Bijlage bij notitie Betrokkenheid van de gemeenteraden bij de Sociale Dienst Drechtsteden
Notitie informatie- en verantwoordingsrelaties in de GR Drechtsteden Opgesteld door het Stadsbestuurscentrum gemeente Dordrecht voor de gemeenteraad Dordrecht Vastgesteld door het college van B&W van Dordrecht op 15 januari 2008 Recentelijk is door de agendacommissie van de gemeenteraad het verzoek neergelegd een notitie op te stellen waarin de informatie- en verantwoordingsrelaties binnen de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (GRD) helder worden uiteengezet. Om tot een dergelijk overzicht te komen is deze notitie geschreven. De notitie is geschreven vanuit het perspectief van de gemeenteraad en heeft als doel de gemeenteraadsleden een handreiking te geven voor een werkbare rolneming ten aanzien van aan de Drechtsteden gemandateerde en gedelegeerde bevoegdheden. De Drechtsteden is van en voor ons allemaal. We zijn ‘samen stad aan het water’ en samen eigenaar van de gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden. Het eigenaarschap van de GRD brengt voor de verschillende geledingen binnen de Drechtsteden een eigen dynamiek mee. De gemeenteraden hebben daarbij een bijzondere en belangrijke rol te vervullen in de Drechtsteden. De Drechtstedelijke samenwerking is gebaseerd op het principe van verlengd lokaal bestuur, waardoor de bron van democratische legitimering bij de gekozen vertegenwoordigers van de gemeenteraad ligt. De gemeenteraadsleden zijn daarmee ten principale eigenaar van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden en hebben een bijzondere en zelfstandige rol in de Drechtsteden te vervullen. We hebben er voor gekozen in twee stappen inzicht te geven in de vraag naar de informatie en verantwoordingsrelaties binnen de GRD. In de eerste plaats presenteren we u kort enkele uitgangspunten voor rolneming t.a.v. aan de Drechtsteden gedelegeerde en gemandateerde bevoegdheden. Daarnaast proberen we u aan de hand van een stroomschema en een voorbeeld in één oogopslag zicht te geven op de belangrijkste uitgangspunten voor een werkbare GRD. In het tweede gedeelte van de notitie treft u het relevant juridische kader voor deze notitie. Uitgangspunten rolneming gemeenteraad t.a.v. de Drechtsteden In het wettelijke kader zoals dat in de bijlage is opgenomen komt een aantal handreikingen naar voren als het gaat om rolneming van de gemeenteraad ten aanzien van aan de regio gedelegeerde en gemandateerde taken: - Aan Drechtsteden gedelegeerde taken (bijvoorbeeld individuele voorzieningen WMO) worden onder naam en verantwoordelijkheid van Drechtsteden uitgevoerd. Het podium voor beïnvloeding en de uitoefening van de controlerende en kaderstellende rolneming van de gemeenteraad t.a.v. gedelegeerde taken moet primair gevonden worden in de Drechtraad. De GRD geeft Drechtraadleden hiervoor instrumenten. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan het recht van initiatief (verordening), amendement, vragen en interpellatie van de leden van de Drechtraad. - Ten aanzien van gedelegeerde bevoegdheden behoudt de gemeenteraad de kaderstellende en controlerende bevoegdheid, onder meer via het recht van de gemeenteraad om jaarlijks de begroting van de gemeente vast te stellen en de informatieplicht van de Drechtraadleden naar de gemeenteraden. - Politieke beïnvloeding ten aanzien van de uitoefening van aan Drechtsteden gedelegeerde bevoegdheden kan ook via de verhouding gemeenteraad – college tot stand komen. Op basis van de gemeentewet is het college namelijk verantwoording aan de raad verschuldigd over het ‘door hem gevoerde bestuur’. Vanuit het principe van verlengd lokaal bestuur, waarop gemeenschappelijke samenwerking zoals de GRD berust, kan onder het door het college gevoerde bestuur ook het regionale Drechtstedenbestuur verstaan worden. De gemeenteraad kan dus het college ter verantwoording roepen over het door hem gevoerde bestuur in de Drechtsteden. Zoals in het juridisch kader nader omschreven, dient hierbij wel worden opgemerkt dat gezien de portefeuilleverdeling binnen het DSB (niet alle DSB-portefeuilles liggen ook bij leden van het Dordts college) en de complexiteit van zaken, niet in alle gevallen de raad direct van antwoord kan worden voorzien. Indien de gemeenteraad meer uitvoerig en
1
-
-
voorbereid over een regionale kwestie, behorende tot de DSB-portefeuille van een collegelid van een andere Drechtstedengemeente, wil spreken, staat het de raad vrij de desbetreffende DSB-portefeuillehouder uit te nodigen voor de raadsvergadering. Regionale politieke beïnvloeding door de gemeenteraad kan ook geschieden door het college een ‘opdracht’ te geven ter bevordering van een inspanning in de GRD. In de verhouding gemeenteraad – college kunnen echter geen zaken vastgelegd worden (bijvoorbeeld middels een motie) over aangelegenheden die overgedragen zijn aan de Drechtsteden. Omdat gemandateerde taken wèl onder naam en verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur worden uitgevoerd, kan de gemeenteraad haar inspanningen voor beïnvloeding en het uitoefenen van de controlerende en taakstellende rol primair richten op de relatie gemeenteraad – college.
