JONGE MOEDERS IN ROTTERDAM.
Stand van zaken 2008
Jo n g e m o eder s in Ro tter dam Stand van zaken 2008
L.P.M. van Dun en J.M. Reijnen Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) oktober 2008 In opdracht van Jeugd, Onderwijs en Samenleving, gemeente Rotterdam
© Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteur: L.P.M. van Dun en J.M. Reijnen Project: 08-2840
Adres:
Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Website: www.cos.rotterdam.nl
2
Jonge moeders in Rotterdam
INHOUD
| Samenvatting en conclusies
5
1
Inleiding
9
2
Etniciteit
11
3
Leeftijd
17
4
Gezinssituatie
21
5
Woongebied
23
6
Onderwijs
25
7
Inkomen
29
8
Werk
33
Bijlagen
Jonge moeders in Rotterdam
3
Samenvatting Op verzoek van de afdeling Jeugd en Opvoeding van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) heeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) een kwantitatief beeld geschetst van de situatie van jonge moeders in Rotterdam. Het onderzoek geeft de stand van zaken weer voor de groep jonge moeders op 1 januari 2008. Jonge moeders zijn vrouwen jonger dan 23 jaar die moeder zijn van één of meer kinderen. Rotterdam telt de laatste jaren steeds minder jonge moeders. Voor 2005 schommelde het aantal steeds rond de 2.300, maar daarna is het ieder jaar gedaald tot 1.563 jonge moeders op 1 januari 2008. Ook het aandeel moeders onder de vrouwelijke bevolking van 15 tot en met 22 jaar laat een neerwaartse trend zien. Van de 100 vrouwen in deze leeftijdsgroep waren er begin 2008 vijf moeder, tegen acht aan het begin van het millennium. Vooral onder Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse vrouwen is het aandeel jonge moeders afgenomen sinds 2000. Toch treffen we bij Antilliaanse vrouwen nog steeds de meeste jonge moeders aan: 14 van de 100 vrouwen van 15 tot 23 jaar. Absoluut gezien zijn op 1 januari 2008 de meeste jonge moeders autochtoon (een op de vier jonge moeders is autochtoon), gevolgd door Surinaamse jonge moeders, en door Antilliaanse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen. Ook op 1 januari 2007 waren naar absolute aantallen gezien de meeste jonge moeders autochtoon (een op de vijf), gevolgd door hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen en Surinaamse jonge moeders. Sinds 2005 vormen autochtone moeders de grootste groep onder de jonge moeders. In 2007 zijn er 212 jonge moeders uit Rotterdam vertrokken en hebben 227 jonge moeders zich in Rotterdam gevestigd. De vestigers zijn vooral afkomstig uit de rest van Nederland en uit de overige gemeenten van de Stadsregio; de vertrekkers gingen voornamelijk naar de overige gemeenten van de Stadsregio en naar de rest van Nederland. Zowel vertrekkers als vestigers zijn vooral autochtoon, Surinaams, Antilliaans of van overig niet-westerse komaf. Van alle allochtone jonge moeders is 57 procent in het buitenland geboren; zij behoren tot de eerste generatie. Vier jaar eerder behoorde 70 procent tot de eerste generatie, in 2007 was dat nog 60 procent. Een mogelijke verklaring voor deze afname is dat de migratie vanuit het buitenland naar Rotterdam de laatste jaren is afgenomen. Surinaamse, Kaapverdiaanse, Turkse en Marokkaanse jonge moeders behoren vaker tot de tweede dan de eerste generatie. Bij de andere bevolkingsgroepen is de groep jonge moeders die in het buitenland is geboren juist groter dan de groep met Nederland als geboorteland. Jonge allochtone moeders uit overige niet-westerse landen zijn het vaakst in het buitenland geboren (89 procent). Dat gold ook voor 2007 (toen was het 90 procent). Begin 2008 is de gemiddelde leeftijd van de jonge moeders 20,8 jaar (net als in 2007). Van de jonge moeders is 17 procent een tienermoeder; zij zijn jonger dan 20 jaar. In 2007 was het percentage tienermoeders nog 15 procent, in 2004 was het 20 procent. Als we begin 2008 kijken naar de leeftijd bij de geboorte van het eerste kind blijkt dat ruim de helft van de jonge moeders toen een tiener was. Tienermoederschap komt het vaakst voor bij de groep Antilliaanse jonge moeders: 62 procent was tiener bij de geboorte van hun eerste kind. Op 1 januari 2007 kwam tienermoederschap het vaakst voor bij jonge moeders uit overige niet-westerse Jonge moeders in Rotterdam
5
landen. Het aandeel tienermoeders is het laagst bij Turkse en Marokkaanse jonge moeders: ruim een derde was bij de eerste bevalling jonger dan 20 jaar, net als in 2007 (toen was bijna drie op de tien tienermoeder). De generatie waartoe men behoort blijkt er voor de totale groep allochtone jonge moeders weinig toe te doen: het aandeel tienermoeders is iets hoger bij de eerste generatie dan bij de tweede generatie allochtone moeders. Uitzondering vormen Surinaamse en Antilliaanse jonge moeders, daarvan kent de tweede generatie een groter aandeel tienermoeders dan de eerste. Turkse en Marokkaanse jonge moeders zijn vaak gehuwd of wonen samen (ongeveer twee derde, in 2007 was dat nog driekwart), terwijl Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders juist vaak alleenstaand zijn (meer dan 80 procent, net als in 2007). Bijna zeven op de tien jonge moeders zijn alleenstaand (dat is een stijging ten opzichte van 2007 toen bijna tweederde alleenstaand was). Van hen woont ruim 60 procent niet zelfstandig maar in bij anderen of in een opvangtehuis (in 2007 was dat nog bijna tweederde). Surinaamse alleenstaande jonge moeders en hun lotgenoten uit de overige EU-landen wonen nog vaker niet zelfstandig. Van alle jonge moeders met een echtgenoot of partner woont 24 procent met haar gezin in of bij anderen. In 2007 was dat nog 29 procent. De jonge moeders in Rotterdam wonen geconcentreerd in vier deelgemeenten: Charlois, Delfshaven, Feijenoord en IJsselmonde. Samen herbergen deze deelgemeenten tweederde van alle jonge moeders in Rotterdam. Deze situatie is identiek aan die van 2007. Van de 1.563 jonge moeders op 1 januari 2008 zijn er 17 nog leerplichtig. Dat is 1,1 procent van alle jonge moeders; in 2007 was dat nog 1,6 procent. Iemand is leerplichtig tot aan het einde van het schooljaar waarin men 17 wordt. Net als in 2007 is het aandeel autochtone jonge moeders op het totaal van leerplichtige jonge moeders het grootst; op 1 januari 2008 is dat aandeel wel gestegen van 25 naar 34 procent. 38 procent van de jonge moeders heeft (nog) geen startkwalificatie, maar zit wel op school en kan dus nog een startkwalificatie behalen. In 2007 gold dat voor 37 procent. 18 procent van de jonge moeders beschikt wel over een startkwalificatie en heeft dus een diploma op minimaal HAVO of MBO-2 niveau. Dat is een forse stijging ten opzichte van 2007: toen was 11 procent van de jonge moeders startgekwalificeerd. Van alle jonge moeders is 44 procent een voortijdig schoolverlater: 690 jonge moeders zitten niet meer op school en hebben geen startkwalificatie. In 2007 was bijna de helft (49%) van alle jonge moeders een voortijdig schoolverlater. Het aandeel voortijdig schoolverlaters is het grootst onder Turkse jonge moeders (net als in 2007), gevolgd door jonge moeders uit overige westerse landen, overige EU-landen, overige niet-westerse landen en autochtone en Marokkaanse jonge moeders: onder al deze groepen jonge moeders treffen we meer voortijdig schoolverlaters aan dan gemiddeld. De groep voortijdig schoolverlaters is relatief het kleinst onder Surinaamse (36% tegen 43% in 2007), Antilliaanse (27% tegen 32% in 2007) en Kaapverdiaanse (25% tegen 28% in 2007) jonge moeders. De grootste groep onder de Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders staat juist opvallend vaak bij een school ingeschreven om een startkwalificatie te halen. Het aandeel jonge moeders met een bijstandsuitkering is in vergelijking met 2007 gedaald. Ontving begin 2007 nog 22 procent een bijstandsuitkering, begin 2008 is dit 18 procent. Sinds 2004 is het aandeel bijstandsontvangers onder jonge moeders gehalveerd. De uitkeringsaf6
