij de zaak niet afdoen met niet-ontvankelijkheid. Dit onderscheid tussen ouders die hun formele relatie willen verbreken en ouders die hun informele relatie willen beëindigen lijkt erg groot. Echter, dit onderscheid is in de praktijk een stuk minder van belang dan op het eerste gezicht lijkt. Zo stelt Coenraad97 vast dat het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek door het ontbreken van het ouderschapsplan slechts zelden voorkomt.98 Mocht het verzoek toch niet-ontvankelijk worden verklaard, dan bestaat er de mogelijkheid om een eenzijdig verzoek tot echtscheiding in te dienen. Slechts in hoge uitzondering zal het eenzijdige verzoek eindigen met nietontvankelijkheid.99 Dit brengt met zich mee dat de toegang tot de rechter toch gewaarborgd wordt. Voorgaande is ook van belang omdat de echtscheidingsprocedure dan niet onnodig vertraagd hoeft te worden door de weigering van een van de ouders om een ouderschapsplan
95
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3 p. 5, 6 en 18. Ackermans-Wijn 2009, p. 52. 97 L.M. Coenraad, associate professor aan de Vrije Universiteit. 98 Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 41. 99 Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 44. 96
32
op te stellen.100 Tevens heeft de rechter nog de mogelijkheid om ouders, bij het ontbreken van een ouderschapsplan of bij een onvolledig ouderschapsplan, te verwijzen naar een mediator.101 Deze beslissing van de rechter impliceert dat de zaak wel in behandeling wordt genomen.102 Partijen opdragen om bij de mediator een ouderschapsplan op te stellen, om vervolgens tot de conclusie te komen dat dit ouderschapsplan niet voldoende is en daarom de zaak niet in behandeling te nemen, zet partijen op het verkeerde been.103 Het onderscheid tussen de niet-ontvankelijkheid bij echtscheidingszaken zonder ouderschapsplan en het aanhouden van het verzoek bij feitelijke scheidingen speelt dus voornamelijk in de theorie een rol, maar maakt in de praktijk weinig verschil. 3.4.4 Rechterlijke toetsing Een laatste punt dat opvalt bij art. 1:253a lid 3 BW is het verschil in rechterlijke toetsing bij het ouderschapsplan bij formele relaties en het ouderschapsplan bij informele relaties. Bij het ouderschapsplan bij formele relaties is het de rechter die bij het uitspreken van de scheiding tevens het ouderschapsplan bekijkt. Hij gaat hier onder andere na of de afspraken in het belang van het kind gemaakt zijn, of de afspraken niet in strijd zijn met jurisprudentie en wet en bekijkt hij of er geen sprake is van misbruik van omstandigheden.104 Gesteld kan dus worden dat de rechter het ouderschapsplan inhoudelijk toetst.105 Deze toetsing door de rechter blijft achterwege bij art.1:253a lid 3 BW. Daar wordt slechts gesteld dat ouders een ouderschapsplan moeten hebben. Of inhoudelijk het ouderschapsplan daadwerkelijk in overeenstemming is met het belang van het kind wordt hier hoe dan ook minder indringend getoetst dan bij het verzoek tot echtscheiding. Tevens is van belang dat, indien de rechter het ouderschapsplan in het kader van 1:253a lid 3 BW wel indringend toetst, dit in strijd kan zijn met de vrijheid van partijen om zelf de omvang van het geschil te bepalen. Indien ouders over een bepaald punt een verschil van mening hebben, gaat het de bevoegdheid van de rechter te buiten om ook de andere afspraken in het ouderschapsplan, waar ouders geen advies om vragen, te toetsen.106 Echter, een nuance is hier op zijn plaats. Wettelijk gezien heeft de rechter bij echtscheidingszaken de verplichting om het ouderschapsplan te toetsen aan de eisen die
100
Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 48. Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 49. 102 Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 45. 103 Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 49. 104 Handelingen eerste kamer 2008/09, 8, p. 402, 405, 409 en 411. 105 Ackermans-Wjin 2009, p. 52. 106 Ackermans-Wijn 2009, p. 52. 101
33
hieraan door de wet gesteld zijn. In de literatuur kwam toen al naar voren dat de toetsing in de praktijk niet een heel grote rol zal spelen.107 Indien partijen gezamenlijk een verzoek tot echtscheiding indienen en partijen het met elkaar eens zijn, zal er geen mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure plaatsvinden. Dit komt naar voren in art. 818 Rv jo. 279 Rv. De rechter heeft in deze gevallen dus niet de mogelijkheid om het ouderschapsplan uitgebreid te toetsen.108 Een tweede punt is dat partijen een beschikkingsvrijheid (procesautonomie) hebben.109 De rechter kan dus de afspraken niet naar eigen invulling aanpassen. Een marginale toetsing is hier dus slechts mogelijk.110 Indien partijen ervoor kiezen om een zeer summiere omgangsregeling op te nemen, kan de rechter niet eisen dat dit wordt veranderd.111 Wettelijk gezien bestaat er dus een groot verschil tussen het toetsen van het ouderschapsplan bij formele en informele relaties. In de praktijk blijkt dat het ouderschapsplan bij formele relaties ook slechts onderworpen wordt aan een marginale rechterlijke toets aan de wet.112 Toch wordt deze toets in de meeste gevallen wel zorgvuldig gedaan door de rechters. Zo wordt er door hen wel degelijk gekeken naar de wijze waarop het kind betrokken is geweest bij de totstandkoming van het ouderschapsplan, zoals is opgenomen in art. 815 lid 4 Rv.113 De hierboven genoemde knelpunten hebben betrekking op art. 1:253a lid 3 BW. Er zijn echter ook nog andere punten die het afdwingen van het ouderschapsplan bij informele relaties belemmeren. Deze punten zullen in de volgende paragrafen aan bod komen. 3.5 Het gebrek aan controle op het opstellen van het ouderschapsplan Zoals hiervoor duidelijk naar voren is gekomen, is het ouderschapsplan bij informele relaties moeilijk afdwingbaar, aangezien er geen goed functionerend dwangmiddel is dat ouders motiveert om het ouderschapsplan op te stellen. Ook de controle die uitgevoerd zou moeten worden om te bezien of het ouderschapsplan is opgesteld laat te wensen over. Bij formele relaties ligt de controle bij de rechtbank.114 Bij alle echtscheidingen die worden aangevraagd waar minderjarige kinderen bij betrokken zijn wordt door de rechtbank gecontroleerd of het ouderschapsplan aanwezig is.115 Bij informele relaties vindt deze controle alleen plaats indien
107
Teeffelen 2006, p. 154-155. Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 88. 109 Ackermans-Wijn 2009, p. 48. 110 Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 88. 111 Ackermans-Wijn 2009, p. 49. 112 Antokolskaia & Coenraad 2010, p. 91. 113 Rb Rotterdam 17 juli 2009, LJN BK 1422 en Rb. Utrecht 2 september 2009, LJN BJ6994. 114 Loeb 2009, p. 19. 115 Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr 51, p. 3034. 108
34
ouders zich wenden tot de rechtbank op grond van art. 1:253a lid 3 BW, hetgeen geen vereiste is. Gesteld kan dus worden dat, hoewel het ouderschapsplan wettelijk verplicht is gesteld, er geen controle plaatsvindt om te bezien of er daadwerkelijk aan deze wettelijke verplichting is voldaan. Het invoeren van een controle tot het opstellen van het ouderschapsplan is niet eenvoudig, aangezien bij de overheid niet bekend is dat ouders uit elkaar gaan. Dit kan gezien worden als een gemis. Echter, het niet controleren van ouders op het opstellen van het ouderschapsplan heeft ook een ander aspect. Zo is de GroenLinks-fractie van mening dat er een aantal bezwaren kleven aan dit verplichte ouderschapsplan bij informele relaties.116 Zij stellen zich op het standpunt dat het een recht is van ouders om ervoor te kiezen hun relatie informeel, en dus buiten het zicht van de wetgever, te houden. Door het ouderschapsplan verplicht te stellen en ouders hierop te controleren wordt inbreuk gemaakt op dit recht. De SP-fractie stelt hier tegenover dat de overheid opkomt voor het belang van het kind. De overheid dient wel degelijk de rechten van kinderen van ouders met een informele relatie te beschermen. De overheid bemoeit zich om die reden ook niet met de relaties, maar slechts met het welzijn van de kinderen. De GroenLinks-fractie is van mening dat dit te ver gaat en vindt dat de regering zich alleen moet bemoeien met de kinderen die in het gedrang komen. Dat is niet in elke informele relatie aan de orde die wordt verbroken.117 Het ouderschapsplan zou dus, naar de mening van de GroenLinks-fractie, niet voor iedereen verplicht gesteld moeten worden. Met het verplichte ouderschapsplan wordt namelijk in de privésfeer getreden. Dit is echter ook bij getrouwde ouders het geval. Zij worden ook verplicht om hun onderlinge afspraken kenbaar te maken en ter controle voor te leggen aan de rechter. Dit is een onvermijdelijk gevolg van het beschermen van de belangen van kinderen.118 Het belang van het kind dient naar mijn mening zwaarder te wegen dan het recht van de ouders om hun relatie buiten het zicht van de overheid te houden. Dit omdat het niet mogelijk is om vast te stellen of er problemen zijn waarbij de rechten van het kind in het gedrang komen. Het preventief controleren van ouders gaat volgens de GroenLinks-fractie te ver, maar de SGP-fractie is een andere mening toegedaan. Zij geven, als tegenargument, dat als alleen wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van het ouderschapsplan indien ouders zich vrijwillig tot de rechtbank wenden, het vaak al te laat zal zijn om de belangen van kinderen op een goede wijze te beschermen.119 Probleem dat zich hierbij voordoet is dat het controleren van ouders op de aanwezigheid van het 116
Kamerstukken II 2005/06, 30 145, nr. 5 p. 12. Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr 51, p. 3005. 118 Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr. 51, p. 3004. 119 Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr 51, p. 3019. 117
35
ouderschapsplan moeilijk uitvoerbaar is. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voor kinderen van belang is dat ouders gecontroleerd worden bij het opstellen van het ouderschapsplan. In de huidige praktijk is dit alleen niet mogelijk, aangezien de relatie zich teveel buiten het zicht van de overheid bevindt. Het feit dat de relatie niet bekend is bij de overheid brengt nog een ander probleem met zich mee. De overheid kan ouders namelijk ook niet op de hoogte brengen van de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan. Dit knelpunt zal hieronder besproken worden.
