Opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut, waarin is opgenomen de onderwijs- en examenregeling 2012-2013 van masteropleiding van Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing, locatie Utrecht
Officiele naam masteropleiding
Opleidingscode
Master leraar Godsdienst
45274
Voltijd, duaal, deeltijd Voltijd, duaal, deeltijd
Differentiaties Pastoraal Werk
Het opleidingspecifiek deel van het Studentenstatuut is vastgesteld door de instituutdirecteur op 10 mei 2012, na instemming van de IMR op 9 mei 2012.
De onderwijs- en examenregeling van de opleiding is een uitwerking van het algemene deel van de onderwijs- en examenregeling voor masteropleidingen van Fontys. Voor het studiejaar 2012-2013 is dit algemene deel vastgesteld door het College van Bestuur op 17 januari 2012, onder voorbehoud van instemming van de studentenfractie van de CMR. Deze instemming is verleend op 6 maart 2012.
Inhoudsopgave A – Onderwijs- en examenregeling ...........................................................................................................3 Paragraaf 1 Algemene bepalingen ............................................................................................................3 Artikel 1 Definities .......................................................................................................................................... 3 Paragraaf 2 Toelating masteropleiding ....................................................................................................5 Artikel 2 Toelatingseisen vooropleiding ......................................................................................................... 5 Artikel 3 Wegnemen tekortkoming bij niet voldoen aan toelatingseisen ....................................................... 6 Artikel 4 Eisen bezitters buitenlandse diploma’s/internationale studenten ................................................... 6 Artikel 5 Eisen werkkring ............................................................................................................................... 6 Paragraaf 3 Intake assessment, vrijstellingen, versnelling....................................................................6 Artikel 6 Intake assessment .......................................................................................................................... 6 Artikel 7 Vrijstellingen .................................................................................................................................... 6 Artikel 8 Versnelling/maatwerk ...................................................................................................................... 6 Paragraaf 4 Inhoud onderwijs ...................................................................................................................6 Artikel 9 Opleidingsprofiel – afstudeerrichtingen/differentiaties - beroepsvereisten ..................................... 7 Artikel 10 Inhoud opleiding ............................................................................................................................ 7 Artikel 11 Overzicht onderwijseenheden en studiepunten ............................................................................ 7 Artikel 12 Onderwijsactiviteiten ..................................................................................................................... 9 Paragraaf 5 Studiebegeleiding, functiebeperking, bestuurlijk activiteiten ...........................................9 Artikel 13 Studiebegeleiding .......................................................................................................................... 9 Artikel 14 Bijzondere voorzieningen voor studenten met een functiebeperking ........................................... 9 Artikel 15 Bestuurlijk actieve studenten ........................................................................................................ 9 Paragraaf 6 Toetsen, beoordelen en studievoortgang .........................................................................10 Artikel 16 Toetssoorten ............................................................................................................................... 10 Artikel 17 Overzicht toetsen ........................................................................................................................ 10 Artikel 18 Toetsen en beoordelen ............................................................................................................... 10 Artikel 19 Tijdsduur toets en hulpmiddelen toets ........................................................................................ 10 Artikel 20 Deelname competentie-examens ............................................................................................... 10 Artikel 21 Aanmelding toetsen .................................................................................................................... 10 Artikel 22 Legitimatie bij toetsen ................................................................................................................. 10 Artikel 23 Normering toetsen ....................................................................................................................... 11 Artikel 24 Uitslag toetsing ............................................................................................................................ 11 Artikel 25 Verhindering van deelname aan toetsen .................................................................................... 11 Artikel 26 Verzoek tot herziening ................................................................................................................ 11 Artikel 27 Herkansing .................................................................................................................................. 11 Artikel 28 Geldigheidsduur behaalde resultaten ......................................................................................... 11 Artikel 29 Studievoortgang .......................................................................................................................... 11 Paragraaf 7 Afsluiting opleiding .............................................................................................................12 Artikel 30 Examens – getuigschriften – diplomasupplement ...................................................................... 12 Artikel 31 Verklaring bij vertrek.................................................................................................................... 12 Paragraaf 8 Onregelmatigheden en fraude ............................................................................................12 Artikel 32 Onregelmatigheden en fraude .................................................................................................... 12 Paragraaf 9 Examencommissie, beroepsmogelijkheid ........................................................................13 Artikel 33 Examencommissie ...................................................................................................................... 13 Artikel 34 Beroepsmogelijkheid ................................................................................................................... 13 Paragraaf 10 Bewaring en hardheidsclausule .......................................................................................13 Artikel 35 Bewaring ..................................................................................................................................... 13 Artikel 36 Hardheidsclausule ....................................................................................................................... 13 Paragraaf 11 Slot- en invoeringsbepalingen .........................................................................................14 Artikel 37 Inwerkingtreding, wijziging, bekendmaking en citeertitel ............................................................ 14 Artikel 38 Overgangsbepalingen ................................................................................................................. 14 Artikel 39 Onvoorziene gevallen ................................................................................................................. 14 B - Studieopbouw en ondersteunende faciliteiten ..................................... Error! Bookmark not defined. C - Interne klachtenprocedure ...................................................................... Error! Bookmark not defined.
2
A – Onderwijs- en examenregeling Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Definities Afstudeerrichting Assessment Assessor Beroepsvereisten CMR Cohort
College van beroep voor de examens College van Bestuur Competentie
Competentie-examen CROHO
Deeltijdse opleiding
Deficiëntie Differentiatie
Diplomasupplement
Duale opleiding
DUO ECTS
Eindkwalificaties Ervaringscertificaat EVC
Een specialisatie binnen een opleiding. Verzamelnaam voor toetsen die gericht zijn op het beoordelen van competenties in zo authentiek mogelijke beroepssituaties. Examinator, degene die in een assessment beoordeelt in welke mate de student competenties heeft verworven. Vereisten die voor de uitoefening van een bepaald beroep op grond van een wettelijk voorschrift worden gesteld. (artikel 7.6 van de Wet) Centrale medezeggenschapsraad. De groep studenten die op dezelfde peildatum en voor de eerste maal is ingeschreven voor een opleiding waarop de op dat moment geldende OER van toepassing is. Bij inschrijving in een hoger jaar wordt per student bepaald bij welk cohort hij kan aansluiten. Het College zoals bedoeld in de artikelen 7.60 t/m 7.63 van de Wet en artikel 45 en 46 van het studentenstatuut. Inrichting, taken en bevoegdheden zijn geregeld in het door het College van beroep vastgestelde Reglement van orde dat door het College van Bestuur is vastgesteld. Het leidinggevend bestuurlijk orgaan van Fontys, als zodanig beschreven in de statuten en de Wet. Een cluster van verwante kennis, vaardigheden en houdingen die van invloed is op een belangrijk deel van iemands taak, die samengaat met de prestatie op de taak, die kan worden gemeten en getoetst aan aanvaardbare normen en die kan worden verbeterd door middel van training en ontwikkeling. Toetsing waarbij wordt beoordeeld of een student bepaalde competenties bezit. Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs, waarin alle opleidingen zijn vermeld, die, indien met voldoende resultaat zijn afgelegd, een officieel getuigschrift HBO-onderwijs opleveren met de daarbij behorende graad (associate degree, bachelor of master). Een opleiding die zodanig is ingericht dat rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de student ook in beslag kan worden genomen door andere werkzaamheden dan onderwijsactiviteiten. Tekort(en) in de toelatingseisen. Deel van een masteropleiding dat bijdraagt aan de generieke of specifieke competenties, gericht op een verdieping in een bepaalde richting van het werkveld. Document volgens het Europees vastgestelde format dat aan het getuigschrift wordt toegevoegd, waarop wordt vermeld de aard, het niveau, de context, de inhoud en de status van de opleiding. Een duale opleiding is een opleiding, die zodanig is ingericht dat het volgen van onderwijs gedurende één of meer periodes wordt afgewisseld met beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs. De opleiding bestaat uit een onderwijs- en een beroepsuitoefeningsdeel. De beroepsuitoefening is onderdeel van het studieprogramma van de opleiding. Dienst uitvoering onderwijs, organisatie waarin de IB-Groep is ondergebracht. European Credit Transfer System. Het systeem om de studiepunten aan te duiden zodanig dat internationale vergelijking mogelijk is. Zie ook: studiepunt Kwalificaties waarover de student moet beschikken wanneer hij de opleiding heeft afgerond. Een rapportage met betrekking tot een erkenning van verworven competenties dat is afgegeven door een erkend EVC-aanbieder. Erkenning van eerder Verworven Competenties. 3
