Lesmateriaal trekvogels Voor de docent Er zijn vijf lessenseries ontwikkeld over het thema trekvogels. Bij elke lessenserie horen enkele lesactiviteiten. Er zit een logische opbouw in de activiteiten, maar het is altijd mogelijk om een keuze te maken uit de activiteiten. Er zijn er bewust meer opgenomen zodat de keuze mogelijk wordt.
Thema 1 Trekvogels en hun lange reis In dit thema komen leerlingen meer te weten over trekvogels en standvogels. Via het “trekvogelspel” komen leerlingen erachter welke gevaren verbonden zijn aan het trekken van gebied tot gebied.
Lesactiviteit 1.1 Trekvogels en standvogels Lesactiviteit 1.2 Vogels kijken Lesactiviteit 1.3 Trekvogelspel
Thema 2 Kusttrekvogels en hun aanpassingen Alle organismen passen zich aan aan hun omgeving. Kusttrekvogels hebben ook bijzondere aanpassingen die passen bij hun leefwijze. Welke dit zijn laten leerlingen zien in hun eigen ontworpen trekvogel.
Lesactiviteit 2.1 Algemene aanpassingen van vogels en die van kusttrekvogels Lesactiviteit 2.2 Ontwerp je eigen kusttrekvogel
Thema 3 De Waddenzee en de slikken in het Deltagebied Het waddengebied en de Zeeuwse delta vormen een belangrijke tussenstop voor kusttrekvogels. In dit thema leren leerlingen waarom deze gebieden zo bijzonder zijn.
Lesactiviteit 3.1 Wie eet wat op het wad of krijgt de hik op het slik
Thema 4 Trekvogels en het klimaat Als het klimaat verandert heeft dit effect op de trekvogels. Via de broedseldans krijgen leerlingen daar een idee van.
Lesactiviteit 4
Trekvogels krijgen het warm
Thema 5 Vogels tracken In dit thema wordt een selectie uit de inhoud van de thema’s 1 t/m 4 herhaald en samengevat. Dit gebeurt aan de hand van een aantal opdrachten die allemaal uit te voeren zijn met behulp van www.vogeltrackers.nl. De opdrachten zijn ook goed te maken zonder de voorgaande lessen.
Lesactiviteit 5
Vogels tracken
Lesactiviteit 1.1 Trekvogels en standvogels Voor de docent
Leerdoelen:
Werkvorm: eerst in tweetallen later klassikaal. Materialen: doeblad “Trekvogels”; vogelgidsen, eventueel computer met internet. Tijdsduur: 30 minuten. Leerlingen kunnen: 1. de begrippen trekvogel en standvogel uitleggen. 2. twee voorbeelden noemen van een kusttrekvogel en twee voorbeelden van een standvogel. 3. aangeven dat kusttrekvogels in het voorjaar van zuidelijke streken via de Waddenzee naar noordelijke streken trekken en in het najaar weer terug, en dit aanwijzen op een kaart.
Opzet Na een korte inleiding waarin uitgelegd wordt wat een standvogel en wat een trekvogel is, gaan de leerlingen in tweetallen aan het werk met het doeblad “trekvogels”. Achteraf wordt het doeblad klassikaal nabesproken. Bij vraag 5 vragen de leerlingen om een naam van een kusttrekvogel waarover ze een leuk weetje gaan opzoeken. Het volgende lijstje kan hulp bieden: Aalscholver Alk Blauwe kiekendief Blauwe reiger Bontbekplevier Bonte strandloper Brandgans Bruine kiekendief Drieteenstrandloper Dwergmeeuw Dwergstern Eidereend Goudplevier Grote mantelmeeuw Grote stern
Grutto Kanoet Kemphaan Kluut Kokmeeuw Kolgans Krombekstrandloper Kuifduiker Lepelaar Middelste zaagbek Nonnetje Noordse stern Parelduiker Reuzenstern Roodkeelduiker
Rosse grutto Rotgans Scholekster Slechtvalk Stormmeeuw Strandplevier Tureluur Visdief Watersnip Zilvermeeuw Zilverplevier Zwarte ruiter Zwarte zee-eend Zwartkopmeeuw
Nabespreken van het doeblad kan aan de hand van de volgende vragen. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Wat is een trekvogel? Wat is een standvogel? Noem 2 voorbeelden van standvogels. Noem 2 voorbeelden van kusttrekvogels. Waarom zouden vogels trekken? Van waar naar waar trekken de verschillende soorten vogels?
Tip: Laat de leerlingen die dat graag willen hun leukste weetje (vraag 6 van het doeblad) uitbeelden.
Achtergronden
Trekvogels en standvogels De vogels die in Nederland overwinteren noemen we wintergasten. Als ze juist in de zomer bij ons zijn, noemen we ze zomergasten. Maar dat is nog niet alles: twee keer per jaar, in het voorjaar van maart tot en met juni en in het najaar van juli tot en met oktober, komen er grote vluchten vogels overvliegen, op weg naar een verre bestemming in het buitenland. Regelmatig maken deze zogenaamde doortrekkers een tussenlanding om op adem te komen en zich flink vol te stoppen met voedsel voor de verdere reis. Wintergasten, zomergasten en doortrekkers noemen we trekvogels. Niet alle vogels gaan op reis. Er zijn ook standvogels, zoals een mus of een merel,
die het hele jaar in ons land blijven. Deze vogels kun je dus altijd zien. In de winter verblijven hier overigens veel merels die in het noorden gebroed hebben. Deze trekken dus ook een beetje.
