Productverslag Beroepsproduct 3 Florence Gaillard 7 januari 2015 Dineke Fraanje 1548655
Inhoudsopgave
pagina
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Formulering opdracht 1.2 Context 1.3 Onderzoeksvraag voor de verkenning
3 3 3
Hoofdstuk 2: Verkenning 2.1 Literatuurverkenning 2.2 Methode praktijkverkenning 2.2.1 Respondenten 2.2.2 Dataverzameling en meetinstrumenten 2.2.3 Data-analyse 2.3 Resultaten 2.4 Conclusies
4 7 7 7 7 7 10
Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van product
11
Hoofdstuk 4: Evaluatieonderzoek 4.1 Onderzoeksvraag 4.2 Methode 4.2.1 Respondenten 4.2.2 Dataverzameling en meetinstrumenten 4.2.3 Data-analyse 4.3 Resultaten 4.4 Conclusies
12 12 12 12 12 13 13 17
Hoofdstuk 5: Literatuurlijst
19
Bijlage 1: Gebruikte meetinstrumenten uit de praktijkverkenning bijlage 1a: leerlingenvragenlijst bijlage 1b: docentenvragenlijst
20 21
Bijlage 2: Gebruikte meetinstrumenten uit het evaluatieonderzoek bijlage 2a: leerlingenvragenlijst bijlage 2b: docentenvragenlijst
22 23
Bijlage 3: Het product: Methode gespreksvaardigheid
24
Bijlage 4: Het product: Docentenhandleiding bij de methode gespreksvaardigheid
58
2
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Formulering opdracht Voor de eerste klas wil ik een methode ontwikkelen voor gespreksvaardigheid. Deze methode kan het hele jaar door naast de leergang gebruikt worden. Op deze manier kunnen leerlingen zich regelmatig voorbereiden op het taaldorp en de mondelinge toetsen in de bovenbouw. Het onderwerp heb ik zelf bedacht. Ik merk op veel scholen dat docenten het lastig vinden om gespreksvaardigheid met de leerlingen te oefenen en dat er niet echt materiaal is. Daarnaast merk ik wel dat docenten er iets aan willen verbeteren. Gespreksvaardigheid is de vaardigheid waar de leerlingen in hun toekomst mijns inziens het meest aan hebben. 1.2 Context De Jacobus Fruytier Scholengemeenschap is een school met alle niveaus van pro tot lyceum. In 2013 had de school ongeveer 2668 leerlingen, verdeeld over 3 locaties; in Apeldoorn 1540, in Rijssen 615 en in Uddel 513 leerlingen. De leerlingen op havo en lyceum krijgen Frans vanaf klas 1. Het ‘Fruytier’ is een reformatorische school, wat betekent dat de leerlingen en docenten orthodox-christelijk zijn. Het christelijk geloof speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven op school. Dit betekent dat sommige onderwerpen (ook bij Frans) anders of niet behandeld worden, bijvoorbeeld onderwerpen als Halloween, topsport, abortus, uitgaan, etc. De sectie Frans is verdeeld over drie locaties: twee docenten in Apeldoorn, één in Uddel en één in Rijssen. Vergaderingen vinden gezamenlijk plaats. De school is een tto-school en probeert vorm te geven aan doeltaal=voertaal. Verder worden er pogingen gedaan om meer met spreekvaardigheid aan de slag te gaan en er wordt een taaldorp ontwikkeld voor klas 3 havo en lyceum. Kortom, de sectie Frans houdt zich volop bezig met spreekvaardigheid. Daarnaast komt er steeds meer aandacht voor het Europees ReferentieKader, dat we ook in de opdrachten willen verwerken. 1.3 Onderzoeksvraag voor de verkenning Naar aanleiding van de constatering van het probleem en de context ben ik gekomen op de volgende twee hoofdvragen: Hoofdvraag voor praktijkonderzoek: 1. Hoe kan ik mijn leerlingen van de brugklas motiveren voor spreekvaardigheid (in grote groepen)? Hoofdvraag voor literatuuronderzoek: 2. Wat wordt er in de brugklas gedaan aan gespreksvaardigheid en wat kan er verbeterd worden?
3
Hoofdstuk 2: Verkenning 2.1 Literatuurverkenning Begrippen afbakenen Spreekvaardigheid: een algemene term voor het oefenen van mondelinge vaardigheden. Onderdelen hiervan zijn monologen (bijvoorbeeld presentaties) en dialogen (bijvoorbeeld gespreksoefeningen). Gespreksvaardigheid: Een vorm van spreekvaardigheid waarbij beroep wordt gedaan op het vermogen om te anticiperen op wat de ander zegt. Doeltaal=voertaal: de taal die geleerd wordt, wordt (gedeeltelijk) gebruikt als communicatiemiddel in de les. Feedback: positieve en negatieve opmerkingen van een docent of medeleerling op de prestatie van een andere leerling. Communicatieve feedback: Feedback geven door middel van een door de leerling gemaakte zin nog een keer in de doeltaal herhalen of een vraag stellen in de doeltaal ter verduidelijking Deelvraag 1: Hoe motiveer ik brugklassers/leerlingen voor gespreksvaardigheid en zorg ik dat ze durven spreken? Veel leerlingen hebben in meerdere of mindere mate last van taalangst. Taalangst, ook wel Foreign Language Anxiety (FLA) is een combinatie van angsten, gewoonten en gevoelens met betrekking tot het (verplicht) leren van een taal op school. De angst om uitgelachen of terechtgewezen worden zorgt er voor dat de leerlingen zich niet durven uiten in een vreemde taal. Uit een onderzoek naar taalangst (Simons & Decoo 2009) worden als mogelijke oorzaken genoemd: de leerling voelt zich beluisterd en beoordeeld onvoldoende taalbeheersing productieve vaardigheden, vooral spreekvaardigheid aard van de leerling of leraar (karakter, motivatie) manier van feedback geven door de docent taalspecifieke moeilijkheden zoals verschillende geslachten (Frans) het tempo in de les mogelijkheid of het ontbreken daarvan voor voorbereiding evaluatie en beoordeling Door met deze aspecten rekening te houden zou taalangst al verminderd kunnen worden. Andere manieren om taalangst te reduceren zijn: verkeerde verwachtingen wegnemen bij de leerlingen. (Naast leuke/culturele activiteiten moet er ook hard gewerkt worden.) eerst aandacht voor receptieve vaardigheden om zelfvertrouwen te stimuleren taalangst bespreken met de klas (iedereen heeft er last van) oefenen op vertrouwde plek in de klas met medeleerling goede aansluitende leerlijnen verantwoord, beperkt gebruik van de moedertaal Wat betreft goede aansluitende leerlijnen en een goede opbouw van het spreekvaardigheidprogramma is het van belang dat de oefentypologie van Neuner (Staatsen, 2007) wordt aangehouden, zodat de leerlingen niet onzeker worden van de moeilijkheidsgraad, maar dat de opdrachten rustig opgebouwd worden qua niveau. Deze typologie staat de volgende volgorde van opdrachten voor: 1. Reproduceren van bekend materiaal. 2. Zelfstandig kleine variaties in bekend materiaal aanbrengen. 3. Produceren van taal met sterke ondersteuning van aanwijzingen en hulpmiddelen. 4. Produceren van taal met beperkte steun van aanwijzingen. Daarnaast is het van belang dat de docent de leerlingen in groepjes van 2, 3 of 4 leerlingen laat werken, zo zullen ze waarschijnlijk meer zelfvertrouwen hebben in een klein groepje dan voor de klas (Staatsen, 2007). Dit wordt ook bevestigd door de praktijk (zie pagina 8, vraag 6).
4
Om de leerlingen aan het spreken te krijgen is het van belang dat: ze veel input horen en lezen de docent zinstructuren vaak herhaalt, totdat de leerlingen goede zinnen maken omdat het goed klinkt. de leerlingen de gesprekken voeren met onderwerpen/items uit hun eigen leven. (waar zijn ze geweest, wat zijn hun interesses/smaak) (Plante, 2009) Om de leerlingen te motiveren is het van belang dat de gesprekken zo authentiek mogelijk zijn. Laat de leerling zich afvragen wat hij te weten wil komen en zich de authentieke situatie voorstellen. Daarna hebben de leerlingen even de tijd nodig om zich voor te bereiden op het gesprek en onverwachte reacties. In een echte situatie bedenk je ook even in je hoofd wat je gaat zeggen. De leerlingen moeten ook om herhaling of langzamer spreken kunnen vragen (compenserende productieve strategieën) dit zijn aspecten van een authentiek gesprek. (Eisberg, 2010) Deelvraag 2: Wat zijn uitdagende/activerende opdrachten voor brugklassers? Het GIPS-principe geeft een aantal voorwaarden voor activerende werkvormen: iedere leerling een min of meer Gelijk aandeel aan het eindresultaat moet leveren. iedere leerling Individueel verantwoordelijk is voor het eindresultaat en daarop aanspreekbaar is. de leerlingen in de groep op een Positieve manier afhankelijk zijn van elkaar om te komen tot een eindresultaat. Ze hebben elkaar nodig en ervaren dat als positief. op hetzelfde moment Simultaan zoveel mogelijk leerlingen actief bezig zijn. (De Boer et al., 2008) In de reader Speakerbox worden 12 werkvormen genoemd en diverse taalspelletjes (hoofdstuk 5) (De Boer et al., 2008). Ook het boek Actief met taal (De Coole & Valk, 2010) kan een docent doeltreffend inzetten om brugklassers te stimuleren door middel van een actieve werkvorm. Bij een gespreksoefening is het van belang dat er sprake is van een informatiekloof. Dat wil zeggen dat de leerlingen informatie van elkaar nodig hebben en er dus gesproken moet worden, want op een andere manier komt de leerling die informatie niet te weten. Door in de klassensituatie de taal als communicatiemiddel te gebruiken is er telkens een informatiekloof, want men weet niet van elkaar wat ze willen zeggen. De docent kan bijvoorbeeld instructies geven in de vreemde taal, de leerlingen kunnen om hulp, uitleg of informatie vragen (Staatsen, 2007). Brouwer (2003) werkt volgens de scripts van Di Pietro aan spreekvaardigheid met alledaagse situaties. Het zijn rollenspellen waarin de spelers duidelijk tegenovergestelde belangen hebben. De tegenovergestelde belangen zorgen er voor dat de uitkomst van het gesprek nog niet bekend is en dit zorgt dus voor een echte uitdaging om het gesprek te voeren. De uitvoering van het script vereist het volgen van onderstaande drie fasen: Voorbereidingsfase Leerlingen bereiden in twee groepen één rol voor. Per groep wordt er dus samen aan één rol gewerkt. De leerlingen formuleren zinnen en/of argumenten en gebruiken daarbij het woordenboek en de grammatica uit de methode, het liefst sluit het onderwerp aan bij het laatst gemaakte hoofdstuk van de methode. (eventueel rollen verdelen voor samenwerkend leren) Presentatiefase Van beide groepen gaat één leerling het gesprek aan met een leerling uit de andere groep. Er is eventueel een time-out waarin de leerling kan overleggen met zijn groep. Je kunt in deze fase ook tweetallen vormen met leerlingen uit beide groepen en ze dan het gesprek laten voeren, hierbij kun je alleen niet gebruik maken van de time-out. Evaluatiefase Als de presentatiefase klassikaal is gedaan, bespreekt de docent ook klassikaal de goede en verbeterpunten. De groepen kunnen deze punten onder de presentatiefase noteren. De docent kan ook het gesprek opnemen op video.
