Lesmateriaal onderbouw
Workshopdag ‘Satellieten’
8 oktober 2008 Space Expo, Noordwijk
Opbouw lesmateriaal Met dit lesmateriaal ontdekken de leerlingen hoe licht en lenzen werken. Eerst wordt licht behandeld, daarna lenzen. Om deze twee thema’s heen zijn er veel mogelijkheden. We hebben een selectie van activiteiten gemaakt die goed toepasbaar zijn in de onderbouw van het primair onderwijs. Het lesmateriaal start met makkelijke activiteiten die overvloeien in moeilijkere activiteiten. Bij een aantal activiteiten is er een werkblad. Deze activiteiten kun je bijvoorbeeld inzetten/aanbieden als klassikale activiteiten, zelfstandige activiteiten, ontdek/onderzoekactiviteiten of in een circuitmodel.
Inhoud: 1. Licht 1.1 Kringactiviteiten 1.2 Wat kun je zien in het donker? 1.3 Activiteiten – hoe beweegt licht? 2. Lenzen 2.1 Kringactiviteit – Introductie lenzen 2.2 Activiteit – Op onderzoek met lenzen 2.3 Activiteit – Wat zie je allemaal? 2.4 Activiteit - Telescoop maken 2.5 Activiteit – Een druppel als vergrootglas 3. Bijlagen Werkblad 1: ‘Wat kun je zien in het donker?’ Werkblad 2: ‘Op onderzoek met lenzen’ Werkblad 3: ‘Wat zie je allemaal?’ Werkblad 4: ‘De telescoop, wat zie je?’
Doelgroep: Deze activiteiten steken in op het niveau van kleuters, uitgebreid naar groep 3 & 4. Bij de werkbladen kun je goed differentiëren doordat groep 3 & 4 zelfstandig aan de gang kan gaan, vanwege de taal die erop staat. We hebben zoveel mogelijk geprobeerd om met illustraties duidelijk te maken wat de leerlingen moeten doen, af en toe zal een uitleg echter nodig zijn.
1. Licht Doelen: -
Leerlingen weten dat je licht nodig hebt om te kunnen zien. Leerlingen kunnen onderscheid maken tussen licht en donker. Leerlingen weten dat er verschil is tussen een kunstmatige en een natuurlijke lichtbron. Leerlingen kennen een aantal lichtbronnen.
1.1 Kringactiviteiten a.
Voorlezen Aan de hand van het prentenboek: Licht uit! Als een egel en een konijn een kleine bosuil vragen of hij mee komt spelen, durft deze niet want hij is bang voor licht. Vraag aan de leerlingen wie er wel eens op een hele donkere plek is geweest. Ga in op ervaringen van kinderen met betrekking tot donker en licht. Licht uit! Prentenboek over licht en donker. Goed te gebruiken ter inleiding van het thema licht. Schrijver Guy Daniels. ISBNnummer: 9789044807080
b.
Gesprek Vraag aan de leerlingen waar licht vandaan komt. Ze zullen waarschijnlijk dingen opnoemen zoals de zon, een lamp of vuur. Vertel dat we dit lichtbronnen noemen. Wat is het verschil tussen de zon en een lamp? De zon heeft de mens niet gemaakt. Een lamp heeft de mens uitgevonden. Leg foto’s van lichtbronnen in het midden van de kring zoals een lamp, een fietslamp, een zaklamp, een kaars, vuur, een bliksemflits en de zon. Wat zijn natuurlijke lichtbronnen en wat niet? Laat de kinderen dit met elkaar sorteren in de kring. Vuur is een natuurlijke bron, maar mensen hebben vuur in sommige gevallen weten te controleren. Denk maar aan een kaars of aansteker, waardoor plaatselijk (op de gewenste plaats) vuur ontstaat.
1.2 Wat kun je zien in het donker? Benodigdheden voor ‘de grot’: -
Koepeltent Dikke, zware lakens waar geen licht doorheen gaat 2 zaklampen Spiegel (acrylaat) Vergrootglas (plastic) Een knuffelbeer Cd Boek Gekleurde blokken (rood, blauw en geel) Fietslampjes Wekker
Door het kringgesprek wordt er geprobeerd een veilige omgeving te creëren en het thema donker bespreekbaar te maken. Voor de meeste kinderen is dit een spannende activiteit. De grot moet ook makkelijk te verlaten zijn. Zorg dus voor een duidelijke opening en bespreek dit met de kinderen. Ze gaan in tweetallen de ‘grot’ in, eerst zonder zaklampen, daarna met zaklampen. Er ligt een aantal voorwerpen in de grot, namelijk een spiegel, een vergrootglas, een knuffelbeer, een cd, een boek en blokjes van verschillende kleuren. In de kring bespreek je de voorwerpen, die in de grot liggen.