Bovenstaande uitgangspunten kunnen aan de hand van een voorbeeld op het gebied van sociale zaken verduidelijkt worden. Het voorbeeld is geschreven vanuit het perspectief van het gemeenteraadslid. Stel u wilt als gemeenteraadslid in het kader van de individuele voorzieningen van de WMO iets veranderen aan de eigen bijdrage bij de huishoudhulpvoorziening. Deze taken op het gebied van de WMO van de gemeente Dordrecht zijn gedelegeerd aan de Drechtsteden en per subdelegatie (verder) overgedragen aan de Bestuurscommissie SDD. Onder de GRD kan de Bestuurscommissie SDD besluiten nemen en voorstellen voor verordeningen t.a.v. de WMO doen. Het vaststellen van verordeningen is voorbehouden aan de Drechtraad. Onder de GRD zijn de Drechtstedengemeenten gezamenlijk verantwoordelijk voor het beleid, de bedrijfsvoering en de continuïteit van de individuele voorzieningen van de WMO. Wanneer u als gemeenteraadslid invloed wilt uitoefenen op de werkwijze van de Bestuurscommissie SDD, bijvoorbeeld als het gaat om de eigen bijdrage van de hulp bij het huishouden, moet u zich primair op uw mogelijkheden via de Drechtraad richten. De bevoegdheid en verantwoordelijkheid t.a.v. de individuele voorzieningen van de WMO liggen immers in de Drechtsteden. Uw fractie heeft middels een afvaardiging in de Drechtraad diverse instrumenten tot de beschikking. Uw fractie (lid van de Drechtraad) kan gebruik maken van het recht van initiatief (verordening), amendement, vragen en interpellatie. Uw fractie heeft dus de mogelijkheid zelf met een voorstel te komen alsmede voorstellen van de Bestuurscommissie of van andere leden van de Drechtraad te amenderen. De verordenende bevoegdheid ligt uiteindelijk bij de Drechtsteden. Naast de weg van beïnvloeding via de Drechtraad heeft u ook mogelijkheden van beïnvloeding via de relatie gemeenteraad / college. De bestuurscommissie bestaat namelijk uit de portefeuillehouders sociale zaken van de gemeenten. De portefeuillehouder sociale zaken uit Dordrecht maakt dus deel uit van de Bestuurscommissie SDD. Omdat het college van Dordrecht verantwoordelijk is over het door hem gevoerde bestuur kan het Dordtse college inzake het gevoerde bestuur in de bestuurscommissie ter verantwoording worden geroepen in de Dordtse gemeenteraad. Meer specifiek kunt u dan bijvoorbeeld vragen naar de rol die de portefeuillehouder heeft gespeeld in het beleid van de bestuurscommissie. In het verlengde daarvan kunt u de portefeuillehouder een ´opdracht´ meegeven om in de bestuurscommissie een door de gemeenteraad gewenste beleidsontwikkeling te stimuleren. In de gemeenteraad kunt u echter geen gebruik maken van het recht van initiatief en amendement ten aanzien van de WMO, deze taak is immers gedelegeerd aan de Drechtsteden. Binnen het sociale domein zijn alle overgedragen bevoegdheden gedelegeerde bevoegdheden. Als er sprake zou zijn van een gemandateerde taakoverdracht zou u zich als gemeenteraadslid echter wèl primair tot de relatie gemeenteraad / college kunnen richten. Bij een gemandateerde taak wordt de taak weliswaar uitgeoefend door een orgaan van de Drechtsteden, de taakuitoefening blijft plaatsvinden onder naam en verantwoordelijkheid van het college. De uitgangspunten en het voorbeeld zijn vertaald naar onderstaand schema. In het bijgevoegde wettelijk kader treft u een meer uitvoerige behandeling van de informatie- en verantwoordingsrelaties binnen de GRD.