5
Hierna kan het script eventueel nog een keer gespeeld worden waarbij rekening gehouden wordt met de gegeven feedback. Het open einde is voor de leerlingen uitdagend en motiverend. Gebruikt J. Brouwer deze methode in de bovenbouw, in mijn situatie moet het in de onderbouw toegepast worden. Dit is misschien lastiger te realiseren omdat de leerlingen over een behoorlijk vocabulaire van de taal moeten beschikken. Bestaande gespreksoefeningen kunnen ook communicatiever gemaakt worden. Hiervoor is een 5-fasenmodel ontwikkeld (Rentrop & Haenen, 2013). Dit is gedaan voor havo en vwo 4 op ERK-niveau A2. Fase 1: huiswerk; vocabulaire leren Fase 2: authentieke bron raadplegen/aandacht richten Fase 3: individuele voorbereiding op het gesprek Fase 4: 3 rondes met 3 leerlingen, waarin 1 leerling presenteert, 1 leerling vragen stelt en de derde leerling die luistert en een compliment een feedback geeft aan het eind van het gesprek Fase 5: toets In dit 5-fasenmodel worden de opdrachten persoonlijker en communicatiever gemaakt. De leerlingen beschrijven bijvoorbeeld hun eigen slaapkamer, met behulp van woorden en zinnen uit de leergang en de Franse website van Ikea. Dit 5-fasenmodel kan mij helpen persoonlijke en communicatieve oefeningen te maken waarmee de leerlingen kunnen oefenen. De leerlingen in 4 havo en vwo kunnen zich al wel veel beter redden in het Frans, ik denk dat het voor de brugklasser te lastig is om elkaar feedback te geven in de doeltaal. Deelvraag 3: Hoe geef ik ontwikkelingsgericht/positief/stimulerend feedback? Bij gespreksvaardigheid is het heel belangrijk dat de leerlingen weten dat ze fouten mogen maken. Dit is logisch, omdat bij zinnen maken allerlei grammatica komt kijken, die niet in één keer allemaal correct kunnen worden toegepast (Staatsen, 2007). Bij het geven van feedback is het belangrijk om rekening te houden met de volgende aandachtspunten: 1. Uitgesteld of onmiddellijk? Feedback of correctie meteen bij een fout werkt meestal beter dan na verloop van tijd. 2. Veel tegelijk of gespreid? Gespreid gegeven feedback of correctie werkt meestal beter dan veel ‘opgespaarde’ feedback of correcties tegelijk. 3. Door een ander of zelf? Zelfcorrectie werkt meestal beter dan andermans correctie. Bij gespreksvaardigheid is het lastig om de leerling steeds te onderbreken zoals punt 1 aangeeft. Daarnaast kan de feedback ook niet opgespaard worden tot na het gesprek, want dat is tegenstrijdig met punt 2. De oplossing is afwisselend en flexibel gebruik te maken van ‘feedback meteen’ en ‘feedback achteraf’. Bij ‘feedback meteen’ Bij ‘feedback achteraf’
- spaarzaam en op punten die net aan de orde geweest zijn - correctie of communicatieve feedback. - selectief, niet te veel - roep de oorspronkelijke context op - activeer de leerlingen om met de correctie te komen
Bij een spreekoefening kun je daarom het beste de leerlingen een ‘checklist’ geven met max. 7 punten waarop hij moet letten en de medeleerlingen en docent feedback op geven. Tips voor de checklist geef de ‘checklist’ voorafgaand aan de oefening concrete aandachtspunten max. 7 punten ververs regelmatig (niet steeds dezelfde aandachtspunten) Daarbij is het ook van belang dat leerlingen leren elkaar feedback te geven. Docenten en leerlingen kunnen gebruik maken van de volgende feedbacktechnieken: 1. 2. 3.
Globaal aangeven dat ergens een fout is gemaakt, evt. specificatie van het type fout. (woord/lexicaal/idiomatisch, grammaticaal, uitspraak, spelling) Precies aangeven waar de fout zit. Een hint geven in de richting van de verbetering.
6
4. Als er een regel geleerd is, dan die regel geven en de leerling vragen die toe te passen. 5. De verbetering geven. (Kwakernaak, 2009) 2.2 Methode praktijkverkenning 2.2.1
Respondenten
Voor de leerlingenvragenlijst ondervroeg ik alle brugklassers. Dit zijn 7 brugklassen van de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap, waarvan 3 brugklassen van de locatie Apeldoorn, twee van de locatie Uddel en twee van de locatie Rijssen. Het totale aantal respondenten voor de leerlingenvragenlijst bestaat uit 93 jongens en 119 meisjes. Voor de docentenvragenlijst heb ik mijn vier collega’s Frans ondervraagd van de scholengemeenschap. De respondenten zijn 2 mannen en 2 vrouwen. Daarvan werken 1 man en 1 vrouw op de locatie Apeldoorn, 1 man op de locatie Uddel en 1 vrouw op de locatie Rijssen. Ik vond het van belang om de docenten en de leerlingen hierover te bevragen, omdat zij de directbetrokkenen zijn. Zij kunnen mij daarom het beste vertellen over hun ervaringen met spreekvaardigheid en wat daarvan de knelpunten zijn. 2.2.2
Dataverzameling en meetinstrumenten
Omdat mijn respondenten zich bevonden op verschillende locaties heb ik de methode vragenlijst gebruikt. De vragenlijst is mijn inziens de beste methode om in korte tijd de mening van veel leerlingen te achterhalen. Bij de docenten heb ik uit praktische overwegingen voor deze methode gekozen. Bovendien komen een aantal vragen in beide vragenlijsten overeen. Dit komt ten goede bij de bevindingen: onderzoeksvragen kunnen eenvoudig(er) vergeleken worden. De vragenlijsten waren voorzien van enkele meerderekeuzevragen en meerdere open vragen. Deze open vragen zijn toegevoegd om een kwalitatieve mening van de respondenten te peilen, zonder hen op een bepaald spoor te willen zetten door ze te laten kiezen uit verschillende antwoorden. De verdeling meerderekeuzevragen/open vragen was als volgt: leerlingen: 4 meerderekeuzevragen, 7 open vragen; docenten: 3 meerderekeuzevragen, 6 open vragen. Er zijn een aantal factoren die de uitslag van de vragenlijsten hebben kunnen beïnvloeden, maar waar ik geen grip op had. Bijvoorbeeld: de relatie tussen de klas en de docent en wat de docenten tegen de leerlingen hebben gezegd tijdens het invullen van de vragenlijst, zoals opmerkingen, suggesties en interpretatie van de vragen. 2.2.3
Data-analyse
De gesloten vragen (meerderekeuzevragen) heb ik, per klas en per sekse, ingevoerd in dataverwerkingsprogramma Microsoft Excel. Door gegevens te vergelijken en te analyseren kwam ik erachter welke keuzemogelijkheid het meest gekozen was. Ik heb ook bekeken wat niet gekozen is en gekeken naar hoeveel leerlingen er in de klas zitten, zodat ik de percentages uit kon rekenen van hoeveel leerlingen voor een bepaald antwoord hadden gekozen en niet alleen kon zien hoeveel keer er voor een bepaald antwoord was gekozen. (Van der Donk & Van Lanen, 2013) De open vragen heb ik geanalyseerd door de gegevens horizontaal te vergelijken. 2.3 Resultaten Leerlingenvragenlijst De leerlingenvragenlijst is integraal opgenomen in bijlage 1a. De eerste drie vragen zijn niet opgenomen in deze resultaten omdat ze inleidend van aard zijn en geen direct antwoord geven op de onderzoeksvraag. De resultaten van vraag 4 t/m 11 zijn hieronder weergegeven in een grafiek of stelling. (vraag 4 en 5) Grammatica en luistervaardigheid worden het meest geoefend in de lessen. De leerlingen geven daarna aan dat ze spreekvaardigheid vaker zouden willen oefenen. Deze resultaten en de meningen wat betreft de andere vaardigheden worden getoond in onderstaande grafieken.
7
Vraag 4 'Wat oefen je het vaakst in de lessen?'
70% 60% 50% 40% 30%
gekozen
20%
niet gekozen
10%
dj es oo r W
at ic a Gr am m
Sc
hr ijv en
en re k Sp
st er en Lu i
Le ze n
0%
Vraag 5 'Wat zou je graag vaker willen oefenen?'