3.6 Onbekendheid met het ouderschapsplan Zoals uit bovenstaande paragrafen blijkt, is het bij informele relaties niet eenvoudig om ouders te dwingen tot het opstellen van het verplichte ouderschapsplan. De dwangmiddelen en controlemogelijkheden laten namelijk nogal te wensen over. Echter, er is nog een punt dat het ouderschapsplan bij informele relaties minder effectief maakt dan bij formele relaties. Hier zal aandacht besteed worden aan het feit dat ouders met een informele relatie vaak niet op de hoogte zijn van de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan. Ouders met een informele relatie zijn niet verplicht om hun relatiebreuk ergens te melden. Het probleem doet zich dus voor dat niemand de ouders op de hoogte stelt van het feit dat een ouderschapsplan opgesteld moet worden. Bij de verbreking van een formele relatie zullen ouders op deze norm gewezen worden door bijvoorbeeld hun advocaat.120 Bij de verbreking van informele relaties is een advocaat geen vereiste, dus indien ouders niet op de hoogte zijn van deze wettelijke verplichting, is er niemand die deze ouders hiervan op de hoogte brengt. Het niet op de hoogte zijn zal met zich meebrengen dat ouders geen ouderschapsplan opstellen. Chin-A-Fat121 merkt hierbij wel op dat dit niet op de hoogte zijn van het verplichte ouderschapsplan wellicht in de toekomst zal afnemen aangezien het ouderschapsplan, naarmate het langer bestaat, steeds meer in de samenleving geworteld raakt.122 Dat deze ontwikkeling zal plaatsvinden is naar mijn mening denkbaar. Echter, deze ontwikkeling zal niet met zich meebrengen dat ouders die geen ouderschapsplan op willen stellen hiertoe gedwongen worden. Vooralsnog zal deze bekendheid alleen voordeel opleveren voor kinderen van ouders die bereid zijn tot het maken van afspraken. Ouders die geen ouderschapsplan willen opstellen, kunnen, ook indien zij hiervan wel op de hoogte gesteld worden, niet gedwongen worden om het ouderschapsplan op te stellen. 120
Chin-A-Fat 2009, p. 218. B. Chin-a-Fat, Advocaat en mediator bij Chin-a-Fat/De Voort Advocaten. 122 Chin-A-Fat 2009, p. 218. 121
36
3.7 Conclusie Uit het voorgaande blijkt dat het ouderschapsplan bij informele relaties op een positieve manier bij zou moeten bijdragen aan de rechten van het kind met betrekking tot contact met en opvoeding door beide ouders, maar in de praktijk blijkt dit recht niet afdwingbaar te zijn. Dit maakt het verplichte ouderschapsplan wellicht niet geschikt voor ouders die hun informele relatie willen verbreken. Het doel van het ouderschapsplan is ouders te dwingen om na te denken over de invulling die zij aan het ouderschap willen geven na hun scheiding.123 In aanvulling hierop stelt de minister van Justitie dat ouders, door goede afspraken met elkaar te laten maken, problemen in de toekomst kunnen voorkomen.124 Uit de formulering van de doelstelling blijkt meteen dat deze niet overeenstemt met de mogelijkheden die het ouderschapsplan biedt bij informele relaties. Er wordt namelijk gesproken over het dwingen van ouders tot het nadenken over de opvoeding na de scheiding. Dit dwingen is, zoals eerder in dit hoofdstuk is vastgesteld, nu juist het probleem. Dit doel is moeilijk te bereiken aangezien bij de overheid niet bekend is dat een relatie verbroken wordt. Tevens is het niet mogelijk om ouders hiertoe te dwingen, omdat een effectief middel ontbreekt dat ouders kan aanzetten tot het maken van een ouderschapsplan. Art. 1:253a lid 3 BW is de enige mogelijkheid die de rechter heeft om ouders te verplichten om een ouderschapsplan op te stellen, maar zoals eerder aangegeven is dit slechts in een beperkt aantal gevallen toepasbaar. Kort gezegd kan op dit punt geconcludeerd worden dat het ouderschapsplan in zijn huidige vorm voor informele relaties niet het juiste middel is om de zorg en opvoeding van de kinderen na de scheiding te regelen. In de huidige vorm worden ouders met een informele relatie niet gestimuleerd om het ouderschapsplan op te stellen. Echter, het ouderschapsplan zou wel als een effectief middel kunnen werken indien er op een aantal punten een verbetering zal plaatsvinden. Deze verbeteringen zitten mijns inziens met name in de mogelijkheden tot het stimuleren van ouders tot het opstellen van een ouderschapsplan. In het volgende hoofdstuk zal hier verder op ingegaan worden. In dat hoofdstuk zal een rechtvergelijkend onderzoek gedaan worden om te zien hoe er in omringende landen wordt omgegaan met het ouderschapsplan bij informele relaties.
123 124
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 4 p. 1. Chin-A-Fat 2006, p. 102.
37
Hoofdstuk 4 Rechtsvergelijking 4.1 Inleiding Alvorens aandacht besteed zal worden aan mogelijke verbeteringen die nodig zijn om het ouderschapsplan meer afdwingbaar te maken voor informele relaties, zal eerst gekeken worden naar de oplossingen die in omringende landen gekozen zijn voor ditzelfde probleem. In dit hoofdstuk zal de verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan bij informele relaties, zoals die geldt in een aantal andere Europese landen, bekeken worden. Er zal gekeken worden naar hoe deze landen omgaan met het feit dat het bij informele relaties gecompliceerd is om het opstellen van het ouderschapsplan af te dwingen. Door het systeem van deze landen te vergelijken met de Nederlandse praktijk zal wellicht duidelijk kunnen worden waar de problemen in Nederland zich precies afspelen. Aan de hand daarvan zal, aan het einde van dit hoofdstuk, aangegeven worden op welke wijze Nederland lering kan trekken uit in andere landen gekozen oplossingen. 4.2 Verschillende benaderingswijzen in Europa In Europa zijn er een aantal landen die het ouderschapsplan verplicht stellen bij informele relaties. In 2006 is in Nederland, in opdracht van het Ministerie van Justitie, een rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een ouderschapsplan verplicht te stellen bij informele relaties.125 Uit dit onderzoek kwam naar voren welke landen in Europa het ouderschapsplan bij informele relaties kennen en hoe zij met deze moeilijk afdwingbare verplichting omgaan. Reden voor de minister van Justitie om opdracht te geven tot dit onderzoek bestond uit het feit dat alle kinderen van wie de ouders besluiten om hun relatie te beëindigen recht zouden moeten hebben op een ouderschapsplan. Indien het ouderschapsplan alleen voor formele relaties verplicht gesteld wordt, zal een groot aantal kinderen buiten de boot zal vallen.126 Hieronder zal de verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan bij informele relaties in verschillende Europese landen besproken worden. Aangegeven zal worden wat zij onder deze verplichting verstaan. Tevens zal worden ingegaan op hoe de landen omgaan met het feit dat het ouderschapsplan, door het ontbreken van de verplichting tot het doen van een melding van het verbreken van de relatie, niet gegarandeerd kan worden voor kinderen van ouders met een informele relatie.
125 126
Antokolskaia 2006, p. 10. Antokolskaia 2006, p. V.