Examen
Examencommissie Examinator
Exit-assessment FOS-commissie FOS-regeling
Fraude
Getuigschrift Grondslag
IELTS IMR Instelling Instituut
Instituutsdirecteur Intake assessment
OER
Onderwijseenheid
Onderwijsactiviteiten Onderwijsperiode Opleiding
Opleidingscommissie
Opleidingsprofiel
Afsluiting van (de propedeutische fase van) een opleiding. Het afsluitend examen kan tevens omvatten een aanvullend onderzoek dat door de examencommissie zelf wordt verricht Het college van personen als bedoeld in artikel 7.12 van de Wet. Lid van het personeel, door de examencommissie aangewezen voor het afnemen van toetsen en het vaststellen van de uitslag daarvan, alsmede deskundigen van buiten de instelling. Deel van een competentie-examen dat op verzoek van de student plaatsvindt als hij tussentijds met zijn opleiding wenst te stoppen. Commissie die door het College van Bestuur belast is met de uitvoering van de Regeling Financiële ondersteuning studenten (FOS-regeling). Regeling die betrekking heeft op ondersteuning van studenten, in de vorm van toekenning van afstudeersteun, bestuursbeurs of vacatiegeld uit het profileringsfonds. http://www.fontys.nl/facilitairbedrijf/regelingen.28049.htm. Elk handelen (waaronder het plegen van plagiaat), of nalaten, waarvan een persoon wist of behoorde te weten, dat het op de juiste wijze vormen van een oordeel over iemands kennis, inzicht, vaardigheden, competenties, (beroeps)houding, reflectie e.d. geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt. Het getuigschrift zoals bedoeld in artikel 7.11 van de Wet. Elke opleiding wordt aangeboden op de grondslag algemeen bijzonder (ab) of rooms katholiek (rk) of protestants christelijk (pc) dan wel een combinatie van algemeen bijzonder, rooms katholiek en protestants christelijk (ab/pc/rk). International English Language Testing System, instrument ten behoeve van het vaststellen van de taalvaardigheid in de Engelse taal. Instituutsmedezeggenschapsraad. Fontys Hogescholen De operationele eenheid binnen Fontys, waarbinnen met name de kerncompetenties van Fontys zijn georganiseerd en die het primaire proces uitvoert. Het personeelslid dat belast is met de leiding van een instituut van Fontys. Assessment dat op verzoek van de student plaatsvindt voor aanvang van de opleiding als de student denkt te beschikken over eerder verworven competenties. Op basis van de resultaten van het intake assessment kunnen vrijstellingen verleend worden door de examencommissie. Onderwijs- en examenregeling. De OER bestaat uit algemene informatie voor alle opleidingen van Fontys Hogescholen waaraan opleidingsspecifieke informatie is toegevoegd en is onderdeel van het opleidingsspecifieke deel van het Studentenstatuut. Onderdeel van een opleiding dat met een tentamen wordt afgesloten, als bedoeld in artikel 7.3 lid 2 van de Wet of een aanvullend onderzoek uitgevoerd door de examencommissie als bedoeld in artikel 7.10 lid 2 van de Wet. Onderwijseenheden kunnen betrekking hebben op de beoordeling van (een) competenties(s), van een onderdeel van competenties (kennis, inzicht, vaardigheden, houding), van een combinatie van competenties. Na het behalen van het tentamen van een onderwijseenheid worden de studiepunten behorende bij de onderwijseenheid toegekend. Het onderwijs dat wordt aangeboden dat de student kan benutten om zijn leerproces te ondersteunen. Periode in een studiejaar waarin onderwijs wordt aangeboden. Een onderwijsperiode is in de Fontys jaaragenda aangeduid als studiekwartaal. Een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken. Commissie voor advies en beoordeling betreffende het onderwijs en de OER (zie Reglement opleidingscommissies). http://www.fontys.nl/diensten/reglement.opleidingscommissies.28384.htm Het totaal van eindkwalificaties waarvoor de opleiding opleidt, dat wil zeggen 4
Portfolio Student Studentendecaan
Studenten Loopbaancentrum Studentenstatuut
Studiejaar Studielast Studieprogramma Studiepunt
Tentamen
Toets Voltijdse opleiding
Vrijstelling Wet
de beroepscompetenties op het niveau van de beginnende beroepsbeoefenaar. (Digitale) verzameling van bewijsstukken waarin de student kan aantonen dat hij de competenties van een bepaalde opleiding beheerst. Degene die bij de instelling ingeschreven is als bedoeld in artikel 7.32 t/m 7.34 van de Wet. Het door het College van Bestuur benoemde personeelslid belast met het behartigen van de belangen van studenten, het verlenen van hulp bij voorkomende problemen en het informeren en adviseren. De decaan is ondergebracht bij de Dienst Studentenvoorzieningen. Voorziening van de Dienst Studentenvoorzieningen, bedoeld om studenten te begeleiden bij vraagstukken met betrekking tot instroom, doorstroom en uitstroom. Het statuut waarin de rechten en plichten van studenten staan vermeld. Het studentenstatuut bestaat uit een instellingsspecifiek en een opleidingsspecifiek deel. http://www.fontys.nl/diensten/studentenstatuut.28130.htm De periode van 1 september tot en met 31 augustus van het daarop volgende jaar. De genormeerde tijdsinvestering in eenheden van 28 studiebelastingsuren verbonden aan het studieprogramma. Samenhangend geheel van onderwijsactiviteiten die een student volgt in het kader van zijn opleiding. Een studiepunt is gelijk aan 28 genormeerde studiebelastingsuren. Studiepunten worden toegekend indien het tentamen van een onderwijseenheid met goed gevolg is afgelegd. Internationaal wordt hiervoor de term ECTS credits gebruikt. Een onderzoek naar kennis, inzicht, vaardigheden en/of competenties bij de afsluiting van een onderwijseenheid alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dit onderzoek. (artikel 7.10 lid 1 van de Wet) Een tentamen kan bestaan uit één of meerdere toetsen. Activiteit op grond waarvan wordt beoordeeld of een student bepaalde kennis, inzicht, vaardigheden en / of competenties bezit. Een voltijdse opleiding is een opleiding die is ingericht zonder dat rekening is gehouden met het verrichten van andere werkzaamheden dan onderwijsactiviteiten. Gehele of gedeeltelijke ontheffing om te voldoen aan inschrijvings- en / of toelatingsvoorwaarden en / of het afleggen van tentamens. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW Staatsblad 593, 1992 en de latere aanvullingen en wijzigingen).
Paragraaf 2 Toelating masteropleiding Artikel 2 Toelatingseisen vooropleiding 1. Voor de inschrijving bij een masteropleiding geldt als toelatingsbewijs het bezit van een bewijs van toelating conform artikel 7.30b van de Wet. 2. De instituutsdirecteur verstrekt een bewijs van toelating als is voldaan aan onderstaande bepalingen: a. de betrokkene voldoet aan de toelatingseisen, zoals geformuleerd in lid 3; b. er is geen sprake van een overschrijding van het aantal ten hoogste voor de opleiding in te schrijven personen. 3. De eisen zoals bedoeld in lid 2 sub a hebben betrekking op kennis, inzicht en vaardigheden die verworven kunnen zijn bij beëindiging van een bacheloropleiding. Om te kunnen worden toegelaten dient de student in ieder geval te voldoen aan de volgende eisen: a. De student beschikt over een bachelor of master getuigschrift, zoals hieronder aangegeven b. De student beschikt over een juiste en voldoende motivatie. Voor de opleiding leraar godsdienst differentiatie leraar godsdienst een tweedegraads bachelorgetuigschrift leraar godsdienst/levensbeschouwing of een bachelorgetuigschrift van een verwante studie in combinatie met relevante werkervaring als leraar godsdienst/levensbeschouwing. In 5
een intakegesprek wordt vastgesteld of er voldoende mate van ‘verwantschap’ en ‘actuele relevante werkervaring’ is. Voor de opleiding leraar godsdienst differentiatie pastoraal werk studenten met het Fontys getuigschrift bachelor Godsdienst Pastoraal Werk; Voor degenen met een andere dan het Fontys getuigschrift bachelor godsdienst-pastoraal werk, bijvoorbeeld een bachelor getuigschrift godsdienst-pastoraal werk van een hbo-opleiding met een andere dan de katholieke denominatie of universitaire opleiding in hetzelfde vakgebied, kan in het intakegesprek een persoonlijk opleidingsplan opgesteld worden, dat vrijstellingen kan omvatten op grond van eerder verworven competenties. Dit kan leiden tot het volgen van een premaster-schakelprogramma dat enkele beroepsvoorbereidende onderdelen van het bachelorprogramma bevat. Zulks ter beoordeling van de examencommissie. 4. De opleiding kent geen numerus fixus conform de artikelen 7.53, 7.54, 7.56a en 7.57a van de Wet. Artikel 3 Wegnemen tekortkoming bij niet voldoen aan toelatingseisen Indien betrokkene niet voldoet aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 2 en van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daaraan binnen een redelijke termijn alsnog kan voldoen, wordt hem de mogelijkheid geboden, de tekortkoming weg te nemen en alsnog aan de toelatingseisen te voldoen. Artikel 4 Eisen bezitters buitenlandse diploma’s/internationale studenten 1. Buitenlandse studenten, die 18 jaar of ouder zijn op de datum van eerste inschrijving moeten beschikken over een geldige verblijfsvergunning. (art. 7.32 van de Wet) 2. Voor buitenlandse studenten met een verblijfsvergunning geldt de eis dat ze jaarlijks minimaal 50% van de studiepunten behaald moeten hebben. Bij een lagere score zal melding aan de IND plaatsvinden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de student niet aan zijn verplichtingen heeft 1 kunnen voldoen. Per opleiding kan een dergelijke melding één maal achterwege blijven. 3. Voor bezitters van een buitenlands diploma geldt voor toelating op basis van het toelatingsonderzoek als bedoeld in artikel 2,lid 6 een leeftijdsgrens van 21 jaar. Artikel 5 Eisen werkkring De opleiding wordt uitsluitend in deeltijdse vorm aangeboden. Er worden geen eisen gesteld aan de werkkring. Paragraaf 3 Intake assessment, vrijstellingen, versnelling Artikel 6 Intake assessment 1. Bij de instroom in een opleiding kan een intake assessment plaatsvinden als er mogelijk sprake is van eerder verworven competenties. Het bewijs van de eerder verworven competenties kan de student inbrengen in zijn portfolio dat tijdens een assessment of competentie-examen beoordeeld wordt of kan hij gebruiken als onderbouwing van een verzoek om vrijstelling bij de examencommissie. 2. Studenten die zich herinschrijven nadat ze eerder al een deel van de opleiding hebben gevolgd, krijgen een intake assessment op basis waarvan bepaald wordt welk deel van het studieprogramma nog moet worden gevolgd. 3. Uitgaande van de waardering van de eerder verworven competenties wordt een studieprogramma opgesteld dat door de examencommissie moet worden goedgekeurd. Artikel 7 Vrijstellingen 1. Wanneer een student denkt in aanmerking te komen voor vrijstelling van toetsen dient hij hiervoor een verzoek in bij de examencommissie. De examencommissie kan vrijstelling verlenen van een of meer tentamens op grond van een assessment of van het bezit van een akte, diploma, getuigschrift, ervaringscertificaat of ander geschrift, zoals bewijs van behaalde resultaten bij een wo-opleiding en/of bestuurlijke activiteiten, waarmee de student kan aantonen reeds aan de vereisten van het tentamen te hebben voldaan. Verleende vrijstellingen worden geregistreerd in het studievoortgangssysteem. Artikel 8 Versnelling/maatwerk 1. Elke student die van mening is dat hij via een versneld traject zijn opleiding kan vervolgen en/of voltooien kan hiertoe een onderbouwd verzoek indienen bij de examencommissie. Het versnelde programma moet kunnen plaatsvinden binnen de reguliere onderwijsorganisatie van de opleiding. Paragraaf 4 Inhoud onderwijs
1
Op het moment van de totstandkoming van deze OER was nog niet duidelijk wanneer deze wetgeving in werking zal treden.