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40%
gekozen
30%
niet gekozen
20% 10%
dj es oo r W
at ic a
Gr am m
hr ijv en Sc
en re k Sp
st er en Lu i
Le ze n
0%
(vraag 6) De leerlingen zouden geholpen zijn bij meer spreekvaardigheid oefenen. De meeste leerlingen geven aan dat dat hen zal helpen om meer Frans te spreken in de les. Verder willen veel leerlingen meer uitspraak oefenen en het helpt hen ook als het verplicht zou zijn als de docent en de leerlingen in de les Frans zouden moeten spreken. Wat ik ook opvallend vind is dat een aantal leerlingen zeggen dat ze het belangrijk vinden om beloond te worden voor hun inspanningen door middel van een cijfer. Over de manier waarop ze willen oefenen geven ze aan liever in tweetallen te werken en niet voor in de klas te presenteren. (vraag 7) In alle klassen noemen meer dan de helft van de leerlingen de uitspraak als het lastigst. (vraag 8) De meeste leerlingen vinden gesprekjes voeren een fijne manier om spreekvaardigheid te oefenen. Daarnaast wordt luisteren en dan nazeggen genoemd. (vraag 9) Een goede/leuke spreekoefening vinden de meeste leerlingen uit alle klassen; een gesprekje voeren over een leuk onderwerp. (vraag 10) De meeste leerlingen worden beoordeeld op hun uitspraak, dit gebeurt door middel van de docent die complimenten en verbeterpunten geeft.
8
(vraag 11) De onderstaande grafiek toont aan dat iets meer dan de helft (52%) van de leerlingen gestimuleerd zou worden om meer te spreken, als ze hier regelmatig een cijfer voor zouden krijgen. 40% van de leerlingen geeft het tegenovergestelde aan. De overige 8% van de leerlingen twijfelt of heeft iets anders ingevuld.
Vraag 11 'Zou het je stimuleren om meer te spreken als je regelmatig een cijfer zou krijgen voor spreekvaardigheid?'
Ja Nee Weet ik niet Herhalen Misschien Een beetje Niks ingevuld Helemaal niks
Docentenvragenlijst De docentenvragenlijst is integraal opgenomen als bijlage 1b. De eerste vraag vroeg naar sekse. De resultaten van vraag 2 t/m 11 zijn hieronder weergegeven in een stelling. (vraag 2) De docenten geven aan luisteren, grammatica en woordjes het meest te oefenen. Spreken en schrijven oefenen ze het minst. (vraag 3) De vier docenten willen spreken vaker oefenen. Luisteren is drie keer gekozen. De andere vaardigheden zijn niet gekozen. (vraag 4) Drie docenten denken dat de leerlingen gebaat zijn bij doeltaal als voertaal in de les. Meer (laagdrempelige) spreekopdrachten wordt 2 keer genoemd. (vraag 5) Drie docenten doen spreekvaardigheid d.m.v. opdrachten uit het boek. Daarnaast wordt genoemd: - Om de 4 hoofdstukken een spreekopdracht buiten het boek (3x per jaar) - Af en toe klassikaal een gesprekje voeren met zinnen uit het hoofdstuk - Instructies in het Frans - Elke les 10 à 15 minuten - Vraag en antwoord n.a.v. de teksten - Te weinig! (vraag 6) Wat betreft spreekvaardigheid vinden de docenten het lastig om met de onervarenheid/onzekerheid van de leerlingen om te gaan. Praktische bezwaren zijn: Tijd om iedereen te beluisteren en te beoordelen, te grote groepen en er zijn maar 1 of 2 leerlingen aan het woord, de rest doet ‘niets’. Lastig m.b.t. de opdrachten: Te korte opdrachten, geen uitdagende opdrachten en we missen dus goede opdrachten!
9
(vraag 7) Drie voorwaarden voor een goede/leuke spreekopdracht, die meerdere keren worden genoemd: Aansluiting bij de leefwereld van de leerlingen Uitdaging voor de leerlingen Oefenen met nieuwe structuren (anders dan het voorbeeld) (vraag 8) Iedereen beoordeelt de leerlingen op een andere manier gespreks- en spreekvaardigheid; Om de 4 hoofdstukken (3x per jaar) Aan het eind van jaar 1 een cijfer. Elke les haal ik er een foutje uit, wat ze moeten verbeteren Soms een presentatie Ze krijgen er geen cijfer voor, ik verbeter hun uitspraak (vraag 9) Twee docenten denken dat het de leerlingen stimuleert om meer te spreken als ze beoordeeld worden. Twee docenten twijfelen daar aan. In totaal worden er genoemd: - 3 redenen om te gaan toetsen (motivatie, voorbereiding op Taaldorp, volwaardige vaardigheid) - 2 redenen om te twijfelen aan toetsen (tijdgebrek, mindere prestatie door druk en stress) 2.4 Conclusies Wat wordt er in de brugklas gedaan aan gespreksvaardigheid en wat kan er verbeterd worden? Wat wordt er gedaan? (volgens leerlingen) Luisteren en grammatica krijgen de meeste aandacht in de lessen op het Fruytier. Spreken en schrijven krijgen daarentegen de minste aandacht. Leerlingen worden bij gespreks- / spreekvaardigheid gecorrigeerd en gecomplimenteerd op hun uitspraak.
Wat wordt er gedaan? (volgens docenten) De docenten geven aan luisteren, grammatica en woordjes het meest te oefenen. Spreken en schrijven oefenen ze het minst. De docenten doen de oefeningen uit het boek, verder is er geen eenduidige programma. Overeenkomsten leerlingen en docenten De leerlingen en docenten zijn het er over eens welke vaardigheden het meest en het minst worden geoefend.
Wat kan er verbeterd worden? (volgens leerlingen) De leerlingen willen graag vaker spreken oefenen, schrijven daarentegen juist niet. De leerlingen willen graag geholpen worden met hun uitspraak. Er moet meer Frans gesproken worden in de les (als communicatiemiddel, maar ook gespreksvaardigheidsoefeningen) Wat betreft de gespreksvaardigheidsoefeningen willen de leerlingen graag eerst luisteren en daarna nazeggen en ze willen gesprekjes voeren over leuke onderwerpen. De leerlingen willen vaker beoordeeld worden (een cijfer krijgen) op spreekvaardigheid. Wat kan er verbeterd worden? (volgens docenten) De docenten zouden spreken en luisteren vaker willen oefenen. De docenten willen meer doeltaal als voertaal in de les en meer laagdrempelige spreekopdrachten. De spreekopdrachten moeten aansluiten bij de leerlingen, meer uitdaging bieden en mogelijkheden bieden om andere structuren te oefenen. Eenduidigheid in toetsen. De organisatie moet verbeterd worden. Overeenkomsten leerlingen en docenten De docenten en de leerlingen willen vaker spreekvaardigheid oefenen. Daarnaast zijn de leerlingen en docenten het eens over het belang van doeltaal als voertaal en meer goede spreekopdrachten met een leuk, aansluitend onderwerp. De meeste docenten en leerlingen willen ook graag een cijfer geven/krijgen voor gespreksvaardigheid.
10
Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van product Voor het vak Frans heb ik een spreekvaardigheidsmethode ontwikkeld. Deze methode is integraal opgenomen als bijlage 3. e
De methode is bedoeld voor de 1 klas havo en vwo. Met deze methode hoop ik dat de docenten en leerlingen een goede start kunnen maken met gespreksvaardigheid om zo een goede basis te ontwikkelen voor de volgende jaren/klassen. De methode die door mij ontwikkeld is zal naast de leergang gebruikt worden, daarom heb ik voor thema’s gekozen die ook in de leergang naar voren komen, verder heb ik gekeken naar de eisen die het ERK niveau A1 stelt en heb ik een hoofdstuk ‘Vocabulaire de classe’ toegevoegd, omdat de docenten en leerlingen daarom vroegen. De methode moet als het complete boekje aan de leerlingen worden aangeboden. Op die manier gaan ze herkennen dat ze extra aan spreekvaardigheid gaan werken als ze het boekje mee moeten nemen of als het uitgedeeld wordt. Als er telkens losse delen worden uitgeprint zijn het meer op zichzelf staande extra opdrachten en dat is niet de bedoeling, want de school wil structureel spreekvaardigheid gaan verbeteren. Hiervoor is het waarschijnlijk van belang dat de methode dezelfde thema opbouw heeft als de leergang. Dan zal ik de hoofdstukken in goede volgorde zetten en hoofdstuk- en paginanummering toevoegen. Dit zal ik nog bespreken tijdens het gesprek waarin feedback zal worden gegeven. Spreekvaardigheid moet minder ‘eng’ worden en leuker, uitdagender. Ik heb geprobeerd er voor te zorgen dat de leerlingen zo veel mogelijk van zichzelf in de opdrachten kunnen leggen, om het zo persoonlijker en interessanter voor hen te maken. Om er voor te zorgen dat spreekvaardigheid minder ‘eng’ zal worden ervaren is het van belang dat de docent aandacht besteed aan het eerste onderwerp uit de docentenhandleiding: Taalangst. De docent moet uitleggen wat dit betekent en het onderwerp bespreekbaar maken. Dit zal al een deel van de angst wegnemen. (Simons & Decoo, 2009) Daarbij is het van belang dat de docent benadrukt dat de leerlingen fouten mogen maken. (Staatsen, 2007) In de docentenhandleiding kan de docent ook lezen hoe hij op een goede manier feedback kan geven. Hiervoor zijn verschillende manieren. (Kwakernaak, 2009)
-
Criteria voor de opdrachten voor de leerlingen: Vanuit literatuur: Vanuit praktijkverkenning: een goede opbouw. Als basis heb ik daarvoor de - een specifiek gedeelte is gewijd aan het leren oefentypologie van Neuner gebruikt (Staatsen, 2007) van de Franse uitspraak de leerlingen kunnen werken in twee-, drie- of viertallen - input luisteren, daarna nazeggen (Staatsen, 2007) - leuke onderwerpen de leerlingen kunnen eigen smaak en interesses in de - de opdrachten zijn uitdagend, er is sprake van opdrachten kwijt (Plante, 2009) een informatiekloof de leerlingen leren compenserende productiestrategieën - de leerlingen moeten oefenen met te gebruiken (Eisberg, 2010) verschillende structuren de opdrachten zijn activerend. GIPS (De Boer et al., - aandacht voor doeltaal = voertaal 2008) de methode besteedt aandacht aan Frans als voertaal (Staatsen, 2007)
Hiernaast geeft ook iets meer dan de helft van de leerlingen aan dat het hen zal stimuleren om een cijfer te krijgen voor spreekvaardigheid. De docent kan naar aanleiding van een hoofdstuk een spontaan gesprekje met een leerling voeren en daarvoor een beoordeling/cijfer geven.
