Nederlands tijdschrift voor
Kinderfysiotherapie juni 2010 jaargang 22
65
Learn2Move Afscheidscollege Paul Helders Kinderfysiotherapie en obesitas?
Redactioneel
Inhoud
Less is more……
2 Redactioneel
In dit nummer veel informatie over Cerebrale Parese, te beginnen met een beschrijving van het onderzoek Learn2Move, dat het effect en de werkingsmechanismen van behandeling bij kinderen en jongeren met Cerebrale Parese de komende jaren nauwgezet in beeld gaat brengen. Het Wetenschapsloket beschrijft de toename van fysieke capaciteit bij CP-kinderen door trainingsprogramma’s, terwijl in het review over het effect van spierrekken met gips en nachtspalken op de mobiliteit van de knie en de enkel van kinderen met een Cerebrale Parese de nachttherapie aan bod komt. ‘Ik heb ook wat te vertellen’ is de titel van het boek in Op de boekenplank en de auteur belicht het communiceren met pubers en adolescenten. Voor u op pad doet kond van een samenwerking tussen revalidatiecentra en de 1e lijn en in Voor u gelezen wordt er dit keer een zweminstructie tegen het licht gehouden, wordt nagegaan wat het effect is van een intensief trainingsprogramma voor jongeren met Asperger en gesteld dat voetbaltraining zeker voldoet als intensief oefenprogramma bij te dikke kinderen. Het gevaar of - al naargelang hoe we er tegen aan kijkengevaarte obesitas staat centraal in de Prikkel: ‘Wakker worden in Boekarest’. Geconstateerd wordt een toenemende aandacht vanuit de kinderfysiotherapie voor de behandeling van te dikke kinderen. Tegelijkertijd wordt een blik geworpen op de steeds vollere boodschappenkar, de kant-en klare maaltijden en de flesjes met energie! Waar kunnen we beginnen? Moeten wij als kinderfysiotherapeut beginnen? Vast staat dat veel kinderen meer voedsel tot zich nemen- of toegeschoven krijgen!- dan nodig, dat de uniformiteit van het voedselaanbod toeneemt, en dat één reclameslogan - Less is more - hier ‘more or less’ wel op zijn plaats is. Denkt u mee alstublieft en brengt ons op de hoogte van uw gedachten hieromtrent!
3 Kindertekening
Winy Verdegaal eindredacteur
4 Aankondiging symposium ‘Kinderen in beweging’
Onderzoek 6 Het effect van spierrekken met gips en nachtspalken op de mobiliteit van de knie en de enkel van kinderen met een Cerebrale parese: een review Lenneke Kats, Liesbeth Vulpen, Sonja de Groot 12 Learn2Move Onderzoeksprogramma naar het effect en werkingsmechanisme van behandeling bij kinderen en jongeren met Cerebrale Parese Heleen Reinders- Messelink, Tjitske Hielkema, Anne Kruijsen, Leontien van Wely, Jorrit Slaman
Rubrieken 15 Prikkel: ‘Wakker worden in Boekarest’ Marian Schouwaert-Schiesser 16 Wetenschapsloket: ‘Toename van fysieke capaciteit bij CP-kinderen door trainingsprogramma’s ‘ Deborah Geleijnse 18 Voor u op pad ‘Samenwerking tussen revalidatioecentra en de 1e lijn’ 19 Voor u gelezen Winy Verdegaal, redactie 22 Op de boekenplank Ines Dragt, redactie 23 Colofon
2 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
Kindertekening
Kevin 8 jaar aan het schrijven
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 3
Nieuws
Aankondiging
Symposium ‘Kinderen in beweging’
Afscheidscollege van prof.dr. P.J.M. Helders vrijdag 12 november 2010, Roze Collegezaal UMC Utrecht Kinderen in Beweging Bewegingsprogramma’s nemen een steeds belangrijkere plaats in binnen de zorg van chronisch zieke kinderen en jongeren. Het is dan niet verwonderlijk dat er in de wetenschappelijke literatuur veelvuldig onderzoeken worden gepubliceerd over de functionele capaciteiten (fitness) en het verbeteren van deze functionele capaciteit door middel van training en programma’s die de fysieke activiteiten promoten. Dit vierde symposium over (chronisch zieke) kinderen en bewegen staat in het teken van een aantal onderzoeken die recent in Nederland op het gebied van bewegen bij chronisch zieke kinderen zijn uitgevoerd. Daarnaast hebben we twee excellente gastsprekers gevonden die zullen spreken over hoe beweeggedrag tot stand komt en beïnvloed kan worden. Zij zullen spreken over de inrichting van onze omgeving en over overerving van beweeggedrag. Wij zijn ook enorm vereerd dat prof. dr. Paul Helders in aansluiting op het symposium zijn afscheidslezing zal houden in de vorm van de Oded Bar-Or Lezing. We hopen u op 12 november te mogen begroeten. Dr. Tim Takken Dr. Janjaap van der Net
4 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
Inschrijving U kunt zich alleen aanmelden voor het symposium, het afscheidscollege en/ of receptie door inzending van een volledig ingevulde inschrijfkaart. Betaling geschiedt via éénmalige machtiging. Het geldbedrag wordt enkele weken vóór aanvang van het symposium van uw rekening afgeschreven. De inschrijvingen worden verwerkt op volgorde van binnenkomst. Over de inschrijving ontvangt u een bericht. Kosten De kosten voor het symposium bedragen € 140,-. Dit bedrag is inclusief koffie, thee, lunch en een reader. Als u zich aanmeldt vóór 1 oktober 2010 betaalt u maar € 120,-. Voor studenten bedragen de kosten 60 euro. Aan het afscheidscollege zijn geen kosten verbonden.
Parkeren en openbaar vervoer In verband met de beperkte parkeermogelijkheid wordt aanbevolen, gebruik te maken van het openbaar vervoer. Vanaf Utrecht Centraal Station is het UMC Utrecht bereikbaar met buslijn 11 of 12 (halte UMC AZU). Indien u met de auto komt, kunt u helaas niet in de WKZ-garage parkeren. U kunt wel in de AZU-parkeergarage terecht. Annulering Bij annulering tot 4 weken vóór aanvang van de cursus wordt het inschrijfgeld minus € 35,- administratiekosten gerestitueerd. Bij annulering na die tijd vindt geen restitutie plaats. Accreditatie Accreditatie is aangevraagd bij het KNGF (register Kinderfysiotherapeut)
Nieuws
Aankondiging Organisatie en informatie Kinderbewegingscentrum Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht Sonja Raaff, Chef-/Stafsecretaresse, telefoonnummer 088 75 540 30 (aanwezig op maandag, dinsdag of woensdag) of via e-mail: secretariaatkinderfysio@ umcutrecht.nl Huispost KB.02.056.0 Postbus 85090 3508 AB Utrecht Website www.kinderfysiotherapiewkz.nl
Programma Programma symposium 09.00 - 09.30 uur Ontvangst 09.30 - 09.45 uur Opening en introductie Dr. Tim Takken (dagvoorzitter), medisch fysioloog 09.45 - 10.45 uur Bouwen voor de next generation Ir. Marlies Rohmer, architect 10.45 - 11.15 uur Pauze 11.15 - 11.45 uur Bewegen bij prematuur geboren kinderen Drs. Ingelot van Haastert, pedagoog/kinderfysiotherapeut 11.45 - 12.15 uur Wat beweegt kinderen met een cerebrale parese Dr. Olaf Verschuren, kinderfysiotherapeut 12.15 - 12.30 uur Vragen 12.30 - 13.30 uur Lunch 13.30 - 14.15 uur Bewegen zit ons in de genen Prof.dr. Eco de Geus, hoogleraar biologische psychologie 14.15 - 14.45 uur Trainen bij kinderen met spina bifida Drs. Janke de Groot, fysiotherapeut 14.45 - 15.15 uur Hoe krijgen we kinderen met jeugdreuma in beweging Dr. Otto Lelieveld, fysiotherapeut 15.15 - 15.30 uur Afsluiting 15.30 - 16.00 uur Pauze Programma afscheidscollege 16.00 - 16.15 uur Inleiding Prof.dr. Wietse Kuis, emeritus hoogleraar kindergeneeskunde 16.15 - 17.00 uur Afscheidscollege (Oded Bar-Or lezing) Prof.dr. Paul Helders, kinderfysiotherapeut/medisch fysioloog 17.00 uur Afsluiting Aansluitend receptie
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 5
Het effect van spierrekken met gips en nacht spalken op de mobiliteit van de knie en enkel van kinderen met een Cerebrale Parese: een review Lenneke van Kats, Liesbeth van Vulpen, Sonja de Groot Kinderen met Cerebrale Parese ervaren verschillende motorische beperkingen, zoals een verhoogde spiertonus, wat kan leiden tot typische spastische looppatronen en beperkingen in alledaagse activiteiten. Eén van de mogelijke behandelingen is het rekken van de beenspieren met gips en nachtspalken om de bewegingsuitslag van de knie of enkel te vergroten. Deze review geeft een overzicht van de huidige wetenschappelijke kennis omtrent het effect van rekken met gips en nachtspalken bij kinderen met cerebrale parese. Samenvatting Doel: Het bepalen van het effect van spierrekken met gips en nachtspalken op de mobiliteit van de knie en enkel van kinderen met een Cerebrale Parese (CP). Methode: Review Resultaten: Uit de 5 geïncludeerde studies bleek dat op korte termijn, na een seriële gipsperiode van maximaal 6 weken, er een aanmerkelijk rekkingeffect optreedt wat zich uit in toegenomen dorsaalflexie van de enkel. Uit 3 studies bleek dat de verkregen bewegingsuitslag niet geheel werd behouden op lange termijn (na 6 weken en ± 3 jaar), er was echter nog steeds een verbetering zichtbaar ten opzichte van de situatie voor het gipsen. Het effect van nachtspalken is minder eenduidig, maar het schaarse aantal artikelen liet positieve resultaten zien. Conclusie: Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat gips en nachtspalken de mobiliteit van de enkel van kinderen met CP op korte termijn kan vergroten, waarbij de verkregen verbetering weer achteruit gaat op lange termijn. Het is van belang meer kennis te vergaren over het effect van deze hulpmiddelen, waarbij gevalideerde en betrouwbare meetinstrumenten gebruikt moeten worden en de invloed van persoons- en ziektekenmerken op het effect van serieel gipsen en nachtspalken moet worden onderzocht.
Cerebrale Parese (CP) beschrijft een groep van aandoeningen die onder andere veranderingen in het spierskeletsysteem teweegbrengt.1 Kinderen met CP ervaren verschillende motorische beperkingen, zoals een verhoogde spiertonus, wat zich uit in spasticiteit. Dit wordt bij twee derde van deze kinderen gezien en kan in de onderste extremiteit leiden tot typische spastische looppatronen.2 De spastische, stijve spieren verlengen niet tot hun maximum, waardoor er adaptatie van de lengte van de spier optreedt.3 Door immobilisatie en spier-disfunctie treedt er een afname van de actieve beweging van het gewricht op, waardoor er contracturen kunnen ontwikkelen. Dit leidt onder andere tot een beperkte dorsaalflexie, waardoor deze kinderen het karakteristieke tenenlopen kunnen gaan vertonen en daarmee beperkingen ervaren Referentie
Studie design
Lenneke van Kats, ten tijde van het onderzoek student Faculteit der Bewegingswetenschappen Amsterdam Liesbeth van Vulpen, kinderfysiotherapeut Revalidatiecentrum Amsterdam Sonja de Groot, senior onderzoeker Revalidatiecentrum Amsterdam, universitair docent Interfacultair Centrum voor Bewegingswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen* * Duyvensz-Nagel Onderzoekslaboratorium Revalidatiecentrum Amsterdam Postbus 58271, 1040 HG Amsterdam
[email protected]
in alledaagse activiteiten.2,4 Er bestaan verscheidene technieken om de spiertonus te verlagen, contracturen te voorkomen en hierdoor de bewegingsuitslag te vergroten.5 Binnen de revalidatie is passief rekken van de spieren, manueel of met externe hulpmid-
Interventie
Onderzoekspopulatie # (m/v)
Brouwer et al. 1998
Prospectieve case series
Gips Enkel
7(3/4)
Brouwer et al. 2000
Prospectieve case series
Gips Enkel
CP: 8 (5/3) (8 andere diagnoses, niet geëvalueerd)
Cottalorda et al. 2000
Retrospectieve case series
Gips Enkel
20(11/9) 30 voeten
Tardieu et al. 1982
Case series
Gips Enkel
11 Groep1: 7 (presentie contracties) Groep 2: 4 (absentie contracties)
Glanzman et al. 2004 Tardieu et al. 1988
Retrospectieve review
Gips Enkel Nachtspalk Enkel
17 benen (alleen gips) (totaal 86 benen, niet geëvalueerd) 2
Anderson et al. 1988
Clinical trial
Nachtspalk Knie
13 (beide benen spalk) (totaal: 23, niet geëvalueerd)
Case study
*significant verschil t.o.v. beginmeting p < 0.01 **significant verschil t.o.v. beginmeting p<0.05 Tabel 1. Overzicht van kenmerken en resultaten van de geïncludeerde studies.
