Management van overheid en non-profit Examennummer: 95046 Datum: 14 december 2013 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Dit examen bestaat uit 6 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 10 meerkeuzevragen - 4 open vragen - een case met 4 open vragen
(maximaal 40 punten) (maximaal 40 punten) (maximaal 20 punten)
Als bij een vraag een motivatie of berekening vereist is, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze motivatie of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden dan er worden gevraagd. Als er drie redenen worden gevraagd en u geeft er meer dan drie, dan worden alleen de eerste drie in de beoordeling meegeteld. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen: - Geen
Wij wensen u veel succes!
95046.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 4 punten.
1. Welke machtstypen in organisaties worden volgens Sashkin en Morris onderscheiden? a. Organisatiemacht, positiemacht, kennismacht en toegangsmacht b. Persoonlijke macht, positionele macht, politieke macht en informatiemacht c. Positionele macht, persoonlijke macht, expertisemacht en informatiemacht 2. De theorie van Mintzberg over het functioneren van organisaties is gebaseerd op twee concepten: coördinatiemechanismen en organisatie-eenheden. Waarom zijn deze twee concepten essentieel voor het functioneren van organisaties? a. Omdat directe aansturing en onderlinge afstemming alleen in een organisatie met een klein aantal medewerkers mogelijk is. b. Omdat in elke organisatie beslist moet worden hoe taken verdeeld worden en hoe ze vervolgens op elkaar moeten worden afgestemd. c. Omdat bij groei van organisaties steeds opnieuw moet worden vastgesteld welk type structuur het beste functioneert. 3.
De strikt hiërarchische opvatting van ministeriële verantwoordelijkheid gaat ervan uit dat alleen bewindspersonen extern verantwoordelijk zijn. Welk gedrag van ambtenaren is nodig om het systeem van ministeriële verantwoordelijkheid te laten functioneren?
95046.ex_v1
a. Ambtenaren moeten de minister alle inlichtingen verstrekken die hij nodig heeft voor zijn functioneren. b. Ambtenaren moeten zich beperken tot het uitvoeren van activiteiten waarvoor de minister feitelijk verantwoordelijk is. c. Ambtenaren moeten intern loyaal zijn en mogen alleen met toestemming van de minister naar buiten treden.
NCOI Opleidingsgroep
1
Management van overheid en non-profit - Examennummer 95046 - 14 december 2013
4. Wat zijn twee kenmerken van de interventiefuik? a. I Collectief handelen is nodig, maar de mogelijkheden zijn beperkt. II Politiek, bestuur en beleid zijn zelf een issue geworden b. I Het effect van interventies neemt in de tijd af. II Collectief handelen is nodig, maar partijen kunnen het niet eens worden over de richting c. I Politiek, bestuur en beleid zijn te veel verweven. II Het effect van interventies neemt in de tijd af.
5. Welke twee dimensies (benoemd op de X-as en Y-as) worden onderscheiden in het Managerial Grid van Blake en Mouton? a. De taakvolwassenheid en de mate van sturing b. De macht van de leider en de mate waarin het werk gestructureerd is c. Het belang voor mensen en het belang voor productie 6. Welke omschrijving hanteren Bovens, ’t Hart en van Twist van het begrip bureaupolitiek? a. Het feit dat er tussen verschillende ambtelijke onderdelen van het openbaar bestuur sprake is van politieke strijd, concurrentie en rivaliteit. b. Het feit dat de keuze voor een onderzoeksbureau dat in opdracht van de overheid onderzoek verricht vaak politiek gekleurd is. c. Het feit dat in het openbaar bestuur de rolverdeling tussen ambtenaren en politici in theorie helder is maar in de praktijk ambigue. 7. Annemarie is leidinggevende en heeft een cursus gevolgd over leiderschapsstijlen van Hersey en Blanchard. Sinds ze terug is van cursus, hanteert ze duidelijk de leiderschapsstijl ‘coachen’. Welk kenmerkend gedrag vertoont Annemarie na het volgen van de cursus? a. Zij stuurt veel en ondersteunt veel. b. Zij ondersteunt veel en stuurt weinig. c. Zij ondersteunt weinig en stuurt veel. 8. Waarom bestaan er volgens Noordegraaf beleidscontroversen over issues als euthanasie, abortus en immigratie?
95046.ex_v1
a. Na verkiezingen worden er telkens nieuwe regeringscoalities gevormd die telkens weer ander beleid voeren met betrekking tot deze issues. b. Ambtenaren op de verschillende departementen hebben een verschillende visie op deze issues; dit is een reflectie van de verschillende visies hierop in de maatschappij. c. Deze issues zijn ethisch of ideologisch geladen. De oordelen over wat er moet gebeuren lopen per definitie uiteen.
NCOI Opleidingsgroep
2
Management van overheid en non-profit - Examennummer 95046 - 14 december 2013
9. Wat geldt voor de onderstaande beweringen? I.
New Public Management is een managementbenadering waarin het streven naar een resultaatgerichte en efficiënte overheid centraal staat II. Belangrijke instrumenten van bedrijfsmanagement zijn: prestatiemanagement, kwaliteitsmanagement en strategisch management
a. I en II zijn beide juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. 10. Publieke organisaties met professionals zijn volgens Noordegraaf per definitie ‘hybride’ organisaties. Welke van de onderstaande organisaties is een voorbeeld van zo’n hybride organisatie en waarom?
