Het ouderschapsplan: Een dode letter? Een onderzoek naar de werking van het ouderschapsplan in de rechtspraktijk
Rechtbank Breda
2011
Het ouderschapsplan: Een dode letter? Een onderzoek naar de werking van het ouderschapsplan in de rechtspraktijk
Door:
Zilla van Roozendaal
ANR:
852000
Universiteit:
Tilburg University
Opleiding:
Rechtsgeleerdheid, accent privaatrecht
Plaats en jaar:
Tilburg, 2011
Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeerscriptie. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van het voltooien van de master rechtsgeleerdheid, accent privaatrecht, aan de Tilburg University. Mijn interesse voor het onderwerp is ontstaan tijdens de hoorcolleges personen- en familierecht van prof. mr. Vlaardingerbroek. Door mijn bijbaan als buitengriffier bij de rechtbank Breda zag ik kans het ouderschapsplan in de praktijk te onderzoeken. Daarmee was de keuze voor het onderwerp gemaakt. Op deze plaats wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om enkele personen te bedanken. Ten eerste gaat mijn dank uit naar prof. mr. Vlaardingerbroek voor zijn begeleiding, zeer nuttige feedback, steun en geduld gedurende het schrijfproces. Ook wil ik mr. Smits bedanken voor haar bereidheid om deel uit te maken van de examencommissie. Daarnaast wil ik bedanken mr. Gimbrère-Straetmans, voormalig afdelingshoofd van team Familie bij de rechtbank Breda, voor het mogelijk maken van mijn dossieronderzoek bij deze afdeling en haar hulp daarbij.
Zilla van Roozendaal, november 2011
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding
1
1.1
Doelstelling…………………………………………………………………………………………….. 1
1.2
Onderzoeksvraag………………………………………………………………………………….. 1
1.3
Maatschappelijke relevantie………………………………………………………………….. 1
1.4
Wetenschappelijke relevantie……………………………………………………………….. 2
1.5
Opbouw onderzoek………………………………………………………………………………… 2
Hoofdstuk 2: Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige
3
scheiding 2.1
Inleiding…………………………………………………………………………………………………. 3
2.2
Vechtscheidingen…………………………………………………………………………………… 3
2.3
Wijzigingen…………………………………………………………………………………………….. 4
2.4
Doelen……………………………………………………………………………………………………. 4 2.4.1 Nieuwe normen………………………………………………………………………….. 4
2.5
Verplicht ouderschapsplan…………………………………………………………………….. 6
2.6
Mediation en jeugdzorg…………………………………………………………………………. 10 2.6.1 Mediation…………………………………………………………………………………….. 11 2.6.2 Jeugdzorg……………………………………………………………………………………. 11
2.7
Bijzondere curator…………………………………………………………………………………. 12
2.8
Conclusie………………………………………………………………………………………………… 12
Hoofdstuk 3: Commentaar vanuit de wetenschap en de praktijk
14
3.1
Inleiding…………………………………………………………………………………………………. 14
3.2
‘Verplicht’ ouderschapsplan…………………………………………………………………… 14
3.3
Inhoud en vorm……………………………………………………………………………………… 16 3.3.1 Afspraken……………………………………………………………………………………. 16 3.3.2 Eis van ondertekening……………………………………………………………….. 17 3.3.3 Betrekken van de kinderen………………………………………………………… 18
3.4
Toetsing door de rechter………………………………………………………………………..19
3.5
‘Gedwongen’ mediation en sancties……………………………………………………... 21
3.6
De scheidingsrechter als regierechter………………………………………………….. 24
3.7
Conclusie………………………………………………………………………………………………… 25
Hoofdstuk 4: Jurisprudentie ouderschapsplan
27
4.1
Inleiding…………………………………………………………………………………………………. 27
4.2
Niet-ontvankelijkheid…………………………………………………………………………….. 27
4.3
Uitzonderingssituatie artikel 815 lid 6 Rv……………………………………………..30
4.4
Betrekken van kinderen………………………………………………………………………… 36
4.5
Controleerbare afspraken……………………………………………………………………… 37
4.6
Conclusie…………………………………………………………………………………………………39
Hoofdstuk 5: Resultaten dossieronderzoek
41
5.1
Inleiding…………………………………………………………………………………………………. 41
5.2
Ouderschapsplan……………………………………………………………………………………. 41 5.2.1 Redenen ontbreken ouderschapsplan………………………………………..42 5.2.2 Vormen van ouderschapsplannen……………………………………………… 44
5.3
Invulling van het ouderschapsplan……………………………………………………….. 47 5.3.1 Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken…………………………….. 48 5.3.2 Informatie- en consultatieregeling…………………………………………….. 51 5.3.3 Kosten van verzorging en opvoeding………………………………………… 52
5.4
Betrekken van de kinderen……………………………………………………………………. 53
5.5
Resultaten herstelbrieven in de praktijk………………………………………………. 55
5.6
De beschikking………………………………………………………………………………………. 56
5.7
Benoeming van de bijzondere curator………………………………………………….. 57
5.8
Conclusie………………………………………………………………………………………………… 57
Hoofdstuk 6: Conclusies een aanbevelingen
Literatuurlijst Bijlage
61
Hoofdstuk 1: Inleiding Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (hierna te noemen „wet‟) in werking getreden. Deze wet beoogt de scheidings- en omgangsproblematiek te verminderen. De wet is erop gericht dat de scheidende ouders vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na scheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten worden voorkomen.1 De voornaamste wijzigingen betreffen het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding door middel van de invoering van een wettelijke verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan door scheidende echtgenoten en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap, de zogenaamde flitsscheiding. Dit onderzoek richt zich op het ouderschapsplan in de praktijk. Na eerste ervaringen met de wet is er een aantal knelpunten naar voren gekomen vanuit de wetenschap en de praktijk. In dit onderzoek zal worden bekeken welke problemen zich in de praktijk bij de rechtbank Breda voordoen ten aanzien van het ouderschapsplan en zal, waar nodig, getracht worden aanbevelingen te doen om de werking van de wet te verbeteren. 1.1
Doelstelling
Het onderzoek is erop gericht aanbevelingen te doen om de werking van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in de praktijk te verbeteren, aan de hand van het oorspronkelijke doel van de wet. 1.2
Onderzoeksvraag
Komt in de huidige rechtspraktijk het oorspronkelijke doel van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding ten aanzien van het ouderschapsplan voldoende tot zijn recht en zo nee, wat is nodig om de werking van de wet te doen verbeteren? 1.3
Maatschappelijke relevantie
Het onderzoek is maatschappelijk relevant, omdat er jaarlijks veel kinderen betrokken zijn bij echtscheidingen en uit onderzoek blijkt dat deze „scheidingskinderen‟ veel meer problemen krijgen dan kinderen uit complete gezinnen. Een kwart van alle echtscheidingen gaat gepaard met ruzies, waardoor vooral de kinderen problemen 1
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT).
________________________________________________________________________
1
krijgen.2 Nu de wet beoogt de scheidingsproblematiek te verminderen, is het van belang de werking van de wet in de praktijk in de onderzoeken. Met behulp van dit onderzoek zal duidelijk worden op welke punten de wet in de praktijk niet tot zijn recht komt en zal getracht worden aanbevelingen te geven om de wet beter tot zijn recht te laten komen. 1.4
Wetenschappelijke relevantie
De wet zal drie jaar na de inwerkingtreding worden geëvalueerd. Daarbij zal uiteraard gekeken worden of de wet het gewenste effect bereikt, namelijk het verminderen van de echtscheidingsproblematiek. Daarvoor is het echter van belang dat de wet in de praktijk ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Hier is nog geen onderzoek naar gedaan. 1.5
Opbouw onderzoek
Ter beantwoording van de onderzoeksvraag zal in hoofdstuk 2 worden ingegaan op de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Daarbij is het van belang te weten wat de achtergrond van de wet is, welke nieuwe normen de wet stelt, welke doelen daarmee worden beoogd en hoe de wetgever tracht deze doelen te bereiken door middel van het ouderschapsplan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het commentaar vanuit de wetenschap en de praktijk ten aanzien van het ouderschapsplan. De verschillende onderdelen van het ouderschapsplan zullen apart worden besproken. De volgende onderwerpen komen daarbij aan bod: de vraag hoe verplicht een ouderschapsplan nu werkelijk is, de inhoud en vorm van het ouderschapsplan, de toetsing door de rechter en enkele gezichtspunten met betrekking tot de verwijzing naar mediation. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van de gepubliceerde jurisprudentie ten aanzien van het ouderschapsplan. Hierbij is gekeken naar uitspraken vanaf de inwerkingtreding van de wet. Aan bod komt de ontvankelijkheid van het verzoek, de uitzonderingssituaties, het betrekken van de kinderen bij het ouderschapsplan en de afspraken die daarin dienen te worden opgenomen. In hoofdstuk 5 zullen de resultaten van mijn dossieronderzoek bij team Familie van de rechtbank Breda worden besproken. In totaal zijn 350 verzoeken tot echtscheiding onderzocht vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet. Waar nodig, wordt ingegaan op enkele verbeterpunten. Tot slot zal in hoofdstuk 5 door middel van de conclusies en aanbevelingen antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.
2
Vlaardingerbroek 2009, 17.
________________________________________________________________________
2
Hoofdstuk 2: Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding 2.1
Inleiding
Om een duidelijk beeld te kunnen vormen over het onderwerp van dit onderzoek zal in dit eerste hoofdstuk uiteengezet worden wat de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (hierna te noemen „wet‟) inhoudt. Daarbij is het van belang te weten wat de achtergrond van deze wet is, welke nieuwe normen deze wet stelt, welke doelen daarmee worden beoogd, en hoe de wetgever tracht deze doelen te bereiken door middel van het zogenoemde ouderschapsplan. De centrale vraag die in dit hoofdstuk zal worden beantwoord is dan ook: wat is het oorspronkelijke doel van de wet? 2.2
Vechtscheidingen
In Nederland vinden volgens cijfers van het CBS3 jaarlijks ongeveer 31.000 echtscheidingen plaats. Bij deze echtscheidingen zijn jaarlijks ongeveer 30.000 kinderen betrokken. Socioloog Ed Spruijt4 heeft onderzoek gedaan naar „scheidingskinderen‟, waaruit blijkt dat deze kinderen veel meer problemen krijgen dan kinderen uit complete gezinnen. Zo gaat een kwart van alle echtscheidingen gepaard met ruzies. Vooral kinderen krijgen daardoor problemen.5 Deze problemen kunnen velerlei zijn: gedragsproblemen, internaliserende problemen zoals angst en depressiviteit, minder schoolsucces, problemen met leeftijdsgenoten, meer riskante gewoonten zoals roken, drinken en blowen alsmede een grotere kans op een eigen scheiding later. Onderzoek laat zien dat kinderen vooral schade ondervinden van scheidingen die gepaard gaan met hevige en chronische ouderlijke conflicten. Er worden in de literatuur verschillende argumenten genoemd waarom ouderlijke conflicten zo nadelig zijn voor kinderen. In de eerste plaats veroorzaken voortdurende ouderlijke ruzies angst en stress. In de tweede plaats lopen kinderen het risico meegetrokken te worden in de ouderlijke ruzies om vervolgens voor een van beide ouders te moeten kiezen. Tot slot leiden conflicten vaak tot inconsistent ouderschap en zijn ruziënde ouders slechte rolmodellen voor hun kinderen.6 Als partners er in slagen hun relatie op minnelijke wijze te beëindigen zijn de gevolgen minder ernstig, zo blijkt uit de literatuur.7 Zowel de partners, hun eventuele kinderen, hun wederzijdse families alsook de samenleving hebben er dan ook veel belang
3
CBS (2009) cijfers geraadpleegd op 8 januari 2011. Universiteit Utrecht 5 Vlaardingerbroek 2009, 17. 6 Spruijt 2009, 18. 7 Spruijt 2009, 18. 4
________________________________________________________________________
3
bij dat het huwelijk, als het niet meer te redden valt, op een goede manier wordt beëindigd.8 2.3
Wijzigingen
Op 1 maart 2009 is de wet in werking getreden. Deze wet heeft Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gewijzigd. De voornaamste wijzigingen betreffen het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding door middel van de invoering van een wettelijke verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan door scheidende echtgenoten en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap, de zogenaamde flitsscheiding. 2.4
Doelen
Met de wet beoogt de wetgever de bestaande scheidingsproblematiek te verminderen. Het is voor de ontwikkeling van een kind belangrijk dat het, ook na de scheiding van zijn ouders, contact heeft met beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk blijven voelen voor zijn verzorging, opvoeding en ontwikkeling. Te vaak nog staan scheidende partners, die wel de vermogensrechtelijke gevolgen van hun scheiding regelen, onvoldoende stil bij de afspraken die ook op langere termijn voor hun kinderen gemaakt moeten worden. Goede afspraken bij de scheiding kunnen voorkomen dat er later onnodige conflicten ontstaan.9 De wet is er dan ook op gericht dat de ouders vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na scheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten worden voorkomen.10 2.4.1 Nieuwe normen Teneinde bovenstaande doelen te bereiken zijn in de wet nieuwe normen opgenomen. De wet gaat ervan uit dat voortgezet ouderschap bij scheiding de norm is en dat beide ouders, ook na scheiding, verantwoordelijk zijn voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Deze verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking in de uitoefening van het gezamenlijk gezag. In de wet zijn twee normen opgenomen die de bestaande normen ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid expliciteren.11 8
Spruijt 2009, 18. Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). 10 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). 11 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, voorblad (MvT). 9
________________________________________________________________________
4
Dit zijn de volgende normen: het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de band van zijn minderjarig kind met de andere ouder te bevorderen (wijziging art.1: 247 BW); daarnaast bestaat een verplichting tot omgang, die zich richt tot de ouder die niet het gezag uitoefent (wijziging van art. 1: 377a lid 3 BW). Hierbij dient te worden opgemerkt dat de wet spreekt van omgang indien het gaat om een omgang tussen een kind met een niet met gezag belaste ouder. Indien sprake is van gezamenlijk gezag (dit blijft van rechtswege voortbestaan na echtscheiding, zie art. 1: 250 BW), wordt gesproken van contact in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In art. 1: 377a lid 1 BW is het recht van een kind op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat opgenomen. Dit recht is gebaseerd op het recht van het kind, zoals geformuleerd in art. 9 IVRK. Dit recht waarborgt dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij (..) deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Dit recht zal met name betekenis hebben in situaties dat beide ouders niet het gezag over hun kind uitoefenen, bijvoorbeeld na een ontheffing, maar ook in situaties dat één ouder het gezag uitoefent.12 In lid 1 is tevens de verplichting tot omgang als norm in de wet opgenomen. Deze verplichting geldt voor de ouder zonder gezag jegens zijn kind en niet omgekeerd. Voor ouders die het gezag hebben, is een vergelijkbare norm neergelegd in art. 1: 247 lid 3 BW. De verplichting van een ouder die gezamenlijk met de andere ouder het gezag uitoefent, om omgang met zijn of haar kind te hebben vloeit ook voort uit het eerste lid van dat artikel. Ingevolge die bepaling omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht het kind te verzorgen en op te voeden.13 Een rechter kan, indien hiertoe aanleiding bestaat, een dwangsom opleggen aan de ouder die de regeling niet nakomt. De biologische vader (dus niet de juridische vader) die niet in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, kan niet gedwongen worden tot omgang.14 Door deze wijziging kan ook degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind op grond van art. 1: 377a BW een verzoek doen tot het vaststellen van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht. 12
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 13 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 13 (MvT). 14 HR 22 december 1995, NJ 1996, 419. 13
________________________________________________________________________
5
Als gezegd, is in art. 1: 247 lid 3 BW opgenomen dat het ouderlijk gezag mede omvat de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Deze norm richt zich zowel tot de ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen als de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent.15 In het vierde lid is het recht van een kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders opgenomen. Het vijfde lid vermeldt dat ouders bij de uitvoering van het vierde lid rekening kunnen houden met praktische belemmeringen, echter uitsluitend voor zover en zolang desbetreffende belemmeringen bestaan. Ouders die gaan scheiden zullen rekening moeten houden met deze normen. Concreet betekent de norm dat het in beginsel niet mogelijk is dat de ouders in het ouderschapsplan vastleggen dat het kind geen contact heeft met één van zijn ouders. Verder heeft de Hoge Raad bepaald dat in geval van gezamenlijk gezag elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen ouder en kind tijdelijk van aard is.16 De rechter zal deze norm in zijn ambtshalve toets van het verzoekschrift meenemen en kan aanleiding vinden om de ouders te vragen het ouderschapsplan te wijzigen indien het niet voldoet aan de in art.1:247 BW gestelde norm.17 2.5
Verplicht ouderschapsplan
Teneinde te bevorderen dat beide ouders zich bij de scheiding rekenschap geven van de gevolgen van die scheiding voor de kinderen en daadwerkelijk controleerbare afspraken maken over die gevolgen dient in het verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan te worden opgenomen.18 Deze verplichting is opgenomen in art. 815 lid 2 Rv. Evenals de ouders ten tijde van hun relatie afspraken maken over hun kinderen, dienen zij dit ook na de scheiding te doen. Het opstellen van een ouderschapsplan, al dan niet met behulp van een mediator, past binnen deze verantwoordelijkheid.19 Gedurende het opstellen van het ouderschapsplan worden de ouders gedwongen om na te denken over de invulling die zij willen geven aan het ouderlijk gezag na scheiding.20 Ingevolge art. 815 lid 2 Rv dient het verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van: a.
hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen;
b.
de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge art. 1: 253sa of
15
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 3 (MvT). HR 27 februari 2009, LJN BG 5045. 17 Jansen 2010, aantekening 3B. 18 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). 19 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 3 (MvT). 20 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 4 (MvT). 16
________________________________________________________________________
6
art. 1: 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen. Uit de praktijk blijkt dat een groot aantal punten van belang is om te bespreken: de dagelijkse zorg voor de kinderen (waar verblijven de kinderen, eten en drinken, huisregels e.d.), school, sport, beslissingen omtrent medische zorg, vakantie, bijzondere dagen (verjaardagen e.d.), financiën (beheer spaarrekeningen, bijdrage van de nietverzorgende ouder), communicatie tussen de ouders (informeren en raadplegen) en halen en brengen van de kinderen.21 De wetgever heeft een aantal minimumeisen opgesteld. Het is verder aan de ouders om te bepalen welke afspraken zij in het ouderschapsplan vastleggen. Ingevolge art. 815 lid 3 Rv dienen in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken te worden opgenomen over: a.
de wijze waarop de echtgenoten de zorg-en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vormgeven;
b.
de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;
c.
de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
Voorts dient het verzoekschrift ingevolge art. 815 lid 4 Rv te vermelden over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen een verschil van mening bestaat met de gronden daarvoor. Deze eis sluit aan bij de substantiëringsplicht (art. 111 lid 3 Rv) in het civiele procesrecht en betekent onder meer dat moet worden aangegeven welke pogingen de partijen hebben gedaan om het conflict te beslechten, bijvoorbeeld of mediation is geprobeerd. Deze informatie is voor een rechter belangrijk om te bepalen of een verwijzing naar een mediator nog zinvol is.22 Op grond van art. 818 lid 2 Rv kan de rechter partijen naar een mediator verwijzen met als doel om de echtgenoten in onderling overleg tot afspraken over één of meer gevolgen van de echtscheiding te laten komen indien het verzoekschrift of de behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding geeft. Deze verwijzing kan zowel schriftelijk, voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting plaatsvinden, als door de rechter ter zitting. De verwijzing houdt in dat in zaken die daartoe geschikt worden
21 22
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 14 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 4 (MvT).