6 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
delen, een geaccepteerde methode. Passief rekken wordt in de praktijk veel gebruikt, ondanks dat er een gebrek aan bewijs is omtrent de effectiviteit en rationale hiervan.6 De terminologie omtrent deze behandeling is verwarrend en bovendien is het therapieprotocol niet duidelijk gedefinieerd.7 Dit uit zich in grote variatie in de beschreven behandelingen, wat betreft manueel rekken versus met hulpmiddel, duur en frequentie. In de richtlijn diagnostiek en behandeling van kinderen met spastische CP wordt beschreven dat er geen goede conclusie getrokken kan worden over het gebruik van been-ortheses in het algemeen. De beschikbare literatuur is zeer heterogeen en de beschrijving van de kenmerken van de ortheses zeer inconsistent, waardoor er geen goede vergelijking mogelijk was.8 Uit een review van Pin et al.6 bleek dat er beperkt bewijs is dat manueel rekken de bewegingsuitslag vergroot, spasticiteit reduceert of de efficiëntie van het lopen verbetert bij kinderen met spasticiteit. Naar aanleiding van de eerste (dier)experimenten naar langdurig rekken door Williams en Goldspink in 19739 beschrijft Lieber10 dat in spieren het aantal seriële sacromeren veranderen in reactie op de chronische lengteverandering. Bij het rekken van de soleus spier-pees eenheid wordt er een vergrote spierlengte gecreëerd, waardoor de spier nieuwe sacromeren
aanmaakt om de sacromeerlengte weer te normaliseren. Uit de review van Gosmann et al.11 blijkt dat er een afname is in het aantal sacromeren en een toename van de lengte van de overgebleven sacromeren, indien een spier gefixeerd wordt in een verkorte positie. Er wordt gesteld dat spieren van gezonde volwassenen dezelfde fysiologische veranderingen ondergaan na langdurig rekken.11 In hoeverre deze informatie toepasbaar is bij kinderen met neurologische stoornissen is niet bekend.8 Uit één van de eerste studies naar het rekken van spieren bij kinderen met CP, uitgevoerd door Tardieu et al.12, bleek dat de soleus spieren minimaal 6 uur per dag gerekt moesten worden om contracturen te voorkomen. Deze indicatie is sindsdien door veel auteurs genoemd. Dit rekken kan met behulp van veel verschillende ortheses, echter is er in de huidige richtlijn CP nog geen onderscheid gemaakt in het gebruik van de verschillende ortheses.8 Derhalve is er geen consensus in de literatuur over het effect van langdurig passief rekken met hulpmiddelen, zoals ingipsen of nachtspalken. Ingipsen en nachtspalken worden gebruikt om een lichaamsdeel in een bepaalde positie te houden. Met serieel gipsen wordt progressief de rek op de spier vergroot door telkens nieuw gips aan te brengen. Op deze manier wordt de bewegingsuitslag geleidelijk vergroot, totdat de gewenste lengte is bereikt of er
een plateau is bereikt.13,14 Nachtspalken zijn spalken die ’s nachts gedragen worden en hebben hetzelfde doel als het gips. Indien zij hetzelfde rekkende effect zouden hebben, is de meerwaarde van nachtspalken dat de kinderen overdag geen gips hoeven te dragen, wat interfereert met dagelijkse activiteiten.15 De vraag is welk rekkend effect gipsen en nachtspalken hebben op de mobiliteit van de knie en enkel bij kinderen met CP en of ze voldoen aan de assumptie gemaakt door Tardieu et al.12 Deze review geeft daarom een overzicht van de bestaande kennis op dit gebied, wat de basis kan zijn voor het doen van systematisch onderzoek en het ontwikkelen van richtlijnen voor het behandelen van spierverkortingen met gips en nachtspalken bij kinderen met CP. In deze review wordt onderzocht wat het effect is van spierrekken door ingipsen of het gebruik van nachtspalken op de mobiliteit van de knie en enkel van kinderen met CP.
Methode Om studies te traceren, werden de volgende bibliografische gegevensbestanden geraadpleegd: Pubmed (MEDLINE), Physiotherapy Evidence Database (PEDro), PiCarta en Google Scolar. Trefwoorden bij de zoekacties waren: ‘Cerebral Palsy’, ‘lower extremity’, ‘muscle spasticity’, ‘(progressive/sustained) stretching’, ‘muscle lengthening’, ‘length-
Beginmeting
Effect korte termijn
Leeftijd Gem ± SD (range)
Hoek Gem ±SD (range)
Interventie Periode Gem (range)
Hoek Gem ±SD (range)
Herhaalmeting Gem (range)
Hoek Gem ±SD (range)
9.4 ± 1.0
4.8 ±1.7°
3 wk
17.1±1.6° *
6wk
11.6±2.0°**
7.1±3.2
4.6±1.7°
4.1 wk (3-6)
16.5±1.4° *
6wk
10.7±1.9°**
4jr 1 mnd
3° (-10 +5) (knie extensie) 12°(0 +15) (knie flexie)
3 wk
20°(+10 +30) (knie extensie) 28° (+10 +35) (knie flexie)
3.08 jr (2.08-4.92)
9°(-10 +20) (knie extensie) 18°(0 +30) (knie flexie)
(4-14)
-4± 5°
3 wk
16± 3°
7jr1 mnd (1-20 jr) (9-15)
-5° ± 7.4°
2.8 wk (1-6)
10° ± 7.7°
16.4 (6-34) (totaal)
40.1° ±15.5° (rechts) 43.5° ±16.0° (links)
5°
Effect lange termijn
5° (N=1), -10° (N=1) 10 mnd
14.2° ±16.0° (rechts) 16.2° ±14.0° (links)
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 7
tension curve’, ‘(myogen/collagen) contractures’, ‘(serial) casts’, ‘night splints’, ‘range of motion’. Alleen artikelen geschreven in het Engels dan wel Nederlands werden geïncludeerd en alle referenties van de gevonden relevante studies werden gescreend. Studies werden geïncludeerd indien ze voldeden aan de volgende voorwaarden: (1) kinderen met CP werden onderzocht; (2) het effect van serieel gipsen en/of nachtspalken werd onderzocht; (3) er was geen co-interventie c.q. geen andere (chirurgische, medische) behandeling tegelijk met het gipsen en nachtspalken; (4) de behandeling was gericht op de onderste extremiteit; (5) de uitkomstmaten waren gericht op de bewegingsuitslag van de onderste extremiteit.
Resultaten De algemene kenmerken en resultaten van de geïncludeerde studies naar het effect van serieel gipsen en het gebruik van nachtspalken zijn weergeven in tabel 1. De effecten zijn apart beschreven op functieen activiteitenniveau, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het effect direct na het verwijderen van het gips en/of de nachtspalk (korte termijn) en na een herhaalmeting (lange termijn).
Het korte termijn effect Het korte termijn effect van gipsen werd onderzocht met behulp van testen voor en na de interventieperiode. De interventieperiode varieerde tussen de 1 en 6 weken tussen de 5 studies die het effect van gipsen onderzochten (tabel 1). Slecht 2 wetenschappelijke onderzoeken werden gevonden naar het effect van nachtspalken. Functieniveau Brouwer et al. (1998, 2000)13,16 hebben in twee onderzoeken verbeteringen laten zien in de bewegingsuitslag van de enkel na het gebruik van gips bij respectievelijk 7 en 8 kinderen met CP. Het enkelgewricht werd in deze onderzoeken vastgezet met gips tussen het punt waarop de eerste weerstand tegen passieve dorsaalflexie werd gevoeld en het punt waarop geen verdere rek mogelijk was. Na een week werd het gips verwijderd en werd de verandering in passieve weerstand genoteerd, waarna dit twee maal werd herhaald. In beide onderzoeken werd een significante toename in de bewegingsuitslag van passieve dorsaalflexie gezien van de beginwaarde tot na ±3 weken gipsen (begin: 4.8°; na: 17.1° (1998), begin: 4.6°; na: 16.5° (2000)). In de studie van Cottalorda et al.16 werd gips in maximale dorsaalflexie
toegepast in 30 enkels van 20 kinderen met CP in 3 opeenvolgende gipsperiodes binnen 3 weken (tabel 1). De gemiddelde passieve dorsaalflexie van de enkel veranderde met de knie in zowel extensie als in flexie (voor: 3°; na: 20°, voor: 12°; na: 28°), maar dit is niet statistisch geanalyseerd. In een onderzoek18 bij 17 benen van 55 kinderen met spastische spitsvoeten (44 CP, 11 andere diagnoses) werd de bewegingsuitslag van de enkel ook vergroot door het gebruik van gips. Gips werd in progressieve maximale dorsaalflexie toegepast voor de duur van één week per keer, met een gemiddelde van 2.8 keer gips. De groep die dit gips ontving had een initiële contractuur met een bewegingsuitslag van -5° en liet een verbetering zien van 15°, wat resulteerde in een bewegingsuitslag van 10° na het gipsen. Er is niet aangegeven hoeveel van de 11 patiënten met een andere diagnose dan CP in de groep zaten welke gips ontving, wat de resultaten uit dit onderzoek beperkt. De beperkte dorsaalflexie bij kinderen met CP kan meerdere oorzaken hebben, dit kan invloed hebben op het effect van serieel gipsen. Tardieu et al.19 hebben om die reden binnen de onderzoekspopulatie verschil gemaakt tussen het onderliggende mechanisme van de afgenomen bewegingsmogelijkheid. De eerste groep bestond uit 4 kinderen met CP met persistente plantairflexie zonder persistente contractie van de triceps surae (plantairflexie werd veroorzaakt door een gebrek aan adequate spiergroei). In de tweede groep zaten 7 kinderen met persistente plantairflexie, veroorzaakt door de spierdisbalans tussen triceps surae en dorsaalflectoren. Binnen 3 weken werd er 3 keer serieel gips toegepast om de triceps surae te verlengen. In de eerste groep veranderde de bewegingsuitslag tijdens passief rekken niet en in de tweede groep werd wel een effect gevonden, de bewegingsuitslag tijdens passief rekken veranderde van 23° naar 32°. Echter, in 2 kinderen veranderde de bewegingsuitslag niet, terwijl de hoek waarop de meeste weerstand werd gevonden wel veranderde. Dit betekent dat er een verschuiving is van de lengtekracht diagram, zonder een verandering in de vorm van de curve (zie volgende paragraaf ). Tardieu et al.19 concludeerden dat de uitkomst van progressief gipsen afhankelijk is van het onderliggende pathomechanisme. De resultaten waren gunstiger wanneer de afgenomen bewegingsmogelijkheid voortkomt uit de disbalans tussen triceps surae en dorsaalflexie contracties. In een ander onderzoek van Tardieu et al.12 droegen twee kinderen met CP nachtspalken. De spalk had als doel de enkel ’s nachts
8 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
in die positie te houden, waarbij passieve dorsaalflexie leidde tot weerstand van de achillespees. De hoek waarop minimale weerstand werd geregistreerd was ongeveer 5° bij beide kinderen. Voor 1 kind werd de hoek ’s nachts behouden en was er geen progressieve contractuur. Bij het andere kind lieten de metingen zien dat de hoek ongeveer -10° was en er dus een progressieve contractuur optrad. Anderson et al.15 hebben het gebruik van nachtspalken toegepast bij beide knieën van 13 kinderen met CP. Zij vonden een verschil tussen de initiële contractuur en de uiteindelijke contractuur in beide benen (links: van 43.5° naar 16.2°, rechts: van 40.1° naar 14.2°). Deze studie gaf tevens weer dat er een verschil zou kunnen zijn in het effect van nachtspalken tussen leeftijdsgroepen. Wanneer alle deelnemende kinderen aan het onderzoek (n=23) werden geanalyseerd, bleek dat jonge kinderen significant meer baat hadden bij de nachtspalken. Kinderen ouder dan 16 jaar hadden initiële contracturen van gemiddeld 54.2 ° en lieten een verbetering van 45% zien, terwijl de kinderen van 16 jaar en jonger initiële contracturen van gemiddeld 34.3 ° hadden met een verbetering van 69%. Activiteitenniveau Naast de beschreven resultaten op het niveau van verbeteringen in de bewegingsuitslag, is het de vraag of deze verbeteringen in dorsaalflexie invloed hebben op het activiteitenniveau. In de beschreven artikelen zijn echter geen kwantitatieve resultaten weergegeven omtrent de parameter lopen (b.v. snelheid, afstand). Uit observaties van Brouwer et al.16 bleek dat van de 5 kinderen die tijdens de voortest op hun tenen liepen, er geen kind was die dit na de gipsinterventie nog deed. Cottalorda et al.17 (n=20) vonden dat alle kinderen een verbetering lieten zien wat betreft het op de hele voet lopen en de voetafwikkeling. Naar aanleiding van rapporten geschreven door de ouders van 6 kinderen en klinische evaluatie, bleek dat al deze kinderen verbeteringen lieten zien wat betreft het looppatroon en er tevredenheid was over de interventie. In een subjectieve evaluatie binnen het onderzoek van Anderson et al.15, werden de nachtspalken door de kinderen en hun ouders beschreven als comfortabel in gebruik. Tevens rapporteerden de ouders betere slaapritmes en ging het aankleden makkelijker, doordat de benen meer gestrekt waren en de spiertonus was genormaliseerd.