Jonge moeders in Rotterdam
hankelijkheid is het grootst bij jonge moeders uit overige westerse landen: bijna een kwart ontvangt bijstand (dat is een forse stijging ten opzichte van 2007: toen ontving nog 15% bijstand). Daarna volgen op korte afstand moeders uit overige niet-westerse landen en autochtone moeders. In 2007 was de uitkeringsafhankelijkheid nog het grootst bij Surinaamse jonge moeders; toen had 32% een bijstandsuitkering, in 2008 is dat bijna gehalveerd tot 17%. De afhankelijkheid van de bijstand is het kleinst bij Kaapverdiaanse jonge moeders. Opvallend is dat het aandeel onder Kaapverdiaanse moeders dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering, in vergelijking met vorig jaar is gehalveerd. Gemiddeld ontvangen de jonge moeders al vijftien maanden een bijstandsuitkering. Bijna een vijfde van alle jonge moeders heeft bijzondere bijstand ontvangen in 2007 (een jaar eerder was dat ruim een kwart). Vrijwel alle jonge moeders ontvangen kinderbijslag. 4 procent van de jonge moeders ontvangt geen kinderbijslag. Van alle jonge moeders in Rotterdam staan er 223 ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) als werkzoekende, ofwel 14 procent (op 1 januari 2007 was dat 17 procent). Ruim de helft staat minder dan een jaar ingeschreven bij het CWI, ruim een kwart staat twee jaar of meer geregistreerd als werkzoekende. Gemiddeld staan de jonge moeders al 17 maanden bij het CWI ingeschreven. Bijna zeventig procent van de werkzoekende jonge moeders ontvangt bijstand, in 2007 was dat nog meer dan de helft. Meer dan de helft van de jonge moeders die bij het CWI geregistreerd staan als werkzoekende is goed bemiddelbaar. Vorig jaar was dat nog maar 17 procent. Een op de tien heeft met de huidige kwalificaties weinig kans op werk, en een derde is niet bemiddelbaar. Antilliaanse jonge moeders In deze stand van zaken 2008 is speciale aandacht voor de Antilliaanse jonge moeders in vergelijking met de totale groep jonge moeders. Op 1 januari 2008 hebben 14 van de 100 Antilliaanse vrouwen van 15 tot en met 22 jaar een kind; voor de totale groep vrouwen van 15 tot en met 22 jaar is dat 5 op 100. Het aandeel moeders onder de 15- tot en met 22-jarige Antilliaanse vrouwelijke bevolking is sinds 2000 met een derde afgenomen (vergelijkbaar met de totale groep). In absolute aantallen vormen de Antilliaanse jonge moeders de op twee na grootste groep, na autochtone en Surinaamse jonge moeders. Van alle jonge allochtone moeders is 57 procent geboren in het land van herkomst (eerste generatie), onder Antilliaanse jonge moeders is dat percentage 79 procent. Ruim een derde van alle allochtone jonge moeders die in het land van herkomst zijn geboren, verblijft hooguit vijf jaar in Nederland; onder hun Antilliaanse lotgenoten is dat bijna een derde. Sinds 2004 is dat percentage voor de hele groep met 28 procent en onder Antilliaanse jonge moeders met 40 procent gedaald. In vergelijking met andere bevolkingsgroepen is de gemiddelde leeftijd van Antilliaanse jonge moeders het laagst: 20,5 jaar. Voor alle jonge moeders is de gemiddelde leeftijd 20,8 jaar. Begin 2008 is 17 procent van alle jonge moeders een tienermoeder (jonger dan 20 jaar). Onder Antilliaanse jonge moeders is 26 procent een tienermoeder, het grootste aandeel in vergelijking met andere bevolkingsgroepen. Meer dan de helft van alle jonge moeders was bij de geboorte van hun eerste kind nog tiener; van de Antilliaanse jonge moeders was 62 procent bij de eerste bevalling tiener. Opvallend is dat (net als onder Surinaamse jonge moeders) het aandeel tienermoeders onder de eerste generatie kleiner is dan onder de tweede generatie (geboren in Nederland). Voor andere allochtone bevolkingsgroepen is die verhouding andersom. Jonge moeders in Rotterdam
7
17 procent van de Antilliaanse jonge moeders heeft 2 of meer kinderen; onder de totale groep jonge moeders is dat 14 procent. Alleen jonge Marokkaanse moeders en jonge moeders uit overige niet-westerse landen hebben vaker meer kinderen. Bijna zeven op de tien jonge moeders zijn hoofd van een eenoudergezin; onder Antilliaanse jonge moeders is dat negen op de tien. Dat is sinds 2004 nauwelijks veranderd, terwijl voor de hele groep jonge moeders het percentage dat hoofd van een eenoudergezin is, met 15 procent is gestegen. Van de alleenstaande jonge Antilliaanse moeders woont 39 procent zelfstandig (gelijk aan het gemiddelde voor de hele groep jonge moeders); van de samenwonende of gehuwde Antilliaanse moeders woont slechts 9 procent (met man en kind(eren)) niet zelfstandig en dat is het laagste van alle bevolkingsgroepen. Ruim een kwart van de Antilliaanse jonge moeders woont in de deelgemeente Charlois; 18 procent woont in IJsselmonde, en in Delfshaven, Feijenoord en Hoogvliet woont 13 procent van alle Antilliaanse jonge moeders. Dat is vergelijkbaar met vorig jaar. Van alle leerplichtige jonge moeders tot en met 17 jaar, is bijna een vijfde van Antilliaanse komaf. Ruim een kwart van de Antilliaanse jonge moeders is voortijdig schoolverlater, en dat is ruim onder het gemiddelde voor alle jonge moeders. Vorig jaar was nog een iets grotere groep (bijna een derde) van de Antilliaanse jonge moeders voortijdig schoolverlater. De grootste groep Antilliaanse jonge moeders (meer dan de helft) staat nog bij een school ingeschreven om een startkwalificatie te halen. Een op de zes Antilliaanse jonge moeders is reeds startgekwalificeerd, en dat is vergelijkbaar met de hele groep jonge moeders. Vorig jaar waren minder Antilliaanse jonge moeders startgekwalificeerd. Van alle Antilliaanse jonge moeders ontvangt 15 procent op 1 januari 2008 een bijstandsuitkering; dat is een forse afname in vergelijking met 1 januari 2007 toen 26 procent een uitkering ontving. Gemiddelde uitkeringsduur onder de Antilliaanse jonge moeders 14 maanden, in vergelijking met 15 maanden voor de hele groep jonge moeders. Van alle jonge moeders met een bijstandsuitkering is 68 procent een voortijdig schoolverlater, onder Antilliaanse jonge moeders is dat 59 procent. Van alle voortijdig schoolverlaters krijgt 28 procent een uitkering, onder Antilliaanse jonge moeders is dat een derde. Van de Antilliaanse jonge moeders met een startkwalificatie heeft 8 procent een bijstandsuitkering, vergelijkbaar met de hele groep jonge moeders. Ruim een vijfde van de Antilliaanse jonge moeders heeft in 2007 bijzondere bijstand ontvangen, en dat is meer dan gemiddeld. Vrijwel alle Antilliaanse jonge moeders ontvangen kinderbijslag. Van alle 241 Antilliaanse jonge moeders is 12 procent ingeschreven bij het CWI (tegenover 14 procent vorig jaar), vergeleken met 14 procent voor alle jonge moeders. Gemiddeld staan de Antilliaanse vrouwen 16 maanden ingeschreven bij het CWI; dat is wat korter dan voor de hele groep jonge moeders. De grootste groep is goed bemiddelbaar (61 procent), maar vier op de tien bij het CWI ingeschreven Antilliaanse jonge moeders zijn moeilijk tot niet bemiddelbaar. 61 procent van de ingeschreven werkzoekende Antilliaanse jonge moeders heeft een uitkering, tegen 69 procent van alle jonge moeders.