11
Hoofdstuk 4: Evaluatieonderzoek 4.1 Onderzoeksvraag Voor het evalueren van het beroepsproduct heb ik de volgende evaluatievraag geformuleerd: Stimuleert de ontworpen gespreksvaardigheidmethode de docenten en de leerlingen om meer Frans te spreken in de les? - motiveert/stimuleert de methode de docenten en de leerlingen? - wordt er meer Frans gesproken door de docenten en de leerlingen? 4.2 Methode 4.2.1 Respondenten Nadat de docenten en de leerlingen met de eerste paar hoofdstukken hebben gewerkt heb ik hen ondervraagd door middel van een vragenlijst. Deze vragenlijst komt gedeeltelijk overeen met de vragenlijst uit de verkenning, om zo te kunnen vergelijken of er meer aan spreekvaardigheid wordt gedaan dan vorig jaar tijdens de verkenning. Daarnaast vraag ik hen wat ze van de methode vinden en of er eventueel iets verbeterd kan worden. Het zullen wel dezelfde docenten zijn, maar niet dezelfde brugklassers. De methode is voor de brugklas, dus het is van belang dat de brugklassers de vragenlijst invullen. Bovendien staan zij nog blanco in dit onderzoek en kunnen zo de methode onbevooroordeeld evalueren. Daarnaast heb ik de docenten aanvullend geïnterviewd aan de hand van de docentenvragenlijst. Voor de leerlingenvragenlijst ondervroeg ik de brugklassers die met de methode hebben gewerkt. Dit zijn 6 brugklassen van de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap, waarvan vier brugklassen van de locatie Apeldoorn en twee van de locatie Uddel. Van de locatie Rijssen heb ik geen vragenlijsten ontvangen in verband met het feit dat de collega daar ziek is. Het totale aantal respondenten voor de leerlingenvragenlijst bestaat uit 74 jongens en 86 meisjes. Voor de docentenvragenlijst heb ik mijn vier collega’s Frans ondervraagd van de scholengemeenschap. De respondenten zijn 2 mannen en 1 vrouw. Daarvan werken 1 man en 1 vrouw op de locatie Apeldoorn en 1 man op de locatie Uddel. Daarnaast werkt er nog 1 vrouw op de locatie Rijssen, maar zij heeft niet geantwoord in verband met ziekte. De vragenlijsten zijn integraal opgenomen als bijlage 2a (leerlingenvragenlijst) en 2b (docentenvragenlijst). 4.2.2 Dataverzameling en meetinstrumenten Omdat mijn respondenten zich bevonden op verschillende locaties heb ik de methode vragenlijst gebruikt. De vragenlijst is mijn inziens de beste methode om in korte tijd de mening van veel leerlingen te achterhalen. Bij de docenten heb ik uit praktische overwegingen voor deze methode gekozen. Bovendien komen een aantal vragen in beide vragenlijsten overeen. Dit komt ten goede bij de bevindingen: onderzoeksvragen kunnen eenvoudig(er) vergeleken worden. De docenten heb ik later nog gesproken aan de hand van de ingevulde docentenvragenlijst, om zo nog meer helder te krijgen wat ze wilden zeggen met hun antwoorden. De vragenlijsten waren voorzien van enkele meerderekeuzevragen en meerdere open vragen. Deze open vragen zijn toegevoegd om een kwalitatieve mening van de respondenten te peilen, zonder hen op een bepaald spoor te willen zetten door ze te laten kiezen uit verschillende antwoorden. De verdeling meerderekeuzevragen/open vragen was als volgt: leerlingen: 6 meerderekeuzevragen, 4 open vragen en 2 gesloten vragen waarbij de respondenten hun antwoord konden toelichten; docenten: 2 meerderekeuzevragen, 2 open vragen en 5 gesloten vragen waarbij de respondenten hun antwoord konden toelichten. Er zijn een aantal factoren die de uitslag van de vragenlijsten hebben kunnen beïnvloeden, maar waar ik geen grip op had. Bijvoorbeeld: de relatie tussen de klas en de docent, wat de docenten tegen de leerlingen hebben gezegd tijdens het invullen van de vragenlijst, zoals opmerkingen, suggesties en interpretatie van de vragen en hoe de lessen spreekvaardigheid bij de verschillende docenten zijn verlopen. Verder wees één van de collega’s me er nog op dat zij als collega’s vinden dat ze meer aan spreekvaardigheid hebben gedaan, maar dat de leerlingen het soms weinig vinden. Deze discrepantie is er door dat de leerlingen het niet kunnen vergelijken met vorig jaar en de docenten wel.
12
4.2.3.
Data-analyse
De gesloten vragen en de meerderekeuzevragen heb ik, per klas en per sekse, ingevoerd in dataverwerkingsprogramma Microsoft Excel. Door gegevens te vergelijken en te analyseren kwam ik erachter welke keuzemogelijkheid het meest gekozen was. Ik heb ook bekeken wat niet gekozen is en gekeken naar hoeveel leerlingen er in de klas zitten, zodat ik de percentages uit kon rekenen van hoeveel leerlingen voor een bepaald antwoord hadden gekozen en niet alleen kon zien hoeveel keer er voor een bepaald antwoord was gekozen. (Van der Donk & Van Lanen, 2013) De open vragen heb ik geanalyseerd door de gegevens horizontaal te vergelijken. 4.3 Resultaten Leerlingenvragenlijst De leerlingenvragenlijst is integraal opgenomen in bijlage 2a. De eerste drie vragen zijn niet opgenomen in deze resultaten omdat ze inleidend van aard zijn en geen direct antwoord geven op de onderzoeksvraag. De resultaten van vraag 4 t/m 11 zijn hieronder weergegeven in een grafiek of stelling. (vraag 4 en 5) Spreekvaardigheid (52%) en leesvaardigheid (51%) worden het meest geoefend in de lessen. De leerlingen geven daarna ook aan dat ze spreekvaardigheid (52%) vaker zouden willen oefenen. Deze resultaten en de meningen wat betreft de andere vaardigheden worden getoond in onderstaande grafieken.
Vraag 4 'Wat oefen je het vaakst in de lessen?'
70% 60% 50% 40% 30%
gekozen
20%
niet gekozen
10%
dj es oo r W
at ic a Gr am m
Sc hr ijv en
en re k Sp
Lu ist er en
Le ze n
0%
13
Vraag 5 'Wat zou je graag vaker willen oefenen?'
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40%
gekozen
30%
niet gekozen
20% 10%
dj es oo r W
at ic a Gr am m
Sc hr ijv en
en re k Sp
Lu ist er en
Le ze n
0%
(vraag 6) Bijna de helft van de leerlingen (46%) geeft aan elke week spreekvaardigheid te oefenen.
Vraag 6 'Hoe vaak oefen je gemiddeld spreekvaadigheid?' 7% 18% elke week 46%
1x per 2 weken 1x per 3 weken 1x per 4 weken
29%
(vraag 7) De meeste antwoorden op de vraag wat de leerlingen van de methode vinden zijn positief (69%). De helft van de positieve antwoorden zijn ‘goed’. De rest van de antwoorden (31%) is in meerdere of mindere mate negatief en daarvan geeft 28% van de antwoorden aan dat het niet vaak genoeg is geoefend.
14
(vraag 8) Meer dan de helft van de leerlingen (61%) geeft aan dat ze door de methode het leuk vinden om aan spreekvaardigheid te werken.
Vraag 8 'Zorgt de methode er voor dat je het leuk vindt om aan spreekvaardigheid te werken?' 2% 3%
Ja 34%
Nee Weet niet 61%
Twijfel
(vraag 9) De leerlingen antwoorden positief op wat ze van de onderwerpen uit de methode vinden (88%). Daarvan noemt 56% specifiek de onderwerpen ‘leuk’. (vraag 10) De leerlingen vinden de onderwerpen uit de methode bruikbaar in de praktijk (46% van de gekozen antwoorden). Dit wordt op de voet gevolgd door ‘leerzaam’ (42% van de gekozen antwoorden).
120%
Vraag 10 'Wat vind je goed aan de methode?'
100% 80% 60%
gekozen niet gekozen
40% 20% 0% Onderwerp
Opbouw
Vormgeving
Leerzaam
Bruikbaar in de praktijk
Anders
(vraag 11) De meeste leerlingen hebben deze vraag niet ingevuld (18%). Daarna komt 15% van de leerlingen die vinden dat er niks veranderd hoeft te worden aan de methode. (vraag 12) De methode helpt iets meer dan de helft van de leerlingen om dingen aan de docent of klasgenoten te vragen of tegen hen te zeggen in het Frans.
15
Vraag 12 'Helpt de methode je om in het Frans iets aan de docent en medeleerlingen te vragen of tegen hem/haar te zeggen?' 7% 9%
Ja Nee 53%
Weet niet Twijfel
31%
Docentenvragenlijst De docentenvragenlijst is integraal opgenomen als bijlage 2b. De eerste vraag vroeg naar sekse. De resultaten van vraag 2 t/m 9 zijn hieronder weergegeven in een stelling. (vraag 2) Luisteren en spreken worden het vaakst geoefend (beide twee keer gekozen). (vraag 3) Twee docenten geven aan dat ze spreekvaardigheid elke week oefenen, de andere docent geeft aan dit één keer in de twee weken te doen. (vraag 4) De docenten antwoorden unaniem ‘ja’ op de vraag of ze door de methode het leuker vinden om aan spreekvaardigheid te werken. Ze geven aan dat dit komt door dat ze nu beter en meer materiaal hebben. (vraag 5) De methode helpt de docenten niet om meer Frans als voertaal te gebruiken in de lessen. Twee docenten hebben ‘soms’ gekozen, de andere docent ‘nee’. De redenen hiervoor zijn dat ze het onderwerp ‘vocabulaire de classe’ dan uitgebreider hadden moeten behandelen en het lastig vinden om in het Frans te spreken of dat ze door de opdrachten juist ook veel bezig zijn met schrijven/spelling. (vraag 6) De meerderheid van de docenten denkt dat de methode hen kan helpen om vaker spreekvaardigheid te beoordelen (2 van de 3 docenten). (vraag 7) De belangrijke voordelen die worden genoemd zijn: Leerlingen zijn enthousiast en willen meer Heerlijk, iets náást de methode, inclusief bruikbare filmpjes! Het maakt spreekvaardigheid aantrekkelijker De belangrijke nadelen die worden genoemd zijn: Met name voor de leerlingen, vind ik de (eerste) filmpjes kinderachtig Vertaling bij de hulpzinnen ontbreekt Ik mis soms de ruimte om te noteren (vraag 8) De docenten vinden allemaal de onderwerpen aansprekend voor de leerlingen. De voornaamste reden hiervoor is omdat ze de onderwerpen bruikbaar en praktisch vinden.