________________________________________________________________________
7
bevonden een mediationaanbod wordt gedaan.23 Partijen zijn echter niet verplicht hierop in te gaan. De laatste zin van lid 4 bevat de laatste te bespreken eis. Het verzoekschrift dient te vermelden op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. De mate waarin dit mogelijk is, is uiteraard afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Deze informatie is voor de rechter belangrijk omdat de rechter onder meer moet beoordelen of de regeling strookt met het belang van de betrokken minderjarige(n).24 Hierbij dient te worden opgemerkt dat zowel in de wet als in de Memorie van Toelichting geen minimumleeftijd wordt aangegeven waarop een kind bij het opstellen van het ouderschap betrokken dient te worden. Ingevolge art. 809 lid 1 Rv geldt dat minderjarigen van 12 jaar of ouder in de gelegenheid worden gesteld hun mening kenbaar te maken. De rechter kan in hetgeen partijen aangeven in het verzoekschrift aanleiding zien om ook een kind te horen dat jonger is dan 12 jaar. Daartoe heeft de rechter ook alle ruimte, gelet op de laatste zin in art. 809 lid 1 Rv. De wetgever heeft er niet voor gekozen om de leeftijd waarop de rechter verplicht is om het kind in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken te verlagen, omdat de huidige regeling volgens de wetgever voldoende ruimte biedt voor kinderen om hun stem te laten horen.25 Later in dit onderzoek zal echter blijken dat dit enige problemen oplevert in de praktijk. Zowel een eenzijdig als een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding dient een ouderschapsplan te bevatten.26 Deze verplichting geldt ook voor geregistreerde partners met minderjarige kinderen, zie art. 828 Rv. Ook indien een aantekening als bedoeld in art.1: 252 lid 1, is geplaatst en de ouders hun samenleving beëindigen, dienen zij een ouderschapsplan op te stellen, zie art.1: 247a BW. Hier zal verder niet op worden ingegaan nu dit onderzoek zich enkel richt op verzoeken tot echtscheiding. In het voorstel van wet was tevens de eis gesteld dat het ouderschapsplan door beide ouders ondertekend moest zijn.27 Deze eis van ondertekening betekende ook dat het ouderschapsplan desgewenst in het echtscheidingsconvenant kon worden opgenomen, danwel als afzonderlijk document bij het verzoekschrift kon worden gevoegd, mits door beide ouders ondertekent. De Memorie van Toelichting meldt dat het ouderschapsplan ook in het verzoekschrift zelf kan worden opgenomen. In dat geval dienen beide ouders
23
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 15 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30 145 nr. 3, p. 5 (MvT). 25 Kamerstukken I 2007/08, 30 145, nr. C, p. 9. 26 Kamerstukken II 2004/05, 30 145 nr. 3, p. 4 (MvT). 27 Kamerstukken II 2004/05, 30 145 nr. 2, p. 2. 24
________________________________________________________________________
8
dit deel van het verzoekschrift te ondertekenen.28 Deze eis is echter niet opgenomen in de wet. De wetgever heeft voorzien dat het in een aantal gevallen redelijkerwijs niet mogelijk zal zijn om overeenstemming te bereiken over het ouderschapsplan of om het gezamenlijk op te stellen. Hierbij heeft de wetgever gedacht aan situaties waarin er geen communicatie tussen de ouders (meer) mogelijk is, de moeder in een blijf van mijn lijf huis zit of een ouder wegens een psychiatrische stoornis in een inrichting verblijft.29 Zoals gezegd geldt ook in geval van een eenzijdig verzoek de eis van het ouderschapsplan. Naast de principiële reden (alle ouders dienen immers een ouderschapsplan op te stellen) heeft de wetgever ook een andere reden om vast te houden aan de eis in alle situaties, namelijk het voorkomen dat een eenvoudige mogelijkheid ontstaat om het opstellen van een ouderschapsplan te ontlopen.30 Wanneer de plicht tot het opstellen van een ouderschapsplan niet zou gelden voor een eenzijdig verzoek, zouden partijen kunnen afspreken dat één van de echtgenoten een verzoek indient waaraan de andere echtgenoot zich vervolgens refereert. Dit is volgens de wetgever ongewenst omdat het niet bijdraagt aan een bewustmaking van beide ouders van hun beider verantwoordelijkheid voor het kind óók na de scheiding.31 Ingevolge art. 815 lid 6 Rv kunnen de ouders op een andere wijze aan de wettelijke eis van het ouderschapsplan voldoen opdat het verzoekschrift wel ontvankelijk zal worden verklaard, indien het niet lukt om binnen een redelijke termijn gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen. Een en ander ter beoordeling van de rechter. Blijkens de Memorie van Toelichting moet een ouder in dat geval gemotiveerd aangeven waarom het niet mogelijk is gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen. Vervolgens kan deze ouder eenzijdig aangeven hoe hij of zij vindt dat het voortgezet ouderschap moet worden vormgegeven. De andere ouder zal zich vervolgens refereren aan het verzoekschrift of zal verweer voeren en daarbij aangeven hoe hij of zij vindt dat de ouderlijke verantwoordelijkheid na de scheiding moet worden ingevuld.32 Het is aan de rechter om te beoordelen of de overgelegde stukken voldoende zijn. Tevens zal hij in het bijzonder moeten bepalen of het ouderschapsplan (of het stuk dat ter vervanging daarvan wordt aangeboden) voldoet aan de vereisten. De rechter zal ten aanzien van het nog niet tot stand gekomen ouderschapsplan een schikkende rol kunnen
28
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 4 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 4 (MvT). 30 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 5 (MvT). 31 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 5 (MvT). 32 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 5 (MvT). 29
________________________________________________________________________
9
vervullen. Ook kan hij de behandeling van de zaak aanhouden teneinde de ouders in de gelegenheid te stellen om met hun advocaten alsnog tot een ouderschapsplan te komen. Verder kan de rechter daarbij zonodig verwijzen naar mediation. Hij kan in zorgwekkende situaties met betrekking tot de kinderen de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. In het uiterste geval kan de rechter bij een geheel vastgelopen conflict tussen scheidende partijen overgaan tot forensische conflictbemiddeling (deskundigenbericht met toepassing van mediation). Verschijnt de andere echtgenoot niet in de procedure, dan zijn de mogelijkheden van de rechter beperkter.33 Het ouderschapsplan is in de wet dus geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Het ouderschapsplan is de toegangsdeur tot de echtscheidingsprocedure. Indien de afspraken niet in de beschikking worden opgenomen zijn deze niet rechtens afdwingbaar. Op grond van art. 819 Rv heeft de rechter wel de mogelijkheid om, op verzoek, afspraken in de beschikking op te nemen waardoor de afspraken van een executoriale titel worden voorzien. De toegang tot de rechter is echter te allen tijde gegarandeerd doordat het mogelijk is eenzijdig een verzoekschrift in te dienen. 2.6
Mediation en jeugdzorg
Uitgangspunt bij de aanpak van de scheidings- en omgangsproblematiek is dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk (blijven) voelen voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen voor én na scheiding. In aanvulling op deze primaire verantwoordelijkheid heeft de overheid op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een positieve verplichting om te bevorderen dat een kind contact heeft met zijn ouders. Dit volgt ook uit artikel 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).34 Ondanks de goede ontwikkelingen in de praktijk en de wijziging van de wet kan niet voorkomen worden dat er conflictueuze scheidingen zullen blijven bestaan, waarvan kinderen de dupe zijn. Niet in alle gevallen zullen de ouders in staat zijn om afspraken te maken over de scheiding of om conflicten die na de scheiding ontstaan, op te lossen. Inzet van derden om de kinderen en hun ouders te ondersteunen, afspraken te maken of conflicten te beslechten is dan gewenst. Hiertoe zijn op twee gebieden initiatieven genomen, namelijk mediation en jeugdzorg. Deze initiatieven zullen de werking van de wet ondersteunen en versterken.35
33
Teeffelen 2006, 57. Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 3 (MvT). 35 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 3 (MvT). 34
________________________________________________________________________ 10
2.6.1 Mediation Uit de resultaten van de experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling is onder meer gebleken dat bemiddeling in vergelijking met de reguliere procedure een positieve bijdrage levert aan zowel de afhandeling van de scheiding als de oplossing van een conflict over de omgang met de kinderen.36 Art. 818 lid 2 Rv geeft de rechter dan ook de mogelijkheid om de echtgenoten te verwijzen naar een bemiddelaar met als doel om de echtgenoten in onderling overleg tot afspraken over één of meer gevolgen van de echtscheiding te laten komen. Om te voorkomen dat voor partijen onaanvaardbare financiële drempels zouden bestaan voor deelname aan mediation werd een tweetal financiële maatregelen ingevoerd. Zo is voor minder draagkrachtigen een tegemoetkoming in de kosten van mediation geregeld. Daarnaast werd als tijdelijke maatregel een stimuleringsbijdrage beschikbaar gesteld voor partijen die zich op verzoek van de rechter laten doorverwijzen naar een mediator.37 Deze laatste maatregel is afgeschaft per 1 januari 2011.38 2.6.2 Jeugdzorg Wanneer kinderen te maken krijgen met scheidings- en omgangsproblemen, moet voorkomen worden dat zij in de knel komen en in hun ontwikkeling worden bedreigd. Kinderen en hun ouders kunnen in dat geval, net als kinderen met andere opvoed- en opgroeiproblemen, een beroep doen op de lokale voorzieningen of de jeugdzorg. Zowel de ontwikkeling van mediation als het realiseren van adequate jeugdzorg, zijn zeer belangrijke ontwikkelingen die niet los kunnen worden gezien van de wet.39 De wetgever verwacht dat de ouders beter voorbereid aan een echtscheidingsprocedure zullen beginnen en dat bewustwording van de ouders in de beginfase juist problemen op lange termijn en het daarmee samenhangende tijdsverlies door langdurige en kostbare procedures voorkomt. Dit zal tijdwinst opleveren. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van een verwijzing naar een bemiddelaar. Indien de ouders met behulp van de bemiddelaar overeenstemming weten te bereiken, kunnen nadien procedures worden voorkomen.40
36
Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 2 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 2 (MvT). 38 CBb. Den Haag 23 december 2010. 39 Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 3 (MvT). 40 Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 9 (MvT). 37
________________________________________________________________________ 11
2.7
Bijzondere curator
Een kind kan in een echtscheidingsprocedure onderwerp worden van strijd tussen zijn ouders. Om de positie van het kind in de procedure te verbeteren is voorgesteld om het benoemen van een bijzondere curator te vergemakkelijken (art. 1:250 BW). De bijzondere curator behartigt de belangen van de kinderen in en buiten rechte. In een echtscheidingsprocedure kan de bijzondere curator de ouders meehelpen om een ouderschapsplan op te stellen door het belang van het kind bij het ouderschapsplan te verwoorden. Ook kan de bijzondere curator het kind ondersteunen bij het voeren van gesprekken met zijn ouders over het ouderschapsplan, uiteraard in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid. Gezien deze mogelijkheden van de bijzondere curator is het denkbaar dat een rechter, bijvoorbeeld gelijktijdig met een verwijzing van de ouders naar een mediator teneinde afspraken te maken over de zorgverdeling, een bijzondere curator benoemt. Daarnaast kan de bijzondere curator de minderjarige ondersteunen bij het zelfstandig vragen van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag of een verzoek om de vader of de moeder alleen met het gezag te belasten.41 2.8
Conclusie
Met de wet beoogt de wetgever de bestaande scheidingsproblematiek te verminderen. Goede afspraken bij de scheiding kunnen voorkomen dat er later onnodige conflicten ontstaan.42 De wet is er dan ook op gericht dat de ouders vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na scheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten worden voorkomen.43 Teneinde deze doelen te bereiken zijn in de wet twee normen opgenomen die bestaande normen ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid expliciteren, zie art.1: 247 BW en art.1: 377a lid 3 BW.44 Teneinde te bevorderen dat beide ouders zich bij de scheiding rekenschap geven van de gevolgen van die scheiding voor de kinderen en daadwerkelijk controleerbare afspraken maken over die gevolgen dient in het verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan te worden opgenomen.45 Ingevolge art.815 lid 3 Rv dienen in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken te worden opgenomen over: a) de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken verdelen, b) de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen en c) de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
41
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 6 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). 43 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). 44 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, voorblad (MvT). 45 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 1 (MvT). 42
________________________________________________________________________ 12
Ingevolge art.815 lid 6 Rv kunnen de ouders op een andere wijze aan de wettelijke eis van het ouderschapsplan voldoen, indien het niet lukt om binnen een redelijke termijn een ouderschapsplan op te stellen. Een en ander ter beoordeling van de rechter. Het ouderschapsplan is de toegangsdeur tot de echtscheidingsprocedure. De toegang tot de rechter is echter te allen tijde gegarandeerd doordat het mogelijk is eenzijdig een verzoekschrift in te dienen.
________________________________________________________________________ 13
Hoofdstuk 3: Commentaar vanuit de wetenschap en de praktijk 3.1
Inleiding
In dit tweede hoofdstuk staat het commentaar vanuit de wetenschap en de praktijk ten aanzien van het ouderschapsplan centraal. Na eerste ervaringen met de wet is een aantal knelpunten naar voren gekomen. De verschillende onderdelen van het ouderschapsplan zullen apart worden besproken. De volgende onderwerpen komen daarbij aan bod: de vraag hoe verplicht een ouderschapsplan nu werkelijk is, de inhoud en vorm van het ouderschapsplan, de toetsing door de rechter en enkele gezichtspunten met betrekking tot de verwijzing naar mediation. Tot slot zal ingegaan worden op een mogelijke rol van de rechter in echtscheidingszaken: de zogenoemde regierechter. 3.2
‘Verplicht’ ouderschapsplan
Prof. mr. S.F.M. Wortmann concludeert dat het ouderschapsplan minder verplichtend is dan aanvankelijk gedacht. Volgens haar is het ouderschapsplan een stimulans voor scheidende ouders om overeenstemming te bereiken over de wijze waarop zij de verzorging en opvoeding na de scheiding zullen vormgeven, maar vormt het geen belemmering om te scheiden.46 Deze conclusie lijkt mij juist. In mediationtrajecten bewijst het ouderschapsplan zijn nut.47 In dat verband wordt soms gesproken over een zorgmodel, waarin een na de scheiding geherstructureerd ouderschap tot uitdrukking wordt gebracht.48 Zo‟n plan maakt onderdeel uit van een veel breder traject. Van het nuttige ouderschapsplan of zorgmodel in mediationtrajecten hebben advocatenmediators de stap gezet naar juridisch houdbare afspraken. Die afspraken gaan onderdeel uitmaken van een breder pakket van afspraken over de gevolgen van de scheiding: het echtscheidingsconvenant.49 Een gemeenschappelijk verzoek tot scheiding kan vergezeld gaan van een echtscheidingsconvenant. De afspraken over de kinderen, die deel uitmaken van dat echtscheidingsconvenant, zullen volgens Wortmann in de praktijk voldoen aan de vereisten gesteld in art. 815 lid 2 Rv. De rechter toetst een echtscheidingsconvenant marginaal. Het uitgangspunt van de minister dat bij een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding geen convenant wordt overgelegd komt op Wortmann voor als een casus non dabilis. Zij is van mening dat normale afspraken over het hoofdverblijf van de kinderen bij een van de ouders, een standaard omgangs,- informatie- en 46
Wortmann 2010. Wortmann 2010. 48 Van Leuven & Hendriks 2005, Hoofdstuk 4 en bijlage 3. 49 Wortmann 2010. 47
________________________________________________________________________ 14
consultatieregeling en dito kinderalimentatie door de rechter al snel voldoende bevonden zullen worden. Deze conclusie wordt ondersteund door mijn dossieronderzoek in hoofdstuk 4. De rechter heeft geen ambtshalve bevoegdheden tot vaststelling van regelingen ten aanzien van de kinderen. Nevenverzoeken tot opneming in de echtscheidingsbeschikking van de voor executie vatbare onderdelen van het convenant zullen worden toegewezen.50 Komen er geen afspraken tot stand, dan kan een eenzijdig scheidingsverzoek worden ingediend. Daarin zal duidelijk moeten worden gemaakt waarom het niet is gelukt gezamenlijk een ouderschapsplan te maken en hoe de verzoeker denkt over de invulling van het ouderschap na scheiding. Dat laatste spreekt voor zich, aangezien bij het eenzijdig verzoek nevenvoorzieningen worden verzocht over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de omgang die bij gezamenlijk gezag ook zorgregeling wordt genoemd, de informatie-en consultatieregeling en de kinderalimentatie. De substantiëringsplicht kan inhouden dat - voor zover bekend – het standpunt hierover van de andere ouder, door de wederpartij wordt weergegeven. De wetsgeschiedenis heeft duidelijk gemaakt dat het „redelijkerwijs niet kunnen overleggen van stukken‟, zoals verwoord in het zesde lid van art. 815 Rv, wat het ouderschapsplan betreft ruim moet worden opgevat. Dat is ook wenselijk omdat een echtgenoot de scheidingsprocedure niet onredelijk moet kunnen vertragen of blokkeren door medewerking aan het ouderschapsplan te weigeren. Op deze wijze wordt de toegang tot de rechter gewaarborgd. Een eenzijdig scheidingsverzoek dat geen ouderschapsplan omvat, zal daarom nimmer om deze reden niet-ontvankelijk mogen zijn. Daarbij merkt Wortmann op dat de verwijzing van de minister naar de mogelijkheid van mediation op grond van art. 818 Rv impliceert dat het verzoek in behandeling is genomen. Een niet-ontvankelijkheid is dan niet meer aan de orde.51 Mr. L.M. Coenraad concludeert dat het ouderschapsplan als ontvankelijkheidsvereiste voor verzoeken tot echtscheiding een niet heel gelukkige constructie is gebleken. De wetgever heeft zich blijkens de parlementaire geschiedenis in allerlei bochten moeten wringen om de toegang tot de rechter voldoende te waarborgen. De uitkomst van deze manoeuvre is dat de rechter slechts in uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid zal oordelen, zodat geen sprake is van een effectieve sanctie op het niet-overleggen van een voldoende ouderschapsplan. Voorts leidt deze constructie, in geval van een ontbrekend of onvoldoende ouderschapsplan, veelal tot het stilleggen van de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en van niet-kindgerelateerde nevenverzoeken. De voortgang van de procedure bij scheidingen heeft dus te lijden onder de gekozen constructie van het ouderschapsplan als verplicht onderdeel van het verzoekschrift tot
50 51
Wortmann 2010. Wortmann 2010.
________________________________________________________________________ 15
scheiding. Er is dan ook voldoende reden om de constructie van het ouderschapsplan als ontvankelijkheidsvereiste voor (eenzijdige én gemeenschappelijke) echtscheidingsverzoeken ter discussie te stellen. De pijn zit hem volgens Coenraad in de keuze voor het aanmerken van het ouderschapsplan als onderdeel van het echtscheidingsverzoek in art. 815 lid 2 Rv. Het ouderschapsplan zou veeleer aan nevenverzoeken omtrent de kinderen krachtens art. 819 Rv en art. 827 Rv gekoppeld moeten worden. Het ligt veel meer voor de hand dat de voortgang van de behandeling van dergelijke nevenverzoeken afhankelijk is van het bestaan en de kwaliteit van een ouderschapsplan. Coenraad stelt dan ook voor om het ouderschapsplan en het echtscheidingsverzoek los te koppelen.52 Ik kan mij niet vinden in dit voorstel. De wet vindt zijn oorsprong mede in het gegeven dat scheidende partners vaak wel de vermogensrechtelijke gevolgen van hun scheiding regelen, maar onvoldoende stilstaan bij afspraken die ook op langere termijn voor hun kinderen gemaakt moeten worden.53 Juist om ervoor te zorgen dat ouders zich daarvan rekenschap geven en daadwerkelijk afspraken maken is het ouderschapsplan als verplichting opgenomen in art. 815 Rv. Door de processuele eis van het ouderschapsplan te stellen, zal in de procedure in ieder geval aandacht zijn voor het voortgezet ouderschap.54 Voorts blijkt uit mijn dossieronderzoek in hoofdstuk 4 dat de procedure niet te lijden heeft onder de gekozen constructie. 3.3
Inhoud en vorm
3.3.1 Afspraken De wettelijke eisen aan het ouderschapsplan zijn opgenomen in art. 815 Rv. Volgens Coenraad zijn ook de eisen die níet door de wet worden gesteld belangrijk. De opsomming in art. 815 lid 3 Rv is niet limitatief en het staat ouders dus vrij om ook andere zaken aangaande de kinderen te regelen, bijvoorbeeld contact met grootouders, de schoolkeuze voor het kind, huisdieren, spelen met vriendjes, het regelen van oppas en eetgewoonten. Deze onderwerpen zijn als concretiseringen onder te brengen bij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De wettekst stelt evenmin nadere eisen aan de gedetailleerdheid of concreetheid van de afspraken over de verplichte onderwerpen. Ouders zijn daarin in beginsel dus vrij. Hierbij dient echter gedacht te worden aan de toets door de rechter, waarover meer in de volgende paragraaf. Coenraad denkt dat dit een verstandige keuze van de wetgever is geweest.55 Voor veel ouders zal het maken van afspraken in een scheidingssetting al lastig zijn, laat staan het maken van 52
Coenraad 2010, 19. Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p.1 (MvT). 54 Kamerstukken I 2007/08, 30 145, nr. C, p.7. 55 Coenraad 2010, 19. 53
________________________________________________________________________ 16
gedetailleerde afspraken. Daarbij komt dat afspraken op details enerzijds zekerheid kunnen bieden maar in de toekomst een extra bron van conflicten kunnen vormen vooral wanneer afspraken vanuit een zeker wantrouwen tot in detail zijn uitgewerkt, bijvoorbeeld een afspraak waarin de maximale afstand tussen de woonplaatsen van de ouders wordt geregeld. Vanwege toekomstige werk- of relatiegerelateerde veranderingen in het leven van een van de ouders zou de afspraak problematisch kunnen worden. Het zal dus van het geval afhangen of gedetailleerde of meer concrete afspraken in het plan worden opgenomen en zo ja, of ze aangewezen zijn.56 In hoofdstuk 3 zal ingegaan worden op de invulling van deze eis in de rechtspraak. 3.3.2 Eis van ondertekening Aanvankelijk was in het wetsvoorstel de eis van ondertekening opgenomen, deze is zonder nadere motivering komen te vervallen ten gevolge van een amendement ter verduidelijk van andere punten. Het Landelijk Overleg van Voorzitters Familie- en jeugdsectoren (LOVF) heeft zich over deze kwestie gebogen en de meningen onder de rechtbanken blijken erg verdeeld te zijn. Mr. dr. J.C.E. Ackermans-Wijn en mr. dr. G.W. Brands-Bottema zijn van oordeel dat het ouderschapsplan door beide ouders ondertekend moet zijn, gelet op de intentie van de wet.57 De bedoeling is dat duidelijk wordt dat de ouders gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over de verzorging en opvoeding van de kinderen na de scheiding. Dit probleem speelt overigens alleen bij eenzijdige verzoekschriften omdat bij gemeenschappelijke verzoekschriften in de praktijk vrijwel altijd sprake is van een door beiden ondertekend ouderschapsplan. Anders ligt het als ouders een convenant hebben ondertekend waarin wordt verwezen naar een bijgevoegd ouderschapsplan. Als zij bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van het convenant, dan hoeft dit niet ondertekend te zijn. Indien bij een eenzijdig verzoek een ouderschapsplan is overgelegd dat slechts door één ouder is ondertekend met een standaard referteverklaring van de andere ouder dan is dat volgens Ackermans & Brands onvoldoende. Een referte wil zeggen: ik voer geen verweer. Dit is wat anders dan: ik ben het ermee eens. Niet kan worden volgehouden dat sprake is van wilsovereenstemming.58 Volgens Ackermans & Brands zou het een praktische oplossing kunnen zijn om aan een referteverklaring toe te voegen: ondergetekende is akkoord met het ouderschapsplan. Indien bij een eenzijdig verzoek tot echtscheiding een door één ouder ondertekend ouderschapsplan wordt overgelegd, is het niet mogelijk dat de rechtbank de echtscheiding uitspreekt met aanhechting van dat ouderschapsplan. 56