Kusttrekvogels De vogeltrek is zo’n bijzonder fenomeen omdat het veel energie kost voor trekvogels om heen-en-weer te vliegen. In het broedgebied in het noorden kunnen de vogels niet blijven omdat het daar te koud wordt. Ze zouden het zelf nog wel overleven maar hun voedsel is dan door sneeuw en ijs niet bereikbaar. Dus trekken ze naar het zuiden. In het voorjaar gaan ze van de warmere streken weer naar het noorden om te broeden, juist omdat daar dan wel veel voedsel voor hun jongen is. Bovendien is het een mooi open gebied (de toendra) waar het risico om gegeten te worden door roofdieren kleiner is. Ook is het daar kouder en zijn er dus minder ziekteverwekkers. Een bepaalde groep doortrekkers zijn tijdens de trek aangewezen op het Waddengebied en de kuststrook van Nederland. Dit zijn de kusttrekvogels. Bekende voorbeelden daarvan zijn steltlopers zoals rosse grutto’s, plevieren en kanoetstrandlopers, maar ook lepelaars en sterns. Broedgebieden bevinden zich in principe overal rond de poolcirkel, maar ook zuidelijker in Scandinavië. Een paar bekende broedgebieden zijn Groenland, Spitsbergen en Siberië. Natuurlijk liggen er ook broedgebieden van bepaalde trekvogels in West-Europa, waaronder Nederland. Ook de overwinteringsgebieden liggen verspreid. Er zijn vogels die overwinteren in de Waddenzee en aan de kusten van Groot-Britannië en Frankrijk. Anderen overwinteren veel zuidelijker in Afrika en sommige trekvogels vliegen zelfs door tot aan de Zuidpool. De trekroutes liggen wel behoorlijk vast. Wat opvalt is dat zowel op de heenweg als op de terugweg een belangrijke trekroute langs de Waddenzee loopt. Hier stoppen de vogels om te eten en uit te rusten. Zonder deze tussenstop zouden ze deze lange reis niet kunnen maken. N.b. In de trekvogelkrant en op vogeltrackers.nl zijn kaartjes te vinden van trekroutes en nog veel meer achtergrondinformatie en beeldmateriaal.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Doeblad “Trekvogels” 1. Schrijf in de eerste kolom van de tabel hieronder vijf vogels die je wel eens gezien hebt.
2. Zet achter de vogel in welk seizoen je de vogel gezien hebt.
3. Zet onder het vak “Volgens mij is het een...” een kruisje als je denkt dat het een trek-of standvogel is.
4. Zoek op in een vogelboek of in de digitale encyclopedie van “vogeltrackers.nl” of het een trekvogel of standvogel is. Vul dit in met een kruisje onder “vogelboek”. Vogel
Seizoen
Volgens mij is het een.....
Vogelboek:
Trekvogel
Trekvogel
Standvogel
Standvogel
5. Vraag aan de leraar de naam van jouw eigen kusttrekvogel. Zoek deze op in het vogelboek en schrijf hieronder een leuk weetje op over deze trekvogel. Of zoek op het internet (bijvoorbeeld op vogeltrackers.nl of vogelbescherming.nl).
6. Bedenk eens een leuke manier om dit bijzondere weetje over jouw kusttrekvogel aan de rest van de klas te presenteren: uitbeelden, dansend, zingend/rappend, tekenend etc.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Lesactiviteit 1.2 Vogels kijken Werkvorm: individueel of in tweetallen. Eerst binnen (15 minuten) dan buiten (30 minuten) op een plek waar vogels zijn. Tijdsduur: 45 minuten. Materialen: per leerling of tweetal een “Vogelkijkboekje” te downloaden via deze website; eventueel een verrekijker en een vogelgids.
Leerdoelen:
Opzet
Leerlingen: 1. kunnen de begrippen trekvogel en standvogel uitleggen. 2. leren vogels kijken (eventueel met behulp van een verrekijker). Spreek kort het vogeltrackersboekje door. Vervolgens gaan de leerlingen met het boekje naar buiten. Achteraf spreek je het kort na. Wijs leerlingen erop dat ze al de vogels die ze hebben gezien kunnen invoeren op de website www.vogeltrackers.nl.
Nabespreken kan aan de hand van de volgende vragen. 1. 2. 3. 4. 5.
Achtergronden
Wie heeft er een vogel gezien die hij nooit eerder gezien had? Welke? Waaraan herkende je de vogels het beste? Wie heeft er vogels gezocht met de oren? Heb je een trekvogel gezien? Kijk het na in de vogelgids of op internet. Heb je een standvogel gezien? Kijk het na in de vogelgids of op internet.
Hoe gebruik je een verrekijker? Manier van scherpstellen: Richt de verrekijker op een voorwerp op ongeveer 50 meter afstand. Sluit je rechteroog en draai met de middenschroef tot je met je linkeroog het voorwerp scherp ziet. Sluit vervolgens je linkeroog en draai aan de ring vlak voor het rechteroog tot je ook dan scherp ziet. Vervolgens kun je met beide ogen kijken en scherpstellen via de schroef in het midden.