Van tevoren maken de leerlingen het werkblad 1: ‘Wat kun je zien in het donker?’ en voorspellen ze wat ze wel en niet kunnen zien. Daarna gaan ze de grot in zonder zaklamp en kijken ze wat ze kunnen zien. o
Klopt dit met wat ze in gedachte hadden?
o
Wisten ze wel wat wat was? Hoe konden ze dat weten?
Daarna gaan ze de grot naar binnen met zaklampen. Nu kunnen ze wel de voorwerpen zien en kunnen hier verder mee experimenteren. Vraag de leerlingen als ze er weer uit zijn wat ze dit keer hebben gezien. o Wat was er anders dan de eerste keer? Klopte hun voorspellingen? Wat hebben ze geleerd? o Konden ze kleuren zien in het donker? o Konden ze in de spiegel iets zien? o En deed het vergrootglas het in het donker? o Wat deed het vergrootglas in het licht? Bron: Op deze website is te zien hoe de activiteit van ‘de grot’ in de klas verloopt. Bovendien worden er nog andere activiteiten met licht gedaan in een soort circuitmodel. Met feedback achteraf van een expert. Wel in het Engels! http://www.teachers.tv/video/2486
1.3 Activiteiten: Hoe beweegt licht? a.
Proefje: Waar is het licht gebleven?
Benodigdheden: -
De ‘grot’ of een andere donkere ruimte Twee spiegels (van acrylaat) Drinkglas met brede opening (of plastic beker/fles) A4-papier (dik papier dat niet doorschijnt) Boek CD Lens/vergrootglas Zaklamp Twee kinderen
Bij dit proefje kunnen de leerlingen kijken hoe licht zich gedraagt als je het op verschillende dingen richt. Gaat het licht er doorheen? Of weerkaatst het voorwerp het licht een beetje, of zelfs heel veel, zodat je het licht ergens anders ziet? Laat de kinderen teruggaan in de ‘grot’ met een zaklamp. Vertel dat ze nu gericht gaan onderzoeken door het licht op de voorwerpen te schijnen, waarbij ze moeten kijken waar het licht te zien is. Vragen die je hierbij kunt stellen: o
Komt het licht aan de andere kant van de spiegel eruit? En als je het een stukje er vandaan houdt?
o
Waar gaat het licht naartoe?
o
En als je de lamp tegen de onderkant van een glas zet? Komt het licht aan de andere kant van het glas eruit?
Zo kunnen ze elk voorwerp beschijnen en conclusies trekken over wat licht doorlaat, zoals het drinkglas en het vergrootglas en wat niet. Uitleg: Als het licht op een voorwerp valt, weerkaatst het voorwerp altijd een beetje licht, anders zie je het voorwerp niet. Een spiegel weerkaatst al het licht. Met een spiegel kun je dus ook het licht ergens anders heensturen.
NB: de kinderen mogen niet het licht door de lens in de ogen van een ander schijnen. Bovendien kan het beste worden gekozen voor een zaklamp met een niet al te sterke lichtbundel.
b. Proefje: Gaat licht rechtdoor? Dit proefje kun je bijvoorbeeld in een kring uitvoeren. Schijn met een zaklamp op iemands buik. Kun je licht voelen? Nee, je kunt het alleen zien. Het licht komt uit de zaklamp. Kan iemand er voor zorgen dat het licht niet meer op de buik van de leerling schijnt? Benodigdheden: -
Verduisterde ruimte Zaklamp Schone stofzuigerslang (niet te lang, anders stuk van 1,5 m afhalen) Pak de zaklamp en de stofzuigerslang. Vraag twee leerlingen om te helpen. Laat de leerlingen midden in de kring zitten, waarbij één kind de slang aan de ene kant vasthoudt en het andere kind de slang aan de andere kant. Zorg dat de slang eerst in een rechte lijn ligt. Vraag: Als je een zaklamp tegen een kant van de slang aanhoudt, zie je dan het licht aan de andere kant weer? Wat denk je? Laat kinderen met een blauw en wit kaartje bijvoorbeeld (geen groen en rood, dat wijst op fout en goed) proberen te voorspellen of je het licht wel of niet zal zien. Laat een paar kinderen uitleggen waarom ze dat denken. Testen: Laat de kinderen het uitproberen. Nu leg je de slang in een andere vorm, zodat de slang een aantal buigingen maakt. Wat denk je? Zie je het licht als je met de zaklamp door de slang schijnt? Conclusie: De twee leerlingen gaan weer op hun plaats zitten. Vraag de leerlingen hoe het kan dat het licht wel te zien is als de stofzuigerslang recht is en niet als deze gebogen is. Vertel dat licht altijd rechtdoor gaat. Daarom is de lichtbundel wel te zien als deze recht is en niet als de stofzuigerslang gebogen is.
