PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL
Luttenbergstraat 2
Reg.nr. fS>\z*)ï
8000 GB Zwolle
Dat. ontv.:
^SQ
2 9 JUN 2015
Postbus 10078 Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl
[email protected]
Provinciale Staten van Overijssel
KvK 51048329 IBAN NL45RABO0397341121 I n l i c h t i n g e n bij Ir. J.C. Walman-Mostert /R. Boom telefoon 038 499 75 4 1
[email protected]
Onderwerp: Onderzoeksresultaten evaluatie bedrijventerreinenvisie
Datum
23.06.2015
Toezending aan Provinciale Staten met oogmerk: [X] ter informatie [ ] anders, en wel:
Kenmerk
2015/0123155 Pagina
1
Bijlagen raadpleegbaar in SIS: Evaluatie bedrijventerreinenvisies; Instrument voor werklocatieplanning, Panteia, 06.03.2015; Werklocaties in Overijssel; Trends, ontwikkelingen en prognoses, Panteia, 24.04.2015.
Aanleiding en doel Statenbrief Provinciale Staten hebben op 01.07.2009 het Meerjarenprogramma 'Vitale Bedrijvigheid 2009 - 2015' vastgesteld. Dit is het door Gedeputeerde Staten opgestelde provinciale uitvoeringsprogramma voor de herstructurering van bedrijventerreinen. In het programma is de relatie gelegd tussen de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen en de inspanningen voor de verbetering van verouderde terreinen (via onder andere een investerings-/subsidiekader en de inzet van de Herstructureringsmaatschappij Bedrijventerreinen Overijssel/HMO). In het kader van planning en programmering van werklocaties zijn de gemeenten via de Omgevingsvisie (2009), destijds gevraagd om \..een bedrijventerreinenvisie op te stellen die de behoefte aan bedrijventerreinen zowel kwantitatief als kwalitatief onderbouwt, de mogelijkheden voor herstructurering bevat en is afgestemd met de buurgemeenten' (Omgevingsvisie Overijssel 5.2.1 Vitale werklocaties). Ook is toen afgesproken dat in 2015 een evaluatie plaatsvindt naar het functioneren van deze gemeentelijke bedrijventerreinenvisies '... en dan bekijken of planontwlkkeling en geraamde behoefte nog met elkaar in evenwicht zijn of bijgesteld moeten worden.' Hiervoor hebben wij een evaluatieonderzoek (terugblik) en een prognoseonderzoek (vooruitblik) laten uitvoeren door bureau Panteia. Met deze brief bieden wij u beide onderzoekrapporten ter informatie aan, vooruitlopend op de beleidsbrief die wij u eind dit jaar willen toezenden. De onderzoeksrapporten vormen input voor de dialoog met stakeholders, waaronder ondernemers en gemeenten, om te komen tot een geactualiseerd provinciaal beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. Daarna nemen wij een standpunt in met betrekking tot de gepresenteerde adviezen.
Datum verzending
2 9 JUNI 2015
verijssel
Onderzoeksresultaten evaluatie bedrijventerreinenvisies
Hoofdconclusie onderzoeksresultaten De hoofdconclusie luidt dat voor de komende 10 jaar, ook als we versneld herstellen van de crisis, de planontwikkeling en geraamde behoefte niet in evenwicht zijn en het aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief bijstelling behoeft. Gepleit wordt voor een flexibel aanbod passend bij de actuele vraag vanuit ondernemers met voldoende ruimte voor maatwerkoplossingen en met blijvend aandacht voor de kwaliteit van bestaande locaties. Voor een uitgebreidere samenvatting van de belangrijkste conclusies verwijzen wij u graag naar de bijgevoegde onderzoeksrapporten.
Datum
23.06.2015
Relatie met actuele ontwikkelingen Statenvoorstel provinciale doorzettingskracht (PS/2014/1046) Provinciale Staten hebben het Statenvoorstel provinciale doorzettingskracht (18.02.2015, PS/2014/1046) aangenomen inzake terugdringing overcapaciteit. Met dit besluit hebben uw Staten richtinggevende uitspraken gedaan voor het organiseren van een 'stok achter de deur'. Uw Staten zijn akkoord gegaan met de werkwijze waarbij eerst het komende jaar wordt benut voor goed overleg met stakeholders, waaronder de gemeenten, over de wijze van terugdringen van overcapaciteit en waarbij regionaal programmeren het uitgangspunt is. Hierbij maken we gebruik van de ervaringen die inmiddels zijn opgedaan met het dossier Wonen.
Kenmerk
2015/0123155 Pagina
2
Plan van Aanpak implementatie Advies Commissie van Wijzen Luchthaven Twente (PS/2015/83) Het Topteam alsmede het Kwaliteitsteam werken momenteel, in het verlengde van het advies van de Commissie van Wijzen, aan de propositie van de potenties van HTSM/AMM1 op de luchthaven Twente (TecBase Twente) en de samenhang daarvan voor de vier Toplocaties in de regio. Het prognoseonderzoek onderschrijft dat HTSM en Handel & Logistiek voor Overijssel en Twente in het bijzonder, de belangrijkste ruimtevragers van de toekomst zijn. Dit ondersteunt de weg, die we ingeslagen zijn met het Plan van Aanpak implementatie Advies Commissie van Wijzen Luchthaven Twente. Want daar wordt ook ingezet op deze sector. Daarbij is het belang van toplocaties met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsmilieu met internationale allure én zorgvuldige inbedding en borging in regionaal ruimtelijk beleid nadrukkelijk benoemd. Onderzoek 'Provinciale regierol bij planning nieuwe bedrijventerreinen' van Rekenkamer Oost-Nederland De Rekenkamer Oost-Nederland doet momenteel onderzoek naar de Provinciale regierol bij planning van nieuwe bedrijventerreinen. Zij heeft de resultaten van het evaluatierapport Bedrijventerreinenvisie betrokken in haar onderzoek. De rekenkamer heeft aangekondigd begin juli haar bevindingen aan u te zullen presenteren.
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter,
secretaris,
High Tech Systems & Materials, Advanced Materials Manufacturing
Werklocaties in Overijssel Trends, ontwikkelingen en prognoses
Wim Verhoeven, Sophie Doove, Yuko Kawabatha Zoetermeer , 24 april 2015 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave Samenvatting Inleiding Voornaamste trends en ontwikkelingen Prognoses ruimtebehoefte langs drie scenario’s Confrontatie vraag en aanbod Conclusies en aanbevelingen
C11127
5 5 5 8 9 11
1
Inleiding
13
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding Methodiek Het proces Leeswijzer
13 15 15 15
2
Trends en ontwikkelingen
2.1 2.2 2.1 2.2 2.3 2.1
Introductie Toekomstverkenning langs drie scenario’s Locatievoorkeur Werkgelegenheid en toegevoegde waarde op bedrijventerreinen Ontwikkeling terreinquotiënt Special topsectoren
3
Prognoses van de ruimtevraag
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Het huidige ruimtebeslag De ontwikkeling 2008-2013 Drie scenario’s voor Overijssel tot 2025 Drie scenario’s voor Noord-Overijssel tot 2025 Drie scenario’s Zuidwest-Overijssel tot 2025 Drie scenario’s Twente tot 2025 Goederenoverslag
4
Confrontatie vraag en aanbod
4.1 4.2 4.3
Inleiding Confrontatie vraag en aanbod in Overijssel Confrontatie in de COROP-regio’s
5
Conclusies en aanbevelingen
17 17 17 18 19 24 25
35 35 36 37 39 41 42 42
47 47 52 54
55
3
4
Bijlagen
57
Bijlage 1 Verantwoording methodiek Gebruikte data Gebruikte prognosetechnieken Bijlage 2 Definities economische begrippen Bijlage 3 Trends: grafieken en tabellen Generieke ontwikkelingen Bevolking en beroepsbevolking Economische omvang en ontwikkelingen Specifieke ontwikkelingen Bedrijfsvestigingen per sector Bruto toegevoegde waarde per sector Werkgelegenheid per sector Samenstelling topsectoren en totaal bedrijventerreinen Aanbod grootschalige detailhandel Bijlage 4 Prognoses grafieken en tabellen Ontwikkeling bevolking en beroepsbevolking Macro-economische ontwikkelingen Ontwikkelingen per sector
58 58 58 63 68 68 68 69 71 71 73 74 75 75 77 77 77 78
C11127
Samenvatting Inleiding V r a a g st e l l ing De provincie Overijssel heeft Panteia opdracht gegeven een schets te maken van trends en ontwikkelingen in de periode 2008-2014 en een prognose te maken van de te verwachten behoefte aan bedrijventerreinen (inclusief economische zones en zeehaventerreinen) in de periode 2015-2025. De prognoses zijn een actualisatie van de eerder gemaakte prognoses in 2008. De trends en prognoses worden geschetst op het niveau van de drie CORP-regio’s in Overijssel: Noord-Overijssel, Zuidwest-Overijssel en Twente. Het is een technisch en beleidsarm onderzoek. Als methode voor het in kaart brengen van de vraag is de BLM-methode gebruikt. De ruimtebehoefte is resultante van drie componenten: de ontwikkeling van de werkgelegenheid per sector, het aandeel van de werkgelegenheid die is gesitueerd op bedrijventerreinen (de locatievoorkeur) en het ruimtegebruik per werkzame persoon (het terreinquotiënt). Door inbreiding als gevolg van herstructurering kan ruimtewinst worden geboekt. Op basis van deze prognoses wil de provincie in 2015 nieuwe bestuurlijke afspraken maken over de (her)programmering van bedrijventerreinen. Een belangrijk onderdeel is te komen tot afspraken over concrete maatregelen om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Hiervoor moet de (her)programmeringsopgave voor werklocaties kwalitatief en kwantitatief in kaart worden gebracht. U i tga ng sp unt en p r ogn os e s Uitgangspunt voor de prognoses vormt de studie ‘Roads to Recovery’ van het CPB uit 2014. Omdat de toekomst onzeker is en doorgaans niet langs één pad ontwikkelt, worden in deze studie ontwikkelingen geschetst van de economische ontwikkeling op middellange termijn voor een drietal scenario’s:
Gemiddeld herstel: gemiddelde jaarlijkse groei BBP van 1,5%
Versneld herstel: gemiddelde jaarlijkse groei BBP van 2,5%
Vertraagd herstel: gemiddelde jaarlijkse groei BBP van 0,75%
Op basis van deze uitgangspunten zijn met behulp van de regionale module van het Panteia-model PRISMA op COROP-niveau voor 19 sectoren prognoses gemaakt van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde. Bij het in kaart brengen van de ruimtebehoefte worden, naast bedrijventerreinen, ook haventerreinen en (gemengde) economische zones meegenomen.
Voornaamste trends en ontwikkelingen L o ca t i ev oo rk eu r Niet alle economische activiteiten vinden in gelijke mate plaats op bedrijventerreinen. De belangrijkste segmenten zijn industrie (incl. energie), handel en logistiek, zakelijke dienstverlening en bouwnijverheid. Andere segmenten zijn maar mondjesmaat op bedrijventerreinen te vinden. Voor de periode 2015-2025 wordt uitgegaan van de locatievoorkeur per sector in 2013. O ntw ik k e l in g w erk g e le ge nh e i d en a r b e id sp ro duc t iv it e i t pe r se ct o r o p b e d r i jv ent e rr e in en Industrie incl. energie De industrie is met betrekking tot de werkgelegenheid de belangrijkste sector op bedrijventerreinen. De werkgelegenheid kromp in de periode 2008-2013 met 6.800
C11127
5
banen (-1,6% per jaar) bij een productiviteitsgroei van 0,5% per jaar. Bij gemiddeld herstel blijft de werkgelegenheid ook in de periode 2015-2025 krimpen (1,1% per jaar) bij een bovengemiddeld herstel van de productiviteitsgroei (3,3%). Bij versneld herstel komt de verbetering grotendeels ten goede aan de productiviteitsgroei (3,9%). In geval van vertraagd herstel neemt de werkgelegenheid verder af (-2% per jaar) bij een eveneens iets lagere productiviteitsgroei (3,1%). Handel en logistiek Op de tweede plaats komt qua omvang van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen de handel en vervoer. De werkgelegenheid nam in de periode 2008-2013 met 7.200 banen toe (0,8% per jaar) bij een productiviteitsgroei van slechts 0,1% per jaar. Bij gemiddeld herstel blijft de werkgelegenheid ook in de periode 2015-2025 toenemen (0,6% per jaar) bij een duidelijk herstel van de productiviteitsgroei (1,4%). Bij versneld herstel komt de verbetering nemen zowel de werkgelegenheid (0,9%) als de productiviteitsgroei meer toe (2,5%). In geval van vertraagd herstel blijft de werkgelegenheidsgroei beperkt tot 0,2% per jaar bij een eveneens beduidend lagere productiviteitsgroei (0,7%). Zakelijke diensten Op de derde plaats komt qua omvang van de werkgelegenheid op de bedrijventerreinen de zakelijke dienstverlening. In de periode 2008-2013 nam de werkgelegenheid met 6.325 banen toe (3,6% per jaar) bij een productiviteitsgroei van 0,6% per jaar. Bij een gemiddeld herstel in de periode 2015-2025 wordt uitgegaan van een werkgelegenheidsgroei van 1,4% per jaar en een productiviteitsgroei met 0,4% per jaar. Ook bij het scenario van versneld herstel wordt uitgegaan van een werkgelegenheidsgroei van 1,4% per jaar, maar nu bij een hogere groei van de arbeidsproductiviteit met 1,6% per jaar. Bij vertraagd herstel blijft de werkgelegenheidsgroei beperkt tot 0,6% per jaar bij een minimale groei van de arbeidsproductiviteit (0,1% per jaar) Bouwnijverheid De bouwnijverheid komt qua omvang van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen op de vierde plaats. De werkgelegenheid nam in de periode 2008-2013 af met 4.790 banen. Dit is een krimp van 3,5% per jaar bij een afname van de arbeidsproductiviteit met 1% per jaar. Bij gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid in de periode 2015-2025 door een fors herstel van de bouw weer duidelijk toe (2,2% per jaar) bij een eveneens herstel van de productiviteitsgroei (0,9%). Bij versneld herstel komt de verbetering zowel ten goede aan de werkgelegenheidsgroei (3% per jaar) als aan productiviteitsgroei (2,1% per jaar). In geval van vertraagd herstel neemt de werkgelegenheid beduidend minder toe (1,2% per jaar) bij een eveneens iets lagere productiviteitsgroei (0,8%). O ntw ik k e l in g t er r e in quo t i ënt Het ruimtegebruik verschilt per sector en per regio. De ruimtebehoefte per werkende wordt uitgedrukt in het terreinquotiënt. Deze neemt trendmatig toe. De meeste gro ei zit bij het terreinquotiënt van de industrie en die van handel en vervoer. Met name bij de zakelijke diensten was sprake van een kleine afname in verband met het ‘nieuwe werken’. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een verdere toename van de terreinquotiënten. Deze doet zich, als gevolg van een breed arbeidsproductiviteitsherstel, naar verwachting in alle sectoren voor, maar het meest in opnieuw de industrie en handel en vervoer. Dit hangt samen met de fysieke ruimte die nodig is voor het produceren, op- en overslaan van goederen en de extra ruimte die nodig is voor het werken met machines/robots en kranen. Bij de prognoses van de terreinquotiënten is geen onderscheid gemaakt tussen de scenario’s.
6
C11127
V e r sch i l l en tu ss en C O ROP - r eg i o’s Indien naar de regio’s wordt gekeken, dan valt op dat de werkgelegenheidsontwikkeling van Noord-Overijssel in de periode 2008-2013 iets gunstiger is dan in heel Overijssel, terwijl deze in Zuidwest-Overijssel en Twente iets achterblijft. De productiviteitsontwikkeling is in Twente en Zuidwest-Overijssel iets beter dan gemiddeld. Dit hangt goeddeels samen met de sectorsamenstelling: een sterkere oriëntatie op de industrie. S pe c ia l t o ps ect o re n Met het topsectorenbeleid wordt het inverdienvermogen van productieve, innovatieve internationaal opererende sectoren optimaal benut om de concurrentiekracht van Nederland te versterken. Overijssel heeft als topsectoren aangemerkt: Agro & Food, Chemie, Energie, High tech systemen en materialen (HTSM) en Life sciences & health. Daarnaast is er speciale aandacht voor Logistiek. De grootste drie topsectoren zijn in Overijssel HTSM, Agro en food en Logistiek. Met uitzondering van Life sciences hadden alle topsectoren veel last van de crisis (conjunctuurgevoelig). Daarnaast is sprake van schaalvergroting en productiviteitsgroei. Dit uit zich in een daling van de werkgelegenheid. Bij HTSM was nog sprake van een minimale groei van de werkgelegenheid (die volledig in Twente is gerealiseerd) . Bij chemie was de werkgelegenheidskrimp nog minimaal (-0,1% per jaar), maar fors bij Agro en food (-3% per jaar). Life sciences is een jonge topsector die wel een forse werkgelegenheidsgroei liet zien (6,3% per jaar). Voor de komende jaren is de onzekerheid groot. Bij life sciences neemt de werkgelegenheid in de periode 20152025 opnieuw het meest toe. Dit is bij alle scenario’s het geval, maar het groeitempo voor de werkgelegenheid ligt wel duidelijk lager dan in het verleden (1,6%, 1,7% en 0,8%). Bij het scenario van gemiddeld herstel, maar ook versneld h erstel, is voor HTSM opnieuw sprake van een kleine toename van de werkgelegenheid (0,2%, resp. 0,3%), maar bij vertraagd herstel slaat de groei hier om in krimp (0,7%). Bij Logistiek neemt bij gemiddeld en versneld herstel de werkgelegenheid nu toe (beide met 0,4%), terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid opnieuw afneemt ( -0,3%). Bij Chemie en Energie neemt de werkgelegenheid in alle drie de scenario’s af. In het geval van gemiddeld en versneld herstel is de afname naar verwachting gemiddeld 1,3% en bij vertraagd herstel -2,2%. Bij energie zijn de percentages -1,2% en -2%. Bij Agro en food tenslotte is ook bij alle drie de scenario’s sprake van een krimp in de werkgelegenheid (-0,5%, -0,6%, resp. -1,2%). D e o ve r sl a g va n g oe d ere n i n O ve r i js se l We hebben ons ook verdiept in de omvang van het laden en lossen in Overijssel. Over het algemeen geldt bij de goederenoverslag dat het wegvervoer het grootste aandeel heeft, gevolgd door de binnenvaart en een klein aandeel spoorvervoer. Lossen en laden zijn in Overijssel redelijk in evenwicht. In 2014 werd er in Overijssel in totaal 41,6 miljoen ton geladen en 42,4 miljoen ton gelost. 1 In 2025 zijn deze aantallen naar verwachting gegroeid tot 47,4 miljoen ton, resp. 48,6 miljoen ton. Bij het totale wegvervoer vindt de meeste overslag plaats in Noord-Overijssel. Bij de totale binnenvaart en het vervoer over spoor is Twente de belangrijkste regio. Bij deze vervoersmodaliteiten wordt er veel meer gelost dan geladen. Tussen 2014 en 2025 wordt een kleine verschuiving verwacht van wegvervoer naar vooral de binnenvaart.
1
Dit is inclusief het gewicht van containers. Op dit moment zijn er geen aparte cijfers over bulkgoederen en containers.
C11127
7
Prognoses ruimtebehoefte langs drie scenario’s De ruimtebehoefte is afhankelijk van de locatievoorkeur, de werkgelegenheid en het ruimtequotiënt per sector. O ve r i js se l Huidige situatie In 2014 waren er in Overijssel 232 bedrijventerreinen. Deze besloegen in totaal bruto een oppervlakte van 8015 hectare. Ten opzichte van 2007 is dit een groei met circa 10%. Ongeveer 25% van de oppervlakte bestaat uit infrastructuur en parken en is dus niet uitgeefbaar. Netto resteert 6.203 hectare, waarvan 5.045 hectare is in gebruik. Ten opzichte van 2007 is de uitgifte per saldo (verrekend met teruggegeven, transitie e.d.) met een kleine 4% gegroeid (174 hectare). De uitgifte is derhalve veel minder gegroeid dan de netto oppervlakte. Er is derhalve vooral voor de voorraad aangelegd. Van de vier grootste sectoren op bedrijventerreinen lieten de industrie en de bouw nijverheid een teruggang zien in hectares en handel en vervoer en zakelijke diensten een toename. Ook de overige kleinere sectoren lieten per saldo een toename zien. Prognose 2014-2025 Voor de periode 2014-2025 wordt bij gemiddeld herstel uitgegaan van een extra vraag (= uitgifte) met 713 hectare. In het geval van versneld herstel is de extra uitgifte nog iets hoger (801 hectare), maar bij vertraagd herstel juist veel lager (311 hectare). De bandbreedte tussen de laagste en hoogste raming is dus aanzienlijk (factor 2,5!). Als gekeken wordt naar de sectoren is in absolute zin de bandbreedte het grootst in de industrie en handel en logistiek. Bij de industrie varieert de extra uitgifte tussen de – een afname met 89 hectare bij vertraagd herstel tot een toename van de extra vraag met 96 hectare bij versneld herstel. Voor handel en vervoer ligt de vraag tussen 284 hectare en 442 hectare. Buiten de industrie is bij de overige sectoren bij alle drie de scenario’s sprake van een toename van de vraag. De topsectoren Bij de zes topsectoren tezamen varieert de vraag tussen de 40 hectare bij vertraagd herstel tot 305 hectare bij versneld herstel. De grootste vraag is afkomstig van HTSM, gevolgd door Logistiek. Bij Chemie, Energie en Agro en food is de extra vraag negatief bij het scenario van vertraagd herstel. N oo r d -Ov e ri j ss e l In Noord-Overijssel was in 2014 1.818 hectare bedrijventerrein in gebruik. In de periode 2007-2014 is in totaal per saldo 189 hectare uitgegeven. Voor de periode 2014-2025 wordt bij gemiddeld herstel uitgegaan van een extra vraag (= uitgifte) met 332 hectare. In het geval van versneld herstel is de extra uitgifte nog iets hoger (363 hectare), maar bij vertraagd herstel juist veel lager (182 hectare). De meeste vraag is naar verwachting afkomstig van handel en vervoer, maar de bandbreedte tussen vertraagd herstel en versneld herstel is groot. Bij de industrie is de bandbreedte eveneens groot. Bij vertraagd herstel zal hier sprake zijn van een afname van de vraag. Z u i dw e st -Ov e r ij ss e l In Zuidwest-Overijssel was in 2014 509 hectare gebruik. In vergelijking met 2007 is dit een afname met 49 hectare 2. Voor de periode 2014-2025 wordt bij gemiddeld herstel uitgegaan van een extra vraag met 58 hectare. In het geval van versneld 2
Het cijfer is afkomstig uit IBIS (opgave door gemeenten). Het is het saldo van uitgifte en terugname. De achtergrond van de afname is onduidelijk.
8
C11127
herstel is de extra uitgifte nog iets hoger (65 hectare), maar bij vertraagd herstel juist veel lager (17 hectare). De meeste vraag is naar verwachting afkomstig van handel en vervoer, maar de bandbreedte tussen vertraagd herstel en versneld herstel is groot. De industrie heeft de grootste bandbreedte op de scheidslijn van toe- of afname: de extra vraag varieert van -12 hectare tot +3 hectare. T we nt e In Twente was in 2014 in totaal 2.719 hectare bedrijventerrein in gebruik. In de periode 2007-2014 is in totaal per saldo 81 hectare uitgegeven. Voor de periode 2014-2025 wordt bij gemiddeld herstel uitgegaan van een extra vraag met 324 hectare. In het geval van versneld herstel is de extra uitgifte nog iets hoger (373 hectare), maar bij vertraagd herstel juist veel lager (111 hectare). De meeste vraag is naar verwachting afkomstig van handel en vervoer, maar de bandbreedte tussen vertraagd herstel en versneld herstel is groot. De industrie heeft de grootste bandbreedte, variërend van -57 hectare van vertraagd herstel tot + 49 hectare bij versneld herstel.
Confrontatie vraag en aanbod Beleidsmatig is van belang of er in 2025 voldoende bedrijventerrein is om in de vraag te voorzien. Hiervoor moet de vraag tegen het aanbod worden geplaatst. Kwantitatief gaat het hierbij om het areaal bedrijventerrein dat momenteel direct beschikbaar is, het areaal dat niet terstond beschikbaar is en de mogelijkheden tot inbreiding. Dit is echter een rekentechnische uitvoering. Voor de praktijk zal ook naar kwalitatieve aspecten moeten worden gekeken. K wa l ita t ie v e a s p ec te n ma tc h v ra a g en a a n bo d Kwalitatieve mismatch In de praktijk kan het zijn dat voldoende hectare bedrijventerrein beschikbaar is, maar dat vraag en aanbod toch niet bij elkaar komen door een mismatch:
De locatievoorkeur van bedrijven (bereikbaarheid, ligging, grondprijs, e.d.).
Vrijkomende kavels door herstructurering of leegstand zijn niet automatisch geschikt voor andere sectoren.
Bedrijven kunnen niet uitbreiden op het terrein waar ze gevestigd zijn.
Milieubelastende activiteiten zijn niet overal toegestaan.
Natte terreinen zijn niet zondermeer uitwisselbaar met droge terreinen.
Gelijksoortige bedrijven willen graag bij elkaar zitten (‘Sillicon Valley’), of in de nabijheid van een universiteit of kennisinstelling, maar daar is niet altijd plaats.
SER-ladder De ‘SER-ladder’ moet voor een goede ruimtelijke ordening zorgen in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten gemeenteraden steeds een aantal stappen doorlopen voordat zij stedelijke ontwikkelingen mogelijk kunnen maken door vaststelling van een bestemmingsplan. De SER-ladder heeft tot doel te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verrommeling. Verder gaat inbreiding voor uitbreiding. Milieuzones Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar voor milieubelastende activiteiten. De bedrijventerreinen zijn ingedeeld in drie milieuzones: licht, middelzwaar en zwaar. Ongeveer driekwart kan aangemerkt worden als middelzwaar, 14% als licht en 7% als zwaar. Noord -Overijssel telt zowel iets meer lichte als zware milieuzones. Zuidwest-Overijssel telt relatief veel middelzware en weinig zware milieuzones. Twente zit rond het gemiddelde.
C11127
9
Kavelgrootte Een gemiddelde kavelgrootte van een vestiging op een bedrijventerrein in Overijssel is circa 4.400 m 2. Circa 60% van de bedrijventerreinen zit met een gemiddelde kavelgrootte in de range 2.000 - <8.000 m 2. Bij een kwart is de gemiddelde kavelgrootte minimaal 8.000 m 2 en bij 15% < 2.000 m 2 . In Noord-Overijssel is de gemiddelde kavelgrootte het grootst en in Zuidwest-Overijssel het kleinst. Er is geen verband tussen de leeftijd van een bedrijventerrein en de gemiddelde kavelgrootte. V e r ou de r d e be d r ij ve nt er r e in en en he rs t ruc tu rer i n g In 2014 waren 85 bedrijventerreinen door de gemeenten aangemerkt als verouderd. Deze hadden een gezamenlijke oppervlakte van 3.816 ha. Voor 55 van deze bedrijventerreinen is ook een herstructureringsplan. Bij 35% van deze laatste groep gaat het om herprofilering, bij 32% in een facelift en bij 27%op herprofilering. Transformatie naar een andere bestemming is niet aan de orde. Hierbij ligt in Noord Overijssel de meeste nadruk op een facelift en in Zuidwest-Overijssel en Twente op herprofilering. K wa n t ita t ie ve c onf r onta t i e v ra a g e n a a n b od Bij de confrontatie wordt de vraag volgens de drie scenario’s geplaatst tegen het aanbod dat direct beschikbaar is, tegen het aanbod dat nog niet bouwrijp is en de ruimtewinst die met inbreiding bij herstructurering is te behalen. Bij het meerjarenprogramma Vitale bedrijvigheid 2009-2015 hebben de gemeenten indicatief aangegeven dat circa 10% van de bruto oppervlakte van de te herstructureren bedrijventerreinen gewonnen kan worden (inbreiding). Voor 2013 komt dit neer op een gemiddelde omvang van 245 ha met een bandbreedte van 210 – 280 ha. O ve r i js se l In 2013 was direct beschikbaar (bouwrijp) een areaal van 493 ha. Bij het scenario van gemiddeld herstel is dat onvoldoende om tot en met 2025 in de vraag te voorzien. Ook rekening houdend met inbreiding is er bij 210 ha inbreiding nog een klein tekort van 10 ha en bij 280 ha inbreiding een overschot van 64 ha. Bij versneld herstel is het tekort groter: 308 ha. Wordt ook rekening gehouden met inbreiding dan is er ook bij maximale inbreiding nog een tekort bij zowel gemiddeld als versneld herstel. Bij vertraagd herstel is er op grond van het direct beschikbare aanbod al een overschot van 182 ha. Wordt er ook rekening gehouden met het nog niet-bouwrijpe aanbod, dan is er in alle drie de scenario’s een overschot. N oo r d -Ov e ri j ss e l In Noord-Overijssel is er een direct beschikbaar aanbod van 183 ha. Wordt dit aanbod geplaatst tegen de vraag, dan is er alleen bij vertraagd herstel sprake van een overschot; bij gemiddeld en versneld herstel is er een tekort. Ook rekening houdend met inbreiding is er zowel bij gemiddeld en versneld herstel is er een tekort. Wordt ook het niet-bouwrijpe aandeel in de beschouwing betrokken (238 ha), dan is er ook zonder inbreiding bij alle drie de scenario’s een overschot. Z u i dw e st -Ov e r ij ss e l In Zuidwest-Overijssel is er een direct beschikbaar aanbod van 13 ha. Wordt dit aanbod geconfronteerd met de vraag, dan is bij alle drie de scenario’s een tekort. Rekening houdend met inbreiding is er alleen bij vertraagd herstel een overschot. Wordt ook rekening gehouden met het aanbod dat nog niet-bouwrijp is (76 ha), dan is ook zonder inbreiding bij alle drie de scenario’s sprake van een overschot.
10
C11127
T we nt e In Twente is er een direct beschikbaar aanbod van 297 ha. Wordt dit aanbod geplaatst tegen de vraag, dan is er alleen bij vertraagd herstel sprake van een overschot. Rekening houdend met inbreiding is bij alle drie de scenario’s sprake van een overschot. Rekening houdend met het niet-bouwrijpe aanbod is ook zonder inbreiding steeds sprake van een overschot.
Conclusies en aanbevelingen Kijkend naar het verleden (2008-2013), dan valt op dat de vraag veel lager uitviel dan werd gedacht. Er is per saldo vooral voor de voorraad uitgebreid. Wel is vanaf 2009 een afzwakking te zien in de groei van de oppervlakte bedrijventerrein. Naar de toekomst toe (2014-2025) blijven de ontwikkelingen hoogst onzeker. Dit uit zich in een grote bandbreedte tussen vertraagd herstel en versneld herstel (311 ha – 801 ha). Bij zowel gemiddeld als versneld herstel is er bij de rekentechnische confrontatie -met het aanbod direct beschikbaar bedrijventerrein een tekort. Bij vertraagd herstel is er een overschot. Dit geldt regionaal ook voor Noord-Overijssel en Twente. In Zuidwest-Overijssel is de situatie iets krapper. Hier is ook bij vertraagd herstel een tekort. Het is goed ook rekening te houden met inbreiding. Dit zou al voor een belangrijk deel het tekort bij gemiddeld en versneld herstel wegwerken. Wordt bij het aanbod ook het nog niet bouwrijpe deel meegenomen dan is er bij alle drie de scenario’s ook zonder inbreiding al een overschot. Het is echter niet voldoende om rekentechnisch de confrontatie tussen vraag en aanbod te maken. Er kan sprake zijn van een kwalitatieve mismatch: voorkeuren van de bedrijven en ongeschiktheid van het beschikbare aanbod kunnen er voor zorgen dat vraag en aanbod toch niet aansluiten en er toch extra aanbod nodig is. Aandachtspunten en aanbevelingen
Door de grote onzekerheid moet adaptief worden geprogrammeerd: een continue monitoring van de ontwikkelingen.
Er is een nauwe relatie tussen economie en ruimte; dit mogen in het beleid geen gescheiden werelden zijn.
De leegstand een punt van aandacht. Hierover ontbreekt de informatie.
Gemeenten moeten analyse maken van de aard en omvang van de kwalitatieve mismatch en samen met de provincie zoeken naar de beste aanpak met meer aandacht voor duurzaamheid.
In plaats van statische afspraken, zoals in de afgelopen 5 jaar, moeten er kaderafspraken komen met ruimte voor maatwerk.
Een goede samenwerking tussen de gemeenten en de provincie en buurgemeenten onderling is cruciaal.
Inbreiding moet worden meegenomen in het aanbod.
Herontwikkelen kost tijd, maar in de tussentijd moet er wel voldoende aanbod beschikbaar blijven (zorgen voor ‘schuifruimte’).