2
3
Wettelijk kader Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden Om meer inzicht te geven in de relevante wetgeving wat betreft informatie en verantwoordingsrelaties bij een gemeenschappelijke regeling hebben we een verkenning van het relevante juridische kader opgenomen. Overdracht van taken Bestuursorganen kunnen de uitoefening van bevoegdheden verplaatsen. De aard van de overdracht is van belang om te kunnen bepalen of bij de verplaatsing een gemeentelijke bevoegdheid de informatie- en verantwoordingsverplichtingen ook verandert. De overdracht van gemeentelijke taken en bevoegdheden laat zich als volgt categoriseren: -
Mandatering van taken: er is sprake van mandaat wanneer het rechtens bevoegde bestuursorgaan aan een ander bevoegdheid verleent om namens hem bepaalde besluiten te nemen (artikel 10:1 Awb). Bij mandaatverlening blijft de mandaatverlener onverkort en volledig aansprakelijk. Juridisch geldt een in mandaat genomen besluit dan ook als een besluit van de mandaatgever. Met andere woorden juridisch gezien wordt de bevoegdheid niet overgedragen, bevoegdheden worden namens de mandaatverlener uitgevoerd.
-
Delegatie van taken: het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander bestuursorgaan dat deze onder eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid uitoefent. De overgedragen bevoegdheid wordt zelfstandig en op eigen naam en gezag uitgeoefend. Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen. De mogelijkheid tot delegatie zijn beperkter dan bij mandaat. Een bestuursorgaan kan alleen bevoegdheden delegeren als het orgaan dat de bevoegdheid heeft gegeven (de wetgever, Kroon, provinciale staten, enz) delegatie mogelijk heeft willen maken. Sommige delegatiebepalingen zijn echter heel ruim geformuleerd. Zo maakt artikel 156 van de gemeentewet bijvoorbeeld delegatie mogelijk door de raad van al haar bevoegdheden, een zevental uitgezonderd, aan het college of een bestuurscommissie. De delegatiegrondslag voor de gemeenteraad ligt dus in de gemeentewet. Een voorbeeld van een aan Drechtsteden gedelegeerde taak is te vinden in art. 6.2 (sociale wetgeving zoals de individuele voorziening in het kader van de WMO).
Rechtsverhouding na overdracht Van belang is de vraag of met de overdracht van taken door mandaat of delegatie de rechtsverhouding in termen van informatie en verantwoordingsverplichtingen tussen de betrokken partijen verandert. In algemene termen kan gezegd worden dat bij delegatie de afstand tussen partijen groter is dan bij mandaat. De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) geeft meer inzicht op deze vraag. Omdat mandaatverlening geen verschuiving van bevoegdheid impliceert maar slechts een vorm van vertegenwoordiging betekent, blijft de gemandateerde bevoegdheid onder de volledige zeggenschap van het bevoegd bestuursorgaan. De mandaatgever (de gemeente) blijft dus bevoegd de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen (art. 10:7 Awb). Het mandaterende bestuursorgaan kan daarnaast de gemandateerde algemene en specifieke instructies geven, en kan alle gewenste inlichtingen vragen over de uitoefening van het mandaat (art. 10:6 Awb). Bij mandaat spreekt dit voor zich, de mandaatverlener blijft immers volledig verantwoordelijk en aanspreekbaar voor wat er in zijn naam wordt verricht. De mandaatverlener moet er weet van kunnen hebben wat de mandataris (de persoon instantie die mandaat heeft gekregen) zoal doet of van plan is te gaan doen. In de praktijk wordt bij de mandaatverlening vaak een aantal zaken opgenomen waarover de mandataris uit zich zelf inlichten dient te verstrekken. Ten aanzien van delegatie zegt de Awb dat het bestuursorgaan in relatie tot de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid uitsluitend nog beleidsregels kan geven (art 4:81 Awb). Nadat een bestuursorgaan een bevoegdheid heeft gedelegeerd kan het desbetreffende bestuursorgaan dus alleen nog via beleidsregels instructies geven over de uitoefening van de gedelegeerde taak. De mogelijkheid om een aanwijzing te geven in een concreet geval bestaat formeel niet. Het
4