2. Lenzen Doelen: -
Leerlingen komen spelenderwijs te weten, dat er verschillende soorten lenzen zijn. Leerlingen leren nauwkeurig te kijken naar beestjes met gebruik van een vergrootglas. Leerlingen kunnen blaadjes en mieren nauwkeurig bekijken en beschrijven wat ze zien. Leerlingen kunnen blaadjes en mieren uitvergroot tekenen. Leerlingen leren een vergrootglas gebruiken. Leerlingen vinden uit hoe een telescoop werkt. Leerlingen oefenen hun fijne motoriek met het rollen van de wc-rollen in het papier. Leerlingen leren met z’n tweeën samenwerken. Leerlingen weten dat een druppel water een vergrotend effect heeft. Leerlingen weten dat een rond glas gevuld met water ook een vergrotend effect heeft.
2.1 Kringactiviteit Naar aanleiding van de ervaringen die kinderen hebben opgedaan in de tent, kun je het onderwerp lenzen introduceren. Hierbij kun je beginnen bij de vraag, wat er ook alweer allemaal in de ‘grot’ lag. Als ze op het vergrootglas komen, kun je dat als uitgangspunt nemen. Zag je iets door het vergrootglas toen het donker was? Kon je met licht wel zien wat het vergrootglas (of de lens) deed? Wat gebeurde er toen je het licht door het vergrootglas scheen?
o o o
Daarna kun je dieper op het onderwerp ingaan. o
Waar kom je nog meer lenzen (vergrootglazen) tegen?
Waarschijnlijk krijg je antwoorden, zoals brillen, ogen etc. Mochten er geen antwoorden op deze vraag komen, kun je altijd een bril als uitgangspunt nemen. Een vergrootglas is hetzelfde als een positieve (bolle) lens. 2.2 Activiteit – Op onderzoek met lenzen Benodigdheden: -
Verschillende lenzen (holle en bolle lenzen) Verschillende vergrootglazen (andere vergrotingsmogelijkheden) Werkblad 2: Op onderzoek met lenzen
1. De leerlingen bekijken het plaatje op werkblad 2 zowel met een bolle als met een holle lens. De bedoeling is dat ze tekenen welke lens verkleint en welke lens vergroot. De leerlingen tekenen het zijaanzicht. 2. Bij deze activiteit kunnen ze vrij experimenteren met de vergrootglazen/lenzen of je kunt de leerlingen enkele handreikingen geven, bijvoorbeeld door de volgende vragen te stellen en proefjes te laten doen met een vergrootglas. Het gaat hierbij om de vaardigheid om een lens te gebruiken. •
Verander de afstand tussen het voorwerp waar je naar wilt kijken en het vergrootglas. Zie je het voorwerp meteen scherp? Als dit niet zo is, verander de afstand.
•
Maak de afstand tussen het voorwerp en het vergrootglas groter. Probeer het voorwerp weer scherp te zien. Lijkt het voorwerp even groot? Of juist groter of kleiner dan bij de eerste poging? Is er een afstand tussen het voorwerp en het vergrootglas, waarbij je het voorwerp het beste ziet?
•
Maakt het nog uit of je met je oog dicht bij het vergrootglas bent of verder af?
•
Probeer dit met verschillende lenzen. Is de ideale afstand tussen het voorwerp en de lens altijd hetzelfde? Vergroten alle lenzen de voorwerpen waar je naar kijkt even veel?
Uitleg: een lens verandert de richting van lichtstralen. Maar dat doet hij niet zomaar! De lichtstralen worden zo afgebogen dat er op een bepaalde afstand van de lens een plek is waar de lichtstralen die door de lens heen zijn gegaan bij elkaar komen. Dit wordt het ‘brandpunt’ genoemd. Als je het voorwerp op de brandpuntsafstand (of minder) van de lens houdt, zie je waar je op richt heel scherp. En vergroot!