Er is in toenemende mate agrarische leegstand. Dit zou bij de analyse betrokken moeten worden.
De gemaakte berekeningen zijn beleidsneutraal. Beleidsmatig kan echter worden ingezet op afremmen of juist stimuleren van bepaalde activiteiten.
C11127
11
1 1.1
Inleiding Aanleiding Op 3 juli 2009 is de “Omgevingsvisie Overijssel” door Provinciale Staten vastgesteld . De Omgevingsvisie schetst de provinciale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De horizon is 2030. De visie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van de provincie zijn en hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De fysieke leefomgeving staat in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat er ruimte wordt gemaakt voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand komen. De provincie grijpt deze zaken aan om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. De omgevingsvisie presenteert en agendeert de provinciale beleidskeuzes en uitvoeringstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein. Meer dan voorheen worden verschillende beleidsonderwerpen op elkaar afgestemd. Hiermee zal meer maatschappelijke rendement geboekt worden. Dit gebeurt door:
complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen aan te pakken met publiek, private en maatschappelijke partners in vitale coalities,
bestuurlijke partners op het meest geëigende schaalniveau ruimte te bieden om op eigen gezag te handelen,
bestuurlijke en ambtelijke drukte door eenvoudige en heldere regels te beperken.
Vanuit deze bestuursfilosofie bepaalt de provincie haar keuze voor de in te zetten instrumenten. In de Omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie ook haar ambities op het gebied van “vitale werklocaties” geformuleerd. Het doel van de provincie is dat er in Overijssel voldoende vitale, werklocaties zijn die aansluiten bij de voortdurende veranderende wensen en eisen van het bedrijfsleven. Zij wil werklocaties die fysiek en virtueel goed bereikbaar zijn, passen bij de gevestigde bedrijvigheid en met een duurzaam gebruik van grond en energie. Dit houdt in dat het aanbod van werklocaties met de continu veranderende samenstelling van het bedrijfsleven mee zal moeten gaan. Dit houdt ook in dat verouderde werklocaties een opknapbeurt of complete herstructurering nodig zullen hebben om vitaal te blijven of zijn. Vitale werklocaties dragen bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en hun werknemers, evenals een goed woningaanbod, een aantrekkelijk landschap, goede culturele en recreatieve voorzieningen, voldoende en goed opgeleid personeel, een goede bereikbaarheid en de aanwezigheid van kennisinstellingen en andere bedrijven. Deze economische kant wil de provincie uitbouwen, samen met investeringen vanuit het bedrijfsleven. Hiertoe voert de provincie het programma “Overijssel werkt!” uit, waarbij gezet wordt op een regionale kenniseconomie en (een clustering en netwerkvorming van) de kennisintensieve maakindustrie in hightech systemen en -materialen, nanotechnologie en ICT. Het MKB krijgt hierin een vooraanstaande rol. Grote clusterversterkende bedrijven zijn welkom, maar vormen geen doelgroep van actieve bedrijvenacquisitie. Het meest recente provinciebrede prognoseonderzoek bedrijventerreinen dateert van 2008 (‘Bedrijvigheid in Overijssel’). Sindsdien is er onder meer sprake geweest van een economische crisis en evolueert het bedrijventerreinenbeleid naar integraler beleid op het gebied van werklocaties (inclusief bijvoorbeeld kantorenlocaties en winkels in de binnensteden). Sterker dan voorheen ligt er nu een duidelijke koppeling tussen het stimuleren van economische prestaties en ruimtelijke beleid. Het (her)-
C11127
13
programmeren van gedifferentieerde werklocaties in de volle breedte van alle sectoren vormt daarbij beleidsmatig steeds meer één werkveld. De provincie wil in 2015 met de gemeenten een proces doorlopen om te komen tot nieuwe afspraken over werklocaties. Een belangrijk onderdeel is te komen tot afspraken over concrete maatregelen om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Ter ondersteuning van voornoemd proces met gemeenten wenst e de provincie een actualisatie van het provinciebrede prognoseonderzoek bedrijventerreinen uit 2008 met dien verstande dat:
De ruimtevraag dient te worden beschouwd vanuit brede definitie van werklocaties (bedrijven, kantoren, grootschalige detailhandel);
Daarbij meer aandacht wordt besteed aan voor Overijssel van belang zijnde sectorspecifieke trends en ontwikkelingen, waarbij ook wordt gekeken naar de topsectoren die door Overijssel zijn benoemd;
De prognoses worden gebaseerd op de door het CPB gepresenteerde scenario’s ‘roads to recovery’;
Een beschouwing per regio wordt verlangd hoe de verwachte ruimtevraag tot 2025 zich verhoudt tot de in IBIS opgenomen plancapaciteit (kwantitatief en kwalitatief).
De kwantitatieve analyse is uitgevoerd op het niveau van de COROP-regio. Overijssel onderscheidt drie COROP-regio’s: 1. Noord-Overijssel hieronder vallen de gemeenten: Dalfsen, Hardenberg, Kampen, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. 2. Zuidwest-Overijssel hieronder vallen de gemeenten: Deventer, Olst-Wijhe en Raalte. 3. Twente hieronder vallen de gemeenten: Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo (O), Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden. figuur 1
14
De provincie Overijssel en de CORP-regio's
C11127
1.2
Methodiek Panteia heeft gebruik gemaakt van de BLM-methode. Deze methode kent drie kernparameters en aangevuld met de invloed van inbreiding door herstructurering van bedrijventerreinen. De drie kernparameters zijn: 1. Ontwikkeling werkgelegenheid op COROP-niveau: groei aantal banen per sector op basis van prognose uitkomsten van het PRISMA-model, waarbij uitgegaan is van de drie scenario’s van ‘Roads to discovery’. 2. Locatievoorkeur: het aandeel van aantal banen op bedrijventerreinen. 3. Het terreinquotiënt: het ruimtegebruik per baan in m 2 netto uitgegeven bedrijventerrein, gebaseerd op de CPB-studie De BLM; Opzet en recente aanpassingen (2002). Hierbij is uitgegaan van de quotiënten Noordoost Nederland. Deze zijn naar rato geactualiseerd naar 2007 en 2013. De praktijk laat zien dat herstructurering veelal gepaard gaat met ruimtewinst, de zogenaamde inbreiding. Panteia gaat uit van 10% van de bruto oppervlakte van bedrijventerreinen die momenteel gestructureerd worden of op de nominatie staan. Voor een meer uitvoerige beschrijving zie bijlage 1.
1.3
Het proces Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de provincie Overijssel. Het betreft hier primair een technisch en beleidsarm onderzoek. Technisch wil hier zeggen dat bij de berekeningen geen rekening is gehouden met een mogelijke kwalitatieve mismatch. 3 Verder is er bij de berekeningen geen rekening gehouden met mogelijke aanpassingen van het beleid ten aanzien van bedrijfslocaties. Het provinciebrede prognoseonderzoek dient om per COROP-regio de (her)programmeringsopgave voor werklocaties kwalitatief en kwantitatief in beeld te brengen. Het onderzoek is begeleid door een provinciale begeleidingscommissie. Hier zijn de aanpak en de (tussen)resultaten gepresenteerd en bediscussieerd. Met de begeleidingscommissie is ook de opzet van de rapportage besproken en bijgesteld. De begeleidingscommissie is inclusief de startbijeenkomst vijf keer bij elkaar geweest. In combinatie met een andere studie rond bedrijventerreinen (Evaluatie bedrijven terreinenvisies, 2015) zijn gesprekken gevoerd met betrokkenen van de provincie, netwerksteden en enkele kleinere gemeenten. De inzichten die uit dit onderzoek voortkomen dienen ter ondersteuning van het verdere proces als genoemd in de aanleiding.
1.4
Leeswijzer In dit rapport worden de uitkomsten van de trends en ontwikkelingen rond werklocaties in het verleden (2008-2014) en prognoses van de ruimtebehoefte voor de komende tien jaar (2015-2025) gepresenteerd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan de CPB-scenario’s, op trends en ontwikkelingen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid per sector en het aandeel op werklocaties voor de belangrijkste segmenten. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen van de terreinquotiënten per segment. Speciale aandacht wordt geschonken naar de ontwikkelingen van de topsectoren. In hoofdstuk 3 worden de prognoses van de ruimtebehoefte op werklocaties gepresenteerd voor Overijssel en de drie COROP regio’s volgens drie scenario’s. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de confrontatie met het aanbod. Hierbij wordt eerst ingegaan op kwalitatieve aspecten rond het matchen 3
Wel wordt in kwalitatieve zin ingegaan op aspecten die kunnen zorgen voor het niet aansluiten van vraag en aanbod.
C11127
15
van vraag en aanbod, de SER-ladder en de herstructurering. Bij de confrontatie wordt een kwantitatieve match gemaakt met het aanbod direct beschikbaar, als ook met niet-direct beschikbaar. De confrontatie wordt gemaakt voor Overijssel en de drie COROP-regio’s. In hoofdstuk 5 tenslotte, komen de conclusies en aanbevelingen bod. Er zijn vier bijlagen: verantwoording van de methode, lijst van gehanteerde definities, aanvullende informatie rond trends en rond de prognoses.
16
C11127
2 2.1
Trends en ontwikkelingen Introductie In dit hoofdstuk staan de ontwikkelingen van de drie kerncomponenten (werkgelegenheid, locatievoorkeur en terreinquotiënt) rond de behoefte aan werklocaties per segment centraal. Het gaat hierbij om trends uit het verleden en de mogelijke ontwikkelingen in de toekomst langs de drie scenario’s uit ‘Roads to discovery’. Speciale aandacht gaat uit naar de topsectoren.
2.2
Toekomstverkenning langs drie scenario’s Naarmate de toekomst verder weg ligt worden de onzekerheden groter. Er wordt daarom gewerkt met scenario’s. De scenario’s zijn ontleend aan de recente CPB-studie ‘Roads to recovery’ uit 2014. Aan de hand van drie scenario’s zijn prognoses gemaakt voor de ontwikkeling van het Bruto regionaal product, de werkgelegenheid en de ruimtevraag. De prognoses zijn gemaakt met de regionale module van het sectormodel PRISMA van Panteia. De verschillen tussen de drie scenario’s hangen nauw samen met verschillen in wereldhandel wat tot uitdrukking komt in de export, de consumptie van gezinnen en de investeringen door bedrijven. Deze afzetcategorieën ontwikkelen zich bij versneld herstel gunstiger en bij vertraagd hersteld juist minder gunstig. De gunstigere economische ontwikkeling vertaalt zich bij het versneld herstel niet zo zeer in meer werkgelegenheid, maar primair in een hogere arbeidsproductiviteit (in volume). Bij het vertraagd herstel gaat de lagere economische ontwikkeling vooral ten koste van de werkgelegenheid. De impact van de veranderende ontwikkeling van de afzetcategorieën verschilt per sector. De uitgangspunten van de drie scenario’s zijn in onderstaande tabel samengevat. tabel 1
Uitgangspunten scenario's Versneld herstel
Gemiddeld herstel
Vertraagd herstel
in procenten per jaar Wereldeconomie Gewogen wereldhandel
6,75
5
3
Bruto binnenlands product (BBP), eurozone
3,25
1,5
1
BBP, Verenigde Staten
6,75
3
3
Inflatie, eurozone
2,25
1,75
1
Rentevoet, eurozone
4,75
4
2,25
2,5
1,5
0,75
1,75
1
0
4
2
1
5,5
3,75
2,5
Arbeidsproductiviteit
1,75
0,75
0,75
Werkgelegenheid
0,75
0,75
0
Werkloosheid (% beroepsbevolking)
4,25
4,25
6,5
Nederland BBP Consumptie huishoudens Investeringen Export
Bron: CPB, Roads to revocery (2014)
C11127
17
2.1
Locatievoorkeur Door koppeling van gegevens uit LISA/BIRO met IBIS is de locatievoorkeur voor bedrijventerreinen in ruimte zin 4 in kaart gebracht. Het gaat hierbij om het aandeel van de totale werkgelegenheid dat op bedrijventerreinen is gevestigd. In 2014 was 34% van de werkgelegenheid in Overijssel te vinden op bedrijventerreinen. De vier grootste sectoren met betrekking tot de werkgelegenheid op bedrijventerreinen zijn achtereenvolgens de industrie (incl. energie), handel en vervoer, zakelijke dienstverlening en bouwnijverheid. Ze zijn tezamen goed voor 93% van alle werkgelegenheid op bedrijventerreinen. Tussen de COROP-regio’s bestaan verschillen. In Noord-Overijssel heeft de industrie een iets kleiner aandeel en de handel en logistiek en de zakelijke dienstverlening een iets groter aandeel. In Zuidwest-Overijssel hebben de industrie en handel en logistiek een kleiner aandeel en de zakelijke diensten en de landbouw een groter aandeel. In Twente heeft de industrie een groter aandeel en de zakelijke diensten een kleiner aandeel. In vergelijking met Nederland heeft de industrie een groter aandeel en de zakelijke dienstverlening juist een kleiner aandeel. figuur 2
Verdeling van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen naar sector in Overijssel en de COROPregio’s 0%
10%
Noord-Overijssel
20%
30%
33%
40%
50%
11%
60%
70%
80%
32%
90%
16%
(58.400)
Zuidwest-Overijssel
4%
34%
10%
24%
38%
11%
31%
2% 3%
13%
(98.800) totaal Overijssel
36%
11%
31%
3% 2% 2%
1%
22%
(25.200) Twente
100%
15%
(182.400)
3% 1% 2%
3% 1% 2%
Landbouw en visserij
Industrie
Bouwnijverheid
Handel en logistiek
Zakelijke diensten
Overheid en onderwijs
Gezondheidszorg
Overige sectoren
Bron: LISA/BIRO
In vergelijking met 2007 is het aandeel van de werkgelegenheid dat op bedrijfsterreinen is gesitueerd, fractioneel gedaald. Dit is primair een structuureffect. De industrie die een hoog aandeel heeft, nam in werkgelegenheid af, terwijl het aandeel op bedrijventerreinen gelijk bleef. Bij de zakelijke dienstverlening daarentegen, die een benedengemiddeld aandeel heeft, was een forse toename van de werkgelegenheid te zien, terwijl het aandeel op bedrijventerreinen toenam. Alleen bij de bouwnijverheid, die een bovengemiddeld aandeel heeft, en waarbij tevens de werkgelegenheid afnam is het aandeel gedaald. figuur 3 geeft een beeld van de locatievoorkeur per sector.
4
Bij de bedrijventerreinen zijn in deze studie ook de haventerreinen en de (gemengde) economische zones inbegrepen.
18
C11127
figuur 3
Locatievoorkeur in Overijssel voor bedrijventerreinen per segment in 2007 en 2013
100% 84% 84%
80% 59%
60%
55% 45% 45% 34% 31%
40% 20%
5% 6%
4% 3%
6% 6%
8% 9%
0%
2007
2013
Bron: Panteia op basis van LISA/BIRO en IBIS
Voor de periode 2015-2025 wordt uitgegaan van de locatievoorkeur per sector in 2013.
2.2
Werkgelegenheid en toegevoegde waarde op bedrijventerreinen T ota a l b e el d vo o r O ve r ij s se l De ontwikkeling van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen in Overijssel en de drie COROP-regio’s is voor de periode 2008-2013 ontleend aan de koppeling van LISA/BIRO aan IBIS. De toegevoegde waarde is voor de periode 2008-2012 afgeleid van de Regionale rekening van het CBS. Hierbij is de veronderstelling gemaakt dat de ontwikkeling van de sectorale toegevoegde waarde per werkende op bedrijventerreinen niet afwijkt van de totale sectorale ontwikkeling. Voor 2013 is door Panteia een inschatting gemaakt op basis van het PRISMA-model en de ontwikkeling van het bruto regionale product in Overijssel. Voor de periode 2015-2015 zijn sectorale prognoses gemaakt voor Overijssel en de drie COROP -regio’s met het PRISMA-model van Panteia. Hierbij is verondersteld dat per sector de ontwikkeling op bedrijventerreinen niet afwijkt van de gemiddelde sectorale ontwikkeling. De werkgelegenheidscijfers laten voor Overijssel een afname zien van de werk gelegenheid op bedrijventerreinen met 0,2%. Per saldo creëerden de bedrijven op bedrijventerreinen daarmee minder werkgelegenheid dan daarbuiten. Dit beeld wordt echter voor een belangrijk deel veroorzaakt door de sectorsamenstelling. Sectoren, zoals de bouwnijverheid en de industrie, die veel op bedrijventerreinen voorkomen, laten een lagere groei zien dan dienstensectoren. Als gekeken wordt naar sectorale ontwikkelingen op en buiten bedrijventerreinen, is er ook geen duidelijk patroon waarneembaar. Sommige sectoren scoren op bedrijventerreinen beter, andere juist weer slechter; het beeld wisselt per regio. De toegevoegde waarde van bedrijven op bedrijventerreinen nam gedurende de periode 2008-2014 fractioneel toe (0,3% per jaar). De arbeidsproductiviteit nam daarbij jaarlijks met 0,5% toe.
C11127
19
Voor de periode 2014-2025 is een prognose gemaakt van de werkgelegenheidsontwikkeling langs de drie scenario’s. In het geval van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid op bedrijventerreinen in Overijssel naar schatting met 0,4% per jaar toe. Bij versneld herstel is de werkgelegenheidsgroei met 0,5% per jaar nog een fractie hoger, maar bij vertraagd herstel neemt de werkgelegenheid juist af met 0,3% per jaar. Afzonderlijk wordt nu op de vier grootste sectoren op bedrijventerreinen nader ingegaan. De verschillen tussen de sectoren zijn groot. I nd ust r i e Trends 2008-2013 In de periode 2008-2013 nam de werkgelegenheid op bedrijventerreinen in de industrie in Overijssel met 6.800 banen af. Dit is een teruggang met 1,6% per jaar. De toegevoegde waarde van de industriële bedrijven op bedrijventerreinen nam in deze periode in volume gemiddeld met 1,1% toe. De arbeidsproductiviteitsgroei was slechts 0,5% per jaar. Dit is voor industriële begrippen laag. Scenario’s 2015-2025 Voor de periode 2015-2025 is gewerkt met drie scenario’s. Bij het scenario van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid jaarlijks af met 1,1%, bij een volume groei van de toegevoegde waarde met 2,3%. Dit resulteert in een productiviteitsgroei met gemiddeld 3,3%. De arbeidsproductiviteitsgroei komt hiermee weer op een meer trendmatig niveau. Indien in deze periode een versneld herstel optreedt, leidt dit primair tot een hogere toegevoegde waarde (3,9% per jaar) en daarmee hogere arbeidsproductiviteit (5%). Bij vertraagd herstel vallen zowel werkgelegenheid (-2% per jaar) als toegevoegde waarde lager uit (1,1%) dan bij een gemiddeld herstel. De arbeidsproductiviteit komt dan fractioneel lager uit (3,1%). figuur 4
Ontwikkeling van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit in de industrie op bedrijventerreinen, 2008-2014 en 2015-2025
6,0%
5,0%
4,5%
3,9% 3,3%
3,0%
3,1%
2,3% 1,1%
1,5%
0,5%
0,0% -1,5%
-1,1% -1,6%
-1,1%
-1,1% -2,0%
-3,0% realisatie
gemiddeld herstel
2008-2014
toegevoegde waarde (volume)
versneld herstel
vertraagd herstel
2015-2025
werkgelegenheid
arbeidsproductiviteit
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO en CBS
20
C11127
H a n de l e n l og i st i ek Trends 2008-2013 Bij handel en vervoer was in de periode 2008-2013 sprake van een toename van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen met 2.700 banen, wat neerkomt op een toename met 0,8% per jaar. De toegevoegde waarde van deze bedrijven nam daarbij in volume toe met 0,9%. Dit resulteerde in een minimale arbeidsproductiviteitsstijging met 0,1%. Scenario’s 2015-2025 Voor de periode 2015-2025 is gewerkt met drie scenario’s. Bij het scenario van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid jaarlijks met 0,6% toe, bij een volume groei van de toegevoegde waarde met 2,1%. Dit resulteert in een productiviteitsgroei met gemiddeld 1,5%. De arbeidsproductiviteitsgroei komt hiermee weer op een meer trendmatig niveau. Indien in deze periode een versneld herstel optreedt, leidt dit tot een hogere toegevoegde waarde (3,4% per jaar), alsook meer werkgelegenheid (0,9% per jaar) en een hogere arbeidsproductiviteit (2,5%). Bij vertraagd herstel vallen zowel werkgelegenheid (0,2% per jaar) als toegevoegde waarde lager uit (0,9%) dan bij een gemiddeld herstel. De arbeidsproductiviteit komt dan duidelijk lager uit (0,7%). figuur 5
Ontwikkeling van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit in de handel en vervoer op bedrijventerreinen, 2008-2014 en 2015-2025
4,0% 3,4% 3,0% 2,5% 2,1% 2,0% 1,4% 1,0%
0,9% 0,8%
0,9%
0,9%
0,7%
0,6% 0,2%
0,1% 0,0% realisatie
gemiddeld herstel
2008-2014 toegevoegde waarde (volume)
versneld herstel
vertraagd herstel
2015-2025 werkgelegenheid
arbeidsproductiviteit
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO en CBS
Z a k e l i jk e d i en st ve r l en in g Trends 2008-2013 In de periode 2008-2013 nam de werkgelegenheid op bedrijventerreinen in de zakelijke dienstverlening met 6.365 banen toe. Dit is een toename met 3,6% per jaar. De volumegroei van de toegevoegde waarde op bedrijventerreinen was bij de zakelijke dienstverlening gemiddeld 4,2% per jaar. De arbeidsproductiviteitsstijging kwam daarmee uit op 0,6% per jaar. Scenario’s 2015-2025 Voor de periode 2015-2025 is gewerkt met drie scenario’s. Bij het scenario van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid jaarlijks met 1,4% toe, bij een volume groei van de toegevoegde waarde met 1,8%. Dit resulteert in een productiviteitsgroei met gemiddeld 0,4%. De arbeidsproductiviteitsgroei blijft daarmee iets achter bij de trend. Indien in deze periode een versneld herstel optreedt, leidt dit primair tot een
C11127
21
hogere toegevoegde waarde (3,0% per jaar) en een hogere arbeidsproductiviteit (1,6%). Bij vertraagd herstel vallen zowel werkgelegenheid (0,6% per jaar) als toegevoegde waarde lager uit (0,7%) dan bij een gemiddeld herstel. De arbeidsproductiviteit blijft dan vrijwel gelijk (0,1%). figuur 6
Ontwikkeling van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit in de zakelijke dienstverlening op bedrijventerreinen, 2008-2014 en 2015-2025 4,5%
4,2% 3,6% 3,0%
3,0%
1,8% 1,4%
1,5% 0,6%
1,4%
1,6%
0,7% 0,6%
0,4%
0,1% 0,0% realisatie
gemiddeld herstel
versneld herstel
2008-2014 toegevoegde waarde (volume)
vertraagd herstel
2015-2025 werkgelegenheid
arbeidsproductiviteit
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO en CBS
B ouw n i jv er he i d Trends 2008-2013 In de periode 2008-2013 nam de werkgelegenheid op bedrijventerreinen met 4.790 banen af, ofwel een jaarlijkse krimp met 3,5%. De toegevoegde waarde van deze bedrijven nam gemiddeld met 4,5% per jaar af. De arbeidsproductiviteitsontwikkeling was daarmee gemiddeld -1% per jaar. Scenario’s 2015-2025 Voor de periode 2015-2025 is gewerkt met drie scenario’s. Bij het scenario van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid jaarlijks met 2,2% toe, bij een volume groei van de toegevoegde waarde met 3,1%. Dit resulteert in een productiviteitsgroei met gemiddeld 0,9%. De arbeidsproductiviteitsgroei komt hiermee weer op een meer trendmatig niveau. Indien in deze periode een versneld herstel optreedt, leidt dit tot een hogere toegevoegde waarde (5,1% per jaar), alsook meer werkgelegenheid (3% per jaar) en een hogere arbeidsproductiviteit (2%). Bij vertraagd herstel vallen zowel werkgelegenheid (1,2% per jaar) als toegevoegde waarde lager uit (2,1%) dan bij een gemiddeld herstel. De arbeidsproductiviteit komt dan fractioneel lager uit (0,8%).
22
C11127
figuur 7
Ontwikkeling van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit in de bouwnijverheid op bedrijventerreinen, 2008-2014 en 2015-2025 6,0%
5,1%
4,0%
3,1%
3,0% 2,2%
2,0%
2,1%
2,1% 1,2%
0,9%
0,8%
0,0% -1,0%
-2,0% -4,0%
-3,5% -4,5%
-6,0%
realisatie
gemiddeld herstel
versneld herstel
2008-2014
vertraagd herstel
2015-2025
toegevoegde waarde (volume)
werkgelegenheid
arbeidsproductiviteit
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO en CBS
O ve r i ge s ec to re n Trends 2008-2013 Bij de overige sectoren nam de werkgelegenheid per saldo met 1.370 banen toe. Dit is een toename met 1,9% per jaar. Het beeld was echter wisselend. Bij overheid en onderwijs nam de werkgelegenheid af, terwijl deze in de zorg en overige dienst verlening toenam. Het volumegroei van de toegevoegde waarde was gemiddeld 2,4% per jaar, bij een stijging van de arbeidsproductiviteit van 0,5% per jaar. Scenario’s 2015-2025 Voor de periode 2015-2025 is gewerkt met drie scenario’s. Bij het scenario van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid jaarlijks met 0,6% toe, bij een volume groei van de toegevoegde waarde met 2,1%. Dit resulteert in een productiviteitsgroei met gemiddeld 0,8%. In tegenstelling tot de andere sectoren komt de groei lager uit dan in de afgelopen periode. Dit hangt samen met de bezuinigingen in de zorg en b ij de overheid. Indien in deze periode een versneld herstel optreedt, leidt dit tot een hogere toegevoegde waarde (3,4% per jaar), alsook meer werkgelegenheid (0,9% per jaar) en een hogere arbeidsproductiviteit (1,5%). Bij vertraagd herstel vallen zowel werkgelegenheid (0,2% per jaar) als toegevoegde waarde lager uit (0,9%) dan bij een gemiddeld herstel. De arbeidsproductiviteit groei is dan min of meer gelijk aan die bij een gemiddeld herstel (0,8%). figuur 8
Ontwikkeling van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit in de overige sectoren op bedrijventerreinen, 2008-2014 en 2015-2025 3,0% 2,5% 2,0%
1,9% 1,5% 1,2% 1,0%
0,8%
0,8%
1,0% 0,5%
0,3%
0,2%
0,3%
gemiddeld herstel
versneld herstel
0,0%
-0,5%
-1,0% realisatie 2008-2014 toegevoegde waarde (volume)
vertraagd herstel
2015-2025 werkgelegenheid
arbeidsproductiviteit
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO , IBISA en CBS
C11127
23
V e r sch i l l en tu ss en C O ROP - r eg i o’s Indien naar de COROP-regio’s wordt gekeken, dan valt op dat de werkgelegenheidsontwikkeling van Noord-Overijssel in de periode 2008-2013 iets gunstiger is dan in heel Overijssel, terwijl deze in Zuidwest-Overijssel en Twente iets achterblijft. Ook bij de toegevoegde waarde is de ontwikkeling in Noord-Overijssel iets gunstiger dan in heel Overijssel, terwijl Twente en Zuidwest-Overijssel iets achterblijven. Het bedrijfsleven in Noord-Overijssel presteert bovengemiddeld. De productiviteitsontwikkeling is in Twente en Zuidwest-Overijssel iets beter dan gemiddeld. Dit hangt goeddeels samen met de sectorsamenstelling. Twente en in iets mindere mate Zuidwest-Overijssel hebben een sterkere oriëntatie op de industrie dan Noord Overijssel. De industrie is kapitaalintensief en heeft een veel hogere arbeidsproductiviteitsstijging dan de andere sectoren. figuur 9
De ontwikkeling van de werkgelegenheid, toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit op bedrijventerreinen in de drie COROP-regio's, 2008-2014 en 2015-2025
4,0% 3,5%
3,4%
3,3%
3,0%
3,0%
2,7%
2,6% 2,0%
2,0%
2,0%
1,8%
1,8% 1,5%
1,4%
1,0%
0,8% 0,6%
0,7%
1,2%
1,0%
0,9%
0,8% 0,4%
0,3%
0,4% 0,3%
1,4%
0,9% 0,6%
0,2%
0,4% 0,3%
0,6%
0,1%
0,0% -0,2% -0,4%
-0,4%
-0,4%
-0,5%
-1,0%
N-Overijssel 2008-2014 realisatie
ZW-Overijssel 2015-2025 gemiddeld
2015-2025 versneld
Twente 2015-2025 vertraagd
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO, IBIS en CBS
2.3
Ontwikkeling terreinquotiënt Het ruimtegebruik van een bedrijventerrein kan gekoppeld worden aan de omvang van de werkgelegenheid, de sectorsamenstelling en de grondprijs 5. Dit resulteert in het ruimtequotiënt per sector per landsdeel. Een andere factor die van invloed is, vormt de prijs van de grond. 6 De landbouw en de overige sectoren (vooral cultuur en recreatie) gebruiken per werkende de meeste ruimte, terwijl de bouwnijverheid en zorg en welzijn per werkende de minste ruimte gebruikt . De bouwbedrijven werken vooral op locatie, terwijl het verzorgende personeel in de zorg en welzijn geen vaste werkplek heeft. In 2013 lag het gemiddelde ruimtequotiënt in Overijssel op 273 m 2 . Naar regio bezien blijkt dat Noord-Overijssel met 305 m 2 het hoogste gemiddelde terreinquotiënt heeft en Zuidwest-Overijssel met 198 m 2 de laagste. Twente zit ongeveer op het
5
In West-Nederland is daarom het ruimtequotiënt lager dan in Noordoost-Nederland. In Overijssel is de grond minder schaars dan in West-Nederland, waardoor de grondprijs er lager is en het ruimtegebruik extensiever. 6
24
C11127
gemiddelde van Overijssel. De verschillen hangen deels samen met verschillen in sectorstructuur en deels met grondprijzen. Gedurende de periode 2007-2013 is het terreinquotiënt licht gestegen: het ruimtegebruik is iets extensiever geworden. Dit hangt onder meer mee samen dat de ontwikkeling van de werkgelegenheid geen gelijke tred houdt met d e ontwikkeling van het aantal vestigingen op bedrijventerreinen. De productiviteit is eveneens van invloed. Economische ontwikkeling leidt veelal ook tot meer kapitaalgoederen, zoals machines en automatisering die extra ruimte vragen. Dit geldt vooral voor de industrie en in iets mindere mate ook voor de logistiek. Bij het vervoer speelt ook de omvang van fysieke goederen een rol. Bij de zakelijke diensten en de overheid is door o.a. het ‘nieuwe werken’ juist minder (kantoor)ruimte per medewerker nodig. Ook veranderen wensen ten aanzien werkruimte. Voor 2025 is de trend uit het verleden doorgetrokken. tabel 2 geeft per sector een beeld van het ruimtegebruik per medewerker door middel van het terreinquotiënt in 2007, 2013 en 2025. tabel 2
Ruimtegebruik per medewerker (aantal m2) op bedrijventerreinen in Overijssel naar sector in 2007 en 2013 2007
2013
2025
landbouw en visserij
526
480
509
industrie
254
269
322
bouwnijverheid
126
125
131
handel en logistiek
345
358
401
zakelijke diensten
226
223
229
overheid en onderwijs
203
164
168
zorg en welzijn
129
128
135
overige sectoren
393
389
414
totaal Overijssel
260
272
301
Noord-Overijssel
282
304
340
Zuidwest-Overijssel
216
198
216
Twente
259
272
298
Bron: Panteia, mede op basis van CPB (2002)
2.1
Special topsectoren Het economische programma van de provincie Overijssel sluit aan bij het nationale topsectoren-beleid. Het programma richt zich op die sectoren die voor de economische ontwikkeling van Overijssel en Nederland van belang zijn. De keuze voor de topsectoren is bepaald door vier factoren. Het zijn sectoren die: 1.
kennisintensief zijn
2.
export-georiënteerd, met
3.
veelal specifieke wet- en regelgeving
4.
die een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.