Coenraad 2011. Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 58 Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 57
________________________________________________________________________ 17
De oplossing voor deze situatie is volgens Ackermans & Brands dat verzoeker niet vraagt om opname van het ouderschapsplan, maar de door hem gewenste afspraken als nevenvoorzieningen verzoekt. Wordt er verweer gevoerd dan worden de voorzieningen op de zitting behandeld, wordt er geen verweer gevoerd of is er sprake van een referte, dan kunnen de voorzieningen in principe worden toegewezen als verzocht.59 Ik ben het ermee eens dat het ouderschapsplan door beide ouders ondertekend moet zijn. Uit mijn dossieronderzoek bij de rechtbank Breda blijkt dat dit in de praktijk ook vaak gebeurt. Ik kom hier op terug in hoofdstuk 4. 3.3.3 Betrekken van de kinderen Daarnaast dient het verzoekschrift te vermelden op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. In het LOVF is erkend dat de bepaling voor zeer jonge kinderen moeilijk te handhaven is. Derhalve staat het LOVF voor dat alleen ten aanzien van kinderen van vijf jaar en ouder vermeld moet worden op welke wijze zij bij het ouderschapsplan betrokken zijn. Als niets is vermeld wordt dit door de griffie nagevraagd. Dit laat onverlet dat kinderen van 12 jaar en ouder altijd door de rechtbank in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk of mondeling hun mening kenbaar te maken. Volgens Ackermans & Brands is het positief dat de minderjarige evident en controleerbaar bij het regelen van de gevolgen van de echtscheiding wordt betrokken. De wijze waarop is echter voor discussie vatbaar. Volgens Ackermans & Brands is een zogenaamde „kindverklaring‟ uit den boze. Dit is een formulier waarop de minderjarige aankruist bij welke ouder hij of zij wil wonen, wie van de ouders het gezag zou moeten hebben en op welke wijze een omgangsregeling vastgesteld zou moeten worden.60 Tevens was in dit formulier opgenomen of de minderjarige wel of niet met de kinderrechter zou willen praten. Op deze wijze wordt de minderjarige in een aparte positie tegenover de ouders geplaatst. Dit lijkt niet te stroken met de bedoeling van de wet, die juist de verbondenheid van ouders en kinderen in een echtscheidingssituatie wil stimuleren. 61 In de praktijk blijkt een kindverklaring niet voor te komen. Volgens de memorie van toelichting is informatie over de wijze waarop ouders het kind bij het ouderschapsplan hebben betrokken voor de rechter belangrijk omdat deze onder meer moet beoordelen of de regeling strookt met het belang van de betrokken minderjarige(n).62 Volgens Ackermans & Brands is het voorstelbaar dat instemming van de minderjarige met een zorgregeling relevant is. Hoe ouder de minderjarige, hoe meer 59
Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 61 Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 62 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 4 (MvT). 60
________________________________________________________________________ 18
hij zijn belangen kan beoordelen en hoe meer het bij zijn ontwikkeling hoort om zijn stem te laten horen. Bij jongere kinderen zal het accent meer liggen op het gezamenlijk inlichten door de ouders van de wijze waarop zij het ouderschapsplan zullen invullen bij gescheiden woonplekken. Dit gezamenlijk inlichten is belangrijk voor een kind omdat het zo van beide ouders de toestemming zal ervaren om afwisselend bij de een en bij de ander te mogen zijn. Om het belang van een kind te kunnen beoordelen is minimaal nodig dat in het verzoekschrift wordt aangegeven of beide ouders met het kind hebben gesproken over het ouderschapsplan en of het kind, gelet op de leeftijd en ontwikkeling, meegedacht heeft over de concrete invulling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.63 Uit de eerste ervaringen met de wet is gebleken dat uit geen enkel verzoekschrift blijkt dat een advocaat of mediator zelf met het kind gesproken heeft bij de opstelling van het ouderschapsplan. Steeds werd aangegeven dat een of beide ouders met het kind hadden gesproken.64 Als het voor ouders niet mogelijk is om gezamenlijk met hun kind te spreken over de gevolgen van de echtscheiding, zou volgens Ackermans & Brands een advocaat hierbij een bemiddelende rol kunnen vervullen. Er zal dan wel voor gewaakt moeten worden dat de minderjarige de indruk krijgt dat de advocaat hetgeen hij vertelt gaat vastleggen in het ouderschapsplan. Een goede voorbereiding in de vorm van een opleiding lijkt het minste, voordat een advocaat met kinderen gaat praten over de inhoud van een ouderschapsplan.65 Uit mijn dossieronderzoek blijkt ook dat een advocaat zelden tot nooit zelf met het kind heeft gesproken. Ik ben het eens met Ackermans & Brands dat een advocaat een bemiddelende rol zou kunnen vervullen bij het betrekken van een kind bij het ouderschapsplan. Mijns inziens gebeurt dit in de praktijk echter niet vanwege de hoge kosten van de advocaat. Advocaten besteden hun tijd voornamelijk aan de financiële afwikkeling van de echtscheiding. Ik zie eerder een bemiddelende rol weggelegd voor een mediator, maar ook hier speelt het financiële aspect een rol waardoor ouders niet snel een mediator om hulp zullen vragen. 3.4
Toetsing door de rechter
Volgens Coenraad propageren de verantwoordelijke ministers een uitgebreide toets van partijafspraken, waarbij niet alleen aan de wet, verdragen en jurisprudentie getoetst dient te worden, maar ook aan het belang van het kind of de zwakkere echtgenoot. Praktisch gezien maakt het verloop van procedures op gemeenschappelijk verzoek – in 63
Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 65 .Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 64
________________________________________________________________________ 19
beginsel immers zonder mondelinge behandeling – een toets aan het belang van het kind of de zwakkere echtgenoot doorgaans echter niet goed mogelijk.66 Aan dit procesverloop ligt de principiële gedachte ten grondslag van beschikkingsvrijheid en autonomie van partijen: het procesverloop brengt tot uitdrukking dat het juist de bedoeling is dat de rechter zich slechts in beperkte mate kan bemoeien met de inhoud van de afspraken tussen partijen. Het geeft uitdrukking aan de (liberale) idee dat inmenging van de overheid – in de persoon van de rechter – in dergelijke consensuele gevallen tot een minimum beperkt moet blijven. Uit de regels van procesrecht vloeit dus een bewust beperkte slagkracht van de rechter voort, indien partijen het onderling eens zijn geworden over de gevolgen van hun echtscheiding. Een uitgebreide rechterlijke toets van partijafspraken impliceert een beperkte beschikkingsvrijheid van partijen. In zoverre staat volgens Coenraad de door de ministers bepleite uitgebreide toets dus op gespannen voet met deze regels van procesrecht en de daaraan ten grondslag liggende gedachte. Anderzijds is het in de politieke discussie wel geschetste beeld van een rechter die partijafspraken in het geheel niet zou toetsen niet juist. 67 De ervaringen met het ouderschapsplan sinds 1 maart 2009 laten zien dat rechters in eerste aanleg ouderschapsplannen marginaal, maar wel serieus toetsen. Wel blijkt dat rechtbanken uitsluitend toetsen of voldaan is aan de wettelijke minimumeisen voor het ouderschapsplan, zonder dat zij inhoudelijk ingaan op de vraag of de afspraken daadwerkelijk in het belang van het kind zijn. Indien aanleiding bestaat om de afspraken meer dan marginaal te toetsen is de rechter daartoe, gelet op de opvatting van de ministers, bevoegd. Een kinderverhoor kan de rechter bijvoorbeeld doen besluiten om een zaak toch op zitting te plaatsen, zodat hij in staat zal zijn om afspraken wel aan het belang van het kind te toetsen en zo nodig ambtshalve een van de afspraken van partijen afwijkende beslissing te nemen. De artikelen 1: 251a lid 4 en 1: 377g BW bieden de rechter de gelegenheid om ambtshalve te beslissen tot eenhoofdig gezag resp. over omgang en informatie en consultatie, mits blijkt dat de minderjarige van 12 jaar of ouder hierop prijsstelt.68 Uit mijn dossieronderzoek bij de rechtbank Breda blijkt eveneens dat de rechters uitsluitend toetsen of voldaan is aan de wettelijke minimumeisen voor het ouderschapsplan. Ik ben het eens met het idee dat inmenging van de overheid tot een minimum beperkt moet blijven indien partijen het onderling eens zijn geworden over de gevolgen van hun echtscheiding. Gelet op de achtergrond van de wet ben ik van mening dat het wel van belang is dat de rechter, binnen de beperkte mogelijkheden, erop toe ziet dat het kind wordt betrokken bij het ouderschapsplan. Ik kom hier op terug in hoofdstuk 4. 66
Coenraad 2010. Coenraad 2010. 68 Coenraad 2010. 67
________________________________________________________________________ 20
3.5
‘Gedwongen’ mediation en sancties
De wet benadrukt dat het ouderschap ook na een scheiding blijft bestaan. Volgens mr. ir. Wilma de Jongh (gecertificeerd NMI-mediator) is het belang van het kind in sociaalwetenschappelijke termen als volgt is te omschrijven. Kinderen wensen dat ook na een scheiding beide ouders van hen blijven houden. Kinderen willen zich veilig voelen. Zij willen hun eigen leven ongestoord volgen. Kortom zij zoeken, ook na een scheiding, een blijvend „commitment‟ van beide ouders.69 In de Memorie van Toelichting bij de wet wordt er terecht vanuit gegaan dat er conflictueuze scheidingen zullen blijven bestaan, waarvan kinderen de dupe worden. Als dat het geval is, zo luidt de remedie, kunnen derden ingezet worden die ouders hulp bieden bij het opstellen van het ouderschapsplan. Met deze derden worden vooral scheidingsbemiddelaars en mediators bedoeld. De wijze waarop het ministerie van Justitie het instrument mediation inzet laat volgens De Jongh evenwel te wensen over.70 De kern van de wet is dat ouders verplicht worden tot het opstellen van een ouderschapsplan ten aanzien van hun minderjarige kinderen. In dit plan wordt opgenomen op welke wijze de ouders invulling geven aan het ouderlijk gezag na scheiding. Als ruziënde ouders niet tot het opstellen van het ouderschapsplan geraken hebben zij hulp nodig, want zonder een ouderschapsplan is echtscheiding niet meer mogelijk. Dit betekent dat deze ouders al dan niet op verwijzing door de rechter min of meer „gedwongen‟ bij een mediator terechtkomen. Een centrale vraag is dan hoe deze dwang zich verhoudt met een van de belangrijkste kenmerken van mediation, namelijk de vrijwilligheid. Deelname aan mediation geschiedt vrijwillig. Op basis daarvan kunnen in alle vrijheid en openheid oplossingen worden bedacht voor de mogelijke problemen. Juist het aspect van „het zelf oplossen‟ maakt bemiddeling mogelijk en succesvol. Bovendien blijkt uit de praktijk dat ouders zich verantwoordelijk voelen voor oplossingen die zij zelf hebben bedacht. De mediator zal daarom uitvoerig stil moeten staan bij de bereidheid van partijen om bemiddeling te aanvaarden. Als deze bereidheid niet aanwezig is of gevonden kan worden zal de mediation per definitie niet kunnen slagen. Een ander probleem ten aanzien van mediation is de kosten die daarmee gepaard gaan. De Hoogh† & De Jongh concluderen dat er door de kosten een spanningsveld aanwezig is tussen conflicterend verlopende scheidingen waarbij partijen worden gedwongen een ouderschapsplan op te stellen onder leiding van een mediator die zij dienen te betalen.71 Een eerste suggestie is dan ook om de mediation een betere financiële ondersteuning te geven. Een tweede suggestie is de mogelijkheid om in het ouderschapsplan de mediationclausule op te nemen. Als ouders een afspraak maken waarvan achteraf blijkt dat deze niet werkt kunnen zij dit gemakkelijker herstellen door wederom een beroep op De Hoog† & De Jongh 2005, 34. De Hoog† & De Jongh 2005, 34. 71 De Hoog† & De Jongh 2005, 34. 69 70
________________________________________________________________________ 21
mediation te doen. Voor partijen is mediation een snellere en goedkopere weg dan een foute beslissing herroepen via een gerechtelijke uitspraak. De Jongh merkt daarnaast op dat er nog een probleem is. Dit betreft de sancties en de mogelijke straffen die zouden moeten worden opgelegd bij het niet nakomen van het ouderschapsplan door beiden of door een van beide ouders. In de wet worden geen sancties genoemd. Belangrijk is echter ook om die ouders die de noodzakelijke ouderrollen blijven frustreren te bestraffen. De rechter dient daarom volgens De Hoog† & De Jongh ook de mogelijkheid te krijgen om waarschuwingen, boetes en straffen op te leggen. Uiteindelijk zou dan bij langdurige en ernstige overtreding van het ouderschapsplan de mogelijkheid aanwezig moeten zijn de ouder(s) te ontzetten uit het ouderlijke gezag.72 Mijns inziens zou aan mediation inderdaad een betere financiële ondersteuning gegeven moeten worden. Nu inmiddels de stimuleringsbijdrage is afgeschaft (zie hoofdstuk 1), zal dit echter niet snel gebeuren. Uit mijn dossieronderzoek bij de rechtbank Breda blijkt ook dat partijen zelden worden doorverwezen naar mediation (zie hoofdstuk 4). Wat betreft de sancties op het niet nakomen van het ouderschapsplan worden in de Memorie van Antwoord een aantal mogelijkheden genoemd. Bij het niet nakomen van een zorg- of omgangsregeling kunnen door de rechter een aantal civielrechtelijke dwangmiddelen worden opgelegd.73 Ten eerste kan ingevolge art. 611a Rv een dwangsom worden opgelegd. Ten tweede bestaat de mogelijkheid van lijfsdwang op grond van art. 585 Rv. Daarnaast kan de rechter op verzoek van een der partijen in de beschikking een afgiftebevel eventueel met behulp van de sterke arm opnemen.74 De mogelijkheid om de ouder(s) te ontzetten uit het ouderlijk gezag bestaat mijns inziens niet. Art.1:269 lid 1 BW vermeldt de gronden voor ontzetting. Deze zijn: 1) misbruik van gezag, of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, 2) slecht levensgedrag of 3) een onherroepelijke veroordeling. Naar mijn mening valt een overtreding van het ouderschapsplan niet binnen het bereik van dit artikel. Mr. dr. B.E.S. Chin-A-Fat concludeert dat het verplichte ouderschapsplan absoluut een sympathieke gedachte is, maar niet zo snel tot oplossing van de in de praktijk bestaande problemen zal leiden. De wijze waarop het ouderschapsplan thans in de wet is opgenomen, loopt het risico een dode letter te worden. Vanwege de strikte koppeling aan de ontvankelijkheid bestaat het risico dat het plan een snel-op-te-stellen-stuk om maar te kunnen scheiden word. Door teveel de nadruk te leggen op het resultaat en niet op de weg er naar toe en met het oog op de lange termijn, zullen ouders met problemen in de praktijk niet worden geholpen. De wijzigingen die zijn doorgevoerd zullen de kiem van De Hoog† & De Jongh, 2005, 34. Kamerstukken I 2007/08, 30 145, nr. C, p. 3. 74 Kamerstukken I 2007/08, 30 145, nr. C, p. 3. 72 73
________________________________________________________________________ 22
het ontstaan van problemen niet kunnen voorkomen. Door bijvoorbeeld mediation kunnen ouders worden geholpen te leren communiceren als ex-partners en ouders en zullen zij realistischer en dynamischer afspraken in een plan kunnen neerleggen dan de rechter die slechts een beslissing op een verzoek kan nemen. Stimulering om ouders te leren het in de praktijk zelf te doen en daarbij wat hulp te bieden (bijvoorbeeld door omgangshuizen en begeleiding), wordt door de nieuwe wet niet geboden. De verwachting is dat de wet aansluit bij de praktijk waarin veel ouders al een ouderschapsplan maken. Ouders die dat niet kunnen, hebben door de wet juist nieuwe wapens/procesmogelijkheden in handen gekregen. Verruiming van de mogelijkheid tot inzet van een bijzonder curator en de rechterlijke verwijzing naar mediation zijn (rechters verwijzen in de praktijk al veel) mosterd-na-de-maaltijd-bepalingen. Uit onderzoek is al bekend (en dit blijkt ook in de praktijk) dat een stimulering en eerdere inzet van nietjuridische geschilmethoden bij scheiding en uitbreiding van praktische begeleiding na scheiding veel effectiever zullen zijn en de doelstellingen van de minster dichterbij brengen.75 Uit mijn dossieronderzoek blijkt dat het risico op een snel-op-te-stellen-stuk om maar te kunnen scheiden reëel is gebleken. Ik kom hier in hoofdstuk 4 op terug. Mr. P.A.J.Th. van Teeffelen is het eens met de kritiek van Chin-A-Fat. Hij is met haar van mening dat mediation in de voorfase van het scheidingsproces actief gestimuleerd en gefinancierd zou moeten worden en niet indirect via verzwaarde eisen aan de rechterlijke procedure. Hij voegt daar aan toe dat, ook een op goede wijze tot stand gekomen ouderschapsplan slechts een momentopname inhoudt. Een eenmaal tot stand gekomen ouderschapsplan is niet onveranderlijk. Integendeel: het ouderschapsplan is een oefening die in de regel nog een aantal keren herhaald moet worden. Dit betekent dat een ouderschapsplan niet alleen maar een doel op zich kan zijn. Het gaat meer om een verbetering van de houding van de ouders door mediation en wellicht met behulp van andere middelen.76 Mijns inziens is het ouderschapsplan niet bedoeld om de houding van de ouders te verbeteren door mediation. Als gezegd is het ouderschapsplan bedoeld om ouders vroegtijdig na te laten denken over de invulling van het ouderschap na scheiding.77 Het ouderschapsplan is het middel om dat doel te bereiken. In het ouderschapsplan kunnen ouders laten zien dat zij gezamenlijk goede afspraken kunnen maken ten aanzien van de kinderen.
75
Chin-A-Fat 2009, 81. Van Teeffelen 2006, 57. 77 Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p.1 (MvT). 76
________________________________________________________________________ 23
3.6
De scheidingsrechter als regierechter
Tot slot wil ik in dit hoofdstuk ingaan op de rol van de rechter in echtscheidingszaken. Begin 2009 is in de rechtbank Den Haag een experiment van start gegaan met de scheidingsrechter.78 Daarin werd gekozen voor een actievere rol van de rechter. Deze scheidingsrechter is beschikbaar om partijen te helpen die er samen niet uitkomen. Hij kan hen helpen tot een overeenkomst te komen of hij neemt zelf een beslissing over de strijdpunten. Partijen zijn vrij om de diverse echtscheidingselementen te regelen, maar de rechter waakt wel voor de belangen van de kinderen.79 In het project regierecht bij de sector familie- en jeugdrecht van de rechtbank Den Haag hebben ervaren familierechters zich tot doel gesteld om in een vroeg stadium van de echtscheidingsprocedure door middel van belangeninventarisatie en conflictdiagnose alle deelconflicten tussen partijen ter zitting aan de orde te stellen, teneinde deze conflicten gelijktijdig en in onderlinge samenhang op te lossen.80 De belangrijkste kenmerken van het project regierechter zijn: a)
Één ervaren echtscheidingsrechter voert de regie over de gehele
echtscheidingsprocedure. Dit betekent dat er geen versnippering van procedures over andere rechters plaatsvindt en één rechter op de hoogte is van de rechtsstrijd van partijen en van de onderlinge geschilpunten. b)
In samenspraak met partijen en advocaten worden tijdens de mondelinge
behandeling alle geschilpunten in kaart gebracht. Anders dan over het algemeen bij de reguliere behandeling van echtscheidingsverzoeken het geval is, wordt meer aandacht en tijd besteed aan de emotionele kant van de scheiding. c)
Het formuleren van een (per deelconflict) geschikte afdoeningsvorm. Daarbij
betreft het een keuze tussen schikken, verwijzen naar mediation en het nemen van een beslissing.81 Ter voorkoming van (onnodig) extra scheidingsleed zijn in de afgelopen jaren al vele voorstellen gedaan.82 Om de doelstellingen te kunnen realiseren zijn een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. Teneinde deze te beantwoorden heeft een observatieonderzoek ter zitting plaatsgevonden, interviews met de rechter(s), partijen en de advocaten zowel ter zitting als circa een half jaar na afloop van de eerste mondelinge behandeling. En er heeft vergelijkend onderzoek plaatsgevonden met reguliere afdoening van
Dit onderzoek is – onder auspiciën van het LBM – uitgevoerd door de sectie Familie- en jeugdrecht van de vakgroep Privaatrecht van de Faculteit der Rechtswetenschappen, Universiteit van Tilburg. 79 Vlaardingerbroek 2010. 80 Vlaardingerbroek 2010. 81 Vlaardingerbroek e.a., december 2009. 82 Vlaardingerbroek e.a., december 2009. 78
________________________________________________________________________ 24
echtscheidingszaken. Ik zal hier verder niet over uitweiden, maar direct verder gaan met de conclusies uit het onderzoek. De scheidende paren waren vooral bijzonder te spreken over de werkwijze van de rechter tijdens de zitting. Zij hadden het idee dat er naar hen geluisterd werd en de meeste partijen vonden dat hun belangrijkste zorgpunten waren besproken.83 Wat opviel was dat de rechter meer in gesprek is geweest met de scheidende parten, dan met de advocaten. De meeste advocaten vonden dat een goede zaak. Zij zagen een meerwaarde in de pilot-zittingen door de aandacht voor het menselijke proces en concentratie van alle problemen bij één rechter.84 Het aantal ingestelde hoger beroepen lag beduidend lager dan bij normale echtscheidingszaken en er kwamen meer schikkingen tot stand.85 De concentratie van deelconflicten in één zitting heeft niet bijgedragen aan een kortere behandeltijd. Het bleek een te optimistische gedachte om alle deelconflicten in één zitting aan de orde te stellen. Om goed de effecten in kaart te kunnen brengen, zou echter ook naar de lange termijneffect moeten worden gekeken. Geconcludeerd werd dat de regiezitting veelbelovend is en een toekomst verdient.86 Ik ben in dit hoofdstuk ingegaan op de regiezitting omdat ik deze conclusie onderschrijf. 3.7
Conclusie
Vanuit de wetenschap en de praktijk is een aantal knelpunten naar voren gekomen ten aanzien van het ouderschapsplan. Volgens Wortmann is het ouderschapsplan minder verplichtend dan aanvankelijk werd gedacht. Coenraad concludeert dat het een verstandige keuze van de wetgever is geweest om geen nadere eisen te stellen aan de gedetailleerdheid of concreetheid van de afspraken over de verplichte onderwerpen. Volgens haar hangt het van het geval af of gedetailleerde of meer concrete afspraken in het plan worden opgenomen en zo ja, of ze aangewezen zijn.87 Ackermans-Wijn & Brands-Bottema zijn, met mij, van oordeel dat het ouderschapsplan gelet op de intentie van de wet door beide ouders ondertekend moet zijn.88 Verder vinden Ackermans-Wijn & Brands-Bottema het positief dat de minderjarige evident en controleerbaar bij het regelen van de gevolgen van de echtscheiding wordt betrokken. De wijze waarop is echter voor discussie vatbaar.89 Op dit onderwerp wordt verder ingegaan in hoofdstuk 4. Volgens Coenraad laten de ervaringen met het ouderschapsplan sinds 1 maart 2009 zien 83
Vlaardingerbroek e.a., december 2009. Vlaardingerbroek e.a., december 2009. 85 Vlaardingerbroek e.a., december 2009. 86 Vlaardingerbroek e.a., december 2009. 87 Coenraad 2011. 88 Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 89 Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. 84
________________________________________________________________________ 25
dat rechtbanken uitsluitend toetsen of voldaan is aan de wettelijke minimumeisen voor het ouderschapsplan, zonder dat zij inhoudelijk ingaan op de vraag of de afspraken daadwerkelijk in het belang van het kind zijn.90 Dit blijkt ook uit mijn dossieronderzoek bij de rechtbank Breda, de resultaten daarvan zullen aan bod komen in hoofdstuk 4. Volgens De Hoog† & De Jongh laat de wijze waarop het ministerie van Justitie het instrument mediation inzet te wensen over. Daarnaast merken zij op dat er sancties en mogelijk straffen zouden moeten worden opgelegd bij het niet nakomen van het ouderschapsplan door beiden of door een van beide ouders.91 Ik kan mij niet geheel vinden in dit standpunt. Chin-A-Fat concludeert dat vanwege de strikte koppeling aan de ontvankelijkheid het risico bestaat dat het plan een snel-op-te-stellen-stuk om maar te kunnen scheiden wordt.92 Uit mijn dossieronderzoek in hoofdstuk 4 blijkt dat dit risico reëel is gebleken. Tot slot is in dit hoofdstuk kort aandacht besteed aan de rol van de rechter in echtscheidingszaken. Daaruit kwam naar voren dat de rol van de rechter als regierechter veelbelovend is en wellicht een aanbeveling kan zijn voor de toekomst.