6
Artikel 9 Opleidingsprofiel – afstudeerrichtingen/differentiaties - beroepsvereisten 1. De opleiding is gebaseerd op een opleidingsprofiel. In het opleidingsprofiel zijn de eindkwalificaties van de opleiding beschreven. Het opleidingsprofiel is te vinden in bijlagen Eindtermen eerstegraads en Eindtermen pastoraal werker (zie bijlagen) 2. De opleiding kent een Differentiatie pastoraal werk. 3. De opleiding wordt aangeboden op de grondslag Rooms Katholiek 4. Voor de opleiding gelden geen specifieke beroepsvereisten. Artikel 10 Inhoud opleiding 1. De omvang van de masteropleiding is 90 studiepunten. Artikel 11 Overzicht onderwijseenheden en studiepunten 1. Elke opleiding bestaat uit een samenhangend geheel van onderwijseenheden, onderdelen van een opleiding die met een tentamen worden afgesloten. Onderwijseenheden hebben een maximale omvang van 30 studiepunten. 2. Aan onderwijseenheden worden hele studiepunten toegekend. In onderstaand overzicht is de verdeling van studiepunten vermeld. De relaties tussen eindkwalificaties – programmaonderdelen - toetsen zowel voor de vakinhoudelijke als de beroepscomponent 2 de masteropleiding tot leraar godsdienst als de differentiatie pastoraat
Eindkwalificaties leraar + differentiatie pastoraat
Programmaonderdelen
Toetsvorm (voor de precieze wijze van toetsen, individueel, groepsgewijs en welke beoordelingsschaal wordt gehanteerd, zie de studiegids)
Vakinhoudelijke component e zowel voor leraar 1 graad godsdienst levensbeschouwing als pastoraal werker / geestelijk verzorger Voor de leraar godsdienst: systematische theologie 3 1. Basisbegrippen van het oecumene 3 ec eindwerkstuk levensbeschouwelijk en ethisch terrein; ethiek binnen deze levensvisies beoordeling ahv studiedossier. bijzondere aandacht voor het speciale theologische ethiek macro 3 ec katholieke geloof. micro 3 ec 2. De aanwezigheid van bijbelwetenschappen en Talmudica levensbeschouwing en schriftelijk tentamen ethiek bij concrete personen. Exegese OT-geschriften 3 ec 3. Levensbeschouwelijke en Exegese NT- Johannes 3 ec schriftelijk tentamen ethische aspecten binnen Talmudica 2 ec presentatie en werkstuk onze samenleving. 4. Uitingen van geschiedenis van het christendom levensbeschouwing en Capita selecta Ned. schriftelijk tentamen en werkstuk ethiek in kunst, literatuur en Kerkgeschiedenis (vanaf muziek. Reformatie) 2 ec godsdienstwetenschappen Voor de differentiatie pastoraat: godsdienstfenomenologie (o.a. interviewopdrachten + presentatie kennis van en inzicht in 4 interreligieuze dialoog) 3 ec 2.1 de historische theologie, systematische theologie en wijsbegeerte de praktische theologie hermeneutiek 3 ec werkstuk 2.2. ondersteunende godsdienstwijsbegeerte 3 ec bijdrage aan gem. werkstuk wetenschappen van de sociale wetenschappen theologie: filosofie, methoden van onderzoek 2 ec ontwerpen onderzoeksplan 2
Onderdelen die specifiek zijn voor differentiatie pastoraat zijn licht grijs gearceerd. Cijfers verwijzen naar document kennisbasis en eindkwalificaties Master of education in theology 4 Cijfers verwijzen naar document Eindtermen voor de opleiding kerkelijk-pastoraal werker 3
7
godsdienstwetenschappen, sociale wetenschappen 2.3. kennis en inzicht in de praktisch-theologische wetenschappen (pastoraaltheologie, liturgiek, catechetiek, homiletiek) agogische wetenschappen, wetenschappen betreffende organisatie en management, communicatiewetenschappen, didactiek
specifiek voor leraar godsdienst ethiek m.b.t. het onderwijs 3 ec werkcollege leerplanontwikkeling – theorie 3 analyse vakleerplan ec sociologie vh onderwijs 3 ec werkstuk onderwijssociologische notitie onderwijskunde algemeen 3ec reflectieverslag vakdidactiek 4 ec specifiek voor differentiatie pastoraat theologie van het ambt 2 ec afsluitend essay keuzevak syst. theol. schriftelijk of mondeling sacramentenleer of commentaar op de tekst pneumatologie) 3ec kerkopbouw – theorie 3 ec uitgeschreven lezing voor parochieberaad over kerkopbouw canoniek recht mbt stage 2 ec paper pastorale psychologie 3 ec bijdrage (verbatim) + schriftelijk werkstuk Praktijk en onderzoek t.b.v. de praktijk zowel voor leraar als pastoraal werker Handelen als professional op stage 9 ec (15 bij pastoraat) beoordeling door werkbegeleiding masterniveau en stagedocent stageverslag 1 ec reflectieverslag supervisie 2 ec eigen inbreng casussen, verslag, schriftelijke eindevaluatie Onderzoek verrichten t.b.v. de veldonderzoek 8 ec beroepspraktijk / eindwerkstuk literatuurstudie m.b.t. onderzoek onderzoeksverslag literatuur 2 ec rapportage, reflectie / beoordeling werkstuk eindwerkstuk 7 ec Algemene beroepsbekwaamheden zowel voor leraar als pastoraal werker Beroepsrol leraar: spiritualiteit mbt het beroep 2 ec presentatie van werkvorm Leraar als professional spiritualiteit overdraagbaar aan derden Beroepsrol pastor: management en organisatie 2 ec actieve deelname Algemene pastorale taken trainingsbijeenkomst en eindverslag leiderschap en teamvorming 2 ec actieve deelname trainingsbijeenkomst en eindverslag e
beroepsbekwaamheden specifiek voor leraar 1 graad Pedagoog Vakspecialist (Vak)didacticus specifiek in levensbeschouwing en ethiek Sociaal communicatieve vaardigheden Educatief onderzoeker / ontwikkelaar
zie boven bij vakinhoudelijke component leerplanontwikkeling 3 ec analyse vakleerplan +opdrachten
ook in stage en supervisie (zie boven) ICT en levensbeschouwing 3 ec deelname en opdracht levensbeschouwing en media 3 ec literatuurverwerking maken van lesonderdelen. Casus inbrengen zie boven bij onderzoek t.b.v. beroepspraktijk / eindwerkstuk
beroepsbekwaamheden specifiek voor de pastoraal werker Pastorale begeleiding van individueel pastoraat 1 ec Actieve inbreng, eindverslag - individuen - groepen groepspastoraat 1 ec Actieve inbreng, eindverslag ook in stage en supervisie (zie boven) Bekwaamheden van de zie boven bij vakinhoudelijke component 8
pastor als theoloog (vakspecialist)
training lezen kerkelijke documenten 2 ec
Geloofseducatie
vieren en verkondigen 1 ec actieve inbreng en eindevaluatie training verkondigen 1 ec schriftelijk tentamen ook in stage en supervisie (zie boven) vieren en verkondigen actieve inbreng en eindevaluatie training verkondigen schriftelijk tentamen ook in stage en supervisie (zie boven) training kerkopbouw 3 ec projectplan schrijven training management en actieve deelname trainingsbijeenkomst en organisatie eindverslag training leiderschap en actieve deelname trainingsbijeenkomst en teamvorming eindverslag maatschappelijke spiritualiteit presentatie, werkstuk 2 ec
Viering
Management
Maatschappelijke activering
schriftelijk exposé
Artikel 12 Onderwijsactiviteiten 1. In de digitale studiegids is een overzicht opgenomen van de onderwijsactiviteiten die door de opleiding worden aangeboden. 2. Als er ingangseisen zijn gesteld om te kunnen deelnemen aan een onderwijsactiviteit zijn deze in het overzicht als bedoeld in lid 1 opgenomen. 3. Aanmelding voor onderwijsactiviteiten is niet vereist. 4. Het lesrooster bekend wordt gemaakt via website van de hogeschool (www.fontys.nl/theologie) uiterlijk drie weken voor aanvang van de lessen. 5. Een student die deelneemt aan een onderwijsactiviteit neemt de verplichting op zich te voldoen aan de eisen die worden gesteld voor deelname aan deze onderwijsactiviteit.