Met investeringen wil het kabinet het verdienvermogen van deze topsectoren volop benutten en de Nederlandse concurrentiekracht en economie versterken. Om de schaarse financiële middelen zo goed mogelijk in te zetten, werken bedrijven,
C11127
25
onderzoekers en overheid nauw met elkaar samen in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI). Overijssel heeft als topsectoren aangemerkt: Agro & Food, Chemie, Energie, High tech systemen en materialen (HTSM) en Life sciences & health. Daarnaast is er speciale aandacht voor Logistiek. De topsectoren zijn afgebakend op basis van de standaard bedrijfsindeling (sbi 2008) van het CBS en Kamer van Koophandel. Bij Agro en food wordt de brede definitie gehanteerd. 7 De geselecteerde sectoren hebben gezamenlijk een aandeel van ruim 26% in de toegevoegde waarde en 23% in de werkgelegenheid van Overijssel. In tabel 3 wordt de werkgelegenheid van de topsectoren uitgesplitst naar de sbisectoren, waarbinnen de werkgelegenheid valt. 8 De omvang is gebaseerd op LISA/BIRO. De grootste topsector is HTSM, gevolgd door Agro en food. Tabel 3 laat ook zien dat de activiteiten van de topsectoren in zeer belangrijke mate plaatsvinden op bedrijventerreinen. Dit varieert van 86% bij de topsectoren Energie en Chemie tot 59% bij Agro en food. tabel 3
Werkgelegenheid topsectoren naar onderliggende sbi en aandeel op bedrijventerreinen, 2014
Sbi code
Sbi-sectoren
Topsectoren
HTSM
Agro en food
Logistiek
A
landbouw en visserij
B-E
industrie
F
bouwnijverheid
0
G-H
handel en vervoer
0
J-N
zakelijke diensten
11.340
O-P
overheid en onderwijs
0
Q
zorg en welzijn
R-S
overige sectoren
A-S
totaal topsectoren
A-S
aandeel op bedrijventerreinen
Chemie
Energie
Life sciences en health
0
19.675
0
0
0
0
30.951
10.826
0
9.779
7.344
2.170
0
0
0
0
0
7.652
14.358
0
422
943
1.315
0
0
0
600
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
353
0
0
0
0
0
0
42.291
39.468
14.358
9.779
7.766
4.066
80%
59%
71%
86%
86%
74%
Bron: Panteia, op basis van LISA/BIRO en IBIS
O mva n g en o ntw i k k e l ing e n pe r to ps ec to r High tech systemen en materialen (HTSM) In 2013 telde de topsector HTSM in Overijssel op basis van de sbi2008-afbakening 3.308 vestigingen. Deze realiseerden een toegevoegde waarde van ongeveer € 2,8 miljard en boden werk aan ongeveer 42.600 personen. Het aandeel van deze topsector in heel Nederland is voor zowel de toegevoegde waarde als de werk gelegenheid 8%. HTSM is sterk in Twente. Ruim 60% van de toegevoegde waarde en 70% van de werkgelegenheid wordt gerealiseerd in Twente en ruim 30% respectievelijk 23% in Noord-Overijssel.
7
Naast de primaire landbouw en voedingsmiddelenindustrie maken ook de handel in agrarische producten en food, en het speur- en ontwikkelingswerk deel uit van de topsector. 8 Het betreft hier steeds maar een deel van de sbi-sectoren dat deel uitmaakt van de topsectoren.
26
C11127
figuur 10
Omvang HTSM in Overijssel verdeeld naar COROP-regio, 2013 (x € 1 mln.)
toegevoegde waarde (€mln)
28%
werkzame personen
27%
17%
55%
€ 2.775
N-Overijssel 13%
42.583
61%
ZW-Overijssel Twente
vestigingen
28%
0%
13%
20%
60%
40%
60%
3.408 80%
100%
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
In de periode 2011-2013 laat de topsector HTSM een groei zien bij zowel het aantal vestigingen (1%), de werkgelegenheid (0,2%) als de toegevoegde waarde (1,9%). in Noord-Overijssel een sterke groei van het aantal vestigingen zien. De werkgelegenheidsontwikkeling is positief in Twente en negatief in Noord- en ZuidwestOverijssel. De toegevoegde waarde is positief in Noord-Overijssel en Twente en negatief in Zuidwest-Overijssel. Ook hier springt Zuidwest-Overijssel eruit, vooral als gevolg van de afname van het aantal vestigingen. figuur 11
Ontwikkelingen 2011-2013 topsector HTSM naar regio met betrekking tot de vestigingen, werkgelegenheid en toegevoegde waarde
3,5% 3,0
3,0%
2,8
2,5%
1,9
2,0%
1,5
1,5% 1,0
1,0
1,0
1,0%
0,7
0,5%
0,2
vestigingen werkzame personen
toegevoegde waarde (€mln)
0,0% -0,5% -0,6
-1,0%
-0,9
-1,0
N-Overijssel
ZW-Overijssel
-1,5% Overijssel
Twente
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
Voor de werkgelegenheid voor heel Overijssel is een prognose tot 2025 gemaakt. De werkgelegenheid neemt bij het scenario van gemiddeld herstel 0,2% per jaar toe. Bij versneld herstel is de toename van de werkgelegenheid nog een fractie hoger (0,3% per jaar), terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid gemiddeld met 0,7% per jaar afneemt.
C11127
27
Agro & food In 2013 telde de topsector Agro & Food in Overijssel op basis van de sbi -afbakening 9.892 vestigingen. Deze realiseerden een toegevoegde waarde van ongeveer € 2,4 miljard en boden werk aan 41.600 personen. Het aandeel van deze topsector in heel Nederland is voor de toegevoegde waarde 7% en voor de werkgelegenheid 10%. Ongeveer de helft van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid wordt gerealiseerd in Twente en bijna een derde in Noord-Overijssel. figuur 12
Omvang Agro & Food in Overijssel verdeeld naar COROP-regio, 2013 (x € 1 mln.)
toegevoegde waarde (€mln)
31%
werkzame personen
33%
19%
50%
€ 2.376
48%
41.578
N-Overijssel 18%
ZW-Overijssel Twente
vestigingen
39%
0%
14%
20%
40%
48%
60%
9.892
80%
100%
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
In de periode 2011-2013 laat de topsector Agro & food een negatieve ontwikkeling zien. Dit hangt samen met schaalvergroting en de crisis. Bij de toegevoegde waarde wordt de daling van de verkopen deels gecompenseerd door de prijzen. Deze ontwikkeling is in alle COROP-regio’s te zien. figuur 13
Ontwikkelingen 2011-2013 topsector Agro & Food naar regio met betrekking tot de vestigingen, werkgelegenheid en toegevoegde waarde
0,0% -0,5% -1,0%
-0,8
-1,5%
-1,3
-1,5
vestigingen
-2,0%
werkzame personen
-2,1
-2,5% -2,7
-3,0% -3,1 -3,0
-2,8
toegevoegde waarde (€mln) -2,7 -3,0
-3,5% -3,6
-4,0% Overijssel
N-Overijssel
ZW-Overijssel
-3,5 Twente
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
Voor de werkgelegenheid voor heel Overijssel is een prognose tot 2025 gemaakt. De werkgelegenheid neemt bij het scenario van gemiddeld herstel 0,6% per jaar af. Bij versneld herstel is de afname van de werkgelegenheid iets minder (0,5% per jaar),
28
C11127
terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid gemiddeld met 1,2% per jaar afneemt. Logistiek In 2013 telde de topsector Life sciences & health in Overijssel op basis van de sbi afbakening 1.103 vestigingen. Deze realiseerden een toegevoegde waarde van ongeveer € 1.4 miljard en boden werk aan ongeveer 18.200 personen. Het aandeel van deze topsector in heel Nederland is voor zowel de toegevoegde waarde als de werkgelegenheid 5%. Bij deze topsector is Noord-Overijssel de grootste regio met een aandeel van 53% in de toegevoegde waarde en 47% van de werkgelegenheid. figuur 14
Omvang Logistiek in Overijssel verdeeld naar COROP-regio, 2013 (x € 1 mln.)
toegevoegde waarde (€mln)
53%
9%
39%
€ 1.375
N-Overijssel werkzame personen
47%
9%
45%
18.222
ZW-Overijssel Twente
vestigingen
42%
0%
20%
10%
40%
48%
60%
80%
1.103
100%
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
In de periode 2011-2013 laat de topsector Logistiek in Zuidwest-Overijssel een redelijke groei van de toegevoegde waarde zien. Dit geldt met name voor Zuidwest Overijssel en Twente. De groei is deels een gevolg van prijsontwikkelingen. De werkgelegenheidsontwikkeling is in alle COROP-regio’s negatief. Deze is mede het gevolg van de positieve groei van de arbeidsproductiviteit. figuur 15
Ontwikkelingen 2011-2013 topsector Logistiek naar regio met betrekking tot de vestigingen, werkgelegenheid en toegevoegde waarde
5,0%
4,0%
3,9
3,5
3,0% 2,0
2,0% 1,0%
0,4
0,2
0,4%
vestigingen
0,3
werkzame personen
0,0% -1,0%
-0,8
-0,4
-0,7
toegevoegde waarde (€mln)
-1,2
-2,0% -3,0%
-3,0 -4,0% Overijssel
N-Overijssel
ZW-Overijssel
Twente
Bron: Panteia, mede op basis va LISA en CBS
C11127
29
Voor de werkgelegenheid voor heel Overijssel is een prognose tot 2025 gemaakt. De werkgelegenheid neemt bij het scenario van gemiddeld herstel 0,4% per jaar toe. Bij versneld herstel is de toename van de werkgelegenheid vergelijkbaar, terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid gemiddeld met 0,3% per jaar afneemt. Chemie In 2013 telde de topsector Chemie in Overijssel op basis van de sbi-afbakening 178 vestigingen. Deze realiseerden een toegevoegde waarde van ongeveer € 1,3 miljard en boden werk aan ongeveer 5.800 personen. Het aandeel van deze topsector in heel Nederland is voor de toegevoegde waarde 8% en voor de werkgeleg enheid 11%. Ruim de helft van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid wordt gerealiseerd in Twente en ongeveer 30% in Noord-Overijssel. figuur 16
Omvang Chemie in Overijssel verdeeld naar COROP-regio, 2013 (x € 1 mln.)
toegevoegde waarde (€mln)
29%
werkzame personen
19%
26%
23%
52%
€ 1.262
51%
9.756
N-Overijssel ZW-Overijssel Twente
vestigingen
28%
0%
12%
20%
178
60%
40%
60%
80%
100%
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
In de periode 2011-2013 laat de topsector Chemie door schaalvergroting een negatieve ontwikkeling bij het aantal vestigingen zien. De werkgelegenheidsontwikkeling is negatief in Noord-Overijssel en Twente en positief in Zuidwest-Overijssel. De toegevoegde waarde is positief in Zuidwest -Overijssel en Twente en negatief in Noord-Overijssel. figuur 17 Ontwikkelingen 2011-2013 topsector Chemie naar regio met betrekking tot de vestigingen, werkgelegenheid en toegevoegde waarde
6,0%
4,7
4,0%
2,8
2,0% 0,3
0,7
0,6
0,0% -0,1 -2,0%
vestigingen -1,3
-1,7 -1,6 -2,4
-2,5 -4,0%
werkzame personen toegevoegde waarde (€mln)
-6,0% -8,0% -8,8
-10,0%
Overijssel
N-Overijssel
ZW-Overijssel
Twente
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
30
C11127
Voor de werkgelegenheid voor heel Overijssel is een prognose tot 2025 gemaakt. De werkgelegenheid neemt bij het scenario van gemiddeld herstel 1,3% per jaar af. Bij versneld herstel is de ontwikkeling van de werkgelegenheid vergelijkbaar, terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid gemiddeld met 2,2% per jaar afneemt. Energie In 2013 telde de topsector Energie in Overijssel op basis van de sbi -afbakening 182 vestigingen. Deze realiseerden een toegevoegde waarde van ongeveer € 618 miljoen en boden werk aan ongeveer 7.700 personen. Het aandeel van deze topsector in heel Nederland is voor de toegevoegde waarde 3% en voor de werkgelegenheid 10%. Ruim 60% van de toegevoegde waarde en 70% van de werkgelegenheid wordt gerealiseerd in Twente en ruim 30% respectievelijk 23% in Noord-Overijssel. figuur 18
Omvang Energie in Overijssel verdeeld naar COROP-regio, 2013 (x € 1 mln.)
toegevoegde waarde (€mln)
28%
werkzame personen
23%
6%
€ 705
67%
6%
7.706
71%
N-Overijssel ZW-Overijssel Twente
vestigingen
25%
0%
10%
20%
65%
40%
60%
186 80%
100%
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
In de periode 2011-2013 laat de topsector Energie door schaalvergroting in ZuidwestOverijssel een negatieve ontwikkeling bij het aantal vestigingen zien. De werk gelegenheidsontwikkeling is negatief in alle CORP-regio’s, maar met name in Zuidwest-Overijssel. De toegevoegde waarde is positief in Noord-Overijssel en Twente en negatief in Zuidwest-Overijssel. Ook hier springt Zuidwest-Overijssel eruit, vooral als gevolg van de afname van het aantal vestigingen. figuur 19
Ontwikkelingen 2011-2013 topsector Energie naar regio met betrekking tot de vestigingen, werkgelegenheid en toegevoegde waarde
4,0% 2,0%
1,5
1,4
0,4
0,0% -2,0%
-0,5
-1,0
-1,5 -2,7
-4,0%
vestigingen -6,0%
-5,1
-5,5
-8,0% -8,3
-10,0%
werkzame personen toegevoegde waarde (€mln)
-7,5
-12,0% -14,0%
-13,3
-16,0% Overijssel
N-Overijssel
ZW-Overijssel
Twente
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
C11127
31
Voor de werkgelegenheid voor heel Overijssel is een prognose tot 2025 gemaakt. De werkgelegenheid neemt bij het scenario van gemiddeld herstel 1,2% per jaar af. Bij versneld herstel is de toename van de werkgelegenheid vergelijkbaar, terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid gemiddeld met 2% per jaar afneemt. Life sciences & health De topsector Life sciences & health is de kleinste van de in Overijssel geselecteerde topsectoren. In 2013 telde de topsector Life sciences & health in Overijssel op basis van de sbi-afbakening 293 vestigingen. Deze realiseerden een toegevoegde waarde van ongeveer € 230 miljoen en boden werk aan ongeveer 4.100 personen. Het aandeel van deze topsector in heel Nederland is voor zowel de toegevoegde waarde als de werkgelegenheid 4%. Ondanks de kleine omvang is Life sciences & health is sterk vertegenwoordigd in Twente. Ruim 61% van de toegevoegde waarde en 55% van de werkgelegenheid wordt gerealiseerd in Twente en ruim 23%, respectievelijk 20% in Noord -Overijssel. figuur 20
Omvang Life sciences & health in Overijssel verdeeld naar COROP-regio, 2013 (x € 1mln.)
toegevoegde waarde (€mln)
23%
16%
€ 230
61%
N-Overijssel werkzame personen
20%
25%
55%
4.068
ZW-Overijssel Twente
vestigingen
25%
0%
14%
20%
293
61%
40%
60%
80%
100%
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
In de periode 2011-2013 laat de topsector life sciences & health in ZuidwestOverijssel een sterke groei van het aantal vestigingen zien. In Noord -Overijssel was sprake van een afname. De werkgelegenheidsontwikkeling is positief in Twente en negatief in Noord- en Zuidwest-Overijssel. De toegevoegde waarde is in alle COROPregio’s sterk positief, met name in Zuidwest-Overijssel. Dit zal vermoedelijk samenhangen met de forse toename van het aantal vestigingen.
32
C11127
figuur 21
Ontwikkelingen 2011-2013 topsector Life sciences & health naar regio met betrekking tot de vestigingen, werkgelegenheid en toegevoegde waarde
16,0% 13,8
14,0% 12,0% 10,0%
7,7
8,0%
6,3
6,0%
5,6
5,2
5,6
0,2
vestigingen werkzame personen
3,4
4,0% 2,0%
6,1
toegevoegde waarde (€mln) 0,2
0,0% -2,0%
-1,4
-4,0% Overijssel
-3,1 N-Overijssel
ZW-Overijssel
Twente
Bron: Panteia, mede op basis van LISA en CBS
Voor de werkgelegenheid voor heel Overijssel is een prognose tot 2025 gemaakt. De werkgelegenheid neemt bij het scenario van gemiddeld herstel 1,6% per jaar toe. Bij versneld herstel is de toename van de werkgelegenheid nog fractioneel hoger (1,7%), terwijl bij vertraagd herstel de werkgelegenheid gemiddeld met 0,8% per jaar toeneemt.
C11127
33
3 3.1
Prognoses van de ruimtevraag Het huidige ruimtebeslag IBIS geeft een beeld van het aantal, de omvang en ontwikkeling van de omvang van bedrijventerreinen. 9 Het betreft hier opgaven van de gemeenten. In 2014 waren er in Overijssel 332 bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen in Overijssel besloegen een bruto oppervlakte van 8.015 hectare. Ten opzichte van 2007 is dit een groei met ongeveer 10%. Ongeveer een kwart van de oppervlakte gaat op aan infrastructuur en parken (niet-uitgeefbaar). Er resteert daardoor een netto oppervlakte van 6.203 hectare. Hiervan is 5.045 hectare uitgegeven (in gebruik). De uitgifte weerspiegelt de vraag. Het deel dat is uitgegeven, nam sinds 2007 toe met 4%. Het verschil tussen de netto oppervlakte en de oppervlakte uitgegeven (1.124 ha) is nog uitgeefbaar. Op dit moment is 540 ha direct uitgeefbaar, terwijl 626 ha niet direct uitgeefbaar is. 10 De groei zit vooral in het deel dat niet direct uitgeefbaar is. De uitgifte bleef ver achter bij de eerdere prognoses die in het kader van het project Vitale Bedrijventerreinen in 2008 zijn gemaakt. 11 Ook de prognoses die gemeenten hebben gemaakt ten behoeve van hun bedrijventerreinenvisies in 2010/2011 waren aanmerkelijk optimistischer. 12 Als wat beter naar de ontwikkeling wordt gekeken, valt op dat in 2009 sprake is van een omslag. Dit valt samen met de verschijning van de Omgevingsvisie van Overijssel. 13 Desalniettemin ligt de netto uitgifte voor de periode 2008-2014 met 33 hectare gemiddeld per jaar fors lager dan de groei van de netto oppervlakte bedrijventerreinen. De conclusie is dat de afgelopen jaren, ondanks de groeivertraging, toch vooral voor de voorraad is ontwikkeld. Dit hangt nauw samen met de aanhoudende crisis. figuur 22 geeft een beeld van de ontwikkeling van de omvang van de bedrijven terreinen (exclusief economische zones en haventerreinen). Van de totale brutooppervlakte van de werklocaties heeft 97% betrekking op bedrijventerreinen , 1,5% op zeehaventerrein (Kampen) en eveneens 1,5% op economische zones. De economische zones zijn vrijwel alleen in Twente te vinden.
9
Inclusief economische zones en zeehaventerreinen. De categorie ‘niet direct uitgeefbaar’ betreft werklocaties die zijn opgenomen in het bestemmingsplan, dan wel in de structuurvisie (planfase 1 t/m 4). Ze zijn nog niet bouwrijp. Zachte plannen, zoals ruimtelijke plannen (planfase 5), zijn hierin niet meegenomen. De groei zit vooral in de categorie niet direct uitgeefbaar (47%). 11 Zie: Bedrijvigheid in Overijssel; Trends, ontwikkelingen en prognoses (2008). 12 Panteia, Evaluatie bedrijventerreinenvisies; Instrument voor werklocatieplanning (2015). 13 De provincie Overijssel wilde met de Omgevingsvisie Overijssel 2009 nadrukkelijker sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Wat betreft bedrijventerreinen zet de provincie in deze Visie in op vitale werklocaties die aansluiten bij de vraag van ondernemers in plaats van m2. Voor de periode 2010 - 2020 werd in de Omgevingsvisie uitgegaan van een behoefte aan circa 1.315 ha netto nieuw bedrijfsterrein. Een deel van die behoefte kan worden gevonden via de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. De ruimtewinst die daarmee kan worden behaald is geraamd op ca. 195 ha. De netto behoefte aan nieuwe terreinen komt daardoor uit op ongeveer 1.120 ha wat neerkomt op een verwachte uitgifte van 112 ha. per jaar. Desalniettemin ligt de netto uitgifte voor de periode 2008-2014, mede door de crisis, veel lager, op slechts 33 hectare per jaar. 10
C11127
35
figuur 22
Ontwikkeling oppervlakte bedrijventerreinen Overijssel 2008-2014 naar categorie
9000 Bruto oppervlakte
8000
7000
Netto oppervlakte 6000
5000
4000
3000
2000
1000
0 2007
2008
2009
netto uitgegeven
2010 terstond uitgeefbaar
2011
2012
niet terstond uitgeefbaar
2013
2014
niet uitgeefbaar
Bron: Panteia op basis van IBIS
Voor een inschatting van de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen is primair het netto areaal dat netto in gebruik is, relevant. figuur 23 geeft het huidige areaal netto uitgegeven bedrijventerrein per COROP-regio. Ruim de helft van het totale areaal netto uitgegeven bedrijventerrein ligt in Twente. figuur 23
Verdeling netto uitgegeven areaal bedrijventerrein naar COROP-regio, 2014
5.045 ha.
36% Noord-Overijssel Zuidwest-Overijssel 54%
Twente
10%
Bron: IBIS
De ontwikkeling 2008-2013 14
3.2
De ontwikkeling van het uitgegeven areaal in de periode 2008-2013betreft de extra vraag. Deze wordt, zoals eerder aangegeven door de werkgelegenheid, de locatievoorkeur en het terreinquotiënt. Per saldo kwam het uitgegeven areaal in deze periode uit op 198 ha. De extra vraag was afkomstig van de handel en transport, de zakelijke diensten en per saldo van de overige sectoren. In beide sectoren nam de werkgelegenheid toe, terwijl bij handel en logistiek het terreinquotiënt nog iets 14
Omdat voor 2014 nog enkele realisatiegegevens ontbreken zijn de realisaties per sector berekend voor de periode 2008-2013 en de prognoses voor 2014-2025.
36
C11127
toenam. Bij de bouwnijverheid en de industrie nam de vraag af. In beide sectoren nam de werkgelegenheid sterk af, waarbij dit in de industrie deels nog werd gecompenseerd door een toename van het terreinquotiënt. De ontwikkeling is weergegeven in figuur 24. figuur 24
Ontwikkeling extra vraag per sector naar bedrijventerreinen Overijssel in 2008-2013 in ha
2008-2013 -100 industrie
bouwnijverheid
-50
0
50
100
150
200
-50
-58
handel en logistiek
170
zakelijke diensten
overige sectoren
111
25
Bron: Panteia, op basis van IBIS en LISA/BIRO
3.3
Drie scenario’s voor Overijssel tot 2025 Zoals in hoofdstuk 2 aan de orde kwam, hangt de toekomstige ruimtevraag hangt af van de werkgelegenheidsontwikkeling en het terreinquotiënt per sector op de bedrijventerreinen. Deze vraag is voor Overijssel berekend bij gemiddeld, versneld en vertraagd herstel. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4. Hierbij is uitgegaan van het volgende:
een werkgelegenheidsontwikkeling zoals geschetst in paragraaf 2.2;
een trendmatige ontwikkeling van het terreinquotiënt.
D e t ota l e vra a g na a r bed r i j ve nt er r e in en In de periode 2008-2013 is 198 hectare aan bedrijventerrein uitgegeven in Overijssel. De totale ruimtevraag in 2025 is het areaal bedrijventerrein dat naar verwachting in gebruik is in 2025. Het saldo met wat in 2013 reeds in gebruik was, geeft de extra vraag in de periode 2014-2025. Uit de tabel komt naar voren dat als gevolg van de werkgelegenheidsontwikkeling in de periode 2014-2025 en de trendmatige ontwikkeling van het terreinquotiënt er in Overijssel in het geval van gemiddeld herstel een extra vraag is van 713 hectare. Bij versneld herstel is de netto extra uitgifte groter, namelijk 801 hectare en bij vertraagd herstel juist veel lager: 311 hectare. De bandbreedte tussen de laagste en hoogste extra vraag heeft dus een factor van ruim 2! tabel 4
Ruimtevraag 2013 en prognose ruimtevraag 2025 in ha bij gemiddeld, versneld en vertraagd herstel voor Overijssel en de COROP-regio’s. NoordOverijssel
ZuidwestOverijssel
Twente
Overijssel
1
vraag in 2013 (terrein in gebruik door bedrijven)
1.803
503
2.717
5.024
2
extra vraag in de periode 2008-2013 (realisatie)
174
-55
79
198
3a
extra vraag bij gemiddeld herstel 2014-2025
332
58
324
713
3b
extra vraag bij versneld herstel 2014-2025
363
65
373
801
3c
extra vraag bij vertraagd herstel 2014-2025
182
17
111
311
Bron: Panteia, mede op basis van IBIS en LISA/BIRO
C11127
37
D e v ra a g pe r s ect o r na a r b ed r i jv ent e r re i ne n De extra vraag is afhankelijk van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en het niveau van het terreinquotiënt van de sector in een bepaald jaar en de locatievoorkeur. Omdat de toekomst onzeker is, is de werkgelegenheidsontwikkeling afhankelijk van het economische scenario dat dan van toepassing is. De uitkomsten voor het versnelde en het vertraagde groeiscenario geven in feite de bandbreedte weer. De resultaten zijn vooral indicatief. Er is verondersteld dat het terreinquotiënt niet afhankelijk is van het groeiscenario. Verder is verondersteld dat de locatievoorkeur niet verandert. In de periode 2008-2013 nam de vraag naar bedrijventerreinen af in de industrie, de bouw en overheid, onderwijs en landbouw. De vraag nam toe bij handel en transport, zakelijke dienstverlening, zorg en overige dienstverlening. Voor de periode 2014-2025 wordt in het geval van gemiddeld herstel en versneld herstel alleen voor de landbouw nog een kleine daling van de vraag voorzien. Bij alle andere sectoren neemt de vraag toe, het meest in handel en transport, zakelijke diensten en bouwnijverheid. In het scenario van vertraagd herstel is ook bij de industrie en overheid en onderwijs sprake van een afname van de vraag. In figuur 25 wordt de situatie geschetst voor de periode 2014-2025 bij de drie scenario’s. Voor het versneld en vertraagd scenario (de bandbreedte) zijn de waarden van de extra vraag voor de belangrijkste sectoren aangegeven. De streep in de balkjes geeft de omvang van de extra vraag bij gemiddeld herstel weer. Met name bij de industrie en bij handel en vervoer zijn de bandbreedtes tussen de scenario’s van versneld en vertraagd herstel groot. Bij de industrie neemt de vraag bij een versneld hersteld toe met 95 hectare, terwijl deze bij een vertraagd herstel juist afneemt met 89 hectare. Bij handel en vervoer ligt de extra vraag tussen de 284 en de 442 hectare. figuur 25
Ontwikkeling extra vraag per sector naar bedrijventerreinen Overijssel in 2014-2025 in ha
2014-2025 -200 industrie
-100
0
100
200
400
500
96
-89
bouwnijverheid
107
45
284
handel en logistiek
68
zakelijke diensten
overige sectoren
300
3
442
128
27
Bron: Panteia, mede op basis van IBIS en LISA/BIRO
D e v ra a g na a r b ed r i jv en te r r e in en do o r de t op se c to re n Voor heel Overijssel is zijn er ook gegevens over de werkgelegenheid van topsectoren op bedrijventerreinen. 15 In 2013 was naar schatting 47% van het totale areaal uitgegeven bedrijventerrein in gebruik door de topsectoren. Dit komt neer op 2.36 0 hectare. Het ruimtegebruik per werkende (320 m 2 ) is bij de topsectoren daarbij wat hoger dan voor het gemiddelde van de bedrijventerreinen (272 m 2 ). In het geval van
15
38
Helaas ontbreken gegevens over topsectoren op bedrijventerreinen op het niveau van de COROP-regio’s.
C11127
het gemiddelde groeiscenario zal het totale areaal uitgegeven bedrijventerrein in 2025 zijn toegenomen tot 2.646 hectare bij een ruimtegebruik per werkende van 367 m 2. Dit impliceert een extra vraag van 265 hectare. Het aandeel van het areaal bedrijventerrein in gebruik door de topsectoren neemt hierbij iets af tot 46%. De grootste extra vraag is afkomstig van HTSM (162 ha) en logistiek (59 ha). Bij het scenario van versneld herstel is de extra vraag iets hoger: 305 hectare. Het aandeel areaal in gebruik door de topsectoren is ook hier 46%. De grootste extra vraag is wederom (167 ha) afkomstig van HTSM (162 ha) en logistiek (62 ha). Als sprake is van het scenario van vertraagd herstel is de extra vraag slechts 40 hectare. Het aandeel van het areaal in gebruik door de topsectoren neemt hierbij af tot 45%. Alleen bij HTSM, Logistiek en Life sciences neemt de vraag nog toe. Bij de overige topsectoren neemt de vraag in vergelijking met 2013 af. tabel 5 geeft een beeld van de vraag van de topsectoren. tabel 5
Areaal bedrijventerrein in gebruik door de topsectoren in 2013 en extra vraag tot 2025 (in ha) omvang
Topsector
extra vraag tot 2025
2013
gemiddeld herstel
versneld herstel
vertraagd herstel
HTSM
830
162
167
62
Agro en food
432
25
31
-10
Chemie
422
8
11
-37
Logistiek
355
59
62
28
Energie
250
4
5
-22
70
27
28
19
2.360
286
305
40
Life sciences Totaal topsectoren Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO en IBIS
3.4
Drie scenario’s voor Noord-Overijssel tot 2025 D e t ota l e vra a g na a r bed r i j ve nt er r e in en In de periode 2008-2013 nam de vraag naar bedrijventerreinen in Noord-Overijssel toe met 174 hectare. Op basis van de prognose van de werkgelegenheid bij gemiddeld herstel en het niveau en de trendmatige ontwikkeling van de terreinquotiënten komt de extra vraag voor Noord-Overijssel voor de periode 2014-2025 uit op 332 hectare. Bij versneld herstel is de extra vraag iets groter, namelijk 363 hectare en bij vertraagd herstel beduidend lager, 182 hectare. D e v ra a g pe r s ect o r na a r b ed r i jv ent e r re i ne n In
C11127
39
figuur 26 wordt een beeld geschetst van de vraag naar bedrijventerrein per sector in Noord-Overijssel. De blokjes geven de bandbreedte aan tussen het scenario van vertraagd herstel en versneld herstel. De streep in het blokje de extra vraag bij gemiddeld herstel. De grootste vraag komt van handel en vervoer, gevolgd door de bouwnijverheid. Bij de industrie is de extra vraag negatief bij vertraagd herstel, maar positief bij gemiddeld herstel en versneld herstel.
40
C11127
figuur 26
Ontwikkeling extra vraag per sector naar bedrijventerreinen Noord-Overijssel in 2008-2013 in ha
-50,0 industrie
0,0
50,0
100,0
150,0
200,0
44
-21
25
bouwnijverheid
49
152
handel en logistiek
22
zakelijke diensten
3
overige sectoren
250,0
198
41
12
Bron: Panteia, op basis van IBIS en LISA/BIRO
3.5
Drie scenario’s Zuidwest-Overijssel tot 2025 D e t ota l e vra a g na a r bed r i j ve nt er r e in en In de periode 2008-2013 nam de vraag naar bedrijventerreinen in Zuidwest-Overijssel af met 55 hectare. 16 Op basis van de prognose van de werkgelegenheid bij gemiddeld herstel en het niveau en de trendmatige ontwikkeling van de terreinquotiënten komt de extra vraag voor Zuidwest-Overijssel voor de periode 2014-2025 uit op 58 hectare. Bij versneld herstel is de extra vraag iets groter, namelijk 65 hectare en bij vertraagd herstel beduidend lager, 17 hectare. D e v ra a g pe r s ect o r na a r b ed r i jv ent e r re i ne n In figuur 27 wordt een beeld geschetst van de vraag naar bedrijventerrein per sector in Zuidwest-Overijssel. De blokjes geven de bandbreedte aan tussen het scenario van vertraagd herstel en versneld herstel. De streep in het blokje de extra vraag bij gemiddeld herstel. De grootste vraag komt van handel en vervoer, gevolgd door de zakelijke diensten. Bij de industrie is de extra vraag negatief bij vertraagd herstel, maar licht positief bij gemiddeld herstel en versneld herstel. figuur 27
Ontwikkeling extra vraag per sector naar bedrijventerreinen Zuidwest-Overijssel in 2008-2013 in ha
-20,0
industrie
-10,0
0,0
10,0
-12
30,0
40,0
3
8
3
bouwnijverheid
19
handel en logistiek
12
zakelijke diensten
overige sectoren
20,0
-5
31
22
1
Bron: Panteia, op basis van IBIS en LISA/BIRO 16
Van jaar-op-jaar is volgens IBIS wel steeds grond uitgegeven. Het betreft hier een saldo: weer ingenomen grond is in mindering gebracht. De achtergrond van de per saldo afname is niet geheel duidelijk.