90
Coenraad 2010. De Hoog† & De Jong 2005, 34. 92 Chin-A-Fat 2009, 81. 91
________________________________________________________________________ 26
Hoofdstuk 4: Jurisprudentie ouderschapsplan 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zal een overzicht worden gegeven van de gepubliceerde jurisprudentie ten aanzien van het ouderschapsplan. Hierbij is gekeken naar de gepubliceerde uitspraken vanaf de inwerkingtreding van de wet. Per onderwerp zal besproken worden hoe invulling wordt gegeven aan de eisen in de wet. Ten eerste zal worden ingegaan op de ontvankelijkheid van het verzoek en op uitzonderingssituaties, vervolgens op het betrekken van de kinderen bij het ouderschapsplan en tot slot op de afspraken die daarin dienen te worden opgenomen. 4.2
Niet-ontvankelijkheid
In hoofdstuk 1 werd het ouderschapsplan voorgesteld als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding en dus als toegangsdeur tot de echtscheidingprocedure. In hoofdstuk 2 werden vraagtekens gezet bij deze constructie en werd voorspeld dat de rechter slechts in uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid zal oordelen. Uit mijn jurisprudentieonderzoek komt duidelijk naar voren dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid wordt geoordeeld. De eerste (gepubliceerde) niet-ontvankelijkheidverklaring na de inwerkingtreding van de wet werd uitgesproken door de rechtbank Rotterdam.93 Bij het verzoekschrift tot echtscheiding werd door de vrouw wel een ouderschapsplan overgelegd, maar dat voldeed niet aan de wettelijke vereisten. Het ouderschapsplan verwoordde slechts de wensen van de vrouw die niet door de man werden gedragen nu ter zitting bleek dat hij deze voorwaarden niet goed had begrepen. Daarnaast had de vrouw geen goede reden aangegeven waarom zij de jongste zoon niet had ingelicht over het ouderschapsplan. De vrouw werd in casu niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat haar advocaat aangaf geen verdere pogingen te zullen ondernemen om tot een ouderschapsplan te komen dat wel aan de wettelijke vereisten zou voldoen.94 Deze uitspraak is duidelijk. Mijns inziens had de rechtbank in deze zaak geen andere mogelijkheid dan te komen tot een niet-ontvankelijkheid. Een andere niet-ontvankelijkheidverklaring is afkomstig van de rechtbank Haarlem.95 Bij het verzoek tot echtscheiding van de vrouw werd geen ouderschapsplan overgelegd.
93
Rb. Rotterdam 17 juli 2009, LJN BK 1422. Rb. Rotterdam 17 juli 2009, LJN BK 1422. 95 Rb. Haarlem 15 juni 2010, LJN BN 1638. 94
________________________________________________________________________ 27
De rechtbank verzocht haar schriftelijk om alsnog een ouderschapsplan over te leggen. Hierop heeft de vrouw, zonder nadere toelichting, een door haar gewenst ouderschapsplan overgelegd. De vrouw werd wederom schriftelijk verzocht een ouderschapsplan te overleggen omdat het overgelegde ouderschapsplan niet voldeed aan de vereisten in artikel 815 Rv. Bij die brief is de vrouw in de gelegenheid gesteld, indien zij niet in staat zou zijn een ouderschapsplan over te leggen, het ontbreken van het ouderschapsplan nader te motiveren. Daarop werd binnen de gestelde termijn niet gereageerd. De vrouw is vervolgens nogmaals per brief verzocht schriftelijk te reageren, daarbij werd haar medegedeeld dat het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk verklaard zou worden wanneer zij niet binnen de gegeven termijn zou reageren. Ook naar aanleiding van deze laatste brief heeft de vrouw nagelaten te reageren.96 De rechtbank in Haarlem heeft de vrouw uiteindelijk dus niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar pas nadat haar drie keer de mogelijkheid was gegeven om het verzuim te herstellen. In een andere zaak verklaarde wederom de rechtbank Haarlem een man nietontvankelijk in zijn verzoek.97 In deze zaak gaf de man aan dat hij niet in staat was om een ouderschapsplan te overleggen omdat hij het voorstel van de vrouw niet had ontvangen en zij vervolgens weigerde om haar voorstel opnieuw te doen toekomen. De rechtbank oordeelde dat: “Het uitgangspunt van de wetgever is dat de (negatieve) gevolgen van een echtscheiding voor de kinderen dienen te worden geminimaliseerd, dat beide ouders verantwoordelijk blijven voor verzorging en opvoeding van hun kinderen en dat zij in het belang van de kinderen middels het ouderschapsplan aandacht dienen te besteden aan de invulling van het voortgezet ouderschap na de scheiding. Kortom, dat ouders om de tafel gaan zitten om kindgerelateerde zaken te regelen alvorens te scheiden.”98 De rechtbank achtte de motivering van de man voor het ontbreken van een ouderschapsplan onvoldoende. Daarop werd de man in de gelegenheid gesteld alsnog een ouderschapsplan te overleggen dan wel het ontbreken daarvan nader te motiveren. De man handhaafde echter zijn standpunt en voegde daar aan toe dat er geen overleg mogelijk was vanwege het ontbreken van het voorstel van de vrouw en haar standpunt dat onderling overleg zinloos is. De rechtbank was echter van oordeel dat door de nadere onderbouwing van de man onvoldoende aannemelijk werd dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kon worden overgelegd. Er werden volgens de rechtbank geen klemmende redenen aangevoerd die het ontbreken van het ouderschapsplan konden rechtvaardigen. Volgens de rechtbank had de man onvoldoende initiatief genomen om het onderling overleg - al dan niet via een tussenpersoon - te initiëren en de 96
Rb. Haarlem 15 juni 2010, LJN BN 1638. Rb. Haarlem 6 juli 2010, LJN BP 9401. 98 Rb. Haarlem 6 juli 2010, LJN BP 9401, r.o. 2.2. 97
________________________________________________________________________ 28
totstandkoming van een ouderschapsplan te bewerkstelligen. De man had immers niet getracht een eigen voorstel te doen en zijn ideeën over het voortgezet ouderschap aan de vrouw voor te leggen.99 Om die reden werd de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De meest recent gepubliceerde niet-ontvankelijkheid werd uitgesproken door de rechtbank Utrecht.100 In deze zaak was door de man eenzijdig een concept ouderschapsplan opgesteld, waarover geen overeenstemming was bereikt tussen partijen. De advocaat van de man verklaarde dat hij de vrouw het concept had toegezonden, maar dat de vrouw daarop geen reactie had gegeven. Met de man was de mogelijkheid van mediation besproken, maar de man wenste dit niet. Ter zitting waarbij de man niet was verschenen – bleek dat partijen evenmin alsnog overeenstemming hadden kunnen bereiken. Evenmin bleek op welke wijze de kinderen geconsulteerd waren met betrekking tot de gevolgen van het ouderschapsplan. De rechtbank was van oordeel dat de man onvoldoende pogingen had ondernomen om met de vrouw tot het vereiste ouderschapsplan te komen. Om die reden voorzag de rechtbank niet zelf in een ouderschapsregeling als bedoelt in art. 815 lid 6 Rv. In deze zaak was eveneens de inhoud van het concept - ouderschapsplan van belang. De man had daarin namelijk opgenomen dat hij geen contact- of zorgregeling met de kinderen wenste, dat de moeder eenhoofdig gezag zou krijgen, dat geen enkele vorm van overleg of communicatie zou plaatsvinden tussen partijen met betrekking tot de kinderen en dat de man niet zou bijdragen in de kosten voor hun opvoeding en verzorging. De rechtbank achtte deze uitgangspunten in strijd met de bedoeling van het ouderschapsplan en de belangen van de kinderen.101 Daarom werd de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat in de praktijk zelden een partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek. Bovendien blijkt dat partijen meerdere mogelijkheden krijgen om alsnog een ouderschapsplan over te leggen danwel om te motiveren waarom zij verzuimd hebben dit te doen. Pas wanneer een partij laat blijken niet aan het verzoek van de rechtbank te zullen voldoen wordt een niet-ontvankelijkheid uitgesproken. Voorts valt op dat de rechtbank veel belang hecht aan de pogingen die partijen hebben ondernomen om gezamenlijk tot een ouderschapsplan te komen, al dan niet met behulp van een derde. Mijns inziens wordt op deze wijze een goede invulling gegeven aan de wet. Het ouderschapsplan is een ontvankelijkheidsvereiste voor het verzoek tot echtscheiding, maar de toegang tot de rechter wordt gewaarborgd door 99
Rb. Haarlem 6 juli 2010, LJN BP 9401, r.o. 2.4. Rb. Utrecht 16 februari 2011, LJN BR 4126. 101 Rb. Utrecht 16 februari 2011, LJN BR 4126. 100
________________________________________________________________________ 29
partijen ruim de mogelijkheid te geven aan de wet te voldoen. Wanneer partijen aangeven niet te zullen voldoen aan de wet en niet met succes een beroep wordt gedaan op een uitzonderingssituatie, dient een niet-ontvankelijkheid te volgen. Daarnaast acht ik het van belang dat de verantwoordelijkheid voor het gezamenlijk opstellen van een ouderschapsplan, in ieder geval in eerste instantie, bij de ouders zelf wordt gelegd. De invulling die de rechtspraak daarmee aan de wet geeft is mijns inziens in lijn met de bedoeling van de wetgever. 4.3
Uitzonderingssituatie artikel 815 lid 6 Rv
Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat de rechter in de meeste gevallen niet zover gaat om een niet-ontvankelijkheid uit te spreken. Meestal wordt aan partijen (ruim) de mogelijkheid geboden het verzuim alsnog te herstellen of wordt met succes een beroep gedaan op de uitzonderingssituatie van art. 815 lid 6 Rv. Zoals vermeld in hoofdstuk 1 heeft de wetgever voorzien dat het in een aantal gevallen redelijkerwijs niet mogelijk zal zijn om overeenstemming te bereiken over het ouderschapsplan of om het gezamenlijk op te stellen. De wetgever dacht daarbij aan situaties waarin er geen communicatie tussen de ouders (meer) mogelijk is, de moeder in een blijf-van-mijn-lijfhuis zit, of een ouder wegens een psychiatrische stoornis in een inrichting verblijft.102 Inmiddels is door de rechtspraak een aantal uitzonderingssituaties aangenomen. In deze paragraaf zal een overzicht worden gegeven. Het gerechtshof in Amsterdam achtte het verzoek tot echtscheiding van een vrouw ontvankelijk ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan.103 Het hof was van oordeel dat een ouderschapsplan ook in een echtscheidingsconvenant kan worden opgenomen. Uit het convenant bleek dat partijen afspraken hadden gemaakt omtrent de zorg- en opvoedingstaken betreffende het kind, in dit geval dat het kind bij de vrouw haar hoofdverblijfplaats zou hebben en dat de man en het kind gerechtigd zijn tot vrije omgang met elkaar. Voorts hebben partijen een regeling getroffen met betrekking tot de kosten van de opvoeding en verzorging van het kind. Partijen hebben in het convenant volledige overeenstemming bereikt over de gevolgen van hun echtscheiding. Het verzoek tot echtscheiding werd dan ook toegewezen en het hof bepaalde daarbij dat tussen partijen zou gelden hetgeen zij in het convenant waren overeengekomen. Het convenant maakte dus deel uit van de beschikking.104 Ik kom in hoofdstuk 4 terug op het vastleggen van de afspraken in een echtscheidingsconvenant. Wat opvalt is dat partijen
102
Hoofdstuk 1, pagina 6. Hof Amsterdam 14 september 2010, LJN BN 9751. 104 Hof Amsterdam 14 september 2010, LJN BN 9751. 103
________________________________________________________________________ 30
geen concrete afspraken hebben vastgelegd ten aanzien van de omgang. Dit onderwerp wordt besproken in § 3.5 van dit hoofdstuk. In een zaak voor het gerechtshof Leeuwarden had de man bij zijn verzoekschrift een voorstel tot een ouderschapsplan opgenomen.105 Uit het verweerschrift van de vrouw en de mededelingen ter terechtzitting bleek dat partijen geen volledige overeenstemming hadden kunnen bereiken over de onderwerpen betreffende de kinderen waarover in een ouderschapspan een regeling dient te worden getroffen. Het hof was dan ook van oordeel dat bij het inleidend verzoekschrift van de man het vereiste ouderschapsplan ontbrak. Hierin lag, aldus het hof, echter onvoldoende grond om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Dit omdat de man had aangegeven dat hij zijn voorstel had voorgelegd aan de vrouw, terwijl daarop enige reactie van haar zijde was uitgebleven. Ook een voorgenomen viergesprek hierover, tussen partijen en de advocaten, was door toedoen van de vrouw niet doorgegaan. Ter zitting bleek dat de communicatie tussen partijen zeer moeizaam verliep en dat door partijen na het verstrijken van meer dan een jaar na de indiening van het inleidend verzoek tot echtscheiding ook niet alsnog een ouderschapsplan was overgelegd. De man had in zijn inleidend verzoekschrift volstaan met een voorstel en - bij gebreke van de bekendheid van de visie van de vrouw logischerwijs geen melding gemaakt van de onderwerpen waarover wel en waarover geen overeenstemming was (art. 815 lid 4 Rv). De vrouw reageerde in haar verweerschrift wel inhoudelijk op de voorstellen van de man. Het hof was hierop van oordeel dat de rechtbank bevoegd was een beslissing te nemen op de eveneens verzochte nevenvoorzieningen betreffende de kinderen teneinde daarmee alsnog in een soort van ouderschapsregeling te voorzien. De beschikking van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd.106 Bij de rechtbank Groningen deed een vrouw een beroep op de uitzonderingssituatie van art. 815 lid 6 Rv.107 Zij gaf aan dat het niet mogelijk was een ouderschapsplan te overleggen omdat partijen geen contact meer hadden. Een complicerende factor in deze zaak was dat het kind voorlopig onder toezicht was gesteld en uit huis was geplaatst. Blijkens die beschikking lag de echtscheidingsstrijd tussen de ouders mede ten grondslag aan deze OTS-beslissing. De rechtbank achtte echter niet duidelijk of de vrouw verkeerde in een situatie tengevolge waarvan zij redelijkerwijs niet in staat zou zijn een ouderschapsplan te overleggen. Zowel de echtscheiding als alle verzochte nevenvoorzieningen werden aangehouden en de zaak werd verwezen naar een zitting, teneinde partijen te horen in aanwezigheid van vertegenwoordigers van Bureau 105
Hof Leeuwarden 8 juli 2010, LJN BN 2006. Hof Leeuwarden 8 juli 2010, LJN BN 2006. 107 Rb. Groningen 31 augustus 2010, LJN BN 5877. 106
________________________________________________________________________ 31
Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank merkte daarbij op dat een uithuisplaatsing wel reden kan zijn om geen ouderschapsplan te kunnen overleggen, maar dat dat in deze zaak onvoldoende duidelijk was.108 In een andere zaak voor de rechtbank Groningen deed een vrouw met succes een beroep op de uitzonderingssituatie van art. 815 lid 6 Rv.109 Bij (tussen)beschikking was de beslissing op het verzoek tot echtscheiding alsmede op alle verzochte nevenvoorzieningen aangehouden in afwachting van nader overleg tussen partijen over de invulling van het ouderschapsplan. De rechtbank bepaalde, mede op grond van de wetsgeschiedenis, dat bij zowel een eenzijdig als een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan overgelegd dient te worden. De verplichting tot het overleggen van een ouderschapsplan, gesanctioneerd met een eventuele nietontvankelijkheid, moet een (dwingende) stimulans zijn voor ouders om ook daadwerkelijk zoveel mogelijk invulling te geven aan de voortgezette gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid, aldus de rechtbank. De vrouw beriep zich op de uitzonderingssituatie en stelde daartoe dat de man zodanige psychische problemen en alcoholproblemen heeft dat onderlinge communicatie tussen partijen als gevolg daarvan niet mogelijk is. De vrouw werd dan ook ontvankelijk verklaard in haar verzoek omdat partijen voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat het op dat moment niet tot hun mogelijkheden behoorde gezamenlijk te komen tot het maken van afspraken over het kind. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaalt, nu dit verzoek onweersproken bleef.110 Door de rechtbank Groningen werd ook een uitzonderingssituatie aangenomen in een geval waarbij de man uit de echtelijke woning was vertrokken zonder achterlating van enig adres.111 De vrouw kon op geen enkele wijze contact verkrijgen met de man en daardoor ook niet het door haar eenzijdig opgestelde concept-ouderschapsplan met hem bespreken. De rechtbank stelde vast dat het bepaalde in art. 815 lid 2 t/m 4 Rv niet aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek in de weg stond. De man voerde geen verweer in deze zaak. De vrouw verzocht tevens te bepalen dat het eenzijdig door haar opgestelde ouderschapsplan in de beschikking zou worden opgenomen. De rechtbank overwoog dat pas sprake is van een ouderschapsplan in de zin van art. 815 lid 2 Rv indien partijen overeenstemming hebben bereikt over de daarin opgenomen onderwerpen. Nu er tussen
108
Rb. Groningen 31 augustus 2010, LJN BN 5877. Rb. Groningen 12 oktober 2010, LJN BO 2900. 110 Rb. Groningen 12 oktober 2010, LJN BO 2900. 111 Rb. Groningen 15 februari 2011, LJN BP 7556. 109
________________________________________________________________________ 32
partijen geen enkel contact meer was en het niet mogelijk bleek het ouderschapsplan te bespreken was er op geen enkel punt uitdrukkelijke overeenstemming. De rechtbank achtte het door de vrouw opgestelde concept-ouderschapsplan daarom geen ouderschapsplan in de zin van de wet, zodat dit niet als “ouderschapsplan” in de beschikking kon worden opgenomen.112 De rechtbank overwoog dat in het conceptouderschapsplan zodanig veel onderwerpen met een hoog detailniveau waren opgenomen dat het verzoek tot opname van dit concept in de beschikking niet kon worden geïnterpreteerd als enkel een verzoek tot het treffen van nevenvoorzieningen met betrekking tot de zorg- en contactregeling. De rechtbank achtte het verzoek daartoe onvoldoende gespecificeerd. Aangezien de man geen verweer had gevoerd heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zou zijn en dat de man een bijdrage moet betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw.113 De rechtbank Den Haag heeft een uitzonderingssituatie aangenomen omdat vaststond dat sprake was van ernstige communicatieproblemen tussen partijen.114 In deze zaak hield de man de minderjarigen in strijd met de gezamenlijke uitoefening van het gezag achter in Tunesië. Ter terechtzitting en uit de stukken bleek dat partijen niet te bewegen waren tot overleg over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Ook een vonnis in kort geding waarin de man onder meer geboden werd de minderjarigen terug te brengen naar de vrouw had hierin geen verandering kunnen brengen. De rechtbank had niet de verwachting dat partijen in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over de minderjarigen konden nemen. De man gaf weliswaar aan dat hij bereid was tot overleg over de verzorging en opvoeding van de kinderen, maar hij verbond daaraan de voorwaarde dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Tunesië zouden hebben. Een dergelijke voorwaarde kon volgens de rechtbank niet de basis vormen voor een constructief overleg.115 De rechtbank was van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken en dat niet te verwachten was dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en beslist dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de vrouw alleen toekomt. Daarnaast is een bedrag vastgesteld dat de man dient te voldoen tot verzorging en opvoeding van de kinderen.116
112
Rb. Groningen 15 februari 2011, LJN BP 7556. Rb. Groningen 15 februari 2011, LJN BP 7556. 114 Rb. Den Haag 7 januari 2010, LJN BL 0773. 115 Rb. Den Haag 7 januari 2010, LJN BL 0773. 116 Rb. Den Haag 7 januari 2010, LJN BL 0773. 113
________________________________________________________________________ 33
In deze zaak is dus aan de vrouw, met uitsluiting van de man, het gezag over de minderjarigen toegekend. In de praktijk kan de vrouw het gezag echter niet uitoefenen omdat de kinderen feitelijk in Tunesië verblijven. Er is dus sprake van een ongeoorloofde onttrekking uit het ouderlijk gezag. Nu Tunesië het Haags Kinderontvoeringsverdrag niet heeft ondertekend, kan teruggeleiding van de kinderen uitsluitend via diplomatieke wegen worden gerealiseerd. De vrouw heeft toestemming nodig van de man voor de uitreis van de minderjarigen uit Tunesië. Om dit te bewerkstelligen kan de rechter daartoe een bevel afgeven. In een vergelijkbare zaak voor de voorzieningenrechter bij de rechtbank Zutphen werd de vader veroordeeld om 24 uur na betekening van het vonnis schriftelijk toestemming te verlenen aan de uitreis van Tunesië van de minderjarige. Daarnaast bepaalde de rechtbank dat de vader een dwangsom verbeurt van € 200,00 per dag, voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldoet. De vrouw had daarnaast verzocht lijfsdwang toe te passen. Dit verzoek werd afgewezen omdat aannemelijk was dat de dwangsom uitkomst zou bieden.117 Daarnaast heeft de rechtbank Den Haag een uitzonderingsituatie aangenomen in een geval waarin partijen via bemiddeling geprobeerd hadden om tot afspraken te komen maar hierin niet waren geslaagd. De rechtbank verwachtte niet dat partijen op redelijke termijn alsnog erin zouden slagen een ouderschapsplan op te stellen, nu zij van inzicht verschilden over hoofdzaken zoals de hoofdverblijfplaats en een zorgregeling met de andere ouder. Nadat de Raad voor de Kinderbescherming een adviesrapport had uitgebracht, bepaalde de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn en werd een regeling vastgesteld inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.118 De rechtbank Utrecht heeft een uitzonderingssituatie aangenomen in een geval waarin de vrouw stukken had overgelegd waaruit bleek dat zij aangifte had gedaan tegen de man van huisvredebreuk en dat de man wegens huiselijk geweld in de echtelijke woning een huisverbod opgelegd had gekregen.119 Hoewel de rechtbank van oordeel was dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevatte bleek voldoende dat partijen op dusdanig gespannen voet met elkaar leefden dat zij niet met elkaar konden communiceren over de kinderen waardoor van hen redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat zij alsnog een ouderschapsplan zouden overleggen. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf zouden hebben bij de vrouw.120 117
Rb. Zutphen 22 september 2008, LJN BF 1786. Rb. Den Haag 1 april 2010, LJN BM 3090. 119 Rb. Utrecht 11 november 2009, LJN BK 3265. 120 Rb. Utrecht 11 november 2009, LJN BK 3265. 118
________________________________________________________________________ 34
Diezelfde rechtbank bepaalde in een andere zaak dat een ouderschapsplan, onder omstandigheden, niet noodzakelijk is als de juridische vader geen rol van betekenis vervult in het leven van het kind. In deze zaak waren verzoekers het erover eens dat zij na het huwelijk niet met elkaar hebben samengeleefd en dat het kind niet door de man is verwekt. De advocaat van de vrouw verklaarde dat een verzoek tot ontkenning van het vaderschap gedaan zou worden. De rechtbank was van oordeel dat onder die omstandigheden geen ouderschapsplan overgelegd hoefde te worden.121 In de hiervoor besproken zaken is dus een uitzonderingssituatie aangenomen die het ontbreken van een ouderschapsplan rechtvaardigt. Het is duidelijk dat het niet in alle gevallen mogelijk zal zijn dat partijen met elkaar kunnen communiceren over de gevolgen van de echtscheiding voor de kinderen en om daarover afspraken te maken. Gelet op het doel van de wet, namelijk het vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na echtscheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten worden voorkomen, dient mijns inziens niet te gemakkelijk aangenomen te worden dat communicatie tussen partijen (niet meer) mogelijk is. Uit de uitspraken blijkt ook dat partijen dienen aan te tonen dat communicatie werkelijk niet meer mogelijk is en wat zij gedaan hebben om de communicatie te verbeteren dan wel op gang te brengen. Indien aangetoond wordt dat partijen werkelijk niet in staat zijn om gezamenlijk tot afspraken te komen zal de rechtbank een beslissing moeten nemen, al dan niet met inachtneming van advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Bij de uitspraken is de beslissing vermeld zoals opgenomen in de beschikking. Wat daarbij opvalt is dat in de beschikking vaak alleen wordt opgenomen waar het hoofdverblijf van de kinderen zal zijn en er wordt een bijdrage vastgesteld om in kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen te voorzien. Dit terwijl in het ouderschapsplan verplicht dient te worden opgenomen op welke wijze partijen de zorg- en opvoedingstaken vorm gaan geven en de wijze waarop zij elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen (art. 815 lid 3 Rv). Indien partijen dus worden vrijgesteld van het overleggen van een ouderschapsplan worden niet altijd alle afspraken vastgelegd die partijen ingevolge de wet verplicht zijn met elkaar te maken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de rechter enkel een beslissing neemt op hetgeen door partijen is verzocht. Het doel van de wet komt in deze gevallen dus niet tot zijn recht. Mijns inziens zal er dan ook meer ingezet moeten worden op het maken van alle afspraken die in het kader van het ouderschapsplan verplicht zijn. Het zal echter van het geval afhangen in hoeverre dit mogelijk zal zijn. In hoofdstuk 4 zal ik nader ingaan op dit onderwerp.