Paragraaf 5 Studiebegeleiding, functiebeperking, bestuurlijk activiteiten Artikel 13 Studiebegeleiding 1. Studiebegeleiding tijdens de studie is belegd bij de mentor, de stagecoördinatoren en de docentonderzoeksbegeleiders. Artikel 14 Bijzondere voorzieningen voor studenten met een functiebeperking 1. Studenten met een functiebeperking hebben op grond van wettelijke bepalingen recht op doeltreffende aanpassingen tenzij deze voor de instelling een onevenredige belasting vormen. (art. 7.13 van de Wet) 2. Aanpassingen dienen er toe belemmeringen weg te nemen of te beperken en de zelfstandigheid en volwaardige participatie van de student zoveel mogelijk te bevorderen. De aanpassingen kunnen betrekking hebben op studieprogramma (inclusief de stages), studieroosters, onderwijswerkvormen, toetsing en leermiddelen. 3. De student die aanspraak wil maken op aanpassingen dient daartoe tijdig een schriftelijk en gemotiveerd verzoek in bij de examencommissie. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in (bijvoorbeeld bij een studentendecaan) alvorens te beslissen. Wanneer de examencommissie dit voor het te nemen besluit noodzakelijk acht kan zij, indien aanwezig en op basis van geheimhouding, inzage krijgen in de medische verklaring, mits de student heeft aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben. De examencommissie besluit binnen vier werkweken na ontvangst van het verzoek, tenzij een verzoek nader onderzoek vergt. In dat geval wordt de student uitsluitsel gegeven wanneer duidelijkheid omtrent zijn verzoek kan worden gegeven. 4. Bij een langdurige of chronische handicap is het verzoek slechts eenmaal per studiejaar nodig, in andere gevallen per toetsperiode. In de toekenning van de voorzieningen kan de examencommissie ook bepalen dat de toegekende voorzieningen gelden voor de hele studie of dat de student jaarlijks in overleg met zijn mentor nagaat of de voorzieningen nog toereikend zijn. 5. Aan het begin van het studiejaar informeert de opleiding de studenten over de mogelijkheden voor bijzondere voorzieningen. De student wordt gewezen op de mogelijkheid om een studentendecaan te raadplegen. Artikel 15 Bestuurlijk actieve studenten 1. Een student kan zijn bestuurlijke activiteiten inbrengen in zijn portfolio. De student dient daarbij in overleg met zijn mentor aan te geven hoe deze bestuurlijke activiteiten kunnen bijdragen aan het verwerven van één of meerdere competenties van zijn opleiding. Het Studentencentrum bevestigt op het 9
verslag van de student die bestuurlijk actief is geweest voor OC, IMR, CMR of FSR, dat hij deze bestuurlijke activiteiten heeft verricht. 2. Wanneer een student van mening is dat hij met zijn bestuurlijke activiteiten heeft laten zien te beschikken over kennis, inzicht en vaardigheden etc. die worden getoetst via toetsen met studiepunten dan kan hij op grond van deze bestuurlijke activiteiten een vrijstelling aanvragen bij de examencommissie. 3. Wanneer een student zijn bestuurlijke activiteiten niet wil inzetten in het onderwijs zoals bedoeld in lid 2 kan hij een beroep doen op de FOS-regeling en bij zijn instituut een verzoek indienen om vacatiegeld of bij de FOS-commissie een bestuursbeurs aanvragen. 4. Bestuurlijke activiteiten kunnen worden vermeld op het diploma supplement. De student vraagt de vermelding zelf 4 weken voorafgaand aan de diploma-uitreiking aan, via de onderwijsadministratie van de opleiding.
Paragraaf 6 Toetsen, beoordelen en studievoortgang Artikel 16 Toetssoorten 1. De opleiding kent uitsluitend toetsen met studiepunten. Deze leiden tot directe toekenning van studiepunten wanneer deze zijn behaald. 2. Elke toets omvat het door de examinator te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en / of competenties van de student alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. 3. Toetsen worden schriftelijk of mondeling afgenomen of op een gecombineerde manier (bv. product en presentatie/gesprek). 4. Een mondelinge toets wordt afgelegd bij ten minste twee examinatoren, waarbij een van de examinatoren op aanwijzing van (de voorzitter van) de examencommissie als eerste examinator fungeert. Bij een mondelinge toets moet altijd een verslag van de toets worden gemaakt, zodat ook achteraf de kwaliteit van de toets kan worden beoordeeld. Eén examinator is toegestaan, na instemming van de examencommissie én bij een verklaring van geen bezwaar van de student. Een mondelinge toets is openbaar. Belangstellenden die de mondelinge toets als toehoorder wensen bij te wonen, dienen daarvoor minimaal twee weken tevoren een verzoek in bij de examinator(en). De examinator informeert de student die getoetst wordt. Als de student aangeeft hier bezwaar tegen te hebben wordt het verzoek om de mondelinge toets als toehoorder bij te wonen in elk geval afgewezen. De examinator beslist gemotiveerd bij afwijzing. Wanneer de examencommissie een extra, mondelinge, toetsgelegenheid aanbiedt ter vervanging van een reguliere toets wordt deze toets altijd afgenomen en beoordeeld door twee examinatoren. Artikel 17 Overzicht toetsen Bij de opleiding worden de volgende toetsen aangeboden. Zie overzicht in artikel 10. De masteropleiding kent alleen individuele toetsen. Alle toetsen worden beoordeeld op een beoordelingsschaal van 1 – 10. Artikel 18 Toetsen en beoordelen 1. Het toetsrooster wordt bekend gemaakt via de website van de hogeschool (www.fontys.nl/theologie) uiterlijk een week voor aanvang van de betreffende toetsperiode. 2. Voor elke toets wijst de examencommissie een of meer examinatoren aan. Een examinator kan ook een deskundige van buiten de instelling zijn. Artikel 19 Tijdsduur toets en hulpmiddelen toets 1. De examinator bepaalt de voor het afleggen van de toets beschikbare tijdsduur en de hulpmiddelen waarvan de student tijdens het afleggen van de toets gebruik kan maken, binnen de richtlijnen en de aanwijzingen die door de examencommissie zijn vastgesteld, en vermeldt dit op de toetsopgaven. Artikel 20 Deelname competentie-examens Er worden geen competentie-examens aangeboden. Artikel 21 Aanmelding toetsen 1. Elke student is bij deelname aan een onderwijsactiviteit automatisch aangemeld voor de toets van die onderwijsactiviteit. Bij herkansing dient de student zich uiterlijk zeven dagen voor de herkansingsdatum per email aan te melden bij het secretariaat. 2. Een student die niet heeft gehandeld conform de beschreven aanmeldingsprocedure kan niet deelnemen aan de toets. Artikel 22 Legitimatie bij toetsen 10
1. De student legitimeert zich bij elke toets met behulp van een geldig identiteitsbewijs. Artikel 23 Normering toetsen 1. De opdrachten, opgaven, beoordelingsnormen en beoordelingscriteria worden door de examinatoren vastgesteld binnen de richtlijnen en de aanwijzingen die door de examencommissie zijn vastgesteld. De examinator neemt de toets af en stelt de uitslag daarvan vast. 2. Indien één en dezelfde toets door meer dan één examinator wordt afgenomen en de uitkomst daarvan wordt beoordeeld, ziet de examencommissie er op toe, dat die examinatoren deze toets beoordelen aan de hand van dezelfde normen. Artikel 24 Uitslag toetsing 1. De uitslag van de toets dient, behoudens vooraf kenbaar gemaakte uitzonderingen, binnen 10 werkdagen na de datum van toetsing aan de student bekend te zijn gemaakt. Bekendmaking van toetsresultaten vindt plaats via de onderwijsadministratie. 2. De student heeft de mogelijkheid elke beoordeelde toets en de beoordelingsnormen in te zien en feedback te krijgen op zijn resultaat. 3. Inzage vindt plaats volgens onderstaande procedure. De beoordeelde tentamens / werkstukken zijn gedurende een maand in te zien bij het secretariaat. Daarna worden de gemaakte tentamens / werkstukken toegevoegd aan het dossier van de student en is het werk enkel nog in te zien op afspraak samen met de mentor / opleidingscoördinator 4. Feedback wordt gegeven volgens onderstaande procedure. Indien de student daartoe verzoekt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden aangetekend, geeft de examinator de kandidaat aan de hand van het gemaakte werk inzicht in wat hij goed en wat hij niet goed gedaan heeft 5. Minimaal één keer per jaar ontvangt de student een schriftelijk overzicht van zijn behaalde resultaten. Artikel 25 Verhindering van deelname aan toetsen 1. Indien de student heeft gehandeld conform de in artikel 22 beschreven aanmeldingsprocedure maar buiten zijn wil om verhinderd is aan de toets deel te nemen, dit ter beoordeling van de examencommissie, dan kan betrokkene een verzoek indienen om de toets alsnog binnen een te stellen termijn af te leggen. 2. Het verzoek als bedoeld in het voorgaande lid wordt schriftelijk, onder overlegging van de nodige bewijsstukken, ingediend bij de voorzitter van de examencommissie. De examencommissie beoordeelt en deelt zijn beslissing schriftelijk aan betrokkene mede. Indien de beslissing positief is, houdt deze tevens in een opgave van datum, tijdstip en plaats van de nieuwe gelegenheid. Indien de beslissing negatief is, worden de redenen van afwijzing vermeld en wordt de student gewezen op zijn beroepsmogelijkheid. Belemmering van de studievoortgang en de persoonlijke omstandigheden van de student zijn voor de examencommissie de belangrijkste aspecten waarop het verzoek wordt getoetst. Artikel 26 Verzoek tot herziening 1. Wanneer een student het niet eens is met een beoordeling heeft hij de mogelijkheid om binnen drie werkweken na bekendmaking van het resultaat een verzoek tot herziening in te dienen bij de examencommissie (zie artikel 44 van het Studentenstatuut). Hij heeft ook de mogelijkheid om rechtstreeks een beroep in te dienen bij het College van beroep voor de examens (zie artikel 45 en 46 van het Studentenstatuut). 2. De examencommissie doet vervolgens uiterlijk binnen vier werkweken uitspraak. Artikel 27 Herkansing 1. Een toets wordt minimaal twee keer per studiejaar aangeboden. Voor de vindt de herkansing in het volgende studiejaar plaats. 2. Een student die een toets wil herkansen waar hij/zij al een voldoende voor heeft gehaald, heeft per toets recht op één herkansing. Het recht op herkansen van een voldoende gemaakte toets geldt tot uiterlijk een jaar na de toetsdatum waarop de student de voldoende heeft behaald. Daarbij geldt dat het hoogste cijfer telt. Artikel 28 Geldigheidsduur behaalde resultaten 1. De geldigheidsduur van behaalde toetsen is 10 jaar. De examencommissie heeft de mogelijkheid om deze termijn te verlengen, dan wel aanvullende of vervangende eisen stellen. 2. Indien er sprake is van een grondige wijziging van de opleiding kan hieronder worden aangegeven hoe deze termijn beperkt wordt, hetzij in het schriftelijk besluit aan de student, hetzij door opname in de OER, indien dit geldt voor een cohort. Artikel 29 Studievoortgang 11
1. De resultaten van toetsen worden, onder verantwoordelijkheid van de opleiding, geregistreerd in de onderwijsadministratie. Daarnaast houdt de student de resultaten van deze toetsen zelf bij in zijn portfolio.