C11127
41
3.6
Drie scenario’s Twente tot 2025 D e t ota l e vra a g na a r bed r i j ve nt er r e in en In de periode 2008-2013 nam de vraag naar bedrijventerreinen in Twente toe met 79 hectare. Op basis van de prognose van de werkgelegenheid bij gemiddeld herstel en het niveau en de trendmatige ontwikkeling van de terreinquotiënten komt de extra vraag voor Twente in de periode 2014-2025 uit op 324 hectare. Bij versneld herstel is de extra vraag iets groter, namelijk 373 hectare en bij vertraagd herstel duidelijk lager, 111 hectare. D e v ra a g pe r s ect o r na a r b ed r i jv ent e r re i ne n In figuur 28
wordt een beeld geschetst van de vraag naar bedrijventerrein per sector
in Twente. De blokjes geven de bandbreedte aan tussen het scenario van vertraagd herstel en versneld herstel. De streep in het blokje de extra vraag bij gemiddeld herstel. De grootste vraag komt van handel en vervoer, gevolgd door de zakelijke diensten. Bij de industrie is de extra vraag negatief bij vertraagd herstel, maar licht positief bij gemiddeld herstel en versneld herstel. In deze sector is de bandbreedte ook het grootst. figuur 28
Ontwikkeling extra vraag per sector naar bedrijventerreinen Twente in 2008-2013 in ha -100,0
industrie
-50,0
0,0
50,0
-57
100,0
200,0
250,0
49
17
bouwnijverheid
49
112
handel en logistiek
34
zakelijke diensten
overige sectoren
150,0
4
194
65
15
Bron: Panteia, op basis van IBIS en LISA/BIRO
3.7
Goederenoverslag De mainports werken in toenemende mate samen met inland ports in het achterland om de groeiende intercontinentale goederenstromen snel, efficiënt en op duurzame wijze te verwerken. Schaalvergroting aan de zeezijde (bijv. 2e Maasvlakte) gaat gepaard met verschuiving van afhandeling, overslag en bewerking van de goederen stromen naar de inland ports. Dit biedt voor de Overijssels logistieke regio’s Zwolle Kampen-Meppel, Twente en Deventer/Stedendriehoek kansen op het realiseren van toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de logistiek. Congestie en ruimte problemen die zich in de dichtbevolkte omgeving van de mainports voordoen, worden door de verschuiving naar het achterland vermeden. Een kansrijke ontwikkeling is de sterke groei die wordt voorzien in de goederenstromen in oostelijke richting en zuid oostelijke richting (Hannover-Berlijn-Polen-Oost-Europa) tussen 2010 en 2030. De goederenoverslag over land en water in Overijssel wordt sterk beïnvloed door de ze grote fysieke goederenstromen. Ook de internationale ontwikkelingen zoals de investering in de TEN-T corridors, met name de oostelijke corridor North Sea – Baltic hebben een invloed. Tijdens de studie Quick Scan Bottlenecks Internationale Corridors
42
C11127
is een inventarisatie gemaakt van de voor Nederlandse zeehavens belangrijke regio’s buiten Nederland. Voor de prognose van de goederenoverslag is onder andere gebruik gemaakt van het NEAC transportmodel van Panteia. Op basis van de nu beschikbare gegevens is geen onderscheid te maken tussen bulkgoederen en containers. 17 Voor heel Overijssel zijn laden en lossen redelijk in even wicht. In 2014 werd er in Overijssel in totaal 41,6 miljoen ton geladen en 42,4 miljoen ton gelost. In 2025 zijn deze aantallen gegroeid tot 47,4 miljoen ton, resp. 48,6 miljoen ton. Bij de geloste en geladen goederen in Overijssel hebben het stukgoed het grootste aandeel, gevolgd door droge bulk. 18 Onderstaande figuur geeft hiervan een beeld. figuur 29
Laden en lossen in Overijssel naar verschijningsvorm in 2010
4%
33%
laden
4% 41% containers stukgoed
lossen
natte bulk
4%
droge bulk 4%
50% 58%
Bron: Panteia en TNO (2012)
De groei in de goederenoverslag leidt niet automatisch tot een extra vraag naar bedrijfsruimte. Dit wel in het geval van nieuwe containeroverslagpunten. Dit is nu niet bekend. In de volgende figuren worden de goederenstromen voor 2014 en prognose 2025 per vervoerswijze gepresenteerd voor de drie COROP-regio’s van Overijssel: NoordOverijssel,
Zuidwest-Overijssel
en
Twente.
Over
het
algemeen
geldt
dat
het
wegvervoer het grootste aandeel heeft, gevolgd door de binnenvaart en een klein aandeel spoorvervoer. Hierbij is op te merken dat een kleine mode-shift zichtbaar is van wegvervoer naar binnenvaart en ook naar spoorvervoer, waarbij het aandeel groeit van 0,8% naar 0,9%.
17
Bij het laad- en losgewicht is het gewicht van de containers zelf meegenomen. Deze cijfers hebben betrekking op 2010. Zie hiervoor: Gier, M. de, J. Harmsen, T. Groen (2012), Goederenstromen Overijssel; Panteia en TNO. 18
C11127
43
figuur 30 Verdeling naar vervoerd volume in provincie Overijssel per vervoersmodaliteit
2014
2025
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
Voor het totaal wegvervoer is Noord-Overijssel het belangrijkste COROP gebied. Als er strikt wordt gekeken naar de internationale stromen is Twente de belangrijkste. Dit geldt voor zowel voor de uitgaande als voor de inkomende stromen voor Overijssel. figuur 31 Weggoederenvervoer, geladen in Overijssel naar COROP -regio
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
figuur 32 Weggoederenvervoer, gelost in Overijssel naar COROP -regio
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
44
C11127
Voor spoorgoederenvervoer is Twente is verreweg de meest belangrijke COROP-regio met 96% van het totaal volume. Vooralsnog is geen tonnage waargenomen voor vervoer binnen Overijssel. Dit lijkt het resultaat te zijn van de relatief korte afstanden binnen de provincie, waardoor spoorvervoer minder aantrekkelijk is. Verder is er een onbalans waar te nemen in het spoorvervoer naar richting. De inkomende stromen zijn bijna twee keer zo groot als uitgaande stromen. figuur 33 Spoorgoederenvervoer, geladen in Overijssel naar COROP -regio
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
figuur 34 Spoorgoederenvervoer, gelost in Overijssel naar COROP -regio
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
Tenslotte is voor de binnenvaart te zien dat Twente het belangrijkste COROP gebied betreft, alhoewel minder extreem dan in het geval van spoorvervoer. Net als bij het spoorvervoer is een onbalans naar richting: de inkomende stromen zijn ook bij de binnenvaart bijna twee keer zo groot als de uitgaande stromen.
C11127
45
figuur 35 Binnenvaart, geladen in Overijssel naar COROP-regio
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
figuur 36 Binnenvaart, gelost in Overijssel naar COROP-regio
Bron: Panteia, mede op basis op basis van CBS
46
C11127
4 4.1
Confrontatie vraag en aanbod Inleiding Beleidsmatig is van belang of er in 2025 voldoende bedrijventerrein beschikbaar is. In dit hoofdstuk wordt de vraag geplaatst tegen het aanbod. Kwantitatief gaat het hierbij om het areaal bedrijventerrein dat momenteel direct beschikbaar is, het areaal dat niet terstond beschikbaar is en de mogelijkheden tot inbreiding. Dit is echter een rekentechnische uitvoering. Er is hierbij geen rekening gehouden met leegstand. Hierover ontbreken de gegevens. Daarnaast zal in de praktijk ook naar kwalitatieve aspecten moeten worden gekeken. Deze kunnen ondanks voldoende hectare toch voor een mismatch zorgen. Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan de SERladder en herstructurering. K wa l ita t ie v e a s p ec te n In de praktijk kan het zijn dat voldoende hectare bedrijventerrein beschikbaar is, maar dat vraag en aanbod toch niet bij elkaar komen door een mismatch.
De locatievoorkeur speelt een rol bij de vraag. Deze hangt samen met ligging, bereikbaarheid, kwaliteit en samenstelling op terreinen en de aanwezigheid van overslag in de nabijheid van het betreffende bedrijventerrein. Ook de grondprijs is van belang.
Vrijkomende terreinen door herstructurering of leegstand zijn niet automatisch geschikt voor andere sectoren (kwalitatieve mismatch).
Veelal willen bedrijven graag uitbreiden op het terrein waar ze gevestigd zijn. Echter, uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande vestigingen zijn niet automatisch ter plekke voorhanden.
Sommige (industriële) activiteiten zijn zwaar belastend. Deze milieubelastende activiteiten zijn niet overal toegestaan. Deze bedrijven worden verwezen naar daartoe geëigende bedrijventerreinen. Deze zijn beperkt beschikbaar. Veel gemeenten hebben ook liever geen milieubelastende activiteiten binnen hun grenzen.
Sommige activiteiten zijn watergebonden. Ze moeten aan het water zijn gelegen. Natte (kadegebonden) terreinen zijn niet zondermeer uitwisselbaar met droge terreinen.
Sommige bedrijven met hoogwaardige activiteiten willen graag bij elkaar zitten (‘Sillicon Valley’), of in de nabijheid van een universiteit of kennisinstelling. Hier is niet altijd plaats.
L a dd e r va n ve rs t ed e l i jk i n g In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Het is een nieuwe toetssteen in de ruimtelijke ordening. Deze ladder staat bekend onder de naam ‘SER-ladder’ en moet voor een goede ruimtelijke ordening zorgen in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet betekent dit, dat gemeenteraden bij de vaststelling van en bestemmingsplan steeds een aantal stappen moeten doorlopen voordat zij stedelijke ontwikkelingen - zoals woningbouw, detailhandel en uitbreiding bedrijventerrein- mogelijk kunnen maken door vaststelling van een bestemmingsplan. De afwegingsprocedure heeft tot doel te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verrommeling. Verder wordt "inbreiding voor uitbreiding" gesteld, waarmee onnodige verstedelijking wordt voorkomen. Meervoudig ruimtegebruik en
C11127
47
intensivering moeten leiden tot zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Punt van aandacht is dat vraag en aanbod moeten matchen. Dit is niet automatisch het geval. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De Toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet aan de volgende voorwaarden voldoen: a.
Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b.
Indien uit de beschrijving, bedoeld onder a, blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie, inbreiding of anderszins;
c.
Indien uit de beschrijving, bedoeld onder b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Schematisch ziet de ladder er als volgt uit:
Bron: Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking , Ministerie van IenM
M i l i eu zo ne s Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze milieuzonering dient twee doelen: 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen; 2. het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
48
C11127
De bedrijventerreinen kunnen ingedeeld worden naar een zestal milieuzones, waarbij de categorieën 1 en 2 kunnen worden aangemerkt als licht, 3 en 4 als middelzwaar en 5 en 6 als zwaar. Van een deel, m.n. in Twente, is de categorie in IBIS onbekend. figuur 37
Milieuzonering in Overijssel, 2013
Overijssel
14%
Twente
10%
Zuidwest-Overijssel
11%
Noord-Overijssel
72%
74%
5%
8%
11%
86%
20%
0%
7%
Licht (1-2)
40%
36
10% 4% 137
60%
Middel (3-4)
195
3%
66%
20%
368
80%
Zwaar (5-6)
100%
120%
Onbekend
Bron: Panteia op basis van IBIS
K a v e lg ro ot te De gemiddelde kavelgrootte van een vestiging op een bedrijventerrein in Overijssel was in 2012 bijna 4.400 m 2 bij een gemiddelde bedrijfsgrootte van 16 personen per vestiging. De verschillen per bedrijventerrein zijn aanzienlijk. Circa 60% van de bedrijventerreinen zit met de gemiddelde kavelgrootte in de range 2.000 - <8.000 m 2, terwijl de kavels bij een kwart gemiddeld minimaal 8.000 m 2 is. Bij 15% is de gemiddelde kavelgrootte minder dan 2.000 m 2 . Als we naar de COROP-regio’s kijken, dan is een gemiddelde kavel het grootst in Noord-Overijssel en het kleinst in Zuidwest-Overijssel. Naar grootteklasse valt op dat Noord-Overijssel relatief weinig bedrijventerreinen heeft met gemiddeld kleine kavels (gemiddelde < 2.000 m 2), terwijl de grootteklasse 4.000 - <8.000 m 2 is oververtegenwoordigd. Zuidwest-Overijssel heeft minder bedrijventerreinen met gemiddeld kleine kavels en ook weinig kavels in de range 4.000 - <8.000 m 2, maar weer wel veel bedrijventerreinen met kavels van gemiddeld 2.000 - <4.000 m2 en gemiddeld grote kavels (gemiddeld ≥ 32.000 m 2). Twente heeft veel bedrijventerreinen met gemiddeld kleine kavels en weinig met gemiddeld grote kavels. In tabel 6 zijn de bedrijventerreinen verdeeld naar gemiddelde kavelgrootte. Bedrijventerreinen verdeeld naar gemiddelde kavelgrootte (m 2)
tabel 6
gemiddelde kavelgrootte
Overijssel
2
Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
<2.000 m
15%
11%
12%
18%
2.000 - <4.000 m2
33%
27%
45%
34%
4000 - < 8000 m
28%
34%
9%
28%
8.000 - < 32.000 m2
19%
22%
21%
17%
2
2
≥ 32.000 m Totaal
totaal aantal bedrijventerreinen gemiddelde kavelgrootte (m2)
5%
6%
12%
3%
100%
100%
100%
100%
332
125
33
174
4.384
5.042
3.780
4.136
Bron: Panteia, op basis van IBIS en LISA/BIRO
C11127
49
Naast de verdeling naar grootteklasse is tevens gekeken naar de gemiddelde kavelgrootte verdeeld naar leeftijd van de bedrijventerreinen. De gemiddelde leeftijd van een bedrijventerrein is in Overijssel 21 jaar (in 2012). In Twente zijn de bedrijventerreinen gemiddeld iets ouder (23 jaar) en in Noord-Overijssel iets jonger (16 jaar). Zuidwest-Overijssel zit op het gemiddelde van de provincie. Wordt gekeken naar de gemiddelde kavelgrootte en de leeftijd van de bedrijven terreinen, dan is er geen verband. figuur 38
Kavelgrootte naar leeftijd bedrijventerreinen (in m2)
12.000
10.000
kavelgrootte in m 2
8.000
6.000
4.000
2.000
0 Overijssel
Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
ouder dan 1990
tussen 1990 en 1995
tussen 1995 en 2000
tussen 2000 en 2005
2005 en ouder
Totaal
Twente
Bron: Panteia op basis van IBIS en LISA/BIRO
V e r ou de r d e be d r ij ve nt er r e in en en he rs t ruc tu rer i n g In 2014 waren er volgens opgaven van de gemeenten 85 bedrijventerreinen aan gemerkt als verouderd. Deze hadden een gezamenlijke netto oppervlakte van 2.990 ha (bruto 3.816 ha). Voor 55 verouderde bedrijventerreinen is een herstructureringsplan opgesteld; voor 30 nog niet. In het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 (2009) van de provincie Overijssel werden 49 bedrijventerreinen aangemerkt voor herstructurering. Deze terreinen besloegen een netto oppervlakte van 1291 ha. Vanaf 2007 waren er al 9 herstructureringstrajecten in gang gezet. Deze terreinen besloegen een oppervlakte van 498 hectare. Het areaal verouderde bedrijventerrein is derhalve sinds 2009 toegenomen. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat de invulling van ‘verouderd’ sinds 2009 veranderd is: in 2009 betrof veroudering technische veroudering, maar nu naast technische ook economische veroudering. T yp e he rs t ruc tu re r in g Er zijn vijf typen van herstructurering: A Facelift B Revitalisering C Zware revitalisering D Herprofilering
50
C11127
E Transformatie De kenmerken van de verschillende typen van herstructurering zijn weergegeven in onderstaande matrix A Facelift Ingreep in openbare ruimte / gebouwen
B Revitalisering C Zware revitalisering
x
D Herprofilering E Transformatie
x
x
x
x
Ingreep in infrastructuur
x
x
x
x
Ingreep in private ruimte
x
x
x
x
x
x
x
Bodemsanering, sloop van opstallen etc. Functieverandering (wel werkfunctie)
x
Functieverandering (echt andere functies)
x
(deel) bedrijven onttrokken aan voorraad
x
Bron: ontleend aan IBIS
In Noord-Overijssel ligt de nadruk op een facelift van het terrein, terwijl in Zuidwest Overijssel en Twente de nadruk ligt op herprofilering. Het soort herstructurering is weergegeven in figuur 39. figuur 39
Soort herstructurering per deelregio
Overijssel
32%
Twente
27%
24%
28%
4%
6%
35%
40%
2% 55
2% 33
A Facelift
B Revitalisering C Zware revitalisering
Zuidwest-Overijssel 0%
25%
2
75%
D H erprofilering onbekend
Noord-Overijssel
48%
0%
20%
26%
40%
60%
23%
80%
3% 20
100%
Bron: Panteia op basis van IBIS
F a se wa a r in d e he r st ruc tu r er i ng z i ch b ev in dt Van de 85 bedrijventerreinen die in 2014 als verouderd zijn aangemerkt, bevindt 33% zich in de uitvoeringsfase. Ongeveer 15% zit nog in de planfase, waarin de knelpunten zijn benoemd met daarbij de oplossingsrichtingen. Van 35% van de verouderde bedrijventerreinen is nog geen plan van aanpak beschikbaar. Zoals figuur 39 laat zien, zijn de verschillen tussen de COROP-regio’s groot. Vooral in Twente zitten volgens IBIS veel herstructureringsterreinen nog in de planfase. In Noord-Overijssel zitten veel terreinen in de uitvoeringsfase. In Zuidwest-Overijssel ontbreekt relatief vaak nog een aanpak. In figuur 39 wordt de verdeling naar de fase van herstructurering weergegeven.
C11127
51
figuur 40
Fase van herstructurering 2014, aandelen in procenten
Overijssel
15%
2% 6% 6% 2%
33%
35%
85
A plan v an aanpak/startnotitie
B masterplan
Twente
4% 8% 2% 8%
26%
18%
34%
50
C revitaliserings-/projectplan aanwezig
D financieringsfase met accodering
Zuidwest-Overijssel
25%
25%
4
50%
E voorbereidingsfase uitvoering
F uitvoeringsfase
Noord-Overijssel 3% 3%
0%
58%
20%
40%
35%
60%
80%
31 aanpak ontbreekt
100%
Bron: Panteia op basis van IBIS
4.2
Confrontatie vraag en aanbod in Overijssel Bij de confrontatie van vraag en aanbod wordt de vraag (volgens drie scenario’s) die in het vorige hoofdstuk aan de orde kwam, geplaatst tegen de ruimtewinst die met herstructurering is te behalen, het aanbod dat direct beschikbaar is en het aanbod dat nog niet bouwrijp is. Benadrukt moet worden dat het hier om een technische confrontatie gaat. Door een kwalitatieve mismatch (zie paragraaf 4.1) kan de feitelijke situatie een andere zijn. Dit zal gezamenlijk met de gemeenten moeten worden bekeken. Op basis van de beschikbare IBIS-data is er geen zicht op de omvang van de leegstand. Deze is echter wel van belang bij de confrontatie tussen vraag en aanbod. A a n na m e ru i mt ew in st do o r in b re i d in g Een van de doelstellingen van herstructurering is het efficiënter benutten van de ruimte. Dit is mogelijk door aanpassing van de infrastructuur, slimme herverkaveling/opknippen van terreinen, sloop oude gebouwen, waardoor nieuwe bouwkavels ontstaan. Daarnaast kan er door intensivering van de bouwhoogtes, de aanpassing van de bebouwingsgrenzen/oppervlakten, het stimuleren van meerlaagsbouwen eveneens ruimtewinst worden geboekt. Inbreiding ontstaat echter niet vanzelf: herstructurering vergt investeringen. Hierbij moet bedacht worden dat Inbreiding niet zondermeer evenredig toepasbaar is op elke activiteit en elk type bedrijventerrein. In het kader van het ‘Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015’ is netto 1291 ha te herstructureren bedrijventerrein aangemerkt. De gemeenten hebben daarbij indicatief aangegeven dat door een gerichte aanpak van de herstructurering van bestaande terreinen een ruimtewinst kan worden geboekt die ligt tussen de 200 en 270 hectare netto. 19 De door gemeenten aangegeven ruimtewinst komt neer op ca. 15-20% van het netto areaal. Als dit percentage is bij de berekening van het aanbod in 2025 wordt aangehouden, komt dit op basis van de totale oppervlakte van de te herstructureren bedrijventerreinen (situatie 2013) neer op een gemiddelde omvang
19
Zie hiervoor het Provinciaal Herstructureringsprogramma Overijssel; Vertaling van het ‘Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid’ conform ‘Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020’, afgesloten tussen Rijk/IPO/VNG.
52
C11127
van 245 ha met een bandbreedte van 210-280 ha. Bij Noord-Overijssel gaat het gemiddeld om 108 ha, voor Zuidwest-Overijssel om 21 ha en voor Twente om 116 ha. K wa n t ita t ie ve ma tch t us s en ex t ra v ra a g en d i re c t be sch ik ba a r a a nb od In 2013 was direct beschikbaar aan bedrijventerreinen, dat wil zeggen bouwrijp, een oppervlakte van in totaal 493 hectare. Uitgaande van het scenario van gemiddeld herstel is het aanbod dat direct beschikbaar is onvoldoende om in de vraag te voor zien. Er is in deze situatie een tekort van 220 hectare. Als het mogelijk zou zijn de minimale inbreiding bij herstructurering daadwerkelijk te realiseren , ligt de vraag binnen de bandbreedte van inbreiding. Is de inbreiding minimaal dan resteert nog een klein tekort zijn van 10 hectare. Bij de maximale inbreiding van 210 hectare is er een overschot van 64 hectare. Bij het scenario van versneld herstel is het tekort groter. Het is dan opgelopen tot 308 hectare. Ook als de maximale inbreiding erbij wordt betrokken, is er nog steeds een tekort van 28 hectare. Als het scenario van vertraagd herstel zich voordoet, dan is het aanbod dat direct beschikbaar is al ruimschoots voldoende om in de vraag te voorzien. Er is dan bij het huidige direct beschikbare aanbod al een overschot van 182 hectare. K wa n t ita t ie ve ma tch me t i na c htn em i ng n i et -d ir e ct b es ch ik ba a r a a n b od Naast het aanbod van 493 direct beschikbaar aanbod is er nog 561 hectare niet direct beschikbaar aanbod in de pijplijn. Wordt dit deel ook bouwrijp gemaakt, is er bij alle drie de scenario’s sprake van een overschot, ook als geen rekening wordt gehouden met inbreiding. tabel 7 geeft de rekentechnische match tussen vraag en aanbod. tabel 7
Match tussen prognose ruimtevraag een aanbod in 2025 bij gemiddeld, versneld en vertraagd herstel in hectare voor de COROP-regio’s en Overijssel. NoordOverijssel
ZuidwestOverijssel
Twente
Overijssel
1.803
503
2.717
5.024
1
vraag in 2013 (uitgegeven terrein)
2a
extra vraag bij gemiddeld herstel
332
58
324
713
2b
extra vraag bij versneld herstel
363
65
373
801
2c
extra vraag bij vertraagd herstel
182
17
111
311
3
ruimtewinst geherstructureerde terreinen
92 - 124
18 - 24
99 - 133
210 - 280
4a
direct beschikbaar voor uitgifte in 2013
183
13
297
493
4b
niet direct beschikbaar voor uitgifte in 2013
238
76
247
561
5a
direct overschot bij gemiddeld herstel (2a-4a)
-149
-45
-27
-220
5b
direct overschot bij versneld herstel (2a-4b)
-180
-52
-76
-308
5c
direct overschot bij vertraagd herstel (2a-4c)
1
-4
186
182
6a
overschot rekening gemiddeld herstel incl. inbreiding (5a -3)
-57 - -25
-27 - -21
72 - 106
-10 - 60
6b
overschot rekening versneld herstel incl. inbreiding (5a -3)
-88 - -56
-34 - -28
23 - 57
-98 - -28
6c
overschot rekening vertraagd herstel incl. inbreiding (5a -3)
93 - 125
14 - 20
285 -319
392 - 462
7a
totaal overschot bij gemiddeld herstel excl. inbreiding (2a-4a-4b)
89
31
220
341
7b
totaal overschot bij versneld herstel excl. inbreiding(2b-4a-4b)
58
24
171
253
7c
totaal overschot bij vertraagd herstel excl. inbreiding (2c-4a-4b)
239
72
433
743
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO, IBIS en CPB (2002)
C11127
53
4.3
Confrontatie in de COROP-regio’s K wa n t ita t ie ve ma tch t us s en ex t ra v ra a g en d i re c t be sch ik ba a r a a nb od Van 493 hectare direct beschikbaar areaal is 183 hectare gelegen in Noord -Overijssel, 13 hectare in Zuidwest-Overijssel en 297 hectare in Twente. Wordt dit aanbod geplaatst tegenover de vraag bij de drie scenario’s, dan blijkt dat naar verwachting in Noord-Overijssel alleen bij het scenario van vertraagd herstel sprake is van een overschot. Wordt ook rekening gehouden met de mogelijke inbreiding bij de te herstructureren bedrijventerreinen, dan is nog steeds b ij zowel versneld herstel als bij gemiddeld herstel sprake van een tekort. In Zuidwest-Overijssel wordt bij confrontatie van aanbod met direct beschikbaar areaal bij alle drie de scenario’s een tekort verwacht. Rekening houdend met inbreiding is er alleen bij vertraagd herstel volgens deze prognose een overschot. Voor Twente wordt bij de directe confrontatie van het aanbod met het direct beschikbare areaal alleen bij het scenario van vertraagd herstel een overschot verwacht. Wordt ook rekening gehouden met inbreiding, dan is bij alle drie de scenario’s naar verwachting een overschot. K wa n t ita t ie ve ma tch me t i na c htn em i ng n i et -d ir e ct b es ch ik ba a r a a n b od Van de 561 hectare die na het bouwrijp maken beschikbaar is, ligt 238 hectare in Noord-Overijssel, 76 hectare in Zuidwest-Overijssel en 247 hectare in Twente. Bij confrontatie van het totaal beschikbare areaal (direct + niet -direct, exclusief inbreiding) blijkt dat er bij alle scenario’s in alle drie de COROP-regio’s sprake is van een overschot.
54
C11127
5
Conclusies en aanbevelingen De vraag naar bedrijventerrein wordt bepaald door drie kerncomponenten: de locatievoorkeur, de werkgelegenheidsontwikkeling en het terreinquotiënt. Er is daarmee een nauwe relatie tussen economie en ruimte. Locatievoorkeur Vooral bedrijven in de industrie, de bouw en handel en vervoer zijn op bedrijven terreinen te vinden, op grotere afstand gevolgd door de zakelijke diensten. Gemiddeld genomen is in 2013 34% van de werkgelegenheid in Overijssel op bedrijventerreinen te vinden (locatievoorkeur). Ten opzichte van 2007 is het aandeel fractioneel gedaald. Voor de periode 2014-2025 wordt (per sector) uitgegaan van een gelijkblijvende locatievoorkeur. Werkgelegenheid In de periode 2008-2013 nam de werkgelegenheid in Overijssel op bedrijventerreinen af met gemiddeld 0,2% per jaar. De werkgelegenheidsdaling is geconcentreerd in de bouwnijverheid en industrie. In de handel en vervoerssector en de zakelijke diensten nam de werkgelegenheid wel toe. De toekomst is onzeker. Om enig houvast te hebben, wordt uitgegaan van de middellange termijnvisie Roads to recovery van het CPB (2014). De CPB -gaat uit van drie scenario’s: 1. Gemiddeld herstel, 2. Versneld herstel en 3. Vertraagd herstel. In het geval van gemiddeld herstel neemt de werkgelegenheid op bedrijventerreinen toe in Overijssel toe met 0,4% per jaar. Bij versneld herstel is de werkgelegenheidsgroei fractioneel hoger (0,5% per jaar), maar in het geval van vertraagd herstel neemt de werkgelegenheid juist af (0,3% per jaar). Terreinquotiënt Het terreinquotiënt is in de periode 2008-2013 naar schatting toegenomen van 260 m 2 per medewerker tot 272 m 2 . Voor de periode 2014-2025 wordt uitgegaan van een verdere toename tot 301m 2 . De toename verschilt per sector en is het hoogst bij de industrie, gevolgd door handel en vervoer. Voor de toekomst is bij de ontwikkeling van het terreinquotiënt geen onderscheid gemaakt tussen de scenario’s. Vraag naar bedrijventerreinen In de periode 2008-2013 nam de vraag naar bedrijventerreinen per saldo toe met 198 ha. Dit is veel minder dan in 2008 werd gedacht. Vanaf 2009 valt weliswaar op dat , mede door het beleid van de provincie (Omgevingsvisie Overijssel, 2009) de groei van de uitbreiding duidelijk afvlakte ten opzichte van de jaren er voor, maar dat er desalniettemin per saldo toch vooral voor de voorraad is uitgebreid: de netto uitgifte bleef sterk achter bij de uitbreiding van de netto oppervlakte. Ook naar de toekomst kijkend (2014-2025) is de ontwikkeling van de vraag hoogst onzeker. Dit kan worden afgemeten aan de grote bandbreedte die bestaat tussen de vraag naar bedrijventerreinen (scenario van versneld herstel versus vertraagd herstel): de vraag jaar bedrijventerreinen ligt tussen voor de periode 2014 -2025 naar verwachting tussen de 311 ha en de 801 ha. Wordt de vraag rekentechnisch 20 geplaatst tegenover het direct beschikbare aanbod dan is er in Noord -Overijssel bij gemiddeld en versneld herstel een tekort en bij vertraagd herstel een minimaal overschot. In Zuidwest-Overijssel is er dan in alle drie de scenario’s een tekort. In Twente in er net als in Noord-Overijssel bij gemiddeld en versneld herstel een duidelijk tekort en bij vertraagd herstel een ruim overschot. Inbreiding zou al voor 20
Rekentechnisch betekent dat alleen gekeken wordt naar de beschikbare m 2, zonder te kijken naar de kwaliteit, de wensen van de bedrijven en de sectoren.
C11127
55
een belangrijk deel een oplossing zijn voor de tekorten. Rekening houdend met het nog niet-bouwrijpe aanbod, kan in alle drie de scenario’s ruimschoots in de vraag worden voorzien. Op grond van deze becijfering is er dus geen noodzaak om ‘zachte’ plannen verder uit te werken. Prognoses met onzekerheid omgeven Niet alleen over de economische ontwikkeling bestaat naar de toekomst toe onzeker heid. In de praktijk kunnen ook veranderingen in de locatievoorkeur optreden, terwijl ook het ruimtegebruik (het ruimtequotiënt) zich anders kan ontwikkelen dan verondersteld. Beide hebben een duidelijke invloed op de uitkomst. Verder moet rekening worden gehouden met een mogelijke kwalitatieve mismatch. Afwijkende voorkeuren en wensen van de bedrijven en de sectoren waarin ze opereren, en ongeschiktheid van het beschikbare aanbod kunnen er voor zorgen dat vraag en aanbod toch niet aansluiten en er toch extra aanbod nodig is. Ook is de leegstand een punt van aandacht. Op basis van de IBIS-data kan hierover geen uitspraak worden gedaan. A a n da c hts pu nt en e n a a n b ev e l ing en
Gezien de grote onzekerheden rond de toekomst is het zaak continu de vinger aan de pols te houden: adaptief programmeren. Hiervoor is monitoring het geëigende instrument. Zelfs bij een korte tijdshorizon zijn de onzekerheden al groot.
Bovenstaande pleit er verder voor dat de gemeenten de analyse maken wat de aard en omvang van de kwalitatieve mismatch is en samen met de provincie bekijken wat de beste aanpak, c.q. oplossing is. Dit zal vaak per terrein moeten worden bekeken. Hierbij moet ook (meer) worden gelet op duurzaamheid.
Zoals de BLM-analyse van dit onderzoek laat zien, is er een nauwe relatie tussen economie en ruimte. In het gemeentelijke beleid moeten dit derhalve geen gescheiden werelden zijn. Doortrekken van trends is naar de toekomst toe geen optie (meer).
Er is nu te weinig zicht op de leegstand. Deze zou daarom beter in kaart moeten worden gebracht.
Van statische afspraken voor 5 jaar, zoals in de afgelopen 5 jaar, zou het goed zijn te komen tot meer kaderafspraken met ruimte voor maatwerk.
Een goede samenwerking en wederzijds vertrouwen tussen gemeenten en provincie, maar ook tussen buurgemeenten onderling is cruciaal. De provincie moet transparant zijn bij haar beleidsagenda. Indien nodig moet de provincie de regie nemen.
Inbreiding als gevolg van herstructurering moet ook worden aangemerkt als aanbod en moet derhalve worden meegenomen bij de confrontatie. Bij de confrontatie in het voorgaande hoofdstuk zijn hiervoor ook indicatieve berekeningen gemaakt.
Met de herontwikkeling bij herstructurering gaat de nodige tijd overheen. Dit pleit ervoor om in de programmering voor de komende jaren wel rekening te houden met schuifruimte. Er moet voldoende aanbod zijn om in de behoefte te kunnen voorzien, terwijl ondertussen de vrijgevallen ruimte die door inbreiding ontstaat kan worden herontwikkeld.