8
Jonge moeders in Rotterdam
1
Inleiding
Aanleiding Op verzoek van de afdeling Jeugd en Opvoeding van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) heeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) een kwantitatief beeld geschetst van de situatie van jonge moeders in Rotterdam per 2008. Het rapport is een actualisering en uitbreiding van de rapportages over jonge moeders uit 2004 en 2007: de vorm en inhoud komen grotendeels overeen. Het onderzoek maakt deel uit van de voortgangsrapportage van JOS aan de wethouder over het Plan van Aanpak Jonge Moeders 2007. Onderzoeksvragen en opzet Het onderzoek biedt een actueel en kwantitatief inzicht in enerzijds de leefsituatie van jonge moeders in het algemeen en die van Antilliaanse jonge moeders in het bijzonder, en anderzijds in de veranderingen van de leefsituatie ten opzichte van 2007. De jonge moeders in dit onderzoek zijn meiden en jonge vrouwen jonger dan 23 jaar1 die één of meer kinderen hebben2. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van diverse registraties. Waar mogelijk zijn de bestanden gekoppeld. Een nadeel van het koppelen van bestanden is dat het vaak niet voor de volle honderd procent lukt. Ook kunnen discrepanties aan het licht komen. Dit kan te maken hebben met het gebruik van verschillende definities, maar ook met wijzigingen die in de ene registratie al wel en in de andere nog niet zijn verwerkt. De informatiebronnen waarvan gebruik is gemaakt zijn afkomstig van de dienst Publiekszaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe), de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), en het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Belastingdienst, de Kredietbank Rotterdam en de Informatie Beheer Groep (IB-groep) hebben we de gevraagde gegevens niet (tijdig) ontvangen. Om een beeld te kunnen geven van de situatie waarin de Rotterdamse jonge moeders begin 2008 verkeren, moest van de diverse registraties van bovenstaande organisaties een bestand worden gemaakt met als peildatum 1 januari 2008. Vervolgens zijn mutaties die betrekking hadden op de peildatum verwerkt. Daarna was een bewerkingsslag nodig om de bestanden onderzoeksklaar te maken. Dit verklaart waarom dit rapport met een situatieschets per 1 januari 2008 niet eerder is verschenen. Opbouw rapport Na de inleiding bestaat het rapport uit zeven hoofdstukken en een bijlage. In hoofdstuk 2 komt de etniciteit van de jonge moeders aan bod en wordt aangegeven in hoeverre allochtone jonge moeders tot de eerste of tweede generatie behoren. Daarin wordt ook een beeld geschetst van de vertrekkers en vestigers onder de jonge moeders. Hoofdstuk 3 gaat in op de huidige leeftijd van de jonge moeders en hun leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. De gezinssituatie staat centraal in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt hoeveel kinderen de moeders hebben en of ze al dan niet alleenstaand zijn. Waar de jonge moeders wonen in Rotterdam wordt beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat over onderwijs; aan bod komen de jonge moeders die nog leerplichtig zijn, die voortijdig schoolverlater zijn en die (nog) geen startkwalificatie hebben be1 2
Doelgroep van het gemeentelijke jeugdbeleid zijn jongeren tot 23 jaar. Het betreft kinderen die volgens de gemeentelijke basisadministratie bij hun moeder wonen.
Jonge moeders in Rotterdam
9
haald. Hoofdstuk 7 gaat over de inkomenssituatie: in welke mate wordt gebruik gemaakt van welke uitkering, studiefinanciering, bijzondere bijstand en kinderbijslag. Hoofdstuk 8, tenslotte, beschrijft hoeveel jonge moeders werkzoekend zijn en wat hun afstand tot de arbeidsmarkt is. Elk hoofdstuk kent een aparte paragraaf waarin Antilliaanse jonge moeders worden vergeleken met de totale groep jonge moeders.