38
De verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan127 bij informele relaties bestond in 2006, dus ten tijde van het uitgevoerde onderzoek, ook in de landen Oostenrijk128, Portugal129, Slovenië130 en Servië131. De wijze waarop deze landen met de verplichting omgaan wordt hieronder besproken. 4.2.1 Oostenrijk In Oostenrijk dienen ouders, die hun relatie informeel beëindigen, zich te wenden tot de rechtbank en aan te geven bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. Deze afspraak tussen ouders kan vergeleken worden met het ouderschapsplan in Nederland, echter in Oostenrijk is dit plan zeer summier.132 Lukt het ouders niet om goede afspraken op te stellen, dan kan de rechtbank besluiten om het gezag bij een van de ouders neer te leggen. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat het opstellen van het ouderschapsplan een voorwaarde is om gezamenlijk verantwoordelijk te blijven voor de opvoeding van het kind.133 Gesteld kan dus worden dat het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk gesteld wordt van het bestaan van het ouderschapsplan. In Oostenrijk kunnen, net als in Nederland, ouders niet verplicht worden om de verbreking van hun informele relatie te melden bij een overheidsinstantie. De rechtbank zal dus alleen op de hoogte zijn van de verbreking van de informele relatie op het moment dat een van beide ouders zich vrijwillig bij de rechtbank meldt.134 Het enige moment waarop een ouder zich vrijwillig tot de rechtbank zal wenden zal plaatsvinden indien er problemen ontstaan tussen ouders. Zijn deze problemen niet aanwezig dan zullen de ouders zich waarschijnlijk niet tot de rechter wenden. Richten zij zich niet tot de rechter, dan zal het stimuleringsmiddel, namelijk de dreiging om het gezamenlijk ouderlijk gezag te verbreken, zijn werk niet doen. De rechter die dit gezamenlijk ouderlijk gezag zal moeten wijzigen in eenoudergezag, is namelijk niet op de hoogte van de verbreking. Het gezamenlijk ouderlijk gezag blijft dus, ondanks dat het ouderschapsplan ontbreekt, doorlopen. Als dit systeem vergeleken wordt met het Nederlandse art. 1:253a lid 3 BW, dan blijkt dat bij beide mogelijkheden van elkaar verschillen, aangezien het in Oostenrijk gaat om 127
Ondanks dat de vereisten omtrent de afspraken en de omvang in alle landen verschillen van het ouderschapsplan in Nederland, zullen deze toch vergeleken worden met het ouderschapsplan zoals wij dat in Nederland kennen. In de kern komt het op hetzelfde neer, namelijk het maken van afspraken tussen ouders die hun relatie beëindigen, omtrent de kinderen. 128 Art. 167 lid 1 jo art. 177 lid 2 ABGB. 129 Art. 1912 jo art. 1905 Portugees BW. 130 Art. 105 MFRA. 131 Art. 76 lid 2 FA. 132 Boele-Woelki 2005, p. 365. 133 Antokolskaia 2006, p. 12. 134 Stabentheiner 2001, § 167 marg. No 8.
39
het afhankelijk stellen van het gezag aan het bestaan van het ouderschapsplan. In Nederland betreft het stimuleringsmiddel een geschillenregeling tussen ouders. Echter, er is ook een overeenkomst tussen deze systemen. Bij beide systemen komen ouders namelijk pas in beeld bij de overheid op het moment dat zij zich vrijwillig tot de rechter wenden. Uit voorgaande blijkt dat het systeem om het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk te stellen van het ouderschapsplan niet controleerbaar is. Om die reden heeft de Oostenrijkse wetgever gekozen om deze vorm van het automatisch doorlopen van het ouderlijk gezag te gedogen.135 Ondanks het ontbreken van de controle heeft de wetgever het ouderschapsplan voor informele relaties toch in de wet opgenomen. Deze bepaling zal namelijk een rol spelen indien er na de scheiding problemen ontstaan tussen ouders.136 Op dat moment zullen zij zich tot de rechter wenden. In Nederland komen ouders ook pas bij de rechter terecht op het moment dat er problemen ontstaan. Dit is ook in Nederland de eerste mogelijkheid om ouders die hun informele relatie verbroken hebben te dwingen tot het opstellen van een ouderschapsplan. 4.2.2 Portugal Ook in Portugal is gekozen om het ouderschapsplan, ondanks het ontbreken van een goede controlemogelijkheid, verplicht te stellen voor ouders met een informele relatie. Het Portugese ouderschapsplan lijkt qua inhoud veel op het Nederlandse ouderschapsplan. In Portugal moeten er namelijk afspraken gemaakt worden over de verblijfplaats van het kind, het bezoekrecht van de andere ouder en over de kosten (het onderhoud) van het kind.137 Net als in Oostenrijk, is er in Portugal voor gekozen om het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk te stellen van het opgestelde ouderschapsplan.138 Ook in Portugal zijn ouders niet verplicht om hun informele relatie te beëindigen door tussenkomst van een rechterlijke instantie. Gesteld kan dus worden dat ook in Portugal het ouderschapsplan alleen opgesteld wordt indien een van de ouders zich bij de rechtbank meldt. Dit zal zich alleen voordoen indien er problemen ontstaan tussen de ouders. Echter, in Portugal wordt niet gesproken over een gedoogbeleid. De wetgever gaat er vanuit dat ouders zich melden bij de rechtbank zodra zij op de hoogte gesteld zijn van het feit dat de verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan bestaat en dat het ouderschapsplan een vereiste is om het ouderlijk gezag door te laten lopen. Ouders zullen van deze verplichting op de hoogte gebracht worden door 135
Antokolskaia 2006, p. 13. Aldus Prof. M. Roth in Antokolskaia 2006, p. 33. 137 Aldus R. Martens in opdracht van Prof. G. de Oliveira in Antokolskaia 2006, p. 36. 138 Boele-Woelki 2005, p. 383. 136
40
bijvoorbeeld de school van hun kind, het ziekenhuis of de kinderbescherming.139 De wetgever houdt hier echter geen rekening met ouders die niet vrijwillig een ouderschapsplan op zullen stellen. Ook dit systeem is vergelijkbaar met de Nederlandse methode om ouders die hun informele relatie beëindigen te dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan. Ook hier komen ouders die hun informele relatie verbreken pas in beeld bij de overheid op het moment dat zij zich vrijwillig tot de rechtbank wenden. Het voortbestaan van het gezamenlijk ouderlijk gezag lijkt wat dat betreft dus sterk op de toepassing van art. 1:253a lid 3 BW. Ouders komen in beide gevallen namelijk pas in beeld bij de rechter op het moment dat zij zich vrijwillig melden. Het is in zowel Nederland als Portugal niet mogelijk om ouders hiertoe te dwingen. Verschil tussen Nederland en Portugal is echter dat de Portugese wetgever er vanuit gaat dat ouders vrijwillig een ouderschapsplan opstellen zodra zij op de hoogte gesteld worden van deze verplichting. Art. 1:253a lid 3 BW biedt geen aanknopingspunt voor ouders om zich tot de rechter te wenden zodra zij op de hoogte zijn van de verplichting. Mogelijkheid voor ouders om zich op grond van art. 1:253a lid 3 BW tot de rechter te wenden ontstaat pas zodra er problemen tussen ouders zijn. 4.2.3 Slovenië In Slovenië ligt het doel van het verplichtstellen tot het opstellen van een ouderschapsplan bij informele relaties in het gelijkstellen van een huwelijksrelatie met een buitenhuwelijkse relatie.140 Tevens stellen zij als reden voor deze verplichting dat er gestreefd dient te worden naar een gelijke behandeling voor alle kinderen en dat de rechten van kinderen niet afhankelijk gesteld mogen worden van de relatievorm die ouders gekozen hebben.141 Gesteld kan dus worden dat zij in grote lijnen hetzelfde doel willen bereiken met het ouderschapsplan voor informele relaties als in Nederland het geval is. Naar Sloveens recht dient het ouderschapsplan afspraken te bevatten omtrent de hoofdverblijfplaats van het kind en de wijze waarop de goederen, die voor het kind bestemd zijn, zullen worden overgedragen.142 In Slovenië wordt toegestaan dat ouders deze afspraken onderling maken, zonder dat dit op papier wordt gesteld. Indien er problemen ontstaan tussen ouders zullen zij zich tot de rechter wenden. Dan zullen zij ondervinden dat mondelinge afspraken die zij met elkaar gemaakt hebben niet sterk zijn. Dit moet ouders stimuleren om het ouderschapsplan toch op papier te 139
Aldus R. Martens in opdracht van Prof. G. de Oliveira in Antokolskaia 2006, p. 36. Antokolskaia 2006, p. 18. 141 Antokolskaia 2006, p. 18. 142 Antokolskaia 2006, p. 19. 140
41