In toenemende mate is sprake van agrarische leegstand. Deze locaties kunnen een alternatief zijn voor bedrijventerreinen en benutting hiervan heeft gevolgen voor de vraag naar bedrijventerreinen. Deze leegstand, en de mogelijke invulling hiervan, zou bij de gemeentelijke analyses moeten worden meegenomen.
De gemaakte berekeningen zijn beleidsneutraal. Beleidsmatig zou echter ingezet kunnen worden op het terugdringen of juist stimuleren van bepaalde activiteiten. Hiermee is nu geen rekening gehouden.
56
C11127
Bijlagen
C11127
57
Verantwoording methodiek
Bijlage 1
Gebruikte data In dit onderzoek is gebruik gemaakt van meerdere bronnen: 1. LISA/BIRO De aantallen vestigingen in de Overijsselse COROP-regio’s en Nederland in de periode 2007/2013. Dit betreft zowel de standaard sectoren (op basis van de sbi), als de topsectoren. Ook de werkgelegenheid op de bedrijventerreinen is afkomstig van deze bron. 2. CBS De toegevoegde waarde in de Overijsselse COROP-regio’s en Nederland in de periode 2007-2012 in zowel lopende prijzen als constante prijzen (volume). Deze cijfers zijn te vinden op http://statline.cbs.nl/Statweb/ onder Nederland regionaal en thema regionale rekeningen. 3. IBIS De gegevens over de bruto en netto omvang van de bedrijventerreinen, uitgifte, nog direct en niet-direct beschikbare terreinen, de typen, milieu-indicatie, veroudering van de terreinen en (plannen tot) herstructurering. Deze data zijn voor de jaren 2007-2013 te vinden http:/overijssel.databank.nl onder het thema economie; 2014 is te vinden op http://www.bedrijvenlocaties.nl/default.aspx onder resultaten. 21 4. CPB De terreinquotiënten per sector zijn ontleend aan de ‘Bedrijfslocatiemonitor’ van het CPB (2002). Deze zijn wel geactualiseerd (zie hierna). De macro-economische uitgangspunten voor de prognose tot 2025 zijn ontleend aan de lange termijnverkenning ‘Roads to Recovery’ van het CPB (2014). 5. ABF/PRIMOS De bevolkingsprognoses tot en met 2025. 6. Locatus De aantallen en oppervlakte van de grootschalige detailhandel. Het betreft hier warenhuizen, bouwmarkten, autobedrijven en tuincentra.
Gebruikte prognosetechnieken Prognose van toegevoegde waarde en werkgelegenheid Bij de prognoses ligt de nadruk op de toegevoegde waarde (in volume en waarde) en de werkgelegenheid. Panteia/EIM maakt al meer dan 25 jaar landelijke sectorale prognoses van productie en werkgelegenheid. Deze prognoses worden gemaakt binnen het programma MKB en ondernemerschap dat Panteia in opdracht van het Ministerie van EZ uitvoert. Panteia beschikt hiervoor over een eigen economisch sectormodel, PRISMA. Het model beschikt over een versie voor de korte termijn (PRISMA -K), voor de middellange termijn (PRISMA-M) en een aanvullende module voor de regio (PRISMA-R). Met het model worden voor het ministerie van Economische Zaken landelijke sectorprognoses gemaakt, die twee keer per jaar worden geactualiseerd. 22 Dit model wordt ook ingezet voor de het maken van de Arbeidsmarktprognoses UWV, die ook door Panteia worden verzorgd, zowel landelijk als regionaal. Voor de regionale prognoses beschikt Panteia over een aanvullende regionale module. 21
Hiervoor moet wel worden ingelogd. Omdat de prognoses met publiek geld zijn gemaakt, zijn ze voor iedereen vrij toegankelijk. Zie hiervoor de site www.ondernemerschap.nl. 22
58
C11127
Landelijke prognose Startpunt van de prognoses zijn de landelijke sectorprognoses. PRISMA kent gedragsvergelijkingen, maar is primair een verdeelmodel. Een Input -Outputtabel maakt deel uit van het model, zodat consistentie tussen sectoren (via de onderlinge leveringen) en binnen de verbruiksstructuur gegarandeerd is. De cruciale variabelen uit het model zijn de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid. De toegevoegde waarde wordt daarbij gesplitst in een volume- en prijscomponent. De werkgelegenheid wordt becijferd in personen en arbeidsjaren. Het model onderscheidt standaard 20 sectoren. Voor dit onderzoek zijn voor de korte termijn (2013-2015) de meest actuele prognoses als uitgangspunt gebruikt (januari 2015). Aanvullend op de prognoses voor de korte termijn zijn voor dit onderzoek met PRISMA-M prognoses voor de middellange termijn gemaakt (2016-2025) volgens de drie scenario’s van Roads to discovery (CPB, 2014). Deze prognoses zijn met PRISMA-R doorvertaald naar COROPregio’s. Figuur 41
Schematisch overzicht standaard PRISMA-model (20 sectoren)
PRISMA
PRISMA-K
PRISMA-M
PRISMA-R
Korte termijn (1-2 jaar vooruit)
Middellange termijn (3-10 jaar vooruit)
Regionaal niveau (35 regio’s)
Toegevoegde waarde landelijk per sector Werkgelegenheid landelijk per sector
Vertaling toegevoegde waarde en werkgelegenheid naar regio
Bron: Panteia, 2014
Voor dit project zijn op basis van de CPB-studie ‘Roads to recovery’ voor een drietal scenario’s prognoses gemaakt:
Versneld herstel
Gemiddeld herstel
Vertraagd herstel.
Er worden voor dit onderzoek de standaard 19 hoofdsectoren onderscheiden conform de aanvraag. Regionale prognose Uitgangspunt vormen de landelijke prognoses. Binnen de huidige versie van het door Panteia ontwikkelde model PRISMA-regio wordt de regionale ontwikkeling door drie ontwikkelingen bepaald: 1.
De landelijke sectorontwikkeling: Panteia maakt in eerste instantie een prognose op basis van ca. 20 sectoren en aggregeert deze op basis van regionale sectoraandelen tot 19 sectoren. Verschillen in sectorstructuur leiden daarmee direct tot verschillen in regionale (sector)ontwikkelingen.
2.
Bevolkingsgroei is direct van invloed op de regionale ontwikkeling. In regio’s me t een krimpende bevolking hebben de op de regionale consument gerichte sectoren te maken met een achterblijvende tot mogelijk zelfs afnemende afzetmarkt. Dit
C11127
59
geldt in het bijzonder voor de detailhandel en de persoonlijke dienstverlening. Ook de bouwsector wordt er door beïnvloed (nieuwbouw van woningen). Naast de afzetmarkt is er ook een capaciteitsaspect: de omvang van het beschikbare personeel. Bron voor de bevolkingsprognose is de meest recente prognose van CBS en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). 3.
Autonome groei, vooral als gevolg van een verschil in investeringsintensiteit. Verschillen in investeringsintensiteit leiden tot verschillen in capaciteitsontwikkeling. Een andere onderliggend aspect is een verschil in internationale oriëntatie. Het verleden laat zien dat de exportafzet de afgelopen jaren structureel harder groeide dan de binnenlandse afzet.
4.
Een spreader draagt er zorg voor dat de regionale cijfers optellen tot het landelijke totaal.
Bij de regionale prognoses is rekening gehouden met specifieke economische structuren die sterk het stempel drukken op de regionale ontwikkeling , zoals toerisme en de samenstelling van sectoren, zoals de afwezigheid van grote havens en vliegvelden in de transportsector. Ook de aanwezigheid, of juist afwezigheid van enkele (zeer) grote bedrijven die een sterke stempel op de regionale ontwikkeling kunnen drukken is meegewogen. De vertaling van de economische ontwikkeling naar de vraag naar werklocaties Diverse onderzoeken 23 laten een direct verband zien tussen het toekomstig ruimtegebruik van bedrijven en het aantal mensen dat in deze bedrijven zal werken. Dit verband wordt gekenmerkt door het terreinquotiënt, de parameter die per bedrijf stak, per regio en/of per periode aangeeft hoeveel vierkante meter kavelo ppervlakte een werkzame persoon gemiddeld in beslag neemt. Deze methode wordt hier toegepast. Uitgangspunt vormen de sectorale terreinquotiënten voor de regio Noordoost uit de CPB-studie uit 2002 te hanteren. Deze zijn vervolgens geactualiseerd. Op basis van de feitelijke werkgelegenheidsverdeling op bedrijventerreinen kan de theoretische gemiddelde terreincoëfficiënt voor de bedrijven worden vastgesteld. Als tweede stap is op basis van de netto uitgegeven hectaren en de werkgelegenheid op bedrijventerreinen in 2013 de feitelijke gemiddelde terreinquotiënt voor 2013 berekend. Met de verhouding feitelijke terreinquotiënt_2013 ten opzichte van de theoretische terreinquotiënt_2013 zijn als volgende stap de sectorale terreinquotiënten uit 2002 geactualiseerd. Vervolgens is gekeken naar de historische ontwikkeling van de terreinquotiënten 2000-2013. Voor de sectoren industrie en de handel is gerekend met een verhoging van het terreinquotiënt met 1% per jaar en voor handel en vervoer met 0,6% per jaar. Bij de zakelijke diensten en de overheid is als gevolg van het nieuwe werken uitgegaan van een afname van het terreinquotiënt met 0,25% per jaar. Vervolgens zorgt een spreader ervoor dat het gemiddelde terreinquotiënt (per regio) conform de feitelijke uitkomst is. Deze trend is doorgetrokken naar 2025. Bij de prognoseperiode is daarbij uitgegaan van een iets grotere stijging van het terrein quotiënt in verband met een herstel van de productiviteitsontwikkeling , die naar verwachting uitgaat boven de ruimteproductiviteit. Uitgaande van de samenstelling van bedrijventerreinen is vervolgens per scenario een inschatting gemaakt van de extra hectaren die in 2025 nodig zijn, om in de behoefte van bedrijven te voorzien.
23
Zie o.a. Bak, L. (1961), Het industriële terreingebruik in Nederland, een planologische facetstudie; Beckers, P. & J. Schuur (2012, te verschijnen), The long-term relationship between land use and employment on industrial sites in the Netherlands. PBL Working Paper; CPB (1997), Bedrijfslocatiemonitor: een terreinverkenning en CPB (2002), De BLM: Opzet en recente aanpassingen, Den Haag, Centraal Planbureau.
60
C11127
In formule: (1) theor_terreinquot 2013 = ∑(terreinquotiënt i2002 x werkgelegenheid i2013 ) / ha_ingebruik 2013 (2) feit_terreinquotiënt 2013 = ha_ingebruik 2013 / werkgelegenheid 2013 (3) verhouding = (1) / (2) (4) terreinquotiënt 2013 = terreinquotiënt i2002 x verhouding (3) (5) terreinquotiënt 2025 = terreinquotiënt i2013 x trend terreinquotiënt (6) ruimtevraag 2025 = ∑ terreinquotiënt i2025 x werkgelegenheid i2025 waarbij i staat voor de sectoren op bedrijventerreinen en ∑ staat voor de sommatie over de sectoren op bedrijventerreinen
Terreinquotiënten Uitgangspunten vormen de terreinquotiënten van tabel E9 uit de BLM-studie voor Noordoost-Nederland van het CPB (2002). Wel zijn de quotiënten overgezet van sbi’93 naar sbi-2008. Er is uitgegaan van de volgende waarden: Landbouw, bosbouw en visserij
A
623
Winning van delfstoffen
B
191
Industrie
C
257
- voedings- en genotmiddelen
10, 11
191
- chemische basisproducten en aardolie
19, 20.1
315
- overige chemische producten
20.2-20.6, 21
318
- metaalproducten en machines
24.5, 25, 28
210
- elektrotechniek
26, 27
142
- transportmiddelen
29, 30
272
- overige industrie
12-18, 22, 23, 31, 32
344
Productie/Distributie/Handel in elektriciteit, aardgas, stoom en lucht
D
445
Winning/Distributie van water; afval-/afvalwaterbeheer en sanering
E
445
Bouwnijverheid
F
124
Groot- en detailhandel; reparatie van auto’s
G
350
- groothandel
46
346
- detailhandel en autobedrijven
45, 47
357
Vervoer en opslag
H
322
- vervoer over weg, water en lucht
49, 50, 51
275
- dienstverlening vervoer
52, 53
533
Logies-, maaltijd- en drankverstrekking
I
600
Informatie en communicatie
J
152
Financiële instellingen
K
60
Verhuur van en handel in onroerend goed
L
75
Advisering, onderzoek en overige specialistische zakelijke diensten
M
364
Verhuur van roerende goederen en overige zakelijke diensten
N
189
Openbaar bestuur, overheidsdiensten en sociale verzekering
O
226
Onderwijs
P
226
Gezondheids- en welzijnszorg
Q
226
Cultuur, sport en recreatie
R
124
Overige dienstverlening
S
364
Confrontatie van aanbod en vraag Het aanbod bestaat uit de huidige daadwerkelijke uitgifte in hectaren, de nog uitgeefbare ruimte in 2013, de harde plannen rondom (nieuwe) bedrijventerreinen in hectaren die gepland staan tot en met 2025 De gegevens zijn ontleend aan IBIS. Bij
C11127
61
de geplande projecten gaat het om harde plannen. De plannen moeten zich in fase 1 tot en met 4 bevinden. De fasen betreffen: 1. (Vastgesteld en) Onherroepelijk bestemmingsplan: een vastgesteld bestemmingsplan voor een werklocatie dat onherroepelijk is geworden. 2. Vastgesteld bestemmingsplan: is een bestemmingsplan voor een werklocatie dat door de gemeenteraad is vastgesteld waartegen nog beroepsmogelijkheden openstaan of waartegen beroep is ingesteld. 3. Ontwerp bestemmingsplan: is een ontwerp voor een bestemmingplan voor een werklocatie dat door burgemeester en wethouders ter inzage is gelegd. 4. Plan in structuurvisie: werklocatie is opgenomen in een provinciale of gemeentelijke structuurvisie, maar waarvoor nog geen bestemmingsplanprocedure gestart is. Zachte plannen, zoals ruimtelijke plannen (fase 5) zijn niet meegenomen. Tevens is gekeken naar de mogelijke terreinwinst door inbreiding bij herstructurering. Hierbij is uitgegaan van een ervaringscijfer van 10% (bandbreedte 8,5% - 11,5%) van de bruto oppervlakte van herstructureringsterreinen. Dit aanbod wordt geconfronteerd met de prognose van de ruimtevraag in 2025 volgens de drie scenario’s. Hiermee wordt een beeld gekregen van toekomstige overschotten of tekorten aan bedrijventerreinen in 2025. Ruimtevraag per sector Beleidsmatig is het relevant te weten welke sectoren op bedrijventerreinen actief zijn en vanuit welke sectoren de ruimtebehoefte voortkomt. Hiervoor is indicatief een becijfering gemaakt voor 2025 op basis van het scenario gemiddeld herstel. Om de berekening te kunnen maken is de trendmatige aanpassing van de terreinquotiënten en de inbreiding alsnog verdeeld over de sectoren. De verdeling is gemaakt op basis van de gewichten van de sectoren in 2013. Verder is rekening gehouden met de ontwikkeling van het aantal vestigingen. Topsectoren De werkgelegenheid en het aantal vestigingen zijn rechtstreeks ontleend aan LISA/BIRO. De toegevoegde waarde voor 2010 is ontleend aan het CBS. 24 Voor 2013 is een inschatting gemaakt. Hiervoor is gekeken naar de ontwikkeling van het aantal vestigingen en gemiddelde bedrijfsgrootte per onderliggende branche en de toegevoegde waarde per werkzame persoon in 2011-2013. Voor de vertaling naar bedrijventerrein is voor de onderliggende sectoropbouw van de werkgelegenheid gekeken. Per onderliggende sector is de locatievoorkeur gebruikt. Voor het terreinquotiënt is bij de industrie, handel en vervoer een laag dieper gekeken. Prognose overslag Voor de prognose van de goederenoverslag is het NEAC -model van Panteia gebruikt. Het NEAC model is een Europawijd transportmodel dat gebruik maakt van de goederenvervoerdata van 2010 25 en Reference scenario 26 (2030/2050) van EC voor de toekomstscenario. Dit NEAC model is tevens toegepast tijdens enkele TEN -T corridor studies 27 in 2014. Herkomst-bestemmingsinformatie voor Overijssel zijn uit deze modelresultaten gedestilleerd en toegepast op de laatste CBS statistieken om een inzicht te geven van de situatie in 2014 en 2025 voor Overijssel.
24 25 26 27
62
CBS, Economische gegevens topsectoren per provincie, 2010 EC, 7e kader programma ETISplus, http://www.etisplus.eu/default.aspx http://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents/trends_to_2050_update_2013.pdf http://ec.europa.eu/transport/themes/infrastructure/ten-t-guidelines/corridors/corridor-studies_en.htm
C11127
Bijlage 2
Definities economische begrippen Arbeidsproductiviteit De productie, gemeten als toegevoegde waarde, per werkende. Indien beschikbaar, wordt het aantal werkenden uitgedrukt in fte’s of uren. Bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit wordt gekeken naar de volumeontwikkeling van de toegevoegde waarde. Arbeidsjaar Arbeidsjaren is een rekeneenheid waarmee het aantal banen wordt omgerekend in voltijdbanen. Een arbeidsjaar komt overeen met de gemiddelde contractuele arbeidsduur van een voltijdwerknemer, of de gemiddelde werktijd van een zelfstandige in een sector op jaarbasis. De omrekening per sector vindt plaats door het aantal banen te vermenigvuldigen met de verhouding van de gemiddelde arbeidsduur van alle banen (in diezelfde sector) en de gemiddelde arbeidsduur (in de betreffende sector) die behoort bij voltijdbanen. Voor uitzendkrachten wordt bij uitgegaan van de gemiddelde arbeidsduur van alle voltijdbanen in de economie. Bij zelfstandigen en meewerkende gezinsleden wordt voor de gemiddelde arbeidsduur van een voltijdbaan uitgegaan van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de zelfstandigen en meewerkende gezinsleden die 37 uur of meer per week werken. De arbeidsjaren worden ook wel aangeduid als fte’s. Arbeidsmarktregio De arbeidsmarktregio’s (35) voor het arbeidsmarktbeleid die vanaf 1 -1-2013 door gemeenten en UWV worden gehanteerd. Arbeidsvolume Werkgelegenheid gemeten in arbeidsjaren. Bedrijventerrein (werklocatie) Een werklocatie binnen of buiten de bebouwde kom van een stad of dorp dat in eerste instantie bedoeld is voor de vestiging van commerciële bedrijven. Binnen IBIS worden een drietal typen onderscheiden: 1. Zeehaventerrein: een werklocatie van minimaal 1 ha bruto waarvan een deel van de kavels een laad- en/of loskade heeft en langs diep vaarwater ligt dat toegankelijk is voor grote zeeschepen. 2. Bedrijventerrein: een werklocatie van minimaal 1 ha bruto bestemd en geschikt voor gebruik door handel, nijverheid en industrie. Op deze terreinen kan ook enige commerciële en niet-commerciële dienstverlening (zoals kantoorgebouwen, detailhandel) aanwezig zijn, maar deze hebben samen een minderheidsaandeel in de terreinoppervlakte. Hiertoe behoren niet een zeehaventerrein, een economische zone, een kantorenlocatie, een terrein voor grondstoffenwinning, een terrein voor olie- en gaswinning, een terrein voor waterwinning, een terrein voor agrarische doeleinden en een terrein voor afvalstort. 3. Economische zone: een werklocatie van minimaal 1 ha bruto bestemt en geschikt voor commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Op deze terreinen kan ook enige handel, nijverheid en industrie aanwezig zijn, maar deze hebben samen een duidelijk minderheidsaandeel in de terreinoppervlakte. Onder economische zones vallen terreinen met een van de volgende (of combinaties van) functies zoals retail, zoals meubelboulevards, onderwijslocaties, zorglocaties en agribusinesscomplexen. Hierbij worden onderscheiden:
C11127
63
Bruto oppervlakte: De totale oppervlakte van de werklocatie met bedrijfsbestemming, inclusief infrastructuur en groen (open ruimte).
Netto oppervlakte: De som van alle uitgeefbare kavels in hectares, zowel nietuitgegeven als uitgegeven kavels.
Reeds uitgegeven oppervlak: De oppervlakte van de werklocaties (in netto ha) die uitgegeven is aan de (toekomstige) gebruikers van het terrein.
Nog uitgeefbaar: nog beschikbaar aantal hectaren dat uitgegeven kan worden. Deze kan direct beschikbaar zijn (kan direct in gebruik worden genomen), of niet direct beschikbaar (harde plannen: in ontwerp met minimaal planfase 1 tot en met 4, of in uitvoering 28)
Beroepsbevolking (ILO definitie) 29 Volgens deze definitie worden tot de beroepsbevolking gerekend:
alle personen die werken, of personen die werk hebben aanvaard waardoor ze minstens één uur per week aan werken,
personen die te kennen hebben gegeven te willen werken, daarvoor beschik baar zijn en activiteiten ontplooien om werk te vinden (al dan niet bij UWV ingeschreven als werkzoekende).
Personen van de beroepsbevolking die minstens één uur per week werken, worden tot de werkzame beroepsbevolking gerekend. Personen van de beroepsbevolking die niet werken tot de werkloze beroepsbevolking. Als leeftijdscriterium voor de beroeps bevolking geldt de leeftijdsgroep 15 t/m 70 jaar, dit mede in verband met het oplopen van de AOW-leeftijd tot 67 jaar in 2013 en een mogelijk verdere verhoging ná 2023. Bruto binnenlands product (BBP) Het bruto binnenlands product is de toegevoegde waarde (basisprijzen) van alle goederen en diensten die in het binnenland zijn geproduceerd. De prognoses zijn gebaseerd op de cijfers van het CBS van het BBP tegen zogenaamde basisprijzen. De ontwikkeling is in volume, dat wil zeggen dat gecorrigeerd is voor prijsmutaties. COROP-regio Afbakening van een regio binnen Nederland als optelsom van gemeenten. De indeling dateert uit 1971 en komt van de Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma. Elke COROP-regio heeft een centrale kern met een omliggend verzorgingsgebied. Binnen Overijssel worden onderscheiden: 1. Noord-Overijssel Hiertoe behoren de gemeenten:
Dalfsen Hardenberg Kampen Ommen Staphorst Steenwijkerland Zwartewaterland Zwolle
28
Zachte plannen zijn niet meegenomen. Dit zijn plannen die nog niet verder zijn dan planfase 5 (ruimtelijke plannen die nog niet zijn opgenomen in een structuurvisie). 29 Het CBS hanteert veelal het 12-urencriterium voor het hebben van een baan. Internationaal is het criterium meestal vanaf 1 uur per week.
64
C11127
2. Zuidwest-Overijssel Hiertoe behoren de gemeenten: Deventer Olst-Wijhe Raalte 3. Twente Hiertoe behoren de gemeenten:
Almelo
Borne
Dinkelland
Enschede
Haaksbergen
Hellendoorn
Hengelo (O)
Hof van Twente
Losser
Oldenzaal
Rijssen-Holten
Tubbergen
Twenterand
Wierden
Economische groei De volumegroei van het BBP. Herstructureringsterrein Verouderd terrein, waarvoor plannen bestaan voor modernisering en verbetering van de kwaliteit. Herstructurering kan betrekking hebben op het geven van een facelift, revitalisering, zware revitalisering, herprofilering en transformatie naar een andere functie. Hierbij worden 6 fasen onderscheiden: 1. Plan van aanpak/startnotitie aanwezig 2. Masterplan aanwezig 3. Een revitaliseringsplan/projectplan aanwezig 4. Financieringsfase met accordering plannen 5. Voorbereidingsfase m.b.t. uitvoering 6. Uitvoeringsfase Milieuzonering Indeling werklocaties naar milieubelasting. In deze studie worden onderscheiden - licht: type 1 en 2 - middelzwaar: type 3 en 4 - zwaar: type 5 en 6 Participatiegraad De bruto participatiegraad omvat de werkzame en werkloze beroepsbevolking (15 t/m 70 jaar in 2013 in procenten van de bevolking. De netto participatiegraad omvat de werkzame beroepsbevolking (15 t/m 70 jaar) in procenten van de bevolking (15 t/m 70 jaar).
C11127
65
Potentiële beroepsbevolking De totale bevolking in de leeftijd tussen 15 en 70 jaar. Productie Een andere benaming voor toegevoegde waarde. Macro-economisch is de productie gelijk aan het BBP. Terreinquotiënt De ruimtebehoefte per werknemer in een bepaalde sector per hectare of m 2. Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de waarde die een bedrijf creëert door de vervaardiging van goederen, of het verlenen van diensten. De toegevoegde waarde is de optelsom van verdiende inkomens van loontrekkers, kapitaalverschaffers, ondernemers en verpachters (voor belasting). Ze kan ook worden vastgesteld door op de opbrengsten (omzet) het verbruik (de inkoopkosten en overige bedrijfskosten) in mindering te brengen (bruto toegevoegde waarde). Bij de netto toegevoegde waarde worden ook de afschrijvingen in mindering gebracht. De ontwikkeling wordt gemeten in waarde of in volume (de waarde gecorrigeerd voor de prijsstijging). Topsector De topsectoren zijn de 9 sectoren waar Nederland op wil excelleren. De geselecteerde topsectoren zijn productief, innovatief en internationaal georiënteerd. Samen met het kabinet streven zij naar het behalen van de gestelde ambities. Het bedrijfsleven, universiteiten, onderzoekscentra en de overheid werken samen aan kennis en innovatie om deze positie nog sterker te maken. De 9 nationale topsectoren zijn: 1. Agri & food 2. Chemie 3. Energie 4. High tech systems en materialen (HTSM) 5. Life sciences & health 6. Logistiek 7. Creatieve industrie 8. Tuinbouw & uitgangsmaterialen 9. Water Het economische programma van de provincie Overijssel sluit aan bij het nationale topsectorenbeleid en richt zich op die sectoren die voor de economische ontwikkeling van Overijssel en daarmee ook Nederland van groot belang zijn. De provincie Overijssel richt zich op de topsectoren 1 tot en met 5, waarbij ook extra aandacht is voor logistiek (6). Vestiging Locatie van een onderneming, instelling of zelfstandige beroepsbeoefenaar (dat wil zeggen elke fabriek, werkplaats, kantoor, winkel of andere bedrijfsru imte, dan wel elk complex daarvan) waarin of van waaruit een economische activiteit of zelfstandig (vrij) beroep wordt uitgeoefend door minimaal 1 werkzaam persoon. Vraag naar bedrijventerreinen Toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen (werklocaties). Deze wordt afgeleid van de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de locatievoorkeur en de terreinquotiënten.
66
C11127
Werklocatie Een werklocatie is een terrein dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Onder deze definitie vallen tevens (delen van) werk locaties die gedeeltelijk bestemd en geschikt zijn voor kantoren. Werkloosheid Alle personen die te kennen hebben gegeven te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk te vinden (al dan niet bij UWV ingeschreven als werkzoekende). Werknemers Werknemers zijn personen die arbeid verrichten in loondienst. Zelfstandigen Zelfstandigen zijn personen die een inkomen verdienen door arbeid te verrichten in het eigen bedrijf of het beroep dat zij zelfstandig uitoefenen. Hiertoe worden ook de meewerkende gezinsleden van zelfstandigen gerekend die niet op de loonlijst zijn. Er zijn zelfstandigen met personeel in loondienst, maar ook zelfstandigen zonder personeel. Voor deze laatste groep heeft de Belastingdienst daarvoor een verklaring arbeidsrelatie (VAR) opgesteld.
C11127
67
Trends: grafieken en tabellen
Bijlage 3
Generieke ontwikkelingen Bevolking en beroepsbevolking figuur 42
Omvang bevolking, potentiële beroepsbevolking en feitelijke beroepsbevolking, 1-1-2014
1,14 mln.
735 dzd.
535 dzd.*
100%
90% 80%
626.300
70%
287.900
439.063
60% Twente
50%
Zuidwest-Overijssel 40%
152.600
107.044
76.800
360.700
250.615
170.400
bevolking
potentiële beroepsbevolking (15-70 jaar)
beroepsbevolking (15-70 jaar)
Noord-Overijssel
30% 20%
10% 0%
*Personen die minimaal 12 uur per week willen werken (bij de grens van 1 uur ligt het aantal op ca. 594.000) Bron: Panteia op basis van CBS
figuur 43
Ontwikkeling van de bevolking 2008-2014 in Noord-Overijssel, Zuidwest-Overijssel, Twente, Overijssel en Nederland
104,5 104,0
104,0 103,5 102,9
103,0
Noord-Overijssel (CR)
102,5
Zuidwest-Overijssel (CR) 102,1
102,0
Twente (CR)
Overijssel (PV) 101,5 101,3
101,0
Nederland
100,9
100,5 100,0
100
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Panteia, op basis van CBS
68
C11127
figuur 44
Ontwikkeling van de beroepsbevolking 2008-2014 in Noord-Overijssel, Zuidwest-Overijssel, Twente, Overijssel en Nederland
109 108
107,7
107 Overijssel
106
105,6
Noord-Overijssel
105
Zuidwest-Overijssel 104,1 103,8
104
Twente Nederland
103
102,6
102 101 100
100
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Panteia op basis van CBS
Economische omvang en ontwikkelingen B ru to r eg i ona a l p ro du ct figuur 45
Totaal bruto regionaal product (toegevoegde waarde) 2014 in Overijssel, verdeeld naar COROP regio in Overijssel (x € 1 mln.)