Het lange termijn effect Het lange termijn effect van serieel gipsen
100 90 80
Kracht (%max)
70 60 50 40 30
Baseline
20
Postcasting
10
Follow-up Plantair flexie
0 -60
-50
-40
-30
-20
-10
0
5
10
Enkelhoek (graden) Figuur 1. Verschuiving van de hoek-kracht relatie (gemiddelden) van de plantairflexoren van 7 kinderen met CP over de tijd: voor het gipsen (baseline), na 3 weken gipsen (postcasting), en na een herhaalmeting van 6 weken (follow-up) (naar Brouwer et al., 1998 13)
is onderzocht in twee studies van Brouwer et al.12,15 op een termijn van 6 weken na het gipsen en door Cottalorda et al.17 met een herhaalde meting na gemiddeld 3.08 jaar (tabel 1). Er is geen literatuur beschikbaar over het effect van nachtspalken op lange termijn. Functieniveau Er was een niet significante verandering in passieve dorsaalflexie in Brouwer et al. 199813 en 200016 tussen de meting direct na het gipsen (respectievelijk 17.1° en 16.5°) en de herhaalde meting 6 weken na verwijderen van het gips (respectievelijk 11.6° en 10.7°) (tabel 1). De uitslagen van de herhaalde meting waren echter nog steeds significant beter vergeleken met de uitslag voor de interventie. Beide studies lieten een verschuiving van het hoek-kracht diagram naar rechts zien (figuur 1). De gemiddelde hoek (x-as) waarop maximale plantairflexie kracht gegenereerd kan worden, verplaatst zich meer richting dorsaalflexie, maar de grootte van de maximale isometrische plantairflexie kracht (y-as) veranderde niet over de testmomenten. De hoek waarbij de piekkracht geleverd kon worden veranderde significant van respectievelijk -15.0° en -16.2° naar een positie van
6.6° en 4.3° dorsaalflexie na het gipsen, en nam daarna significant af naar 2.5° en 2.0° bij de herhaalmeting na 6 weken. De verschuiving naar rechts van het lengtekracht diagram in beide studies van Brouwer et al.13,16 was ook zichtbaar in Tardieu et al.19 Er is sprake van een verschuiving van de curve, zonder verandering van zijn vorm. Het is mogelijk dat het serieel gipsen geleid heeft tot een toename in peeslengte zonder dat de spierlengte verandert, een veronderstelling welke wordt ondersteund door dieronderzoek.20 De optimale spierlengte om actief kracht te leveren is het punt waarop er maximale overlap is tussen actine en myosine filamenten. In kinderen met CP is deze optimale spierlengte korter dan normaal.13 De spieren van de kinderen zijn geadapteerd aan de immobilisatie door een afname van het aantal sacromeren wat resulteert in kortere plantairflexoren en een verschuiving van het lengte-kracht diagram naar links.20 Na het gipsen is er een verschuiving naar rechts, wat betekent dat de optimale spierlengte om kracht te genereren verplaatst is naar een situatie waarbij de enkel in een neutrale positie staat of zelfs in lichte dorsaalflexie.13 Dit
kan het resultaat zijn van veranderingen in sacromeerlengte en tevens door verlenging van bindweefsel. Het is daarom mogelijk dat verlenging van niet contractiele elementen verantwoordelijk is voor de resultaten gevonden door Tardieu et al.18 en Brouwer et al.13,16 Cottalorda et al.17 hebben een herhaalde meting gedaan na ± 3 jaar. De gemiddelde passieve dorsaalflexie van de enkel met de knie in extensie veranderde van gemiddeld 20° na het gipsen naar 9° tijdens de herhaalmeting. De gemiddelde passieve dorsaalflexie met de knie in flexie veranderde van 28° na het gipsen naar 18° tijdens de herhaalmeting (tabel 1). Bij de helft van de onderzochte enkels was een passieve dorsaalflexie behouden. De verkregen bewegingsuitslag was verloren bij 3 en 12 van de 30 enkels na respectievelijk 1 en 1,5 jaar. Activiteitenniveau Nadat het gips was weggehaald liepen alle kinderen in het onderzoek van Brouwer et al.16 met volledig voetcontact in het midden van de standfase. Tijdens de herhaalde meting vielen er 2 terug naar het tenenlopen. Observatietests in Cottalorda et al.17 lieten
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 9
zien dat, van de 15 voeten die de passieve dorsaalflexie hadden behouden, er 7 terugvielen naar het tenenlopen. De functionele problemen waren niettemin klein en er werd een verbetering geobserveerd door de ouders, welke verdere behandeling uitstelden. De tevredenheidanalyse onder ouders liet zien dat de ouders van 18 kinderen vonden dat hun kind aanzienlijk vooruit was gegaan en de ouders van 2 kinderen noemden de vooruitgang matig.
Discussie Het doel van deze review was het weergeven van de huidige kennis omtrent het effect van rekken met gips en nachtspalken op de mobiliteit van de knie en enkel bij kinderen met CP. Uit de 5 geïncludeerde studies bleek dat op korte termijn, na een gipsperiode van maximaal 6 weken, er een aanmerkelijk rekkingseffect optreedt wat zich uit in toegenomen dorsaalflexie.13,16,17,18,19 Er waren echter maar 213,16 van de 5 studies die dit statistisch geanalyseerd hebben. Deze resultaten, bezien vanuit het ICF-model21, laten zien dat door externe hulpmiddelen toe te passen er vooruitgang mogelijk is op het functieniveau. Deze vooruitgang op functieniveau wordt verondersteld te leiden tot verbeteringen op het activiteitenniveau, wat kan resulteren in een verbeterde participatie. Een aantal studies16,17,18 liet zien dat er verbeteringen waren op het activiteitenniveau (bv. tenenlopen), maar dit is niet door alle studies onderzocht. Op de lange termijn bleek dat de toename in de bewegingsuitslag verkregen direct na de gipsinterventie, niet geheel behouden werd.13,16,17 In de 3 studies welke het lange termijn effect onderzochten, was nog steeds een verbetering zichtbaar t.o.v. de situatie voor het gipsen. Het moment van de herhaalmeting verschilde tussen de studies van 6 weken tot 3,1 jaar. Er was sprake van een verschuiving van het lengte-kracht diagram naar rechts in 3 studies13,16,19, waaruit blijkt dat de optimale spierlengte om kracht te genereren verplaatst naar een situatie waarbij de enkel in een meer neutrale positie staat of zelfs in lichte dorsaalflexie. Op het activiteitenniveau bleek tevens dat de verbeteringen in looppatroon direct na het gipsen niet geheel werden behouden.16 Studies naar het effect van nachtspalken alleen op de verkorte spieren van kinderen met CP zijn schaars, als gebleken uit deze review. De enige beschikbare resultaten laten verbeteringen zien in de bewegingsuitslag voor de enkel en de knie.12,15 De overige literatuur betreffende nachtspalken is erg heterogeen,
nachtspalken wordt gebruikt secundair aan andere behandelingen of als nabehandeling na bijvoorbeeld chirurgische verlenging. Het is daarom moeilijk om conclusies te trekken over het effect van nachtspalken alleen. Uit een studie van Tardieu et al.12 bleek dat, als de soleus 6 uur werd gerekt, contracturen konden worden voorkomen. De optimale rekduur werd echter niet onderzocht, het bleek dat 2 uur rekken te kort en 6 uur rekken genoeg was om contracturen te voorkomen. Desondanks ondersteunen veel auteurs6,7,17,23 deze studie en gezien de veelbelovende resultaten van de beschreven studies, zou het gebruik van nachtspalken bruikbaar kunnen zijn om voor lange tijd te rekken. Nachtspalken is een nog ongebruikelijke interventie binnen de literatuur voor het behandelen van spierverkortingen bij kinderen met CP. Het gebruik van nachtspalken wordt echter vaak genoemd in de literatuur en niet zelden toegepast in de praktijk, kennelijk zonder dat er onderzoek beschikbaar is naar het effect van nachtspalken. De methodologische kwaliteit van de beschreven studies is beperkt, er zijn geen RCT’s beschikbaar. De beschikbare studies zijn vrij gedateerd en vaak gebaseerd op case studies, zonder controlegroep of blindering. Statistische analyse werd bovendien in de meeste onderzoeken niet uitgevoerd, of niet apart weergegeven voor het verschil binnen de groep welke gips of nachtspalken had gebruikt. Het serieel gipsen en het nachtspalken zijn in de genoemde onderzoeken op verschillende manieren toegepast. Er wordt gebruik gemaakt van verschillende materialen, verschillende behandelprotocollen en meetcriteria. De leeftijd van de kinderen varieerde tussen de studies, wat kan duiden op een verschil in groeistadium en het stadium van neuronale plasticiteit24. Door deze heterogeniteit is het moeilijk om strikte aanbevelingen voor de praktijk te geven. Bepaalde subgroepen, gebaseerd op leeftijd of onderliggende pathomechanisme, hebben mogelijk meer baat bij de interventies dan anderen15,19. Er is bovendien onduidelijkheid over het mechanisme van de verschuiving van het lengte-kracht diagram naar rechts, de rol van non-contractiele elementen hierin en over wat de optimale lengte is van spieren om hun piekkracht te leveren. Het behandelen van kinderen met CP vereist daarom de combinatie tussen de beschikbare klinische evidentie en therapeutische ervaring, rekening houdend met de persoonlijke factoren van de kinderen. Gipsen en nachtspalken zouden een onderdeel kunnen zijn van een geïntegreerd behandelplan en zouden tevens
10 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
In het VU medisch centrum loopt in samenwerking met revalidatiecentrum Groot Klimmendaal en het St. Louis Children’s Hospital (USA) een onderzoek naar de effectiviteit van behandeling met nachtspalken bij kinderen met spastische cerebrale parese. Het gaat om een randomised controlled trial waarin drie groepen vergeleken worden. Gedurende één jaar draagt één groep kinderen ‘s nachts een knie-enkel-voet orthese met verend enkelscharnier, draagt één groep kinderen ‘s nachts een knie-enkel-voet orthese zonder enkelscharnier en draagt één groep kinderen geen knie-enkel-voet orthese. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met José Maas via telefoonnummer 020-4443063 of per email:
[email protected]. Ook kunt u meer over het onderzoek lezen op www.vumc.nl. Klikt u dan door naar de afdeling revalidatiegeneeskunde - onderzoek - klinische trials - splint.
gebruikt kunnen worden als toevoeging aan een andere therapie, als facilitator of als korte termijn oplossing als kinderen bijvoorbeeld nog te jong zijn voor een operatie. Het is hierbij van belang te bepalen wat de optimale behandelingscriteria zijn, wat betreft het soort spalk en de rekkingsduur. Hierbij moet de plaats van het gebruik van vaste spalken van gips bepaald worden binnen de variëteit aan bestaande ortheses. Er is tevens meer onderzoek nodig naar het verloop van de rekkingseffecten van gips en nachtspalken en hiermee de noodzaak voor adequate nabehandeling, zoals intensieve fysiotherapie of nachtspalken na serieel gipsen. Het effect van de behandelingen zou, in plaats van voornamelijk op het niveau van structuur en functie, ook beschreven moeten worden op het niveau van activiteiten en participatie van het ICF-model, het primaire revalidatiedoel.
Conclusie Op basis van de geringe literatuur kan er voorzichtig worden geconcludeerd dat gips en nachtspalken de mobiliteit van de enkel kunnen vergroten van kinderen met CP op korte termijn. Na het beëindigen van de gipsinterventie gaan de verkregen verbeteringen weer achteruit. Het is van belang meer kennis te vergaren over het effect van deze hulpmiddelen om de therapie zo goed mogelijk aan te kunnen passen aan het individuele kind, waarbij de additionele waarde van gips
en nachtspalken binnen de uitgebreidheid aan behandelmethoden tevens bepaald moet worden. Er zijn meer studies nodig met betere methodologische kwaliteit (liefst RCT’s) en een grotere onderzoekspopulatie om een optimaal behandelprotocol te ontwikkelen. Hierbij moeten controlegroepen worden geïncludeerd, om alternatieve verklaringen voor het gevonden effect uit te sluiten en het effect van serieel gipsen en nachtspalken te bepalen in relatie tot andere behandelmethoden. Het is tevens van belang dat er gevalideerde en betrouwbare meetinstrumenten gebruikt worden en dat de invloed van persoons- en ziektekenmerken op het effect van serieel gipsen en nachtspalken wordt onderzocht.
14 Lannin NA, Novak I, Cusick A. A systematic review of upper extremity casting for children and adults with central nervous system motor disorders. Clin Rehabil 2007; 21:963-976. 15 Anderson JP, Snow B, Dorey FJ, Kabo JM. Efficacy of soft splints in reducing severe knee-flexion contractures. Dev Med Child Neurol 1988; 30:502-508. 16 Brouwer B, Davindson LK, Olney SJ. Serial casting in idiopathic toe-walkers and children with spastic cerebral palsy. J Pediatr Orthop 2000; 20(2):221-5. 17 Cottalorda J, Gautheron V, Metton G, Charmet E, Chavrier Y. Toe-walking in children younger than six years with cerebral palsy. J Bone Joint Surg 2000; 82-B(4):541-4. 18 Glanzman AM, Kim H, Swaminathan K, Beck T. Efficacy of botulinum toxin A, serial casting, and combined treatment for spastic equines: a retrospective analysis. Dev Med Child Neurol 2004; 46:807-811.