bestuursorgaan kan op grond van artikel 10:16 lid 2 Awb wel inlichtingen vragen over de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid. De inlichtingenplicht bestaat ondanks het feit dat het delegatie verlenend bestuursorgaan (gemeenteraad) niet meer verantwoordelijk is voor de gedelegeerde bevoegdheid. De inlichtingenplicht is echter wel noodzakelijk om het bestuursorgaan dat de bevoegdheid heeft gedelegeerd in staat te stellen de mogelijkheid van het geven van beleidsregels goed te kunnen laten uitoefenen. Wanneer het bestuursorgaan zelf weer de gedelegeerde bevoegdheid wil uitoefenen kan het bestuursorgaan het delegatiebesluit in trekken (art 10:18 Awb). Een bijzondere vorm van delegatie betreft subdelegatie. Subdelegatie heeft betrekking op de situaties waarbij een reeds gedelegeerde bevoegdheid weer verder word gedelegeerd. Omdat subdelegatie een vorm van delegatie is zijn onverkort de regels van toepassing zoals die voor delegatie gelden. Verlengd lokaal bestuur in relatie tot Wgr Intergemeentelijke samenwerking op basis van de Wgr moet primair gezien worden als een vorm van verlengd lokaal bestuur. De vrijwilligheid van de samenwerking staat voorop. Met de term verlengd lokaal bestuur wordt tot uitdrukking gebracht dat samenwerkingsverbanden institutioneel en beleidsmatig zijn geworteld in de gemeenten en daaraan hun taakopdracht en hun democratische legitimatie ontlenen. Met andere woorden, met verlengd lokaal bestuur wordt verondersteld dat een gemeentelijk samenwerkingsverband slechts taken kan hebben die van de gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn afgeleid. Verlengd lokaal bestuur, zoals mogelijk gemaakt wordt door de Wgr, heeft dan ook als uitgangspunt dat de leden van het algemeen en dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband geen leden zijn die zonder last of ruggespraak tot besluitvorming kunnen komen. Zij zijn in de visie van de wetgever primair vertegenwoordiger van hun gemeente. Dat wil dus zeggen dat leden van de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur niet los gezien kunnen worden van hun werkzaamheden in de gemeenteraad of college. De Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (GRD) vindt haar grondslag in de Wgr. Om de informatie- en verantwoordingsverplichtingen van de GRD goed te kunnen begrijpen is het van belang de relevante punten van de Wgr op een rij te zetten. De Wgr bepaalt immers aan weke voorwaarden de informatie- en verantwoordingsverplichtingen van GRD moet voldoen. De noties over verlengd lokaal bestuur dienen daarbij als kaderstellend te worden gebruikt. Ten behoeve van de Drechtstedelijke samenwerking is in de Drechtsteden op basis van de Wgr een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid ingesteld. Het bestuur van het openbaar lichaam moet volgens de Wgr samengesteld zijn uit een Algemeen Bestuur (AB - lees Drechtraad), een Dagelijks Bestuur (DB – lees Drechtstedenbestuur) en een Voorzitter. - Het AB staat aan het hoofd van het openbaar lichaam en is samengesteld uit raadsleden en wethouders van de deelnemende gemeenten. - Het DB bestaat uit de voorzitter en twee of meerdere door en uit het AB aan te wijzen leden. De leden uit het AB die tevens zitting hebben in het DB mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente. - De voorzitter van het openbaar lichaam is zowel voorzitter van het AB als van het DB. Onder democratische controle t.a.v. de Wgr worden alle voorzieningen verstaan die het raadsleden mogelijk maakt om het beleid van de gemeenschappelijke regeling te sturen (kaderstellend) en te controleren. In dat verband zijn twee soorten verantwoordingsverhoudingen van belang: - Tussen het bestuur en de gemeenschappelijke regeling en de deelnemende gemeenten, - Binnen het bestuur van de gemeenschappelijke regeling, tussen het AB en het DB. De instrumenten ten behoeve van de democratische controle van het gevoerde beleid van de gemeenschappelijke regeling vinden hun grondslag in artikel 16 Wgr. Volgens dit artikel moet een gemeenschappelijke regeling de volgende bepalingen over verantwoording en informatieverplichtingen inhouden:
5
-
de wijze waarop een lid van het AB inlichtingen verstrekt aan de gemeenteraad die het AB-lid heeft afgevaardigd; de wijze waarop een lid van het AB ter verantwoording kan worden geroepen, door de gemeenteraad die het AB-lid heeft afgevaardigd, voor het door dat AB-lid in het bestuur gevoerde beleid. de wijze waarop (leden van) het DB op verzoek van (leden van) het AB inlichtingen verstrekt aan het AB en verantwoording aflegt aan het AB;
Als we deze regels uit de Wgr in verband zien met de verantwoordingsrelaties op basis van de gemeentewet, komen we tot de volgende verhoudingen. Verhouding bestuur samenwerkingsverband (GRD) – deelnemende gemeente: Voor de verhouding tussen het bestuur van een samenwerkingsverband en de deelnemende gemeentebesturen is op basis van de Wgr van belang dat een verantwoordingsplicht bestaat tussen een lid van het AB en de gemeenteraad die het desbetreffende lid heeft afgevaardigd. Ook het bestuur als geheel (AB en DB samen) heeft een verantwoordingsrelatie ten opzichte van de gemeenteraden. De gemeenteraad heeft een aantal instrumenten om de democratische controle uit te voeren op de gemeenschappelijke regeling: -
Politieke controle door informatielicht, verantwoording en terugroeping (zie art. 16, eerste, derde en vijfde lid en art. 17 Wgr, hoofdstuk 13 GRD); Financiële controle door betrokkenheid van de raad bij het vaststellen van de begroting (zie art. 34 en 35 Wgr, art. 33 en art. 34 GRD) Bepaling door de raad van het doel van de regeling en toekenning van de bevoegdheden om dit doel te bereiken (art. 10 Wgr, art. 4 en 5 GRD) Opstellen van regels door de raad over wijziging en opheffing van, en uittreding uit de regeling (art. 9 Wgr, hoofdstuk 16 GRD)
De Wgr voorziet uitdrukkelijk niet in een verantwoordingsplicht en een terugroepingsrecht tussen de besturen van het openbaar lichaam als zodanig enerzijds en de deelnemende gemeenten anderzijds. Alleen van de eigen afgevaardigde leden van het AB kan een deelnemende gemeente verantwoording vragen. Ook de terugroepingsmogelijkheid is beperkt tot de eigen vertegenwoordigers in het AB. De eigen leden van het DB hebben bovendien als zodanig vanuit het Wgr kader geen verantwoordingsrelatie met hun gemeentebestuur. In hun rol als lid van het AB, of vanuit het bestuur als geheel (AB en DB samen) zijn de DB’ers in alle opzichten verantwoording schuldig aan hun eigen gemeentebestuur. Echter, naast de informatie- en verantwoordingsverplichtingen op basis van de Wgr spelen de verantwoordings-verplichtingen op basis van de Gemeentewet tussen collegeleden en de raad ook een belangrijke rol als het gaat om het in het verband van de intergemeentelijke samenwerking gevoerde bestuur. Een wethouder die tevens lid van het DB en het AB van een gemeenschappelijke regeling is, zal over zijn handelen in dat verband door de raad bevraagd kunnen worden. Volgens art. 169 lid 1 jo. art. 180 Gemeentewet is het college, en elk van zijn leden afzonderlijk, namelijk aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur. In combinatie met het principe van verlengd lokaal bestuur (en het collegialiteitsbeginsel in het DB) bij een gemeenschappelijke regeling wil dat zeggen dat de verantwoording van het college over het ‘door hem gevoerd bestuur’ ook het regionaal bestuur betreft. De verantwoording betreft dus indirect het onder het DB gevoerde bestuur. Weliswaar niet op basis van de Wgr, maar indirect via het functioneren van het lid van het DB als vertegenwoordiger van zijn eigen gemeente (college). Een dergelijk informatie- en verantwoordingsrelatie tussen gemeenteraad en college over regionale zaken sluit aan bij de praktijk zoals het college die in de Drechtsteden graag ziet. Namelijk, gemeenteraadsleden moeten in beginsel te allen tijde bij het college kunnen informeren over regionale aangelegenheden. Gezien de portefeuilleverdeling binnen het DSB, niet alle portefeuilles van het DSB liggen bij Dordtse collegeleden, en de complexiteit van zaken, dient echter wel opgemerkt te worden dat in sommige gevallen de gevraagde informatie niet direct van
6