121
Rb. Utrecht 30 september 2009, LJN BJ 9621.
________________________________________________________________________ 35
4.4
Betrekken van kinderen
Art. 815 lid 4 Rv bevat de eis dat het verzoekschrift dient te vermelden op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Zoals opgemerkt in hoofdstuk 1 is deze eis aan het ouderschapsplan niet nader uitgewerkt door de wetgever. Inmiddels zijn er enkele uitspraken gepubliceerd die enige nadere invulling geven aan deze eis. De belangrijkste uitspraken zullen kort worden besproken. In een zaak voor de rechtbank Dordrecht bleek uit het ouderschapsplan zelf dat de minderjarige - gelet op zijn leeftijd (9 jaar) - niet bij de totstandkoming van het ouderschapsplan was betrokken door de ouders. De rechtbank achtte zich echter voldoende geïnformeerd om in het belang van het kind te kunnen beslissen en de zaak op de stukken af te doen. Reden hiervoor was dat de onderling getroffen regeling (grotendeels) overeenkomt met de reeds langer bestaande feitelijke situatie en dat de moeder haar werkelijke verblijfplaats in het buitenland had.122 In een zaak voor de rechtbank Maastricht gaf het verzoekschrift noch het ouderschapsplan weer op welke wijze de kinderen bij het opstellen van de regelingen waren betrokken. Daarnaast was niet aangegeven op welke wijze de ouders elkaar informatie verschaffen en elkaar zullen raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden. Tijdens het minderjarigenverhoor bleek voldoende dat de minderjarigen, die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, betrokken waren bij het opstellen van de regelingen zoals opgenomen in het ouderschapsplan. Dit gold echter niet voor het minderjarige kind dat de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt. Daarop heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden (voor de duur van vier weken) teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aan te geven op welke wijze het jongste kind betrokken was bij het opstellen, alsmede op welke wijze partijen elkaar informatie verschaffen.123 De rechtbank Utrecht heeft bepaald dat art. 815 Rv in de eerste plaats een formeel vereiste bevat, namelijk dat verzoekers dienen te vermelden op welke wijze zij de kinderen betrokken hebben bij het opstellen van het ouderschapsplan. Daarnaast moet volgens de rechtbank in die bepaling eveneens een materieel vereiste gelezen worden, namelijk dat de kinderen afhankelijk van hun leeftijd en ontwikkeling ook betrokken moeten worden bij afspraken die rechtstreeks op hen betrekking hebben. Dit houdt overigens niet in dat de ouders verplicht zijn om de voorkeuren van de kinderen te
122 123
Rb. Dordrecht 17 februari 2010, LJN BL 5732. Rb. Maastricht 29 juli 2009, LJN BJ 5265.
________________________________________________________________________ 36
volgen, maar wel dat zij die voorkeuren moeten betrekken bij hun besluitvorming.124 In deze zaak hadden de kinderen de rechter verteld dat zij niet betrokken waren bij het opstellen van het ouderschapsplan. Zij hadden alleen inzage gekregen in de definitieve versie. De twee oudste kinderen gaven aan dat zij het met de gemaakte afspraken niet eens waren. In deze zaak heeft de rechtbank de behandeling in zijn geheel aangehouden om verzoekers in de gelegenheid te stellen alsnog met de kinderen te overleggen en de rechtbank te informeren op welke wijze zij rekening hebben gehouden met de mening van de kinderen.125 Uit deze uitspraken zou geconcludeerd kunnen worden dat de rechter zich vrij strikt aan de wettelijke eis houdt. In deze zaken kwam echter tijdens het minderjarigenverhoor aan het licht dat de kinderen niet bij het opstellen van het ouderschapsplan waren betrokken. Zoals bekend worden kinderen van12 jaar en ouder door de rechtbank in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling hun mening kenbaar te maken. In het LOVF is besloten dat ten aanzien van kinderen van 5 jaar en ouder vermeld moet worden op welke wijze zij bij het ouderschapsplan betrokken zijn, zie hoofdstuk 2. Dit brengt met zich mee dat ten aanzien van kinderen tussen de 5 en12 jaar oud er weinig tot geen controle bestaat door de rechter of zij daadwerkelijk betrokken zijn bij het ouderschapsplan. Art. 819 Rv is op hen niet van toepassing. De rechter zal bij gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding, die immers niet ter zitting worden behandeld, af moeten gaan op hetgeen partijen hierover vermelden in het verzoekschrift. Zoals in het volgende hoofdstuk naar voren zal komen, blijkt dat in de praktijk vaak gewerkt wordt met standaardzinnen in het ouderschapsplan. Vooral voor wat betreft het betrekken van de kinderen bij het opstellen daarvan. Indien deze standaardzinnen geaccepteerd worden door de rechter, zoals in de praktijk gebeurt, wordt er mijns inziens geen invulling gegeven aan de eis in de wet. 4.5
Controleerbare afspraken
De rechtbank Den Haag heeft uitspraak gedaan betreffende de controleerbaarheid van de afspraken. De rechtbank verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis. Hieruit blijkt, zoals besproken in hoofdstuk 1, dat de achterliggende gedachte bij het ouderschapsplan is dat ouders bij een voorgenomen echtscheiding vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na de echtscheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten nadien worden voorkomen. In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over “daadwerkelijk controleerbare” afspraken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de afspraken in het ouderschapsplan concreet moeten worden ingevuld en dat bij te vaag
124 125
Rb. Utrecht 14 oktober 2009, LJN BK 0439. Rb. Utrecht 14 oktober 2009, LJN BK 0439.
________________________________________________________________________ 37
geformuleerde onderdelen van het ouderschapsplan om concretisering kan worden verzocht. In deze zaak126 constateerde de rechtbank dat het overgelegde ouderschapsplan ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling niet voldeed aan de eisen van artikel 815 Rv nu geen sprake was van daadwerkelijk controleerbare afspraken. De rechtbank heeft de zaak naar een nader te bepalen terechtzitting verwezen, teneinde verzoekers hieromtrent te horen. Het betrof dus een gemeenschappelijk verzoek. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat door ouders met een minderjarige vanaf de leeftijd van 5 jaar in hoofdlijnen en op een bij zijn leeftijd passende wijze kan worden gesproken over het feit dat zij gaan scheiden en wat daarvan de gevolgen zijn voor het kind.127 In een andere zaak waarin de rechtbank Den Haag constateerde dat geen sprake was van daadwerkelijk controleerbare afspraken ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatie- en consultatieregeling voerde de advocaat van verzoekers aan dat verzoekers vrij zijn in de inrichting van hun familie- en gezinsleven en dat inmenging door de rechter in strijd is met internationale verdragen. Volgens de rechtbank blijkt uit de Memorie van Toelichting dat de wetgever heeft beoogd dat: “Bij een verzoek tot echtscheiding de rechter toetst of de gemaakte afspraken in het belang van het kind zijn. De ambtshalve toets van het belang van het kind is noodzakelijk, omdat bij de totstandkoming van onderlinge afspraken tussen scheidende partijen het mogelijk is dat de eigen belangen van de ouders de overhand krijgen boven die van de kinderen. De rechter zal de gemaakte afspraken dan met name moeten toetsen aan (artikel 3 van) het IVRK.”128 In casu was in het ouderschapsplan als uitgangspunt opgenomen dat de kinderen de niet-verzorgende ouder zo vaak konden bezoeken als zij zelf wilden. De rechtbank was van oordeel dat een dergelijke regeling bij jonge kinderen kan leiden tot een loyaliteitsconflict omdat de kinderen als het ware telkens moeten kiezen voor de ene of de andere ouder. In het algemeen zijn, aldus de rechtbank, kinderen onder de 14 jaar gebaat bij een concrete regeling die door de ouders is opgesteld. In de voorgestelde regeling werd het initiatief voor het contact met de nietverzorgende ouder echter bij de kinderen van 3 en 5 jaar gelegd. De rechtbank heeft daarom de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de regeling met de ouders te bespreken ter terechtzitting, waar ook de zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming advies kan geven.129
126
Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL 2081. Zie ook: BL 3068, BL 2091 en BL 1926. Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL 2081. Zie ook: BL 3068, BL 2091 en BL 1926. 128 Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL 1926. 129 Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL 1926. 127
________________________________________________________________________ 38
Volgens deze uitspraken dienen de gemaakte afspraken, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan, dus daadwerkelijk controleerbaar te zijn en dient met name ten aanzien van kinderen onder de 14 jaar sprake te zijn van een concrete regeling. Indien de rechtbank de gemaakte afspraken onvoldoende controleerbaar acht, kan een behandeling van het gezamenlijk verzoek tot echtscheiding ter terechtzitting volgen. Mijns inziens is het, gelet op het doel van de wet, noodzakelijk dat afspraken daadwerkelijk controleerbaar zijn. Dit geldt zowel voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als voor de informatieregeling. Indien het niet noodzakelijk zou zijn dat afspraken daadwerkelijk controleerbaar zijn, ontstaat het gevaar dat partijen in het ouderschapsplan een vage omschrijving geven van de afspraken die ingevolge de wet verplicht zijn gesteld en daarmee de werkelijke verplichtingen van de wet omzeilen. Indien een standaard ouderschapsplan overgelegd wordt als zijnde een formaliteit bij het verzoek tot echtscheiding zal in de praktijk het oorspronkelijke doel van de wet niet worden gerealiseerd. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op dit onderwerp. 4.6
Conclusie
In dit hoofdstuk is de jurisprudentie besproken ten aanzien van het ouderschapsplan. Ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid werd geconcludeerd dat in de praktijk zelden een partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek. Partijen blijken meerdere mogelijkheden te krijgen om een ouderschapsplan over te leggen danwel om te motiveren waarom zij verzuimd hebben dit te doen. Daarnaast viel op dat de rechtbank veel belang hecht aan de pogingen die partijen hebben ondernomen om gezamenlijk tot afspraken te komen. De invulling die de rechtspraak daarmee aan de wet geeft werd in lijn bevonden met de bedoeling van de wetgever. Ten aanzien van de uitzonderingssituatie van art. 815 lid 6 Rv. werd geconcludeerd dat niet te gemakkelijk mag worden aangenomen dat communicatie tussen partijen niet (meer) mogelijk is. Uit de rechtspraak blijkt dat indien partijen worden vrijgesteld van het overleggen van een ouderschapsplan niet altijd alle afspraken worden vastgelegd die partijen ingevolge de wet verplicht zijn met elkaar te maken. Daarbij komt het doel van de wet dus niet tot zijn recht. Geconcludeerd werd dat er meer ingezet zou moeten worden op het maken van alle verplicht te maken afspraken. Ten aanzien van het betrekken van de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan werd geconcludeerd dat er ten aanzien van kinderen tussen de 5 en 12 jaar oud weinig tot geen controle bestaat door de rechter. Voorts zou de rechter ten aanzien van het betrekken van de kinderen bij het ouderschapsplan geen standaard zinnen in het ouderschapsplan mogen accepteren, omdat op die wijze geen invulling wordt gegeven aan de eis in de wet.
________________________________________________________________________ 39
Ten aanzien van de afspraken werd geconcludeerd dat deze daadwerkelijk controleerbaar moeten zijn. Dit geldt met name ten aanzien van kinderen onder 14 jaar. Er dient gewaakt te worden voor een standaard ouderschapsplan dat als zijnde een formaliteit bij het verzoek tot echtscheiding wordt gevoegd. In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van mijn dossieronderzoek bij de rechtbank Breda worden besproken.
________________________________________________________________________ 40
Hoofdstuk 5: Resultaten dossieronderzoek 5.1
Inleiding
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden heb ik in de periode november 2010 tot maart 2011 een dossieronderzoek uitgevoerd bij de afdeling familie van de rechtbank Breda. Om een goed beeld te kunnen geven van het ouderschapsplan in de praktijk zijn in totaal 350 verzoeken tot echtscheiding onderzocht vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet, zijnde 1 maart 2009. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen gemeenschappelijke verzoeken en verzoeken op tegenspraak. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het dossieronderzoek worden besproken en zal, waar nodig, ingegaan worden op enkele verbeterpunten. 5.2
Ouderschapsplan
De eerste vraag is uiteraard in hoeveel gevallen een ouderschapsplan is overgelegd bij het verzoek tot echtscheiding. In onderstaande grafiek wordt aangegeven bij hoeveel verzoeken tot echtscheiding een ouderschapsplan is overgelegd. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen gemeenschappelijke verzoeken (Gem.) en verzoeken op tegenspraak (Op tegenspraak). In de grafiek is duidelijk te zien dat bij bijna alle (98,3 %) gemeenschappelijke verzoeken een ouderschapsplan is overgelegd. Bij de verzoeken op tegenspraak zijn duidelijk minder ouderschapsplannen overgelegd (56,5%). Hiervan was bij 20,6 % van de verzoeken sprake van een eenzijdig ouderschapsplan. Deze uitkomst was voorspelbaar, omdat partijen die gezamenlijk een verzoek tot echtscheiding indienen het vaak eens zijn over de echtscheiding en daardoor vaker de bereidheid hebben samen tot afspraken te komen en overeenstemming te bereiken.
Ouderschapsplan 180
177
180 160 140
170
120 100 80 60 40 20
96
0 Gem.
OP
Op tegenspraak
OP
________________________________________________________________________ 41
Gebleken is dus dat bij in totaal 3 gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding geen ouderschapsplan overgelegd werd en dat bij in totaal 74 verzoeken op tegenspraak geen ouderschapsplan werd overgelegd (de eenzijdige ouderschapsplannen niet meegerekend). Blijkens de memorie van toelichting bij de wet dient in dat geval aangegeven te worden waarom gezamenlijk geen ouderschapsplan is op te maken en kan vervolgens eenzijdig worden aangegeven hoe de scheidende ouder vindt dat het ouderschap dient te worden vormgegeven.130 Uit het dossieronderzoek komt naar voren dat dit in de praktijk niet gebeurt. Zoals hierna besproken zal worden wordt er vaak geen reden vermeld voor het ontbreken van een ouderschapsplan. Gelet op het aantal ingediende eenzijdige ouderschapsplannen wordt duidelijk dat in de praktijk in ongeveer de helft van de gevallen wordt aangegeven hoe verzoek(st)er vindt dat het ouderschapsplan dient te worden vormgegeven. In het verzoekschrift wordt dan wel aangegeven welke afspraken verzoek(st)er in de beschikking wil laten opnemen, maar daarbij worden zelden alle afspraken vermeld die verplicht in het ouderschapsplan dienen te worden opgenomen. Meestal wordt alleen een bedrag genoemd voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Mijns inziens zou het beter zijn als verzoek(st)er in het verzoek op zou nemen hoe het ouderschapsplan dient te worden vormgegeven ten aanzien van alle verplichte afspraken van het ouderschapsplan, danwel dat een eenzijdig ouderschapsplan wordt opgesteld waarbij alle drie de verplichte onderdelen worden uitgelicht. De andere partij kan zich dan refereren of verweer voeren en aangeven hoe hij of zij vindt dat de ouderlijke verantwoordelijkheid na de scheiding moet worden ingevuld, zoals ook de bedoeling van de wetgever was gelet op de memorie van toelichting. 5.2.1 Redenen ontbreken ouderschapsplan Volgens de wet dient vermeld te worden om welke reden partijen niet gezamenlijk tot afspraken kunnen komen. Hieronder volgen de redenen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen, op volgorde van meest voorkomend. Daarbij zijn ook de zaken meegenomen waarin een eenzijdig ouderschapsplan is overgelegd, omdat ook in die gevallen partijen er niet in geslaagd zijn om gezamenlijk afspraken te maken. Het gaat hier dus om de in totaal 77 (3+74) zaken waarin geen ouderschapsplan werd overgelegd. Geen reden vermeld (31,9%). Partijen zijn nog in overleg (17,7%). Partijen hebben geen (volledige) overeenstemming kunnen bereiken (14,2%).
130
Kamerstukken II 2004/05, 30 145 nr. 3, p. 5 (MvT).
________________________________________________________________________ 42
De communicatie tussen partijen ontbreekt of verloopt zeer moeizaam (8%). De wederpartij toont geen bereidheid om afspraken te maken (7%). Het standpunt van de wederpartij ontbreekt of enige reactie is uitgebleven (6%). De woon- of verblijfplaats van de wederpartij is onbekend (3,5%). Er is sprake van een ondertoezichtstelling (ots) (2,7%). Partijen zijn in overleg met een mediator (1,8%). Gelet op de leeftijd van het kind (0,9%).131 De wederpartij is gedetineerd (0,9 %). Het opstellen van een ouderschapsplan zou een herhaling van zetten betekenen (0,9%). Verweerder stelt zich dreigend op (0,9%). Vergeten bij de stukken te doen (0,9%). Klimaat niet verstoren door aandringen ouderschapsplan op te stellen (0,9%). De wederpartij verblijft langdurig in het buitenland (0,9%). Verzoekster verblijft in een blijf-van-mijn-lijfhuis (0,9%). In de meeste gevallen wordt dus geen reden vermeld voor het ontbreken van gezamenlijk gemaakte afspraken. Na de inwerkingtreding van de wet werd al snel duidelijk dat niet bij alle verzoeken tot echtscheiding een ouderschapsplan overgelegd zou worden en dat niet alle overgelegde ouderschapsplannen volledig aan de eisen van de wet zouden voldoen. De rechtbank Breda heeft hier op ingespeeld door een standaardbrief samen te stellen (zie bijlage 1). Wanneer een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend controleert de griffie of het ouderschapsplan aanwezig is en of dit ouderschapsplan aan de gestelde eisen voldoet. Indien een omissie wordt opgemerkt, wordt op de standaard herstelbrief aangekruist wat er nog ontbreekt of welke gegevens niet volledig zijn. Deze brief wordt verzonden met het verzoek de omissie binnen vier weken te herstellen. Dit is tevens de termijn voor het indienen van verweer. In afwachting van een bericht wordt de zaak dus aangehouden. Daarbij wordt tevens vermeld dat de mogelijkheid bestaat dat de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren indien niet op tijd wordt gereageerd. Uit het jurisprudentieonderzoek dat is beschreven in hoofdstuk 3 bleek al dat zelden een nietontvankelijkheid wordt uitgesproken. Uit mijn dossieronderzoek kan dezelfde conclusie worden getrokken. In de 350 onderzochte verzoeken tot echtscheiding is niet één keer een niet-ontvankelijkheid uitgesproken. Op de werkwijze van de rechtbank en de resultaten daarvan wordt later in dit hoofdstuk teruggekomen.
131
In deze zaak had het kind de leeftijd van 6 jaar echter wel al bereikt, zodat er wel een ouderschapsplan opgesteld had kunnen worden.