zetten.143 Net als in de hiervoor genoemde landen wordt het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk gesteld van het opgestelde ouderschapsplan. Zoals hiervoor is aangegeven is dit te vergelijken met art. 1:253a lid 3 BW met betrekking tot het tijdstip waarop ouders zich tot de rechter wenden. Dit zal namelijk pas gebeuren indien problemen met betrekking tot de opvoeding en verzorging van de kinderen zich aandienen. Een verschil zit in het feit dat in Slovenië ook akkoord gegaan wordt met mondelinge afspraken die tussen ouders onderling gemaakt zijn. In Nederland wordt onder het ouderschapsplan een document verstaan waarin afspraken tussen ouders in opgenomen worden.144 Het is dus niet mogelijk om deze afspraken mondeling te maken. Echter, in Slovenië gaat de wetgever er vanuit dat het ouderschapsplan, ondanks de verplichting en de voorwaarde tot het doorlopen van het gezamenlijk ouderlijk gezag, niet afgedwongen kan worden. Ondanks dat het een wettelijke verplichting is, heeft het niet opstellen van een ouderschapsplan geen consequenties voor ouders.145 4.2.4 Servië Als laatste zal het ouderschapsplan voor informele relaties van Servië besproken worden. Ook hier is het ouderschapsplan verplicht bij informele relaties. Het ouderschapsplan is hier, net als in Oostenrijk, zeer beperkt. Alleen afspraken over de verblijfplaats van het kind zijn vereist.146 Net als in de bovenstaande landen is in Servië het ouderschapsplan een voorwaarde voor het doorlopen van het ouderlijk gezag. Tevens is het verbreken van een informele relatie hier mogelijk zonder tussenkomst van een rechterlijke instantie. In Servië wordt gesteld dat pas op het moment dat ouders zich tot de rechtbank wenden, omdat er problemen ontstaan zijn omtrent de opvoeding en verzorging van de kinderen, het opstellen van een ouderschapsplan afgedwongen kan worden. Dat is namelijk het enige controlepunt voor de wetgever om te bezien of het ouderschapsplan opgesteld is. Hierbij is het de rechter die het plan, met het oog op het belang van het kind, moet goedkeuren.147 Net als in de hierboven genoemde landen kan het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk stellen van het bestaan van het ouderschapsplan vergeleken worden met het art. 1:253a lid3 BW. Bij beide systemen is namelijk het probleem dat ouders pas op het moment dat er problemen ontstaan, in beeld komen bij de overheid. Verschil met Nederland is dat in Servië het ouderschapsplan pas 143
Aldus Dr. S. Kraljic in Antokolskaia 2006, p. 41. Deze schriftelijkheidsverplichting volgt uit art. 815 lid 3 Rv, waarin staat omschreven welke afspraken in het ouderschapsplan opgenomen moeten worden. 145 Antokolskaia 2006, p. 21. 146 Antokolskaia 2006, p. 22. 147 Aldus Prof. O. Cvejic Jancic in Antokolskaia 2006, p. 45. 144
42
verplicht gesteld wordt op het moment dat ouders door problemen in beeld komen bij de overheid. In Nederland is het ouderschapsplan altijd verplicht bij het verbreken van een informele relatie tussen ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag. 4.3 De Europese benaderingswijze in vergelijking met Nederland Bovengenoemde landen hebben, anders dan in Nederland, ervoor gekozen om het ouderschapsplan afhankelijk te stellen van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Dit betekent dat indien ouders willen dat na hun (informele) scheiding het gezamenlijk ouderlijk gezag blijft doorlopen, zij hiertoe een verzoek in moeten dienen bij de rechtbank. De rechtbank controleert of er een ouderschapsplan aanwezig is en bekijkt dit ouderschapsplan alvorens hij zal bepalen of het gezamenlijk ouderlijk gezag na de scheiding door blijft lopen. In Nederland loopt het gezamenlijk ouderlijk gezag sinds 1998 van rechtswege door op grond van art. 1:251 lid 2 BW.148 Hiervoor is dus geen verzoek bij de rechtbank nodig. Zelfs het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders is geen belemmering voor het doorlopen van het gezamenlijk ouderlijk gezag.149 In Nederland is een verzoek tot wijziging van het gezag alleen nodig indien ouders het gezamenlijk ouderlijk gezag om willen zetten in eenoudergezag.150 Ondanks de verschillen met betrekking tot het gezamenlijk ouderlijk gezag kan gesteld worden dat de Nederlandse methode om ouders te dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan lijkt op de methode van de hiervoor besproken landen. Bij beide komt de verplichting pas naar voren op het moment dat ouders zich vrijwillig wenden tot de rechter. Eerder is het afdwingen van het ouderschapsplan niet mogelijk. Verschil is echter dat er bij het dwangmiddel om ouders in Nederland te dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan, art. 1:253a lid 3 BW, gekeken moet worden naar het belang van het kind. Alleen indien het aanhouden van het verzoek niet in strijd is met het belang van het kind is dit toepasbaar. Het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk stellen van het ouderschapsplan, is ten allen tijde mogelijk. De rechter heeft dus altijd de mogelijkheid om het gezamenlijk ouderlijk gezag stop te zetten. Het is alleen van belang dat de rechter weet dat ouders hun relatie verbroken hebben. Echter, het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk stellen van het ouderschapsplan is in Nederland om de volgende reden geen optie. Nederland heeft, net als de meeste Europese landen, bewust gekozen voor het doorlopen van het gezamenlijk ouderlijk gezag na de scheiding. Dit veranderen zal afbreuk doen aan het feit dat beide ouders op gelijke voet met 148
Vlaardingerbroek 2008, p. 476. HR 10 september 1999, NJ 2000, 20. 150 Koens 2003, p. 10. 149
43
elkaar staan. Het belang hiervan is in hoofdstuk 2 aan bod gekomen. Eveneens zou het niet automatisch doorlopen van het ouderlijk gezag nadeel met zich meebrengen voor de ouder die niet met het kind samenwoont. De ouder die het gezag krijgt, kan dan, door het opstellen van het ouderschapsplan te frustreren, voorkomen dat er gezamenlijk ouderlijk gezag ontstaat.151 Ondanks dat het middel om ouders met een informele relatie te dwingen tot het opstellen van het ouderschapsplan verschilt met de handelswijze die wij in Nederland kennen152, kampen beide systemen met hetzelfde probleem. Het middel biedt namelijk onvoldoende stimulatie om het ouderschapsplan daadwerkelijk afdwingbaar te maken. Indien er tussen ouders geen problemen ontstaan waardoor een bezoek aan de rechter noodzakelijk is, kan het ouderschapsplan op geen enkele wijze verplicht worden. In alle bovengenoemde landen, inclusief Nederland, is het gevonden aanknopingspunt ontleend aan de situatie die speelt bij een echtscheiding. Er moet namelijk, om de sanctie functioneel te maken, een overheidsinstantie betrokken zijn bij het verbreken van de relatie. Dit is ten onrechte omdat dit bij de verbreking van een informele relatie niet aan de orde is. Alleen bij een echtscheiding is dat het geval. Dit brengt met zich mee dat het niet opstellen van het ouderschapsplan in de praktijk gedoogd zal worden. Vraag die hierbij gesteld kan worden is: Wat houdt de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan voor informele relaties in de praktijk in? Zoals hiervoor is aangegeven kan geconcludeerd worden dat de toegevoegde waarde van deze verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan pas ontstaat indien er sprake is van een conflict tussen ouders en er voor de oplossing van dit conflict een rechter nodig is die zich hierover buigt. Op dat moment is het ouderschapsplan afdwingbaar en dus in de praktijk pas verplicht.153 De problemen die in Nederland spelen omtrent het verplicht stellen van het ouderschapsplan voor alle ouders, spelen ook in de hierboven genoemde landen. Ook voor deze landen is het niet eenvoudig om een oplossing te vinden voor het probleem omtrent de afdwingbaarheid tot het opstellen van het ouderschapsplan. Gedogen dat het ouderschapsplan niet wordt opgesteld en het ouderschapsplan verplicht stellen op het moment dat ouders zich tot de rechter wenden lijkt de enige optie. Er is echter nog een Europees land dat het ouderschapsplan bij informele relaties heeft ingevoerd. In 2007 heeft Noorwegen ervoor gekozen om deze verplichting in de wet op te
151
Antokolskaia 2006, p. 27. Art. 1:253a lid 3 BW 153 Antokolskaia 2006, p. 29. 152
44
nemen. Zij hebben echter besloten voor een andere oplossing van het probleem te kiezen omtrent de afdwingbaarheid. Dit zal in de volgende paragraaf naar voren komen. 4.4 Het Noorse scheidingsrecht en het ouderschapsplan In Noorwegen loopt sinds 2006 het gezamenlijk ouderlijk gezag van rechtswege door na het verbreken van een informele relatie.154 Deze situatie verschilt dus met die van de in paragraaf 4.1 besproken landen en komt overeen met de situatie in Nederland. Overeenkomst tussen Noorwegen, Nederland en de andere Europese landen waar het ouderschapsplan bij informele relaties verplicht is, is dat in alle landen bij het verbreken van een informele relatie het niet nodig is dat een overheidsinstantie ingeschakeld wordt. Dit geeft direct het probleem van de afdwingbaarheid weer. Overheidsinstanties zijn namelijk niet op de hoogte van de verbreking. Hieronder zal omschreven worden op welke wijze Noorwegen het ouderschapsplan bij informele relaties wil afdwingen. 4.4.1 Echtscheidingsrecht in Noorwegen Voordat ingegaan kan worden op de verplichting van het ouderschapsplan bij beëindiging van informele relaties in Noorwegen, is het van belang om iets meer te zeggen over het (echt)scheidingsrecht in Noorwegen.155 In Noorwegen is het scheidingsrecht namelijk op een andere wijze geregeld dan in Nederland. De administratieve scheiding neemt daar een grote plaats in. Bijna 95% van alle echtscheidingen vindt plaats door middel van een administratieve procedure. Dit houdt in dat er geen rechter aan te pas komt.156 Als echtgenoten van mening zijn dat het huwelijk niet voortgezet kan worden, kunnen zij om een beschikking tot separatie vragen. Hier verschilt het Noorse recht van het Nederlandse recht aangezien er in Nederland sprake moet zijn van een duurzame ontwrichting van het huwelijk.157 Vervolgens dienen zij een jaar lang gescheiden van elkaar te leven alvorens de scheiding officieel wordt. Tevens is het mogelijk om zonder separatiebeschikking te scheiden, maar het is dan wel vereist dat echtgenoten twee jaar gescheiden geleefd hebben.158 Indien echtgenoten ouders zijn van kinderen onder de 16 jaar bestaat er een extra vereiste. Zij moeten dan bij hun definitieve scheiding een verklaring van een mediator overleggen, die niet meer dan zes maanden oud is.159 Bij deze mediator moeten afspraken gemaakt worden