Paragraaf 7 Afsluiting opleiding Artikel 30 Examens – getuigschriften – diplomasupplement 1. Het examen van de opleiding is behaald, zodra de student alle onderwijseenheden, behorende tot de opleiding zoals vermeld in artikel 8 heeft behaald. (art. 7.10 van de Wet) 2. Het getuigschrift wordt slechts afgegeven nadat is vastgesteld dat de student ingeschreven staat en zijn collegegeld van alle inschrijvingsjaren heeft betaald. (art. 7.11 van de Wet) 3. Nadat het examen is behaald, reikt de examencommissie het getuigschrift uit, tenzij de student heeft verzocht om uitstel van zijn uitreiking. Bij het getuigschrift van de opleiding wordt een diplomasupplement uitgereikt. Het getuigschrift wordt namens de examencommissie ondertekend door de (plaatsvervangend) voorzitter, de (plaatsvervangend) secretaris, de geëxamineerde en indien van toepassing door een (externe) deskundige (artikel 7.11 van de Wet). Bij het examen van de opleiding verleent de examencommissie tevens namens het instellingsbestuur de graad van de opleiding. 4. Voor het examen van de opleiding wordt de graad Master of Education verleend. 5. De uitreiking van het getuigschrift vindt plaats op een door de opleiding te bepalen tijdstip. 6. Indien de student het examen van de opleiding heeft behaald en heeft verzocht om uitstel van de uitreiking van zijn getuigschrift kan hem al wel een verklaring worden verstrekt dat hem de graad van zijn opleiding is toegekend. (art. 7.11 van de Wet) 7. De student krijgt een van de hieronder genoemde judicia vermeld op zijn getuigschrift op basis van meer dan gewone prestaties. Het judicium ‘cum laude’ geldt als het hoogst haalbare. De student krijgt het judicium ‘cum laude’ indien hij heeft voldaan aan de volgende eisen: Voor die onderwijseenheden waarvan het resultaat is uitgedrukt met een cijfer tussen 0 en 10 is het laagste cijfer een 8 of hoger. De student krijgt het judicium ‘met genoegen’ indien hij heeft voldaan aan de volgende eisen: Voor die onderwijseenheden waarvan het resultaat is uitgedrukt met een cijfer tussen 0 en 10 is het laagste cijfer een 7 of hoger. Het College van Bestuur meldt aan de DUO welke student het examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Artikel 31 Verklaring bij vertrek 1. Aan elke student die meldt dat hij zijn inschrijving beëindigt zonder dat hij het afsluitend examen van de opleiding heeft afgerond wordt een gesprek aangeboden. 2. Op verzoek van de student kan hem een verklaring meegegeven worden met reeds behaalde resultaten. Wanneer het gaat om resultaten voor toetsen zonder studiepunten kan de studielast van reeds behaalde toetsresultaten worden vertaald naar een equivalent van studiepunten. (art. 7.11 van de Wet) 3. In de verklaring wordt vermeld dat behaalde toetsresultaten in principe 10 jaar geldig zijn. In de verklaring kan een voorbehoud gemaakt worden voor het geval er sprake is van een grondige wijziging van de opleiding.
Paragraaf 8 Onregelmatigheden en fraude Artikel 32 Onregelmatigheden en fraude 1. Indien een student zich ten aanzien van (een onderdeel van) het examen aan een onregelmatigheid (hieronder wordt verstaan een afwijking van voorgeschreven regels of algemeen geldende gedragsregels) of fraude schuldig heeft gemaakt, kan de examencommissie bepalen dat aan die student het recht wordt ontnomen één of meer toetsen van de opleiding af te leggen gedurende een door de examencommissie te bepalen periode van ten hoogste één jaar. Indien de toets al was beoordeeld wordt het resultaat ongeldig verklaard. 2. Bij ernstige fraude kan de examencommissie het College van Bestuur voorstellen de inschrijving van betrokkene definitief te beëindigen. (art. 7.12b van de Wet) 3. Indien de onregelmatigheid pas na afloop van het examen wordt ontdekt kan de examencommissie de student het getuigschrift van de opleiding onthouden of terugvorderen en kan zij bepalen dat de betrokken student het getuigschrift slechts kan worden uitgereikt na een hernieuwde toets of een hernieuwd examen in de door de examencommissie aan te wijzen onderdelen en op een door haar te bepalen wijze. 12
4. Alvorens een beslissing te nemen, hoort de examencommissie de student en eventuele belanghebbenden. Van dit horen wordt een verslag gemaakt, dat door de student ondertekend wordt voor gezien of akkoord, eventueel met de aantekening ‘gezien, maar niet akkoord’. De examencommissie deelt haar beslissing onverwijld mede aan de student, zo mogelijk mondeling en in ieder geval schriftelijk. Tevens wordt de beroepsmogelijkheid voor de student aangegeven. 5. De examencommissie maakt van de beslissing en van de feiten waarop deze steunt, een rapport op.
Paragraaf 9 Examencommissie, beroepsmogelijkheid Artikel 33 Examencommissie 1. Door de instituutsdirecteur wordt voor elke opleiding (of groep van opleidingen) een examencommissie ingesteld. 2. De taken en verantwoordelijkheden van de examencommissie zijn vastgelegd in de Wet (artikel 7.12, 7.12b en 7.12c). Dit zijn onder andere de volgende taken en verantwoordelijkheden: - verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van toetsing; - verantwoordelijkheid voor de (gang van zaken rondom) toetsing van een opleiding; - het vaststellen of een student het examen behaald heeft; - het uitreiken van het getuigschrift en het diplomasupplement; - het vaststellen van alternatieve trajecten; - het oordelen over verzoeken om vrijstelling, verzoeken tot herziening, verzoeken om speciale voorzieningen en verzoeken om extra herkansingen toe te kennen; - het bepalen dat een tentamen op een andere manier wordt afgelegd, dan bepaald in de OER. 3. De samenstelling van de examencommissie is als volgt: C. ’t Mannetje, voorzitter J. de Pater, secretaris W. van Wieringen, lid en plaatsvervangend voorzitter J. Brinkhof, lid 4. Een verzoek aan de examencommissie kan ingediend worden bij de secretaris (zie ook artikel 26). Artikel 34 Beroepsmogelijkheid 1. Een student die het niet eens is met een besluit van de examencommissie heeft de mogelijkheid om binnen zes kalenderweken na datum van het besluit beroep aan te tekenen bij het College van beroep voor de examens (zie artikel 45 en 46 van het Studentenstatuut, http://www.fontys.nl/diensten/studentenstatuut.28130.htm). (art. 7.61 van de Wet)
Paragraaf 10 Bewaring en hardheidsclausule Artikel 35 Bewaring 1. De examencommissie draagt zorg voor de bewaring van verslagen van vergaderingen van de examencommissie, toetsopgaven en beoordelingsnormen voor een periode van 10 jaar. 2. De door examinatoren opgestelde lijsten met behaalde resultaten en de door de examencommissie afgegeven verklaringen met behaalde resultaten worden 10 jaar bewaard. 3. De examencommissie draagt er zorg voor dat van elke student de volgende gegevens gedurende 50 jaar bewaard blijven in het archief van de instelling. persoonsgegevens met inachtneming van de wetgeving op het gebied van bescherming persoonsgegevens; gegevens over het behaald hebben van een propedeutisch getuigschrift en / of een getuigschrift hoger beroepsonderwijs en bijbehorende cijferlijsten. De overige gegevens, waaronder gemaakte toetsen, het digitaal assessmentportfolio, met uitzondering van hieronder genoemde werkstukken, kunnen worden vernietigd of teruggegeven aan de student na het verstrijken van tenminste zes maanden na de bekendmaking van de beoordeling. Deze termijn wordt verlengd indien dat nodig is in verband met een beroepsprocedure. 4. Ten behoeve van de externe beoordeling van de opleiding in het kader van de accreditatie blijft een representatieve set van toetsen, inclusief beoordelingen, gedurende een termijn van twee jaren bewaard. Daarnaast worden alle afstudeerscripties gedurende een periode van zes jaren bewaard. 5. Voor studenten die zonder getuigschrift vertrekken wordt de verklaring van behaalde resultaten 10 jaar bewaard. Artikel 36 Hardheidsclausule 1. De examencommissie is bevoegd tegemoet te komen aan onbillijkheden van zwaarwegende aard die zich bij de toepassing van deze regeling mochten voordoen, alsmede beslissingen te nemen in zaken waarin deze regeling niet voorziet. Om te bepalen of de hardheidsclausule toegepast moet worden 13
weegt de examencommissie de belangen van de student en die van de opleiding. Voor gevallen waaromtrent een onmiddellijke beslissing noodzakelijk is, beslist de voorzitter van de examencommissie of diens plaatsvervanger. In het laatste geval doet deze zo spoedig mogelijk melding aan de leden van de examencommissie. 2. De student richt daartoe een met redenen omkleed schriftelijk verzoek aan de examencommissie conform het gestelde in artikel 44 van het Studentenstatuut. De examencommissie beslist op het verzoek en deelt de beslissing schriftelijk en gemotiveerd aan betrokkene mede, onder vermelding van de beroepsmogelijkheid.