16
(vraag 9) De docenten willen met de methode blijven werken. Er zijn dan wel wat dingen die aangepast moeten worden, bijvoorbeeld de aanwijzingen/instructies kunnen soms duidelijker, vertaling bij de hulpzinnen en een boekje van maken. Aanvullend interview Tijdens het bespreken van (het werken met) de methode kwamen er onderstaande punten naar voren: Tops Spreekvaardigheid wordt meer geoefend in de les Praktische onderwerpen Uitdagende opdrachten, zoals we naar op zoek waren! Past goed bij de thema’s uit het boek
Tips Bij de hulpzinnen moet vertaling komen Misschien meer uitspraakregels Niveau van ‘Au restaurant’ is erg hoog Graag de opdrachten van tv5 op papier uitwerken
4.4 Conclusies Mijn onderzoeksvraag voor het evaluatieonderzoek was: Stimuleert de ontworpen gespreksvaardigheidmethode de docenten en de leerlingen om meer Frans te spreken in de les? Om antwoord te krijgen is de hoofdvraag opgesplitst in de volgende deelvragen: 1. motiveert/stimuleert de methode de docenten en de leerlingen? 2. wordt er meer Frans gesproken door de docenten en de leerlingen? Het antwoord is opgesplitst naar respondent (leerling en docent) en naar de twee deelvragen. Deze geef ik in onderstaande tabel. Is de methode motiverend? (volgens leerlingen) De meeste antwoorden op de vraag wat de leerlingen van de methode vinden zijn positief. Het merendeel van de leerlingen geeft ook aan dat de methode hen motiveert om aan spreekvaardigheid te werken en de onderwerpen van de methode worden door een ruime meerderheid positief gewaardeerd.
Wordt er meer Frans gesproken? (volgens leerlingen) Bleek uit het plan van aanpak nog dat luisteren en grammatica het meest geoefend werden (terwijl ze liever meer wilden spreken), na gebruik van de methode scoort spreken en lezen het hoogst. Tegelijkertijd geven ze nog steeds aan meer te willen spreken, terwijl bijna de helft van de respondenten al elke week oefent. Voor meer dan de helft van de leerlingen helpt de methode hen om iets in het Frans te zeggen.
Is de methode motiverend? (volgens docenten) Omdat de methode meer en beter materiaal levert dan het boek is het leuker om aan spreekvaardigheid te werken. De onderwerpen zijn aansprekend en bruikbaar. Dit enthousiasmeert de leerlingen. Na wat aanpassingen willen de docenten de methode blijven gebruiken.
Wordt er meer Frans gesproken? (volgens docenten) Voor gebruik van de methode wilden de docenten vaker spreekvaardigheid oefenen. Luisteren, grammatica en woordjes kregen toen voorrang boven spreken en schrijven. Nu geeft de meerderheid aan elke week spreekvaardigheid te oefenen. Omdat de vragenlijst van de verkenning niet vroeg naar de frequentie van het oefenen en de evaluatievragenlijst wel, is het moeilijk te zeggen of het meer of minder is. Ook de docenten geven hier geen eenduidig antwoord op. Verder helpt de methode de docenten niet om meer Frans als voertaal te gebruiken in de lessen.
Overeenkomsten leerlingen en docenten De methode is motiverend voor zowel leerlingen als docenten omdat zij de (onderwerpen van de) spreekvaardigheidsopdrachten uitdagend, bruikbaar en aansprekend vinden.
Overeenkomsten leerlingen en docenten Door de methode wordt spreekvaardigheid nu elke week geoefend. Scoorden eerst andere vaardigheden hoog, nu heeft spreekvaardigheid meer prioriteit gekregen.
17
Concluderend kan gesteld worden dat de door mij ontwikkelde spreekvaardigheidsmethode stimulerend werkt voor zowel leerling als docent. Dit komt omdat het voldoende materiaal levert dat uitdagend is, de leerlingen aanspreekt en de docenten praktisch helpt om spreekvaardigheid in de les vorm te geven. Daarnaast helpt de methode de leerlingen meer Frans te spreken. Het is aan de docenten zelf om spreekvaardigheid prioriteit te geven in hun lesprogramma. Ook zouden ze de taal meer als voertaal kunnen gebruiken om de leerlingen een goed voorbeeld te geven. De verbeteringen die de spreekvaardigheidsmethode nodig had, heb ik uitgevoerd door de instructies te verduidelijken, de vertalingen van de hulpzinnen te geven en de opdrachten van tv5 uit te typen. Het product is flexibel bruikbaar naast verschillende gangbare leergangen. Dit komt omdat de onderwerpen van de methode gekozen zijn naar aanleiding van mijn onderzoek naar de onderwerpen in eerstejaars leergangen en overeenkomen met de onderwerpen die genoemd worden in de beschrijving van het ERK-niveau A1. Daarnaast heb ik in de docentenhandleiding (bijlage 4) de punten beschreven waar de docent aandacht aan moet schenken bij het gebruik van de methode. Op deze manier is de spreekvaardigheidsmethode multi-inzetbaar. Deze flexibiliteit is voor de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap belangrijk, omdat de sectie Frans op zoek is naar een nieuwe methode.
18
Hoofdstuk 5: Literatuurlijst Artikelen Brouwer, J. (2003) WOORDENSTRIJD Werken aan spreekvaardigheid met scripts volgens Di Pietro. Levende Talen Magazine, 6, 8-11. Eisberg, P. (2010). Een Taaldorp komt niet uit de lucht vallen. Levende Talen Magazine, 1, 18-21. Plante, K. (2009). Het belang van begrijpelijk taalaanbod in de les DOELTAAL = VOERTAAL. Levende Talen Magazine, 3, 9-11. Rentrop, J. & Haenen, J. (2013). Leerlingen verleiden tot het spreken in de doeltaal. Levende Talen Magazine, 3, 22-28. Simons, M. & Decoo, W. (2009). Communicatiedurf versus taalangst. Levende Talen Tijdschrift, 2, 3-11. Boeken Coole, D. de & Valk, A. (2010). Actief met taal. Didactische werkvormen voor het talenonderwijs. Bussum: Coutinho. e Donk, C. van der & Lanen, B. van. (2013) Praktijkonderzoek in de school. (2 dr.). Bussum: Coutinho. Kwakernaak, E. (2009). Didactiek van het vreemdetalenonderwijs. Bussum: Coutinho. e Staatsen, F. (2007). Moderne vreemde talen in de onderbouw. (3 dr.) Bussum: Coutinho. Publicaties Boer, R. de, Burg, C. van der, Haaksma, T., Sol, V. L., Visser, M. (2008). Speakerbox. Amersfoort: CPS Talencentrum. Websites Http://apprendre.tv5monde.com/fr/niveaux/a1-debutant http://www.education.vic.gov.au/languagesonline/french/french.htm
19
Bijlagen Bijlage 1a Leerlingenquête 1. Ik ben een
0 Meisje
0 Jongen
2. Als je in de toekomst Frans gaat gebruiken, waar heb je dan het meest aan, denk je? mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
0 Schrijven
(je
0 Grammatica 0 Woordjes
3. Waarom denk je dat? ___________________________________________________________________ 4. Wat oefen je het vaakst in de lessen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
0 Schrijven
0 Grammatica 0 Woordjes
0 Schrijven
0 Grammatica 0 Woordjes
5. Wat zou je graag vaker willen oefenen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
6. Wat zou jou helpen meer Frans te spreken in de les? ___________________________________________________________________ 7. Wat vind je lastig met Frans spreken? ___________________________________________________________________ 8. Wat zou je een fijne manier vinden om spreekvaardigheid te oefenen? ___________________________________________________________________ 9. Hoe ziet een goede/leuke spreekoefening er uit volgens jou? ___________________________________________________________________ 10. Hoe word je beoordeeld op je spreekvaardigheid? ___________________________________________________________________ 11. Zou het je stimuleren om meer te spreken als je regelmatig een cijfer zou krijgen voor spreekvaardigheid? ___________________________________________________________________
20
Bijlage 1b Docentenenquête
1. Ik ben een
0 Man
0 Vrouw
2. Wat oefen je het vaakst in de lessen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Luisteren
0 Lezen
0 Spreken
0 Schrijven
0 Grammatica
0 Woordjes
0 Schrijven
0 Grammatica
0 Woordjes
3. Wat zou je graag vaker willen oefenen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Luisteren
0 Lezen
0 Spreken
4. Wat zou de leerlingen kunnen helpen meer Frans te spreken in de les? __________________________________________________________________________________________ 5. Hoe en hoe vaak oefen je spreekvaardigheid met de leerlingen? __________________________________________________________________________________________ 6. Als je wat moeite hebt met spreekvaardigheid vormgeven in de les: Wat maakt het lastig? __________________________________________________________________________________________ 7. Noem 3 voorwaarden waar een goede/leuke spreekoefening aan moet voldoen. __________________________________________________________________________________________ 8. Hoe en hoe vaak beoordeel je op spreekvaardigheid? __________________________________________________________________________________________ 9. Zou het de leerlingen stimuleren om meer te spreken als ze regelmatig een cijfer zouden krijgen voor spreekvaardigheid? __________________________________________________________________________________________
21
Bijlage 2a Leerlingen evaluatie enquête 1. Ik ben een
0 Meisje
0 Jongen
2. Als je in de toekomst Frans gaat gebruiken, waar heb je dan het meest aan, denk je? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
0 Schrijven
0 Grammatica 0 Woordjes
3. Waarom denk je dat? _________________________________________________________________________________ 4. Wat oefen je het vaakst in de lessen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
0 Schrijven
0 Grammatica 0 Woordjes
5. Wat zou je graag vaker willen oefenen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
0 Schrijven
0 Grammatica 0 Woordjes
6. Hoe vaak oefen je spreekvaardigheid? _________________________________________________________________________________ 7. Wat vind je van de spreekvaardigheidsmethode? Waarom? _________________________________________________________________________________ 8. Zorgt de methode er voor dat je het leuk vindt om aan spreekvaardigheid te werken? 0 Ja 0 Nee Omdat: ___________________________________________________________________________ 9. Wat vind je van de onderwerpen uit de methode? (Vocabulaire de classe, Jezelf voorstellen, Au restaurant) _________________________________________________________________________________ 10. Wat vind je goed aan de methode? 0 Onderwerpen
0 Opbouw
0 Vormgeving 0 Leerzaam
0 Bruikbaar in de praktijk
0 Anders nl. _____________________________________ 11. Wat moet er verbeterd worden aan de methode? _________________________________________________________________________________ 12. Helpt de methode je om in het Frans iets aan de docent en medeleerlingen te vragen of tegen hem/haar te zeggen? 0 Ja 0 Nee Bijvoorbeeld: _________________________________________________________________________________
22
Bijlage 2b Docenten evaluatie enquête 1. Ik ben een
0 Man 0 Vrouw
2. Wat oefen je het vaakst in de lessen? (je mag meerdere antwoorden aankruisen) 0 Lezen
0 Luisteren
0 Spreken
0 Schrijven
0 Grammatica 0 Woordjes
3. Hoe vaak oefen je spreekvaardigheid? (meer of minder dan vorig jaar?) _________________________________________________________________________________ 4. Zorgt de methode er voor dat je het leuk(er) vind om aan spreekvaardigheid te werken? 0 Ja 0 Nee omdat _________________________________________________________________________________ 5. Helpt de methode je om meer Frans als voertaal te gebruiken in de klas? 0 Ja 0 Nee _________________________________________________________________________________ 6. Denk je dat de methode je kan helpen om vaker spreekvaardigheid te beoordelen? 0 Ja 0 Nee omdat _________________________________________________________________________________ 7. Wat vind je van de methode? Noem een belangrijk voordeel en een belangrijk nadeel. _________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________ 8. Zijn de onderwerpen aansprekend voor de leerlingen? 0 Ja 0 Nee _________________________________________________________________________________ 9. Wil je met deze methode blijven werken? Wat moet er dan eventueel aangepast worden? _________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________
23
Bijlage 3 Methode gespreksvaardigheid
PRODUCTION ORALE NIVEAU A1 24
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vocabulaire de classe Bonjour! Tu t’appelles comment? Chez moi Au collège J’aime … / Je n’aime pas … Où est la piscine? Au restaurant
25
1. Vocabulaire de classe 1. Bekijk het filmpje en beluister het liedje : http://www.youtube.com/watch?v=098Xf9d-Ntw Welke dingen uit de klas komen er voor in het liedje ? Schrijf de Franse en de Nederlandse woorden op. ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ Vind nu de woorden die bij de plaatjes hieronder horen in de woordzoeker.