154
Jonker 2008, p. 123. Norwegian Childeren Act 1981. 156 Jonker 2007, p. 312. 157 Jonker 2007, p. 313. 158 Jonker 2007, p. 312. 159 §26 Ekteskapsloven (Huwelijkswet). 155
45
omtrent de opvoeding en verzorging van de kinderen na de scheiding. Deze afspraken kunnen vergeleken worden met het ouderschapsplan in de Nederlandse wetgeving en is dus van toepassing op ouders met een formele relatie. Echter, ook bij de verbreking van informele relaties zijn ouders verplicht om afspraken te maken die verband houden met de zorg en opvoeding van de kinderen na de scheiding. 4.4.2. Ouderschapsplan bij informele relaties in Noorwegen Sinds 1 januari 2007 is het in Noorwegen voor ouders met een informele relatie verplicht om samen met een mediator afspraken te maken omtrent de opvoeding van de kinderen.160 Net als in Nederland is hier de achterliggende gedachte dat de rechten van kinderen in alle gevallen gelijk moeten zijn en dat deze rechten niet afhankelijk gesteld mogen worden van de relatievorm die ouders met elkaar zijn aangegaan.161 Zoals hierboven is aangegeven loopt sinds 2006 het gezamenlijk ouderlijk gezag door na beëindiging van een informele relatie.162 Dit brengt met zich mee dat ouders met een informele relatie, die wel samen voor hun kinderen willen blijven zorgen, geen melding van hun scheiding hoeven te maken bij een overheidsinstantie om samen verantwoordelijk te blijven voor de opvoeding van hun kinderen. Wel hebben zij wettelijk gezien de verplichting om afspraken met elkaar te maken omtrent de verzorging en opvoeding van de kinderen en deze op te nemen in een ouderschapsplan. In Noorwegen is gezocht naar een systeem dat ouders met een informele relatie stimuleert tot het opstellen van het ouderschapsplan.163 Het aanknopingspunt hiertoe is gevonden bij het kinderbijslagstelsel.164 In Noorwegen krijgen alleenstaande ouders een verhoogde kinderbijslag ten opzichte van getrouwde of samenlevende ouders. Zij hebben recht op het bedrag voor een kind meer dat zij daadwerkelijk hebben.165 Indien een alleenstaande ouder dus twee kinderen heeft, heeft deze ouder recht op kinderbijslag voor drie kinderen. Indien de ouders aanspraak willen maken op deze verhoogde kinderbijslag zullen zij hiertoe een verzoek in moeten dienen bij de rechtbank.166 Van belang hierbij is dat de ouders tenminste 12 van de afgelopen 18 maanden apart van elkaar gewoond moeten hebben.167 Waarom ouders die niet meer bij elkaar zijn recht hebben op meer kinderbijslag blijkt niet uit het 160
§ 51 lid 3 Barnelova (Kinderwet). Noors Kamerstuk: Ot.prp.nr. 103 (2004-2005), 4.1., 4.3.1. en 4.3.4. 162 Boele-Woelki 2005, p. 369. 163 Noors Kamerstuk: Ot.prp.nr. 103 (2004-2005), 4.1., 4.3.1. en 4.3.4. 164 Jonker 2008, p. 123. 165 The Norwegian Social Insurance Scheme 2010, p. 24. 166 Jonker 2008, p.124. 167 The Norwegian Social Insurance Scheme 2010, p. 25. 161
46
Social Insurance Scheme. Ik denk dat deze regeling is ontstaan om alleenstaande ouders, die wellicht minder geld te besteden hebben, tegemoet te komen. De rechtbank heeft alleen de mogelijkheid om deze verhoogde kinderbijslag toe te kennen indien ouders een mediationverklaring met concrete afspraken omtrent de verzorging en opvoeding van de kinderen kunnen overleggen.168 Deze mediationverklaring is vergelijkbaar met het Nederlandse ouderschapsplan. Indien een van de ouders het maken van deze afspraken tegenwerkt, kan volstaan worden met een mediationverklaring waaruit blijkt dat een van beide ouders voldoende inspanning heeft verricht tot het maken van afspraken, maar dat dit niet is gelukt door tegenwerking van de andere ouder.169 Net als in Nederland hebben ouders geen verplichting om de verbreking van hun relatie te melden bij een overheidsinstantie. Echter, ouders zullen door het voordeel dat zij krijgen bij het opstellen van de mediationverklaring, namelijk meer kinderbijslag, gestimuleerd worden tot het opstellen van dit ouderschapsplan. 4.4.3 Kan Nederland lering trekken uit het wettelijke systeem van Noorwegen? In de vorige paragraaf is besproken op welke wijze het Noorse rechtssysteem omgaat met de toekenning van kinderbijslag. Zij maken daarin een onderscheid tussen alleenstaande ouders en ouders die samenwonen.170 Dit verschilt met Nederland. Bij de toekenning van kinderbijslag wordt in Nederland namelijk alleen gekeken naar het aantal kinderen en de leeftijd die deze kinderen hebben.171 Gezien bovenstaande kan gesteld worden dat het kinderbijslagstelsel in Noorwegen anders is dan het Nederlandse kinderbijslagstelsel. Een verhoogde kinderbijslag voor een alleenstaande ouder kennen wij namelijk niet. Dit brengt met zich mee dat deze wijze van stimulatie om ouders die hun informele relatie verbreken te motiveren om een ouderschapsplan op te stellen in Nederland niet direct toepasbaar is. Echter, het systeem van stimuleren is, ondanks dat het ouders niet verplicht tot het opstellen van een ouderschapsplan, wel effectiever dan het ouderschapsplan slechts verplicht stellen indien ouders zich vrijwillig melden bij de rechter zoals dat op dit moment in Nederland geldt. Jonker172 stelt dat het wellicht mogelijk zou zijn om in Nederland de toekenning van een bijstandsuitkering te koppelen aan het ouderschapsplan. Zij geeft echter zelf al aan dat dit een minder effectief systeem is aangezien 168
Jonker 2008, p.123. Jonker 2008, p. 124. 170 The Norwegian Social Insurance Scheme 2010, p. 24. 171 http://www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/betaling/hoeveel_kinderbijslag_krijgt_u/ geraadpleegd op: 24-11-2010 172 M. Jonker, Assistent in Opleiding, Utrecht Centre for European Research into Family Lwa (UCERF) van het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Universiteit Utrecht. 169
47
dit alleen toegepast kan worden bij minder vermogende ouders.173 Voor het invoeren van een positieve stimulatie is wel een aanknopingspunt in de wet nodig. Van belang is dat er een voordeel is voor alleenstaande ouders ten opzichte van ouders met een relatie. Op deze wijze wordt het bekend maken van de verbreking van de relatie namelijk aantrekkelijk gemaakt voor ouders en wordt de overheid op de hoogte gesteld van de verbreking. Naar mijn mening zou het wel mogelijk kunnen zijn om bijvoorbeeld het kinderbijslagstelsel in Nederland uit te breiden met een mogelijkheid om alleenstaande ouders te bevoordelen door het toekennen van een hogere kinderbijslag en ouders op deze manier te stimuleren tot het bekend maken van het verbreken van hun relatie. Hiervoor zou echter wel het systeem van de kinderbijslag, zoals Nederland dat op dit moment kent, veranderd moeten worden. Hier zou nader onderzoek naar gedaan moeten worden, om te bezien of de voordelen, het feit dat de overheid in meer gevallen op de hoogte is van het verbreken van informele relaties, opwegen tegen de nadelen, zoals de extra kosten die dit met zich meebrengt. Kanttekening bij de positieve stimulatie is nog dat, ondanks deze stimulatie, ouders niet gedwongen worden tot het opstellen van het ouderschapsplan. Deze stimulatie creëert daarom ook nog steeds geen recht voor het kind om verzorgd en opgevoed te worden door beide ouders. 4.5 Conclusie Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het probleem met betrekking tot de afdwingbaarheid van het opstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties niet alleen in Nederland speelt, maar dat dit probleem zich in meerdere landen voordoet. Niet voor niets is het ouderschapsplan bij informele relaties slechts verplicht in vijf Europese landen. De controle tot het opstellen hiervan is in veel gevallen bijna niet na te leven. Op dit moment lijkt de huidige Nederlandse praktijk het meest op de Sloveense. Het doel van het ouderschapsplan en de omvang hiervan zijn namelijk bijna gelijk met Nederland. Ook vindt hier een gedoogbeleid plaats ten aanzien van ouders die bij de verbreking van hun informele relatie geen ouderschapsplan opstellen. Ondanks dat dit gedoogbeleid niet openlijk wordt toegegeven kan toch gesteld worden dat hier sprake van is. Er is namelijk geen mogelijkheid om deze ouders te dwingen tot het opstellen van een ouderschapsplan. Zoals hierboven al is aangegeven is het gezamenlijk ouderlijk gezag afhankelijk stellen van het ouderschapsplan geen optie voor Nederland aangezien dit ons juist terug in de tijd brengt. Tevens is de handelswijze zoals die in Noorwegen werkt niet rechtstreeks toepasbaar in 173
Jonker 2008, p. 124.