2.3 Activiteit - Wat zie je allemaal? Benodigdheden: -
Jampotje Plastic vergrootvel Magnetronfolie Elastiek Mieren of spinnen Twee blaadjes van bomen Werkblad 3: ‘Wat zie je allemaal?’
Ga met de leerlingen naar buiten en verzamel verschillende kleine beestjes of blaadjes die gevallen zijn. Mieren zijn makkelijk te vinden en ook goed te bekijken in het jampotje. Ga wel met respect om met de natuur. Vang de mieren in het potje of met de hand. Sluit het potje af met wat magnetronfolie (daar zitten wat gaatjes in, zodat er lucht bij kan) en daarom heen elastiek. Terug in de klas, gaan de leerlingen de verschillende beestjes bekijken en tekenen. Zowel zonder als met plastic vergrootvel of vergrootglas. Als ze klaar zijn, kunnen de kinderen aan elkaar vertellen wat ze hebben gezien. Daarna kun je nog een algemene terugkoppeling maken in de kring. Bron: Onderstaande link verwijst naar een document dat geheel in het teken staat van kriebelbeestjes. Hierin wordt vermeld hoe je bijvoorbeeld kunt omgaan met mieren, andere insecten en spinnen. Ook de kriebelbeestjessafari nodigt uit om verdere activiteiten omtrent observeren met een vergrootglas te ondernemen. Bovendien is er achtergrondinformatie te vinden over lenzen voor leerkrachten op pagina 22. http://www.natuurwetenschappen.be/educa/pdf/dossiers/nl/kriebelbeestjes_activiteitenboek.pdf
2.4 Activiteit – telescoop maken Benodigdheden: -
A4 gekleurd papier 2 wc-rollen Lenzen (nummer 7 en 8a) Plakband Verf Kwasten Water Werkblad 4: de telescoop, wat zie je?
1. Laat de leerlingen de wc-rollen verven. 2. Als de verf droog is: laat de leerlingen één van de twee lenzen met twee stukjes plakband aan één kant van de wc-rol plakken. Laat de leerlingen dit ook met de andere lens en wc-rol doen. 3. Laat de leerlingen een koker rollen van het A4 gekleurd papier, zodat het papier al rond staat. Nog niet dichtplakken. 4. Vervolgens draaien ze de twee wc-rollen erin met de lenzen aan de buitenkant. Dit moeten ze met z’n tweeën doen. 5. Tenslotte laat je de leerlingen de koker dichtplakken. Nu is de telescoop klaar. 6. Als de telescoop klaar is, kun je de leerlingen verschillende opdrachten met de telescoop laten doen. Kijk door de telescoop. Wat zie je? Laat de leerlingen dit tekenen op werkblad 4: ‘de telescoop, wat zie je?’ Is er een verschil als je aan de ene kant of aan de andere kant door de telescoop kijkt? Schuif de wc-rollen in en uit. Laat de leerlingen één tegelijk veranderen. Wat is het verschil? Dit heeft vooral te maken met het scherpstellen. Wat doet de telescoop? Uitleg: Een telescoop heeft twee lenzen en daarom twee brandpunten. Door de afstand tussen deze twee lenzen en dus brandpunten te veranderen, kun je het beeld scherp stellen.
2.5 Activiteit 5 – Druppel als vergrootglas Benodigdheden: -
Blad met kleine lettertjes Rond glas met water
Bij deze activiteit leggen de leerlingen voorzichtig een druppel water op het blad met kleine lettertjes. Ze dopen hun vinger in het water en raken voorzichtig het vel aan. Laat de leerlingen naar de druppel kijken en stel ze de vraag: Wordt de tekst vergroot door een druppel water? Daarna kunnen de leerlingen hetzelfde doen, maar dan met behulp van het volle glas. Laat de leerlingen het blad met kleine lettertjes erachter houden. Stel ze de vraag: Wordt de tekst vergroot door het glas met water? Uitleg: Een waterdruppel staat bol. Daardoor werkt het als een bolle lens, die dus vergroot.
Werkblad 1: Wat kun je zien in het donker?
Deze dingen kun je zien in het donker
Deze dingen kun je niet zien in het donker
Werkblad 2: ‘Op onderzoek met lenzen’ Wordt kleiner
Tekening van lens die verkleint
Wordt groter Tekening van lens die vergroot
Werkblad 3 ‘ Wat zie je allemaal?’
Mier zonder vergrootglas
Mier met vergrootglas
Blaadje zonder vergrootglas
Blaadje met vergrootglas
Werkblad 4: De telescoop, wat zie je?
Beeld zonder telescoop
Beeld met telescoop