26
2. Lees de voorbeelden en doe de opdracht.
27
3. Luister nu naar de Franse instructies van je docent en doe wat hij/zij zegt.
Bijvoorbeeld: Prenez vos livres de textes s’il vous plaît ! Ouvrez vos livres de textes ! Regardez le tableau ! Ouvre ton livre s’il te plaît ! Levez la main ! Ouvrez vos agendas ! Prenez vos affaires ! Rangez vos affaires ! Prends ton stylo ! Ouvre la porte s’il te plaît ! Ferme la porte s’il te plaît ! Ouvre la fenêtre s’il te plaît ! Prends ton agenda ! Fermez vos livres ! Prends ton cahier ! Parlez ! Silence !
Wil je iets vragen? Probeer het in het Frans!
28
HULPZINNEN Entrez ! Assieds-toi/Asseyez-vous. Au travail ! Attention ! On va faire l’exercice… Tu n’as pas ton livre ? Répétez ! Ecoutez bien ! Faites l’exercice … C’est la bonne réponse ? Parfait ! Très bien ! Formidable ! C’est à toi maintenant. Donne-moi la réponse ! Dommage ! Ce n’est pas la bonne réponse. Essaie encore une fois. Je vais expliquer. Tu comprends ? Je (ne) comprends (pas) ! C’est à quelle page ? Vous pouvez m’aider ? Qu’est-ce qu’on va faire ? Vous pouvez expliquer ? Bon courage ! A demain ! Voici les devoirs. C’est pour lundi 27 mars. Le cours est fini ! Bon week-end ! À demain!
Kom binnen! Ga zitten! Aan het werk ! Let op ! We gaan maken opdracht … Heb je geen boek? Zeg na! Luister goed! Maak opdracht … Is dat het goede antwoord ? Perfect ! Heel goed ! Fantastisch ! Het is jouw beurt. Geef me het antwoord ! Jammer ! Dat is niet het goede antwoord. Probeer het nog een keer. Ik ga uitleggen. Begrijp je het ? Ik begrijp het (niet). Op welke bladzijde ? Kunt u me helpen ? Wat gaan we doen ? Kunt u het uitleggen ? Succes ! Tot morgen! Hier is het huiswerk. Het is voor maandag 27 maart De les is afgelopen! Fijn weekend! Tot morgen!
29
2. Bonjour! Tu t’appelles comment? 1. Maak de onderstaande opdrachten 1 t/m 6 van “Bienvenue!” http://apprendre.tv5monde.com/fr/apprendre-francais/bienvenue?exercice=1 Exercice 1 1. Il y a combien de familles? A. deux B. trois C. quatre 2. Quand les personnes sont-elles filmées ? (3 réponses) A. Le soir B. L’après-midi C. Le matin D. La nuit Exercice 2 Comment on se déplace à Nantes ? Associez les transports aux personnes.
30
Exercice 3 Reconstituez les deux familles. La famille Bonomi
La famille Le Tallec
31
Exercice 4 Que dit chaque personne ? Choisissez la ou les bonnes réponses. il/elle salue
il/elle se présente
32
Exercice 5 Quand dit-on « Bonjour » ? Quand dit-on « Bonsoir » ? Écrivez les mots sous la bonne horloge. Bonjour Bonsoir
Exercice 6 Regardez et écoutez comment les personnes se présentent dans la vidéo et mettez les phrases dans le bon ordre. m’ – Bonomi. – Bonjour. – Laurent – appelle - Je
Moi, - Hugo. – est – Salut ! – c’
Bonsoir. – m’ – Je – appelle – Juliette.
33
Vul nu de spreekwolkjes in.
34
2. Tu as quel âge? Vul de spreekwolkjes in. (Kijk in je boek voor de getallen)
35
3. Luister het liedje en omcirkel de 7 letters die in het Frans anders uitgesproken worden dan in het Nederlands. http://www.youtube.com/watch?v=lWNWobUPAtM
Zing nu het liedje mee en zeg de letters na. 4. Spel je voor en achternaam in het Frans. Prénom :____________________________ Nom : ______________________________ 5. Stel je familie voor en spel hun namen.
- Comment s’appellent tes parents ?
- Mes parents s’appellent ______________________________
- Peux-tu épeler leurs noms s’il te plaît ?
- Oui, ……………………………………
- Tu as des frères ou des sœurs ?
- Oui/non
- Ils/Elles s’appellent comment ?
- Mon frère s’appelle / Mes frères s’appellent _____________________________ Ma sœur s’appelle / Mes sœurs s’appellent _____________________________ - Oui, …………………………………..
- Peux-tu épeler leurs noms s’il te plaît ?
Tes parents : ____________________________ et _________________________ Frère(s) : ___________________________________________________________ Sœur(s) : ___________________________________________________________
36
6. Oefen nu met namen en leeftijden vragen en het spellen van namen van je verdere familie. Je
kunt de
hulpzinnen gebruiken en de zinnen en woorden uit je boek.
37
HULPZINNEN Naam Tu t’appelles comment ? Comment tu t’appelles ? Je m’appelle (+ naam) Leeftijd Quel âge as-tu ? / Tu as quel âge ? J’ai (14) ans Et toi ? Woonplaats Tu habites où ? J’habite à (Paris) Familie Tu as des frères ou des sœurs ? Moi, j’ai un frère/ une sœur. Qui est-ce ? C’est mon père. Il s’appelle comment ? Il s’appelle (Florian). Elle s’appelle comment ? Elle s’appelle (Estelle). Je n’ai pas de frères et sœurs. Je suis fils/fille unique. Groeten Salut ! Bonjour, ça va? Ça va ? / Comment ça va ? Ça va. Ça va très bien/ mal. Au revoir ! A bientôt !
Hoe heet jij? Hoe heet jij? Ik heet (+naam) Hoe oud ben jij ? Ik ben (14) jaar. En jij ? Waar woon jij ? Ik woon in (Parijs). Heb jij broers of zussen ? Ik heb een broer/ een zus. Wie is dat? Dat is mijn vader. Hoe heet hij? Hij heet (Florian). Hoe heet zij? Zij heet (Estelle). Ik heb geen broers en zussen. Ik ben enig kind. Hoi ! Hallo, hoe gaat het ? Hoe gaat het? Het gaat goed. Het gaat erg goed/ slecht. Tot ziens! Tot straks!
38
3. Chez moi 1. Bekijk de onderstaande video: http://www.youtube.com/watch?v=4V2srYL1VC0 2. Kruis in de tabel aan welke woorden bij welke kamer horen:
1
2
3
4
5 6
8
7
1
2
3
4
5
6
7
8
Le porte-manteau La voiture Le lit La baignoire Le salon L’armoire Le canapé La salle de bains La télévision Les toilettes La chambre La cuisine Le lavabo Le réfrigérateur Le grenier L’entrée Le garage
39
3. Teken de plattegrond van het huis waar je in woont en vertel wat over de kamers; wat voor kamer het is, welke meubels er in staan en wat je er doet. Gebruik de hulpzinnen onderaan de bladzijde. De woorden tussen haakjes zijn voorbeelden. Je kunt ook de woorden en zinnen uit je boek gebruiken. Begane grond (woonkamer)
Verdieping (slaapkamer)
HULPZINNEN La maison Tu habites à quel étage ? J’habite au (troisième) étage. On a un appartement de (six) pièces. Il y a (trois) pièces. L’appartement est (grand/petit). La maison est (grande/petite). J’habite dans (une maison/une villa/une ferme/un appartement). Derrière la maison, il y a un joli jardin. Les pièces Où est ta chambre ? Ma chambre est au (première) étage. Comment est ta chambre ? Ma chambre est (moderne). Voilà, c’est ma chambre. On a une chambre pour nous deux. J’ai ma propre chambre. Ma chambre est (grande/petite). Mon bureau est (devant la fenêtre). Sur mon bureau, il y a un ordinateur. Mon lit est (à droite). Il y a un ordinateur dans ta chambre? Tu as beaucoup de posters ? Oui, j’ai des posters (des chevaux).