10
Jonge moeders in Rotterdam
2
Etniciteit
Naast de algemene stand van zaken gaat dit hoofdstuk vooral in op de etnische achtergrond van jonge moeders in Rotterdam. De jonge moeders worden beschreven naar bevolkingsgroep, eerste en tweede generatie, en verblijfsduur in Nederland. Verder wordt een van de grootste groepen jonge moeders in Rotterdam - vrouwen uit de groep overige niet-westerse landen - beschreven naar werelddeel, land van herkomst en verblijfstitel. Op 1 januari 2008 telt Rotterdam 1.563 vrouwen jonger dan 23 jaar die moeder zijn van een of meer kinderen. Het aantal jonge moeders in Rotterdam neemt de laatste jaren gestaag af: in 2005 waren er 121 jonge moeders minder dan het jaar ervoor, in 2006 waren het er 196 minder dan een jaar eerder, in 2007 waren het er 239 minder dan het voorgaande jaar, en in 2008 is het aantal jonge moeders met 174 opnieuw afgenomen. Voor 2005 was de omvang van de groep jonge moeders een aantal jaren redelijk stabiel: hun aantal schommelde rond de 2.300 (zie tabel 2.1). In tabel 2.1 is het absolute aantal jonge moeders per bevolkingsgroep weergegeven op 1 januari 2000 tot en met 1 januari 2008. De tabel laat per peildatum zien hoe de groep jonge moeders is samengesteld. Absoluut gezien zijn de meeste jonge moeders begin 2008 (net als in 2007) autochtoon. Tabel 2.1 Aantal jonge moeders, Rotterdam, 1 januari 2000-2008 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Totaal 2.209
2.281
2.263
2.307
2.293
2.172
1.976
1.737
1.563
Surinamers
338
356
356
376
334
344
312
301
292 242
Antillianen
271
319
305
302
296
277
255
241
Kaapverdianen
95
87
95
90
98
98
98
99
96
Turken
515
453
420
415
381
308
245
188
119
Marokkanen
293
281
248
248
232
200
187
130
85
Noord-mediterranen
79
67
66
68
70
63
56
45
49
Autochtonen
275
303
268
271
368
374
387
367
381
Overig rijk
80
87
89
98
45
30
34
26
25
Overig arm
263
328
416
439
469
478
402
340
274
Bron: GBA, bewerking COS
De daling van de afgelopen jaren komt vooral op het conto van Turkse en Marokkaanse jonge vrouwen. In bijlagetabel B.1 staat een overzicht van de jaarlijkse procentuele toe- of afname van het aantal jonge moeders per bevolkingsgroep. De afgelopen drie jaar is het aantal jonge Turkse moeders met respectievelijk 20, 23 en 37 procent gedaald, onder Marokkaanse vrouwen is dat 7, 30 en 35 procent. Ook het aandeel moeders onder de vrouwelijke bevolking van 15 tot en met 22 jaar laat een neerwaartse trend zien. Van de 100 vrouwen in deze leeftijdsgroep waren er op 1 januari 2008 vijf moeder, tegen acht tijdens de millenniumwisseling. Tabel 2.2 laat verder zien dat vooral onder Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse vrouwen het percentage jonge moeders sinds 2000 is afgenomen. Is het aandeel moeders onder de Antilliaanse vrouwelijke bevolking van 15
Jonge moeders in Rotterdam
11
tot en met 22 jaar sinds 2000 met een derde afgenomen (van 21 naar 14 procent), onder Turkse en Marokkaanse jonge vrouwen is dat zelfs drie kwart (respectievelijk van 16 naar 4 en van 12 naar 3 procent). Tabel 2.2 Jonge moeders als percentage van de vrouwelijke bevolking van 15 tot 23 jaar, Rotterdam, 2000-2008 (peildatum steeds 1 januari) 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Totaal 2.209
2.281
2.263
2.307
2.293
2.172
1.976
1.737
1.563
8%
8%
7%
7%
7%
7%
6%
6%
5%
Surinamers
9%
9%
9%
9%
8%
9%
8%
8%
8%
Antillianen
21%
21%
20%
18%
18%
17%
16%
15%
14%
Kaapverdianen
9%
8%
8%
7%
8%
8%
8%
8%
8%
Turken
16%
14%
13%
13%
12%
9%
8%
6%
4%
Marokkanen
12%
11%
9%
9%
8%
7%
7%
5%
3%
Noord-mediterranen
7%
6%
6%
6%
7%
7%
6%
5%
5%
Autochtonen
2%
2%
2%
2%
3%
3%
3%
3%
3%
Overig rijk
7%
8%
8%
9%
4%
3%
3%
3%
3%
Overig arm
9%
10%
12%
12%
12%
12%
11%
10%
8%
Bron: GBA, bewerking COS
Ondanks de daling bij Antilliaanse vrouwen blijft het aandeel jonge moeders in deze bevolkingsgroep het hoogst: op 1 januari 2008 hebben 14 van de 100 Antilliaanse vrouwen van 15 tot en met 22 jaar een kind. Daarna volgen Surinaamse en Kaapverdiaanse vrouwen en vrouwen uit overige arme landen (ieder 8 procent). Het laagst is het aandeel jonge moeders bij autochtone en Marokkaanse vrouwen en bij vrouwen uit overige rijke landen (elk 3 procent)1. We hebben ook gekeken naar de jonge moeders die zich in 2007 in Rotterdam hebben gevestigd; dat zijn er 227, 15 procent van het totaal aantal jonge moeders op 1 januari 2008. Een kwart komt uit de overige gemeenten van Stadsregio Rotterdam: daarvan is bijna een derde afkomstig uit Schiedam en een kwart uit Capelle aan den IJssel. Een derde is afkomstig uit de rest van Nederland (13 procent uit Den Haag en Amsterdam), van een vijfde is de herkomstplaats onbekend, en ook een vijfde, tenslotte, komt uit het buitenland (bijna een derde van de Nederlandse Antillen). Voor de precieze cijfers zie bijlagetabel B.2. De vestigers zijn met name autochtoon (28 procent), Antilliaans (19 procent ), Surinaams (16 procent) of van overig nietwesterse komaf (13 procent). In 2007 zijn er 212 jonge moeders vertrokken uit Rotterdam. Dat is 12 procent van het aantal jonge moeders op 1 januari 2007 (dat waren er toen 1.737, zie tabel 2.1). Er hebben zich dus in 2007 meer jonge moeders gevestigd in Rotterdam dan er zijn vertrokken. Van de jonge moeders die zijn vertrokken, is ruim een derde (35 procent) vertrokken naar de overige gemeenten van Stadsregio Rotterdam: vooral naar Schiedam, Capelle aan den IJssel en in iets minder mate naar Vlaardingen en Spijkenisse. Van ruim een kwart (27 procent) is de bestem1
Op 1 januari 2004 heeft een bestandscorrectie plaatsgevonden. Vanaf 2004 wordt een onbekend geboorteland ge-
lijkgesteld aan Nederland. Hierdoor wordt vanaf 2004 een aantal personen bij autochtonen ingedeeld, die voorheen bij overig rijk werden geteld.
12
Jonge moeders in Rotterdam
ming onbekend, ook een kwart is vertrokken naar de rest van Nederland (daarvan weer 14 procent naar Dordrecht en 9 procent naar Den Haag). Een op de tien is vertrokken naar het buitenland (daarvan weer een kwart naar België, en 13 procent elk naar Groot-Brittannië, de Nederlandse Antillen en Turkije). Voor de precieze cijfers zie bijlagetabel B.3. De vertrokken jonge moeders zijn vooral autochtoon (een kwart), van overig niet-westerse komaf (een vijfde), Surinaams (17 procent) of Antilliaans (16 procent). Per 1 januari 2007 werkt het COS met een nieuwe definitie voor het bepalen van de etniciteit van Rotterdammers. Voortaan wordt niet meer gekeken naar het geboorteland van de persoon zelf, maar naar het geboorteland van de ouders: iemand is autochtoon als beide ouders in Nederland zijn geboren en allochtoon als tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren. Bovendien zijn de personen uit Noordmediterrane landen, uit overige rijke en uit overige arme landen heringedeeld in de groepen overige EU-landen, overige westerse landen en overige niet-westerse landen. In bovenstaande tabel zijn de jonge moeders nog onderscheiden op basis van de oude etnische indeling, zodat een beeld van de historische ontwikkeling geschetst kan worden. In het vervolg van dit rapport worden de jonge moeders ingedeeld op basis van de nieuwe groepsindeling. Hierdoor kan het aantal jonge moeders per bevolkingsgroep per 1 januari 2008 iets afwijken van de aantallen in bovenstaande tabel. De meeste jonge moeders in 2008 zijn autochtoon: een op de vier. Surinaamse jonge moeders staan op de tweede plaats en op een gedeelde derde plek staan vrouwen uit de verzamelcategorie overige niet-westerse landen en Antilliaanse jonge moeders (zie figuur 2.1). Daarna zijn achtereenvolgens de groepen Turkse, Kaapverdiaanse en Marokkaanse jonge moeders qua omvang het grootst. De rij wordt afgesloten met jonge moeders uit overige EU-landen en vrouwen uit overige rijke landen. Ruim twee derde van de jonge moeders is aldus op 1 januari 2008 van niet-westerse komaf. De absolute aantallen staan in bijlagetabel B.4.