Literatuur 1 Rang M, Silver R, De la Gracia J. Cerebral Palsy. In: Lovell WW, Winter RB, editors. 2 Miller F. Physical therapy of Cerebral Palsy. New York: Springer; 2007. 3 Empelen R van, Nijhuis-van der Sanden R, Hartman A, editors. Kinderfysiotherapie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg; 2000. 4 Gorter JW, Becher J, Oosterom I. Wat is de
19 Tardieu C, Huet de la Tour E, Bret MD, Tardieu G. Muscle hypoextensibility in children with cerebral palsy I. Clinical and experimental observations. Arch Phys Med Rehabil 1982; 63:97-102. 20 Tardieu C, Tabary JC, Tabary C Huet de la Tour E. Comparison of sacromere number adaptation in young and adult animals: influence of tendon adaptation. J Physiol 1977; 73:1045-1055. 21 Tardieu G, Tardieu C. Cerebral Palsy, mechanical
wetenschappelijke evidentie voor mobiliseren?
evaluation and conservative correction of limb joint
Nederlands tijdschrift voor kinderfysiotherapie
contractures. Clin Orthop Relat Res 1987; 219:63-
2006: dec; 24-27. 5 Teplicky R, Law M, Russel D. The effectiveness
9. 22 World Health Organization. In: International
of casts, orthoses, and splints for children with
Classification of Functioning, Disability and
neurological disorders. Inf Young Children 2002;
Health (ICF), World Health Organization, Geneva,
15(1):42-50. 6 Pin T, Dyke P, Chan M. The effectiveness of passive
Switzerland (2001). 23 Bossola, K. Support systems, children with
stretching in children with cerebral palsy. Dev Med
cerebral palsy present special considerations when
Child Neurol 2006; 48:855-862.
fitted for bracing. Physical Therapy products 2006-
7 Gorter JW, Becher J, Oosterom I. Letters to the editor: To stretch or not to stretch in children
2007, http://www.ptproductsonline.com 24 Stanley F, Blair E, Alberman E. Cerebal palsies:
with cerebral palsy. Dev Med Child Neurol 2007;
Epidemiology & causal pathways, Clinical in De-
49:797-800.
velopmental Medicine. London: Mac Keith Press;
8 Richtlijn diagnostiek en behandeling van kinderen
2000.
met spastische Cerebrale Parese. Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen, 2006. 9 Williams PE, Goldspink G. The effect of immobilization on the longitudinal growth of striated muscles. J Anat 1973; 116:45-55. 10 Lieber, RL. Skeletal muscle structure, function & plasticity: The physiological basis of rehabilitation.2nd ed. Lippincott Williams & Wilkins: 2002. 11 Gossman MR, Sahrmann SA, Rose SJ. Review of length-associated changes in muscles. Physical therapy 1982; 62(12):1799-1807. 12 Tardieu C, Lespargot A, Tabary C, Bret MD. For how long must the soleus muscle be stretched each day to prevent contracture? Dev Med Child Neurol 1988; 30:3-10. 13 Brouwer B, Wheeldon RK, Stradiotto-Parker N. Reflex excitability and isometric force production in cerebral palsy: the effect of serial casting. Dev Med Child Neurol 1998; 40:168-175.
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 11
LEARN 2 MOVE Onderzoeksprogramma, naar het effect en werkingsmechanisme van behandeling bij kinderen en jongeren met Cerebrale Parese.* Heleen Reinders-Messelink*, Tjitske Hielkema, Anne Kruijsen, Leontien van Wely, Jorrit Slaman. * Het landelijke onderzoeksprogramma LEARN 2 MOVE wordt financieel mogelijk gemaakt door ZonMw, het Johanna Kinderfonds, Stichting Rotterdams Kinderrevalidatie Fonds Adriaanstichting, het Revalidatiefonds, de Phelps Stichting, Revalidatie Nederland en de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
LEARN 2 MOVE is een landelijk onderzoeksprogramma dat de effecten en mechanismen van leeftijdsspecifieke behandelingen in brede zin voor kinderen en jongeren met cerebrale parese (CP) onderzoekt. Het onderzoek is verdeeld in vier deelprojecten met elk een eigen leeftijdscategorie: LEARN 2 MOVE 0-2, LEARN 2 MOVE 2-3, LEARN 2 MOVE 7-12 en LEARN 2 MOVE 16-24. De onderzoeken worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, en ieder deelproject heeft zijn eigen aandachtspunten. De resultaten kunnen uiteindelijk consequenties hebben voor de praktijk van de kinderfysiotherapie.
Doel van het onderzoek Wanneer de diagnose CP bij kinderen gesteld is, zijn er verschillende behandelvormen mogelijk die er op gericht zijn om de kinderen zo goed mogelijk te laten functioneren. Echter, wetenschappelijke evidentie ten aanzien van effect en werkingsmechanismen is nog weinig beschikbaar. Doel van het onderzoeksprogramma LEARN 2 MOVE is daarom het onderzoeken van verschillende leeftijdsspecifieke behandelingen op effectiviteit en werkingsmechanisme. Het onderzoek richt zich op het effect van bewegingsstimuleringsprogramma’s op bewegingsactiviteiten in het dagelijkse leven. De ontwikkeling van dagelijkse activiteiten, de participatie en het functioneren van kind en gezin worden bekeken. Per project, oftewel per leeftijdsgroep verschilt de te onderzoeken behandeling of begeleiding. In elk project worden de deelnemers door loting over de verschillende behandelgroepen verdeeld. Om het resultaat zo objectief mogelijk te kunnen beoordelen weten de onderzoekers die de metingen
verrichten niet in welke groep de deelnemers zijn ingedeeld. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is om met de leeftijdsspecifieke behandelingen het functioneren van kind, jongere en jongvolwassene met CP en gezin te optimaliseren.
Dr. H.A. Reinders-Messelink, Coördinator LEARN 2 MOVE, stafmedewerker onderzoek Centrum voor Revalidatie UMCGroningen en Revalidatie Friesland, Beetsterzwaag. T. Hielkema, arts-onderzoeker, ontwikkelings neurologie, UMCGroningen A.J.A. Kruijsen, onderzoeker, Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde, Revalidatiecentrum De Hoogstraat, Utrecht L. van Wely, onderzoeker, afdeling Revalidatie, VUmc, Amsterdam J. Slaman, onderzoeker, afdeling Revalidatie, ErasmusMC, Rotterdam
LEARN 2 MOVE 0-2
*Revalidatie Friesland, Hoofdstraat 3, 9244 CL, Beetsterzwaag,
[email protected]
Bij kinderen van 0-2 jaar is het aanvankelijk vaak nog niet duidelijk of ze een cerebrale parese gaan ontwikkelen. Daarom worden in dit project zuigelingen met een hoog risico op CP onderzocht. Kinderen die een hoog risico lopen op CP zijn bijvoorbeeld kinderen die rond de geboorte ernstig zuurstoftekort hebben gehad of die een hersenbeschadiging hebben opgelopen. Zij krijgen vaak al vroeg in hun leven fysiotherapie. In LEARN 2 MOVE 0-2 gaan we een nieuwe interventiemethode, COPCA (Coping with and Caring for Infants with special needs – a family centred program), vergelijken met de reguliere fysiotherapie. Over de inhoud van deze nieuwe therapie kunnen we helaas nog weinig bekend maken, omdat fysiotherapeuten gewend zijn om nieuwe kennis onmiddellijk te implementeren in hun dagelijks handelen, wat tot gevolg heeft dat in het onderzoek het contrast tussen experimentele en controle groep verdwijnt. Belangrijkste uitkomstmaat is het Infant Motor Profile (IMP), een nieuw, betrouwbaar en gevalideerd onderzoeksinstrument om de kwaliteit van spontane motoriek van zuigelingen te beoordelen.1 Ook vragen we hoe ouders de zorg rond hun kind ervaren. Hiervoor gebruiken we interviews en vragenlijsten, onder andere de Measure of Processes of Care (MPOC). Deze worden zowel door ouders als door de behandelend
fysiotherapeuten ingevuld. Daarnaast zijn we geïnteresseerd in hoe de therapieën werken en worden toegepast. Dit wordt gedaan door middel van video-opnames van een aantal fysiotherapeutische sessies en van dagelijkse activiteiten van ouders met hun kinderen (baden en spelen). Hiermee wordt inzage verkregen in de inhoud van zowel COPCA als reguliere fysiotherapie in de praktijk. Ook wordt spieractiviteit (EMG) gemeten tijdens reiken en grijpen (vergelijk 2,3). Alle onderzoeken vinden spelenderwijs plaats. Inmiddels zijn de eerste 10 kinderen geïncludeerd. In totaal willen we 40 kinderen gaan onderzoeken. We zien de kinderen voor de eerste keer als ze tussen de 1 en de 9 maanden oud zijn. De kinderen kunnen worden aangemeld tot juni 2011, via kinderartsen en fysiotherapeuten in de provincies Groningen, Drenthe, Friesland, Overijssel en de regio Amsterdam. Kinderen die deelnemen aan het onderzoek krijgen een jaar lang de nieuwe interventie of de reguliere therapie. In dit jaar worden de kinderen gevolgd en worden er verschillende metingen gedaan. Op de leeftijd van 21 maanden vindt de laatste meting plaats. Contactpersoon:
[email protected]
12 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
LEARN 2 MOVE 2-3 Kinderen van 2 en 3 jaar bij wie de diagnose CP bekend is, krijgen in de Nederlandse revalidatie gebruikelijk fysiotherapie en/of ergotherapie. LEARN 2 MOVE 2 - 3 onderzoekt bij 2 en 3 jarige kinderen met cerebrale parese (GMFCS niveau I-IV) het effect en de werkingsmechanismen van een kindgerichte behandeling, een omgevingsgerichte behandeling en de reguliere behandeling. Tot nu toe zijn de kind- en omgevingsgerichte behandelvorm nog niet gelijktijdig in één studie vergeleken met de reguliere behandelvorm. Uitgangspunt van alle drie de behandelvormen is het stimuleren van de ontwikkeling van het kind. Hierbij zal vanuit de hulpvraag van ouders worden gewerkt en kan er als dat nodig is gebruikt worden gemaakt van hulpmiddelen of voorzieningen. De kind- en omgevingsgerichte behandelvorm zijn gebaseerd op verschillende behandelprincipes. In de kindgerichte behandelvorm ligt het accent op het trainen van de (lichamelijke) mogelijkheden van het kind. Primair aangrijpingspunt voor de behandeling is het niveau van lichaamsfunctie en anatomische eigenschappen van het International Classification of Functioning, Disability and Health - Child Youth model (ICF-CY model). Kindgerichte behandelvormen omvatten onder andere het faciliteren van bewegingspatronen en lichaamshouding door therapeutische handelingen, oefenen van activiteiten,4 onderhouden van range of motion en bewegelijkheid van gewrichten door rekken, gipsen en spalken,5 kracht training,6 loopbandtraining7 en elektrische stimulatie.8 In de omgevingsgerichte behandelvorm ligt het accent op het aanpassen van de taak of de omgeving van het kind. Primair aangrijpingspunt voor de behandeling is het niveau van externe factoren van het ICF-CY model. De omgevingsgerichte behandelvorm richt zich primair op performance; wat kinderen daadwerkelijk doen in het dagelijks leven. Om de activiteiten bij de kinderen te verbeteren wordt er gekeken naar belemmerende factoren in de taak en omgeving zodat deze kunnen worden aangepast.9 De sociale omgeving, in het bijzonder de familie, is in deze behandelvorm erg belangrijk. De reguliere behandeling is vermoedelijk een mix van de kindgerichte en omgevingsgerichte behandelvorm. De balans tussen een kind- en omgevingsgerichte behandelvorm is waarschijnlijk afhankelijk van de invulling van de therapeut. Met dit onderzoek willen we de reguliere behandeling ook in kaart brengen.