________________________________________________________________________ 43
Kijkend naar de aangegeven redenen voor het ontbreken van gezamenlijke afspraken blijkt dat verreweg de meeste redenen voortkomen uit het ontbreken van communicatie tussen partijen of een zeer moeizame relatie tussen hen. Deze communicatieproblemen kunnen ontstaan door praktische omstandigheden en door persoonlijke omstandigheden. Wat opvalt, is dat partijen ook vaak nog in overleg zijn. In hoofdstuk 3 werd geconcludeerd dat niet snel aangenomen dient te worden dat communicatie tussen partijen niet (meer) mogelijk is. Daarbij werd vermeld dat partijen dienen aan te geven wat zij gedaan hebben om de communicatie te verbeteren dan wel op gang te brengen. Pas indien dit wordt aangetoond zal de rechter een beslissing moeten nemen. In de onderzochte ouderschapsplannen wordt meestal niet aangegeven wat partijen gedaan hebben om de communicatie te verbeteren. Vaker wordt volstaan met vermelding van het feit dat communicatie niet mogelijk is en de reden daarvan. Op de griffie wordt echter alleen gecontroleerd of een ouderschapsplan bij het verzoekschrift is gevoegd of daarin is opgenomen. Indien dit niet het geval is wordt bekeken of is aangegeven dat – en toegelicht waarom – er geen overeenstemming bestaat over het plan. Wanneer geen reden wordt vermeld, wordt een herstelbrief verzonden aan de advocaat. De reden wordt niet beoordeeld. Dit zal geen probleem zijn ten aanzien van de verzoeken op tegenspraak aangezien deze ter zitting worden behandeld. Ook bij gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken blijkt dit geen problemen op te leveren. In het dossieronderzoek zijn 3 gemeenschappelijke verzoeken zonder ouderschapsplan naar voren gekomen. In alle drie gevallen werd geen reden vermeld voor het ontbreken van overeenstemming. Naar aanleiding van de herstelbrieven is in alle zaken alsnog een ouderschapsplan overgelegd en zijn partijen tot overeenstemming gekomen. Mijns inziens werkt de huidige werkwijze dan ook goed. Kijkend naar het verdere verloop van de verzoeken die zijn ingediend met een eenzijdig ouderschapsplan kan geconcludeerd worden dat in de meeste gevallen de wederpartij een referteverklaring indient, het ouderschapsplan ondertekent of geen verweer voert. In de overige zaken is het ouderschapsplan niet besproken met de wederpartij en in enkele zaken heeft de wederpartij verklaard het niet eens te zijn met het voorgestelde ouderschapsplan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat van de in totaal 35 overgelegde eenzijdige ouderschapsplannen uiteindelijk 10 plannen door de wederpartij alsnog zijn ondertekend. 5.2.2 Vormen van ouderschapsplannen Inmiddels is duidelijk dat in veel zaken wél een ouderschapsplan wordt overgelegd. Uit het dossieronderzoek is naar voren gekomen dat op verschillende wijzen aan deze eis
________________________________________________________________________ 44
wordt voldaan. De volgende vormen zijn, op volgorde van meest voorkomend, naar voren gekomen: Er is zowel een echtscheidingsconvenant als een ouderschapsplan ingediend (34%) Er is alleen een ouderschapsplan ingediend (27%) De afspraken zijn opgenomen in het echtscheidingsconvenant (23%) Het ouderschapsplan is als bijlage aan het echtscheidingsconvenant toegevoegd (14%) De afspraken zijn opgenomen in een buitenlandse overeenkomst (0,4%) De afspraken zijn opgenomen in het verzoekschrift (1,6%) Er zijn dus verschillende mogelijkheden om aan de eisen te voldoen. In principe maakt het niet uit waarin de afspraken zijn opgenomen, de ervaring in de praktijk leert echter wel dat partijen die het ouderschapsplan als een apart document hebben ingediend over meer onderwerpen ten aanzien van de kinderen afspraken maken. In de gevallen dat het ouderschapsplan is opgenomen in het echtscheidingsconvenant, zijn de afspraken vaak opgenomen in één artikel van het convenant. Daarin worden dan (summier) de afspraken vermeld die partijen ingevolge de wet verplicht zijn op te nemen. Wanneer partijen een ouderschapsplan dan wel een zorgmodel opstellen worden daar vaak specifiekere afspraken aan toegevoegd zoals: dagelijkse zorg
- waar verblijven de kinderen (eten en drinken) - huisregels - kleding - lichamelijke verzorging (piercings & tatoeages)
school
- huiswerkcontrole - schoolkeuze - ouderavonden
sport
- regelingen omtrent sport - sportkleding - sportkeuze
medische zorg
- bijzondere, belangrijke beslissingen - kleine beslissingen (tandarts, bloedprikken, inenten) - toediening medicijnen
muziekles
- keuze, begeleiding
bijzondere vakantie - kampen (bijvoorbeeld toernooi) - vakantie met vriendjes financiën
- zakgeld
________________________________________________________________________ 45
- beheer van spaarrekeningen - kosten van vrijetijdsbesteding - studiekosten Wat opvalt, is dat bovenstaande lijst gelijk is aan de onderwerpen waarvan in de memorie van toelichting bij de wet werd gezegd dat uit de praktijk blijkt dat deze punten belangrijk zijn om te bespreken.132 Op internet zijn vele voorbeelden van een ouderschapsplan te vinden.133 Sinds 1 januari 2010 voorziet de Raad voor Rechtsbijstand online in een echtscheidingsen ouderschapsplan. Dit plan is op verzoek van de Raad voor Rechtsbijstand door de vakgroep Privaatrecht/Tisco van de Universiteit van Tilburg ontwikkeld in samenwerking en met input van advocaten, mediators, rechters en burgers. Het gebruik ervan is gratis en anoniem.134 Partijen kunnen door middel van deze site samen afspraken maken met betrekking tot de echtscheiding en de kinderen. Door het beantwoorden van vragen en het doen van voorstellen en de mogelijkheid te reageren op voorstellen van de ander kunnen partijen trachten te komen tot overeenstemming. Na het doorlopen van het programma is duidelijk over welke punten overeenstemming bestaat en over welke punten partijen verschillen van mening en waarom. Dus ook wanneer partijen geen volledige overeenstemming bereiken, kan het programma helpen om de echtscheiding vlot en goed te laten verlopen. Met de uitkomsten van het doorlopen programma kunnen partijen naar een advocaat of mediator. Naast het echtscheidings- en ouderschapsplan is ook een speciale kinderpagina beschikbaar. Hierop kunnen kinderen informatie vinden over wat er op hen afkomt bij een scheiding van de ouders. Ook de ouders kunnen er terecht voor informatie over wat een scheiding met hun kind kan doen.135 Sinds kort heeft deze site ook een applicatie waarmee kinderen, door het invullen van vragen, hun wensen aan de kinderrechter kenbaar kunnen maken in briefvorm. Een ander voordeel van een online ouderschapsplan is dat op dezelfde wijze een eerder opgemaakt plan vrij gemakkelijk kan worden gewijzigd, bijvoorbeeld bij een verhuizing of een verandering met de kinderen. Partijen kunnen zich dan een weg naar de rechtbank besparen. Ook deze site is gemaakt door de Raad voor Rechtsbijstand en de vakgroep Privaatrecht/Tisco van de Universiteit van Tilburg.
132
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 14 (MvT). Zie bijvoorbeeld: www.echtscheidingsplan.nl, www.echtscheiding-wijzer.nl, www.conflictbemiddeling.nl en www.scheiding-omgang.nl. 134 www.rvr.org.nl en www.echtscheidingsplan.nl 135 Te vinden op www.ouders-uit-elkaar.nl 133
________________________________________________________________________ 46
Duidelijk is dat ouderschapsplannen in verschillende vormen bij het verzoek worden gevoegd en dat door partijen soms zeer summier invulling wordt gegeven aan de verplicht te maken afspraken, en dat zij dat soms zeer uitgebreid doen. Het zou, mijns inziens, voor alle betrokken partijen het meest overzichtelijk en werkbaar zijn wanneer er sprake zou zijn van één uniform ouderschapsplan. Zoals in het procesreglement van de rechtbank bijvoorbeeld een referteverklaring is opgenomen, zou ook een ouderschapsplan opgenomen kunnen worden. Daarin kan worden aangegeven over welke onderwerpen partijen afspraken dienen te maken. Eventueel kan daarbij ook een onderscheid worden gemaakt naar de leeftijd van de kinderen. Ook voor de later te bespreken eis van het betrekken van de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan kan een uniform ouderschapsplan uitkomst bieden. Mogelijk kunnen partijen daarbij ook verwezen worden naar de site voor het maken van een online ouderschapsplan. Dit heeft een groot voordeel omdat die site partijen hulp en uitleg biedt bij het invullen van de afspraken. Het online ouderschapsplan kan het doel van de wet waarborgen, namelijk dat de ouders vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na scheiding en hierover goede afspraken maken. Het online ouderschapsplan kan ook uitkomst bieden indien partijen niet met elkaar rond de tafel willen of kunnen zitten om afspraken te maken, hetgeen bij bijvoorbeeld mediation wel noodzakelijk is. Mijns inziens vergroot het maken van een online ouderschapsplan de kans dat ook partijen die niet (meer) met elkaar door één deur kunnen tóch gezamenlijk tot afspraken kunnen komen. Een bijkomend voordeel van het online ouderschapsplan is dat het eigenlijk een gratis vorm van hulpverlening is. Dit in tegenstelling tot de dure hulpverlening middels mediation. 5.3
Invulling van het ouderschapsplan
Art. 815 lid 3 Rv bepaalt, kort gezegd, dat in een ouderschapsplan dient te worden opgenomen: a) de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken vormgeven, b) de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden, en c) de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige(n). Ondanks dat bij veel verzoeken een ouderschapsplan is overgelegd, voldoen niet alle plannen aan de eisen van de wet. De overgelegde ouderschapsplannen zijn in het onderzoek dan ook gecontroleerd op volledigheid. In onderstaande grafiek wordt weergegeven welke verplichte afspraken ontbreken in de overgelegde ouderschapsplannen.
________________________________________________________________________ 47
Onvolledig OP 25
23
22 18
20 15 10 5 0 Verdeling zorg- en opvoedingstaken
Informatieregeling
Kosten verzorging en opvoeding
Door de griffie wordt gecontroleerd of de verplicht te maken afspraken zijn opgenomen in het ouderschapsplan. Wanneer dit niet het geval is wordt gekeken of is aangegeven waarom daarover geen overeenstemming bestaat. Ook daarbij wordt gebruik gemaakt van de standaard herstelbrief, waarin wordt aangegeven welke afspraken nog ontbreken en aan partijen wordt de mogelijkheid gegeven de omissie te herstellen binnen vier weken. Indien de omissie niet binnen vier weken wordt hersteld, wordt een oproep verzonden voor een 10-minuten zitting. Deze zitting heeft uitsluitend betrekking op de ontbrekende stukken. Wanneer de ontbrekende stukken nog vóór de zitting worden ontvangen, vindt de zitting geen doorgang. In de oproepbrief wordt tevens vermeld dat bij niet- verschijnen rekening moet worden gehouden met het afwijzen van het verzoek. In bovenstaande grafiek is het aantal ouderschapsplannen te zien waarin niet alle verplichte afspraken zijn opgenomen. In percentages uitgedrukt ontbreekt in 8,4% van het totaal aantal ouderschapsplannen afspraken omtrent de verdeling van de zorg en opvoedingstaken, bij 9,2% ontbreekt een informatie- en consultatieregeling en bij 6,6% ontbreekt een regeling omtrent de kosten van verzorging en opvoeding. 5.3.1 Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken Bij de afspraken omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gekeken naar het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de contactregeling. Wat betreft de regeling omtrent het gezag wordt vaak gebruik gemaakt van een standaardzin/alinea. Bijvoorbeeld: “Partijen achten het in het belang van de kinderen dat zij na de scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen blijven uitoefenen.” Nu behouden ouders die gaan scheiden ingevolge de wet gezamenlijk het gezag over de kinderen na de echtscheiding (art. 1:251 BW), tenzij een der partijen verzoekt het gezag met
________________________________________________________________________ 48
uitsluiting van de andere ouder aan hem/haar alleen toe te kennen. Een standaardzin kan dus prima worden gebruikt. De hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt vaak wel aangegeven in het ouderschapsplan. Partijen zijn het hierover meestal eens, waarschijnlijk omdat vaak wel duidelijk is welke ouder in praktische zin de meeste mogelijkheden heeft voor het verblijf van de kinderen. In één zaak konden partijen het daarover niet eens worden en heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te starten en, naar aanleiding van de resultaten daarvan, een advies uit te brengen. Een contactregeling wordt niet altijd opgenomen. Het komt voor dat partijen ook ten aanzien van de contactregeling een standaardzin in het ouderschapsplan opnemen, zoals: “Partijen zullen bevorderen dat de kinderen een zo goed mogelijk contact met ieder van de ouders hebben.” Of: “De ouders zijn zich ervan bewust dat het ouderlijk gezag mede omvat de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van hun kind met de andere ouder te bevorderen.” En: “De ouders zijn zich ervan bewust dat hun kind volgens de wet recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.” Het is voor de rechtbank geen probleem dat deze teksten standaard in het ouderschapsplan worden opgenomen, mits daarnaast een concrete contactregeling wordt afgesproken. In de grafiek is te zien dat in 23 zaken geen sprake was van een concrete contactregeling. Kijkend naar het verdere verloop van deze zaken en de werkwijze van de rechtbank Breda kan het volgende worden gezegd: In drie zaken hebben partijen later alsnog overeenstemming bereikt over een contactregeling. In twaalf zaken hebben partijen in het ouderschapsplan opgenomen dat contact met de andere ouder in onderling overleg zal plaatsvinden en dat zij derhalve geen regeling wensen vast te stellen. Wat opvalt is dat de rechtbank in geen van deze zaken een herstelbrief heeft verzonden in verband met het ontbreken van een contactregeling. De rechtbank accepteert dus dat partijen geen concrete regeling vaststellen. In vijf van deze twaalf zaken wordt het aan de kinderen overgelaten wanneer het contact met de andere ouder plaatsvindt. Zoals besproken in hoofdstuk 3 zijn, naar het oordeel van de rechtbank Den Haag, in het algemeen kinderen onder de 14 jaar gebaat bij een concrete regeling die door de ouders is opgesteld.136 In genoemde twaalf zaken waren 21 kinderen betrokken waarvan 11 jonger dan 14 jaar oud. In genoemde vijf zaken waarin het contact met de andere ouder aan het kind zelf wordt overgelaten, is één kind 11 jaar oud. Deze kinderen zouden wel gebaat zijn bij een concrete regeling die door de ouders is opgesteld.
136
Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL1926.
________________________________________________________________________ 49
Geconcludeerd kan worden dat de rechtbank Breda, mijns inziens ten onrechte, genoegen neemt met de afspraak dat het contact in onderling overleg zal plaatsvinden. In geen van deze zaken is een herstelbrief verzonden en in de meeste zaken is het ouderschapsplan als zodanig opgenomen in de beschikking en is er dus geen concrete contactregeling vastgelegd. Mijns inziens dient er, in lijn met de rechtspraak, in ieder geval ten aanzien van kinderen tot 14 jaar sprake te zijn van een concrete contactregeling. Daarbij kan eventueel vermeld worden dat partijen daarvan in onderling overleg kunnen afwijken. De rechtbank en de advocaten van partijen dienen erop toe te zien dat een contactregeling wordt vastgelegd in het ouderschapsplan. Indien blijkt dat dit niet is gebeurd, dient de rechtbank gebruik te maken van de bestaande herstelbrief. Hierin kan specifiek aangegeven worden dat een contactregeling ontbreekt, in plaats van de nu vrij ruime omschrijving van “een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken”. In de overige zaken waarin geen contactregeling is opgenomen in het ouderschapsplan is door de rechtbank in een aantal gevallen wel een herstelbrief verzonden en in een aantal gevallen niet. In een aantal zaken kon om praktische redenen geen contactregeling worden vastgelegd, bijvoorbeeld vanwege verblijf in het buitenland of in een afkickkliniek. Daarbij is het ouderschapsplan opgenomen in de beschikking zonder vaststelling van een contactregeling. In één zaak heeft verweerder de rechtbank, bij wege van zelfstandig verzoek, verzocht een contactregeling vast te stellen en heeft de rechtbank dit verzoek ingewilligd. Ondanks dat „maar‟ in 8,4% van het totaal aantal overgelegde ouderschapsplannen een concrete contactregeling ontbreekt dient mijns inziens in een aantal gevallen, mede gelet op de leeftijd van de betrokken kinderen, meer te worden ingezet op het vastleggen van een concrete regeling. Dat zal niet altijd evenveel moeite hoeven kosten. Partijen die in onderling overleg de contacten met de kinderen regelen, zullen vrij gemakkelijk in onderling overleg een concrete regeling kunnen vastleggen waarvan zij nadien in onderling overleg kunnen afwijken. Gelet op de wet dient de rechter te beoordelen of de regeling strookt met het belang van de betrokken minderjarigen.137 Dit is echter niet mogelijk wanneer er geen regeling wordt vastgelegd. Indien partijen het niet eens kunnen worden over een contactregeling, kan de rechter hen bijvoorbeeld verwijzen naar mediation of kan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht worden om een onderzoek te doen naar welke regeling het meest in het belang van de kinderen is.
137
Kamerstukken II 2004/05, 30 145 nr. 3, p. 5 (MvT).
________________________________________________________________________ 50
5.3.2 Informatie- en consultatieregeling In 8% van het totaal aantal ouderschapsplannen ontbreekt een informatie- en consultatieregeling. De wet spreekt in art. 815 lid 3 sub b Rv van “afspraken omtrent de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen.” De rechtbank Den Haag oordeelde, gelet op de toelichting bij de wet, dat ook ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling sprake dient te zijn van controleerbare afspraken.138 In 11 van de 22 zaken waarin een informatie- en consultatieregeling ontbrak in het ouderschapsplan is door de rechtbank Breda echter geen herstelbrief verzonden. In een aantal ouderschapsplannen wordt helemaal niets gezegd over een informatie- en consultatieregeling, maar in de meeste plannen bevat de regeling geen controleerbare afspraken. Vaak wordt gebruik gemaakt van een standaardzin, zoals bijvoorbeeld: “De ouders zullen elkaar over en weer in kennis stellen en consulteren inzake gewichtige aangelegenheden.“ Of: “De ouders zullen elkaar over en weer op de hoogte stellen met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige.” In dat geval wordt eigenlijk gewoon (een deel van) de tekst uit de wet overgenomen in het ouderschapsplan. De wet spreekt echter van „de wijze waarop‟ partijen elkaar informatie verschaffen en raadplegen. Afspraken daaromtrent worden vaak niet concreet uitgewerkt. In één zaak werden de afspraken door de rechtbank Breda niet voldoende bevonden. In het betreffende ouderschapsplan was opgenomen: “Partijen zullen elkaar over en weer op de hoogte stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en elkaar daarover raadplegen.” Deze regeling is geconcretiseerd naar aanleiding van de herstelbrief, in die zin dat partijen hebben afgesproken minimaal één keer per drie maanden bij elkaar te komen om elkaar te informeren over de kinderen. In een aantal ouderschapsplannen is de afspraak opgenomen dat partijen elkaar alleen informeren met betrekking tot bepaalde onderwerpen bijvoorbeeld schoolrapporten en acute problemen bij medische aangelegenheden. In de zaken waarin geen informatie- en consultatieregeling is afgesproken, is wel een herstelbrief verzonden en in al deze gevallen is de omissie ook hersteld. Mijns inziens dient de rechtbank erop toe te zien dat er een informatie- en consultatieregeling is opgenomen in het ouderschapsplan en dat daarbij ook sprake is van daadwerkelijk controleerbare afspraken. De praktijk leert dat partijen naar aanleiding van de herstelbrief wel meer nadenken over hoe en op welke momenten zij elkaar zullen informeren en hierover alsnog afspraken maken. De herstelbrief is dus effectief, maar wordt mijns inziens niet vaak genoeg gebruikt daar te snel wordt aangenomen dat voldaan is aan de vereisten van de wet. Ook hier zou een uniform ouderschapsplan 138
Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL 2081
________________________________________________________________________ 51
uitkomst kunnen bieden, wanneer partijen daarin zelf aan dienen te geven hoe en op welke momenten zij elkaar zullen informeren en raadplegen omtrent de minderjarigen. 5.3.3 Kosten van verzorging en opvoeding Bij de regeling aangaande de kosten van verzorging en opvoeding kan worden gedacht aan het vaststellen van een bedrag aan kinderalimentatie. Het komt echter ook voor dat partijen daarnaast vastleggen wie het vermogen van de minderjarige beheert en bijvoorbeeld de hoogte van zakgeld of kleedgeld regelen. Hoewel het mijns inziens zeker zinvol is ook andere afspraken met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding op te nemen, is in het dossieronderzoek alleen gecontroleerd of een afspraak omtrent de hoogte van de kinderalimentatie in het ouderschapsplan is opgenomen. Dit is ook de afspraak waar de rechtbank op controleert. Hieruit is naar voren gekomen dat enkel in 18 van de in totaal 273 ouderschapsplannen geen afspraak omtrent de kinderalimentatie was opgenomen. In de meeste gevallen omdat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt en er geen duidelijkheid bestaat omtrent de draagkracht van een van de ouders bijvoorbeeld omdat deze weigert zijn/haar financiële bescheiden te verstrekken. In één zaak stond de verdeling van de toekomstige (woon)last nog niet vast, waardoor ook de draagkracht nog niet bepaald kon worden. Ook in het geval dat er geen afspraak omtrent de kinderalimentatie is opgenomen in het ouderschapsplan, zendt de rechtbank een herstelbrief om deze omissie te herstellen. In een aantal gevallen leidt dit alsnog tot overeenstemming. Wanneer partijen aangeven dat er geen overeenstemming bestaat omtrent de kinderalimentatie, wordt er geen herstelbrief gezonden. Het komt ook voor dat partijen in het ouderschapsplan opnemen dat de hoogte van de kinderalimentatie door de rechtbank wordt bepaald. Indien verzocht wordt een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen en partijen bereiken hierover geen overeenstemming, beslist de rechtbank. Ingevolge art. 815 lid 4 Rv dient het verzoekschrift vervolgens te vermelden over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen een verschil van mening bestaat en de gronden daarvoor. Ook voor deze eis maakt de rechtbank Breda gebruik van de herstelbrief. Kijkend naar de zaken waarin niet voldaan was aan alle vereisten ten aanzien van het ouderschapsplan kan geconcludeerd worden dat zelden aangegeven wordt over welke voorzieningen een verschil van mening bestaat en de gronden daarvoor. In de herstelbrief wordt dan ook vermeld dat niet aan de vereisten als genoemd in art. 815 lid 3 Rv is voldaan, omdat een bepaalde regeling ontbreekt en niet is aangegeven waarom daarover geen overeenstemming bestaat, en worden partijen uitgenodigd om deze omissie te herstellen.
________________________________________________________________________ 52
5.4
Betrekken van de kinderen
De laatste wettelijke eis betreft het betrekken van de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan. Bij de 350 onderzochte echtscheidingen waren in totaal 620 kinderen betrokken. Om inzicht te geven in de leeftijd van deze kinderen is een verdeling gemaakt in vier verschillende leeftijdscategorieën, zoals te zien valt in onderstaande grafiek.