Paragraaf 11 Slot- en invoeringsbepalingen Artikel 37 Inwerkingtreding, wijziging, bekendmaking en citeertitel 1. De OER is van toepassing op alle studenten die aan de betreffende opleiding staan ingeschreven in het studiejaar 2012-2013, tenzij hieronder anders aangegeven. 2. Het algemene deel van deze regeling en wijziging hiervan worden vastgesteld door het College van Bestuur, nadat de studentengeleding van de Centrale Medezeggenschapsraad daarmee heeft ingestemd. Op basis van dit algemene deel van de OER wordt voor elke opleiding een opleidingsspecifieke OER opgesteld die ter advisering wordt voorgelegd aan de examencommissie en de (gemeenschappelijke) opleidingscommissie. De (gemeenschappelijke) opleidingscommissie brengt advies uit aan de de instituutsdirecteur en stuurt dit ter kennisname aan IMR. Vaststelling en wijziging van de opleidingsspecifieke OER geschieden op voorstel van de opleiding en behoeven de instemming van de studentenfractie van de bevoegde IMR. http://www.fontys.nl/diensten/medezeggenschapsreglement.28383.htm (zie art. 10.20 en 7.13 van de Wet) 3. Indien door tussentijdse wijziging van de regeling de belangen van individuele studenten worden geschaad, kan de student een schriftelijk onderbouwd verzoek indienen bij de examencommissie tegen toepassing van de betreffende wijziging van de regeling. De examencommissie onderzoekt het verzoek en motiveert in zijn uitspraak de afweging tussen het individuele belang van de student en het belang van de kwaliteit van de opleiding. 4. De instituutsdirecteur stelt vóór 1 juni voorafgaand aan het studiejaar het opleidingsdeel van de OER vast voor het studiejaar dat op 1 september van start gaat en draagt er zorg voor dat het opleidingsspecifieke deel van deze regeling en elke wijziging daarvan worden gepubliceerd door ter inzage legging bij het opleidingssecretariaat en plaatsing op de website. De OER is te vinden op op de website van de hogeschool (www.fontys.nl/theologie/). 5. De tekst van de OER kan aangepast worden indien wijziging(en) in de organisatie of organisatieonderdelen daar aanleiding toe geeft / geven, rekeninghoudend met hetgeen in lid 3 is beschreven. 6. De citeertitel van de OER van de masteropleiding is Opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut, waarin is opgenomen de onderwijs- en examenregeling 2012-2013 van masteropleiding van Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing. Artikel 38 Overgangsbepalingen Bij een grondige wijziging van de opleiding wordt de volgende overgangsregeling getroffen. Na het laatste reguliere aanbod van het ‘oude’ onderwijs en de daarbij behorende toets, wordt de betreffende toets nog twee maal als herkansing aangeboden. Daarna wordt bepaald welke toets uit het ‘nieuwe’ onderwijs een student moet afleggen ter vervanging van het ‘oude’ onderdeel. Artikel 39 Onvoorziene gevallen In gevallen waarin het opleidingsspecifieke deel van de OER niet voorziet beslist de examencommissie, tenzij het gaat om onderwerpen die behoren tot de bevoegdheid van de instituutsdirecteur.
14
Bijlage: Eindtermen voor de eerstegraads lerarenopleiding
Van beroepsprofiel naar eindkwalificaties van de eerstegraads lerarenopleiding De LAV-1-opleidingen zijn gericht op de kwalificaties van de eerstegraads leraar in het voortgezet onderwijs. De inhoud van het studieprogramma voor de opleiding tot eerstegraads leraar wordt dan ook in belangrijke mate bepaald door de eindtermen van de Tweede fase voortgezet onderwijs. In een school waarin het accent verschuift van de leerstofoverdracht door de docent naar de leerprocessen van de leerling. Naast zijn meer traditionele werkzaamheden die hij verricht als vakspecialist en vakdidacticus krijgt de eerstegraads leraar meer taken als: coach; coördinator van leerprocessen; ontwikkelaar en gebruiker van multimediale leermiddelen; teamworker. In hoofdstuk 5 is een uitgebreide beschrijving gegeven van de profielkenmerken van een eerstegraads leraar. De LAV-1-opleidingen dragen er zorg voor dat de eindkwalificaties van de startbekwame eerstegraads leraar gerelateerd zijn aan de actualiteit van de bovenbouw van havo en vwo met betrekking tot: de inrichting van de Tweede fase; het studiehuis; de vakinhouden leren leren, zelfstandig leren en zelfverantwoordelijk leren; pedagogisch handelen in de bovenbouw; de aansluitingsproblematiek havo/hbo en vwo/wo; allerlei aspecten van de bovenbouwdidactiek, met inbegrip van multimediale materiaalontwikkeling, ICT, toetsing en examens; intercultureel onderwijs in een multiculturele samenleving. Het beroepsprofiel en de profielkenmerken van de eerstegraads leraar zijn geoperationaliseerd in generieke eindkwalificaties van de eerstegraads lerarenopleiding. Het betreft de eindkwalificaties die een afgestudeerde van de eerstegraads opleiding bij het afstuderen dient te hebben gerealiseerd. De generieke eindkwalificaties zijn op hun beurt verder geconcretiseerd in de eindkwalificaties per opleiding (zie
Eindkwalificaties LAV-1 opleidingen)
15
Bijlage: Eindtermen voor de opleiding kerkelijk-pastoraal werker I. Algemeen 1. de student heeft inzicht in de hoofdfunctie van de kerk als het bevorderen van religieuze communicatie door middel van christelijke betekenissen en codes. 2. de student heeft inzicht in vier kernfuncties van de kerk: - aangeven en onderbouwen van de eigen identiteit - het bevorderen van de interne integratie - het voeren van beleid teneinde doelen te bereiken - het beheren van voorwaarden en middelen ter realisering van beleidsdoelen 3. de student heeft kennis van en inzicht in de volgende pastorale taken: - begeleiding - viering - educatie - management - maatschappelijke activering 4. de student kan eigen sterke en zwakke punten aangeven ten aanzien van het uitvoeren van deze pastorale taken. 5. de student is in staat pastorale taken te verstaan als wegen om de kernfuncties van de kerk te verwerkelijken. 6. de student ontwikkelt een houding van betrokkenheid en kritische identificatie ten aanzien van het realiseren van de kernfuncties van de kerk door het uitvoeren van pastorale taken 7. de student is in staat het eigen geloof en spiritualiteit te betrekken op het uitvoeren van pastorale taken 8. de student ontwikkelt vaardigheden om pastorale taken in teamverband uit te voeren 9. de student ontwikkelt vaardigheden inzake de omgang met en de coaching van vrijwilligers 10. de student heeft kennis van en inzicht in centrale betekenissen en codes van het christelijk geloof 11. de student vergroot vaardigheden om deze centrale betekenissen en codes te betrekken op de genoemde pastorale taken II. Afzonderlijke pastorale taken A. Beroepsmatige eindtermen 1. begeleiding de student heeft kennis van, inzicht in en ontwikkelt vaardigheden ten aanzien van de begeleiding. Dit houdt onder meer in dat de student 1.1 inzichten en vaardigheden ontwikkelt ten aanzien van de individuele begeleiding 1.1.1 als het doel van individuele begeleiding kan aangeven: het bevorderen van de ik-sterkte van de persoon op het terrein van christelijk geloof 1.1.2 beseft dat levensvragen de basis vormen van de behoefte aan individuele begeleiding 1.1.3 kennis heeft van een model om levensvragen vast te stellen en te verzorgen: - vermoeden - verhelderen - vaststellen - aangeven van plan van aanpak - uitvoeren - evalueren 1.1.4 op de hoogte is van inhouden, symbolen, verhalen, visioenen, riten en andere gebruiken van het christelijk geloof die de gelovige kunnen ondersteunen beter met haar/zijn levensvraag /-vragen om te gaan 1.1.5 de inspirerende en intrigerende kracht van deze elementen van het christelijke geloof kan aangeven om beter met levensvragen om te gaan 1.1.6 kan accepteren dat levensvragen nooit definitief te beantwoorden zijn; ook niet vanuit de elementen van het christelijk geloof 16
1.1.7 vaardigheden ontwikkelt om het model (van 1.1.3) op concrete levensvragen van gelovigen toe te passen; met name: - bij gelovigen levensvragen kan waarnemen - zich kan verplaatsen in de levensvraag van de pastorant - de gelovige kan stimuleren om bij haar/zijn levensvragen bijbehoren ervaringen en gevoelens naar voren te brengen - de levensvraag van de gelovige kan respecteren en accepteren 1.2 inzichten en vaardigheden ontwikkelt ten aanzien van begeleiding van gelovigen in groepsverband 1.2.1 als doel van de begeleiding van gelovigen in groepsverband kan aangeven: de begeleiding van interactieprocessen in groepen met betrekking tot levensvragen binnen de context van het christelijk geloof. 