40.000
33.130
30.000
20.000
17.410
11.580
10.000
4.140
0 Zu idwest-Overijssel
Noord-Overijssel
Twente
totaal Overijssel
Bron: Panteia, mede op basis van CBS
C11127
69
figuur 46
Index ontwikkeling van de volume toegevoegde waarde in volume 2007-2014* in Overijssel en Nederland, in volume (index 2007=100)
107 106 105 104
Overijssel
103
Noord-Overijssel Zuidwest-Overijssel
102
Twente 101
Nederland
100 99 98 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
* 2014 is een voorlopige inschatting. Bron: Panteia, op basis van CBS
O mva n g en o ntw i k k e l ing w e rk g e l eg en he i d figuur 47
Aantal werkzame personen 2014 in Overijssel, verdeeld naar COROP-regio 600.000 534.240 500.000
400.000
284.220
300.000
181.700
200.000
100.000
68.330
0 Zu idwest-Overijssel
Noord-Overijssel
Twente
totaal Overijssel
Bron: Panteia, mede op basis van LISA/BIRO
70
C11127
figuur 48
Index ontwikkeling werkgelegenheid 2007-2013 in Overijssel en Nederland (index 2007=100)
105 104 103 Overijssel
102
Noord-Overijssel 101
Zuidwest-Overijssel Twente
100
Nederland 99 98 97 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
* 2014 is een voorlopige inschatting. Bron: Panteia, op basis van LISA/BIRO
Specifieke ontwikkelingen Bedrijfsvestigingen per sector figuur 49
Verdeling van bedrijfsvestigingen in Noord-Overijssel (24.516 vestigingen), Zuidwest-Overijssel (9.612 vestigingen), Twente (39.967 vestigingen) en totaal Overijssel (74.095 vestigingen) over sectoren, in 2013 0%
Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
Overijssel
10%
20%
14%
12%
10%
11%
4%
4%
5%
4%
30%
40%
11%
8%
50%
60%
70%
26%
24%
10%
29%
10%
27%
23%
28%
80%
90%
3% 6%
3%
7%
100%
13%
14%
24%
3%
6%
13%
24%
3% 6%
13%
Landbouw en visserij
Industrie
Bouwnijverheid
Handel en logistiek
Zakelijke diensten
Overheid en onderwijs
Gezondheidszorg
Overige sectoren
Bron: Panteia op basis van LISA/BIRO
C11127
71
figuur 50
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van het totaal aantal vestigingen naar sector in NoordOverijssel, Zuidwest-Overijssel, Twente en totaal Overijssel, 2007-2013 -6%
Landbouw en visserij
-4%
-2%
0%
2%
4%
6%
8%
10%
- 2 ,2 -3 ,5 -3 ,4 - 3 ,0
-0 ,1 - 0 ,6 - 0 ,6 -0 ,4
Industrie
4 ,7 4 ,6
Bouwnijverheid
2 ,3 3 ,4 1 ,8 0 ,9 1 ,3 1 ,4
Handel en logistiek
6 ,1 5 ,7
Zakelijke diensten
4 ,5
5 ,2 3 ,4 3 ,9
Overheid en onderwijs
2 ,3 2 ,8 7 ,6 8 ,2
Gezondheidszorg
5 ,7 6 ,6 5 ,2 5 ,0
Overige sectoren
3 ,4 4 ,2
Noord-O verijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
totaal Overijssel
Bron: Panteia, op basis van LISA/BIRO
72
C11127
Bruto toegevoegde waarde per sector figuur 51
Verdeling van toegevoegde waarde in Noord-Overijssel (€ 11.578 mln.), Zuidwest-Overijssel (€ 4.144 mln.), Twente (€ 17.407), totaal Overijssel (€ 33.130) en Nederland (€ 583.575) over sectoren, in 2014 0%
10%
Noord-Overijssel 2%
Zuidwest-Overijssel 2%
Twente 2%
Overijssel 2%
Nederland 2%
20%
17%
30%
6%
21%
40%
17%
6%
23%
12%
26%
18%
80%
16%
24%
16%
5%
70%
28%
16%
6%
17%
60%
27%
14%
7%
21%
50%
31%
90%
12%
13%
100%
3%
4%
13%
12%
4%
14%
12%
4%
13%
Landbouw en visserij
Industrie
Bouwnijverheid
Handel en logistiek
Zakelijke diensten
Overheid en onderwijs
Gezondheidszorg
Overige sectoren
10%
4%
Bron: Panteia op basis van CBS
figuur 52
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de werkgelegenheid in Noord-Overijssel, ZuidwestOverijssel, Twente, totaal Overijssel en Nederland, 2007-2013 -10,0%
-5,0%
0,0%
5,0%
2,6 0,3 1,0 1,5 1,5
Landbouw en visserij
-1,0 1,5 0,9 0,4 0,3
Industrie
-5,0 -5,4 -4,8 -4,9 -3,7
Bouwnijverheid
1,1
-0,9 -0,4
Handel en logistiek
0,1 -0,3 1,4
-1,0
Zakelijke diensten
0,5 0,6 0,0
1,7 Overheid en onderwijs 0,9
2,8 2,3 2,1
3,1 3,5 4,3 3,7
Gezondheidszorg 1,9 -1,1 -2,1 Overige sectoren
1,6 0,2
-0,7 Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
Overijssel
Nederland
Bron: Panteia op basis van CBS
C11127
73
Werkgelegenheid per sector figuur 53
Verdeling van het aantal werkzame personen in Noord-Overijssel (183.145 werkzame personen), Zuidwest-Overijssel (68.938), Twente (287.107), totaal Overijssel (539.190) en Nederland (8.017.140) over sectoren, in 2013 0%
10%
Noord-Overijssel
5%
Zuidwest-Overijssel
5%
20%
13%
15%
5%
3%
15%
7%
totaal Overijssel
4%
14%
7%
11%
40%
7%
Twente
Nederland 3%
30%
50%
60%
23%
16%
21%
17%
24%
14%
9%
15%
23%
6%
70%
15%
23%
21%
80%
90%
16%
19%
100% 8%
8%
11%
16%
8%
12%
16%
8%
12%
16%
9%
Landbouw en visserij
Industrie
Bouwnijverheid
Handel en logistiek
Zakelijke diensten
Overheid en onderwijs
Gezondheidszorg
Overige sectoren
Bron: Panteia, op basis van LISA/BIRO
figuur 54
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de werkgelegenheid in Noord-Overijssel, ZuidwestOverijssel, Twente, totaal Overijssel en Nederland, 2007-2013 -6,0%
-4,0%
-2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
-2 ,6 Landbouw en visserij
-3 ,6 -3 ,9 -3 ,3 - 2 ,0
Industrie
-1 ,5 -1 ,0 - 1 ,9 - 1 ,7 -1 ,4 - 1 ,4
Bouwnijverheid
-3 ,6 - 3 ,1 -2 ,6 - 2 ,1 1 ,1 - 0 ,0 4
Handel en logistiek
0 ,6 0 ,7 -0 ,1 2 ,4 1 ,3 1 ,6 1 ,8 0 ,6 %
Zakelijke diensten
1 ,5
- 0 ,2 - 0 ,3
Overheid en onderwijs
0 ,4 0 ,2 1 ,5 3 ,8
Gezondheidszorg
2 ,2 2 ,2 2 ,0 2 ,1 2 ,6
Overige sectoren
1 ,8 2 ,0
1 ,3
Noord-Overijssel
Zuidwest- Overijssel
Twente
totaal Overijssel
Nederland
Bron: Panteia op basis van LISA/BIRO
74
C11127
figuur 55
Werkgelegenheidsontwikkeling op en buiten bedrijventerreinen (%)
0,8% 0,6
0,6
0,6% 0,3
0,4%
0,3 0,2%
0,1
0,0% bedrijventerreinen -0,2%
niet-bedrijventerreinen
-0,2
-0,4%
-0,4
-0,4
-0,6%
Bron: Panteia, op basis van LISA/BIRO
Samenstelling topsectoren en totaal bedrijventerreinen figuur 56 Werkgelegenheid topsectoren en totaal naar onderliggende sbi en aandeel op bedrijventerreinen, 2014 Topsectoren
Sbi
HTSM
Agro en food
Logistie k
Chemie
Energie
Life sciences en health
Totale bedrijvigheid
0
19.675
0
0
0
0
21.300
30.951
10.826
0
9.779
7.344
2.170
76.610
0
0
0
0
0
0
35.600
handel en vervoer
0
7.652
14.358
0
422
943
125.970
zakelijke diensten
11.340
1.315
0
0
0
600
81.260
overheid en onderwijs
0
0
0
0
0
0
63.580
Q
zorg en welzijn
0
0
0
0
0
353
89.340
R-S
overige sectoren
0
0
0
0
0
0
43.150
A-S
totaal topsectoren
42.291
39.468
14.358
9.779
7.766
4.066
536.810
A-S
aandeel op bedrijventerreinen (locatievoorkeur)
80%
59%
71%
86%
86%
74%
34%
code
sbi-sectoren*
A
landbouw en visserij
B-E
industrie
F
bouwnijverheid
G-H J-N O-P
* Betreft de bij de topsectoren specifieke onderdelen van de sbi-sectoren. De totale omvang van de sbi-sectoren staat in de laatste kolom. Bron: Panteia, op basis van LISA/BIRO en IBIS
Aanbod grootschalige detailhandel Locatus geeft een beeld van de grootschalige concentraties in de detailhandel. Dit zijn voornamelijk bouwmarkten, meubelboulevards, autobedrijven en tuincentra (buiten de gewone winkelcentra). In totaal waren er in Overijssel 250 verkooppunten met een gezamenlijke vloeroppervlakte van 318.187m 2. Ruim de helft van deze verkooppunten en vloeroppervlakte waren van filialen.
C11127
75
Van de verkooppunten was 69% te vinden in Twente, 12% in Zuidwest -Overijssel en 19% in Noord-Overijssel. Voor de vloeroppervlakte waren deze aandelen 63%, 16% en 21%. De gemiddelde vloeroppervlakte van de grootschalige detailhandel was in Overijssel gemiddeld 1.273 m 2 . In Noord-Overijssel is de gemiddelde winkelvloeroppervlakte het grootst (3.315 m 2) en in Twente het kleinst (1.152 m 2 ). In Zuidwest-Overijssel was de gemiddelde winkelvloeroppervlakte 1.752 m 2 .
76
C11127
Bijlage 4
Prognoses grafieken en tabellen Ontwikkeling bevolking en beroepsbevolking Volgens de bevolkingsprognose PRIMOS 30 neemt de bevolking in Overijssel toe van 1.139.697 begin 2014 (realisatiecijfer) tot 1.167.559 in 2025. Dit komt neer op een gemiddelde groei per jaar van 0,2%. Er zijn binnen Overijssel regionale verschillen. In Noord-Overijssel wordt uitgegaan van een groei van 0,5% per jaar, terwijl deze in Zuidwest-Overijssel slechts 0,1% is en in Twente 0,04%. De ontwikkeling van de beroepsbevolking is vergelijkbaar. Hierbij is rekening gehouden met het geleidelijk optrekken van de pensioenleeftijd van 65 jaar in 2012 tot 67 jaar in 2023. Naar verwachting groeit de beroepsbevolking van 594.400 in 2014 naar 604.400 in 2025. figuur 57
Prognose ontwikkeling van de beroepsbevolking 2015-2025 in Noord-Overijssel, ZuidwestOverijssel, Twente, Overijssel en Nederland
104,5
104,0 103,6
103,5
103,0
103,0
Noord-Overijssel
102,5
Zuidwest-Overijssel Twente
102,0
Overijssel
101,7
101,5
Nederland
101,0
100,8 100,8
100,5 100,0 2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Bron: Panteia, op basis van ABF en CBS
Macro-economische ontwikkelingen B ru to r eg i ona a l p ro du ct tabel 8
Prognose gemiddelde jaarlijkse groei van het bruto regionaal (/nationaal) product in de periode 2015 – 2025, in totaal Overijssel, Noord-Overijssel, Zuidwest-Overijssel, Twente en Nederland gemiddeld herstel
versneld herstel
vertraagd herstel
Totaal Overijssel
1,7%
2,9%
0,8%
Noord-Overijssel
1,8%
2,9%
0,9%
Zuidwest-Overijssel
1,6%
2,7%
0,7%
Twente
1,7%
2,9%
0,8%
Nederland
1,5%
2,5%
0,8%
Bron: Panteia, op basis van uitgangspunten CPB (2014)
30
C11127
Bevolkingsprognoses gemaakt door AGF, p.a. in opdracht van het ministerie van I&M.
77
W e rk ge l e ge nh e id tabel 9
Prognose gemiddelde jaarlijkse groei van de werkgelegenheid in de periode 2015 – 2025, in totaal Overijssel, Noord-Overijssel, Zuidwest-Overijssel, Twente en Nederland gemiddeld herstel
versneld herstel
Bedrijven-
vertraagd herstel
Bedrijven-
Bedrijven-
Totaal
terreinen
Totaal
terreinen
Totaal
terreinen
Totaal Overijssel
0,5%
0,2%
0,6%
0,3%
-0,3%
-0,6%
Noord-Overijssel
0,6%
0,6%
0,7%
0,8%
-0,1%
-0,2%
Zuidwest-Overijssel
0,3%
0,3%
0,4%
-0,5%
-0,4%
-0,5%
Twente
0,4%
-0,9%
0,6%
-0,9%
-0,3%
-0,9%
Nederland
0,4%
.
0,5%
.
-0,3%
.
Bron: Panteia, op basis van uitgangspunten CPB (2014)
Ontwikkelingen per sector Toegevoegde waarde figuur 58 Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de toegevoegde waarde (volume) per sector en COROP-regio bij gemiddeld herstel, 2015-2025 -1,0% -0,5% 0,0%
0,5%
1,0%
1,5%
2,0%
2,5%
2,0
Industrie 1,7
2,3 2,3
3,1 2,9 3,1 2,8
3,4
2,3 1,9 2,0 2,1 2,1
Handel en logistiek
Zakelijke diensten 1,3
1,8 1,8 1,7 1,8
-0,1 -0,5 -0,3 -0,3 -0,1 1,5 1,4
Gezondheidszorg
Noord-Overijssel
4,0%
2,4
Bouwnijverheid
Overige sectoren
3,5%
2,5 2,4 2,4 2,5 2,2
Landbouw en visserij
Overheid en onderwijs
3,0%
2,0 1,8 1,8
0,5 0,4 0,4 0,4 0,7 Zuidwest-Overijssel
Twente
Overijssel
Nederland
Bron: Panteia, op basis van uitgangspunten CPB (2014)
78
C11127
figuur 59
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de toegevoegde waarde (volume) per sector en COROPregio bij versneld en vertraagd herstel, 2015-2025 A. -2,0%
Versneld herstel 0,0%
B.
2,0%
4,0%
6,0%
4,2 4,1 4,1 4,1 3,9
Landbouw en visserij
0,3
Overheid en onderwijs
1,7 1,6 Gezondheidszorg
0,8 0,7 0,6 0,7
1,3 1,2 1,6 1,5
1,3 1,1 1,1 1,2 1,4
Twente
-0,6 -0,4 -0,4 -0,2
Gezondheidszorg
2,2 1,9 2,0
Zuidwest-Overijssel
2,4
-0,3
0,1
Noord-Overijssel
2,1
1,1 0,8 0,8 0,9 1,0
Zakelijke diensten
-0,3 -0,1 -0,1
Overige sectoren
1,8
2,1 1,9
0,1 Overheid en onderwijs
1,2 1,1 1,1
Bouwnijverheid
Handel en logistiek
3,0 3,0 2,9 3,0 2,5
Zakelijke diensten
0,8 0,9
3,6 3,2 3,3 3,4 3,4
Handel en logistiek
1,3 1,2 1,2 1,2 1,0
Industrie
5,5 5,1 4,9 5,1 4,8
Bouwnijverheid
-1,0% -0,5% 0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0%
Landbouw en visserij
3,9 3,7 3,9 3,9 3,3
Industrie
Vertraagd herstel
Overige sectoren
Overijssel
Nederland
Noord-Overijssel
1,8
-0,5 -0,6 -0,6 -0,6 -0,4 Zuidwest-Overijssel
Twente
Overijssel
Nederland
Bron: Panteia, op basis van CPB (2014)
C11127
79
Werkgelegenheid figuur 60
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de werkgelegenheid per sector bij gemiddeld herstel naar regio, 2015-2025 -2,0%
Landbouw
-1,5%
-1,0%
-0,5%
0,0%
0,5%
1,0%
1,5%
2,0%
2,5%
3,0%
-0,9 -1,0 -1,0 -1,0 -1,2 -0,8 -1,4
Industrie
-1,1 -1,1 -1,1 2,6
2,2 Bouwnijverheid
2,0 2,2
2,0 0,8 0,5 0,5 0,6 0,6
Handel en logistiek
1,5 1,4 1,3 1,4
Zakelijke diensten 0,7%
Overheid en onderwijs
-0,1 -0,5 -0,3 -0,3 -0,1
0,3 0,2 Gezondheidszorg
0,8
0,6 0,6 0,5 0,5 0,4 0,5
Overige sectoren
0,7 Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
Overijssel
Nederland
Bron: Panteia, op basis van CPB (2014)
80
C11127
figuur 61
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de werkgelegenheid per sector bij versneld en vertraagd herstel naar regio, 2015-2025 A. -2,0%
Landbouw
Industrie
Versneld herstel
-1,0%
0,0%
1,0%
2,0%
-0,8 -1,4 -1,1 -1,1 -1,1
Industrie
3,0 2,7 3,0 2,7
Zakelijke diensten 0,7%
1,5 1,4 1,3 1,4
0,0%
1,0%
2,0%
-1,8 -2,4 -2,1 -2,0 -2,1 1,2 1,0 1,2 1,0
Bouwnijverheid
1,6
0,4 0,1 0,1 0,2 0,2%
0,7 0,6 0,5 0,6
Zakelijke diensten -0,1%
-0,9
Overheid en onderwijs
0,3 0,2
0,8 0,6 0,6
Twente
-1,3 -1,1 -1,0 -0,8 -0,4 -0,5
Gezondheidszorg
-0,2 0,1
0,9 0,8 0,8 0,8 1,1
Zuidwest-Overijssel
-1,0%
-1,6 -1,8 -1,8 -1,7 -1,9
Handel en logistiek
-0,1 -0,5 -0,3 -0,3 -0,1
Overige sectoren
Vertraagd herstel -2,0%
3,3
1,1 0,7 0,8 0,9 0,8%
Gezondheidszorg
-3,0%
Landbouw
Handel en logistiek
Noord-Overijssel
4,0%
-0,9 -1,0 -1,0 -1,0 -1,2
Bouwnijverheid
Overheid en onderwijs
B. 3,0%
-0,1 -0,2 -0,2 -0,2
Overige sectoren
Overijssel
Nederland
Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
0,1
0,2 Overijssel
Nederland
Bron: Panteia op basis van CPB (2014)
C11127
81
Evaluatie bedrijventerreinenvisies Instrument voor werklocatieplanning
Zoetermeer , 6 maart 2015 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave 1
Inleiding
5
2
Provinciale beleid
6
2.1
Ambities en hoofdlijnen van het provinciale beleid
6
3
Bedrijventerreinenvisies
3.1 3.2
Het instrument in de praktijk Aansluiting op het provinciale beleid
4
Bijdrage vitale werklocaties (kwalitatief)
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
Toegevoegde waarde Inzet van besturingsfilosofie van de provincie Herstructurering Sturing op oud voor nieuw Regionale invulling en afstemming Sectorale sturing Herstructureringsmaatschappij Overijssel Kennisdeling Verduurzaming Monitoring
5
Plannen en realisaties 2008-2014
5.1 5.2 5.3 5.4
Prognoses uit ‘Bedrijvigheid in Overijssel’ (2008) Inschatting vanuit de bedrijventerreinenvisies (2009/2010) Realisaties in de periode 2008-2014 Confrontatie prognose, visies en realisatie
6
Bijdrage vitale werklocaties (kwantitatief)
27
7
Werklocaties nieuwe stijl (aanbevelingen)
29
Bijlagen Bijlage 1
10 10 10
14 14 15 16 19 20 21 21 22 22
23 23 24 24 26
33 Onderzoeksverantwoording
33
3
1
Inleiding Aanleiding Op 3 juli 2009 is de “Omgevingsvisie Overijssel” door Provinciale Staten vastgesteld. Hierin is de lange termijn visie van de provincie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving geschetst. De visie geeft aan wat de ambities zijn en hoe deze gerealiseerd kunnen worden. In de Omgevingsvisie heeft de provincie ook haar ambities op het gebied van “ Vitale werklocaties” geformuleerd. Het doel is dat er in Overijssel voldoende vitale, werklocaties zijn die aansluiten bij de voortdurende veranderende wensen en eisen van het bedrijfsleven. Zij wil goed bereikbare werklocaties, passend bij de gevestigde bedrijvigheid en met een duurzaam karakter. Dit houdt in dat de werklocaties met het bedrijfsleven mee moeten ontwikkelen en verouderde werklocaties een vorm van herstructurering moeten ondergaan. Kenmerkend voor dit beleid en het bijbehorende instrumentarium zijn de integrale aanpak door ruimte, economie en leefbaarheid aan elkaar te knopen én de coalitie-aanpak door samen met publieke, private en maatschappelijke partners de complexe uitdagingen aan te gaan . Eén van die uitdagingen is om het aanbod van en de vraag naar werklocaties in Overijssel beter op elkaar te laten aansluiten. Hiervoor wordt het instrument “Bedrijventerreinvisie” ingezet. Alle gemeenten die een nieuw bedrijventerrein willen ontwikkelen en daarvoor een bestemmingsplan moeten aanpassen, hebben een dergelijke bedrijventerreinenvisie nodig. Hieraan dient GS haar instemming te hebben verleend door middel van een brief met nadere afspraken. In de omgevingsvisie en instemmingsbrieven is opgenomen, dat er in 2015 een evaluatie van de bedrijventerreinenvisies zal plaatsvinden. Hierbij wordt onder andere gekeken of de planontwikkeling en geraamde ruimtebehoefte nog met elkaar in evenwicht zijn of bijgesteld moeten worden. De provincie wil namelijk in 2015 met de gemeenten een proces doorlopen om te komen tot nieuwe afspraken over de werklocaties in de komende jaren. Daarvoor is het onder meer van belang om te weten hoe het instrument van de gemeentelijke bedrijventerreinenvisies in de praktijk heeft gewerkt en in hoeverre het heeft bijgedragen aan een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Evaluatieonderzoek Provincie Overijssel heeft eind 2014 de evaluatie van de bedrijventerreinenvisies door Panteia laten uitvoeren. Hierbij is ook bezien in hoeverre de prognoses uit 2008 (de start van het traject) zich verhouden tot de realisaties in de periode 2008 -2014. Dit rapport bevat de bevindingen van het evaluatieonderzoek. Leeswijzer Dit rapport vangt in hoofdstuk 2 aan met een beknopte beschrijving van het provinciale beleid ten aanzien van vitale werklocaties. Daarna wordt in hoofdstuk 3 het instrument bedrijventerreinenevisies geschetst, waarbij de werking in de praktijk van de gemeenten centraal staat. Hoofdstuk 4 gaat in op de (kwalitatieve) bijdrage van de bedrijventerreinenvisies aan vitale werklocaties in Overijssel. In hoofdstuk 5 vindt een confrontatie plaats tussen de prognoses van de ruimtebehoefte uit 2008, inschattingen van de ruimtebehoefte uit de bedrijventerreinenvisies (2009-2010) en de realisaties in de periode 2008-2014 plaats. Hoofdstuk 6 toont vervolgens de kwantitatieve bijdrage van de bedrijventerreinenvisies aan vitale werklocaties. Het rapport sluit in hoofdstuk 7 af met aanbevelingen richting provincie.
5
Provinciale beleid
2 2.1
Ambities en hoofdlijnen van het provinciale beleid
2 . 1 . 1 O mg ev i ngs v is i e Op 3 juli 2009 is de “Omgevingsvisie Overijssel” door Provinciale Staten vastgesteld 1. De Omgevingsvisie schetst de provinciale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De horizon is 2030. De visie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van de provincie zijn en hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De fysieke leefomgeving staat in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat er ruimte wordt gemaakt voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand komen. De provincie grijpt deze zaken aan om de ruimtelijke kwaliteit en
“De provincie Overijssel heeft als ambitie om samen met partners een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren, Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.”
duurzaamheid te versterken. De omgevingsvisie presenteert en agendeert de provinciale beleidskeuzes en uitvoeringstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein. Meer dan voorheen worden verschillende beleidsonderwerpen op elkaar afgestemd. Hiermee zal meer maatschappelijke rendement geboekt worden. Dit gebeurt door:
complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen aan te pakken met publiek, private en maatschappelijke partners in vitale coalities,
decentrale afwegingsruimte bieden aan bestuurlijke partners waardoor lokaal maatwerk mogelijk is,
bestuurlijke en ambtelijke drukte door eenvoudige en heldere regels te beperken.
Vanuit deze bestuursfilosofie bepaalt de provincie haar keuze voor de in te zetten instrumenten. 2 . 1 . 2 V i ta l e we rk l oca t ie s In de Omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie ook haar ambities op het gebied van “vitale werklocaties” geformuleerd. Het doel van de provincie is dat er in Overijssel voldoende vitale, werklocaties zijn die aansluiten bij de voortdurende veranderende wensen en eisen van het bedrijfsleven. Zij wil werklocaties die fysiek en virtueel goed bereikbaar zijn, passen bij de gevestigde bedrijvigheid en met een duurzaam gebruik van grond en energie. Dit houdt in dat het aanbod van werklocaties met de continu veranderende samenstelling van het bedrijfsleven mee zal moeten gaan. Dit houdt ook in dat verouderde werklocaties een opknapbeurt of complete herstructurering nodig zullen hebben om vitaal te blijven of zijn. Vitale werklocaties dragen bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en hun werknemers, evenals een goed woningaanbod, een aantrekkelijk landschap, goede culturele en recreatieve voorzieningen, voldoende en goed opgeleid personeel, een goede bereikbaarheid en de aanwezigheid van kennisins tellingen en andere bedrijven. Deze economische kant wil de provincie uitbouwen, samen met investeringen vanuit het bedrijfsleven. Hiertoe voert de provincie het programma “Overijssel werkt!” uit, waarbij ingezet wordt op een regionale kenniseconomie en (een clustering en netwerkvorming van) de kennisintensieve maakindustrie in 1
6
De “Omgevingsverordening Overijssel 2009” vormt het juridische kader van dit beleid.
hightech-systemen en -materialen, nanotechnologie en ICT. Het MKB krijgt hierin een vooraanstaande rol. Grote clusterversterkende bedrijven zijn welkom, maar vormen geen doelgroep van actieve bedrijvenacquisitie. In de omgevingsvisie vormen de vitale werklocaties een integraal onderdeel van de het beleidsthema “Economie en vestigingsklimaat”. In het kader van deze evaluatie is vooral de paragraaf vitale werklocatie in de stedelijke omgeving (§ 5.2.1) van belang. De provinciale heeft hierin haar ambitie en hoofdlijn van het beleid als volgt geformuleerd: Ambitie: Vitale werklocaties die aansluiten bij de vraag van ondernemers Hoofdlijn van beleid: Regionale markt voor bedrijventerreinen primair bedienen vanuit de stedelijke netwerken, buiten stedelijke netwerken onder voorwaarden ruimte aan de eigen groei van lokaal gewortelde bedrijven, bijzondere positie voor streekcentra; toepassen SER ladder, inzet op herstructurering, bovenlokale/regionale afstemming werklocaties, specialisatie en clustering vooral van kennisintensieve maakindustrie.
Werklocaties zijn zeer divers en in de praktijk zijn veel termen en definities hiervan in omloop. Deze evaluatie sluit aan op de definities van Interprovinciaal Bedrijventerreinen Informatie Systeem (IBIS). Zie kader. Werklocaties: zijn bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en gemengde economische zones, die in hun oorspronkelijke opzet groter zijn dan één hectare bruto en grond voor uitgifte beschikbaar hebben, of op termijn krijgen, of volledig uitgegeven zijn. Een werklocatie is een terrein dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Hiermee vallen niet alleen de ‘traditionele’ bedrijventerreinen, maar ook (delen van) werklo caties die gedeeltelijk bestemd zijn en geschikt zijn voor kantoren eronder. 1 Economische zones zijn werklocaties van minimaal 1 hectare, bestemd en geschikt voor commerciële en niet commerciële dienstverlening. Het gaat om sterk gemengde werkmilieus, wa ar commerciële en nietcommerciële dienstverlening met vaak ook enige handel, nijverheid en industrie is geconcentreerd. Zeehaventerreinen zijn werklocaties waarvan een deel van de kavels een laad - en/of loskade heeft en langs diep vaarwater ligt, dat toegankelijk is voor grote zeeschepen.
2 . 1 . 3 B ed r i jv en te r r e in env i s ies Sinds de vaststelling van de Omgevingsvisie is er een nieuw beleidsinstrument geïntroduceerd: de bedrijventerreinenvisie 2. Overijsselse gemeenten die een nieuw bedrijventerrein willen ontwikkelen en daarvoor een bestemmingsplan moeten aanpassen hebben voor de onderbouwing daarvan een dergelijke visie nodig, tenzij andere recente beleidskaders aanwezig zijn die als goed alternatief dienen . De provincie heeft met dit beleidsinstrument een betere koppeling gelegd tussen de vraag naar en het aanbod van werklocaties, waarbij expliciet rekening wordt gehouden met harde plancapaciteit, pijplijnplannen, ruimtewinst door herstructurering en de programmering in de tijd. Dit is ingegeven door het feit dat in 2009 gesignaleerd werd dat de capaciteit aan harde plannen en pijplijnplannen (inclusief ruimtewinst door herstructurering) de geprognosticeerde ruimtebehoefte dekte. Een deel van de pijplijnplannen zou niet of pas na 2020 nodig zijn. Daarnaast bleek een uiteenlopende capaciteit per regio en gemeente met soms tekorten en soms overschotten.
2
Een bedrijventerreinenvisie is een gemeentelijk beleidsdocument waarin staat hoe de bedrijfsterreinenprogrammering binnen de gemeente zal worden ingevuld en dat tot stand komt in onderlinge afstemming met buurgemeenten (uit: Omgevingsverordening Overijssel 2009).
7
Een strakkere regie vanuit de provincie was dus gewenst. Met de inwerkingtreding van de omgevingsvisie per 1 juli 2009 zijn alle zachte plannen geschrapt en moesten nieuwe plannen onderbouwd worden met de bedrijventerreinenvisie. De provincie heeft met het instrument bedrijventerreinenvisie ook nadrukkelijk een koppeling gelegd tussen herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Kort gezegd komt dit erop neer, dat gemeenten pas nieuw terrein kunnen ontwikkelen als er ook wordt geherstructureerd. Om de druk op herstructurering nog meer op te voeren heeft de provincie bovendien een herstructureringssubsidie beschikbaar gesteld. Om voor die subsidie in aanmerking te komen is een door de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten ingestemde bedrijventerreinenvisie vereist. De bedrijventerreinenvisies dienen tevens als instrument om de onderlinge afstemming en samenwerking tussen de verschillende partners in Overijssel te bevorderen. In hoofdstuk 2 wordt hier onder meer op ingegaan, wanneer de werking van de bedrijventerreinenvisies in de praktijk wordt belicht. 2 . 1 . 4 H e t p rov i nc ia l e be l e i d be s cho uw d De vernieuwing Met het provinciale beleid ‘vitale werklocaties’ en het instrument ‘bedrijventerreinenvisie’ kiest de provincie Overijssel voor een integrale benadering. De bedrijventerreinen zijn niet langer meer het domein van de ruimtelijke ordening sec, maar ook het domein van de economie en leefomgeving. Met deze benadering verwacht de provincie beter in te kunnen spelen op de dynamiek van de samenleving en de veranderende verhoudingen in vraag en aanbod. Bij de visieontwikkeling op bedrijventerreinen en -locaties gaat het in Overijssel om het combineren en verbinden: van ruimte en economie (beleid), van nieuw en oud (terreinen), van groot en klein (bedrijven) en van zelf doen en samen doen (uitvoering/beheer). Het feit dat verder gekeken wordt dan de ‘traditionele’ bedrijventerreinen is vanuit de huidige praktijk gezien logisch. De tijd van ‘dozen bouwen langs de snelweg’ is immers voorbij. De leegstand is groot en structureel geworden, en treft vooral de verouderde (binnenstedelijke) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV/GDV-locaties. Transformatie neemt steeds vaker de plaats in van nieuwbouw. Kantoren worden studentenwoningen, agrarische bedrijven worden zorg- en recreatiebedrijven, productiebedrijven worden innovatiefabrieken van zzpers, et cetera. Ook de opkomst van het tijdelijke gebruik van onbenutte bedrijventerreinen (zonne-energie, natuur) en de geleidelijke ontwikkeling van werklocaties (spontane stad, ontwikkelplanologie) getuigen van een toenemende diversiteit. Deze economische dynamiek slaat neer in de ruimte. Het aanbod van werklocaties is veel gevarieerder geworden dan voorheen. Dit laatste geldt ook voor de vraag naar werklocaties. Die vraag varieert sterk naar regio en is afhankelijk van: de aard en omvang van de aanwezige bedrijvenclusters of netwerken, de afzetmarkt, de beroepsbevolking, de aanwezigheid van een sectoraal speerpuntenbeleid en de grootteklasse van de bedrijven. Ook de grotere verwevenheid tussen bedrijven (ketenvorming), kenniscentra en overheden maakt dat de integrale aanpak van beleidsonderwerpen steeds meer terrein wint. Zoals iedereen merkt is er de laatste jaren veel veranderd om ons heen. Enerzijds is de dynamiek groter geworden: alles moet sneller, flexibeler en efficiënter. Anderzijds is de roep om duurzaam ontwikkelen en bouwen luider dan ooit. In dit kader moet de toenemende aandacht voor energietransitie genoemd worden (benutten van nieuwe energiebronne n, ondergrond, dubbelgebruik in de vorm van zonnepanelen et cetera). Dit staat wel eens op gespannen voet met elkaar en is een uitdaging die vooral in gezamenlijkheid wordt aangegaan. Triple-helix, pps, verbonden partijen, kennisallianties, parkmanagement, ondernemersfonds en burgerparticipatie zijn daar bijvoorbeeld een uiting van. In het Overijsselse beleid komt dit terug in de samenwerking tussen provincie en gemeenten en de bedrijventerreinenvisies als lijm daartussen.
8
De vernieuwing (vervolg) ‘Last but not least’: De vernieuwing van het beleid zit vooral in de opdracht van Provinciale Staten om provinciale doorzettingsmacht te organiseren op het terugdringen van overprogrammering van bedrijventerreinen. Een gevolg van reprogrammeren kan zijn dat bestemde maar niet benutte capaciteit aan bedrijventerreinen geschrapt wordt.
9
Bedrijventerreinenvisies
3 3.1
Het instrument in de praktijk Van de 25 Overijsselse gemeenten hebben ondertussen 17 afzonderlijke gemeenten en Netwerkstad Twente, waarin 5 gemeenten samenwerken, een bedrijventerreinenvisie opgesteld, waarmee door de provincie is ingestemd. Twee gemeenten beschikten al over een recente structuurvisie (Zwolle, Dalfsen), die voldeed aan de vereisten en wensen. Er is daarnaast één gemeente (Ommen) met een omgevingsplan. De provincie heeft een aantal voorwaarden gesteld aan de bedrijventerreinenvisies. Zo moet behalve de cijfermatige onderbouwing van ruimtevraag en plancapaciteit ook de samenhang tussen ruimte en economie naar voren komen en de herstructurering een zwaar accent krijgen. Verder zijn zaken als duurzaamheid, ruimtelijk kwaliteit en efficiënt ruimtegebruik vaste onderdelen. Naast deze vereisten is aandacht voor actuele thema’s, tot uiting komend in bijvoorbeeld regionale samenwerking, transformatie en de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven, gewenst. Alle elementen in de visies hebben tot doel bij te dragen aan een beter vestigingsklimaat in Overijssel. Zie schema.