Therapeuten in de kindgerichte en omgevingsgerichte groep krijgen een scholing in de betreffende behandelvorm. Een klankbordgroep van professionals heeft mee gedacht over de praktische invulling van de kindgerichte en omgevingsgerichte behandelvorm. De kinderen krijgen de eerste zes maanden van het onderzoek de behandeling zoals geloot. Daarna krijgen alle kinderen nog drie maanden de reguliere behandeling. Er zal drie keer een testmoment plaats vinden: aan het begin van het onderzoek, na zes maanden en na negen maanden. Onderzoeksassistenten zullen de metingen uitvoeren. De hoofduitkomstmaat van het onderzoek is de Functionele vaardigheden schaal van de Pediatric Evaluation of Disability Inventory – Nederlandse versie (PEDI-NL).10 Daarnaast wordt het motorisch functioneren met de Gross Motor Function Measure (GMFM) vastgelegd, en vullen ouders thuis vragenlijsten in over hun kind, het gezin en de behandeling. De eerste kinderen zijn geïncludeerd. Aanmelding vindt plaats binnen de verschillende revalidatiecentra in Nederland. Contactpersoon:
[email protected]
LEARN 2 MOVE 7-12 Bewegen is voor ieder kind belangrijk om fit en gezond te blijven. Kinderen met CP blijken minder actief11,12 en minder fit13,14,15 te zijn dan kinderen zonder CP. Hierdoor bestaat het risico dat kinderen in een vicieuze cirkel terechtkomen van steeds minder bewegen, verminderde fitheid en uiteindelijk verslechtering van de functionele status. Voor kinderen met CP is beweging daarom juist belangrijk! Uit recent onderzoek blijkt dat door het trainen van de fitheid de participatie in dagelijkse bewegingsactiviteiten van kinderen met CP toeneemt.16 Om dit vol te houden is het belangrijk dat het kind niet alleen in een therapiesituatie vaardigheden aanleert en traint, maar het geleerde ook in het dagelijks leven toepast. Daarom heeft het VUmc een bewegingsstimuleringsprogramma ontwikkeld dat in samenwerking met kinderfysiotherapiepraktijken en mytylscholen in Amsterdam en omstreken wordt aangeboden aan kinderen met spastische CP. In LEARN 2 MOVE 7-12 gaan we na of een kind met CP meer bewegingsactiviteiten gaat ontplooien wanneer de fitheid verbetert, er geoefend wordt in de thuissituatie en er begeleiding en advies wordt gegeven ten aanzien van sporten en bewegen. Dit bewegingsstimuleringsprogramma vergelijken we met de gebruikelijke fysiotherapie. Omdat
de gebruikelijke fysiotherapie per kind kan verschillen, wordt door iedere kinderfysiotherapeut gedurende de onderzoeksperiode van 6 maanden geregistreerd wat de inhoud, frequentie en duur van de behandelingen is geweest. Ook wordt een behandeling gefilmd. Het bewegingsprogramma is geschikt voor kinderen met een spastische CP, in de leeftijd 7 t/m 12 jaar oud, die zelfstandig met of zonder hulpmiddel kunnen lopen. Voor de groep die de gebruikelijk therapie loot, verandert de inhoud en frequentie van de fysiotherapie niet. Het bewegingsstimuleringsprogramma bestaat uit twee onderdelen die parallel aan elkaar gegeven worden: 1) Vier maanden fitnesstraining gericht op het vergroten van de beenspierkracht en het anaerobe uithoudingsvermogen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gewichtenvestjes en sprintoefeningen in spelvorm. De fitnesstraining vindt plaats in een groepje van 2 tot 5 kinderen en wordt eerst 2 keer per week en later 1 keer per week gegeven. 2) Zes maanden lifestyle interventie gericht op het verbeteren van dagelijks bewegingsactiviteiten en het verkrijgen van een actievere leefstijl. De lifestyle interventie betreft voorlichting en begeleiding over sport en bewegen, een sportdag om kennis te maken met diverse sporten, en afhankelijk van de hulpvraag, een aantal behandelingen door de fysiotherapeut in de thuissituatie. De fitnesstraining vindt plaats in de kinderfysiotherapiepraktijk of op de mytylschool. Na vier maanden wordt de fitnesstraining weer vervangen door de gebruikelijke fysiotherapie. De lifestyle interventie loopt dan nog twee maanden door. Binnen het bewegingsprogramma spelen ook de ouders een actieve rol. Dit houdt in dat zij bij de voorlichting over bewegen betrokken worden en daarnaast gevraagd worden een keer aanwezig te zijn bij de fitnesstraining van het kind. Alle kinderen worden in de loop van één jaar vier keer op het VUmc gemeten om te bepalen wat het effect van het bewegingsprogramma is op het activiteitenniveau, de fitheid en het fysiek functioneren van het kind. Deze metingen vinden plaats voorafgaand aan het bewegingsprogramma, na vier maanden, na zes maanden en na één jaar. Inmiddels zijn 34 kinderen geïncludeerd. Mytylscholen en kinderfysiotherapeuten die kinderen met CP behandelen en ook mee willen doen aan het onderzoek kunnen dit tot 1 juli 2010 laten weten aan de contactpersoon:
[email protected]
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 13
LEARN 2 MOVE 16-24 Uit voorgaand onderzoek blijkt dat personen met CP een minder actieve leefstijl hebben dan personen zonder lichamelijke beperking 17. In het Erasmus MC te Rotterdam is de module ‘Actieve Leefstijl en Sportstimulering’ ontwikkeld om bewegingsactiviteiten te stimuleren bij jongeren en jongvolwassenen met CP. Deze module wordt aangeboden in het Erasmus Medisch Centrum/Revalidatiecentrum Rijndam in Rotterdam, het VU Medisch Centrum/Revalidatie Centrum in Amsterdam, Revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht en Sophia Revalidatie in Den Haag. Het is de bedoeling dat de deelnemers, met een beetje hulp, een gezonde en actieve leefstijl aanleren. Daarnaast wordt er getraind om hun fitheid te verbeteren. In LEARN 2 MOVE 16-24 wordt nagegaan of jongeren met CP een meer actieve leefstijl aannemen wanneer de module ‘Actieve Leefstijl en Sportstimulering’ wordt doorlopen. De module bestaat uit counseling gesprekken met een personal coach, fitnesstraining, persoonlijk sportadvies en sportworkshops. De resultaten van personen die deze module hebben doorlopen vergelijken we met personen die deze module niet hebben doorlopen, maar reguliere zorg hebben ontvangen. Het LEARN 2 MOVE 16-24 onderzoek is bedoeld voor jongeren met spastische CP, in de leeftijd van 16 t/m 24 jaar die zelfstandig met of zonder hulpmiddel kunnen lopen en/of zichzelf kunnen voortbewegen in een handbewogen rolstoel. Voor de personen die zijn ingeloot om reguliere zorg te ontvangen verandert er niets. Als personen uit deze groep al fysiotherapie ontvangen zal de inhoud en frequentie hiervan niet wijzigen. De personen die zijn ingeloot voor de module ‘Actieve Leefstijl en Sportstimulering’ krijgen het volgende programma: Begeleiding en voorlichting over lichamelijke activiteit in het dagelijks leven door middel van 6 individuele gesprekken met een personal coach. 12 weken fitnesstraining; er zal één keer per week in groepsverband onder leiding van een fysiotherapeut in het centrum worden getraind en er zal één keer per week thuis een training worden uitgevoerd aan de hand van een trainingsprogramma. Persoonlijk sportadvies; door middel van 2 tot 6 gesprekken met een sport counselor zal er gekeken worden welke sport deelnemers leuk vinden en het beste bij ze past. Sportworkshops; er worden verschillende workshops georganiseerd zodat deelnemers met meerdere sporten kennis kunnen maken.
De metingen zijn voor alle deelnemers aan het onderzoek hetzelfde, ongeacht in welke groep is geloot. Alle deelnemers worden in de loop van één jaar 4 keer gemeten om het effect van de module ‘Actieve Leefstijl en Sportstimulering’ te bepalen. Deze metingen vinden plaats voorafgaand aan de module, na 3 maanden, na 6 maanden en na één jaar. Een deel van de metingen vindt plaats in het revalidatiecentrum en een deel vindt plaats bij de deelnemers thuis. Tijdens deze metingen wordt onder andere het functioneren in het dagelijks leven door middel van een VitaGraph systeem,18 het uithoudingsvermogen en de spierkracht gemeten. Daarnaast wordt er een motoriektest uitgevoerd en vragen we de deelnemers enkele vragenlijsten in te vullen. Ruim 20 kinderen zijn geïncludeerd. Aanmelding loopt via de revalidatiecentra. Contactpersoon:
[email protected]
Resultaten De projecten zijn allemaal goed van start gegaan. Onderzoekers zijn aangesteld, toestemming van Medisch Ethische Commissie voor alle projecten is verkregen en de werving van kinderen en jongeren voor alle projecten is in volle gang. De eerste resultaten worden in 2012 verwacht en zullen ook in dit blad vermeld worden.
nonambulatory patients with cerebral palsy. Arch Phys Med Rehabil 2000;81:301-306. 8 Sommerfelt K, Markestad T, Berg K, Saetesdal I. Therapeutic eclectrical stimulation in cerebral palsy: a randomized, controlled, crossover trial. Dev Med Child Neurol 2001;43:609-613. 9 Law M, Darrah J, Pollock N, King G, Rosenbaum P, Russell D et al. Family centred functional therapy for children with cerebral palsy: an emerging practice model. Physical and Occupational Therapy in Pediatrics 1998;18:83-102. 10 Wassenberg-Severijnen JE, Custers JW. Handleiding PEDI-NL. Harcourt Test Publishers. 2005. 11 Bjornson KF, Belza B, Kartin D, Logsdon R, McLaughlin JF. Ambulatory physical activity performance in youth with cerebral palsy and youth who are developing typically. Phys Ther 2007;87:24857. 12 Van den Berg-Emons HJ, Saris WH, de B, Westerterp KR, Huson A, Van Baak MA. Daily physical activity of schoolchildren with spastic diplegia and of healthy control subjects. J Pediatr 1995;127:57884. 13 Stackhouse SK, Binder-Macleod SA, Lee SC. Voluntary muscle activation, contractile properties, and fatigability in children with and without cerebral palsy. Muscle Nerve 2005;31:594-601. 14 Van den Berg-Emons RJ, Van Baak MA, de Barbanson DC, Speth L, Saris WH. Reliability of tests to determine peak aerobic power, anaerobic power and isokinetic muscle strength in children with spastic cerebral palsy. Dev Med Child Neurol 1996;38:1117-25. 15 Parker DF, Carriere L, Hebestreit H, Bar-Or O.
Literatuur
Anaerobic endurance and peak muscle power in
1 Heineman KR, Bos AF, Hadders-Algra M. The
children with spastic cerebral palsy. Am J Dis Child
Infant Motor Profile: a standardized and qualitative method to assess motor behaviour in infancy. Dev Med Child Neurol 2008;50:275-282.
1992;146:1069-73. 16 Verschuren O, Ketelaar M, Gorter JW, Helders PJ, Uiterwaal CS, Takken T. Exercise training program
2 Heide JC Van der , Begeer C, Fock A et al. Postural
in children and adolescents with cerebral palsy: a
control during reaching in preterm children with
randomized controlled trial. Arch Pediatr Adolesc
cerebral palsy. Dev Med Child Neurol 2004;46:25366. 3 Graaf-Peters VB de, Bakker H, Van Eykern LA,
Med 2007;161:1075-81. 17 Nieuwenhuijsen C, van der Slot WM, Beelen A, Arendzen JH, Roebroeck ME, Stam HJ, van den
Otten E, Hadders-Algra M. Postural adjustments
Berg-Emons RJ; Transition Research Group South
and reaching in 4- and 6-months-old infants:
West Netherlands. Inactive lifestyle in adults with
An EMG and kinematical study. Exp Brain Res
bilateral spastic cerebral palsy. J Rehabil Med
2007;181:647–656. 4 Butler C, Darrah j. Effects of neurodevelop-
2009;41:375-81. 18 Bussmann JB, Martens WL, Tulen JH, Schasfoort
mental treatment (NDT) for cerebral palsy: an
FC, van den Berg-Emons HJ, Stam HJ. Measuring
AACPDM evidence report. Dev Med Child Neurol
daily behavior using ambulatory accelerometry:
2001;43:778-790.
the Activity Monitor. Behav Res Methods Instrum
5 Cottalorda J, Gautheron V, Metton G, Charmet E, Chavrier Y. Toe-walking in children younger than six years with cerebral palsy. The contribution of serial corrective casts. J Bone Joint Surg Br 2000;82:541-544. 6 Fowler EG, Ho TW, Nwigwe AI, Dorey FJ. The effect of quadriceps femoris muscle strengthening exercises on spasticity in children with cerebral palsy. Phys Ther 2001;81:1215-1223. 7 Schindl MR, Forstner C, Kern H, Hesse S. Treadmill training with partial body weight support in
14 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
Comput. 2001;33:349-56.
Prikkel
Info
Wakker worden in Boekarest Verbazingwekkend prachtig uitgestalde groente, fruit, jam, kaas, honing, ham en andere boerenlandproducten. Op ontdekkingstocht door Boekarest ervaar ik een hebberig gevoel bij het zien van al deze mooie en vooral echte producten op de lokale markten. De jonge Roemenen die de kramen beheren zijn slank, energiek en blakend van gezondheid. Ik word wakker geschud in Roemenië en zie ook in dit land van enorm opkomende welvaart dat markten als deze in de grote steden minderen in aantal. Rijkdom koop je niet op de markt, maar in een grote Carrefour. “Je zag het ook terug in de grote supermarkten, waar nieuwe stedelingen vaak veel geld uitgaven aan dure geïmporteerde producten -kazen, wijnen, jam- die doorgaans volledig inferieur waren aan wat zij vroeger van het platteland hadden gehaald of zelf hadden bereid” (Olaf Tempelman, Roemeense lente, 2007). De start van de vicieuze cirkel van obesitas bij kinderen begint bij die enorme boodschappenkar. In Nederland teruggekomen valt op dat de supermarkt in mijn kleine dorp de indeling heeft veranderd. Bij binnenkomst in de supermarkt kun je direct kiezen uit de ‘mixen voor maaltijden’. Halen ouders hier hun inspiratie vandaan? Bijna reflexmatig worden in rap tempo oefenprogramma’s voor kinderen die te dik zijn bedacht, speelt het voedingscentrum hier handig op in en vind je bij textielgiganten een kledinglijn XL voor kinderen. Een hamburgerkoning laat mij stomverbaasd achter met de nieuwe commercial. Een jongetje wil zo graag met een vriendinnetje buitenspelen en trekt alles uit de kast om haar te paaien, ze wil niet mee. De vader van het jongetje is zo ingenieus zijn zoon te vertellen dat hij wel met iets beters zal
moeten komen. Een bezoekje aan de hamburgerketen leidt wellicht wel tot het hebben van een vriendje. Wat blijkt? Het werkt!!! De verandering van ‘puur leven’ naar excessief consumeren herkennen wij in Roemenië, maar zelf bevinden wij ons al generaties in een propvolle smaakversterkende consumptiemaatschappij. De luxe die wij ons kunnen veroorloven zet zich voort in de kant-en-klare oplossing voor ouders en kind: een oefengroep voor kinderen die te dik zijn. De kinderfysiotherapeut timmert aardig aan de weg. Afstudeerprojecten over ‘kinderen met obesitas’ worden in grote getale aangeboden bij de opleidingen kinderfysiotherapie en dikke kinderen-oefengroepjes in praktijken voor (kinder)fysiotherapie schieten als paddestoelen uit de grond. Het Genootschap Fysiotherapie zet een campagne kracht bij door posters te ontwerpen met een te dik meisje, die kennelijk haar oplossing bij de fysiotherapeut gaat vinden. Dr. Tim Takken, klinisch inspanningsfysioloog, schrijft goed doordachte, weloverwogen artikelen naar aanleiding van onderzoeken die hij doet. In de door hem geschreven Richtlijnen Conditietraining; kinderen met obesitas, uit 2005 schrijft hij: “Alleen zelfstandig sporten is niet leuk, zeker niet voor kinderen. Daarom is het van belang om een vriendje/vriendinnetje te vinden met een zelfde sportinteresse. Het deelnemen aan een georganiseerde sport (voetbal, tafeltennis etc), of het ‘naar toe werken’ is erg motiverend en stimuleert extra bewegen”. Het zijn inspirerende artikelen die mij doen beseffen dat dit ook echt de kern is waar het in de behandeling van kinderen met obesitas om gaat, maar lijnrecht tegenover de commercial voor hamburgers komt te staan.