Voorwerp in beeld krijgen: Kijk eerst zonder verrekijker naar het voorwerp dat je wilt zien, bijvoorbeeld een poster in het lokaal. Hou je blik daarop gericht en zet de verrekijker voor je ogen terwijl je blijft kijken. Dan zie je hetzelfde voorwerp vergroot.
Oefenen: Noem iets waar de leerlingen op scherp moeten stellen (veraf en dichtbij, buiten en binnen lokaal), leerlingen proberen dat zo snel mogelijk scherp in beeld te krijgen.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Lesactiviteit 1.3 Trekvogelspel Werkvorm: spelen in groepjes van 4 leerlingen Materialen: trekvogelspel uit de trekvogelkrant. Deze is te verkrijgen bij Ecomare of een ander aangesloten kustveldcentrum. Zie vogeltrackers.nl. Tijdsduur: 45 minuten.
Leerdoelen
Leerlingen kunnen: 1. aangeven dat kusttrekvogels in het voorjaar van zuidelijke streken via de Waddenzee naar noordelijke streken trekken en in het najaar weer terug, en dit aanwijzen op een kaart. 2. aangeven dat het een enorme energie-investering is om van overwinteringsgebied naar broedgebied te vliegen. Uiteindelijk levert dit meer nakomelingen op omdat ze de voordelen van de verschillende gebieden benutten. 3. drie redenen noemen waarom de trekvogel naar het noorden trekt en drie redenen noemen waarom een trekvogel naar het zuiden trekt. 4. bij de verschillende verblijfplaatsen van trekvogels aangeven wat de gevaren en verstoringen zijn.
Opzet
In het trekvogelspel maken de leerlingen een reis van een jaar uit het leven van een kanoetstrandloper. Ze ondervinden de voordelen, nadelen en beslismomenten die de vogels ook doormaken. Leg kort het trekvogelspel uit. Een paar aandachtspunten daarbij: • De spelers moeten eerst de kanoeten en kleine fiches uitknippen op de hoeken van het spelbord. • De spelers hoeven niet met de dobbelsteen te gooien om vooruit te gaan. Ze gebruiken de dobbelsteen alleen op de vakjes met de dobbelsteen om een gebeurtenis te krijgen. Laat leerlingen in viertallen het spel spelen. Bespreek het spel na.
Nabespreken kan aan de hand van de volgende vragen. 1. Wie heeft de reis kunnen afmaken? 2. Wie niet en waar lag dat vooral aan? 3. Wat zijn de risico’s in Siberië? Wat op de trek? En wat in de Waddenzee en Afrika? 4. Wat leek op de werkelijkheid in het spel en wat niet? 5. Wat zijn redenen voor de trekvogels om naar het noorden dan wel naar het zuiden te gaan? 6. Waarom trekt een trekvogel. Wat zijn de grote voordelen voor hem?
Achtergrond In de trekvogelkrant en op de website vogeltrackers.nl kun je informatie vinden over redenen waarom vogels trekken en de gevaren die zij lopen.
Gevaren en verstoringen in de Waddenzee • Verdwijnen voedselbronnen door overheersing van andere soorten. Zo lijkt bijvoorbeeld de gewone oester, die in de Waddenzee gegeten wordt door vogels, verdreven worden door de Japanse oester, die te groot en stevig is. • Vervuiling door de mens: netten, vishaken, olie, vergiftiging door vervuild water (dit kan zowel chemisch zijn, als vervuild met plastics). • Verstoring door de mens, door toerisme en recreatie, bijvoorbeeld door boten. • Door klimaatverandering verdwijnen droogvallende wadplaten onder water.
Gevaren en verstoringen in het noordelijk broedgebied • Opgegeten (de eieren of jongen) door poolvossen en/of roofvogels.
Gevaren en verstoringen tijdens de trek Op trek is het grootste gevaar een tekort aan energie om de tocht te halen. Als de vogels van tevoren te weinig hebben kunnen eten of onderweg ongepland oponthoud hebben krijgen ze het moeilijk. Dit oponthoud kan komen door: • Harde wind, slecht weer. • Door verwoestijning wordt de Sahara groter. De reis wordt voor trekvogels langer. • Verkeerde timing (te vroeg of te laat vertrekken en aankomen) door klimaatsverandering.
Andere gevaren tijdens de trek: • Jacht. • Obstakels zoals windmolenparken, hoogspanningskabels, gasvlammen. • Olie op zee
In het zuidelijk overwinteringsgebied • Door klimaatverandering verdwijnen droogvallende wadplaten onder water. • De visrijke kustzone wordt door niet-Afrikaanse trawlers leeggevist. Ook daar komen steeds meer mensen en deze hebben ook een steeds grotere voedselbehoefte. Dit heeft onder andere de volgende effecten: • Natuur wordt omgezet in landbouw of industrie gebied. • De delta’s worden leeggevist.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Lesactiviteit 2.1 Aanpassingen vogels algemeen en die van kusttrekvogels Werkvorm: Klassikaal, binnen. Materialen: bord; plaatjes van vogels, opgezette vogels of delen daarvan. Achteraan deze lesactiviteit staan ook figuren. Tijdsduur: 30 minuten.