48
Nederland. In Noorwegen geldt namelijk een ander systeem ten aanzien van kinderbijslag, die deze methode daar mogelijk maakt en in Nederland (nog) niet. Naar aanleiding van bovenstaande conclusie zal in het volgende hoofdstuk ingegaan worden op welke wijze er veranderingen in de wet aangebracht kunnen worden die ervoor zorgen dat het ouderschapsplan bij verbreking van informele relaties op een effectievere wijze gerealiseerd kan worden.
49
Hoofdstuk 5 Nieuwe inzichten 5.1 Inleiding Gezien de voorgaande hoofdstukken kan gesteld worden dat het ouderschapsplan bij informele relaties niet direct afdwingbaar is. In de huidige vorm in ieder geval niet, maar er zijn ook weinig aanknopingspunten die het ouderschapsplan wel afdwingbaar kunnen maken. Dit volgt onder andere uit het rechtsvergelijkend onderzoek dat in hoofdstuk 4 is gedaan, waaruit blijkt dat een aantal andere landen met hetzelfde probleem te maken heeft. Aangezien afdwingen van het ouderschapsplan niet mogelijk is, zal gekeken moeten worden naar andere mogelijkheden. Ouders zullen op de een of andere manier gestimuleerd moeten worden tot het opstellen van het ouderschapsplan. Dit kan zowel een positieve als een negatieve stimulatie zijn. Doel van deze stimulatie is dat ouders in meer gevallen bereid zijn tot het opstellen van het ouderschapsplan. In dit hoofdstuk zullen een aantal nieuwe inzichten besproken worden die voortkomen uit de voorgaande hoofdstukken. Ten eerste zal gekeken worden naar de mogelijkheid die tijdens de Tweede Kamervergadering aan de orde is gekomen met betrekking tot het verplicht opstellen van een ouderschapsakte voor ouders die hun relatie niet formeel vastgelegd hebben. Vervolgens zal gekeken worden of het mogelijk is om ouders op de hoogte te stellen van het verplichte ouderschapsplan en om ouders op deze manier te stimuleren tot het opstellen hiervan. 5.2 Ouderschapsakte Tijdens de Tweede Kamervergadering van 27 maart 2007174 werd een suggestie tot het stimuleren van het ouderschapsplan bij de verbreking van informele relaties door mevrouw Pater-Van der Meer gegeven.175 Zij stelde tijdens deze vergadering voor om ouders met een informele relatie, als voorwaarde voor het aangaan van het gezamenlijk ouderlijk gezag, een ouderschapsakte te laten tekenen. Deze akte zou ouders in een later stadium, namelijk bij het verbreken van de relatie, een aanknopingspunt kunnen bieden in de wet.176 Bij het verbreken van de informele relatie zal de ouderschapsakte namelijk omgezet moeten worden in een ouderschapsplan.177 Hoe dit afgedwongen zou kunnen worden dat ouders deze akte daadwerkelijk omzetten in een ouderschapsplan werd tijdens deze vergadering niet 174
Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr. 51. Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr. 51. p.2999. 176 Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr. 51. p.2999. 177 Handelingen Tweede Kamer 2006/07, nr 51. p.3000. 175
50
aangegeven, maar in een interview werd wel ingegaan op de invulling van deze ouderschapsakte. Voor ouders die met elkaar getrouwd zijn geldt dat indien zij kinderen krijgen, deze kinderen bijgeschreven worden in het trouwboekje. Deze vastlegging ontbreekt voor ouders met een informele relatie. Voor deze ouders zou dan de ouderschapsakte gelden. In deze ouderschapsakte zullen dan de gegevens van de kinderen opgenomen kunnen worden, aldus mevrouw Pater-Van der Meer.178 Deze verplichte ouderschapsakte zorgt ervoor dat van alle kinderen bekend is wie de ouders van het kind zijn. Deze gegevens worden namelijk opgenomen in de ouderschapsakte. Van de meeste kinderen is dit wel bekend, aangezien de meeste ongehuwde vaders hun kind erkennen of gezamenlijk ouderlijk gezag aanvragen. Dit zijn echter geen wettelijke verplichtingen. Dat betekent dat er kinderen zijn van wie niet bekend is wie de vader is.179 Bij het verbreken van de relatie kan deze onbekendheid tot omgangsproblemen leiden tussen ouder en kind. Om dit te voorkomen zal een verplichte ouderschapsakte kunnen voorkomen dat ouders onbekend blijven en dus na het verbreken van de relatie het recht op omgang met hun kind niet kunnen uitoefenen, aldus Tweede Kamerlid mevrouw Sterk.180 Hiertegenover staat Tweede Kamerlid mevrouw Koser Kaya. Zij stelt dat de meeste vaders hun kind erkennen en gezamenlijk ouderlijk gezag aanvragen. Het kleine aantal vaders dat dit niet doet, zal door de verplichting tot het opstellen van een ouderschapsakte niet ineens voor hun kind willen zorgen. De ouderschapsakte heeft dus eigenlijk geen toegevoegde waarde.181 Naar mijn mening zou de ouderschapsakte bij kunnen dragen aan het feit dat er meer ouderschapsplannen opgesteld worden, maar het is dan wel noodzakelijk dat er voor ouders een middel in de wet wordt opgenomen waardoor ouders verplicht worden om de ouderschapsakte om te zetten in een ouderschapsplan. Zonder deze wettelijke verplichting kunnen ouders namelijk nog steeds kiezen om het ouderschapsplan niet op te stellen. Zoals is aangegeven door mevrouw Pater-van der Meer heeft de ouderschapsakte een symbolische functie, het zou de band tussen ouders en kind vastleggen.182 Deze ouderschapsakte is, zonder wettelijke verplichting van het omzetten naar een ouderschapsplan, naar mijn mening niet anders dan een aantekening in het gezagsregister op grond van art. 1:252 BW. 178
http://www.refdag.nl/nieuws/politiek/ouderschapsakte_voor_samenwoners_1_245712. Geraadpleegd op 2511-2010 179 http://www.opzij.nl/WAD-Mediabank-pagina/Ouderschapsakte-bij-onwettig-kind.htm. Geraadpleegd op 1511-2010 180 http://www.opzij.nl/WAD-Mediabank-pagina/Ouderschapsakte-bij-onwettig-kind.htm. Geraadpleegd op 1511-2010 181 http://www.opzij.nl/WAD-Mediabank-pagina/Ouderschapsakte-bij-onwettig-kind.htm. Geraadpleegd op 1511-2010 182 http://old.cda.nl/nieuws.aspx?ItemId=3071
51
5.3 Informeren omtrent de verplichting Zoals ook is aangeven in paragraaf 3.2.3 is het van groot belang dat ouders met een informele relatie op de hoogte zijn van de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan. Een probleem hierbij is, zoals al eerder is aangeven, dat ouders de verbreking van hun relatie nergens hoeven te melden, wat met zich meebrengt dat ouders niet op de hoogte worden gebracht van deze verplichting. Het op de hoogte stellen van de ouders die hun informele relatie willen verbreken, zou echter wel mogelijk moeten zijn. Dit kan namelijk met zich meebrengen dat meer ouders een ouderschapsplan opstellen. De verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan geldt voor ouders van minderjarige kinderen. In bijna alle gevallen zullen er bijvoorbeeld artsen, leraren of andere personen die op een professionele manier met minderjarige kinderen te maken hebben, op de hoogte zijn van de informele scheiding van de ouders. Indien deze personen op de hoogte gesteld worden van het feit dat ouders hun relatie verbreken, zullen zij ouders op de hoogte kunnen stellen van deze verplichting. In Portugal gaat de wetgever er ook vanuit dat ouders op deze wijze op de hoogte gebracht worden van de verplichting.183 Echter, het op de hoogte brengen van de verplichting zal niet voldoende zijn. Ouders moeten namelijk goed geïnformeerd worden over de inhoud van de verplichting en de nadelen die het niet opstellen van het ouderschapsplan met zich meebrengt. Dit kan er namelijk voor zorgen dat ouders bereid zijn tot het opstellen van het ouderschapsplan. Een instantie, die ouders kan informeren over het ouderschapsplan, zijn de Centra voor Jeugd en Gezin (verder: CJG). De minister van Jeugd en Gezin wijst in een nieuwsbericht van 2 april 2009184 op deze CJG, die in 2011 in elke gemeente aanwezig zullen zijn.185 In deze CJG kunnen ouders en kinderen terecht met vragen betreffende opvoeding en verzorging. Wellicht dat ouders hier ook terecht zouden kunnen met vragen omtrent hun scheiding en omtrent de verplichtingen die dit met zich meebrengt, zoals het ouderschapsplan. Ondanks dat ik van mening ben dat bekendheid omtrent de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan een bijdrage kan leveren aan de hoeveelheid ouderschapsplannen die opgesteld zullen worden, is het afdwingen van het ouderschapsplan ook op deze wijze niet mogelijk.