Jonge moeders in Rotterdam
13
Figuur 2.1 Verdeling jonge moeders naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2008 Overige Europese Unie 4%
Overig w esters 3%
Marokkanen 5%
Autochtoon 25%
Kaapverdianen 6%
Turken 8%
Overig nietw esters 15%
Surinamers 19% Antillianen 15%
GBA, bewerking COS
De 233 jonge moeders uit overige niet-westerse landen vormen de op twee na grootste groep jonge moeders in Rotterdam. Hiervan is bijna de helft afkomstig uit Afrika, bijna 30 procent uit Azië en een kwart uit Zuid- en Midden-Amerika. Van de 109 jonge moeders uit Afrika is bijna driekwart afkomstig uit vijf landen: 28 procent uit Angola, 17 procent uit Zaïre, 13 procent uit Guinee, 9 procent uit Sierra Leone en 8 procent uit Somalië. Van de 68 jonge moeders uit Azië komt 37 procent uit China en bijna een vijfde uit Pakistan. Van de 56 jonge moeders uit Zuiden Midden-Amerika komt 55 procent uit de Dominicaanse Republiek. Een volledig overzicht van de landen van herkomst van de groep jonge moeders uit overige niet-westerse landen is opgenomen in de bijlage (tabel B.5). Van alle jonge moeders uit overige niet-westerse landen heeft 9 procent op 1 januari 2008 geen verblijfstitel (meer), 3 procent heeft een verzoek tot toelating als vluchteling lopen, 4 procent is gemeld bij de Vreemdelingendienst maar heeft geen verzoek tot toelating als vluchteling gedaan, 6 procent verkeert in een procedure voor een vergunning en 13 procent beschikt over een asielvergunning, waarvan zeventig procent voor onbepaalde tijd. De overige bijna twee derde, een enkeling uitgezonderd, heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd, dan wel een vergunning met of zonder beperking. Een jonge allochtone moeder behoort tot de eerste generatie als zij zelf geboren is in het land van herkomst. Ze behoort dus tot de tweede generatie als ze zelf in Nederland is geboren en tenminste één ouder heeft die in het buitenland is geboren. Tabel 2.3 illustreert dat jonge allochtone moeders vaker tot de eerste generatie behoren (57 procent) dan tot de tweede generatie (43 procent). Vier jaar eerder, op 1 januari 2004, waren deze percentages 70 en 30 procent en op 1 januari 2007 60 en 40 procent. De meeste jonge allochtone moeders zijn dus nog 14
Jonge moeders in Rotterdam
steeds in het buitenland geboren, maar deze groep is relatief kleiner geworden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de kleinere migratiestroom vanuit het buitenland naar Rotterdam van de afgelopen jaren. Tabel 2.3 Aandeel allochtone jonge moeders naar 1e en 2e generatie, Rotterdam, 1 januari 2008 allochtone jonge moeders (100%)
1e generatie
2e generatie
Totaal
1.178
57%
43%
Surinamers
291
33%
67%
Antillianen
241
79%
21%
Kaapverdianen
96
19%
81%
Turken
119
47%
53%
Marokkanen
85
42%
58%
Overig niet-westers
233
89%
11%
Overige Europese Unie
68
65%
35%
Overig westers
45
60%
40%
Bron: GBA, bewerking COS
Jonge allochtone moeders uit overige niet-westerse landen zijn het vaakst in het buitenland geboren (89 procent), Kaapverdiaanse jonge moeders het minst vaak (19 procent). Van alle bevolkingsgroepen zijn Surinaamse, Kaapverdiaanse, Turkse en Marokkaanse jonge moeders vaker van de tweede dan van de eerste generatie. In tabel 2.4 is per bevolkingsgroep van de eerste generatie allochtone jonge moeders de verblijfsduur in Nederland weergegeven. Tabel 2.4 Eerste generatie allochtone jonge moeders naar verblijfsduur in Nederland, Rotterdam, 1 januari 2008 (cumulatief percentage) 1e ge ne r atie allochtone jonge m oe de r s
tot 1 jaar
tot 2 jaar
tot 3 jaar
tot 4 jaar
tot 5 jaar
674
9%
15%
21%
30%
36%
Totaal Surinamers
96
7%
13%
16%
18%
22%
A ntillianen
190
11%
16%
20%
27%
32%
Kaapverdianen
18
11%
11%
17%
17%
17%
Turken
56
5%
9%
16%
50%
57%
Marokkanen
36
6%
8%
19%
44%
53%
Overig niet-w esters
207
7%
14%
21%
25%
34%
Overige Europese Unie
44
25%
43%
52%
57%
64%
Overig w esters
27
7%
7%
11%
22%
26%
Bron: GBA, bewerking COS
Uit tabel 2.4 blijkt dat 36 procent van hen hooguit vijf jaar in Nederland is. Eerste generatie jonge moeders uit de overige landen van de Europese Unie hebben de kortste verblijfsduur: 64 procent woont maximaal vijf jaar in Nederland. Ze worden gevolgd door Turkse en Marokkaanse vrouwen, waarvan respectievelijk 57 en 53 procent hooguit vijf jaar in Nederland verblijft. Jonge moeders in Rotterdam
15
Sinds de vorige meting, 1 januari 2007, zijn jonge moeders uit de overige landen van de Europese Unie koploper geworden wat betreft kortste verblijfsduur. Was op 1 januari 2007 53 procent maximaal vijf jaar in Nederland, een jaar later is dat percentage gestegen tot 64 procent. De percentages voor Turkse en Marokkaanse vrouwen daarentegen zijn sinds de vorige meting gedaald van respectievelijk 73 naar 57 procent, en van 64 naar 53 procent. Dat is nog altijd hoger in vergelijking met 1 januari 2004, toen respectievelijk 45 en 42 procent van de Turkse en Marokkaanse jonge moeders uit de eerste generatie maximaal vijf jaar in Nederland was. Antilliaanse jonge moeders In vergelijking met de andere bevolkingsgroepen is het aandeel jonge moeders onder Antillianen het hoogst: op 1 januari 2008 hebben 14 van de 100 Antilliaanse vrouwen van 15 tot en met 22 jaar een kind; voor de hele groep vrouwen van 15 tot en met 22 jaar is dat 5 op 100. Het aandeel moeders onder de Antilliaanse vrouwelijke bevolking van 15 tot en met 22 jaar is sinds 2000 met een derde afgenomen (van 21 naar 14 procent); ook de totale groep geeft een vergelijkbare afname te zien (van 8 naar 5 procent). Van de jonge moeders die zich in 2007 in Rotterdam hebben gevestigd (dat waren er 227), vormen Antilliaanse jonge moeders de op één na grootste groep (19 procent, na autochtone jonge moeders met 28 procent). Onder de vertrekkers (212) vormen de Antilliaanse jonge moeders de op drie na grootste groep (16 procent, de meeste vertrekkers (een kwart) waren autochtoon). In absolute aantallen vormen de Antilliaanse jonge moeders de op twee na grootste groep, na autochtone en Surinaamse jonge moeders. Van alle jonge allochtone moeders behoort 57 procent tot de eerste generatie (geboren in land van herkomst), onder Antilliaanse jonge moeders is dat percentage 79 procent (één na hoogste: op jonge moeders afkomstig uit overige nietwesterse landen na). 36 procent van alle eerste generatie allochtone jonge moeders verblijft hooguit vijf jaar in Nederland; onder eerste generatie Antilliaanse jonge moeders is dat 32 procent. Sinds 2004 is dat percentage voor de hele groep met 28 procent gedaald, onder Antilliaanse jonge moeders met 40 procent.