95046.ex_v1
a. De politie, want politieagenten moeten de wet toepassen en tegelijk rekening houden met specifieke situaties waarin burgers verkeren. b. Een gemeentelijk vervoersbedrijf, want dit is een onderdeel van de gemeente, maar het moet zich tegelijkertijd als een gewone marktorganisatie gedragen c. De Nederlandse vestiging van een internationale organisatie van professionele lobbyisten: ze werken in opdracht van het bedrijfsleven maar maken tegelijk deel uit van de publieke context.
3
NCOI Opleidingsgroep
Open vragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. 1. Wat zijn vijf kenmerken van issues waarvoor beleidsmanagement een passende benadering is? Licht elk kenmerk toe in één of twee zinnen. (10 punten) 2. Bedrijfsmanagement in de publieke sector heeft als uitgangspunt dat ook publieke organisaties gedwongen zijn om naar buiten te kijken (naar de ‘maatschappelijke markt’). Wat zijn drie redenen waarom ook publieke organisaties naar buiten moeten kijken? (6 punten) 3. Verschillende typen organisaties hebben verschillende typen culturen. In deze module zijn onder andere de rol-, taak en machtscultuur aan de orde gekomen. a. Wat is één kenmerkend verschil tussen een rol- en een taakcultuur op het punt van macht? Licht dit toe in maximaal twee zinnen. (2 punten) b. In welk type organisatiestructuur treft men een rolcultuur het vaakst aan? Geef één reden waarom (4 punten). c. In welk type organisatiestructuur treft men een machtscultuur het vaakst aan? Geef één reden waarom. (4 punten) 4. Marjan is wethouder in de gemeente Kleinstad en Piet is een ambtenaar van de Stafafdeling Bestuurszaken die Marjan ondersteunt. Piet schrijft een column in het Vakblad Bestuurszaken. Hierin beschrijft hij (op basis van het boek van Bovens) welke twee kwaliteiten politieke bestuurders zouden moeten hebben. Ook schrijft hij dat: ‘hij deze twee kwaliteiten onvoldoende terugziet bij de politieke bestuurders van Kleinstad’. Hij geeft niet aan waar hij dit concreet op baseert. Marjan is kwaad en spreekt Piet hierop aan. Ze geeft aan dat ze hem ‘geen goede ambtenaar vindt’.
95046.ex_v1
a. Welke twee ambtelijke kwaliteiten (zoals genoemd door Bovens) ontbreken bij Piet, gezien zijn gedrag? Benoem ze beide met één woord. (2 punten) b. Welke bronnen van spanning zijn er volgens Bovens in de relatie tussen politici en ambtenaren? Noem er vier en beschrijf voor elke bron van spanning in maximaal drie zinnen wat ermee bedoeld wordt. (12 punten)
NCOI Opleidingsgroep
4
Case: TNO doet onderzoek naar voedselveiligheid (20 punten)
De laatste tijd verschijnen er regelmatig artikelen in de pers en op internet waarin vraagtekens worden gesteld bij onze voedselveiligheid. Wereldwijd doen zich allerlei voedselschandalen voor. Soms is er sprake van fraude in de voedselketen. Veel kennis over voedselveiligheid en de risico’s van ons eten ontbreekt nog. Zo kunnen voedingsmiddelen voor mensen met een allergie ernstige risico’s te hebben. In Europa lijden zo’n 20 miljoen mensen aan voedselallergie. De Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) is een van de instituten die onderzoek doet naar voedselveiligheid. Het is een van de zeven maatschappelijke thema’s waar deze organisatie zich mee bezighoudt. TNO participeert op dit moment in een van de grootste internationale onderzoeken naar voedselallergie. Dit onderzoek wordt gefinancieerd door de Europese Commissie. TNO is in 1932 opgericht bij wet om bedrijven en overheden zonder eigen R&D-capaciteit te ondersteunen. TNO is een organisatie die een objectief wetenschappelijk oordeel kan geven, onafhankelijk van private of publieke belangen. Samen met universiteiten en bedrijven heeft TNO circa 30 centra om kennis te ontwikkelen op zorgvuldig geselecteerde terreinen. Deze centra fungeren ook als innovatiecentra.
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vragen bij de case
1. Wat zijn drie kenmerken van het issue ‘voedselveiligheid’? Gebruik in uw antwoord de theorie van Noordegraaf en de informatie uit de case. (6 punten) 2. Wat is (op basis van de theorie van Mintzberg) het meeste passende coördinatiemechanisme voor een organisatie zoals TNO? Benoem tevens één reden waarom. (6 punten)
95046.ex_v1
3. a. Welke vorm van publiek management past het best bij een organisatie zoals TNO? Leg uit waarom (2 punten) b. Wat zijn vier managementinstrumenten die volgens de theorie ingezet kunnen worden bij het management van medewerkers in dit type organisatie? (4 punten)
NCOI Opleidingsgroep
5
Management van overheid en non-profit - Examennummer 95046 - 14 december 2013
95046.ex_v1
4. Kenniscentra in Nederland kunnen op verschillende manieren georganiseerd zijn. Wat is de organisatorische status van de kenniscentra waarin TNO deelneemt? (2 punten)
NCOI Opleidingsgroep
6