Het onbevredigende gevoel dat ik als professional heb lijkt maar niet te verdwijnen. Wie is verantwoordelijk voor de behandeling van het enorme aanbod van kinderen met obesitas? Waarom starten we als doeners in onze praktijken aan de achterzijde van het verhaal? Immers, Dr. Tim Takken zet ons op het goede spoor, Vrienden van Heideheuvel starten een behandelmethode voor kinderen met obesitas. Beide voorbeelden geven aan dat gedragsverandering- en behoud het streven moet zijn om uiteindelijk tot gewichtsvermindering te komen. Wellicht dat de bewustwording van ‘kinderfysiotherapeutische behandeling als middel’ inzetten, een bijdrage kan leveren aan de gewenste gedragsverandering- en behoud bij kinderen met obesitas en vooral ook voor hun leefomgeving een ultiem vertrekpunt zal zijn. Wekelijks terugkerende beelden van ouders die hun kinderen uit de auto zetten bij de ingang van de praktijk en hen nog net even een flesje energiedrank aanreiken, zouden dan wel eens tot het verleden kunnen gaan behoren. Dan nog blijven vragen als “Wat is de voorkant van het verhaal?”, “Als we dit excessieve probleem willen aanpakken, waar starten we dan in hemelsnaam?”, “Wie gaat dit proces coördineren?, onbeantwoord. Tijdens mijn wekelijks hardlooprondje met loopmaatjes overpeins ik hoe ik mijn gedachtespinsels over dit inmiddels tot gemeenschappelijk verheven cultuurprobleem kan vormgeven en bedenk ik tegelijkertijd wat ik voor de lunch zal klaarmaken. Mijn dochter van 9 komt zo thuis lunchen met een vriendinnetje. Ik schotel hen een kleurrijke vrijdagmiddag-salade voor, waarop het vriendinnetje met opgetrokken bovenlip twijfelend aan mijn dochter vraagt: “hoe smaakt dat?” Het antwoord komt
recht uit haar hart: “Oh, echt héérlijk, het smaakt naar Roemenië!” Marian Schouwaert-Schiesser Eerstelijns kinderfysiotherapeut
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 15
Info
Wetenschapsloket
Vraag: Steeds vaker worden speciale gezondheidstrainingen opgesteld voor kinderen met een neurologische aandoening, omdat in onze cultuur het functioneren in het dagelijks leven zo onafhankelijk mogelijk dient te blijven. Dit kan echter alleen geschieden als de fysieke capaciteit zo optimaal mogelijk is. De vraag is dan: “Wat maakt dat een trainingsprogramma zorgt voor een toename van de fysieke capaciteit bij kinderen met cerebrale parese?” Het antwoord hierop zal gegeven worden in onderstaand artikel, geschreven door Deborah Geleynse, bewegingswetenschapster en momenteel in de laatste fase van haar coschappen.
Toename van fysieke capaciteit bij CP-kinderen door trainingsprogramma’s Fysieke belasting tijdens sportactiviteiten Er wordt verondersteld dat kinderen met cerebrale parese (CP) een lage fysieke capaciteit (maat voor de belastbaarheid op basis van fysieke eigenschappen) hebben. Onderzoek van Epstein et al. (2001) laat zien dat bij gezonde kinderen de fysieke belasting, uitgedrukt in een percentage heart rate reserve (% HRR), meer dan 50 moet zijn om het cardiovasculair systeem te trainen. Tot nu toe is in Nederland bij CP-kinderen niet onderzocht of de % HRR ook meer dan 50 moet bedragen om de fysieke belastbaarheid te optimaliseren. In 2006 heb ik een onderzoek uitgevoerd in het Sophia revalidatiecentrum te Delft bij 36 neurologisch gehandicapte kinderen, in de leeftijd van 4-16 jaar, waarbij de fysieke belasting is bepaald. De gemiddelde waarde bedraagt respectievelijk 39,4 % (SD ± 10,4) en 35,8 % (SD ± 8,8) tijdens de zwemles en gymnastiekles (Figuur 1). Dit zou betekenen dat, uitgaande
van de % HRR grens voor gezonde kinderen, de fysieke belasting voor een deel van deze kinderen te laag is om de fysieke capaciteit te vergroten tijdens de sportactiviteiten in schoolverband.
Aanleren van een actieve levensstijl Tevens blijkt dat het effect van trainingsprogramma’s snel afneemt als kinderen met CP stoppen met het uitoefenen van sportactiviteiten in trainingsverband. In 2008 is onder voorzitterschap van prof. dr. E. Lindeman, revalidatiearts in het UMC, het landelijk onderzoeksprogramma ‘Learn2Move’ opgesteld met het aanleren van een actieve levensstijl bij CP-kinderen als één van de doelen. Verschillende revalidatiecentra in Nederland zijn bij dit project betrokken, waarbij het onderzoek is opgesplitst in vier leeftijdscategorieën en elk zich op een deelgebied concentreert. Voor de laatste ontwikkelingen van Learn2Move verwijs ik u graag naar de nieuwsbrie-
ven die op de website van BOSK te lezen zijn. Aan de hand van de resultaten van ‘Learn2Move’, die naar verwachting in 2013 verschijnen, zou een speciaal revalidatieprogramma binnen het schoolprogramma opgesteld kunnen worden. Uit een literatuurstudie van Verschuren (2008), werkzaam in het revalidatiecentrum De Hoogstraat, blijkt dat kinderen met CP het meeste profijt hebben van trainingsprogramma’s die gericht zijn op de kracht in de onderste extremiteiten, het cardiovasculair systeem of een combinatie van beide.
Motorisch functioneren en fysieke belasting Uit onderzoek dat op het internationaal CP-symposium (november 2009) werd gepresenteerd, blijkt dat de mobiliteit in het dagelijks leven afhankelijk is van motorische vaardigheden, die weer afhankelijk zijn van de ernst van de beperking, hetgeen met de Gross Motor Function Classification System (GMFCS) kan worden geclassificeerd (Figuur 2).
Het is dan ook niet verwonderlijk dat kinderen met unilaterale CP meer motorisch vaardig zijn dan kinderen met bilaterale CP. Ook in mijn onderzoek wordt onderscheid gemaakt op het gebied van motorisch functioneren, namelijk tussen rolstoelgebonden kinderen en kinderen, die zich al dan niet met een looprek of spalk voortbewegen, de zogenaamde lopers. In tegenstelling tot de 30-minuten durende zwemles, waarbij geen significant verschil bestaat tussen lopers (41,7 %) en rolstoelgebonden (36,8 %) kinderen, blijkt dat lopers (39,4 %) gemiddeld een hogere fysieke inspanning leveren bij een 45-minuten durende gymles dan kinderen, die afhankelijk zijn van een rolstoel (31,8 %).
Evaluatie van trainingsprogramma ‘s Om het effect van trainingsprogramma’s op de fysieke capaciteit bij CPkinderen te evalueren zijn in de afgelopen jaren verschillende uitkomstmaten opgesteld. Een nieuw ontwikkelde 10-m shuttle run test (SRT), die de aërobe capaciteit van kinderen met CP bepaalt, blijkt een betrouwbare en valide test te zijn. Dit blijkt ook te gelden voor de Muscle Power Sprint Test (MPST) en de 10 x 5 meter sprint test, die gebaseerd zijn op de loopvaardigheid.
Trainingsprogramma’s Figuur 1. Fysieke belasting tijdens sportactiviteiten in schoolverband bij neurologisch gehandicapte kinderen.
16 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
Bij het opstellen van een effectief
Wetenschapsloket Werkend in de praktijk komen soms vragen op, waarop u niet altijd het zelf het antwoord tot uw beschikking hebt. Door deze vragen te delen met je collega’s kan gekeken worden of er mogelijk antwoorden te vinden zijn. Het Wetenschapsloket is bedoeld om deze vragen neer te leggen bij een breder forum. U kunt uw vraag stellen via de website van de NVFK, onder Tijdschrift zit een knop: Wetenschapsloket. Uw vraag komt dan terecht bij de redactie van het NVFK tijdschrift, die de vragen zal bundelen en prioriteit zal geven aan die vragen die het meest leven bij ook andere collega’s. De vragen worden doorgeven naar de Wetenschappelijke commissie, die op haar beurt weer op zoek gaat naar mensen
Info
die toegang hebben tot mogelijke antwoorden. De vraag en het antwoord zullen uiteindelijk geplaatst worden in deze rubriek. Belangrijk is dat u zo helder mogelijk aangeeft: a. welk probleem u ervaart in de praktijk en b. welke vragen dat oproept Uiteraard kunnen niet alle binnenkomende vragen in een keer beantwoord worden en worden ze zoveel mogelijk bij elkaar gebundeld, maar we hopen op deze wijze elkaar vooruit te helpen: praktijk en wetenschap hand in hand.
Concluderend
Figuur 2. Classificatie GMFCS (uit 2009, www.mychildwithoutlimits.org). trainingsprogramma is de combinatie van frequentie, intensiteit, tijd en type (FITT-factoren) belangrijk om te zorgen voor een toename van de fysieke capaciteit (Figuur 3). Zo blijkt dat wanneer CP-kinderen, die zonder hulpmiddelen in het ADL functioneren, gedurende acht maanden twee keer per week aan een 45-minuten durende training (lopen, rennen en springen) deelnemen een positief effect genieten op conditie, behendigheid en spierkracht. Het landelijke onderzoeksprogramma ‘Popeye’ onderzocht de effecten van intensieve krachttraining (45-60 minuten, 3 keer per week, 12 weken lang, intensiteit op basis van het maximale krachtsniveau per individu) op de functionele vaardigheden bij CP-kinderen met GMFCS niveau I-III naast de standaard fysiotherapeutische behandelingen. De vakgroep revalidatiegeneeskunde verbonden aan de VUmc in Amsterdam, Scholtens et al. (2010), beschrijven in hun artikel dat door deze training de spierkracht toeneemt, maar dat het niet resulteert in een toename van mobiliteit of een afname in de spasticiteit.
Op het internationaal CP-symposium werd ook uitvoerig gesproken over de fysieke activiteit bij neurologisch gehandicapte kinderen. Zo blijkt dat een trainingsprogramma, dat wisselend gericht is op kracht, aëroob en anaë-
roob vermogen en gedurende 16 weken 3 keer 45 minuten wordt uitgevoerd op verschillende trainingsintensiteiten bij neurologisch gehandicapte kinderen met GMFCS I en II tot een beter resultaat leidt op de SRT en MPST.
Uit bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat met trainingsprogramma’s een actieve levensstijl kan worden aangeleerd bij kinderen met een lichamelijke beperking. Om een optimale fysieke belasting te kunnen bewerkstelligen moeten trainingsprogramma’s rekening houden met de ernst van de beperking, met de doelstellingen van het kind en met de verschillende componenten (intensiteit, frequentie, tijd en type) van een training.
Figuur 3. Model trainingsprogramma. (bewerkt naar M. van Brussel, 2008. Training bij kinderen).