Leerdoel
Opzet
Leerlingen kunnen: 1. het begrip aanpassing (adaptatie) uitleggen. 2. drie aanpassingen van vogels noemen en uitleggen waarom dat aanpassingen zijn.
Hoe zit een vogel in elkaar? Teken op het bord schematisch een lijst van een schilderij. Zeg tegen de leerlingen dat je met de klas een schilderij van een vogel gaat maken. Zij zeggen wat er aan een vogel te zien is en jij tekent het in. (Vleugels; Veren; Eieren; Poten; Snavel; Staart; Ogen.)
Vragen die bij elke eigenschap gesteld worden: 1. Hebben alleen vogels deze eigenschap? 2. Hebben alle vogels deze eigenschap? Bij elke eigenschap vertel je iets over de variatie die er is in eigenschappen (zie achtergrond) en laat je eventueel voorwerpen zien om dit te visualiseren. Aan de hand van deze eigenschappen leg je uit dat elk dier bepaalde eigenschappen heeft waarmee hij/zij als beste kan overleven in de omgeving.
Even tussendoor: Proefje diepte zien De leerlingen werken in tweetallen. De één houdt een vinger omhoog, de ander doet één oog dicht en probeert de opgestoken vinger met zijn eigen wijsvinger te raken door van de zijkant in één beweging ernaar toe te gaan. Meestal zal de leerling die probeert de vinger te raken of te ver naar voren zitten of te ver naar achteren. Geef als voorbeeld een valk die een muis op de grond ziet en een duikvlucht neemt. Deze (niet bestaande) valk heeft zijn ogen niet van voren zitten maar van opzij. Hij ziet de muis dus met één oog en kan dus niet goed inschatten of die op tien meter afstand is of op drie. Stel dat hij op 10 meter gokt terwijl het drie meter is..... Doordat een valk twee ogen voorop heeft kan hij goed diepte inschatten.
Achtergrond Elk organisme moet zich continu aanpassen aan de omgeving om te overleven. Dat houdt in dat veel lichaamskenmerken een speciale vorm hebben met een speciale reden (zie ook de achtergrond bij lesactiviteit 2.2; aanpassingen kusttrekvogel).
Poten Watervogels hebben zwemvliezen en roofvogels hebben klauwen. Spechten en uilen hebben een teen naar de achterkant geschoven zo dat ze meer steun hebben als ze tegen een boom aanhangen.
Eend
Roofvogel
Zangvogel
Steltloper
Voor poten op A4-formaat zie achteraan deze lesactiviteit
Snavels Vinken hebben een dikke korte snavel om noten en zaden te kraken; koolmezen hebben een dunne spitse snavel om insecten te eten. Roofvogels hebben een haaksnavel.
Eend
Kluut
Steltloper
Wulp
Roofvogel
Lepelaar
Voor snavels op A4-formaat zie achteraan deze lesactiviteit
Staart Om te sturen, soms breed en kort, soms lang en dun. Pauwen gebruiken hun staart ook om vrouwtjes te verleiden.
Vleugels Ook deze hebben een verschillende vorm en daarmee een verschillende functie. Er zijn vogels die grote brede vleugels hebben om goed te kunnen zweven zoals buizerds. Zwaluwen hebben juist spitse vleugels om heel snel bochten te kunnen maken. Jan van Genten gebruiken hun vleugels onder water om mee te zwemmen. Valk
Gans
Steltloper
Vleermuis
Voor vleugels op A4-formaat zie achteraan deze lesactiviteit.
Eieren/nesten Eieren zijn vaak goed gecamoufleerd. Nesten bevinden zich soms op de grond, soms in een boom of op een rotsrichel. Bij sterns is het soms alleen maar een kuiltje in het zand, of gewoon bovenop een rots. Maar natuurlijk zijn er ook hele mooie ingewikkelde nesten zoals de buidelmees die een nest heeft in de vorm van een zakje.
Ogen Roofvogels hebben hun ogen voor op hun kop zitten zodat ze goed diepte kunnen zien. Terwijl andere vogels de ogen juist aan de zijkant hebben zitten zodat ze goed om zich heen kunnen kijken.
Voor koppen op A4 formaat zie achteraan deze lesactiviteit.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Poot eend
Poot roofvogel
Poot zangvogel
Poot steltloper
Snavel eend
Snavel Kluut
Snavel Roofvogel
Snavel Lepelaar
Snavel Steltloper
Snavel Wulp
Vleugel Valk
Vleugel Gans
Vleugel Steltloper
Vleugel Vleermuis
Ogen Kiekendief
Ogen Scholekster
Lesactiviteit 2.2 Ontwerp je eigen kusttrekvogel Werkvorm: inleiding klassikaal; dan in tweetallen Duur: 45 minuten. Materialen: papier en kleurpotloden en klei.
Leerdoelen
Opzet
Achtergrond
Leerlingen kunnen: 1. het begrip aanpassing (adaptatie) uitleggen. 2. drie aanpassingen van vogels noemen en uitleggen waarom dat aanpassingen zijn.