3.2
Samenhangende visie op de Basis economische ontwikkeling Betekenis ervan voor de allocatie van bedrijvigheid en afstemming met buurgemeenten Inzicht in actuele data bedrijventerreinen Realistische behoefteraming en uitgifteprotocol Realistische aanpak en prioritering van de herstructurering Aandacht voor duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en efficiënt ruimtegebruik
Aandacht voor bijvoorbeeld : Samenwerking met gemeenten (accommodatie, ontwikkeling, speerpunten) Matching onderwijs–arbeidsmarkt Innovatie, spin-off en clustering Transformatie Samenwerking publiek-privaat Et cetera
Plus
Aansluiting op het provinciale beleid De vraag is in hoeverre de gemeentelijke bedrijventerreinenvisies aansluiten op hetgeen de provincie met haar beleid ‘vitale werklocaties’ beoogt.
Hebben gemeenten aan de voorwaarden voldaan en hebben hun visies de vereiste inhoud?
Zijn gemeenten in hun visies tegemoet gekomen aan de gewenste aandachtspunten van de provincie?
Hoe zijn de bedrijventerreinenvisies door de provincie ontvangen?
Voor het beantwoorden van deze vragen zijn alle bedrijventerreinenvisies op hun inhoud doorgelicht en de bijbehorende instemmingsbrieven van de provincie Overijssel doorgenomen. Hieronder zijn de bevindingen uit deze dwarsdoorsnede feitelijk beschreven. 3 . 2 . 1 V e r e is te inh ou d (B a s i s)
Samenhangende visie op de economische ontwikkeling
De bedrijventerreinenvisies variëren sterk wat betreft inhoud en reikwijdte van de geschetste samenhangende visie op de economische ontwikkeling van
10
de gemeente. Het valt op dat veel kleinere gemeenten zich beperken tot een beschrijving van de feiten en ontwikkelingen van de (beroeps -)bevolking, werkgelegenheid, bedrijfsvestigingen, sectorale productiestructuur en opleidingsniveau. De grotere gemeenten, netwerksteden en streekcentra geven daarentegen blijk van een integrale visie. Zij brengen naast de genoemde economische aspecten ook zaken als woonklimaat, innovatie, onderwijs, kwaliteit, bereikbaarheid en regionale samenwerking in beeld.
Inzicht in actuele data bedrijventerreinen
De meeste gemeenten geven in hun bedrijventerreinenvisies bruto en netto aantallen hectares bedrijfsruimte aan en splitsen deze uit naar de verschillende locaties. Soms wordt hier een relatie gelegd met bepaalde sectoren.
Realistische behoefteraming en uitgifteprotocol
De behoefteramingen zijn veelal onderbouwd door een extrapolatie van de historische uitgifte. Ook worden resultaten uit verschillende ramingsmodellen en bandbreedten gepresenteerd. Regelmatig is rekening gehouden met ruimtelijke inbreiding van kleinschalige bedrijven en ruimtewinst door herstructurering van bestaande terreinen. Soms is in de visie ruimte voor woonwerkkavels opgenomen of een onderscheid in natte en droge bedrijventerreinen gemaakt. Met een vervangingsvraag wordt wel of niet rekening gehouden. Er is niet altijd sprake van een uitgifteprotocol.
Realistische aanpak en prioritering van de herstructurering
In een aantal gemeentelijke visies wordt gewezen naar ‘masterplannen revitalisering’ en verbeterplannen voor specifieke bedrijventerreinen. Een aantal gemeenten volgt de aanpak van de provincie om de kwaliteit van de werklocaties vast te stellen en te verbeteren. Die aanpak betreft de toepassing van het Kwaliteitsscoresysteem, waarna - samen met het georganiseerde lokale bedrijfsleven - een herstructureringsplan wordt opgesteld en uitgevoerd. In het kader van de herstructurering worden in de visies relaties gelegd met meervoudig ruimtegebruik, functiemenging en kwaliteit. Sommige gemeenten geven aan de transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing te ondersteunen of de landschapskwaliteiten te behouden door concentratie van bedrijven (via herstructurering) en het tegengaan van versnippering.
Aandacht voor duurzaamheid
In alle visies wordt aandacht geschonken aan duurzaamheid, zij het op een zeer verschillend niveau. Gemeenten die nog niet zo ver zijn met dit thema, geven aan dat ze een algemeen klimaat- of duurzaamheidsprogramma hebben, eisen stellen aan de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing van de bedrijventerreinen en/of parkmanagement hebben ingevoerd. Een aantal gemeenten laat een energiesca n of duurzaamheidsscan uitvoeren en/of kijkt naar de mogelijkheden tot het scheiden van afvalstromen, het opwekken van duurzame energie en waterbuffering op bedrijventerreinen. Gemeenten die al verder zijn op het gebied van verduurzaming, werken aan duurzame of energie-neutrale bedrijventerreinen en pakken innovatieve trajecten samen met het bedrijfsleven op.
11
Aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke kwaliteit wordt in de bedrijventerreinenvisies van de gemeenten hoofdzakelijk geborgd door beeldkwaliteitsplannen, kwaliteitsscans en parkmanagement.
Aandacht voor efficiënt ruimtegebruik
In de meeste visies wordt aandacht geschonken aan efficiënt ruimtegebruik. Een aantal gemeenten verwijst naar het uitgifteprotocol en de toepassing van de SER ladder. Een aantal andere gemeenten benoemt het meervoudig ruimtegebruik, de ruimtewinst of haar VAB-beleid. In sommige visies komt de term efficiënt ruimtegebruik niet voor. 3 . 2 . 2 G e we nst e i nh ou d ( P lu s)
Samenwerking
In de bedrijventerreinenvisies worden vaak de gemeenten genoemd, waarmee de visie is afgestemd en die hun instemming hebben gegeven. Daarnaast zijn er ook visies waarin de overlegstructuur en ambities van de regionale samenwerkingsverbanden en netwerksteden, waarin zij actief zijn (Regio Twente, Regio IJssel, Regio Zw olle), beschreven zijn. Alleen de netwerksteden en streekcentra worden concreter en inhoudelijker als het om de regionale samenwerking gaat. Dan komen zaken zoals segmentering van bedrijventerreinen, opleidingscentra, transformatie, grondprijsniveaus en gezamenlijke lobby voor infrastructuur aan de orde.
Matching onderwijs-arbeidsmarkt
In ongeveer de helft van de visies is niets opgenomen over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Een beperkt aantal gemeenten heeft dit uitgewerkt, waarbij gewezen wordt op een specifieke ambitie en ontwikkelproject samen met een in de gemeente aanwezige onderwijsinstelling.
Innovatie, spin-offs en clustering
In de bedrijventerreinenvisies wordt de link naar innovatie, spin -offs en clustering van specifieke bedrijvigheid sporadisch aangetroffen. In die gevallen is een koppeling gelegd met de ontwikkeling van een specifiek bedrijventerrein of innovatiecentrum.
Transformatie
Sommige gemeenten hebben geen transformatieopgave. Andere gemeenten willen ‘traditionele’ (binnenstedelijke) bedrijven terreinen en spoorzones transformeren naar werklandschappen, woonwerklocaties, woongebieden of (ingebreide) multifunctionele gebieden. In Twente wordt in dit kader gewezen op transformatieprocessen in de maakindustrie die steeds kennisintensiever en specialistischer wordt. 3 . 2 . 3 P ro v inc ia l e i ns te mm in gs b r ie ve n In het algemeen ademen de instemmingsbrieven een positieve grondhouding van de provincie ten aanzien van de plannen, aanpak en activiteiten van de gemeenten. Er worden complimenten uitgereikt en daarnaast wordt een aantal verwachtingen en adviezen meegegeven. Deze aanmerkingen zijn te comprimeren tot vier punten. Op al deze punten verwacht de provincie van de betreffende gemeenten in de praktijk meer aandacht, uitwerking of accentlegging. De punten zijn: 1. Matching Dit betreft de kwantitatieve onderbouwing van de benodigde plancapaciteit, de berekening van de ruimtebehoefte, de strategische reserves die aangehouden
12
worden, het werken met gronduitgifteprotocollen en het omgaan met onzekerheidsfactoren. Ook bleken de zachte plannen een discussiepunt 3. 2. Herstructurering Het ambitieniveau van de gemeente en uitwerking ervan met betrekking tot herstructurering, efficiënt ruimtegebruik en toepassing van de SER-ladder. 3. Monitoring Het monitoren van ontwikkelingen ten aanzien van uitgifte en beschikbaarheid van percelen en bedrijfsruimten op bestaande terreinen en leegstand. 4. Duurzame kwaliteit De aandacht voor kwaliteit en duurzaamheid, de doelen en uitwerking van deze twee thema’s, het accentueren van het behoud van unieke landschappelijke waarden en het uitvoeren van energiescans. Tot slot heeft de provincie sommige gemeenten nog gewezen op kansen voor bepaalde type bedrijven en –terreinen (bijvoorbeeld binnenhavens en watergebonden bedrijvigheid) die niet of in haar ogen onvoldoende in de visie tot uiting komen. 3 . 2 . 4 D e b e d ri j ve nt e rr e in en v is i es b e sch ou wd De bedrijventerreinenvisies voldoen aan de vereisten die de provincie heeft gesteld. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het totstandkomingsproces, waarbij gemeenten en provincie nauw hebben samengewerkt. De provincie had een leidraad ontwikkeld voor het opstellen van de visie en op ambtelijk niveau zijn de gemeenten door haar ondersteund met advies en feedback op de conceptversie. Veel gemeenten hadden ook externe expertise ingehuurd voor het opstellen van de visie. Wat minder goed terug te vinden is in de bedrijventerreinenvisies is de integrale benadering. De ontwikkeling, herstructurering en uitgifte van bedrijventerreinen wordt wel in verband gebracht met de economische ontwikkelingen, maar dit gebeurt vrij eenzijdig en niet door alle gemeenten. Vaak blijft het steken bij de koppeling met de ontwikkeling van de beroepsbevolking, werkgelegenheid en productiestructuur. De rui mtelijke invalshoek en de vertaalslag naar aantallen hectares overheersen. De netwerksteden en grotere gemeenten gaan vaak wel een stapje verder door relaties te leggen met wonen, kennis, innovatie, bereikbaarheid en kwaliteit. Een tweede punt wat minder goed uit de verf komt in de bedrijventerreinenvisies, is duurzaamheid. Een groot deel van de gemeenten vertaalt dit in parkmanagement, heeft alleen een algemeen kader voor duurzaamheid (en niet specifiek voor bedrijventerreinen of ondernemingen) of spreekt alleen over voorgenomen onderzoeken naar de kansen op dit terrein.
3
De zachte plannen zijn uiteindelijk door de provincie geschrapt. Dit zijn plannen die niet in een geldend bestemmingsplan zijn opgenomen en die ook niet een ontwerp-bestemmingsplan zijn opgenomen dat de instemming heeft van de provincie.
13
Bijdrage vitale werklocaties (kwalitatief)
4
Dit hoofdstuk gaat in op de bijdrage van de bedrijventerreinenvisies aan vitale werklocaties in Overijssel. Het betreft een kwalitatieve analyse van informatie die gebaseerd is op de in het kader van de evaluatie gehouden expertinterviews met medewerkers van provincie, netwerksteden en stedendriehoek, streekcentra en kleine gemeenten 4.
4.1
Toegevoegde waarde Vertegenwoordigers van provincie, netwerksteden, streekcentra en kleine gemeenten zien de toegevoegde waarde van de gemeentelijke bedrijventerreinenvisies als volgt: Het ontwikkelen en inzetten van bedrijventerreinenvisies heeft bijgedragen aan een gestructureerde aanpak van de planning van bedrijventerreinen. De discussie over het creëren van een overaanbod en de gevolgen ervan voor de gemeente en de regio is op gang gekomen en gevoerd. Bedrijventerreinenvisies zijn op de bestuurlijke agenda terecht gekomen. Parallel aan de ontwikkeling van de visies is bovendien een overleg opgezet tussen EZ-ambtenaren bij de provincie en hun collega’s bij de Overijsselse gemeenten, dat los van de bilaterale overleggen plaatsvindt en waarin inhoudelijke thema’s worden uitgediept. Als prognose-instrument werken de visies goed, maar als programmeringsinstrument niet. De financiële en economische crisis heeft voor dit laatste een stokje gestoken. De toegevoegde waarde van de bedrijventerreinenvisies zit ook in de aandacht voor herstructurering en het verkrijgen van de provinciale subsidie voor herstructurering. Zonder deze subsidie hadden de gemeenten minder bedrijventerreinen kunnen aanpakken of voor een beperktere of soberder uitvoering moeten gaan. Cofinanciering wordt als een onmisbaar element beschouwd. De winst vertaalt zich hier vaak in de infrastructuur, het groen, de uitstraling en de ruimtewinst (bijvoorbeeld door een hogere bebouwing). Het ontwikkelen en inzetten van bedrijventerreinenvisies heeft beperkt bijdrage aan vitale werklocaties geleverd zoals die van tevoren verwacht werd, namelijk het voorkomen van een overaanbod en de aanpak van verouderde terreinen. Enerzijds omdat veel gemeenten zelf al beleid hadden ontwikkeld en ten uitvoer brachten, waarmee de meerwaarde van de visie ten opzichte hiervan beperkt was. Anderzijds omdat de markt voor bedrijfsruimte zich na 2009 vanzelf in de gewenste richting ging bewegen. In het proces tot vaststelling van de bedrijventerreinenvisies zijn wel zachte plannen geschrapt. In het tekstkader wordt een en ander verduidelijkt:
4
14
, en aangevuld en geverifieerd met de resultaten uit de doorlichting van de bedrijventerreinenvisies.
In de netwerksteden Zwolle/Kampen, Netwerkstad Twente en Stedendriehoek waren de gemeenten al met elkaar bezig om gezamenlijke structuurvisies te ontwikkelen of hadden deze al ontwikkeld op het moment dat de bedrijventerreinenvisies vanuit de provincie als instrument werd gelanceerd. Het instrument bood daar op die structuurvisies niet veel toegevoegde w aarde. Sommige gemeenten zien de bedrijventerreinenvisie als ‘een verplicht nummer’ en als een optelsom van het gemeentelijke beleid. De uitgifte was vaak al geborgd en de hectares afgestemd met de provincie. Ze zouden het naar eigen zeggen zonder de bedrijventerreinenvisie niet anders gedaan hebben. Door de financiële en economische crisis is er een heel andere situatie ontstaan dan in de periode voor 2009. Het provinciale beleid is hierdoor gedwarsboomd. De behoefte aan bedrijfslocaties is vanaf 2009 gedaald. De vraag is veel meer een vervangingsvraag geworden en veel minder een uitbreidingsvraag. Het boeken van ruimtewinst door bedrijven te plaatsen op bestaande terreinen lukt daardoor heel goed. Daarnaast is het voor MKB-bedrijven moeilijk geworden om nieuwbouw te financieren; een uitbreiding op de bestaande locatie is vaak eenvoudiger te realiseren. Herstructurering is hierdoor sneller in beeld dan voorheen. Gemeenten hebben zich in de loop van de periode 2009 -2014 ingesteld op een kleine(re) vraag e n hebben zachte plannen ‘on hold’ gezet. Ook is door de lage dynamiek in de markt de belangstelling van de gemeenten voor nieuwe ontwikkellocaties weggeëbd, zeker als dit niet gepaard gaat met een enorme impuls voor de werkgelegenheid. Ook zijn gemeenten a ndere prioriteiten gaan stellen dan bedrijventerreinen als gevolg van de decentralisaties op het sociale domein.
4.2
Inzet van besturingsfilosofie van de provincie De provincie hecht in haar beleidsprocessen zoals gezegd grote waarde aan een integrale aanpak in gezamenlijkheid met gemeenten, private partijen en maatschappelijke organisaties. Zij wil de gemeenten bovendien voldoende ruimte geven om op eigen gezag te handelen. De vraag is of deze besturingsfilosofie bij het beleid ‘vitale werklocaties’ tot uitdrukking is gekomen en ook gewaardeerd wordt. Hieronder volgt een kijk van de gemeenten hierop: Gedurende de introductie van de bedrijventerreinenvisies als beleidsinstrument zijn er overlegmomenten geweest, waarbij er een goede interactie was tussen provincie en gemeenten en de gemeenten onderling. Ook is er toen intensief samengewerkt tussen de provincie en individuele gemeenten bij het opstellen van de visies. Na verloop van tijd verminderde de frequentie van deze overleggen en contacten en vielen gemeenten terug op hun eigen structuurvisies en beleidsprocessen. In die periode heeft een deel van de gemeenten ingezet op regelmatig overleg met de lokale ondernemersverenigingen en andere betrokken partners. Kenniscentra zijn niet rechtstreeks betrokken bij het opstellen van de bedrijventerreinenvisies geweest. Zij zijn vaak wel indirect betrokken via de ondernemersverenigingen of zelf betrokken bij de uitvoering van specifieke projecten. Gemeenten vinden dat zij van de provincie voldoende ruimte hebben gekregen hun eigen beleid uit te voeren, maar geven aan dat zij de kaders of de inhoud op hoofdlijnen hebben gemist. Sommige gemeenten werken liever met inhoudelijke voorschriften dan met procesafspraken. De provincie heeft juist niet op inhoud willen sturen, maar uitsluitend op processen. Voor gemeenten biedt deze lijn te weinig houvast; zij willen duidelijkheid en dat betekent veelal een harde streefwaarde of maximum. Gemeenten hopen in de toekomst op meer continuïteit in de contacten met de provincie en collega-gemeenten. De tijd van langetermijnplanning is voorbij en de
15
dynamiek in de markt rechtvaardigt frequenter contact en jaarlijkse updates van prognoses, plannen, uitvoeringsprocessen en resultaten. Daarnaast wordt aangegeven dat er nu door de gemeenten en provincie is geïnvesteerd in herstructurering van bestaande bedrijventerreinen, maar dat die herstructureringen ook moeten leiden tot adequaat onderhoud. Door dit laatste renderen de geleverde inspanningen ook op langere termijn. Het waarborgen van de kwaliteit van de bedrijventerreinen pleit ook voor een continuerende bestuurlijke samenwerking. Kortom, gemeenten onderschrijven de besturingsfilosofie van de provincie. De geboden vrijheid wordt gewaardeerd en benut. Soms is er te veel vrijheid en is er behoefte aan een duidelijk gestelde lijn. De waardering geldt ook voor de geboden infrastructuur voor communicatie en samenwerking, maar op dit punt is de discontinuïteit als een minpunt ervaren.
4.3
Herstructurering Herstructurering is één van de hoofdkenmerken van het provinciale beleid ‘vitale werklocaties’ en doelen waartoe de bedrijventerreinenvisies moeten leiden. De provincie heeft naast de visies waarin gestuurd wordt op het gebruik van de SER ladder, meer instrumenten hiervoor ingezet: de subsidie, het Kwaliteitsscoresysteem (KSS) en de Herstructureringsmaatschappij Bedrijventerreinen Overijssel (HMO). Voordat ingegaan wordt op het gebruik en oordeel over deze instrumenten, wordt eerst fenomeen herstructurering in Overijssel geschetst aan de hand van de omvang, typering en fasering.
4 . 3 . 1 O mva n g, ty p e r i ng e n f a s e r in g va n d e h e rst r uctu r er i ng in Ov er i j ss e l In het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 (2010) van de provincie Overijssel zijn 49 bedrijventerreinen aangemerkt voor herstructurering. Deze terreinen beslaan een netto oppervlakte van 1.291 hectaren. Daarvóór (vanaf 2007) waren al 9 herstructureringstrajecten in gang gezet. Deze terreinen besloegen een netto oppervlakte van 498 hectaren. De 58 herstructureringsterreinen beslaan daarmee een oppervlakte van ongeveer een derde van de totale oppervlakte aan bedrijventerreinen. Een groot deel van de geformuleerde herstructureringsopgave is inmiddels gerealiseerd: van de 1.291 hectaren is inmiddels voor 963 hectaren de herstructurering gestart of reeds afgerond (74% van de totale opgave). Deze resultaten de zijn echter niet in de cijfers over het aantal te herstructureren bedrijventerreinen terug te zien, omdat de gemeenten een groeiende opgave zien als gevolg van verouderende bedrijventerreinen. Mogelijk dat door bedrijfsbeëindigingen als gevolg van de economische crisis er meer gaten vallen op andere bedrijventerreinen en hierdoor de herstructureringsopgave groter is dan aanvankelijk was vastgesteld. 5 Zo waren in 2014 volgens IBIS nog 55 bedrijventerreinen met herstructureringsplannen met een gezamenlijke bruto oppervlakte van 2.451 ha (netto 1.825 ha). Daarnaast waren 30 terreinen die door de gemeenten als verouderd worden aangemerkt, maar waarvoor nog geen plan bestaat. In onderstaand schema is het aantal, in IBIS geregistreerde, verouderde bedrijventerreinen in 2009 en 2014 weergegeven. Meestal gaat het hier om een technische of ruimtelijke veroudering. Opvallend is het toegenomen aantal 5
In IBIS worden bedrijventerreinen als verouderd geregistreerd volgens opgave en het oordeel van de gemeenten zelf.
16
bedrijventerreinen (2014 vergeleken met 2009) dat als ‘economisch verouderd’ geregistreerd is. Aantal verouderde bedrijventerreinen (bron: IBIS-registratie)
2009
2014
N-Overijssel
25
31
ZW-Overijssel
2
4
Twente
44
50
Overijssel
71
85
Achtergrond van de veroudering (bron: IBIS-registratie)
2009
2014
Technische veroudering
32
27
Economische veroudering
11
19
Maatschappelijke veroudering
6
3
Ruimtelijke veroudering
22
26
Onbekend
0
10
Er zijn vijf typen van herstructurering, te weten: A. Facelift, B. Revitalisering, C. Zware revitalisering, D. Herprofilering en E. Transformatie. De kenmerken van deze typen herstructurering zijn weergegeven in onderstaande matrix. A Facelift
C Zware revitalisering
D Herprofilering
E Transformatie
x
x
x
x
Ingreep in infrastructuur
x
x
x
x
Ingreep in private ruimte
x
x
x
x
x
x
x
Ingreep in openbare ruimte / gebouwen
x
B Revitalisering
Bodemsanering, sloop van opstallen etc.
x
Functieverandering (wel werkfunctie)
x
Functieverandering (echt andere functies)
x
(deel) bedrijven onttrokken aan voorraad Ingreep in openbare ruimte / gebouwen
x
x
x
x
x
In Noord-Overijssel ligt de nadruk op een facelift van de bedrijventerreinen, terwijl in Zuidwest-Overijssel en Twente de nadruk ligt op herprofilering van de bedrijventerreinen. Zware revitalisering komt weinig voor en gebeurt alleen in Twente. Transformatie komt helemaal niet uit de gegevens van IBIS naar voren. Zie onderstaande figuur.
17
figuur 1
Verdeling van bedrijventerreinen naar type herstructurering, totaal en per regio (in %; het aantal bedrijventerreinen is erachter vermeld)
Overijssel
32%
Twente
27%
24%
28%
4%
55
35%
6%
40%
33
A Facelift B Revitalisering C Zware revitalisering
Zuidwest-Overijssel 0%
25%
0%
Noord-Overijssel
48%
0%
2
75%
26%
20%
40%
0%
60%
20
23%
80%
D Herprofilering
100%
Bron: Panteia op basis van IBIS
Van de 85 bedrijventerreinen die in 2014 als verouderd zijn aangemerkt, bevind t 33% zich in de uitvoeringsfase. Ongeveer 15% zit nog in de planfase . Hierin worden knelpunten benoemd en daarbij behorende oplossingsrichtingen aangegeven, wat uitmondt in een plan van aanpak. Van 35% van de verouderde bedrijventerreinen is nog geen plan van aanpak beschikbaar. Zie onderstaand figuur. figuur 2
Fase van herstructurering
Overijssel
15%
2% 6% 6% 2%
33%
35%
85
A plan van aanpak/startnotitie
B masterplan Twente
26%
4% 8% 2% 8%
18%
34%
50
C revitaliserings-/projectplan aanwezig D financieringsfase met accodering
Zuidwest-Overijssel
25%
25%
50%
4
E voorbereidingsfase uitvoering
F uitvoeringsfase Noord-Overijssel 3% 3%
0%
58%
20%
40%
35%
60%
80%
31
aanpak ontbreekt
100%
Bron: Panteia op basis van IBIS
De al genoemde HMO is in 2009 opgericht om een versnelling te geven aan de herstructurering van de zwaar verouderde bedrijventerreinen in de provincie. Samen met private partijen heeft de HMO 56 hectaren te herstructureren zwaar verouderde kavels in bewerking genomen. Dit heeft een vliegwieleffect van nog eens 261 hectaren private kavels erom heen. De HMO heeft € 14,5 miljoen geïnvesteerd en private partijen € 87,8 miljoen.
18
Uit onderzoek van I&O Research in 2014 onder tien projecten van de HMO is voorts gebleken dat de 10 casussen 390 blijvende fte heeft opgeleverd, waarvan 120 fte nieuwe banen en 270 fte verplaatsingswerkgelegenheid. Daarnaast heeft het nog 270 tijdelijke fte opgeleverd.
4.4
Sturing op oud voor nieuw De provinciale instrumenten worden in het algemeen goed gebruikt en gewaardeerd door de geïnterviewde partners.
Gebruik SER-ladder
De SER-ladder wordt vrijwel altijd toegepast. Dat doen gemeenten min of meer automatisch als zij hun processen op het terrein van bedrijventerreinen, vestigingsvoorwaarden en dergelijke op orde hebben. Tot dit laatste zijn de gemeenten wel verplicht om aantrekkelijk te blijven voor het bedrijfsleven.
Kwaliteitsscoresysteem (KSS)
Het Kwaliteitsscoresysteem is een voorwaarde om voor herstructureringssubsidie in aanmerking te komen. De betrokken gemeenten vinden het KSS goed toepasbaar, eenduidig en uitlegbaar. De meerwaarde van het KSS zit vooral in het vaststellen van de nul-situatie op basis waarvan de revitaliseringsopgave geformuleerd kan worden. Dit is een opstart naar een bredere discussie met het lokale bedrijfsleven: de ondernemersverenigingen. Doordat beide input leveren aan het KSS worden onderlinge verschillen en overeenkomsten namelijk zichtbaar en kan er gewerkt worden aan een breed draagvlak voor vervolgacties. Het KSS wordt ook als een bruikbaar groeimodel gezien: het sterrensysteem stimuleert, motiveert en geeft de weg naar een volgende ster aan. Bovendien wordt er na afloop van de herstructurering opnieuw de situatie vastgesteld door middel van een scan.
Herstructureringsmaatschappij Bedrijventerreinen Overijssel (HMO)
De HMO kan rekenen op een brede waardering. Het is een goed instrument gebleken om herstructurering te bevorderen. De kennis van de locatie- en vastgoedmarkt, de mediator rol en de projectmatige praktische aanpak worden door de gemeenten als positieve punten naar voren gebracht. De wens tot intensivering en continuïteit van de communicatie met de HMO is aanwezig, maar de betrokken gemeenten beseffen ook dat dit juist door de projectmatige aanpak van HMO niet voor de hand ligt.
Herstructureringssubsidie
Een duidelijke ‘winnaar’ - als het gaat om bijdragen aan vitale werklocaties is de additionele herstructureringssubsidie van de provincie Overijssel. Het subsidie-instrument blijkt heel goed gewerkt te hebben. Als deze mogelijkheid er bij een aantal gemeenten niet was geweest, waren de herstructureringsplannen op een later moment of zelfs helemaal niet van de grond gekomen. Ook de betrokkenheid van de provincie (door de subsidieverstrekking) bij de uitvoering van d ie plannen scoort zeer hoog als gewenste opbrengst. Een aantal geïnterviewde partners geeft aan dat nieuwbouw alleen nog maar nodig is als het om grootschaligheid gaat. In de afgelopen jaren is immers de uitbreidingsvraag weggevallen en de vervangingsvraag overgebleven. Het draait nu om doorschuiven en borgen van de kwaliteit. Hiermee is en blijft herstructurering ook in de toekomst hoof dzaak.
19
4.5
Regionale invulling en afstemming
4 . 5 . 1 S t e de l i jk e ne tw e rk e n Het bedienen van de regionale markt voor bedrijfsruimte vanuit de stedelijke netwerken blijkt goed te lukken. De betreffende gemeenten opereren dicht tegen de vraag aan en bedienen via korte lijnen vooral het lokale bedrijfsleven. Daarnaast willen gemeenten gezamenlijk werken aan een goed vestigingsklimaat zodat de regio aantrekkelijk is voor bedrijven die werkgelegenheid brengen. Dat laatste is op dit moment een topprioriteit van veel gemeenten. Bedrijven hebben door de ruimte die nu beschikbaar is op de bedrijventerreinen meestal meer keuzes. Dit betekent dat de aanbieder (het stedelijk netwerk) moet meebewegen met de eisen van die ondernemers. Het netwerkcluster heeft belang bij het ter wille zijn van die bedrijven, want anders kan zij de zo gewenste werkgelegenheid mislopen. De samenwerking van gemeenten binnen netwerken heeft tot gevolg dat de betrokken gemeenten elkaars sterke en zwakke punten goed in beeld hebben. Als een ondernemer in de ene gemeente betere vestigingsmogelijkheden heeft dan in de andere, dan kiest het bedrijf (op basis van zijn eigen criteria) en wordt de keuze door de netwerkpartners geaccepteerd. Het bedrijf is immers gewonnen of behouden voor de regio. De markt is dus leidend als het gaat om vestigingsplaatsen en lange termijnplanningen zijn dan ondergeschikt. Hier staat het economische belang boven het planologische belang. 4 . 5 . 2 R e g io na le in st emm i ng Gemeenten zijn door provincie aangestuurd om hun buurgemeenten met de bedrijventerreinenvisies te laten instemmen. De provincie wilde een schriftelijk bewijs zien hiervan zien; een informerende brief zonder antwoord was niet voldoende. Alleen onder bepaalde voorwaarden is vervangende instemming van GS te verkrijgen. Gemeenten hebben aan deze eis voldaan, waarbij aangetekend wordt dat buurgemeenten elkaars bedrijventerreinenvisies gemakkelijk goedkeuren (vanwege het eigen belang). De instemming is een discussiepunt gebleken. Gemeenten kunnen immers een niet welgevallige bedrijventerreinenvisie van een buurgemeente bestuursrechtelijk niet afkeuren. Het is aan de provincie om deze regierol op te pakken, aldus de gemeenten. De instemmingsprocedure heeft aan de ene kant als voordeel dat de provincie zich niet als mediator hoeft op te stellen tussen conflicterende belangen. Aan de andere kant kan de vaag gesteld worden of dit altijd tot de meest optimale ruimtelijke en economische oplossing leidt. Sommige gemeenten geven aan dat zij nauwelijks een economische relatie met de (door de provincie aangereikte) buurgemeenten hebben, maar wel met gemeenten die bijvoorbeeld buiten de provinciegrens liggen. De regeling in de Omgevingsverordening voorziet wel in de afstemming met de laatstgenoemde gemeenten, maar de eis van instemming is lichter geformuleerd. De provincie Overijssel kan die buurgemeenten immers niet aansturen. Bij de regionale afstemming gaat het vooral om de kwantiteit aan bedrijventerreinen. Gemeenten in Twente signalen dat dit te beperkt is. Er moet niet méér van hetzelfde ontwikkeld worden. Het gaat immers om het totale aanbod en wat dan onderscheidend is ten opzichte van de aanwezige terreinen: het kennispark, milieu/hygiëne-park en duurzaamheidspark. Deze terreinen trekken bepaalde bedrijven aan, bedrijven met overeenkomstige productieprocessen, kavelgrootte en andere kenmerken. Het gaat dan om kwaliteit en niet meer om aantallen (en sectoren).
20
Gemeenten zoeken nu in toenemende mate zelf de samenwerking op. De gevolgen van de financiële en economische crisis zijn op gemeentelijk niveau immers goed merkbaar en iedereen weet ondertussen dat samen meer te bereiken is dan alleen. Gemeenten beseffen dat inkomsten genereren met gronduitgifte in deze tijd geen goed werkend business model meer is. De druk die het economische tij veroorzaakt komt de samenwerking en regionale afstemming ten goede.