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 17
Info
Voor u op pad
Developmental Coordination Disorder, samenwerking tussen revalidatiecentra en eerstelijn. Binnen de kinderrevalidatie in Nederland bestaat een netwerk van werkgroepen en een stuurgroep om zorg en wetenschappelijk onderzoek rond kinderen met Developmental Coordination Disorder (DCD) landelijk op elkaar af te stemmen en te verbeteren. Door middel van beleidsconferenties wordt gestreefd naar het bereiken van consensus rond diagnostiek en behandeling van kinderen met DCD. In de paramedische werkgroep is ook de eerstelijns kinderfysiotherapie en kinderergotherapie vertegenwoordigd. Graag willen wij u over dit traject informeren. Op 2 april 2010 heeft de achtste bijeenkomst plaatsgevonden van de landelijke DCD-werkgroep paramedici. Tijdens deze bijeenkomsten zijn verschillende onderwerpen aan bod geweest. Zo is op de eerste bijeenkomst de missie van deze groep geformuleerd. Vervolgens is geïnventariseerd welke meetinstrumenten in welk revalidatiecentrum worden gebruikt onder de paramedici. Het stroomschema ofwel diagnostische criteria voor DCD en de Nederlandse vertaling van de Leeds Consensusverklaring (2006) zijn behandeld. Tijdens de laatste drie bijeenkomsten is de behandeling van kinderen met DCD het belangrijkste thema geweest. Als behandelmethode voor kinderen met DCD zijn vooral de Cognitive Orientation of Occupation Performance (CO-OP) en de Neuromotor Task Training (NTT) besproken. Tijdens de afgelopen bijeenkomst heeft een lezing plaatsgevonden
door Ruud Wong Chung over recente inzichten met betrekking tot motorisch leren en leerprincipes. Daarna heeft Alke Wijn uitleg gegeven over de toepassing van deze leerprincipes in NTT en CO-OP. Vervolgens zijn er subgroepen gemaakt om met elkaar ideeën uit te wisselen rondom stellingen die te maken hebben met deze leerprincipes. Na afloop van deze inspirerende dag zijn de vertegenwoordigers van de kinderfysiotherapeuten 1e lijn en van de kinderergotherapeuten 1e lijn rond de tafel gegaan. Er is nagedacht over hoe een doorgaande lijn in de behandeling van kinderen met DCD gerealiseerd kan worden als het kind van een 1e lijns-praktijk overgaat naar een revalidatiecentrum of vice versa. We willen onze collega kinderfysiotherapeuten en kinderergotherapeuten via de nieuwsbrief of het vaktijdschrift op de hoogte houden van de inhoud van de bijeenkomsten van deze landelijke DCD-werkgroep paramedici. Er wordt nog verder nagedacht over middelen om een doorgaande lijn in de ketenzorg te kunnen ontwikkelen. Voor meer informatie kunt u contact op nemen met de vertegenwoordigers 1ste lijns kinderfysiotherapeuten: Anneloes Overvelde (AnneloesOvervelde@gmail. com) en Ida Bosga (bosga@ xs4all.nl)
18 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
Voor u gelezen Winy Verdegaal, redactie
Using a Constant Time Delay Procedure to Teach Foundational Swimming Skills to Children With Autism Laura Rogers1, Mary Louise Hemmeter1, and Mark Wolery1 1 Vanderbilt University Nashville, Tennessee
Bron: Topics in Early Childhood special Eduction OnlineFirst, published on April 30,2010 ©Hammill Institute in Disabilities 2010 Het doel van deze studie was het effect evalueren van het gebruik van een Constant Time Delay Procedure bij het onderrichten van grondbeginselen van zwemmen aan drie kinderen met autisme. De resultaten zijn veelbelovend en nodigen uit tot verder onderzoek. De Constant Time Delay Procedure (CTD) is een uitlokkingsstrategie om foutloos leren te bevorderen. De procedure is o.a. met succes gebruikt bij het leren benoemen van plaatjes en in diverse settings aangewend: 1 op 1, in kleine groepen, en als onderdeel van voortgaande activiteiten en routines. De CTD procedure is ook vergeleken met andere reactie-uitlokkende procedures( met name ‘increasing assistance and progressive time delay’). Beide methoden zorgen voor leerresultaat, met inzetten van CTD gaat het leren sneller. CTD blijkt een efficiente, evidencebased instructie strategie te zijn. CTD is ook gebruikt bij het leren van spelletjes: Jenga, beanbag gooien, en het leren gebruiken van de walkman door mensen met een verstandelijke beperking. Er is gekozen voor zwemmen, het is een lifelong sport, het bevordert de gezondheid, de oefening speelt zich af in een afgebakende plaats (zwembad) dat
wanneer het goed begeleid wordt een veilige plek is, zwemmen is een goede mix van individuele vaardigheden en sociale kontakten. Je hoeft weinig kontakt met de ander te hebben om te zwemmen, het kan wel. En kunnen zwemmen is veiliger. Sommige studies beschrijven hoe watergymnastiek(en zwemmen) aanslaat bij kinderen met autisme en ingezet kan worden om kinderen aan het water te laten wennen en ook om bepaald stereotype gedrag te doen verminderen. In deze studie is CTD heel specifiek ingezet om de vraag te beantwoorden of 3 kinderen met autisme de grondbeginselen van het zwemmen met inzet van deze procedure goed onder de knie kunnen krijgen. Methoden 3 kinderen- 2 jongens, 4 en 5 jaar oud en gediagnosticeerd met autisme en een jongen, 4 jaar oud en gediagnosticeerd mer pdd-nos- voldeden aan de inclusiecriteria: a het kind beschikte over de grove motorische vaardigheden om de opdrachten uit te kunnen voeren, b het kind kan de specifieke opdrachten nog niet uitvoeren, c het kind vertoont geen angst voor water, d het kind kan tot taillehoogte in het zwembad staan zonder of met minimale hulp. Elk kind kreeg een screeningssessie van 20-30 minuten, zodat het kind kon wennen aan het OceanTM Water Wonder kickboard, het zwembad en de trainer en deze op haar beurt kon uitzoeken welke activiteiten het kind het zwemmen prettiger maakten. De trainster was een graduate student, met 2 jaar ervaring in individueel zwemonderricht aan kinderen van 3 tot 7 jaar. Zij begeleidde alle sessies en was de eerste observant. In het water was zij altijd op een armlengte afstand van de kinderen. De trainer ving de deelnemer en zijn
Info Deze rubriek wordt door de redactie verzorgd. In de rubriek geven we kort de inhoud van een aantal artikelen weer. Heeft u interesse een van deze artikelen grondig te analyseren en hierover te schrijven in dit tijdschrift, mail dan naar:
[email protected]. We nemen per ommegaande contact met u op.
primaire verzorger op bij de ingang van het zwembad. Eenmaal binnen ging de verzorger aan de kant van het zwembad zitten. De trainer volgde het kind behoedzaam het water in en bood indien nodig assistentie. Elke bijeenkomst begon met 5 minuten waterspelletjes, gedurende de hele sessie werd na elke oefening hier op teruggegrepen, de sessies waren 1 op 1. Er was een datacollectiesysteem verzonnen dat eenvoudig te doen was, ook in water: de trainer droeg verschillende gekleurde hairbanden die elk voor verschillende antwoorden/ reacties stonden. De verplaatsing van de banden over de arm van de trainer gebeurde onder water, terwijl de trainer in contact bleef met de deelnemer. Elke specifieke zwemvaardigheid kende drie probeersessies en elke oefensessie bestond uit 12 pogingen - 4 pogingen per zwembeginsel. De trainer begeleidde het kind door de taakanalyse heen door het kind bij armen en benen vast te houden en samen de bewuste beweging die bij een bepaalde zwemslag hoorde, te maken. De instructie sessies kenden twee types: 0 seconden vertraging en 4 seconden vertraging. In de meeste literatuur over CTD is er sprake van een of twee sessies 0 seconde delay. Hier werd gekozen voor 3 sessies 0 seconde delay, vanwege veiligheid en om leermomenten te bieden. Tot 4 seconden na de instructie diende het kind bij de 4 seconden delay instructie te reageren. Hierbij waren 4 mogelijke scores: a. direct goed, b. direct fout
c. goed na herkansing,d. fout na herkansing. De trainer ging alleen in op de goede resultaten. Betrouwbaarheid Met papier en potlood werden aan de kant datalijsten ingevuld. De vorderingen van één jongen werden door een student bijgehouden, de respectievelijke vader en moeder van de twee andere jongens hielden de lijsten van hun eigen kind bij. De trainer gaf geen inzage in de wijze waarop zij de data verzamelde. Een keer per oefensessie en twee keer per instructie werden de data bijgehouden. De trainersdata gingen over: a het zich verzekeren van de aandacht van de jongen b het presenteren van de taak c voldoende tijd –delay- voordat de uitlokking werd herhaald d het bijhouden van de juiste resulaten e het geven van goede reactie f 30-60 seconden wachten als interval Resultaat Alle drie jongens voldeden aan de gestelde criteria. Eén jongen maakte twee fouten bij de eerste vaardigheid, de andere jongens maakten nergens fouten. Discussie De resultaten van deze studie tonen aan dat de CTD procedure goed bruikbaar is bij het aanleren van grondbeginselen van zwemmen. De familie van twee jongens rapporteerden ook aanmerkelijke verbetering qua taalgebruik. Maar de data hieromtrent zijn niet systematisch verzameld en bovendien kregen de kinderen los van de zweminstructies ook ander taalonderricht.Toch ziet men een aantal factoren uit deze studie als faciliterend ten aanzien van de verbeterde communicatie van de twee jongens: - de trainer zat op dezelfde golflengte als de kinderen en ging goed op hen in, zowel in reactie op het kind als wat betreft hetgeen ze deden.
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 19
Info - De tijd dat de kinderen in het zwembad doorbrachten gaf hen wellicht een nieuw onderwerp om mee voor de dag te komen, wat motiveerde om iets te vertellen - Het nieuw aanleren van zwemvaardigheden kan het kind raken en communicatie bevorderen. In elk geval blijkt het nodig in vervolgonderzoek ook aandacht te geven aan voor- en na-test taalgebruik van deze kinderen. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het aanleren van deze grondbeginselen en dan doorgaan met het aanleren van onafhankelijk zwemmen. Gegeven het feit dat kunnen zwemmen bijdraagt aan de veiligheid van het kind is het belangrijk na te gaan in hoeverre de aangeleerde vaardigheden beklijven. Daar er binnen deze studie geen aandacht was voor verandering van stereotype gedrag kan hierover ook geen uitspraak worden gedaan. In hoeverre het feit dat de trainer voor deze kinderen nieuw was op enige wijze van invloed is geweest op het resultaat, blijft onduidelijk.
Voor u gelezen Effectiveness of an exercise training program on youth with Asperger Syndrome Erwin Borremans, Pauli Rintala *, Marko Kielinen* Keskuspuisto Vocational Institute, Helsinki, Finland *University of Jyväskylä, Jyväskylä, Finland ** University of Oulu, Oulu, Finland bron: European Journal of Adapted Physical Activity, 2(2),14-25 © European Federation of Adapted Physical Activity Het doel van deze studie was de efficacy te onderzoeken van een oefenprogramma als onderdeel van een reguliere beroepsopleiding voor adolescenten met Asperger, op motorische competentie en fysieke fitheid. Een quasi experimenteel nonequivalentcontrol-group design met een follow up meting gedurende een periode van zes maanden werd gevolgd. De interventiegroep onderging een 12 weken durend fysiek oefenprogramma dat gericht was op verbetering van motorische competentie en fysieke fitheid. Het gestructureerde activiteitenprogramma besloeg 3 dagen per week 1 uur. Het oefentrainingsprogramma was succesvol met adolescenten met AS en invoeren van soortgelijke programma’s wordt aangeraden. Individuen met AS (een neurologische afwijking) vertonen naast moeilijkheden in het sociale verkeer matige motorische vaardigheden en onhandigheid. Voor de meeste deelnemende adolescenten in de Borremans e.a. studie lag fysieke inactiviteit op de loer en de algehele overall scores op de M-ABC-II en op de EUROFIT fysieke fitheidtest lagen ver achter op leeftijds-en gendergenoten. Er is voldoende bewijs dat intensieve fysieke traininsprogramma’s door professionals gegeven een positieve invloed kunnen hebben op motorische competentie en leefstijl. In onderhavige beroepsopleiding kwam een duidelijke behoefte naar voren naar meer oefen-
20 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
mogelijkheden, ook omdat fysieke fitheid bijdraagt aan academisch succes. 20 adolescenten,allen Asperger gediagnosticeerd, namen vrijwillig deel aan dit onderzoek.Het gebruikte design is wijdverbreid in onderwijsonderzoek en vooral zeer geschikt binnen scholen. Elke 3 maanden werden observaties gedaan: pre-test-intervention-post-test en follow-up, waarbij de resultaten van de follow-up test vergeleken werden met die van de pre-post om te zien welk positief gegeven beklijfd. De groep werd in twee gedeeld, en interventie en een controlgroep. De deelnemers werden geacht 3 keer per week een uur lang te oefenen. 1 net na school was er een training georganiseerd in een dichtbijzijnd sportcomplex, en deze training werd geleid door de eerste onderzoeker. 2 de studenten werden verondersteld thuis ook het nodige te doen. Alle studenten kregen personal training en instructie en kregen een uitdraai met daarop de oefeningen 3 de studenten werden gevraagd een uur per week aan een fysieke activiteit van hun keuze deel te nemen. Het eerste onderdeel werd geleid door de leraar lichamelijke opvoeding, het tweede en derde deel werd thuis gedaan onder toezicht van ouders en co-teachers. Elke deelnemer ondertekende een uitgeschreven contract, waarin stond vermeld wat van hem verwacht werd en waartoe hij zich verplichtte. Zo dienden de deelnemers elke dag een oefendagboek bij te houden. Deelnemers hadden vaak vragen en kregen wekelijks een oproep aan hun oefendagboek te denken. De directe omgeving- ouders, onderwijzers, werden op de hoogte gehouden en uitgenodigd bij vragen kontakt op te nemen met de eerste onderzoeker. Instrumenten Er werd gebruik gemaakt van de M-ABC-II om motorische vaardigheid
te bepalen en van EUROFIT om de fysieke fitheid aan te kunnen geven. Eurofit werd ook gekozen omdat men bekend was met dit instrument, wat voor mensen met Asperger als pluspunt beschouwd wordt. Een korte vragenlijst werd ontwikkeld om wat meer te weten te komen van de gevoelens van de studenten ten opzichte van het interventieprogramma. Gevraagd werd waar ze de voorkeur aan gaven en wat ze minder prettig vonden. Het doel van deze lijst was elkaar beter te begrijpen en ook verbeteringen voor toekomstig onderzoek te ontwikkelen. Procedures Een team van drie ervaren clinici- twee fysiotherapeuten en een arbeidstherapeut zagen de deelnemers drie keer, elke 2 weken. In een rustig klaslokaal werd na een interview het assessment afgenomen. Resultaten De gemiddelde motorische vaardigheid als ook de fysieke fitheid was het laagst bij de pre-test, het hoogst bij de post-tst, die direct na de interventie werd afgenomen en daar tussen in bij de follow-up. Statistische analyse van de gegevens suggereerde dat de resultaten van de interventie wel eens niet blijvend zouden kunnen zijn. Discussie Hoewel de interventie effectief was voor de meerderheid van deelnemers is er meer onderzoek nodig om uit te maken welke aspecten van de oefeninterventie het meest sucsesvol was en welke aspecten aangepast en/of verbeterd dienen te worden. Hoewel de multi-level benadering het moeilijk maakt uit te maken welke onderdelen van de interventie als succesvol bestempeld kunnen worden, ontdekten de onderzoekers dat zo’n te onderscheiden benadering wel juist beter past bij de fysieke actviteiten, omdat dit gedrag wordt beïnvloed
Voor u gelezen wordt door zeer verschillende factoren. Door meer keuze krijgt de student een breder zicht op mogelijke manieren om zijn gezondheidsoefengedrag te bevorderen. ‘Fun fysical excercise rules’. Het is belangrijk om de tijd die besteed kan worden aan lichamelijke oefening op te rekken, om aanbod van ontwikkelings adekwate fysieke activiteiten aan te bieden, gebruik te maken van coöperatieve spelen en activiteiten waar alle studenten aan deel kunnen nemen. En het moet leuk zijn! Gevraagd wat de studenten het meeste aansprak kwam als antwoord: de gemeenschappelijke extra les lichamelijke oefening direct na school, waar dan ook veel studenten aan deelnamen. Op de tweede plaat kwam de eigen keuze-activiteit, het persoonlijke oefenprogramma bleek het minst in trek. De voorkeur voor de groepsactiviteit was verrassend omdat over het algemeen mensen met Asperger opteren voor solistische activiteit. Specifiek voor hen ontwikkelde programmering werkt wellicht uitnodigend! Het voordeel daarvan is dat gericht gewerkt kan worden aan sociale kontakten en groepswerk. Gegeven de verschillen tussen mensen met Asperger zal niet elkeen hetzelfde profiteren van aangepaste programma’s. Het programma en de instructie dient plezierige deelname aan het trainingprogramma te benadrukken en de studenten helpen kennis, attitudes, motorische en gedragsvaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om een actieve fysieke leefstijl te ontwikkelen. De onderzoekers pleiten voor vervolgonderzoek met daarin aandacht voor de ontwikkeling van langdurige vrijwillige fysieke activiteit, waarbij ook het effect van oefening op academisch succes verder onderzocht zou kunnen worden.