het Dordtse college kan worden verwacht. Indien de gemeenteraad meer uitvoerig geïnformeerd wil worden over bepaalde ontwikkelingen binnen de Drechtsteden, staat het de gemeenteraad uiteraard vrij om de desbetreffende DSB-portefeuillehouder, ook als deze persoon collegelid is van een andere gemeente, uit te nodigen voor een raadsvergadering. In relatie tot de informatie en verantwoording in de verhouding bestuur samenwerkingsverband (GRD) – deelnemende gemeente kan tevens worden opgemerkt dat de gemeenteraad, richting een collegelid dat deel uit maakt van de desbetreffende regeling, een ‘opdracht’ kan uitspreken ten aanzien van het bevorderen van een bepaalde ontwikkeling in de gemeenschappelijke regeling. Met andere woorden, de Dordtse gemeenteraad kan een wethouder die tevens lid is van het DSB de opdracht geven een bepaalde ontwikkeling op regionaal niveau te bevorderen. Van belang is om te vermelden dat, wanneer een bevoegdheid van de gemeenteraad eenmaal is gedelegeerd aan het gemeenschappelijk orgaan, de verordenende bevoegdheid op dat punt niet meer bij de gemeenteraad berust. Informatie en verantwoording kunnen volgens bovenstaande passage vorm krijgen. De verordende bevoegdheid ligt inzake gedelegeerde bevoegdheden bij de Drechtraad. NB: de huidige gemeentewet is van toepassing in de relatie gemeenteraad – college. Het collegialiteitsbeginsel is dan ook van toepassing als het gaat om verantwoording over het door het college gevoerde bestuur. Opmerkelijk genoeg verwijst de Wgr naar de oude niet gedualiseerde gemeentewet. Verhouding algemeen bestuur (Drechtraad) – dagelijks bestuur (Drechtstedenbestuur): Het DB van het samenwerkingsverband dient inlichtingen te verstrekken aan het AB als het daarom vraagt. Ook kan het AB het DB ter verantwoording roepen (art. 16 lid 2 Wgr, art. 38 GRD). Verder voorziet de Wgr in de mogelijkheid een bepaling in de gemeenschappelijke regeling op te laten nemen die het AB in staat stelt het DB naar huis te sturen. Deze mogelijkheid zet de verantwoordingsrelatie tussen het AB en DB kracht bij. Een dergelijke bepaling is terug te vinden in artikel 38 lid 4 van de GRD. De Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden Ondanks het feit dat de Wgr nog naar de oude niet gedualiseerde gemeentewet verwijst, is ten aanzien van de rolneming van de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur binnen de GRD een duale houding gedefinieerd. Het Drechtstedenbestuur krijgt ruimte om te sturen. Daar staat tegenover dat de volksvertegenwoordiging over een bestuurlijk instrumentarium beschikt waarmee de kaderstellende en controlerende rol waargemaakt kan worden (voor meer info zie memorie van toelichting GRD). De Drechtraad (hoofdstuk 5 GRD) De Drechtraad is belast met het algemeen bestuur van de GRD en is samengesteld uit leden van de gemeenteraden en colleges (tenminste 2 leden) uit de Drechtsteden, en de voorzitter (art. 9 GRD). Kaderstelling en toezicht behoren tot de taken van de Drechtraad (art. 8 GRD). Daarnaast heeft de Drechtraad bijvoorbeeld verordenende (art. 8 lid 3 GRD) en budgettaire bevoegdheden. Kaderstellende bevoegdheden worden expliciet geregeld in bijvoorbeeld artikel 30 (financiële administratie) en 33 (begroting) GRD. Een andere relevant bevoegdheid van de Drechtraad is de rekenkamerfunctie zoals die staat verwoord in artikel 31 van de GRD. De Drechtraad beraadslaagt en spreekt zich uit over onderzoeken die door de rekenkamers of rekenkamercommissies van de deelnemende gemeenten over de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door hem en door het Drechtsteden Bestuur gevoerde beleid zijn verricht. In dit artikel is duidelijk de opvatting van verlengd lokaal bestuur verwoord. Naast deze collectieve rechten zijn in de GRD ook individuele rechten voor de leden van de Drechtraad opgenomen. Artikel 15 GRD regelt het recht van initiatief, het recht van amendement en het vragen- en interpellatierecht. Deze rechten zijn van belang als het gaat om de mogelijkheid
7