1.2.2 verschillende vormen van begeleiding van gelovigen in groepsverband kan onderscheiden: - de ontmoetingsgroep; - counseling in groepsverband - thematisch groepswerk 1.2.3 op de hoogte is van een model om interactieprocessen te begeleiden: - exploreren - analyseren - verwerken - evalueren 1.2.4 in staat elementen van het christelijk geloof en de inspirerende en integrerende kracht ervan in dit model te integreren 1.2.5 vaardigheden ontwikkelen om het model (van 1.2.3) op concrete levensvragen binnen interactieprocessen in groepen toe te passen; met name - respecteren van de inbreng van ieder van de groepsleden - op elkaar betrekken van de inbreng van ieder van de groepsleden - stimuleren van groepsleden om een maximale bijdrage te leveren aan het interactieproces 2. Educatie de student heeft kennis van, inzicht in en ontwikkelt vaardigheden ten aanzien van geloofseducatie Dit houdt onder meer in dat de student 2.1 inzichten en vaardigheden ontwikkelt ten aanzien van de microstructuur van geloofseducatie 2.1.1 op de hoogte is van theorieën en methoden van geloofseducatie programmering 2.1.2 kennis en inzicht heeft van de verschillende vakgebieden binnen de theologie en van de onderscheiden hulpwetenschappen 2.1.3 psychologische inzichten en gevoeligheden ontwikkelt om samen met de gelovigen hun ontwikkelingsniveau vast te stellen 2.1.4 vaardigheden bezit om vanuit dat inzicht scheppend ontwikkelingsproces te begeleiden 2.1.5 psychologische en agogische vaardigheden ontplooit voor het omgaan met individuele gelovigen en groepen van gelovigen 2.1.6 ontwikkelingsmoeilijkheden bij gelovigen kan vaststellen en wegen weet aan te geven deze moeilijkheden op te lossen 2.1.7 communicatieve en contactuele vaardigheden en houdingen bezit voor het omgaan met gelovigen 2.1.8 vaardigheden bezit om de eigen verhouding tot het christelijk geloof helder te verwoorden in relatie met het leiden van gesprekken met gelovigen 2.1.9 gelovigen kan stimuleren hun eigen ontwikkelingsmogelijkheden maximaal te gebruiken 2.1.10 kennis van en inzicht in catechetisch materialen, werkvormen, media, toetsings -en evaluatiemethoden ten behoeve van geloofseducatie 2.1.11 vaardigheden bezit om deze materialen, werkvormen, media, toetsings- en evaluatiemethoden adequaat in leerprocessen van geloofseducatie in te brengen 2.1.12 bereidheid heeft om veranderingen en vernieuwingen in de eigen praktijk van geloofseducatie aan te brengen 2.1.13 bekwaamheid heeft om de eigen begeleidingsactiviteiten in relatie te brengen met 17
resultaten van onderzoeken en theorievorming op het terrein van geloofseducatie 2.1.14 inzicht heeft in de eigen persoon met betrekking tot het functioneren ten opzichte van gelovigen 2.1.15 kennis heeft van de belangrijkste informatiebronnen op het terrein van geloofseducatie 2.2 inzichten en vaardigheden ontwikkelt ten aanzien van de mesostructuur van geloofseducatie 2.2.1 kennis en inzicht heeft in de problemen rond beleid, beheer en planning ten aanzien van geloofseducatie en vergroot in het functioneren in een collegiaal verband 2.2.2 bekwaamheid bezit tot het voeren van overleg met parochiebestuur, parochieraad, werkgroepen inzake geloofseducatie e.d. 2.2.3 inzicht heeft in structuren waarbinnen geloofseducatie het best kan plaatsvinden 2.2.4 inzicht en vaardigheden ontwikkelt teneinde te participeren aan overlegsituaties die beogen bepaalde plannen voor geloofseducatie op te stellen 2.2.5 bekwaamheid bezit om de consequenties van maatschappelijke, kerkelijke en onderwijskundige vernieuwingen en veranderingen inzake geloofseducatie uit te werken met het oog op een verdergaand optimalisering van deze geloofseducatie 2.2.6 bekwaamheden heeft tot feitelijke afbakening van geloofseducatie t.a.v. andere pastorale actievelden; en tot het bepalen van de samenhang tussen de activiteiten 2.2.7 bekwaamheid ontwikkelt met collegae het verloop van leerprocessen op het terrein van geloofseducatie te evalueren en op grond daarvan bij te stellen 2.2.8 bekwaamheid heeft tot samenwerking met ondersteunings- en begeleidingsdiensten, onderzoeksinstellingen, actiegroepen, etc. 2.2.9 Inzicht heeft in het eigen functioneren en vaardigheden om op basis van deze inzichten, indien nodig, het eigen functioneren bij te stellen 2.3 inzichten en vaardigheden ontwikkelt ten aanzien van de macrostructuur van geloofseducatie 2.3.1 vaardigheden ontwikkelt om te overleggen met vertegenwoordigers en instanties van de kerk over grondslag, doel en inhoud van geloofseducatie 2.3.2 vaardigheden bezit om te handelen overeenkomstig de eigen plaats van geloofseducatie in relatie met verwante terreinen, bij het vak levensbeschouwing vorming, godsdienstonderwijs, vormingswerk 2.3.4 in staat is de feitelijke plaats van de kerk in de samenleving voor geloofseducatie te beoordelen. Idem inzake de kritiek op de kerk vanuit het evangelie en de theologie 2.3.5 kennis en inzicht heeft in het diocesaan inzake geloofseducatie en landelijk beleid 2.3.6 kennis heeft van de belangrijkste Nederlandse centra, instanties e.d. op het gebied van geloofseducatie 3. Viering de student heeft kennis van, inzicht in en ontwikkelt vaardigheden ten aanzien van viering. Dit houdt onder meer in dat de student: 1.1 het onderscheid kent tussen weekendvieringen en 'rites de passages' 3.1.1 weet dat weekendvieringen gericht zijn op de rituele uitdrukking van het gemeenschappelijk geloof van de kerkgemeenschap 3.1.2 weet dat de kerkgemeenschap zich in 'rites de passages' richt op individuele gelovigen die een belangrijke levensgebeurtenis op rituele wijze willen vormgeven 3.2 in staat is zowel weekendvieringen als 'rites de passages' op verantwoorde wijze uit te voeren 3.2.1 in staat is leiding te geven aan vieringen ("kunst" van het voorgaan) 3.2.2 vaardigheden bezit om geloofsinhouden in vieringen op een herkenbare en inspirerende manier te vertolken 3.2.3 in voldoende mate spreek-, zang- en leesvaardigheden bezit 3.2.4 vaardigheden bezit om ritueel en symbolisch handelen uit te voeren 3.2.5 in staat is binnen vieringen adequate lichaamstaal te bezigen 3.2.6 in staat is binnen vieringen op adequate wijze met de ruimte om te gaan 3.2.7 kennis heeft van relevante rituele bronnen en deze creatief weet te vertalen in concrete rituelen 3.3 in staat is evaluatief terug te kijken naar door haarzelf/hemzelf of door anderen 18
uitgevoerde vieringen 3.3.1 vaardigheden bezit om een nauwkeurig verslag te maken van uitgevoerde vieringen 3.3.2 in staat is uitgevoerde vieringen aan de hand van tevoren opgestelde criteria zorgvuldig te evalueren 3.3.3 vaardigheden bezit om op basis van evaluatiegegevens naar komende vieringen toe verbeteringen aan te brengen 3.4 leiding kan geven aan groepen personen die gezamenlijk vieringen voorbereiden, uitvoeren en evalueren 3.4.1 vaardigheden bezit om leden van een groep te binden met het oog op het gezamenlijk voorbereiden van vieringen 3.4.2 rekening kan houden met de aard, behoeften en mogelijkheden van betreffende groep 4. Management de student heeft kennis van, inzicht in en beschikt over vaardigheden ten aanzien van management met het oog op het uitvoeren van de hoofdfunctie van de kerk Dat houdt onder meer in dat de student 4.1 de student heeft kennis van, inzicht in en beschikt over vaardigheden met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid 4.1.1 de student is in staat adequate beleidsdoelen op te stellen ten aanzien van een terrein waarop beleid gevoerd dient te worden 4.1.2 de student kan deze beleidsdoelen vertalen in operationele doelen 4.1.3 de student kan de middelen (materialen, programma's, projecten, procedures, termijnen, personele inzet) aangeven die de beleidsdoelen en operationele doelen kunnen realiseren 4.1.4 de student is in staat een draagvlak te vormen en in stand te houden teneinde de beleidsdoelen en operationele doelen via de aangegeven middelen te realiseren 4.1.5 de student kan de beleidsdoelen en operationele doelen via de aangegeven middelen verwerkelijken 4.1.6 de student is daar bij in staat deze beschikbare middelen op de meest adequate wijze in te zetten 4.1.7 de student is in staat flexibel in te spelen op situaties die zich voordoen bij de uitvoering van beleidsdoelen en operationele doelen 4.1.8 de student heeft inzicht in en ontwikkelt vaardigheden op het terrein van timemanagement 4.1.9 de student is in staat de effecten van uitgevoerd beleid vast te stellen en te evalueren 4.1.10 de student kan op basis van de evaluatie van het uitgevoerde beleid voorstellen ter versterking van toekomstig beleid doen 4.1.11 de student heeft kennis van, inzicht in en vaardigheden ten aanzien van het instrument van de beleidscyclus; als instrument om vanuit de beleidsuitvoering feedback op de beleidsvorming te geven; het instrument van de beleidscyclus bevat de volgende componenten: - aanduiden van probleem - aangeven van alternatieve oplossingen - keuze van optimale alternatief - implementatieplan ten aanzien van dit optimale alternatief vaststellen - opstellen van monitoring-plan - uitvoeren van rapportage - evalueren van de uitvoering 4.1.12 de student heeft kennis van, inzicht in en ontwikkelt vaardigheden ten aanzien van het marktprincipe wat betreft de relatie "aanbod van de kerk"- "behoeften van de gelovigen" 4.1.13 de student is in staat de kwaliteit van het eigen beleidsmatig handelen te beschrijven en te beoordelen 4.2 de student heeft kennis van, inzicht in en ontwikkelt vaardigheden ten aanzien van het terrein van beheer 4.2.1 de student is in staat financiële middelen op adequate wijze te innen, te beheren en te verantwoorden 4.2.2 de student is in staat op geëigende wijze personele inzet te realiseren, betrokken medewerkers en vrijwilligers te enthousiasmeren en te coachen 5 maatschappelijke activering de student heeft kennis van, inzicht in en ontwikkelt vaardigheden ten aanzien van 19