• Je vertelt de leerlingen over de trekvogels die op het wad, in de Zeeuwse Delta of in de mondingen van rivieren verblijven om daar te eten. Je vertelt waar ze verblijven: sommige in een dun laagje water, sommige op de droge platen, sommige in het diepere water en vertelt wat ze kunnen eten: visjes, garnalen, krabbetjes, schelpdieren op de bodem, schelpdieren in de bodem, wormen in de bodem. • Vervolgens gaan de leerlingen in tweetallen een fantasie-trekvogel die op het wad of in het deltagebied verblijft maken. Ze kiezen een plek, waar hun vogel eten zoekt: diep water, ondiep water, droge plaat. • Ze kleien de afzonderlijke onderdelen als poten en tenen, vleugels, staart en kop met ogen en snavel. Vervolgens tekenen ze de hele vogel. Hier mag best fantasie bij gebruikt worden als ze het maar kunnen verklaren als aanpassing aan de omgeving. Ook mogen er andere lichaamskenmerken toegevoegd worden. • De leerlingen vertellen de klas over hun vogel en de aanpassingen. • Op vogeltrackers.nl kunnen de leerlingen allerlei voorbeelden van kusttrekvogels zien.
Specifieke aanpassingen van kusttrekvogels Vaak lange poten om door het water te kunnen waden of door langer gras. Soms zwemvliezen tussen de tenen om echt te kunnen zwemmen. Vaak een lange spitse snavel om in de grond te kunnen prikken, maar ook om goed op insecten te kunnen jagen. Een lepelaar heeft natuurlijk een heel aansprekende snavel waarmee hij naar garnaaltjes zoekt die hij voelt met het brede uiteinde van de snavel. Eidereenden hebben juist een dikke stevige snavel om kokkels uit de bodem te halen en mossels van elkaar los te kunnen rukken en om krabben vast te kunnen houden. Scholeksters hebben een stevige snavel om schelpen open te hakken en eendachtigen hebben een snavel die gebouwd is om water met voedsel op te kunnen slobberen. Sommige kusttrekvogels die dieren eten in de wadbodem, schelpdieren of wormen, hebben een speciaal zintuig in hun snavel waarmee ze de trillingen die hun prooidieren maken kunnen voelen. Zo voelen ze ook waar een dier zit. Een soort blindenstok dus. Een heel bijzondere aanpassing is de maag van kanoeten. In het broedgebied in het noorden eten ze insecten, in het Waddengebied, de Zeeuwse Delta en in Afrika eten ze schelpdieren zoals nonnetjes met schelp en al. Voor dit laatste hebben ze een hele sterke, grote en gespierde maag nodig, voor de insecten veel minder. De vorm van de maag past zich aan aan het voedsel wat er binnen komt en krimpt en groeit dus gedurende het jaar. De meeste kusttrekvogels veranderen ook van kleur gedurende het jaar. In het broedgebied hebben ze een zomerkleed, dat met name bij de mannetjes heel kleurig en opvallend is om vrouwtjes te lokken. In de winter zijn ze veel minder opvallend gekleurd.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Lesactiviteit 3.1 Wie eet wat op het wad of krijgt de hik op het slik Werkvorm: in tweetallen. Tijdsduur: 45 minuten. Materialen: reis-doekrant, schaar, doeblad “Voedselweb”.
Leerdoelen
Opzet
Leerlingen kunnen: 1. het belang van de Waddenzee en het deltagebied voor de kusttrekvogel duidelijk maken namelijk als rustplaats en opvetgebied. 2. uitleggen dat er een voedselketen is in het kustgebied en welke schakels daarin zitten. 3. de drie belangrijke voedselsoorten voor de kusttrekvogel in of rond de Waddenzee en het deltagebied noemen.
Na een korte inleiding over voedselketens gaan leerlingen in tweetallen aan het werk met de onderdelen “Wie eet wat op het wad” en “Zoek de tien verschillen” in de reis-doekrant. Vervolgens gaan de leerlingen in tweetallen aan het werk met het doeblad “Voedselweb”. Dit wordt kort klassikaal nabesproken.
Nabespreken kan aan de hand van de volgende vragen 1. Wat eet.....? (allerlei dieren in te vullen en dan door leerlingen laten beantwoorden) 2. Wat eet een plant? Wat heeft een plant allemaal nodig? 3. Waarom is eb en vloed belangrijk voor het leven in de Waddenzee en de Zeeuwse Delta?
Achtergrond De Waddenzee en het slikkengebied in de Zeeuwse Delta zijn zeer ondiep en staan regelmatig droog. Daardoor kan de zon heel makkelijk op de bodem schijnen. Waar zonlicht en grond zijn, daar zijn planten. Zeker omdat er met elke vloed nieuw voedsel voor planten (een soort van natuurlijke mest of pokon) gebracht wordt. De meeste van deze planten hebben geen bladeren en wortels en bloemen, maar zijn heel klein. Als je ze heel erg vergroot, zien ze eruit als in onderstaand plaatje. Deze plantjes zijn weer voedsel voor dieren. In de Waddenzee en de Zeeuwse Delta worden er bij vloed nieuwe voedingsstoffen het gebied in gebracht. Het ondiepe water warmt snel op, de zon kan makkelijk op de bodem schijnen en daardoor kunnen er goed algen groeien. Dit is bij droogvallend wad goed te zien als een bruin-groene laag. Deze algen of kiezelwieren worden van de bodem geschraapt door de wadslakjes en alikruikjes (ook een soort slakje). Deze hebben hier een soort rasp bij hun bek zitten. Deze wadslakjes worden weer gegeten door bergeenden.