Football to tackle overweight in children
Info
Dataverzameling: - Lengte en gewicht - Fietstraining voor aerob uithoudings vermogen - Fysieke fitheid - Vragenlijst over fysieke fitheid, emotionele toestand, zelfwaardering, familie, vrienden en school - Motorische vaardigheden - Zitten en strekken-test - Op één been staan - Alertheidtest - 20 m- shuttle-run test
Er bleek een gewenning plaats te vinden aan hoog-intensieve trainingsprogramma’s en oefenprotocols. Het feit dat de kinderen langer volhielden kan het evenwel makkelijker voor hen maken mee te sporten met hun leeftijdsgenoten. Lagere maximale hartslag samen met de grote verbetering vwb verschillende motorische vaardigheden duiden op een verbeterde oefencapaciteit en hierdoor kunnen dagelijkse activiteiten minder moeite vergen. De toegenomen activiteit van de kinderen die voetbalden kan zeker toegedicht worden aan een vergrootte fysieke capaciteit. Het gemiddelde energieverbuik gedurende beide trainingsprogramma’s kwam uit op 700 calorie per week. De lichaamsbouw veranderde nauwelijks, wellicht doordat de kinderen door het bewegen meer trek in voedsel kregen; er werd in dit onderzoek niet op voeding en dieet gelet. Echter, actief en fit zijn vormt al een tegenwicht tegen de gevaren van overgewicht, in die zin is er sprake van resultaat. Bovendien faciliteert een toegenomen fitheid deelname aan andere fysieke activiteiten, waardoor op de lange duur wel sprake zou kunnen zijn van gewichtsafname. Het gevoel van zelfachting nam in de voetbal groep meer toe, en deze toename werd toegeschreven aan het sociale en tegelijk competitieve karakter van deze sport, iets dat ontbreekt bij de standaard oefenprogramma’s. Over het geheel genomen waren de scores van de voetbalgroep zowel als totaal als voor wat betreft verschillende sub-scores na afloop van de training in vergelijking met de standaardoefengroep iets verbeterd, zij het niet statistisch. Beperkingen De studie werd uitgevoerd als een protocol-analyse, er werden weinig kinderen onderzocht, de tijdspanne was kort.
Discussie De algehele fitheid verbeterde, de lichaamsbouw veranderde nauwelijks.
Advies Met het oog op het lange termijn effect van de gebruikte oefenprogramma’s
O.Faude1,2, O.Kerper 1, M.Multhaupt,1 C.Winter1, K.Beziel1, A.Junge3, T.Meyer1,2 Bron: Scandinavian Journal of Medicine & Science in sports Dit onderzoek gaat uit van de hypothese dat voetbal minsten zo goed werkt als een standaard oefenprogramma voor wat betreft het verbeteren van de gezondheid en fitheid bij te dikke kinderen. Een 6 maanden durend voetbaltrainingsprogramma is vergeleken met een standaard oefenprogramma op gezondheid en fitheidskenmerken bij te dikke kinderen. 22 kinderen in de leeftijd van 8-12 jaar deden aan dit onderzoek mee, een groep volgde de voetbaltraining, de andere groep het standaard sportprogramma. Conclusie van dit onderzoek luidt dat beide programma’s de fysieke capaciteit vegrootten, de gezondheidsgerelaterdeerde parameters verbeterden. De te dikke kinderen vertoonden meer zelfwaardering, met name bij de voetbalgroep. De twee trainingen werden 3 dagen per week gedurende 1 uur op twee verschillende locaties gegeven, op dezelfde tijd en dezelfde dag.
en het effect hiervan op beduidende gewichtsafname met name in de vroege jeugd, acht men het noodzakelijk te komen tot de implementatie van oefenprogramma’s als een routineinterventie speciaal ontwikkeld voor te dikke kinderen en dit het liefst georganiseerd binnen het reguliere onderwijsprogramma. De conclusie van dit artikel luidde in elk geval dat voetballen de gezondheid kan bevorderen.
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 21
Info
Op de boekenplank len’ van Martine Delfos. Delfos beschrijft in haar boek hoe je met pubers en adolescenten kunt communiceren en geeft opvoedingsadviezen. Ook geeft ze uitleg over de leefwereld van de puber en hoe het puberbrein werkt. Dit boek is deel twee in een serie van twee boeken over communiceren met kinderen en jeugdigen. Deel één, ‘Luister je wel naar mij? ‘gaat over de communicatie met kinderen tussen de vier en twaalf jaar.
Ik heb ook wat te vertellen Communiceren met pubers en adolescenten Auteur: Martine F. Delfos ISBN:978 90 8850 0366 6 Prijs: € 28,50 Uitgeverij: SWP Amsterdam Aantal pagina’s: 272 “ Het is hier geen hotel! Je komt hier alleen maar om te eten en te slapen!” Deze tijdloze zin, door zoveel ouders overal op de wereld uitgesproken, drukt de gekwetstheid van ouders uit over hun veranderde positie in het leven van hun kind. Zo begint het boek ‘Ik heb ook wat te vertel-
De auteur gaat in op de kenmerken van de puberteit en adolescentie. De periode van 12 jaar tot en met 18 jaar wordt meestal de puberteit genoemd en de periode van 18 tot en met 25 jaar de adolescentie. De psychologische, biologische en sociologische ontwikkeling beschrijft zij. De tiener die zich los weekt van zijn ouders en voor wie zijn vrienden steeds belangrijker worden. Opvoedingsproblemen, die bij deze periode horen, komen aanbod. Het belang van goede gespreks- en vraagtechnieken, waaronder de socratische methode, bespreekt Delfos. Deze methode gaat er vanuit dat de mens deskundig is over zichzelf. Door middel van een gesprek, vooral door het stellen van vragen, komt deze deskundigheid
naar buiten. In het boek staan veel voorbeelden die de tekst illustreren. Deze voorbeelden doen soms voorkomen alsof met een juiste gesprekstechniek alle problemen op te lossen zijn. In de bijlage staan oefeningen om in de praktijk te brengen wat in de diverse hoofdstukken beschreven staat. Delfos is psycholoog, therapeut en gespreksleider en is onder andere gespecialiseerd in het werken met meervoudig getraumatiseerde kinderen en volwassenen. Zij werkt binnen de jeugdhulpverlening. Het boek is geschikt voor ouders, die al dan niet met de handen in het haar zitten vanwege het gedrag van hun puber. Daarnaast is het boek goed bruikbaar voor een ieder die met jongeren werkt, van leerkracht of politieagent tot therapeut. Dus ook voor de kinderfysiotherapeut die regelmatig met deze leeftijdsgroep te maken heeft. Het boek geeft uitleg en praktische handvatten over opvoeding en communicatie in het algemeen en in het bijzonder over hoe we pubers het beste tegemoet kunnen treden. Ines Dragt
Praktijk voor kinderfysiotherapie MWM in Empel, gemeente ’s-Hertogenbosch, is op zoek naar een
kinderfysiotherapeut (e)
• Wij bieden een goed geoutilleerde en veelzijdige praktijk, een gezellig team en een dienstverband voor 18 tot 24 uur per week aan. • Wij zoeken iemand, die graag wil samenwerken ook met andere disciplines, enthousiast, leergierig en flexibel is. Reageren liefst zo snel mogelijk tel: 073 6444988. Of per email: info@kinderfysiomwm .nl. Meer informatie is te lezen op onze website: www.kinderfysiomwm.nl Wilma van den Hurk, Maddy Sterneberg. Kinderfysiotherapie MWM, Brink 6a 5236 AR Empel.
22 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010
TER OVERNAME AANGEBODEN Een zeer goed lopende praktijk voor kinderfysiotherapie en fysiotherapie in Midden Gelderland. Informatie: 06 - 54 20 04 97 (H. Brom, MKB Adviseurs)
Info
Colofon Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie Een uitgave van de NVFK, de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Kinder- en Jeugdgezondheidszorg Verschijnt medio maart, juni, september en december 20e jaargang, oplage 1320 ex. Redactie Ines Dragt, Annette van der Putten Eugène Rameckers, Marian Schouwaert-Schiesser, Winy Verdegaal (eindredactie), Alke Wijn. Redactiemedewerkers: Dirk-Wouter Smits, Olaf Verschuren, Ron van Empelen Redactieadres e-mail:
[email protected] Bestuur NVFK
[email protected] www. NVFK.nl of www. Kinderfysiotherapie.nl Ledensecretariaat NVFK Bureau KNGF Afd. ledenservice Tel 033-4672929 e-mail;
[email protected]
Ik zoek een
kinderfysiotherapeut/fysiotherapeut voor de overname van mijn maatschapdeel (1/7 deel). Overnamedatum in overleg. Liefst dit jaar (2010). Het gaat om een deel van ongeveer 20 uur, welke naar eigen inzicht in te richten is. Ik werk in een maatschap met 5 maatschapleden. Op een locatie in Hengelo (o). Het pand is eigendom van de maatschap. De overige maatschapleden zijn 2 manueeltherapeuten/fysiotherapeuten welke ieder 2/7 eigenaar zijn, een bekkenfysiotherapeut/fysiotherapeut (1/7) eigenaar en een oedeemtherapeut/fysiotherapeut ook (1/7) eigenaar. Evt verdere informatie over de praktijk, www.fysiovbe.nl Graag z.s.m. reactie naar
[email protected] of 074-2425918
Prijs los abonnement E 60,-. Opgave via ledensecretariaat Advertenties Vraag- en aanbod advertenties van leden gratis. Opgave bij redactieadres o.v.v. lidmaatschapsnummer Commerciële advertenties: Tarieven schriftelijk op te vragen bij redactieadres of op www.NVFK.nl Het overnemen van artikelen is uitsluitend in overleg met de redactie toegestaan. De NVFK stelt zich niet verantwoordelijk voor de tekst en inhoud van de artikelen en de advertenties in dit blad.
Grafische realisatie Zodiak, Groningen Ontwerp Koen Verbeek, Amsterdam Lay-out: Tom Venema, Winsum De NVFK is een erkende specialisten vereniging van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010 • 23
24 • Nederlands Tijdschrift voor Kinderfysiotherapie • juni 2010