4.6
Sectorale sturing Herstructureringsmaatschappij Overijssel De provincie zet met de omgevingsvisie in op een aantal specifieke sectoren. Zo is de kennisintensieve maakindustrie als overkoepelende sector op de eerste plaats gezet. Bedrijven die actief zijn met hightech systemen, nanotechnologie en ICT verdienen een voorkeursbehandeling. In de praktijk blijkt deze provinciale beleidskeuze niet door de gemeenten te worden ingevuld. Netwerksteden, streekcentra en kleine gemeenten sturen op (actuele) vestigingsplaatswensen van ondernemers en niet op de inrichting van specifieke terreinen voor geselecteerde sectoren. Het vullen van terreinen met bedrijven in bepaalde sectoren is lastig, omdat ondernemers zich immers niet laten dwingen, zeker niet als sprake is van een ruime markt. De bedrijventerreinenvisies dragen dan ook beperkt bij aan de economische speerpunten van de provincie. 6
4.7
Kennisdeling Gemeenten hebben in het begin van het proces de kennisdeling met de provincie en collega-gemeenten positief gewaardeerd. Het wegzakken van de continuïteit hierin wordt zoals gezegd betreurd. Vanuit de provincie gezien is deze gang van zaken overigens wel te begrijpen. Het team dat de bedrijventerreinenvisies beoordeelde en de herstructureringssubsidies toekende, is na beëindiging van die taak opgeheven. In mankracht om de communicatie structureel te maken en uit te bouwen was niet voorzien. Het opheffen van het beoordelingsteam is te plaatsen tegen de achtergrond van de sturingsfilosofie van de provincie: geef bestuurlijke partners de ruimte om op eigen gezag te handelen. Een blijvend begeleiden van gemeenten past hier niet bij. De provincie heeft de gemeenten juist vrijheid willen geven en niet de indruk willen wekken dat zij op de bestuurlijke stoel van de gemeenten wilde zitten. In de ogen van gemeenten heeft de provincie drie belangrijke sturingsinstrumenten: het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium, het subsidie-instrument en de kennisbank. Het beleid ‘vitale werklocaties’ heeft een sterk ruimtelijke invalshoek en dat botst nogal eens met de sterk economische invalshoek van de gemeenten. Het subsidieinstrument is zo sterk als het vastgestelde subsidiebudget en houdt dus op een gegeven moment op. Dan resteert de kennisbank nog als derde mogelijkheid om (bij) te sturen. De provincie Overijssel bevindt zich nu in dit stadium, aldus de geïnterviewde partners. Het gaat er dus om elkaars kennis en ervaringen structureel te delen en daarmee vooruit te komen. Hierbij moeten de twee invalshoeken: Ruimtelijke Ordening en Economie, geïntegreerd leiden tot een gezond en gewaardeerd
6
De enige uitzondering hierop wordt gevormd door regionale XL-locaties. Daarvoor worden ook acquisitieinspanningen verricht (vooral door bestuurders). Op deze terreinen worden alleen grote bedrijven toegelaten.
21
vestigingsklimaat voor bedrijven. Met het hervatten van de kennisdeling is een voor alle partijen aanwezig belang gediend.
4.8
Verduurzaming De doorlichting van de bedrijventerreinenvisies laat zien dat het thema duurzaamheid onderbelicht is gebleven. Dit wordt bevestigd door de geïnterviewde vertegenwoordigers van provincie en gemeenten. Duurzaamheid wordt door hen bezien vanuit twee invalshoeken. Eén daarvan is het zorgdragen voor de kwaliteit van de (geherstructureerde) bedrijventerreinen. Duurzaamheid wordt hier geplaatst in een tijdsdimensie en monitoring is dan een essentieel instrument. De andere invalshoek betreft het zorgdragen voor schone of groene productiemethoden, logistiek, energie en milieu. De praktische invulling van deze duurzaamheidsaspecten was tot nu toe volledig aan het bedrijfsleven zelf. Het ontwikkelen van energieneutrale bedrijventerreinen, al of niet via herstructurering, is (nog) afhankelijk van ondernemers die als voorbeeld of trekker kunnen dienen. Zie voorbeeld in
Voorbeeld Kenniscentrum Saxion is betrokken bij de gebiedsuitbreiding in het kader van de ontwikkeling van het duurzame bedrijventerrein Stekelenburg. Dit is ingegeven door Unipro, een toonaangevend duurzaam opererend bedrijf. Voor de gebiedsontwikkeling heeft de gemeente een duurzaamheidssubsidie van de provincie ontvangen. Deze investeringen in duurzaamheid stond nog niet in de bedrijventerreinenvisie, maar de nieuwe college heeft duurzaamheid hoog op de agenda gezet. Bron: Interviews i.h.k.v. Evaluatie Bedrijventerreinenvisies
tekstkader.
4.9
Monitoring Er is tussentijds niet gemonitord en bijgestuurd. Dit wordt nu als een groot gemis van de bedrijventerreinenvisies ervaren. Bij het vaststellen van de Omgevingsvisie Overijssel met 2030 als horizon erkende de provincie de onzekerheden die een dergelijke ontwikkelingsvisie in zich bergt. Voor de behoefte aan bedrijventerreinen is toen afgesproken een ‘midterm review’ in 2015 (lees: deze evaluatie) in te lassen. Vooral vanuit de gemeenten komt nu het signaal dat zij aangelopen zijn tegen de dynamiek van de praktijk versus de statische afspraken in het kader van de bedrijventerreinenvisies. Zie voorbeelden in tekstkaders. Het afgesproken tijdpad van 5 jaar voor de evaluatie is volgens de gemeenten te ruim genomen. Hierbij wordt overigens meteen gewezen om de zeer bijzondere omstandigheden: iedereen erkent dat niemand de duur, intensiteit en gevolgen van de financiële en economische crisis zo had kunnen inschatten als de werkelijkheid heeft laten zien. In een dergelijke economische situatie kunnen gemeenten ook lastig plannen maken, omdat zij onvoldoende zicht hebben op de actuele situatie van de bedrijven (in problemen? financiële reserves? type overname?). Zij kunnen bijvoorbeeld plotseling met gaten in de bezetting van bedrijventerreinen geconfronteerd worden. Een frequentere monitoring zoals ook in de woningbouw gebeurt, is gewenst. Dan kan eerder bijgestuurd worden en meer flexibiliteit in het instrument gebracht worden. Hiermee verwachten gemeenten een betere aansluiting van vraag en aanbod op de markt voor werklocaties te realiseren.
22
5
Plannen en realisaties 2008-2014 In 2008 is het onderzoek ‘Bedrijvigheid in Overijssel’ over de vraag naar bedrijventerreinen in 2020 en 2040 uitgevoerd. Vervolgens hebben de gemeenten in 2009 2010 hun Bedrijfsterreinenvisie voor de periode 2009-2020 neergelegd bij de provincie. Hierin is een inschatting gemaakt van de vraag naar bedrijvent erreinen tot 2020 of 2025. De plannen waren in belangrijke mate gebaseerd op het toekomstbeeld dat het CPB in 2005 had neergelegd in de lange termijn studie ‘Vier vergezichten op Nederland’. Hier werd een toekomstbeeld geschetst voor de periode 2001 -2020 en 2021-2040 langs vier scenario’s: 1.
Regional Economy (RE)
2.
Strong Europe (SE)
3.
Transatlantic Market (TM)
4.
Global Economy (GE)
De scenario’s zijn opgesteld vanuit de uitgangspunten sterk nationaal versus sterk internationaal en een sterke publieke sector versus de nadruk op de private sector. Regional Economy (nadruk op nationaal en publiek) geeft de laagste groei en Global Economy (internationaal en privaat) de hoogste. Strong Europe (internationaal en publiek) en Transatlatic Market (nationaal en privaat) zijn middenscenario’s. Deze lange termijnverkenning dateert van vóór de crisis. In het scenario Regional Economy werd voor de periode 2002 -2020 voor heel Nederland uitgegaan van een gemiddelde werkgelegenheidskrimp van 0,3% per jaar. In Strong Europe is sprake van een groei met 0,2% per jaar, in Transatlantic Market een groei met 0,3% per jaar en in Global Economy een werkgelegenheidsgroei met 0,7% per jaar. Bij de prognoses van de bedrijventerreinen is de provincie in 2008 uitgegaan van het scenario Transatlantic Market. 7 De landelijke resultaten zijn vertaald naar de vraag naar bedrijventerreinen in Overijssel. Ook bij de bedrijventerreinenvisies van de gemeenten uit 2009/2010 vormde dit scenario het uitgangspunt. We zitten nu halverwege de periode 2010-2020 en de vraag is hoe de prognoses uit 2008 en 2010 zich verhouden tot de realisaties tot nu toe. Om te kunnen vergelijken zijn de prognoses tot 2020 teruggelegd tot de periode 2008 -2015.
5.1
Prognoses uit ‘Bedrijvigheid in Overijssel’ (2008) Ontwikkeling van de vraag naar bedrijventerreinen: Bij het scenario Transatlantic Market is de ontwikkeling van de vraag naar bedrijventerreinen voor de periode 2008-2014 geschat op in totaal 655 hectare. Hiervan is 162 ha in Noord-Overijssel, 72 ha in Zuidwest-Overijssel en 422 ha in Twente. Het betreft hier de vraag naar netto oppervlaktes. Ter vergelijking, in het scenario Regional Economy is de geschatte ontwikkeling van de vraag in Overijssel negatief: een krimp met 95 ha, terwijl bij Global Economy de vraag toeneemt met 1.137 ha. Bij Strong Europe tenslotte is de ontwikkeling van de vraag geschat op 443 ha. De bijgaande grafiek geeft voor Overijssel een beeld per scenario.
7
Dit ontwikkelingsperspectief werd in 2007 door de ministeries van EZ en VROM gekozen als basis voor de afspraken die met de provincies zouden worden gemaakt over de bedrijventerreinenplanning. Zie RPB (2007), Naar een optimaler ruimtegebruik door bedrijventerreinen. Een verkenning van enkele beleidsopties
23
figuur 3
Prognose van de ontwikkeling van de vraag naar bedrijventerreinen 2008-2014
1200
1.137
1000
800
655
682
600
443
Twente Zuidwest-Overijssel
422 400
134
Noord-Overijssel
293
200
72
-95
-95
321
48 102
162
0 -82 -11 -2 -200 RE
SE
TM
GE
Bron: Panteia op basis van 'Bedrijvigheid in Overijssel'
5.2
Inschatting vanuit de bedrijventerreinenvisies (2009/2010) In 2009 is door de provincie aan de gemeenten gevraagd een bedrijventerreinenvisie op te stellen met als uitgangspunt het Transatlantic Market scenario van het CPB. De meeste gemeenten hebben een trendanalyse uitgevoerd op basis van het verleden, en/of hebben een inschatting gemaakt op basis van de methode van de Bedrijfslocatiemonitor van het CPB uit 2002. Hierop zijn door een aantal gemeenten correcties uitgevoerd in verband met een noodzakelijk geachte strategische voorraad (bijvoorbeeld in geval van Usseler Es in Netwerkstad Twente) en inbreiding als gevolg van herstructurering (5 tot 10% van de netto-oppervlakte herstructureringsterreinen). De looptijd van de visies ligt tussen de 10 en 15 jaar. Toegespitst op de periode 2008-2014 komen de visies gezamenlijk voor Overijssel op een vraagontwikkeling van circa 760 hectare 8, verdeeld over 306 ha voor Noord-Overijssel, 144 ha voor Zuidwest-Overijssel en 311 ha voor Twente. Ondanks de crisis die inmiddels was uitgebroken en het schrappen van de zachte plannen, ligt deze prognose nog iets boven die uit het onderzoek ‘Bedrijvigheid in Overijssel’. Dit geldt met name voor de gemeenten in Noord- en Zuidwest-Overijssel.
5.3
Realisaties in de periode 2008-2014 De IBIS-database geeft een beeld van de realisaties. Hiervoor is gekeken naar de ontwikkeling van de bruto-omvang, de netto-omvang, de netto-uitgeefbare omvang, de uitgegeven grond en de netto uitgegeven grond, gecorrigeerd voor inbreiding, teruggegeven grond en transitie en terstond en niet-terstond uitgeefbare grond.
8
24
Berekend vanuit de gemiddelde behoefte per jaar.
De bruto oppervlakte aan bedrijventerreinen is in de periode 2007 -2014 met ruim 10% toegenomen (vooral in Twente en Zuidwest-Overijssel). De netto oppervlakte is met bijna 9% gestegen. Het verschil kan duiden op een toegenomen aandeel terrein dat in gebruik is als infrastructuur en groen. De netto oppervlakte die reeds in gebruik is, nam in de periode 2007-2014 met 4% toe. De achterblijvende groei van de uitgegeven oppervlakte heeft ertoe geleid dat de voorraad nog uit te geven grond sterk is toegenomen (32%). De sterke groei betreft vooral de niet direct uitgeefbare grond ofwel de ‘harde’ plannen 9 en zit vooral in Noord-Overijssel (in Zuidwest-Overijssel is sprake van een afname). De achterblijvende groei van de netto oppervlakte die reeds in gebruik is, wordt niet alleen veroorzaakt door minder uitgifte, maar ook door inbreiding als gevolg van herstructurering (efficiënter gebruik) en grond die aan gemeenten wordt teruggegeven. figuur 4
Ontwikkeling van de oppervlakte aan bedrijventerreinen in Overijssel
9000 Bruto oppervlakte
8000
7000
Netto oppervlakte 6000
5000
4000
3000
2000
1000
0 2007
2008
2009
netto uitgegeven
2010 terstond uitgeefbaar
2011
2012
niet terstond uitgeefbaar
2013
2014
niet uitgeefbaar
Bron: Panteia, op basis van IBIS
Figuur 5 geeft de totale bruto omvang van de bedrijventerreinen. Als hierop het niet uitgeefbare deel (infrastructuur, aankleding) in mindering wordt gebracht, resteert de netto oppervlakte. Het niet-uitgeefbare deel is niet beschikbaar voor economische activiteiten. In de tijd bezien is sprake van een afvlakking van de groei in de jaren 20102013. Niet terstond uitgeefbaar betekent dat de grond nog niet bouwrijp is. Wel is de grond als zodanig opgenomen in een geldend bestemmingsplan of ontwerp bestemmingsplan met provinciale instemming. Grond die is opgenomen in zachte plannen zoals ruimtelijke visies en structuurplannen zijn niet in deze cijfers inbegrepen.
9
De oppervlakte van de terstond uitgeefbare locaties (bouwrijp) nam slechts met 3% toe.
25
De vraag wordt weergegeven door de ontwikkeling van de uitgegeven oppervlakte. Dit is de grond die in een bepaalde periode is uitgegeven, gecorrigeerd voor inbreiding en teruggegeven grond. In de periode 2008-2014 is per saldo 193 hectare in gebruik genomen, waarvan 150 hectare in Noord-Overijssel en 93 hectare in Twente. In Zuidwest-Overijssel is per saldo de oppervlakte uitgegeven grond afgenomen (-49 hectare). Bruto ligt de oppervlakte van de uitgegeven grond in deze periode hoger. In heel Overijssel is 406 hectare uitgegeven, waarvan 216 hectare in Noord-Overijssel, 21 hectare in Zuidwest-Overijssel en 169 hectare in Twente. De oorzaken voor de daling van de uitgegeven grond in Zuidwest-Overijssel zijn niet aan te geven. Ze kunnen liggen in leegstand, verdunning, bestemmingswijzigingen of zaken van administratieve aard.
5.4
Confrontatie prognose, visies en realisatie De realisatie van de per saldo uitgegeven grond ligt aanmerkelijk lager dan eerder gedacht. Dit is deels het gevolg van inbreiding, maar vooral als gevolg van de crisis, die er toe heeft geleid dat bedrijven met verhuis- en/of uitbreidingsplannen deze afstelden of uitstelden. figuur 5 zet de prognoses, zoals verwoord in ‘De Bedrijvigheid in Overijssel’ en de Bedrijventerreinenvisies van de gemeenten naast de realisaties volgens IBIS. De prognoses hadden betrekking op de vraag naar netto oppervlakte. 10 figuur 5
Confrontatie prognose en realisatie
900
762
800 700
655 311
600
500 400
406
422 144
169
300 200
21
72
193 93
307 100 0
162
216
Twente Zuidwest-Overijssel Noord-Overijssel
150 -49
-100
Bron: Panteia op basis van Bedrijvigheid in Overijssel, visies gemeenten en IBIS
10
De kwantitatieve aanpassingen zijn beperkt. Met betrekking tot de visies is gerekend met een behoefte per jaar, die vertaald is naar de periode 2008-2014. Hierbij is, voor zover bekend, rekening gehouden met de nuanceringen uit de instemmingsbrieven. De voorgestelde kwantitatieve aanpassingen zijn beperkt. Wel wordt in de instemmingsbrieven veelal gewezen op de noodzaak om vinger aan de pols te houden en om de ‘harde’ plannen gefaseerd uit te voeren.
26
6
Bijdrage vitale werklocaties (kwantitatief) In hoeverre hebben de gemeentelijke bedrijventerreinenvisies in Overijssel bijgedragen aan een betere afstemming tussen de ruimtebehoefte en –capaciteit in kwantitatieve zin? Dit is een lastige vraag om te beantwoorden, omdat veel factoren een rol spelen in deze match. Zoals al aangegeven is de dynamiek aan zowel de vraagzijde als de aanbodzijde van de markt voor werklocaties groot (zie tekstkader § 1.1.4) en is de economische situatie een compleet andere geworden dan bij de start van de bedrijventerreinenvisies. Met andere woorden de beleidscomponent is niet uit deze context te filteren, wat nodig is om harde uitspraken over de bijdrage van de visies te kunnen doen. Toch kunnen op basis van deze evaluatie wel enkele conclusies getrokken worden, die enig inzicht geven in de hier bedoelde bijdrage van de bedrijventerreinenvisies . De conclusies zijn:
De provincie Overijssel heeft in bij de ontwikkeling van de bedrijvente rreinenvisies alle zachte plannen die de gemeenten toen hadden, geschrapt of ‘on hold’ gezet. Dit is gezien het feit dat er in de periode 2008-2014 veel minder ruimte is uitgegeven dan in 2008 (volgens het midden scenario) was geprognosticeerd, een juiste actie gebleken.
De provincie heeft bij het beoordelen van de visies met de verschillende gemeenten flink onderhandeld over de strategische reserves die zij aan wilden houden. Ook dit is niet voor niets gebleken. De gemeenten hadden in 2009-2010 nog een positieve kijk op de ontwikkeling van de economie en de ruimtebehoefte, die zoals achteraf blijkt te positief is geweest.
In Zuidwest Overijssel is in dezelfde periode geconstateerd dat de groei van de in gebruik zijnde netto oppervlakte is afgenomen door onder andere inbreiding als gevolg van herstructurering (efficiënter ruimtegebruik). Het stevige accent op herstructurering, inclusief de bijbehorende instrumenten, kan hier als een bijdrage van de bedrijventerreinenvisies aan de inbreiding gezien worden.
De realisatie van de herstructurering is deels verbonden aan de provinciale subsidie die verstrekt wordt onder voorwaarde van een ingestemde bedrijventerreinenvisie. In die zin dragen de visies bij aan de kwaliteit van de werklocaties. In de periode 2010 -2014 is het aantal te herstructureren terreinen echter niet afgenomen. Gemeenten hebben in IBIS voor een aantal bedrijventerreinen de status gewijzigd in ‘verouderd’. Herstructurering is bovendien een proces van jaren en de financiering kan voor vertragingen in de besluitvorming en uitvoering zorgen. Dit laatste zal ongetwijfeld in de afgelopen periode een rol hebben gespeeld.
De bijdrage van de bedrijventerreinenvisies in kwantitatieve zin is gelegen in het mede afremmen van een ongebreidelde groei van nieuwe hectares bedrijventerreinen (tot uiting komend in een afvlakkende groei van het aanbod). Hier is nadrukkelijk “mede” toegevoegd, omdat de economische situatie een belangrijke zo niet de belangrijkste factor in deze is geweest.
27
28
De feitelijke ontwikkeling van de omvang aan bedrijvenhectaren laat zien dat er in 2010 sprake is van een omslag. De groei van de omvang aan bedrijventerreinen zwakt vanaf 2010 duidelijk af. Dit geldt zowel voor de bruto- als netto-omvang van de terreinen.
De provincie heeft, met de kennis van nu en met het maken van statische afspraken, n og niet hard genoeg op de rem gedrukt. Het aanbod is in 2014 aanzienlijk groter dan de vraag. Vooral in Zuidwest-Overijssel en Twente liepen prognoses (visie) en realisaties (praktijk) uit de pas. In Noord-Overijssel lagen deze nog het dichtst bij elkaar. De prognoses in 2009 -2010 lagen in deze regio als enige een stuk lager dan de prognoses in 2008. Toch is ook hier een derde van de geprognosticeerde hectaren nog niet in gebruik genomen.
7
Werklocaties nieuwe stijl (aanbevelingen) De evaluatie van de bedrijventerreinenvisies laat een aantal geslaagde en minder geslaagde punten zien. Ook toont het weer eens aan dat de praktijk weerbarstiger is dan de theorie. De provincie Overijssel heeft in ieder geval met haar beleid ‘vitale werklocaties’ en het daarbij behorende instrumentarium een pakket in handen, waarmee zij in de komende tijd nog meer kansen kan pakken en het vestigingsklimaat voor bedrijven kan versterken. Hieronder zijn aanknopingspunten gegeven voor de wijze waarop de provincie dit zou kunnen bewerkstelligen. Het zijn aanbevelingen die rechtstreeks uit de evaluatie volgen en opgevolgd kunnen worden in de werklocaties of bedrijventerreinenvisies nieuwe stijl. Bij de visies dient rekening gehouden te worden met de volgende context, weergegeven in de vorm van een SWOT-schema: Sterkte - economische onderbouwing ruimtebehoefte - impuls aan herstructurering gegeven - samenwerking provincie-gemeente - instrumentenpakket HMO, KSS, subsidie - planmatige aanpak op gang gebracht - ongebreidelde groei aangepakt - ruimtewinst geboekt
Kansen - Ontwikkelingen op het terrein van duurzaamheid - Groei in samenwerking tussen gemeenten - Groeiend bewustzijn van overaanbod en behoud van kwaliteit - Toenemende ervaring met herstructurering - Actieve netwerksteden en –clusters - Leerpunten uit deze evaluatie - Dynamische afspraken met ruimte voor maatwerk
Zwakte - Monitoring van de voortgang - Gedogen van voorraden - Ad hoc karakter van kennisdeling - Sectorale sturing - Integratie van economie - Statische afspraken
Bedreigingen - Financiële klimaat - Krimpende financiële armslag bij gemeenten - Toenemende ‘concurrentie’ van het sociale domein bij gemeenten - Een uitbreiding van de werklocaties in ha. kan bij een beperkte economische groei leiden tot meer leegstand en dus renteverlies.
Méér economie inbrengen Gemeenten zijn in de bedrijventerreinenvisies nog te veel gefocust op de hectare, terwijl een aantal van hen, zeker de netwerksteden, juist economische kennis en kennis van het MKB in huis hebben. Het verleden wordt nog vaak als vuistregel voor de toekomst gehanteerd. De provincie heeft zich vooral van haar vertrouwde ruimtelijke kant laten zien. Als deze twee gescheiden werelden werkelijk tot elkaar komen wordt het blikveld verbreed. Dan worden ook meer kansen gezien in :
andere bedrijventerreinen zoals GDV/PDV-locaties, kleinschalige binnenstedelijke terreinen, verouderde winkelstrips en agrarische bebouwing als kandidaat voor transformatie;
locaties voor andere ondernemers zoals zzp’ers, sociale ondernemers, popupbedrijven;
andere partners waaronder kennisinstellingen.
Bij de werklocatievisies kan meer gestuurd worden op de lokale en regionale economie, innovatie en (ruimtelijke) clusters of netwerken. Dit draagt ook bij aan de bewustwording dat de oplossing niet altijd zit in groei en nieuwbouw.
29
Integrale aanpak ook intern doorvoeren Na het pleidooi om in het vervolg van de bedrijventerreinenvisies meer economie bij de ruimtelijke ordening te voegen kan tegelijkertijd ook bij de provincie intern de integrale aanpak sterker in de praktijk gebracht worden. De bedrijventerreinenvisies zijn in de afgelopen periode door bestuurlijke veranderingen onder EZ komen te vallen, terwijl ze voorheen onder RO en EZ gezamenlijk vielen. In de praktijk deed EZ het voortraject en RO regelde de instemming. Een gezamenlijk optrekken in het hele traject zal tot een effectievere aansturing en advisering van gemeenten kunnen leiden. Focus op herstructurering houden Uit de evaluatie is gebleken dat in verschillende gemeenten door herstructurering ruimtewinst is geboekt en inbreiding heeft plaatsgevonden. Bestaande bedrijven die niet de financiële mogelijkheid hadden om te verplaatsen, konden zo toch hun uitbreiding realiseren. De inzet van de provincie op dit terrein in de vorm van de bedrijventerreinenvisies, subsidie, HMO en KSS heeft hieraan bijgedragen. Herstructurering zal naar verwachting nog meer dan voorheen een stempel drukken op het behoud en creëren van vitale werklocaties in Overijssel. Daarbij zal ook steeds vaker sprake zijn van transformatie van werklocaties. Daarom is voorzetting van de provinciale sturing en stimulansen wenselijk. Borgen van kwaliteit De provincie zou de gemeente kunnen aansporen om zich nog scherper op actuele kwaliteit van de werklocaties te richten. De functionaliteit van de indeling, uitstraling en bebouwing op de werklocaties zijn afhankelijk van de veranderende vraag. Dit is ook kwaliteit in samenhang met duurzaamheid. Na een herstructurering is het belangrijk om de verhoogde kwaliteit te borgen. Dit is een aandachtspunt voor de komende tijd Monitoren en tijdig bijsturen Dit laatste geldt helemaal voor het monitoren van de ontwikkelingen. Misschien is dit wel één van de grootste kansen om meer rendement uit het beleid ‘vitale werklocaties’ te halen en uit de evaluatie naar voren is gekomen. Door frequenter met de gemeenten om tafel te gaan zitten en samen te bekijken hoe de voortgang is, waar eventuele knelpunten zich voordoen en of bijsturing nodig is, kunnen vraag en aanbod nog beter op elkaar aangesloten worden. Zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin. Ook andere vormen van monitoring zijn echter denkbaar. Het is van belang om af te stappen van de statische afspraken (voor een periode van 5 jaar). Beter is om voor de nieuwe periode met de gemeenten tot procesafsprake n te komen over de momenten en wijze van eventuele bijsturing. Financieel prikkelen De herstructureringssubsidie en de inzet van HMO hebben bij een aantal gemeenten geleid tot succesvolle herstructurering. Het werken met cofinanciering blijkt een impuls te geven die groter is dan op het eerste gezicht lijkt. Het zet vaak de deur open voor andere financiers. Gemeenten, banken en bedrijfsleven haken eerder aan, waardoor de samenwerking wordt bevorderd en synergie-effecten plaats kunnen vinden. Kennisdeling permanente en structurele basis geven De meerwaarde van de provincie ligt ook op het vlak van kennisdeling. Zij overziet vanuit haar overkoepelende rol de verschillende aanpakken,
30
samenwerkingsverbanden, regels, successen, valkuilen, et cetera. Uit de evaluatie komen diverse verbetersuggesties als het gaat om kennisdeling naar voren:
Een infrastructuur voor kennisdeling opzetten, waarin de frequentie van kennis deling hoger ligt dan tot nu toe;
Het regelmatig organiseren van bijeenkomsten met alle gemeenten;
Als provincie vaker aanschuiven bij regionale overleggen van de netwerksteden.
Parallel hieraan zouden digitale vormen van kennisdeling continu uitgebreid en vernieuwd moeten worden. De provincie als kenniscentrum voor vitale werklocaties! Samenwerken en duurzaamheid Dit punt spreekt eigenlijk voor zich. Meer en intensiever samenwerken met gemeenten, bedrijfsleven en onderwijs is verbonden met de al aangereikte kansen zoals kennisdeling, cofinanciering, monitoring en integraliteit. Eén punt moet hier nog uitgelicht worden. Het belang van samenwerking is extra groot als er sprake is van relatief nieuwe beleidsvelden of –thema’s. Dit laatste is het geval bij de verduurzaming van de werklocaties. Op dit vlak valt in de komende jaren voor de provincie Overijssel en haar gemeenten nog veel te winnen, gelet op actuele ontwikkelingen op het gebied van nieuwe energie en klimaatadaptie. Via de werklocatievisies en haar kennisdelende taak (best practices) kan de provincie een grotere impuls hieraan geven. Regierol pakken Tot slot heeft het regionale vestigingsklimaat baat bij een provincie die haar regierol pakt. Waar de gemeenten het op decentraal niveau niet goed kunnen vinden of eruit komen, is de provincie op centraal niveau van grote waarde. De provinciale regisseursrol speelt bijvoorbeeld bij de afstemming van de verschillende gemeentelijke visies, bij bovenlokale ruimtelijk economische ontwikkelingen en natuurlijk bij de aansluiting van de ruimtebehoefte en plancapaciteit op regionaal niveau. Denk bij dit laatste aan de kaderstellende rol van de provincie. Deze zou nog beter ingevuld kunnen worden, zo blijkt uit de kwantitatieve analyse van de evaluatie. Een frequentere monitoring levert op dit vlak al een flinke winst op.
31
Bijlagen Bijlage 1
Onderzoeksverantwoording Overzicht van geïnterviewde personen Voor deze evaluatie zijn interviews gehouden met de drie netwerksteden, twee streekcentra en twee kleine gemeenten. Hiermee zijn alle typen gemeenten en posities die zij in het beleid Vitale werklocaties innemen, gehoord. Daarnaast interviews gehouden met de direct betrokkenen binnen de provincie. Het aantal interviews is voldoende om een beeld van het provinciale beleid en het instrument bedrijventerreinenvisies te krijgen. Individuele interviews (extern)
Janna van Maar
Netwerkstad Zwolle-Kampen
Harld Heukels
Gemeente Haaksbergen
René Sturre
Gemeente Steenwijkerland
Clemens Gloudi
Gemeente Hardenberg-Ommen
Francisca Holtman
Gemeente Raalte
Gerdien Looman
Netwerkstad Twente
Saskia Mulder
Stedendriehoek
Individuele interviews (intern)
Jolanda Walman
Provincie Overijssel
Trijnie Drint
Provincie Overijssel
Deelnemers groepsgesprek met themaspecialisten/accounthouders bij de provincie
Nico de Boer
thema Ruimte
Jan Bakhuis
account Zuidoost Twente
Gea Rooks
account Zwolle, Kampen, Deventer
Liset van Latum
thema Duurzaamheid
Marcel Ellenbroek
team Beleidsinformatie
Overzicht van geraadpleegde bronnen Gemeentelijke bedrijventerreinenvisies
Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente
Bedrijventerreinenvisie Gemeente Deventer
Bedrijventerreinenvisie Gemeente Steenwijkerland
Bedrijventerreinenvisie Raalte
Ontwerp bedrijventerreinenvisie Gemeente Hardenberg
Bedrijventerreinenvisie Gemeente Hardenberg
Vaststellen integrale Ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen
Bedrijventerreinenvisie 2010 gemeente Kampen
Structuurplan Zwolle 2020
Bedrijventerreinenvisie Haaksbergen
Gronduitgifteprotocol Bedrijventerreinen Gemeente Haaksbergen
Integrale visie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland
Vaststelling Bedrijventerreinenvisie Hellendoorn 2010-2020
33
Bedrijventerreinenvisie Losser
Bedrijventerreinenvisie Staphorst
Bedrijventerreinenvisie 2010 Gemeente Twenterand
Visie Bedrijventerreinen ‘Ondernemen in de gemeente Wierden’ 2 010-2020
Structuurvisie 2025 en Bedrijventerreinenvisie Dalfsen
Eindrapport bedrijventerreinenvisie gemeente Hof van Twente
Bedrijventerreinenvisie Olst-Wijhe 2010-2020
Bedrijventerreinenvisie 2010 gemeente RijssenHolten
Herijking Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente
Alle bij de vermelde bedrijventerreinenvisies behorende instemmingsbrieven van Provincie Overijssel Overige (achtergrond)documenten
Bedrijvigheid in Overijssel, Trends, ontwikkelingen en prognoses, Provincie Overijssel, december 2008.
Omgevingsvisie Overijssel, Provincie Overijssel, 2009.
Omgevingsverordening Overijssel 2009, Provincie Overijssel, 2009.
Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015, Provincie Overijssel, juni 2009.
Tussenevaluatie Regionaal Economisch Beleid 2012-2015, Decisio, juli 2014.
Midterm Review Omgevingsvisie, mei 2014
Three scenarios for European economic recovery, CPB, augustus 2014
Topsectoren en regio’s, PBL, 2014
De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie Overijssel, PBL, 2013
Trendverkenning Economie. Trendbureau Overijssel, 2009.
Regionaal Economische Barometer Overijssel, Nulmeting, februari 2014
Regionaal Economische Barometer Overijssel, Eenmeting, juni 2014
Kaderstelling Leegstand Kantoren, oktober 2012
De economische kracht van de regio Zwolle, Bureau Louter 2012
De agenda Stedendriehoek, samenwerking biedt kansen voor het vestigingsklimaat, april 2013
Ontwikkelagenda Netwerkstad Twente, Deel 1 en 2, juni en november 2013
Databanken
Integraal Bedrijventerrein Informatie Systeem IBIS
Bedrijven- en Instellingen Register Overijssel BIRO
Provincie Overijssel, Ontwikkeling werkgelegenheid, verdeeld naar a. provincie, COROP-regio’s en binnen/buiten bedrijventerreinen en b. verdeeld naar sector
34
Panteia (www.ondernemerschap.nl, www.topsectorenonderzoek.nl)
CBS
UWV
LISA
Locatus