Kiezelwier 20x vergroot
De algen of kiezelwieren worden ook door nonnetjes (een schelpdiertje dat in de bodem leeft) van de bodem gezogen met hun siphon, een soort zuigbuis. Deze nonnetjes worden weer gegeten door vogels, onder andere kanoeten. Platvissen knagen nog wel eens stukjes van de siphonen af. Platvissen op hun beurt worden weer gegeten door zeehonden. Jonge vogels, bijvoorbeeld kanoeten worden weer gepakt door roofvogels. De krab neemt een bijzondere rol in in het voedselweb. Want een krab eet alles wat dood is, vis, schelpdier, vogel en zeehond. Dus eigenlijk staat de krab bovenaan alles, maar jaagt niet op levende dieren. Krabben, garnalen en grondeltjes zijn de voornaamste eters van eieren en larven van schelpdieren. De meeuw eet ook weer krabben. De natuur is nooit zo eenvoudig als je misschien zou willen.
Kusttrekvogels en hun voedsel Elke vogel is min of meer gespecialiseerd op eigen voedsel. Zo is de snavellengte aangepast aan de diepte waarop het (hoofd)voedsel in de wadbodem zit. Wulpen kunnen met hun lange snavel goed bij wormen en pieren die vrij diep in de bodem zitten. Kanoeten kunnen zowel bij kokkels als nonnetjes. De kokkels zijn meestal echter te groot. De jonge kokkels en nonnetjes slikken ze in hun geheel door en vermalen ze in de maag. De scholekster haalt de kokkel uit de bodem en maakt de schelp stuk waarbij hij zijn snavel als hamer gebruikt. Sommige scholeksters prikken met hun snavel in de schelp en knippen de sluitspier door. De eidereenden slikken de mossels die op het wad liggen in hun geheel door en vermalen ze in de maag. Rotganzen eten geen dieren maar gras. Veel trekvogels die voedsel zoeken in de slibbodem hebben een speciaal zintuig in de snavel waarmee ze hun prooi kunnen voelen (ook als die in de buurt is) en hoe groot die is. Zo hoeven ze niet eindeloos vaak in de bodem te prikken op zoek naar hun voedsel.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Doeblad “Voedselweb” Hieronder zie je een aantal plaatjes van allerlei dieren die voorkomen in de slibbodem op het Wad en van de slikken. Er staat ook bij hoe groot ze zijn. 1. Knip de vierkantjes van de dieren, het plantje en “kleine voedseldeeltjes” uit. a) b) c) d)
Leg de plaatjes op volgorde van klein naar groot. Leg het plaatje van het plantje dicht bij je op tafel. Leg een plaatje van een dier die dit plantje eet erboven. Leg een plaatje van een dier dat dit dier eet ook weer hierboven.
Wat nu voor je ligt is een voedselketen. Als je er niet uitkomt kun je ook op vogeltrackers.nl kijken voor de antwoorden.
Vraag
Is er nog een dier wat dit laatste dier eet? 2. Bekijk de plaatjes die je nog niet gebruikt hebt en kijk of er nog meer dieren zijn die het plantje eten. Knip deze uit en leg ze naast de planteneter die je al had liggen. Doe hetzelfde met de andere dieren. Zo zie je allemaal eetcontacten, dat noemen we een voedselweb.
Plantje: kiezelwier 20x vergroot
Kleine voedseldelen
Wadslakje 2 mm
Alikruikjes 1 cm
Nonnetje 1,5 cm
Kanoet 25 cm
Bergeend 60 cm
Krab 10 cm
Zilvermeeuw 55 cm
Platvis 30 cm
Zeehond 150 cm
Buizerd/roofvogel 65 cm
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Lesactiviteit 4.1 Trekvogels krijgen het warm Werkvorm: tweetallen met doeblad “Trekvogels krijgen het warm”; activiteit “de broedseldans” klassikaal in grote ruimte (gymzaal, buiten of in ruim lokaal). Tijdsduur: 45 minuten. Materialen: Bosatlassen; doebladen “Trekvogels krijgen het warm”; kleurpotloden; stoelen voor de helft van de groep; muziek-installatie; winter/herfst/ zomer/lente muziek (bijvoorbeeld de 4-jaargetijden Vivaldi; zomerhitje etc.)
Leerdoelen
Leerlingen kunnen aan het eind van de lessenserie: 1. aangeven dat kusttrekvogels aan de rand van het pakijs broeden omdat daar veel insecten zijn voor hun jongen. 2. uitleggen dat het klimaat langzaam warmer wordt en dat daardoor het ijs op de Noordpool langzaam smelt. 3. uitleggen dat doordat de ijskap langzaam smelt er steeds minder goede plekken zijn voor de trekvogels om te broeden.