16
Jonge moeders in Rotterdam
3
Leeftijd
In dit hoofdstuk maken we onderscheid naar de huidige leeftijd van de jonge moeder en de leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. Met de huidige leeftijd wordt de leeftijd van de jonge moeder bedoeld op 1 januari 2008. De Rotterdamse jonge moeders zijn op 1 januari 2008, net als een jaar eerder, gemiddeld 20,8 jaar oud. Voor de precieze cijfers zie tabel B.6 in de bijlage. Antilliaanse vrouwen zijn, net als vorig jaar, het jongst: gemiddeld zijn ze 20,5 jaar. Iets ouder zijn jonge moeders uit overig westerse landen en Suriname (20,6 jaar) en autochtone vrouwen (20,7 jaar). Het oudst zijn, net als in 2004 en 2007, de Marokkaanse en Turkse jonge moeders: zij zijn respectievelijk gemiddeld 21,1 en 21,4 jaar. Tabel 3.1 Percentage jonge moeders naar huidige leeftijd, Rotterdam, 1 januari 2008 Jonge m oeders (100%) tot 16 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar Totaal
1.563
1%
1%
1%
6%
9%
16%
26%
42%
Surinamers
291
0%
1%
1%
Antillianen
241
1%
1%
1%
9%
8%
17%
26%
37%
7%
15%
16%
21%
Kaapverdianen
96
0%
0%
2%
38%
3%
6%
23%
28%
38%
Turken
119
0%
0%
0%
1%
6%
7%
21%
66%
Marokkanen
85
0%
0%
1%
2%
9%
7%
31%
49%
Overig niet-w esters
233
0%
1%
1%
5%
6%
14%
29%
45%
Autochtoon
385
1%
1%
2%
6%
9%
16%
26%
39%
Overig Europese Unie
68
0%
0%
3%
7%
0%
26%
24%
40%
Overig w esters
45
2%
2%
0%
7%
11%
16%
24%
38%
Bron: GBA, bewerking COS
Van alle 1.563 jonge moeders in Rotterdam op 1 januari 2008 zijn er 43 jonger dan 18 jaar en 226 zijn 18 of 19 jaar. Anders gezegd: begin 2008 is 17 procent van alle jonge moeders jonger dan 20 jaar en dus een tienermoeder. In 2004 was dat percentage 22 procent, in 2007 15 procent. Uit tabel 3.1 blijkt verder dat het aantal jonge moeders toeneemt naarmate de leeftijd stijgt. In tabel 3.2 is te zien dat de meest voorkomende leeftijd waarop de Rotterdamse jonge moeders hun eerste kind hebben gekregen 20 jaar is (net als in 2004 en 2007). Ook blijkt dat iets meer dan de helft van alle jonge moeders (52 procent) bij de geboorte van hun eerste kind nog geen twintig en dus tiener was. Dit was ook het geval bij de vorige metingen: op 1 januari 2004 was dat percentage 54 procent, op 1 januari 2007 52 procent. Bij Antilliaanse jonge moeders is het aandeel vrouwen dat bij de eerste bevalling tiener was het grootst met 62 procent. In 2004 was dat 68 en in 2007 60 procent. Tienermoederschap komt nog steeds het minst vaak voor onder Turken en Marokkanen: respectievelijk 36 en 34 procent van de Turkse en Marokkaanse jonge moeders was nog geen twintig jaar toen het eerste kind werd geboren. Vorig jaar was dat percentage nog 30 procent voor beide groepen jonge moeders.
Jonge moeders in Rotterdam
17
Tabel 3.2 Percentage jonge moeders naar leeftijd bij geboorte eerste kind, Rotterdam, 1 januari 2008 Jonge m oeders (100%) tot 16 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar Totaal
1.563
3%
5%
9%
16%
19%
22%
15%
11% 10%
Surinamers
291
4%
6%
7%
18%
19%
22%
14%
Antillianen
241
6%
5%
13%
19%
20%
19%
12%
7%
Kaapverdianen
96
1%
3%
8%
17%
20%
28%
15%
8% 24%
Turken
119
0%
2%
3%
7%
23%
24%
18%
Marokkanen
85
0%
1%
0%
18%
18%
28%
26%
9%
Overig niet-w esters
233
3%
9%
13%
17%
16%
17%
14%
11%
Autochtoon
385
2%
4%
9%
15%
21%
22%
15%
12%
Overig Europese Unie
68
1%
1%
7%
19%
15%
22%
19%
15%
Overig w esters
45
2%
2%
9%
16%
22%
22%
20%
7%
Bron: GBA, bewerking COS
In figuur 3.1 is voor de eerste en tweede generatie allochtone jonge moeders het aandeel weergegeven dat nog tiener was bij de geboorte van het eerste kind. Tot de eerste generatie behoort een jonge moeder wanneer ze zelf in een ander land dan Nederland is geboren en tot de tweede generatie als zij zelf in Nederland is geboren en een of beide ouders in het buitenland. Figuur 3.1 Eerste en tweede generatie allochtone jonge moeders naar het aandeel tieners bij de geboorte van het eerste kind, Rotterdam, 1 januari 2008 80% eerste generatie
tw eede generatie
70% 67%
60% 60%
50%
53%
61% 58% 58%
51%
52%
50% 49%
40%
44% 41%
50%
45% 42%
39%
30% 31%
29%
20% 10%
we st er s
ni e U
ve rig O
Eu ro pe se
es te rs
ve rig
ni et -w O
O
ve rig
M ar ok ka ne n
Tu rk en
di an en
An t il l ia ne n
Su ri n am er s
Ka ap ve r
To ta al
al lo ch to ne n
0%
Uit de figuur blijkt dat over het geheel genomen generatie er weinig toe doet: van alle allochtone jonge moeders uit de eerste generatie was 53 procent een tiener bij de geboorte van het eerste kind, bij de tweede generatie was dit 51 procent. Wanneer de afzonderlijke bevolkingsgroepen bekeken worden, blijkt dat alleen bij Surinamers, Turken en Marokkanen sprake is van 18
Jonge moeders in Rotterdam
een duidelijk verschil tussen de generaties qua aandeel tienermoeders. Alleen bij Antillianen en (met name) Surinamers is het aandeel tienermoeders in de tweede generatie groter dan in de eerste generatie; bij alle andere bevolkingsgroepen is het aandeel tienermoeders in de tweede generatie kleiner dan in de eerste generatie. Antilliaanse jonge moeders In vergelijking met de andere bevolkingsgroepen is de gemiddelde leeftijd van de Antilliaanse jonge moeders het laagst: 20,5 jaar. Voor alle jonge moeders is de gemiddelde leeftijd 20,8 jaar. Begin 2008 is 17 procent van alle jonge moeders jonger dan 20 jaar en dus een tienermoeder. In 2004 was dat nog 22 procent. Onder Antilliaanse jonge moeders is op 1 januari 2008 26 procent een tienermoeder, het grootste aandeel in vergelijking met de andere bevolkingsgroepen. Kijken we naar de leeftijd bij de geboorte van het eerste kind, dan blijkt dat iets meer dan de helft van alle jonge moeders (52 procent) bij de geboorte van hun eerste kind nog tiener was. Bij Antilliaanse jonge moeders is het aandeel vrouwen dat bij de eerste bevalling tiener was het grootst met 62 procent (in 2004 was dat 68 procent, in 2007 nog 60 procent). Maken we het onderscheid eerste (geboren in land van herkomst) en tweede (geboren in Nederland) generatie, dan blijkt dat onder Antilliaanse jonge moeders 61 procent van de eerste generatie en 67 procent van de tweede generatie een tienermoeder was bij de geboorte van het eerste kind. Opvallend is dat (net als onder Surinaamse jonge moeders) het aandeel onder de eerste generatie kleiner is dan onder de tweede generatie. Voor andere allochtone bevolkingsgroepen is die verhouding andersom.