tot het verkrijgen van informatie, het ter verantwoording roepen van het Drechtstedenbestuur en het uitoefenen van de kaderstellende bevoegdheden. Elk lid van de Drechtraad heeft stemrecht. Dat impliceert dat de collegeleden van het Drechtstedenbestuur ook stemrecht hebben en daarmee kunnen stemmen over zaken waarover ze verantwoording jegens de Drechtraad dragen. Dit is niet in lijn met de gedachte van duale rolneming tussen de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur. Om toch de praktijk van duale rolneming materieel te kunnen benaderen is de afspraak gemaakt dat de leden van het Drechtstedenbestuur, die tevens formeel zitting hebben in de Drechtraad, zich van stemming onthouden. In artikel 39 GRD is de informatie en verantwoordingsrelatie tussen de Drechtraad, en de gemeenteraden geformuleerd. De Drechtraad, maar ook de leden van de Drechtraad individueel, geeft bijvoorbeeld aan de raden van de deelnemende gemeenten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Drechtraad gevoerde en te voeren beleid nodig zijn. Daarnaast is een lid van de Drechtraad aan de raad die hem heeft aangewezen verantwoording schuldig voor het door hem gevoerde beleid. Het Drechtstedenbestuur (hoofdstuk 6 GRD) Het Drechtstedenbestuur heeft zowel de verantwoordelijkheid voor de beleidsuitvoering na kaderstelling door de Drechtraad als voor de voorbereiding van die kaderstelling. Artikel 16 lid 1 GRD regelt dat het Drechtstedenbestuur belast is met het dagelijks bestuur van de regeling en met de voorbereidende en uitvoerende beslissingen van de Drechtraad. Zoals gezegd wordt in het samenspel tussen Drechtraad en Drechtstedenbestuur een duale rolneming nagestreefd. Een dergelijk rolneming komt tot uiting in de samenstelling van de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur. De Drechtraad is een politiek forum en bestaat uit de volksvertegenwoordigers uit de deelnemende gemeenten. Het Drechtstedenbestuur is het bestuurlijk forum en bestaat uit bestuurders, ze zijn benoemd door de Drechtraad en functioneren op grond van een vertrouwensrelatie met de Drechtraad. Rolneming / beïnvloedingskader gemeenteraad
T.a.v. gemandateerde taken: Taken worden door GRD uitgevoerd onder bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenten T.a.v. (sub)gedelegeerde taken: bevoegdheid en verantwoordelijkheid is overgedragen aan GRD
Richting Drechtraad / DSB
Richting college
-
Uitgangspunt: rolneming / beïnvloeding via instrumentarium gemeentewet.
Uitgangspunt: rolneming / beïnvloeding via GRD-instrumentarium: - kaderstellend (beleidsregels) - controlerend (politiek en financieel)
College aanspreekbaar over het door hem gevoerde beleid (art. 169 jo. 180 gemeentewet). Bevragen over gevoerde beleid en opdracht geven tot inspanning voor te voeren (regionaal)beleid.
De bestuurscommissie en adviescommissie SDD De adviescommissie en bestuurscommissie zijn per besluit op basis van artikel 22 en 23 van de GRD ingesteld. De adviescommissie is belast met de gevraagde en ongevraagde advisering aan de Drechtraad over de aan de SDD opgedragen taken op het terrein van werk, zorg en inkomen. De taken van de bestuurscommissie gaan verder. De bestuurscommissie is namelijk belast met de uitoefening van de door de Drechtraad aan de bestuurscommissie (sub)gedelegeerde bevoegdheden op het terrein van werk, zorg en inkomen. De bestuurscommissie werkt dus onder
8
eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. De bestuurscommissie informeert de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur gevraagd en ongevraagd. Bij de bestuurscommissie is sprake van een vorm van subdelegatie, alle aan de Drechtraad gedelegeerde taken door de deelnemende gemeenten, daarom blijven de delegatieregels wat betreft de informatie en verantwoording tussen de gemeenteraad en de Drechtraad ongewijzigd t.a.v. SDD zaken. Aangezien de portefeuillehouders sociale zaken van de gemeenten deel uit maken van de bestuurscommissie kunnen de verantwoordingsverhoudingen ten aanzien van de gemeenteraden naar analogie van toepassing worden verklaard. Dat wil zeggen dat de gemeenteraad volgens artikel 169 en 180 gemeentewet het college kan bevragen over het door het college gevoerde (bestuurscommissie SDD) bestuur.
9