Opzet
In een korte inleiding wordt verteld dat door het opwarmen van het klimaat de ijs kappen op de polen smelten. Omdat trekvogels broeden in de buurt van de ijskappen heeft dit effect op de trekvogels. Het meeste voedsel zit dichtbij de cirkel van pakijs. Als er meer ijs smelt, wordt de cirkel kleiner en is er minder ruimte voor vogels om te broeden. Daarnaast broeden de vogels natuurlijk op het land. Noordelijk is er geen land meer onder het ijs. Hoe noordelijker het ijs wegsmelt hoe minder land er onder het ijs zit. Dus nog minder plek om te broeden. Een ander effect van het warmer worden van het poolgebied is dat het meer begroeid raakt en dan kunnen de trekvogels niet meer broeden. Er komen geen nieuwe broedgebieden voor in de plaats. Vervolgens gaan de leerlingen in tweetallen aan het werk met het doeblad “Trekvogels krijgen het warm” en de Bos atlas. Deze opdracht is ook heel mooi uit te voeren met Google Earth, gratis te downloaden van internet. Daarna wordt klassikaal “De broedseldans” gedaan.
Nabespreking
Achteraf wordt het doeblad klassikaal nabesproken.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Doeblad “Trekvogels krijgen het warm” 1. Zoek in de Bosatlas een kaartje waarop je recht van boven op de Noordpool kijkt. 2. Tiksi is één van de noordelijkste steden in Rusland op deze kaart. Zoek deze plaats op. 3. Op het kaartje in de Bosatlas staan ook de grenzen van het ijs in de zomer en in de winter. Stel dat je in Tiksi woont. • Ligt er dan in de zomer pakijs in de zee? • En in de winter? Een groot aantal kusttrekvogels broedt in de zomer in dit gebied. Ze hebben vaste grond, land, nodig om te broeden. Ze willen zo dicht mogelijk bij de rand van het pakijs zitten, maar niet erop. Want aan de rand is veel eten, op het ijs niet.
4. Op de tekenining hieronder zie je de Noordpool met de grens van het zomerpakijs. Teken een lijntje op de grens van het winterpakijs. 5. Waar is land op de rand van het zomerpakijs? Kleur deze stukken. Hier zouden vogels dus kunnen broeden. 6. Stel je voor dat het pakijs zich nog verder terugtrekt door opwarming van de aarde. Zoek in je kaartje de noordelijkste stukjes land. Als het ijs minder wordt kunnen vogels hier nog broeden. Kleur deze stukjes land. 7. Stel je nu eens voor dat er nog meer ijs smelt en de cirkel ijs dus nog kleiner is. Is er dan nog altijd land waar vogels kunnen broeden?
Noord-Amerika
Rusland
Groenland Scandinavië
Instructie van de broedseldans Deze dans kun je vergelijken met een stoelendans. Voorbereiding De helft van de leerlingen vormt een kring met stoelen, zittingen naar buiten. Deze leerlingen staan in de cirkel van stoelen met elk een stoel voor zich. Het midden van de kring is de noordpool. De kring van stoelen is het pakijs op de noordpool. De andere helft van de leerlingen staat in een grote kring om de kring van stoelen heen. Zij zijn de trekvogels en bevinden zich rond de evenaar.
Warming-up • Laat de leerlingen achter de stoelen de grootte van het pakijs uitbeelden in de winter (dit wordt ondersteunt met de muziek van “de winter” uit “de vier jaargetijden van Vivaldi of een ander wintermuziekje). Laat de leerlingen het zelf eerst bedenken. De kring moet dan groot zijn. • Laat de leerlingen met stoelen vervolgens uitbeelden wat er in de lente gebeurt (muziek: lente van Vivaldi of iets dergelijks): kring wordt kleiner. Vervolgens in de zomer, kring is op zijn kleinst. (muziek: zomer van Vivaldi). Zo blijven ze staan. • Muziek uit.
Nu de trekvogels • Deze staan op de winterpositie bij de evenaar (wintermuziek aan). • Vervolgens wordt het voorjaar (voorjaarsmuziek aan). Wat gaan de trekvogels dan doen? Ze trekken richting de stoelen en blijven daar om heen cirkelen zolang er lentemuziek klinkt. Ondertussen wordt de kring van stoelen kleiner doordat de leerlingen deze naar binnen trekken. • Dan wordt het zomer (zomermuziek aan) en de trekvogels zoeken een stoel om te broeden. • Vervolgens wordt het najaar (herfstmuziek). De trekvogels trekken weer weg richting evenaar. De kring van stoelen wordt groter. • En weer winter (wintermuziek aan).
Doe dit een paar keer achter elkaar en steeds sneller. De overgang van lentemuziek naar zomermuziek moet snel zijn, zodat leerlingen snel hun nest op moeten zoeken.
De klimaatsverandering • Het spel stilleggen in een winter. In plaats van lentemuziekje kan er zo nu en dan een ander muziekje (salsahitje of iets dergelijks) komen: door klimaatsverandering warmt de aarde op. Wat gebeurt er met het pakijs? (dat schrompelt nog verder ineen, de kring moet kleiner en dus valt er een stoel tussenuit). • Vervolgens weer gewone zomermuziek. De trekvogels trekken weer richting stoelen, maar één vogel kan niet broeden. Vanaf dit moment kan de docent steeds kiezen of hij tijdens het voorjaar de gewone voorjaarsmuziek laat horen, dan is er niet veel aan de hand, het pakijs wordt “gewoon” kleiner, óf de salsa muziek/zomerhit, dan snelt het pakijs extra, en pakt de docent er een stoel tussenuit. De trekvogels moeten dan in de zomer snel een stoel opzoeken om een broedplaats te kunnen bemachtigen.