Jonge moeders in Rotterdam
19
4
Gezinssituatie
In dit hoofdstuk beschrijven we de jonge moeders naar hun gezinssituatie. Daarbij komt aan de orde het totaal aantal kinderen dat de jonge moeders hebben en in hoeverre deze groep een eenoudergezin of een volledig gezin vormt en of het gezin zelfstandig woont. Samen hebben de 1.563 jonge moeders 1.805 kinderen. Dit betekent dat een deel van de jonge moeders, 14 procent, meer dan een kind heeft. Gemiddeld heeft een jonge moeder 1,2 kinderen. In vergelijking met 2004 en 2007 zijn bovenstaande uitkomsten weinig veranderd. Tabel 4.1 laat zien dat de groep jonge Marokkaanse moeders naar verhouding de meeste kinderen heeft: een kwart heeft twee of drie kinderen. Ook jonge moeders uit overige niet-westerse landen en Antilliaanse moeders hebben vaker meer kinderen. Tabel 4.1 Aandeel jonge moeders naar het aantal kinderen, Rotterdam, 1 januari 2008 Jonge m oeders (100%) Totaal
1.563
1 kind 2 kinderen 3 kinderen 4 kinderen 86%
12%
1%
0%
Surinamers
291
88%
12%
0%
0%
Antillianen
241
83%
15%
2%
0%
Kaapverdianen
96
89%
9%
2%
0%
Turken
119
92%
8%
0%
0%
Marokkanen
85
75%
21%
4%
0%
Overig niet-w esters
233
78%
18%
3%
0%
Autochtoon
385
90%
10%
1%
0%
Overige Europese Unie
68
97%
3%
0%
0%
Overig w esters
45
89%
11%
0%
0%
Bron: GBA, bewerking COS
Bijna zeven op de tien jonge moeders zijn hoofd van een eenoudergezin. Het aandeel jonge moeders dat hoofd van een eenoudergezin is, is gestegen in vergelijking met de vorige twee metingen. Was in 2004 60 procent hoofd van een eenoudergezin, in 2007 was dat 65 procent. Een mogelijke verklaring van deze stijging is de afname van het aantal Turkse en Marokkaanse jonge moeders: die zijn veel vaker gehuwd of samenwonend. In tabel 4.2 onderscheiden we eenoudergezinnen en volledige gezinnen. Daarbij valt op dat Turkse en Marokkaanse jonge moeders vaak gehuwd of samenwonend zijn (respectievelijk 70 en 65 procent) en dat Antilliaanse (91 procent), Kaapverdiaanse (83 procent) en Surinaamse (81 procent) jonge moeders vaak alleenstaand zijn. Het alleenstaand moederschap wil overigens niet zeggen dat de jonge moeder zelfstandig woont. Ze kan immers ook bij ouders, familie, vrienden of kennissen inwonen, of in een opvangtehuis verblijven. Die laatstgenoemde situaties, waarbij de moeder behalve met haar kind ook met andere personen op een adres staat ingeschreven, zijn meer regel dan uitzondering: van de alleenstaande jonge moeders woont maar 39 procent alleen met haar kind(eren) op een adres. De rest, 61 procent, woont dus met kind(eren) bij of met anderen op het adres.
Jonge moeders in Rotterdam
21
Tabel 4.2 Aandeel jonge moeders naar gezinsverhouding, Rotterdam, 1 januari 2008 Jonge m oeders een(100%) oudergezin Totaal
1.563
1.072
volledig eengezin oudergezin 491
volledig gezin
69%
31% 19%
Surinamers
291
237
54
81%
Antillianen
241
219
22
91%
9%
Kaapverdianen
96
80
16
83%
17%
Turken
119
36
83
30%
70%
Marokkanen
85
30
55
35%
65%
Overig niet-w esters
233
180
53
77%
23%
Autochtoon
385
219
166
57%
43%
Overige Europese Unie
68
44
24
65%
35%
Overig w esters
45
27
18
60%
40%
Bron: GBA, bewerking COS
Vooral alleenstaande Surinaamse jonge moeders wonen vaak bij of met anderen: 68 procent woont met kind(eren) en een of meer personen op een adres. Ook de alleenstaande jonge moeders uit de overige landen van de Europese Unie wonen vaker dan gemiddeld bij of met anderen: 64 procent staat met kind(eren) en anderen geregistreerd op het adres. Alleenstaande Kaapverdiaanse jonge moeders wonen juist vaker dan gemiddeld zelfstandig: 45 procent staat alleen met een kind op het woonadres ingeschreven. Voor de precieze cijfers zie tabel B.7 in de bijlage. Overigens betekent het hebben van een echtgenoot of partner niet vanzelfsprekend dat het jonge gezin zelfstandig woont. Van alle samenwonende of getrouwde jonge moeders woont 24 procent met haar partner en kinderen met of bij anderen. Bij Antilliaanse en autochtone vrouwen is het aandeel dat met man en kind(eren) inwoont het laagst (respectievelijk 9 en 11 procent), bij Turkse vrouwen is dit het hoogst (47 procent). Onder Turkse vrouwen is dat vergelijkbaar met 2007, maar minder dan in 2004 (52 procent). Voor de precieze cijfers zie tabel B.8 in de bijlage. Antilliaanse jonge moeders 17 procent van de Antilliaanse jonge moeders heeft 2 of meer kinderen; onder de totale groep jonge moeders is dat 14 procent. Alleen jonge Marokkaanse moeders (een kwart) en jonge moeders uit overige niet-westerse landen (22 procent) hebben vaker meer kinderen. Bijna zeven op de tien jonge moeders zijn hoofd van een eenoudergezin. Onder Antilliaanse jonge moeders is dat negen op de tien. Dat is sinds 2004 nauwelijks veranderd, terwijl voor de hele groep jonge moeders het percentage dat hoofd van een eenoudergezin is, is gestegen van 60 procent in 2004 naar 69 procent in 2008. Van de alleenstaande jonge Antilliaanse moeders woont 39 procent zelfstandig (gelijk aan het gemiddelde voor de hele groep jonge moeders); van de samenwonende of gehuwde Antilliaanse moeders woont slechts 9 procent (met man en kind(eren)) niet zelfstandig en dat is het laagste van alle bevolkingsgroepen.