183
Aldus R. Martens in opdracht van Prof. G. de Oliveira in Antokolskaia 2006, p. 36. http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2009/04/02/appel-rouvoet-op-mediators-en-juristen-bij-scheiding.html geraadpleegd op 28-10-2010. 185 http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2009/04/02/appel-rouvoet-op-mediators-en-juristen-bij-scheiding.html geraadpleegd op 28-10-2010. 184
52
5.4 Positieve stimulatie Zoals aan de orde is gekomen in de rechtsvergelijking, is het invoeren van een positieve stimulatie een mogelijkheid om ouders die hun informele relatie verbreken, te motiveren tot het opstellen van een ouderschapsplan. In veel gevallen zullen ouders, die wellicht het nut van het ouderschapsplan niet inzien, toch een ouderschapsplan opstellen indien zij door het opstellen een vergoeding ontvangen. Deze positieve stimulatie kan dus meewerken aan het aantal ouderschapsplannen dat opgesteld wordt. Echter, in Nederland zal wel gezocht moeten worden naar een mogelijkheid om ouders die geen relatie meer hebben een vergoeding te verstrekken. Een dergelijk kinderbijslagsysteem waarbij alleenstaande ouders een hogere kinderbijslag krijgen dan ouders die een relatie hebben, zoals geldt in Noorwegen, kent Nederland namelijk niet. Wellicht dat onderzoek naar de mogelijkheden omtrent positieve stimulatie nieuwe inzichten kunnen bieden. Dit onderwerp zal tevens bij de aanbevelingen aan bod komen.
5.5 Conclusie In de huidige situatie is het niet mogelijk om het opstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties af te dwingen. Dit brengt met zich mee dat het niet opstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties in veel gevallen wordt gedoogd. Pas indien er problemen tussen ouders ontstaan, bestaat er een mogelijkheid om de opstelling van het ouderschapsplan af te dwingen. Bovenstaande nieuwe gezichtspunten kunnen met zich meebrengen dat het ouderschapsplan in meer gevallen wordt opgesteld door ouders die hun informele relatie verbreken, maar kunnen de opstelling niet afdwingen. In het volgende hoofdstuk volgt een conclusie met betrekking tot het gehele onderzoek. Tevens zal hier antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag. Naar aanleiding hiervan zullen een aantal aanbevelingen besproken worden.
53
Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen 6.1 Conclusie Ouders van een kind zijn, bij verbreking van de relatie, verplicht tot het opstellen van een ouderschapsplan. Uit art. 815 lid 2 Rv valt af te leiden door wie een ouderschapsplan opgesteld moet worden. Dit zijn de personen met gezamenlijke minderjarige kinderen. Het is geen vereiste dat over deze kinderen ook gezamenlijk ouderlijk gezag uitgevoerd wordt. Tevens zijn ouders de personen die gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen.186 Indien ouders dus samen kinderen krijgen gedurende hun huwelijk is, bij het verbreken van dit huwelijk, de opstelling van een ouderschapsplan verplicht. Ouders krijgen door het huwelijk ook van rechtswege gezamenlijk ouderlijk gezag over deze kinderen.187 Indien ouders geen formele relatie met elkaar zijn aangegaan zullen zij gezamenlijk ouderlijk gezag moeten aanvragen.188 Vragen zij geen gezamenlijk ouderlijk gezag aan, dan is een ouderschapsplan, bij het verbreken van de relatie, niet verplicht.189 Dit brengt met zich mee dat er, ondanks de verplichting van het ouderschapsplan bij informele relaties, nog steeds kinderen zijn voor wie het ouderschapsplan niet opgesteld hoeft te worden. Het aanvragen van het gezamenlijk ouderlijk gezag is namelijk niet verplicht. Dit brengt met zich mee dat het ouderschapsplan voor een groot deel van de kinderen van wie ouders hun relatie verbreken opgesteld moet worden, maar niet voor alle kinderen. Ondanks dat het opstellen van het ouderschapsplan wel verplicht is bij de verbreking van informele relaties tussen ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag, kan het opstellen hiervan vooralsnog niet afgedwongen worden. Deze onmogelijkheid om ouders die hun informele relatie verbreken te dwingen tot het opstellen van een ouderschapsplan brengt met zich mee dat ouders die niet bereidwillig zijn om een ouderschapsplan op te stellen, ook niet verplicht kunnen worden tot het opstellen. Naar aanleiding van het voorgaande zal kort ingegaan worden op de onderzoeksvraag die in hoofdstuk 1 gesteld is: Welke juridische middelen kunnen waarborgen dat, bij beëindiging van een informele relatie, de rechten van de kinderen die volgen uit de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding afdwingbaar zijn? En is er voor Nederland een mogelijkheid om lering te trekken uit de praktijk in omringende landen? Naar aanleiding van het onderzoek kan ik concluderen dat het ouderschapsplan in zijn huidige 186
Art. 815 lid 2 Rv. Art. 1:251 BW. 188 Art. 1:252a BW. 189 Art. 1:247a BW. 187
54
vorm niet afdwingbaar is en dus geen recht oplevert voor het kind van ouders met een informele relatie. Het recht van kinderen om door beide ouders verzorgd en opgevoed te worden, wordt door het verplicht stellen van het ouderschapsplan bij informele relaties niet afdwingbaar gemaakt. Indien naar de omringende landen gekeken wordt blijkt dat het daar ook niet mogelijk is om het ouderschapsplan bij informele relaties afdwingbaar te maken. Echter, het stimuleren van ouders om een ouderschapsplan op te stellen is wel een optie om invulling te geven aan het recht van het kind om door beide ouders verzorgd en opgevoed te worden. Kortom, het opstellen van het ouderschapsplan kan op dit moment niet worden afgedwongen bij ouders met een informele relatie, maar er zijn wel mogelijkheden die voorkomen dat het ouderschapsplan een dode letter blijft in de wet. De mogelijkheden om de opstelling van het ouderschapsplan te stimuleren, zullen in de volgende paragraaf besproken worden. 6.2 Aanbevelingen Naar aanleiding van hetgeen in hoofdstuk 4 aan de orde is gekomen, blijkt dat het ouderschapsplan voor informele relaties in Noorwegen goed werkt, doordat het ouders stimuleert om het ouderschapsplan op te stellen. In Noorwegen worden ouders namelijk op een positieve wijze gestimuleerd door middel van een financiële prikkel. Een onderzoek naar de mogelijkheden om deze vorm van positieve stimulatie in Nederland in te voeren kan, naar mijn mening, bijdragen aan het aantal ouders dat na het verbreken van hun informele relatie een ouderschapsplan opstelt. Deze positieve stimulatie, net als in Noorwegen, koppelen aan het kinderbijslagstelsel zal wellicht een mogelijkheid kunnen zijn, maar nader onderzoek omtrent de kosten die dit met zich mee zou brengen en de daadwerkelijk toegevoegde waarde is wel nodig. Deze stimulatie werkt namelijk bij het opstellen van het ouderschapsplan, maar indien er daarna niet gecontroleerd wordt op de naleving van dit plan, zal de toegevoegde waarde die deze stimulatie met zich meebrengt weinig inhouden. Een tweede punt dat kan bijdragen aan het aantal ouders dat een ouderschapsplan opstelt is het bekendmaken van de verplichting tot het opstellen van het ouderschapsplan bij informele relaties. Onderzocht zou moeten worden op welke wijze ouders hiervan op de hoogte gesteld kunnen worden. Wellicht zou het mogelijk zijn om ouders deze informatie aan ouders te geven op het moment dat zij gezamenlijk ouderlijk gezag aanvragen. Voor ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag is het namelijk verplicht, om bij het verbreken van de relatie, een ouderschapsplan op te maken.