Winter
Zomer
cirkel zijn kinderen achter een stoel cirkel zijn stoelen cirkel zijn de trekvogels
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Thema 5 ‘Vogels tracken’ Leerdoelen:
1. Leerlingen krijgen inzicht in de trekroutes van trekvogels op de wereldkaart. 2. Leerlingen zijn zich bewust hoe ze vogels in het veld kunnen herkennen. 3. Leerlingen weten, na afloop van de les, dat wetenschappers onderzoek doen naar de grootte van de maag van trekvogels omdat deze steeds verandert. 4. Leerlingen kennen, na afloop van de les, het effect van klimaat op trekvogels. Ook zijn zij zich bewust hoe ze zelf een steentje kunnen bijdragen aan het verminderen van het broeikaseffect.
Lesactiviteit 5.1 ‘Vogels tracken’ Werkvorm: tweetallen zijn aan het werk met doeblad “Vogels tracken” achter een computer met internetaansluiting. Tijdsduur: 45 minuten. Materialen: doebladen “Vogels tracken”; computers met internetaansluiting.
Opzet
Nabespreking Leuke tip
In een korte inleiding wordt verteld dat deze les bedoeld is als herhaling en afronding van de lessen over trekvogels. De verschillende onderwerpen, die al behandeld zijn in de lessen over trekvogels, komen nog eens aan de orde maar dan op een andere manier, namelijk via opdrachten op de computer.
Na afloop wordt klassikaal het doeblad nabesproken.
Het is ook mogelijk om via de website als klas mee te doen met de Nationale Trekvogelcompetitie!! De leerlingen moeten dan de naam van de school invoeren bij het aanmelden. Elk half jaar wordt er een scholenprijs uitgereikt. Elke drie maanden wordt aan de beste individuele leerling een prijs uitgereikt. Het spel is een combinatie van quizvragen en doe-spelletjes waarmee je punten kunt verdienen en een e-card kunt maken.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl
Doeblad ‘Vogels tracken’ 1 Trekvogels a. Ga naar de homepage van www.vogeltrackers.nl. Vlieg met behulp van de muis en door in- en uit te zoomen over de landkaart naar de kust van West Afrika. Strijk neer op de punt van Afrika. Hier overwinteren veel trekvogels. • Klik nu op het balkje “Trekroutes” en kijk of je goed zat.
b. Je ziet dat de trekroutes langs de kust van Nederland naar het noorden gaan. • Welke route volgen de kanoetstrandlopers die naar Taymir in Siberië vliegen? (Omcirkel het goede antwoord) de westelijke route de middelste route de oostelijke route c. Klik op “Fun” en vlieg naar midden-Noorwegen. Als je op het roze bolletje klikt en vervolgens op de link klikt, kom je bij de Nationale trekvogelcompetitie. • Oefen het spelletje “wadpierenspel”. Wat heeft dit spelletje met trekvogels te maken?
2 Onderzoek Onderzoekers hebben ontdekt dat de maag van kanoeten kan veranderen van vorm. • Zoek op de website naar het apparaat en de techniek waarmee de onderzoekers dit ontdekt hebben en schrijf de naam van de onderzoekstechniek op.
• Wanneer en waar hebben kanoeten een grote maag?
• Waarom hebben ze daar een grotere maag?
3 Vogels herkennen • Als je thuis, of op vakantie, een kusttrekvogel ziet en herkent, kun je deze op de website doorgeven. Zoek op waar en hoe dat kan en geef hieronder de stappen aan: Homepage Stap 1: Eerst ga ik met de muis naar:
Stap 2: Dan klik ik op:
Stap 3: Dan doe ik:
b. Ga weer terug naar de homepage. Ga naar de vogelencyclopedie en kies voor jezelf een trekvogelsoort uit. • Zou je deze vogel in de natuur herkennen? 0Ja 0nee • Waaraan zou jij deze vogel kunnen herkennen? • Ik herken deze vogel aan:
4 Klimaat a. Het klimaat verandert. Dat heeft effect op de trekvogels. Vooral in de gebieden waar de trekvogels broeden. Op de website kun je dit uitzoeken. • Wat is het effect van de klimaatsverandering op het broedgebied?
b. Schrijf één ding op wat jij zelf kan doen om een steentje bij te dragen aan het verminderen van de opwarming van de aarde. Dat kan thuis zijn of op school of ergens anders. Ook hierover kun je meer lezen op de website.
Je kunt op de website ook meedoen met de Nationale Trekvogelcompetitie: allerlei quizvragen en spelletjes waarmee je leuke prijzen kan winnen. Met de punten die je hebt verdiend, kun je ook een e-card maken en versturen. Als je als klas ook mee wil dingen naar een prijs moet je de naam van de school invoeren bij het aanmelden.
VOGELTRACKERS speuren naar trekvogels www.vogeltrackers.nl