Het huis Op welke verdieping woon jij ? Ik woon op de (derde) verdieping. We hebben een appartement met(6)kamers. Er zijn (drie) kamers. Het appartement is (groot/klein). Het huis is (groot/klein). Ik woon in (een huis / een villa / een boerderij/ een appartement). Achter het huis is een mooie tuin. De kamers Waar is jouw (slaap)kamer? Mijn kamer is op de eerste verdieping. Hoe ziet jouw kamer er uit? Mijn kamer is (modern). Dit is mijn kamer. Wij hebben een kamer met z’n tweeën. Ik heb mijn eigen kamer. Mijn kamer is (groot/klein). Mijn bureau staat (voor het raam). Op mijn bureau staat een computer. Mijn bed staat (rechts). Heb jij een computer op je kamer? Heb je veel posters? Ja ik heb posters van (paarden).
40
4. Au collège 1. Bekijk de video en schrijf de Franse namen van de vakken bij het bijbehorende plaatje. http://www.youtube.com/watch?v=qJOF3lY14PU
_________________
________________________
______________________
___________________________ ________________________
_______________________
_______________________
___________________
________________________
41
___________________________ _________________________
Deze vakken kwamen niet in de video voor, zoek de namen hiervan op!
_________________________________
___________________________
______________________________
42
2. Vul in het onderstaande schema je vakken in het Frans in.
3. Beantwoord de vragen en oefen dit gesprekje met een klasgenoot. Gebruik de hulpzinnen en de woorden en zinnen uit je boek. Tu es en quelle classe? Comment tu vas au collège ? En quelle matière est-tu faible ? Quelle est ta matière préférée ? En quelle matière es-tu fort(e) ? Quel(le) est ton/ta prof préféré(e) ? Qui est ton prof principal ? Qui est ton prof de …. ? Quelle note as-tu pour… ?
43
HULPZINNEN School Tu es en quelle classe? Je suis en (cinquième). Comment tu vas au collège ? Je vais à l’école en bus/en velo/à pied. Tu habites loin du collège ? J’habite à 3 kilomètres du collège.
In welke klas zit jij ? Ik zit in (de vijfde). Hoe ga jij naar school? Ik ga met de bus/ fiets/ lopend naar school Woon je ver van school vandaan? Ik woon 3 kilometer bij school vandaan.
Vakken ☺ of Quelle est ta matière préférée ? C’est la musique. Tu aimes l’histoire ? Non, je déteste l’histoire. La géographie, c’est intéressant ? Non, la géographie, c’est casse-pieds ! J’aime les maths. J’adore la gym. Je déteste le français. L’anglais c’est nul. Je déteste vraiment l’anglais. Tu aimes l’histoire, toi ? Je préfère le dessin, c’est ma matière préférée.
Wat is jouw favoriete vak? Dat is muziek. Hou jij van geschiedenis? Nee, ik heb een hekel aan geschiedenis. Aardrijkskunde, is dat interessant? Nee, aardrijkskunde is saai! Ik hou van wiskunde. Ik ben dol op gym. Ik heb een hekel aan frans. Engels is niks aan. Ik heb echt een hekel aan engels. Houd jij van geschiedenis? Ik heb het liefst tekenen, dat is mijn favoriete vak.
Tu as des devoirs ? Oui, j’ai des devoirs de maths. J’ai un interro de géo. Je fais un exposé sur l’espace.
Heb jij huiswerk ? Ja, ik heb huiswerk voor wiskunde. Ik heb een s.o. van aardrijkskunde. Ik houd een presentatie over het heelal.
Je suis nul(le) en histoire. Je suis fort(e) en dessin. C’est dur, l’informatique. C’est facile, l’histoire !
Ik ben slecht in geschiedenis. Ik ben goed in tekenen. Informatiekunde is moeilijk. Geschiedenis is makkelijk!
C’est qui, ton prof de français ? C’est monsieur Duval. Il est sympa ? Non, il est sévère. Le prof d’histoire est super !
Wie is jouw frans docent? Dat is meneer Duval. Is hij aardig? Nee, hij is streng. De docent geschiedenis is super!
44
5. J’aime … / Je n’aime pas … 1. Bekijk de video en schrijf op waar van de spreker wel of niet houdt. http://www.youtube.com/watch?v=66cmIUQe8KY Kies uit: sneeuw en koud – televisie kijken – witte en rode wijn – bloemen – fruit – snoepjes – skiën – fietsen op het platteland – tennissen – vakantie aan zee Hij houdt van …
lezen – geur van sigaren –
Hij houdt niet van …
45
2. Kijk naar de voorbeelden en schrijf 6 dingen op in het Frans waar je van houdt en 6 dingen waar je niet van houdt. Denk bijvoorbeeld aan; sport, eten, muziek, vakantieland, kleur, vakken op school, etc. J’aime …
Je n’aime pas …
46
3. Interview nu 3 klasgenoten over waar ze van houden en waar ze niet van houden. Gebruik de hulpzinnen en de woorden en zinnen uit je boek. Prénom:
Prénom:
Prénom:
HULPZINNEN Qu’est-ce que tu aimes ? J’aime le sport/la musique/les jeux Tu aimes le foot/la musique/danser ? J’adore le foot/la musique/le basket. Je préfère le rap. Je ne sais pas. Je n’aime pas la danse. Non, je déteste les films. C’est génial/super/chouette/supercool/ formidable. C’est bête/moche/nul/horrible.
Waar houd jij van ? Ik houd van sport/ muziek/ spelletjes. Houd jij van voetbal/ muziek/ dansen? Ik ben dol op voetbal/ muziek/ basketball. Ik heb het liefst rap(muziek). Ik weet het niet. Ik houd niet van dansen. Nee, ik heb een hekel aan films. Het is geniaal/ super/ leuk/ supercool/ fantastisch. Het is stom/ lelijk/ niks aan/ vreselijk.
47
6. Où est la piscine? 1. Zoek de juiste woorden bij de plaatjes
le carrefour – tout droit – le feu – la rue – à gauche – à droite – le rond-point
1. _____________
5. _______________
2. _____________
3. _______________ 4. _______________
6. _____________________
7. ______________
2. Bekijk de video: https://www.youtube.com/watch?v=INoRYq_bbjw Vragen bij de eerste helft van de video (tot 0:54 min) 1. 2.
Waar wil het meisje heen? _____________________________________ Vul in welke aanwijzingen het meisje met de rode jas geeft: Rechtsaf/Linksaf/Rechtdoor tot aan de _____________________, daarna rechtsaf/linksaf/rechtdoor na de _______________________, je loopt door de “Cours Pasteur” en daarna kom je op het ______________________ .
3. 4.
Waar wil de jongen heen? _______________________________________ Vul in welke aanwijzingen het meisje met de blauwe muts geeft: Rechtsaf/Linksaf/Rechtdoor je komt langs een _________________, daarna sla je links/rechts af en dan nog ___________ meter, naast/tegenover de bioscoop.
Controleer nu je antwoorden door de tweede helft van de video te kijken. (vanaf 0:54 min)
48
3. Vraag en wijs nu zelf de weg. Gebruik de hulpzinnen en je kunt ook de zinnen en woorden uit je boek gebruiken.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Wijs persoon 1 de weg naar het hotel. Wijs persoon 2 de weg naar de bakkerij. Wijs persoon 3 de weg naar het restaurant. Wijs persoon 4 de weg naar het postkantoor. Wijs persoon 2 naar een zelfbedacht doel . Wijs persoon 3 naar een zelfbedacht doel .
HULPZINNEN Pardon monsieur, pour aller à la gare svp ? Où est la boulangerie ? Madame, la piscine, s’il vous plaît ? Vous allez/tournez à gauche. Vous allez/tournez à droite. Vous allez tout droit, (jusqu’au carrefour/aux feux). Vous prenez la deuxième rue à gauche/à droite. Puis/Ensuite … C’est loin ? C’est tout près ? C’est à cent mètres/trois kilomètres. Non, c’est à cinq minutes. Je ne sais pas. Non, ce n’est pas loin. C’est à côté de l’école ? Non, c’est en face de l’école.
Pardon meneer, kunt u mij de weg wijzen naar het station, alstublieft ? Waar is de bakkerij? Mevrouw, waar is het zwembad? U gaat/ slaat af naar links. U gaat/ slaat af naar rechts. U gaat rechtdoor, (tot aan het kruispunt/ de verkeerslichten). U neemt de tweede straat links/ rechts.
Daarna … Is het ver? Is het dichtbij? Het is honderd meter/ drie kilometer. Nee, het is 5 minuten. Ik weet het niet. Nee, het is niet ver. Is het naast de school? Nee, het is tegenover de school.
49
7. Au restaurant 1. Maak de opdrachten 1 t/m 7 van “Et pour vous?” http://apprendre.tv5monde.com/fr/apprendre-francais/et-pour-vous?exercice=1 Exercice 1 Regardez et écoutez la vidéo. Dites si c’est vrai ou faux. Vrai
Faux
Les Bonomi et les Le Tallec dînent au restaurant Simon Le Tallec arrive en retard Le cinquième personne est la mère de Nathalie Bonomi Ils prennent le menu déjeuner Ils prennent du vin Les Le Tallec invitent les Bonomi
Exercice 2 Qui mange quoi ? Associez les plats et les photos.