55
Literatuurlijst: Boeken: Antokolskaia & Coenraad 2010 M.V. Antokolskaia & L.M.Coenraad, Het nieuwe scheidingsrecht: ouderschapsplan, positie van het kind, regierechter en collaborative divorce, Den Haag: BOOM Juridische uitgevers 2010. Asser-De Boer 2006 J. de Boer, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht. Deel 1, Deventer: Kluwer 2006. De Bie en Jagt 2010 D. de Bie en L.J. Jagt, Handboek scheiden en de kinderen, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010 Boele-Woelki 2005 K. Boele-Woelki, European Family Law in Action vulume 3 Parental responsibilities, Antwerpen-Oxford: Intersentia 2005.
Doek e.a. 2009 J.E. Doek e.a., Jeugdrecht en jeugdzorg, Amsterdam: Elsevier Juridisch, p. 139 e.v. Chin-A-Fat 2006 B.E.S. Chin-A-Fat (red.), Het ouderschapsplan als wondermiddel?, In: Herziening van het echtscheidingsrecht, Amsterdam: SWP 2006, p. 100-114. Forder 2005 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?’,Antwerpen-Groningen: Intersentia 2005, p. 216 e.v. Hoefnagels 2007 P. Hoefnagels, handboek scheidingsbemiddeling, Deventer: Kluwer 2007, p. 105. Holtmaat 2000 R. Holtmaat, De toekomst van gelijkheid, Deventer: Kluwer 2000, p. 51. Koens 2008 M.J.C. Koens, Personen- en familierecht, tekst en commentaar, Deventer: Kluwer 2008, p. 1690. Koens 2008 M.J.C. Koens, Kind en scheiding, ’s-Gravenhage: Sdu uitgevers, p. 23-27.
56
Loeb 2009 E. Loeb e.a., Actuele ontwikkelingen in het familierecht, Het ouderschapsplan, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009, p.17.
Meuwese 2009 S. Meuwese, Handboek internationaal jeugdrecht, Nijmegen 2009, p. 335 e.v. Nuytinck 2009 M.J.A. Mourik en A.J.M Nuytinck, Personen- en famlierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Deventer: Kluwer 2009, p. 216 e.v. Nauta 2008 Nauta, tekst en commentaar: Burgerlijke rechtsvordering, Deventer: Kluwer 2008. Punselie 2008 E.C.C. Punselie, gezag over minderjarigen, Deventer: Kluwer 2008. Vlaardingerbroek 2008 P. Vlaardingerbroek, Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008. Zeben 1961 C.J. van Zeben e.a., Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek: Boek 1 Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 1961. Artikelen: Ackermans-Wijn e.a. 2009 J.C.E. Ackermans-Wijn & G.W. Brands-Bottema, ‘De invoering van het ouderschapsplan: goed bedoeld, maar slecht geregeld’, Trema 2009, p. 45-53. Ackermans-Wijn e.a. 2009 J.C.E. Ackermans-Wijn & G.W. Brands-Bottema, ‘EHBO: Eerste Hulp bij Ouderschapsplannen’, Tijdschrift voor echtscheidingsrecht 2009, p.181-185. Amato 2001 P.R. Amato and J.M. Sololewski, ‘The effects of divorce and marital discord on adult children’s psychological well-being’ , in: American Sociological Review, 66, 6, december 2001. Antokolskaia e.a. 2006 M.V. Antokolskaia & L.M.Coenraad, ‘Afspraken met betrekking tot kinderen bij scheiding van ongehuwde/niet-geregisreede ouders’, WDOC/Ministerie van Justitie 2006. Antokolskaia e.a. 2007 M.V. Antokolskaia & L.M.Coenraad, ‘Het verplicht ouderschapsplan bij beeindiging van formele en informele relaties in rechtsvergelijkend perspectief’, FJR 2007, p. 309-314.
57
Chin-a-Fat 2009 B.E.S. Chin-a-Fat, ‘Nieuw (echt)scheidingsrecht: de kloof tussen wet en praktijk’ FJR 2009, nr. 81 p. 217-222. Coenraad 2010 L.M. Coenraad, ‘ Ouderschapsplan en ontvankelijkheid’, FJR 2010, nr. 19 p. 41-46 De Bruijn-Lückers 2009 M.L.C.C. de Bruijn-Luckers, ‘Het kind na scheiding’, EchtscheidingsBulletin 200, afl. 1, p. 13. De Bruijn-Lückers 2010 M.L.C.C. de Bruijn-Luckers, ‘Een jaar ouderschapsplan’, EchtscheidingsBulletin 2010, p. 8790. De Hoog e.a. 2008 C. de Hoog en W. de Jongh, ‘Mediation en het ouderschapsplan’, FJR 2005, p. 98-103. Dorhout 2009 P. Dorhout, I.J. Pieters en P.A.J.Th van Teeffelen, ‘Studiedag eerste ervaringen verplicht ouderschapsplan’, FJR 2009, nr. 53, p. 136-139 Jonker 2007 M. Jonker, ‘Een herbezinning op de administratieve echtscheiding’, FJR 2007, p. 310-316. Jonker 2008 M. Jonker, ‘Kinderalimentatieafspraken: een sanctie achteraf, of een stimulatie vooraf?’ , FJR 2008, p. 121-125. Koens 2003 M.J.C. Koens en J.A.E. van Raak-Kuiper, ‘Een leugen(tje) om bestwil’, EchtscheidingsBulletin 2003, p. 3-11. Meindersma 1997 M.B. Meindersma, ‘Gezamenlijk gezag na scheiding’, Nemesis 1997, p. 35. Nuytinck 2007 A.J.M. Nuytinck, ‘Het nieuwe, door de tweede kamer aangenomen echtscheidingsrecht: De wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’, WPNR 2007, p. 739-745. Nuytinck 2008 A.J.M. Nuytinck, ‘De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan’, WPNR 2008, 397. Schonewille 2007 F. Schonewille, ‘Kunnen huwelijkse voorwaarden en samenlevingscontract een ouderschapsplan bevatten?’ WPNR 2007, p. 604-607.
58
Schonewille 2009 F. Schonewille, ‘De Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding is een feit: exit klassieke omgangsregeling!’, WPNR 2009, p 430-442. Schrama 2008 W.M. Schrama, ‘Waarom we weinig weten, maar toch wetgeven en waarom dat onwenselijk is’, Nederlands Juristenblad 2008, p. 576-577. Van Teeffelen 2010 P.A.J.Th. van Teeffelen, ‘EB symposium 2009, positie kinderen bij scheiding’, EB 2010, afl. 2, p. 26-28. Vlaardingerbroek 2009 P. Vlaardingerbroek, ‘Voorkoming van vechtscheidingen. Een nieuwe methode voor (ex-)partners ter regulering van de beëindiging van hun relatie’, FJR 2009, 17 p. 36. Jurisprudentie: Europese Commissie voor de Rechten van de Mens ECRM 25 januari 2000, nr. 31679/96, (Ignacollo-Zenide/Roemenia). Europees Hof voor de Rechten van de Mens EHRM 23 september 1994, nr. 19823/92, (Hokkanen/Finland). EHRM 13 juli 2000, nr. 31871, (Elsholz/Germany). EHRM 19 september 2000, nr. 32346/96, (Case of Glaser/The United Kingdom). EHRM 5 december 2000, nr. 32048/96, (Zander /The Netherlands). Hoge Raad HR 10 september 1999, NJ 2000, 20. Kamerstukken: Kamerstukken II 1979/80, 16247, nr.3 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30145, nr.1. Kamerstukken II 2004/05, 30145, nr.2. Kamerstukken II 2004/05, 30145, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30145, nr. 4. Kamerstukken II 2004/05, 30145, nr. 5. Kamerstukken II 2006/07, 30145, nr. 6. Kamerstukken II 2006/07 Handelingen, 30145, nr. 51. Kamerstukken II 2006/07, 30145, nr. 76. Kamerstukken II 2006/07, 30145, nr. 79. Kamerstukken I 2006/07, 30145, nr. 8. Kamerstukken I 2006/07, 30145, nr. 24. Kamerstukken I 2006/07, 30145, nr. 26. Kamerstukken I 2007/08, 30145, nr. C (MvA). Websites:
59
F. Pruim, Ouderschapsakte bij onwettig kind?, Amsterdam: Opzij 2009,
. Redactie Politiek, Ouderschapsakte voor samenwoners, Apeldoorn: Reformatorisch Dagblad 2008, Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport, Appel Routvoet op mediators en juristen bij scheiding, Den Haag 2009,
Overig: The Norwegian Social Insurance Scheme 2010, p. 24. Noors Kamerstuk: Ot.prp.nr. 103 (2004-2005), 4.1., 4.3.1. en 4.3.4. Norwegian Childeren Act 1981.
60