Leeftijd kinderen
112
14 jaar en ouder 75
12 en 13 jaar
252
6 tot 12 jaar 181
Tot 6 jaar 0
50
100
150
200
250
300
De keuze voor bovenstaande categorieën is gebaseerd op het beleid van de rechtbank Breda dat alleen gecontroleerd wordt of kinderen vanaf 6 jaar betrokken zijn bij het opstellen van het ouderschapsplan, en niet vanaf 5 jaar zoals landelijk is afgesproken. Kinderen vanaf 6 jaar tot 12 jaar moeten volgens de richtlijnen van de rechtbank Breda wel betrokken worden, maar worden niet in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken aan de rechtbank. Kinderen vanaf 12 jaar krijgen de mogelijkheid hun mening schriftelijk dan wel mondeling kenbaar te maken tijdens een minderjarigenverhoor. Het onderscheid tussen kinderen van 12 en 13 jaar en kinderen van 14 jaar en ouders is gemaakt, omdat in de jurisprudentie is bepaald dat voor kinderen tot 14 jaar sprake moet zijn van controleerbare afspraken. Kijkend naar de resultaten van het dossieronderzoek kan geconcludeerd worden dat in 111 zaken werd vermeld dat de kinderen niet bij het opstellen van het ouderschapsplan waren betrokken of werd er helemaal niets vermeld. In 62 zaken had het kind of de kinderen, gelet op de leeftijd (6+), wel betrokken moeten worden bij het ouderschapsplan. In 4 zaken werd door partijen aangegeven dat zij de kinderen te jong achtten om bij de afspraken te betrekken, terwijl deze kinderen de leeftijd van 6 jaar al bereikt hadden. In de overige 58 zaken werd geen reden aangevoerd voor het niet
________________________________________________________________________ 53
betrekken van de kinderen. In die gevallen is door de rechtbank een herstelbrief verzonden. In 55 zaken lijken de kinderen wel betrokken te zijn geweest bij het opstellen van het ouderschapsplan, alhoewel het moeilijk te bepalen is of de kinderen daadwerkelijk betrokken zijn. In deze 55 zaken is namelijk wel omschreven op welke wijze dit is gebeurd. Daarbij werd bijvoorbeeld aangegeven dat een zogenaamd „paraplugesprek‟ heeft plaatsgevonden, waarbij beide ouders met de kinderen besproken hebben dat zij gaan scheiden en wat de gevolgen daarvan zijn voor de kinderen. In alle overige zaken is in het verzoekschrift, dan wel in het ouderschapsplan of het echtscheidingsconvenant, een standaardzin opgenomen. Deze standaardzin luidt voornamelijk: „De kinderen zijn betrokken bij de afspraken‟ of „De kinderen zijn op een bij hun leeftijd passende wijze betrokken bij de totstandkoming van het plan‟. Deze zin wordt ook gebruikt wanneer het kind bijvoorbeeld 1 jaar oud is(!). Nu hoeven kinderen tot 6 jaar volgens de richtlijn van de rechtbank Breda niet betrokken te worden bij het ouderschapsplan, althans de betrokkenheid van die kinderen wordt door de rechtbank niet gecontroleerd. Zoals gezegd, worden kinderen vanaf 12 jaar in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Dit betekent dat zich voornamelijk problemen voordoen bij de kinderen van 6 tot 12 jaar oud. Zoals te zien in bovenstaande grafiek met de titel “leeftijd kinderen”, valt het overgrote deel van de kinderen die betrokken zijn bij echtscheidingen binnen de categorie 6 tot 12 jaar oud. Op het betrekken van deze kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan is dus geen controle, althans niet van de rechter. Met name bij gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding, die niet ter zitting worden behandeld, bij verstekken en refertes is dit zorgelijk aangezien de rechter ter zitting wel de mogelijkheid heeft om de ouders te informeren op welke wijze zij de kinderen hebben betrokken bij het ouderschapsplan. Bij de rechtbank Breda wordt, mijns inziens, onterecht het opnemen van een standaardzin voldoende geacht om aan de wet te kunnen voldoen. Ten eerste is het zeer de vraag of de kinderen daadwerkelijk bij het ouderschapsplan zijn betrokken, ten tweede blijkt uit deze standaardzinnen niet op welke wijze de kinderen zijn betrokken, terwijl dit vereiste letterlijk in art. 815 lid 4 Rv is opgenomen en tot slot werkt de rechtbank daardoor het opstellen van een standaarddocument in de hand. Waarom zou men zich inspannen om de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan te betrekken wanneer zij zich gemakkelijk van deze plicht kunnen ontdoen door het opnemen van een standaardzin? Mijns inziens ligt hier een actieve taak van de rechter om erop toe te zien dat ouders zich niet van deze plicht kunnen verschonen. Dat brengt met zich mee dat de rechter strenger toezicht dient te houden en partijen daadwerkelijk
________________________________________________________________________ 54
houdt aan de eis van de wet. De rechtbank kan daarvoor gebruik maken van de standaard herstelbrief waarin partijen de mogelijkheid wordt geboden om het verzuim alsnog (schriftelijk) te herstellen, waarbij een standaardzin uiteraard niet voldoende wordt geacht. Indien de reactie onvoldoende wordt bevonden, kan een 10-minutenzitting gepland worden waarop een toelichting gegeven kan worden. Thans is dit de werkwijze indien partijen, ondanks de verplichting daartoe, vermelden dat de kinderen niet bij het opstellen van het plan zijn betrokken danwel wanneer over de betrokkenheid van de kinderen niets wordt vermeld. Mijns inziens dient deze werkwijze dus ook te worden gevolgd indien in het ouderschapsplan een standaardzin is opgenomen bij kinderen van 6 tot 12 jaar oud. Ook door deze werkwijze zal geen sprake zijn van volledige controle, maar hierdoor wordt wel een signaal afgegeven dat de rechtbank serieus met de eis in de wet omgaat. 5.5
Resultaten herstelbrieven in de praktijk
In dit hoofdstuk is bij een aantal onderwerpen al kort stilgestaan bij de resultaten van de verzonden standaard herstelbrieven. Om een duidelijker beeld te geven volgt hieronder een overzicht van de reacties op de in totoaal 92 verzonden herstelbrieven. Er zijn teveel verschillende reacties gegeven om allemaal te kunnen benoemen, daarom heb ik de reacties ingedeeld in de volgende categorieën: Het ouderschapsplan is aangepast / de omissie is hersteld (30,4%) Brief van de advocaat met verzoek om uitstel (17,4%) Brief van de advocaat met reden verzuim (17,4%) Het verzoek is ingetrokken (12%) Er is alsnog een ouderschapsplan overgelegd (7,6%) Geen resultaat (5,4%) Partijen hebben alsnog een regeling getroffen (2,2%). Geconcludeerd kan worden dat de herstelbrief in het overgrote deel van de gevallen wel degelijk tot een resultaat leidt. Aangezien partijen in deze brief wordt verzocht binnen vier weken de omissie te herstellen, wordt een zaak dus gemiddeld vier weken aangehouden voordat deze op zitting wordt behandeld. Indien na het eerste verzoek om herstel niet alsnog aan de vereisten wordt voldaan volgt, volgens de procedure in Breda, een 10-minutenzitting. Er heeft echter maar in drie zaken een 10-minutenzitting plaatsgevonden. In een aantal gevallen zijn zelfs twee herstelbrieven uitgegaan. In de meeste gevallen volgt op een verzoek tot herstel een brief van de advocaat met de reden waarom de omissie niet hersteld kan worden of een verzoek om uitstel zodat het gebrek
________________________________________________________________________ 55
alsnog wordt hersteld. In tien zaken zijn partijen verwezen naar mediation en in drie zaken zijn partijen tijdens de voorlopige voorzieningen procedure verwezen naar mediaton. Daarbij wordt de zaak in beginsel voor drie maanden aangehouden. In negen gevallen heeft mediation tot volledige overeenstemming geleid, in vier gevallen niet. Daarnaast heeft de rechtbank in drie zaken de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een advies uit te brengen m.b.t. het hoofdverblijf en een contactregeling. 5.6
De beschikking
Voorts is in het onderzoek gekeken naar de inhoud van de beschikkingen. In de meeste gevallen wordt het ouderschapsplan, op verzoek, opgenomen in de beschikking. Wanneer partijen gedeeltelijk overeenstemming hebben bereikt, neemt de rechtbank de overeenstemming als uitgangspunt en wordt er beslist over de openstaande geschillen. Een veel voorkomend geschil betreft de kinderalimentatie. De hoogte van de kinderalimentatie is afhankelijk van de behoefte van het kind en de maximale draagkracht van de alimentatieplichtige. Een ander veel voorkomend geschil betreft de contactregeling. Indien de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd acht om daarover een beslissing te nemen kan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht worden een advies uit te brengen. Wat opvalt is dat de informatie- en consultatieregeling zelden in de beschikking wordt opgenomen. Het is aan partijen om te bepalen welke afspraken in de beschikking worden opgenomen, aangezien de rechter dit alleen op verzoek kan doen. Om die reden zou er mijns inziens wel sprake moeten zijn van een eis van ondertekening van het ouderschapsplan. Indien het ouderschapsplan niet is ondertekend én de afspraken zijn niet opgenomen in de beschikking, zijn er wel geldende afspraken gemaakt, maar deze afspraken zullen moeilijk te bewijzen zijn. Wanneer het ouderschapsplan wel is ondertekend is er sprake van een overeenkomst. Ondanks dat partijen niet altijd tot overeenstemming kunnen komen, worden zij door de rechtbank niet vaak doorverwezen naar mediation. Wanneer de rechtbank het naar aanleiding van het verzoek- en verweerschrift mogelijk acht dat partijen door middel van mediation tot overeenstemming kunnen komen wordt aan partijen daartoe schriftelijk een voorstel gedaan. Dit kan overigens ook gedurende de behandeling ter zitting. Indien beide partijen met dit voorstel instemmen, worden zij verwezen naar een mediator. Dat voorstel wordt overigens niet vaak gedaan. In de gevallen waarin dat voorstel wel wordt gedaan, komt het helaas vaak voor dat één der partijen niet wenst mee te werken en toestemming van beide partijen is vereist voor het opstarten van mediation. Een reden voor het niet verlenen van medewerking aan mediation kan gelegen zijn in de hoge kosten die daarmee gepaard gaan. Wanneer partijen tijdens de procedure kiezen voor mediation, betalen zij gezamenlijk het honorarium van de mediator.
________________________________________________________________________ 56
Dit honorarium kan verschillen per mediator, maar bedraagt gemiddeld € 150,- per uur.139 Soms komen partijen in aanmerking voor gesubsidieerde mediation en kan men voor een deel van de kosten een vergoeding krijgen. Dit hangt af van het inkomen en het vermogen van partijen. In dat geval wordt wel een eigen bijdrage gevraagd. Het blijkt in de praktijk dus moeilijk om partijen nader tot elkaar te brengen en het is dan ook de vraag voor wie hier een taak is weggelegd, gezien de financiële blokkades. Het financiële probleem bij mediation geldt ook ten aanzien van de advocatuur. Het komt wel voor dat de rechter ter zitting bemiddelt en partijen alsnog overeenstemming bereiken. 5.7
Benoeming bijzondere curator
Tot slot is in het onderzoek gekeken naar het aantal benoemingen van een bijzondere curator. In hoofdstuk 1 is besproken dat de wetgever heeft voorgesteld het benoemen van een bijzondere curator te vergemakkelijken zodat de positie van het kind in de procedure verbetert. In de praktijk blijkt dat zeer zelden een bijzondere curator wordt benoemd. In het dossieronderzoek is dit niet één keer voorgekomen. 5.8
Conclusie
In dit hoofdstuk zijn de resultaten besproken van het dossieronderzoek, uitgevoerd bij de afdeling Familie van de rechtbank Breda. Het betreft in totaal 350 verzoeken tot echtscheiding waarvan 180 gemeenschappelijke verzoeken en 170 verzoeken op tegenspraak. Ten eerste is onderzocht bij hoeveel verzoeken een ouderschapsplan is overgelegd. Dit was het geval bij 98,3% van de gemeenschappelijke verzoeken en bij 57% van de verzoeken op tegenspraak. Vervolgens is gekeken welke redenen partijen aanvoeren voor het ontbreken van het ouderschapsplan. Uit die resultaten is gebleken dat in de meeste gevallen geen reden wordt vermeld. In de gevallen dat wel een reden wordt vermeld, komen de meeste redenen voort uit het ontbreken van communicatie tussen partijen of een zeer moeizame relatie tussen hen. Deze communicatieproblemen kunnen ontstaan door praktische omstandigheden en door persoonlijke omstandigheden. Voorts werd geconcludeerd dat partijen meestal niet aangeven wat zij gedaan hebben om de communicatie te verbeteren. Vaak wordt volstaan met vermelding van het feit dat communicatie niet mogelijk is en de reden daarvan. Vervolgens is onderzocht op welke wijze in de praktijk aan de eis van het overleggen van een ouderschapsplan wordt voldaan. Daarbij is een aantal verschillende vormen naar 139
Zie www.rijksoverheid.nl
________________________________________________________________________ 57
voren gekomen. Gebleken is dat partijen die het ouderschapsplan als een apart document hebben ingediend over meer onderwerpen ten aanzien van de kinderen afspraken maken. In de gevallen dat het ouderschapsplan is opgenomen in het echtscheidingsconvenant, worden summier de afspraken vermeld die partijen ingevolge de wet verplicht zijn op te nemen. In paragraaf 4.2.2. is een lijst met onderwerpen opgenomen die vaak voorkomen in een ouderschapsplan/zorgmodel. Ik heb daarbij voorgesteld om één uniform ouderschapsplan te ontwikkelen omdat dit voor alle betrokken partijen het meest overzichtelijk en werkbaar zal zijn. Ik heb daarbij opgemerkt dat partijen verwezen zouden kunnen worden naar de site www.echtscheidingsplan.nl voor het maken van een online ouderschapsplan. Deze site biedt partijen hulp en uitleg bij het invullen van de afspraken. In paragraaf 4.3 zijn de overgelegde ouderschapsplannen onderzocht op de inhoud en de volledigheid daarvan. Daaruit is naar voren gekomen dat in 8,4% van het totaal aantal ouderschapsplannen een regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ontbreekt, bij 9,2% ontbreekt een informatie- en consultatieregeling en bij 6,6% ontbreekt een regeling omtrent de kosten van verzorging en opvoeding. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken werd geconcludeerd dat met name een contactregeling niet altijd wordt opgenomen. Daarbij komt het voor dat partijen een standaardzin in het ouderschapsplan opnemen, zonder een concrete contactregeling daarbij te vermelden. Geconcludeerd werd dat de rechtbank Breda naar mijn mening ten onrechte genoegen neemt met de afspraken dat contact in onderling overleg zal plaatsvinden en dat het contact aan de kinderen zelf wordt overgelaten. Ten aanzien van kinderen tot 14 jaar dient sprake te zijn van een concrete contactregeling. De rechtbank dient voor de naleving daarvan gebruik te maken van de bestaande herstelbrief. Ook ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling werd geconcludeerd dat de rechtbank erop dient toe te zien dat er sprake is van een concrete regeling in het ouderschapsplan, waarbij sprake is van daadwerkelijk controleerbare afspraken. De herstelbrief wordt niet vaak genoeg gebruikt daar te snel aangenomen wordt dat voldaan is aan de vereisten van de wet. Ten aanzien van de kosten van verzorging en opvoeding is naar voren gekomen dat in de meeste gevallen partijen geen overeenstemming hebben bereikt en er geen duidelijkheid bestaat omtrent de draagkracht van een van de ouders. Ook in dat geval zendt de rechtbank een herstelbrief, welke in een aantal gevallen alsnog leidt tot overeenstemming. Is dit niet het geval dan beslist de rechtbank, indien daarom wordt verzocht.
________________________________________________________________________ 58
In paragraaf 4.4 is de eis van het betrekken van de kinderen bij het ouderschapsplan onderzocht. In totaal waren bij de 350 onderzochte echtscheidingen 620 kinderen betrokken. In veel gevallen wordt niets vermeld ten aanzien van het betrekken van de kinderen of wordt gebruik gemaakt van een standaardzin in het ouderschapsplan. Geconcludeerd werd dat de meeste kinderen binnen de categorie van 6 tot 12 jaar oud vallen en dat op het betrekken van deze kinderen geen rechterlijke controle bestaat, bij overeenstemming tussen de ouders. Met name bij gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding, die niet ter zitting worden behandeld, bij verstekken en refertes is dit zorgelijk. Bij de rechtbank Breda wordt onterecht het opnemen van een standaardzin voldoende geacht om aan de wet te kunnen voldoen. De rechter dient strenger toezicht te houden en partijen daadwerkelijk te houden aan de eis van de wet. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van een standaardbrief indien strikte voorwaarden aan een reactie daarop worden gesteld. Vervolgens is in paragraaf 4.5 gekeken naar de resultaten van de verzonden herstelbrieven. Daaruit is gebleken dat in het overgrote deel de herstelbrief tot resultaten leidt. In de meeste gevallen volgt op een verzoek tot herstel een brief van de advocaat met de reden waarom de omissie niet hersteld kan worden of een verzoek om uitstel zodat alsnog herstel plaatsvindt. In paragraaf 4.6 is gekeken naar de inhoud van de beschikkingen. In de meeste gevallen wordt het ouderschapsplan, op verzoek, opgenomen in de beschikking. Wanneer partijen gedeeltelijk overeenstemming hebben bereikt, neemt de rechtbank de overeenstemming als uitgangspunt en wordt er beslis over de openstaande geschillen. Een veel voorkomend geschil betreft de kinderalimentatie en de contactregeling. Wat opvalt is dat de informatie- en consultatieregeling zelden in de beschikking wordt opgenomen. Het is aan partijen om te bepalen welke afspraken in de beschikking worden opgenomen, aangezien de rechter dit alleen op verzoek kan doen. Om die reden heb ik voorgesteld dat er wel een eis van ondertekening van het ouderschapsplan zou moeten zijn. Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat partijen niet vaak worden doorverwezen naar mediation. In gevallen waarin mediation wordt voorgesteld, komt het vaak voor dat één der partijen niet wenst mee te werken en toestemming van beide partijen is vereist voor het opstarten van mediation. Een reden voor het niet verlenen van medewerking aan mediation kan gelegen zijn in de hoge kosten die daarmee gepaard gaan. Het blijkt in de praktijk moeilijk om in dergelijke gevallen partijen nader tot elkaar te brengen en het is dan ook de vraag voor wie hier een taak is weggelegd gezien de financiële blokkades. Het financiële probleem bij mediation geldt ook ten
________________________________________________________________________ 59
aanzien van de advocatuur. Het komt wel voor dat de rechter ter zitting bemiddelt en partijen alsnog overeenstemming bereiken. Tot slot is gekeken naar het aantal benoemingen van een bijzonder curator. In de praktijk blijkt dat zeer zelden een bijzonder curator wordt benoemd. In het dossieronderzoek is dit niet één keer voorgekomen. In het volgende hoofdstuk zullen de belangrijkste conclusies van dit onderzoek aan bod komen en wordt beknopt antwoord op de onderzoeksvraag gegeven.
________________________________________________________________________ 60
Hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen In de inleiding van dit onderzoek is de onderzoeksvraag beschreven, deze luidt: Komt in de huidige rechtspraktijk het oorspronkelijke doel van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding ten aanzien van het ouderschapsplan voldoende tot zijn recht en zo nee, wat is nodig om de werking van de wet te doen verbeteren?
Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is in hoofdstuk 2 het doel van de wet uiteengezet. Met de wet beoogt de wetgever de bestaande scheidingsproblematiek te verminderen. Te vaak nog staan scheidende partners, die wel de vermogensrechtelijke gevolgen van hun scheiding regelen, onvoldoende stil bij de afspraken die ook op langere termijn voor hun kinderen gemaakt moeten worden. Goede afspraken bij de scheiding kunnen voorkomen dat er later onnodige conflicten ontstaan.140 De wet is er dan ook op gericht dat de ouders vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na scheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten worden voorkomen.141 Teneinde dit te bevorderen wordt in art. 815 lid 2 Rv verplicht gesteld dat bij een verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan wordt opgenomen ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. De wetgever heeft ten aanzien van de te maken afspraken een aantal minimumeisen opgesteld. Voorts dient het verzoekschrift ingevolge lid 4 te vermelden over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen een verschil van mening bestaat en de gronden daarvoor. Ten slotte dient het verzoekschrift ingevolge de laatste zin van lid 4 te vermelden op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Zowel een eenzijdig als een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding dient een ouderschapsplan te bevatten.142 Ingevolge art. 815 lid 6 Rv kunnen de ouders op een andere wijze aan de wettelijke eis van het ouderschapsplan voldoen opdat het verzoekschrift wel ontvankelijk zal worden verklaard, indien het niet lukt om binnen een redelijke termijn een ouderschapsplan op te stellen. Een en ander ter beoordeling van de rechter. Het ouderschapsplan is in de wet geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Het ouderschapsplan is dus de toegangsdeur tot de echtscheidingsprocedure. De toegang tot de rechter is echter te allen tijde gegarandeerd doordat het mogelijk is eenzijdig een verzoek tot echtscheiding in te dienen. 140
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p.1 (MvT). Idem. 142 Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 4 (MvT). 141
________________________________________________________________________ 61
Om de positie van het kind in de procedure te verbeteren is voorgesteld om het benoemen van een bijzondere curator te vergemakkelijken (art. 1: 250 BW). In een echtscheidingsprocedure kan de bijzondere curator het kind ondersteunen bij het voeren van gesprekken met zijn ouders over het ouderschapsplan, uiteraard in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid.143 Door middel van het ouderschapsplan tracht de wetgever dus het beoogde doel te bereiken. Om te kunnen beoordelen of het oorspronkelijke doel van de wet in de huidige rechtspraktijk voldoende tot zijn recht komt is een jurisprudentieonderzoek uitgevoerd (hoofdstuk 4) en een dossieronderzoek bij de afdeling Familie van de rechtbank Breda (hoofdstuk 5). Uit zowel het jurisprudentieonderzoek als het dossieronderzoek blijkt dat een partij zelden niet-ontvankelijk in zijn/haar verzoek wordt verklaard. Partijen krijgen vaak meerdere mogelijkheden om alsnog een ouderschapsplan te overleggen danwel om te motiveren waarom zij hebben nagelaten dat te doen. De wetgever heeft voorzien dat het in bepaalde gevallen niet mogelijk zal zijn gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen. Daarbij werd gedacht aan situaties waarin geen communicatie tussen de ouders (meer) mogelijk is, de moeder in een blijf-van-mijn-lijfhuis verblijft of een ouder wegens een psychiatrische stoornis in een inrichting verblijft.144 De rechtspraktijk leert dat de meeste uitzonderingssituaties voortkomen uit het ontbreken van communicatie tussen partijen of een zeer moeizame relatie tussen hen. Dit gebrek aan communicatie ontstaat in een aantal gevallen door praktische omstandigheden, bijvoorbeeld doordat een partij in het buitenland verblijft of is verdwenen zonder achterlating van enig adres.145 In een aantal gevallen ontstaat het gebrek aan communicatie door de moeizame relatie tussen partijen, bijvoorbeeld wanneer sprake is geweest van huiselijk geweld of wanneer er strijd is tussen partijen. Daarnaast kan er sprake zijn van persoonlijke omstandigheden van één partij die de communicatie bemoeilijkt of onmogelijk maakt, bijvoorbeeld psychische problemen of alcoholproblemen.146 In genoemde voorbeelden is het wel duidelijk dat het voor partijen niet mogelijk is gezamenlijk tot afspraken te komen, maar dit geldt zeker niet voor alle gevallen waarin een beroep wordt gedaan op een uitzonderingssituatie. Naar mijn mening dient niet snel aangenomen te worden dat communicatie tussen partijen niet (meer) mogelijk is. Het is aan partijen om aan te tonen waarom 143
Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 6 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, nr. 3, p. 5 (MvT). 145 Rb. Den Haag 7 januari 2010, LJN BL 0773 en Rb. Groningen 15 februari 2011, LJN BP 7556. 146 Rb. Utrecht 11 november 2009, LJN BK 3265 en Rb. Groningen 12 oktober 2010, LJN BO 2900. 144
________________________________________________________________________ 62
communicatie niet meer mogelijk is en wat zij gedaan hebben om de situatie te verbeteren. Daarbij is het noodzakelijk dat partijen op de hoogte zijn van het belang van gezamenlijke afspraken omtrent de kinderen. In het voorstadium van de procedure is daartoe een rol weggelegd voor de advocaten of, indien daarbij betrokken, de mediator. Gedurende de procedure ligt deze taak meer bij de rechter. Om een goed beeld te kunnen geven van het ouderschapsplan in de praktijk, is bij de afdeling Familie van de rechtbank Breda een dossieronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek betrof 350 verzoeken tot echtscheiding, waarvan 180 gemeenschappelijke verzoeken en 170 verzoeken op tegenspraak. In dit onderzoek is een aantal knelpunten naar voren gekomen. Indien het volgens partijen niet mogelijk is een ouderschapsplan te overleggen bij het verzoekschrift dient blijkens de memorie van toelichting bij de wet te worden aangegeven waarom gezamenlijk geen ouderschapsplan is op te maken en kan eenzijdig worden aangegeven hoe de scheidende ouder vindt dat het ouderschap dient te worden vormgegeven.147 Uit het dossieronderzoek komt naar voren dat dit in de praktijk niet gebeurt. Vaak wordt geen reden vermeld voor het ontbreken van een ouderschapsplan. In ongeveer de helft van het aantal zaken waarin partijen niet gezamenlijk tot afspraken konden komen werd een eenzijdig (concept)-ouderschapsplan ingediend. In het verzoekschrift wordt dan wel aangegeven welke afspraken verzoek(st)er in de beschikking wil laten opnemen, maar daarbij worden zelden alle afspraken vermeld die verplicht in het ouderschapsplan dienen te worden opgenomen. Meestal wordt alleen een bedrag genoemd voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechter dient beter te toetsen waarom het voor partijen niet mogelijk is om gezamenlijk tot afspraken te komen. Hiervoor dient gebruik gemaakt te worden van de standaard herstelbrief. Deze wordt verzonden aan de advocaat. In reactie daarop dient te worden aangegeven waarom bij het verzoekschrift geen ouderschapsplan is overgelegd. De verzoekende partij verplichten een (concept)-ouderschapsplan op te laten stellen. Mijns inziens dient verzoek(st)er verplicht te worden in het verzoekschrift alle afspraken op te nemen die in het kader van het ouderschapsplan verplicht zijn. Of (nog beter) dat een eenzijdig (concept)-ouderschapsplan wordt opgesteld waarbij alle drie de verplichte 147
Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 5 (MvT).