maatschappelijke activering in kerkelijk verband Dit houdt onder meer in dat de student 5.1 in staat is op diverse niveaus onrecht te signaleren in de samenleving 5.2 vaardigheden bezit om betreffende situaties van onrecht scherp te analyseren en te diagnosticeren 5.3 in aansluiting op bedoelde analyse en diagnose betreffende situatie kan beoordelen met behulp van christelijke betekenissen en codes 5.4 de hulpvraag die in betreffende situatie vervat ligt, kan verstaan en kan definiëren in doelen van een projectplan 5.5 een projectplan kan opstellen om het onrecht in betreffende situatie te verkleinen of op te heffen 5.6 projectplannen kan opstellen binnen de directe context van de kerkgemeenschap en binnen grotere verbanden van de samenleving 5.7 anderen kan motiveren betreffend onrecht waar te nemen en zich daartegen te verzetten op grond van christelijke betekenissen en codes 5.8 vaardigheden ontwikkelt om met andere personen en organisaties samen te werken om betreffende situaties van onrecht aan te pakken 5.9 in staat is effecten van acties en projecten die gericht zijn op vermindering of opheffing van onrecht vast te stellen en te beoordelen 5.10 op basis van de vaststelling en beoordeling van dergelijke effecten verbeteringen voor toekomstige acties en projecten kan aangeven B. Vakinhoudelijke eindtermen 1. Vakinhoudelijke benaderingswijzen en vaardigheden de student kan methoden en vaardigheden verwerven, gebruiken en beoordelen met het oog op de relevante beroepstaken Dit houdt in dat de student: 1.1 methoden en vaardigheden kan toepassen in het omgaan met relevante theorieën en modellen van het vakgebied godsdienst/levensbeschouwing 1.1.1 de praktijk-theorie spiraal op het terrein van godsdienst/levensbeschouwing kan toepassen 1.1.2 de vaardigheid bezit levensvragen waar te nemen en te interpreteren 1.1.3 de vaardigheid bezit levensvisies te accepteren als manieren om betekenisvol met levensvragen om te gaan 1.1.4 de spanning tussen levensvragen en levensvisies kan uithouden 1.1.5 het open karakter van levensvragen en levensvisies kan hanteren 1.1.6 specifieke methoden van theologische wetenschappen weet te hanteren: historische theologie, systematische theologie en praktische theologie 1.1.7 specifieke methoden van ondersteunende wetenschappen weet te hanteren: sociale wetenschappen, agogische wetenschappen, wetenschappen betreffende organisatie en management, communicatie-wetenschappen 1.1.8 adequate theologische bronnen en teksten kan selecteren, ordenen, begrijpen en toepassen 1.1.9 adequate bronnen en teksten van ondersteunende wetenschappen kan selecteren, ordenen, begrijpen en toepassen 1.1.10 resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het vakgebied kan selecteren, ordenen, begrijpen en toepassen 1.1.11 op de hoogte is van relevante literatuur van het vakgebied 1.1.12 in staat is binnen het vakgebied godsdienst/levensbeschouwing met anderen te communiceren 1.2 vraagstellingen kan formuleren en uitwerken op het terrein van godsdienst/levensbeschouwing die betrekking hebben op personen, op de maatschappij en op betreffende instellingen 1.2.1 modellen weet te hanteren om dergelijke vraagstellingen op ordelijke wijze aan te pakken 1.2.2 zelfstandig materialen kan verzamelen ten aanzien van deze vraagstellingen 1.2.3 gebruik kan maken van ICT bij het opsporen van en het omgaan met literatuur en bij het 20
presenteren van resultaten van de uitwerking 1.2.4 vraagstellingen multiperspectief kan ordenen en verklaren vanuit met name sociale, psychische, economische, politieke, juridische en culturele benaderingen 1.2.5 vraagstellingen uitdrukkelijk vanuit een godsdienstige/levensbeschouwelijke benadering kan verwoorden 1.2.6 in staat is dergelijke vraagstellingen duidelijk af te bakenen 1.2.7 in staat is dergelijke vraagstellingen met behulp van uitgangspunten en inhouden van een of meerdere levensvisies te beantwoorden 1.2.8 over betreffende antwoorden met anderen schriftelijk en mondeling kan communiceren 2. Vakinhoudelijke domeinen de student is bekend met eigentijdse theologische inhouden en discussies en hun historische en contextuele achtergronden; is in staat deze inhouden en discussies op relevantie voor de eigen beroepspraktijk te beoordelen en ten aanzien van deze inhouden en discussies een beargumenteerde positie in te nemen. Dit houdt in dat de student: 2.1 kennis heeft van en inzicht in uitgangspunten, bronnen, hermeneutische duiding van bronnen, centrale inhouden en handelingsoriëntaties van de historische theologie, systematische theologie en de praktische theologie 2.1.1 kennis verwerft van en inzicht heeft in de voor de eigen beroepspraktijk en doelgroepen belangrijke bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden 2.1.2 bekend is met actuele opvattingen en recente wetenschappelijke ontwikkelingen inzake deze bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden 2.1.3 in staat is bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden te vertalen voor gebruik in praktijksituaties 2.1.4 in staat is een persoonlijke positie in te nemen tegenover deze bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden 2.2 kennis heeft van en inzicht in uitgangspunten, bronnen, hermeneutische duiding van bronnen, centrale inhouden en handelingsoriëntaties van ondersteunende wetenschappen van de theologie: filosofie, godsdienstwetenschappen, sociale wetenschappen 2.2.1 kennis verwerft van en inzicht heeft in de voor de eigen beroepspraktijk en doelgroepen belangrijke bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen 2.2.2 bekend is met actuele opvattingen en recente wetenschappelijke ontwikkelingen inzake bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen 2.2.3 in staat is bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen te vertalen voor gebruik in praktijksituaties 2.2.4 in staat is een persoonlijke positie in te nemen tegenover bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen 2.3 kennis en inzichten van 2.1 en 2.2. beroepsmatig kan toepassen op de volgende vakinhoudelijke domeinen: 2.3.1 domein van de godsdienstig/levensbeschouwelijke benadering · gebruik van benaderingen om met werkelijkheid in contact te treden · twee soorten benaderingen; aspectbenaderingen en uiteindelijkheidsbenaderingen · godsdienstige/levensbeschouwelijke benadering als een uiteindelijkheidsbenadering; gericht op de uiteindelijke zin van het leven · kenmerken: indirect karakter en karakter van voorlopigheid 2.3.2 domein van levensvragen · levensbeschouwelijke benadering wordt geconcretiseerd door levensvragen · er bestaan verschillende groepen levensvragen · positieve en negatieve functies van levensvragen · uitingsvormen van levensvragen 2.3.3 domein van levensvisies · levensvisies verstaan als manieren om met levensvragen bezig te zijn · er zijn verschillende soorten levensvisies: transcendente, immanente en transcendent-immanente 21
· positieve en negatieve functies van levensvisies · uitingsvormen van levensvisies · belangrijke geïnstitutionaliseerde levensvisies · bronnen, hermeneutische duidingen en centrale inhouden van de levensvisies van de eigen doelgroep 2.3.4 domein van thema's in godsdienstig/levensbeschouwelijk perspectief · relatie aspectbenaderingen-godsdienstige/levensbeschouwelijke uiteindelijkheidsbenadering · systematische werkwijze aan de hand van een stappenplan 2.3.5 domein van godsdienstige/levensbeschouwelijke communicatie · aard van godsdienstige/levensbeschouwelijke communicatie · doelen van deze communicatie: respect, leren van en aan elkaar, in toenemende mate gezamenlijk meer godsdienstige/levensbeschouwelijke waarheid op het spoor komen 2.4 kennis heeft van en inzicht in uitgangspunten en centrale inhouden van wetenschappen die de theologische wetenschappen in praktische zin ondersteunen: praktischtheologische wetenschappen(pastoraaltheologie, liturgiek, catechetiek, homiletiek) agogische wetenschappen, wetenschappen betreffende organisatie en management, communicatiewetenschappen, didactiek 2.4.1 kennis verwerft van en inzicht heeft in de voor de eigen beroepspraktijk en doelgroepen belangrijke uitgangspunten en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen 2.4.2 bekend is met actuele opvattingen en recente wetenschappelijke ontwikkelingen inzake uitgangspunten en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen 2.4.3 in staat is uitgangspunten en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen te vertalen voor gebruik in praktijksituaties 2.4.4 in staat is een persoonlijke positie in te nemen tegenover uitgangspunten en centrale inhouden van deze ondersteunende wetenschappen 2.5 in staat is 2.4 te verbinden aan 2.1, 2.2 en 2.3
22
B - Studieopbouw en ondersteunende faciliteiten 1. Opzet, organisatie en uitvoering van het onderwijs Informatie over de opzet, de organisatie en de uitvoering van het onderwijs is te vinden op de volgende plaatsen: de digitale studiegids van de opleiding: http://www.fhtl.nl/studiegids/ de Onderwijs- en Examenregeling (zie onder A) 2. Studentenvoorzieningen Informatie over studentenvoorzieningen is te vinden op de volgende plaatsen: - het instellingsdeel van het Studentenstatuut van Fontys (www.fontys.nl/regelingen) - de website van Studentenvoorzieningen (http://www.fontys.nl/studentenvoorzieningen) - de website van FIO (http://www.fontys.nl/fio) - de digitale studiegids van de opleiding http://www.fhtl.nl/studiegids/
3. Studiebegeleiding Informatie over studiebegeleiding is te vinden op de volgende plaatsen: - de Onderwijs- en Examenregeling (zie onder A.) - de digitale studiegids van de opleiding http://www.fhtl.nl/studiegids/
C - Interne klachtenprocedure De student die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door handelingen die door een lid van het personeel of een student jegens hem zijn verricht, of organisatorische zaken heeft het recht hierover een klacht in te dienen bij het College van Bestuur, zoals beschreven in artikel 47 van het Studentenstatuut.
23