-
une salade italienne un poulet basquaise un steak frites
50
Exercice 3 1 Les plats du jour sont (2 réponses) : A le saumon grillé B le poulet basquaise C l’entrecôte D la salade italienne
4 Lucie Bonomi prend une salade : A parce qu’elle ne mange pas de poisson B parce qu’elle n’aime pas le poulet C parce qu’elle a un cours de gym
2 Pour Laurent Bonomi, le poulet basquaise est : A bon B mauvais C très bon D excellent
5 Françoise Le Tallec paie : A par carte B en espèces C par chèque
3 Simon Le Tallec prend un steak : A à point B saignant C bien cuit
Exercice 4 Regardez et écoutez la vidéo et mettez les paroles du serveur dans l’ordre. Et pour vous madame ? Aujourd’hui, comme plat du jour, il y a le poulet basquaise et le saumon grillé. Est-ce que vous prenez du vin, une carafe d’eau ? Voici la carte. Et comme boisson?
51
Exercice 5 Regardez et écoutez la vidéo. La personne s’excuse ou demande quelque chose ? Choisissez la bonne réponse. La personne s’excuse
La personne demande quelque chose
Simon est en retard, je suis désolée.
Un steak frites, à point, s’il vous plaît.
Désolé, je suis en retard.
Pour moi, une salade italienne, s’il vous plaît.
Pardon, bonjour madame.
L’addition, s’il vous plaît.
52
Exercice 6 Savez-vous poser des questions en français ? Faites l’activité et découvrez la différence entre est-ce que et qu’est-ce que. A) Écoutez les extraits de la vidéo et choisissez entre est-ce que et qu’est-ce que. Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’ Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’ Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’
on mange ? tu prends ? vous prenez du vin ? Une carafe d’eau ?
B) Maintenant entraînez-vous. Lisez les dialogues et choisissez la bonne réponse. 1) - Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’ vous prenez comme boisson ? - Une carafe d’eau, s’il vous plaît. 2) - Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’ vous voulez un dessert ? - Non, merci. 3) - Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’ tu veux un café ? - Oui. 4) - Est-ce qu’ / Qu’est-ce qu’ tu prends comme entrée ? - Une salade.
Exercice 7 À votre avis, qui peut prononcer ces paroles ? Associez la phrase à la photo.
A. Mon mari prend un steak frites
1.
B. Ils prennent 5 plats.
C. Nous prenons un poulet basquaise.
2.
3.
53
2. Verbind de Franse woorden met de Nederlandse vertaling 1. à emporter 2. sur place 3. la carte / le menu 4. plat du jour 5. la viande 6. le poisson 7. je prend 8. tu prends 9. vous prenez 10. l’addition 11. j’ai faim 12. j’ai soif
a. de rekening b. het vlees c. u neemt / jullie nemen d. ik heb dorst e. om mee te nemen f. jij neemt g. de menukaart h. het dagmenu i. ik neem j. ik heb honger/trek k. om hier op te eten l. de vis
3. Lees het gesprekje en maak daarna je eigen gesprek in het restaurant “Chez Dewey”. Houdt rekening met de rol van de ober!
Les clients
Le serveur
- Bonjour, une table pour deux personnes s’il vous plaît. - Merci !
-
Voilà, asseyez-vous
-
Voilà, la carte !
- Oui, comme entrée, nous prenons la salade de poulet et comme plat, ma femme prends les brochettes de gambas et je prend le côte de bœuf. - Un jus de pomme et un coca, s’il vous plaît !
- Oui, c’était délicieux ! Comme dessert un fondant à la pistache et un digo gourmand s’il vous plaît.
-
Vous avez choisi ? Donc deux salades de poulet, les brochettes de gambas et le côte de bœuf. Voulez-vous boire quelque chose ? - D’accord ! -
Vous avez fini ? C’était bon ? Vous voulez un dessert ?
- Oui monsieur, l’addition s’il vous plaît ! - Voilà, merci et au revoir !
- Vous avez fini ? - Voilà, ça fait € 120.60 s’il vous plaît ! - Merci et au revoir !
54
55
56
Le client
Le serveur -
Voilà, asseyez-vous
-
Voilà, la carte !
-
Vous avez choisi ? Donc ………………………………………. ………………………………………. Voulez-vous boire quelque chose ? - D’accord ! -
Vous avez fini ? C’était bon ? Vous voulez un dessert ?
- Vous avez fini ? - Voilà, ça fait € ……. s’il vous plaît ! - Merci et au revoir ! HULPZINNEN
Le restaurant ouvre à quelle heure ? On peut manger à la terrasse. Qu’est-ce que vous voulez boire ? Il n’y a pas de frites ? Je prends quelque chose à boire. Je prends un coca. Deux cocas, s’il vous plaît. J’ai faim. Je veux manger quelque chose. J’ai soif. Qu’est-ce que tu veux boire ? Qu’est-ce que tu prends ? Je voudrais un croque-monsieur. C’est tout ? Bon appétit !
Hoe laat gaat het restaurant open ? We kunnen op het terras eten. Wat wilt u drinken? Is er geen friet? Ik neem iets te drinken. Ik neem een cola. Twee cola, alstublieft. Ik heb honger. Ik wil iets eten. Ik heb dorst. Wat wil je drinken? Wat neem jij? Ik zou graag een tosti willen. Is dat alles?/Anders nog iets? Eet smakelijk!
J’adore les frites. C’est délicieux ! Je n’aime pas les frites. Je déteste les frites. Ce n’est vraiment pas bon.
Ik ben dol op friet. Het is heerlijk! Ik houd niet van friet. Ik heb een hekel aan friet. Het is echt niet goed/lekker.
57
Bijlage 4: Docentenhandleiding bij de methode gespreksvaardigheid Docentenhandleiding bij Production orale niveau A1 In deze docentenhandleiding wil ik graag de docenten een aantal handvatten meegeven om de leerlingen (nog) meer te motiveren om Frans te spreken. Onderstaande thema’s ben ik tegengekomen tijdens mijn onderzoek en wil ik graag met jullie delen en ik wil jullie veel plezier en leerzame momenten toewensen met deze methode! Taalangst Veel leerlingen hebben in meerdere of mindere mate last van taalangst. Taalangst, ook wel Foreign Language Anxiety (FLA) is een combinatie van angsten, gewoonten en gevoelens met betrekking tot het (verplicht) leren van een taal op school. De angst om uitgelachen of terechtgewezen worden zorgt er voor dat de leerlingen zich niet durven uiten in een vreemde taal. Ten eerste is het van belang dat je als docent dit met de leerlingen bespreekt en erkent. Daardoor zullen de leerlingen zich meer begrepen voelen. Bespreek ook de verwachtingen van de leerlingen en probeer verkeerde verwachtingen weg te nemen. (Naast leuke/culturele activiteiten moet er ook hard gewerkt worden.) Ten tweede zijn goede aansluitende leerlijnen van belang, een verantwoord, beperkt gebruik van de moedertaal en oefenen op een vertrouwde plek in de klas met een medeleerling. Samenwerken Dit voorgaande punt (oefenen met een medeleerling) ben ik vaker tegengekomen in de theorie en de praktijk. De leerlingen willen graag in groepjes werken, omdat ze zich daar veiliger voelen, dan bijvoorbeeld voor in de klas. Terwijl de leerlingen zo bezig zijn met de gespreksopdrachten, kun je als docent rondlopen, luisteren en eventueel corrigeren (zie Feed-back geven) of ze om de beurt bij je bureau roepen en het gesprekje met de docent laten voeren. Feed-back geven Bij spreken is het van belang dat de leerlingen zich veilig voelen en dus weten dat ze fouten mogen maken. Bij het feedback geven is het dus ook van belang dat er een evenwicht is tussen ‘tops en tips’ en dat er op een goede manier feedback gegeven wordt. Als je een leerling direct feedback wilt geven, doe dit dan spaarzaam, zodat je hem niet constant onderbreekt (en daardoor onzeker maakt) en alleen op de punten die de leerling recentelijk heeft geleerd. Hierbij is het van belang dat je de feedback op een communicatieve manier geeft, dat wil zeggen dat je de door de leerling gemaakte zin nog een keer in de doeltaal herhaalt of een vraag stelt in de doeltaal ter verduidelijking. Als je de leerling niet wilt onderbreken en de feedback achteraf wilt geven haal er dan ook de belangrijkste positieve en negatieve punten uit (niet te veel), roep de oorspronkelijke context op en stimuleer de leerlingen zelf om met de correctie te komen. Wat het gericht feedback geven makkelijker maakt is om de leerlingen voor de gespreksoefening een ‘checklist’ te geven. Hierop staan max. 7 concrete aandachtspunten waar de leerlingen en de docent op letten. Docenten en leerlingen kunnen gebruik maken van de volgende feedbacktechnieken: 1. 2. 3. 4. 5.
Globaal aangeven dat ergens een fout is gemaakt, evt. specificatie van het type fout. (woord/lexicaal/idiomatisch, grammaticaal, uitspraak, spelling) Precies aangeven waar de fout zit. Een hint geven in de richting van de verbetering. Als er een regel geleerd is, dan die regel geven en de leerling vragen die toe te passen. De verbetering geven.
58
Uitspraak In het praktijkonderzoek gaven de leerlingen aan dat ze graag beter de uitspraak willen leren. Hiervoor is het van belang dat de leerlingen veel luisteren en de geschreven tekst daaraan kunnen koppelen. Om deze reden zijn er luisteroefeningen in deze reader opgenomen. Aanvullend zou er ook een tekst uit het boek geluisterd en meegelezen kunnen worden, over hetzelfde thema. Daarnaast zou de docent een schema op het bord kunnen zetten met uitspraaktips, bijvoorbeeld: Schrift Uitspraak Voorbeeld
au oo Au revoir!
ou oe Bonjour
ai(s/t) è mais
ai ee J’ai
oi wa Moi
ui wie huit
qu k Qui?
ch sj chien
j zj Je m’appelle
Algemene opmerkingen - Bij de opdrachten van tv5 (Hoofdstuk 2 “Bonjour! Tu t’appelles comment?” en hoofdstuk 7 “Au restaurant”) zijn de vragen in het Frans gesteld. Als de leerlingen daar moeite mee hebben is het verstandig om even tijd in te ruimen om de leerlingen de vertaling van de vragen te laten raden of op te laten zoeken. - De laatste opdracht (de gespreksopdracht) kan gebruikt worden om de leerlingen te beoordelen.
59