________________________________________________________________________ 63
onderdelen worden uitgelicht. In dat geval kan de andere partij zich refereren of verweer voeren en aangeven hoe hij of zij vindt dat de ouderlijke verantwoordelijkheid na de scheiding moet worden ingevuld, zoals ook de bedoeling van de wetgever was gelet op de memorie van toelichting. Op deze wijze is helder waar de geschilpunten liggen en kan de zitting daarop worden toegespitst. Één uniform ouderschapsplan opnemen in het procesreglement Voorts is in het dossieronderzoek naar voren gekomen dat op verschillende wijzen aan de eis van het ouderschapsplan wordt voldaan. De ervaring in de praktijk leert dat partijen, die het ouderschapsplan als een apart document hebben ingediend, over meer onderwerpen ten aanzien van de kinderen afspraken maken dan partijen die de afspraken in het echtscheidingsconvenant hebben opgenomen. Het komt ook voor dat partijen een invulschema indienen waarop wordt aangekruist wie van de ouders de beslissing neemt of dat zij dat in overleg doen en wie verantwoordelijk is voor een bepaalde taak, bijvoorbeeld het ophalen van de kinderen. Mijns inziens is dit geen wenselijke situatie. Mijn voorstel is dan ook dat in het procesreglement van de rechtbank een ouderschapsplan wordt opgenomen waar partijen gebruik van moeten maken. Op die manier is er sprake van één uniform ouderschapsplan, waardoor het voor alle betrokken partijen het meest overzichtelijk en werkbaar wordt. Advocaten en partijen weten dan beter wat de rechtbank van hen verwacht en een uniform ouderschapsplan kan tijd besparen. Een uniform ouderschapsplan biedt uitkomst voor meerdere punten van kritiek ten aanzien van de huidige werkwijze in de praktijk. Op deze punten zal hierna worden ingegaan. Meer aandacht voor hulp in de vorm van het online ouderschapsplan Ik acht het van belang dat er meer bekendheid wordt gegeven aan het online ouderschapsplan, te vinden op www.echtscheidingsplan.nl. Partijen kunnen door middel van deze site samen afspraken maken met betrekking tot de echtscheiding en de kinderen. Door het beantwoorden van vragen en het doen van voorstellen en de mogelijkheid te reageren op voorstellen van de ander kunnen partijen trachten te komen tot overeenstemming. Wat dit ouderschapsplan zo bijzonder maakt is natuurlijk de interactie tussen partijen, maar daarnaast wordt bij elke stap uitleg gegeven over het belang van het maken van de afspraak en worden er voorbeelden van afspraken gegeven. Mijns inziens begint alles met het duidelijk maken wat het belang van de afspraken is, informatievoorziening dus. Het invullen van een online ouderschapsplan draagt bij aan het bereiken van het oorspronkelijke doel van de wet, namelijk dat de ouders vroegtijdig
________________________________________________________________________ 64
nadenken over de invulling van het ouderschap na scheiding en het maken van goede afspraken hierover. Het belangrijkste kritiekpunt ten aanzien van het ouderschapsplan is mijns inziens de werkwijze van de rechtbank. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid uiteraard bij de ouders zelf, maar wanneer de ouders geen afspraken willen of kunnen maken zal de rechtbank erop moeten toezien dat dit toch gebeurt. Zeker omdat advocaten zich voornamelijk lijken te richten op de financiële afwikkeling van de echtscheiding zoals uit mijn onderzoek gebleken is. Concrete contactregeling verplicht bij kinderen tot 14 jaar De rechtbank dient er in eerste instantie, in lijn met de wetgeving en rechtspraak, op toe te zien dat partijen ten aanzien van kinderen tot 14 jaar een concrete contactregeling vastleggen. Daarbij kan eventueel worden vermeld dat partijen daarvan in onderling overleg kunnen afwijken. Het komt nu voor dat de ouders aangeven dat zij geen contactregeling wensen vast te stellen omdat zij hebben afgesproken dat contact in onderling overleg zal plaatsvinden danwel dat aan de kinderen wordt overgelaten wanneer het contact met de andere ouder plaatsvindt. Gelet op de wet zou dit niet mogelijk moeten zijn. Ten eerste omdat in de wet de eis is opgenomen dat ouders een contactregeling dienen vast te leggen in het ouderschapsplan en ten tweede omdat de rechter moet kunnen beoordelen of de regeling in het belang van het kind is. Men dient voor ogen te houden dat het ouderschapsplan altijd een voorlopig plan zal zijn. Wellicht dat partijen ten tijde van de echtscheiding in goed overleg tot een regeling kunnen komen, maar dit kan in de toekomst door omstandigheden veranderen bijvoorbeeld wanneer een nieuwe partner in beeld komt. Het doel van het ouderschapsplan is immers ook om conflicten in de toekomst te vermijden. Daarom is het van belang om toch een contactregeling vast te leggen ook al lijkt dit op het moment van vastlegging voor partijen misschien overbodig. Bij deze eis van een concrete contactregeling ten aanzien van kinderen tot 14 jaar dient te worden opgemerkt dat het ten aanzien van zieke of gehandicapte kinderen noodzakelijk kan zijn dat van deze eis wordt afgeweken. Indien een 14-jarig kind bijvoorbeeld functioneert op de leeftijd van een 4-jarig kind, zal het noodzakelijk zijn dat ook na het bereiken van de 14 jarige leeftijd sprake is van een concrete contactregeling.
________________________________________________________________________ 65
Concrete informatie- en consultatieregeling verplicht De rechtbank in Den Haag oordeelde dat ook ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling sprake dient te zijn van controleerbare afspraken.148 In de rechtspraktijk blijkt dat de regeling in veel gevallen geen controleerbare afspraken bevat. Vaak wordt volstaan met een standaardzin, zoals bijvoorbeeld: “De ouders zullen elkaar over en weer in kennis stellen en consulteren inzake gewichtige aangelegenheden.” of: “De ouders zullen elkaar over en weer op de hoogte stellen met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige.” Op dit moment worden deze algemeen geformuleerde afspraken geaccepteerd door de rechtbank Breda. In art. 815 lid 3 sub b Rv, wordt echter gesproken over “de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen”. Gelet op de tekst van de wet en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, wordt mijns inziens door de rechtbank Breda geen juiste invulling gegeven aan de wet door het accepteren van algemeen geformuleerde afspraken. Wat betreft de informatie- en consultatieregeling kan hetzelfde worden gezegd als over de contactreling. Ook hier dient de rechtbank er op toe te zien dat sprake is van concrete afspraken. Het middel om een en ander te bewerkstelligen is er al, namelijk de herstelbrief die door de rechtbank aan de advocaat/advocaten van partijen wordt gestuurd. Van dit middel wordt mijns inziens echter niet optimaal gebruik gemaakt. Ook lijkt de inzet ervan niet altijd even consequent te zijn, want uit mijn dossieronderzoek blijkt dat soms in twee dezelfde situaties in het ene geval wel een herstelbrief wordt verzonden en in het andere geval niet. Er dienen dus duidelijke afspraken te worden gemaakt met de griffie over in welke situaties de herstelbrief verzonden dient te worden en ook de inhoud daarvan dient te worden aangepast. Het is van belang dat de rechtbank aan partijen en met name aan de advocatuur het signaal geeft dat het ouderschapsplan serieus genomen moet worden, dat het belangrijk is dat afspraken goed en duidelijk worden vastgelegd en dat partijen gehouden worden te voldoen aan de eisen van de wet. De rechtbank dient ervoor te waken dat het ouderschapsplan niet een standaard snel-op-te-stellen-stuk wordt dat bij het verzoekschrift wordt gevoegd als formaliteit. In de praktijk zoals ik die bij de rechtbank Breda heb gezien begint het daar helaas al aardig op te lijken.
148
Rb. Den Haag 13 januari 2010, LJN BL 2081.
________________________________________________________________________ 66
Meer toezicht op het betrekken van de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan Volgens de richtlijnen van de rechtbank Breda moeten kinderen vanaf 6 jaar betrokken worden bij het opstellen van het ouderschapsplan. Ingevolge de wet (art. 809 Rv.) moeten kinderen vanaf 12 jaar in de gelegenheid worden gesteld hun mening schriftelijk dan wel mondeling kenbaar te maken tijdens een minderjarigenverhoor op de rechtbank. Dit brengt met zich mee dat door de rechter geen controle bestaat op het betrekken van kinderen van 6 tot 12 jaar. Uit het dossieronderzoek komt naar voren dat dit de grootste groep kinderen betreft die betrokken zijn bij een echtscheiding. De wet bepaalt dat het verzoekschrift dient te vermelden op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan (art. 815 lid 4 Rv.). In de praktijk blijkt dit vaak niet te gebeuren. Er wordt helemaal niets vermeld, of er wordt vermeld dat de kinderen niet zijn betrokken, of er wordt gebruik gemaakt van een standaardzin. Bijvoorbeeld: „De kinderen zijn betrokken bij de afspraken‟, of „De kinderen zijn op een bij hun leeftijd passende wijze betrokken bij de totstandkoming van het plan‟. Deze zin wordt ook gebruikt wanneer het kind bijvoorbeeld 1 jaar oud is (!). Met name bij gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding, die niet ter zitting worden behandeld, is dit zorgelijk. Ter zitting heeft de rechter wel de mogelijkheid om de ouders te informeren op welke wijze zij de kinderen hebben betrokken bij het ouderschapsplan. Helaas heb ik in mijn dossieronderzoek moeten constateren dat de rechtbank Breda het opnemen van een standaardzin voldoende acht om aan de eis van de wet te kunnen voldoen. Ten eerste is het zeer de vraag of de kinderen daadwerkelijk bij het ouderschapsplan zijn betrokken, ten tweede blijkt uit deze standaardzinnen niet op welke wijze de kinderen zijn betrokken terwijl dit vereiste letterlijk in de wet is opgenomen en tot slot werkt de rechtbank daardoor het opstellen van een standaarddocument in de hand. Waarom zou men zich inspannen om de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan te betrekken wanneer zij zich gemakkelijk van deze plicht kunnen ontdoen door het opnemen van een standaardzin? Ook hier ligt mijns inziens een actieve taak van de rechter om er op toe te zien dat ouders zich niet van deze plicht kunnen verschonen. Vaker en consequenter gebruik maken van de herstelbrief Uit het dossieronderzoek is naar voren gekomen dat het verzenden van de herstelbrief aan de advocaat een effectief middel is om tot een resultaat te komen. Deze brief wordt verzonden met het verzoek de omissie binnen vier weken te herstellen. In afwachting van een bericht wordt de zaak dus aangehouden. Daarbij wordt tevens vermeld dat de mogelijkheid bestaat dat de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren indien niet op tijd wordt gereageerd. Indien de omissie niet binnen vier weken wordt hersteld,
________________________________________________________________________ 67
wordt een oproep verzonden voor een 10-minuten zitting. Deze zitting heeft uitsluitend betrekking op de ontbrekende stukken. In de oproepbrief wordt tevens vermeld dat bij niet-verschijnen rekening moet worden gehouden met het afwijzen van het verzoek. Van deze werkwijze gaat dus enige druk uit, en dit blijkt effectief te zijn. Het middel is dus voor handen, het wordt mijns inziens echter niet voldoende ingezet. Ten aanzien van voormelde punten: de contactregeling, de informatie- en consultatieregeling en het betrekken van de kinderen bij het ouderschapsplan kan de herstelbrief ingezet worden zodat wel aan de eisen van de wet wordt voldaan. Uiteraard blijven er (uitzonderings)situaties voorkomen waarin de herstelbrief niet tot een resultaat leidt. Ondanks de vermelding dat bij niet tijdig reageren de mogelijkheid bestaat dat de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren komt het in de praktijk voor dat een reactie uitblijft. Hierop volgt dan echter geen niet-ontvankelijkheid. Mijns inziens dient, gelet op de wet, bij het uitblijven van een reactie een nietontvankelijkverklaring te volgen. De 10-minuten zittingen zullen dan niet meer plaatsvinden. Ten aanzien van de hiervoor vermelde punten kan ook een uniform ouderschapsplan uitkomst bieden. Het ouderschapsplan zal zo opgebouwd moeten worden dat partijen weten welke afspraken van hen worden verwacht. Daarbij kan bijvoorbeeld vermeld worden dat sprake moet zijn van concrete afspraken. Daarnaast kan onderscheid worden gemaakt naar de leeftijd van de kinderen. Een uniform ouderschapsplan biedt vele mogelijkheden. Er kan ook verwezen worden naar de site voor het maken van een online ouderschapsplan, zodat ouders hulp kunnen krijgen bij het invullen van de afspraken. Een voordeel van het online ouderschapsplan is dat ook partijen die niet (meer) met elkaar door één deur kunnen, tóch de mogelijkheid hebben om gezamenlijk tot afspraken te komen zonder dat zij daarvoor rond de tafel moeten. Voorts is het online ouderschapsplan gemakkelijk aan te passen indien sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zoals gezegd is het ouderschapsplan een momentopname, dus het is van belang dat de afspraken kunnen worden gewijzigd. De gemaakte afspraken dienen echter wel getoetst te worden. Op grond van art.253a BW kan een wijziging van het ouderschapsplan worden voorgelegd aan de rechtbank. Nieuw beleid Mijns inziens dient de rechtbank dus nieuw beleid te gaan voeren. Daartoe zal ten eerste overleg plaats moeten vinden tussen rechters en juridisch medewerkers over welke wijzigingen nodig zijn ten aanzien van het huidige beleid. Hierbij dient benadrukt te worden wat het doel van de wet is.
________________________________________________________________________ 68
Daarna zal toegewerkt moeten worden naar een uniforme wijze van toetsing van het ouderschapsplan, conform de wet. Het gebruik van de herstelbrief zal hierbij aan bod komen. Thans wordt gewerkt met een checklist, deze dient dus te worden aangepast. Het onderhoudsteam (een groep binnen de afdeling Familie bestaande uit rechters, juridisch medewerkers en griffiemedewerkers) dat belast is met het onderwerp ouderschapsplan dient een duidelijk beleidsplan op te stellen. Na de goedkeuring van de teamvoorzitter kan dit plan worden meegenomen in het balieoverleg. Dit is een overleg met familierechtadvocaten. Zo kunnen alle advocaten op de hoogte worden gesteld van het nieuwe beleid. Het antwoord op de onderzoeksvraag: Komt in de huidige rechtspraktijk het oorspronkelijke doel van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding ten aanzien van het ouderschap voldoende tot zijn recht? luidt dus ontkennend. Het oorspronkelijke doel van de wet komt in de huidige rechtspraktijk naar mijn mening onvoldoende tot zijn recht, omdat de wet niet juist wordt nageleefd en de (griffie van de) rechtbank Breda zich mijns inziens onvoldoende inspant om dit te bewerkstelligen. In de huidige rechtspraktijk dreigt het ouderschapsplan een snel-op-te-stellen-stuk te worden dat als formaliteit bij het verzoekschrift tot echtscheiding wordt ingediend. Mijns inziens is het nu de taak van de rechtbank om het signaal uit te zenden dat dit niet (langer) wordt geaccepteerd. In dit hoofdstuk zijn een aantal voorstellen gedaan om een en ander te bewerkstelligen. Eerst dient in de rechtspraktijk op een juiste wijze invulling te worden gegeven aan de eisen die de wet stelt. Pas daarna kan men onderzoek doen naar de resultaten van het verplicht stellen van het ouderschapsplan op de lange termijn. Het doel van de wet is immers ook dat latere conflicten worden voorkomen. Het strekt tot aanbeveling hier in een later stadium onderzoek naar te doen.
________________________________________________________________________ 69
Literatuurlijst Boeken: Coenraad 2011. L.M. Coenraad, Conflictoplossing en scheidingsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2011. Coenraad 2010. L.M. Coenraad, „Het toezichthoudend oog van de rechter ziet in werkelijkheid weinig‟, in M.V. Anatokolskaia & L.M. Coenraad, Het nieuwe scheidingsrecht. Ouderschapsplan, positie van het kind, regierechter en collaborative divorce, , Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010. p. 81-95 Van Leuven & Hendriks 2005, hoofdstuk 4 en bijlage 3. C. van Leuven & A. Hendriks, Kind in bemiddeling. Over de transformatie van ex-partners in collega-ouders en de kindermomenten in bemiddeling, Amsterdam: SWP 2005, Hoofdstuk 4 en bijlage 3. Vlaardingerbroek 2010. P. Vlaardingerbroek, „Over de interactieve scheiding en de regierechter: het scheidingsrecht van de toekomst?‟, in: M.V. Antokolskaia & L.M. Coenraad (red.), Het nieuwe scheidingsrecht. Ouderschapsplan, positie van het kind, regierechter en collaborative divorce, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010, p. 105-119. Wortmann 2010. S. Wortmann, „Het ouderschapsplan, niet zo verplichtend als gedacht‟, in M.V. Anatokolskaia & L.M. Coenraad, Het nieuwe scheidingsrecht. Ouderschapsplan, positie van het kind, regierechter en collaborative divorce, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010. p. 43-50. Tijdschriftartikelen: Ackermans-Wijn & Brands-Bottema 2009, 74. J.C.E. Ackermans-Wijn & G.W. Brands-Bottema: “EHBO: Eerste Hulp Bij Ouderschapsplannen!”, EB 2009, 74. Chin-A-Fat 2009, 81. B.E.S. Chin-A-Fat, “Nieuw (echt)scheidingsrecht: de kloof tussen wet en praktijk.”, FJR 2009, 81. Coenraad 2010, 19. L.M. Coenraad, “Ouderschapsplan en ontvankelijkheid”, FJR 2010, 19. De Hoog† & De Jongh 2005, 34. K. de Hoog† & W. de Jongh, “Mediation en het ouderschapsplan”, FJR 2005, 34. Jansen 2010, aantekening 3B. Groene Serie Personen- en Familierecht, Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen. Aantekening 3B. Plicht op de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen (lid 3), bewerkt door mr. I. Jansen. Kluwer: 2010 Spruijt 2009, 18. A.P. Spruijt, „Omgang met scheidingskinderen en ouderlijke ruzies‟, FJR 2009, 18. Teeffelen 2006, 57.
________________________________________________________________________ 70
P.A.J.Th. van Teeffelen, „Over ouderschapsplannen, gelijkwaardig ouderschap en andere schone voornemens‟, EB 2006, 57. Vlaardingerbroek 2009, 17. P. Vlaardingerbroek, „Voorkoming van vechtscheidingen‟, FJR 2009, 17. Vlaardingerbroek e.a., december 2009. P.Vlaardingerbroek e.a., De regierechter in echtscheidingszaken. Een onderzoek naar de pilot ‘Conflictoplossing op maat’ van de sector familie-en jeugdrecht van de rechtbank Den Haag, december 2009. Kamerstukken Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, voorblad p.1 (MvT), 2, 3, 4, 5, 6, 9, 13, 14, 15 Kamerstukken I 2007/08, 30 145, nr. C, p. 3, 7, 9. Jurisprudentie HR 22 december 1995, NJ 1996, 419. HR 27 februari 2009, LJN BG 5045 Hof Amsterdam 14 september 2010, LJN BN 9751 Hof Leeuwarden 8 juli 2010, LJN BN 2006 Rb. Rb. Rb. Rb.
Den Den Den Den
Haag Haag Haag Haag
7 januari 2010, LJN BL 0773 13 januari 2010, LJN BL 2081 13 januari 2010, LJN BL 1926 1 april 2010, LJN BM 3090
Rb. Dordrecht 17 februari 2010, LJN BL 5732 Rb. Groningen 31 augustus 2010, LJN BN 5877 Rb. Groningen 12 oktober 2010, LJN BO 2900 Rb. Groningen 15 februari 2011, LJN BP 7556 Rb. Haarlem 15 juni 2010, LJN BK 1638 Rb. Haarlem 6 juli 1010, LJN BP 9401 Rb. Maastricht 29 juli 2009, LJN BJ 5265 Rb. Rotterdam 17 juli 2009, LJN BK 1422 Rb. Rb. Rb. Rb.
Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht
30 14 11 16
september 2009, LJN BJ 9621 oktober 2009, LJN BK 0439 november 2009, LJN BK 3265 februari 2011, LJN BR 4126
Rb. Zutphen 22 september 2008, LJN BF 1786 CBb Den haag 23 december 2010. Digitale bronnen <www.rvr.org.nl> <www.echtscheidingsplan.nl> <www.ouders-uit-elkaar.nl> <www.rijksoverheid.nl>
________________________________________________________________________ 71
________________________________________________________________________ 72
________________________________________________________________________ 73