22
Jonge moeders in Rotterdam
5
Woongebied
Dit hoofdstuk laat zien in welke deelgemeente de jonge moeders in Rotterdam wonen en wat de meest voorkomende woonbuurten zijn. De jonge moeders in Rotterdam wonen geconcentreerd in vier deelgemeenten. In aflopende volgorde gerangschikt zijn dat Charlois (21 procent), Delfshaven (16 procent), Feijenoord (15 procent) en IJsselmonde (13 procent). Samen herbergen deze deelgemeenten tweederde van alle jonge moeders in Rotterdam op 1 januari 2008 (zie tabel B.9 in de bijlage). Deze situatie is vergelijkbaar met 2007; in vergelijking met 2004 telt Feijenoord minder jonge moeders (20 procent in 2004, 15 procent in 2008), en IJsselmonde meer jonge moeders (10 procent in 2004, 13 procent in 2008). De deelgemeente IJsselmonde telt relatief gezien de meeste Surinaamse jonge moeders (21 procent). De deelgemeente Charlois herbergt naar verhouding de meeste Antilliaanse jonge moeders (26 procent). Ook de autochtone jonge moeders wonen relatief gezien het vaakst in Charlois (20 procent). Het aandeel Kaapverdiaanse jonge moeders is het hoogst in Delfshaven (32 procent). Hetzelfde geldt voor de Marokkaanse jonge moeders: 28 procent van hen woont in Delfshaven. Ruim een derde van de Turkse jonge moeders woont in Feijenoord (34 procent) en ruim een vijfde in Delfshaven (22 procent). Van de jonge moeders uit overige niet-westerse landen, overige westerse landen en overige EU-landen woont het hoogste aandeel in Charlois (respectievelijk 29, 27 en 25 procent). In vergelijking met 2007 zijn er geen grote verschuivingen te zien. In 2004 woonden de meeste Surinaamse jonge moeders nog in deelgemeente Feijenoord, in 2007 en 2008 is dat in IJsselmonde. Tabel 5.1 Aandeel jonge moeders naar deelgemeente, Rotterdam, 1 januari 2008 Surina Antillia Kaapver Totaal m ers nen dianen Turken
Overig Overig Marok niet- Autoch Europese Overig kanen w esters toon Unie w esters
Jonge moeders (100%)
1.563
291
241
96
119
85
233
385
68
45
Stadscentrum
2%
2%
2%
4%
2%
5%
3%
1%
7%
2%
Delfshaven
16%
13%
13%
32%
22%
28%
16%
10%
22%
18%
Overschie
2%
2%
1%
3%
3%
2%
2%
4%
0%
0%
Noord
7%
9%
4%
4%
11%
9%
6%
4%
10%
7%
H'berg-Schiebroek
3%
3%
1%
0%
1%
2%
2%
6%
3%
4%
Kralingen-Croosw ijk
4%
4%
2%
3%
2%
9%
4%
5%
4%
4%
Feijenoord
15%
13%
13%
18%
34%
14%
17%
11%
12%
18%
IJsselmonde
13%
21%
18%
14%
6%
6%
13%
12%
1%
11%
Pernis
1%
1%
0%
0%
0%
1%
0%
3%
0%
0%
Prins Alexander
8%
12%
6%
3%
3%
4%
4%
14%
9%
4% 27%
Charlois
21%
13%
26%
17%
17%
16%
29%
20%
25%
Hoogvliet
7%
5%
13%
2%
2%
2%
5%
9%
4%
4%
Hoek van Holland
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
1%
1%
0%
Bron: GBA, bewerking COS
In Charlois wonen de jonge moeders vooral in de buurten Pendrecht (98), Tarwewijk (66), OudJonge moeders in Rotterdam
23
Charlois (52), Carnisse (48) en Zuidwijk (54). In Delfshaven telt het Nieuwe Westen (67) de meeste jonge moeders. In Feijenoord zijn de jonge moeders vooral gehuisvest in Bloemhof (68) en Hillesluis (47). In IJsselmonde zijn de meeste jonge moeders te vinden in Groot IJsselmonde (95) en de Beverwaard (75). Antilliaanse jonge moeders Ruim een kwart van de Antilliaanse jonge moeders woont in de deelgemeente Charlois; 18 procent woont in IJsselmonde, en in Delfshaven, Feijenoord en Hoogvliet woont 13 procent van alle Antilliaanse jonge moeders. Dit is vergelijkbaar met vorig jaar.
24
Jonge moeders in Rotterdam
6
Onderwijs
Dit hoofdstuk gaat over twee aspecten van het onderwijs: het aantal leerplichtige jonge moeders en het aantal jonge moeders dat voortijdig schoolverlater is en al dan niet een startkwalificatie heeft. Jongeren zijn volgens de Leerplichtwet (1969) leerplichtig tot aan het einde van het schooljaar waarin zij zeventien worden, tenzij ze eerder een diploma in het voortgezet onderwijs hebben verkregen. Het aantal jonge moeders dat op 1 januari 2008 jonger is dan 18 jaar komt uit op 43. Daarvan zijn er 22 op de peildatum 17 jaar. Als we ervan uitgaan dat (slechts) een kwart van de 17-jarigen op 1 januari 2008 nog leerplichtig is, namelijk degenen die na 1 oktober 2007 17 jaar zijn geworden, dan komt het totaal aantal leerplichtige jonge moeders naar schatting uit op 17, ofwel 1,1 procent van alle jonge moeders. In figuur 6.1 is de verdeling van de ‘leerplichtige’ jonge moeders naar etniciteit weergegeven. Daaruit blijkt dat Marokkaanse jonge moeders nauwelijks en Turkse jonge moeders in het geheel niet tot de leerplichtigen behoren (Marokkaanse en Turkse jonge moeders zijn gemiddeld het oudst, zie hoofdstuk drie). De meeste leerplichtige jonge moeders zijn autochtoon (ruim een derde), Surinaams of Antilliaans. Dat was ook zo op 1 januari 2007; toen was het aandeel autochtone jonge moeders aanzienlijk kleiner, een kwart. Figuur 6.1 Verdeling jonge moeders tot en met 17 jaar naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2008 (N=43) Overig w esters 5% Marokkanen Overige EU 2% 5% Kaapverdianen 5% Autochtonen 34%
Overig nietw esters 9%
Antillianen 19%
Surinamers 21%
GBA, bewerking COS
Door de eisen die de arbeidsmarkt stelt, lopen jongeren die de school verlaten zonder startkwalificatie een groot risico op werkloosheid. Een startkwalificatie wordt behaald met het suc-
Jonge moeders in Rotterdam
25
cesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) of met het behalen van een diploma van het Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs (HAVO) of het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO). Iedere jongere tot 23 jaar die het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie wordt voortijdig schoolverlater genoemd. Sinds een aantal jaren zijn gemeenten verplicht om voortijdig schoolverlaters die woonachtig zijn in de gemeente te registreren. Om inzicht te krijgen in het aantal voortijdige schoolverlaters onder de jonge moeders is het LL4all-bestand van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) van de gemeente Rotterdam voor de peildatum bewerkt en gekoppeld met de gemeentelijke basisadministratie (GBA). In slechts één geval was een koppeling niet mogelijk1. Ondanks de succesvolle koppeling moeten onderstaande cijfers als indicatief worden beschouwd vanwege nog niet verwerkte mutaties. Van de 1.563 jonge moeders op 1 januari 2008 is 44 procent een voortijdig schoolverlater: 690 jonge moeders zitten niet meer op school en hebben geen startkwalificatie2. Dat is een afname vergeleken met vorig jaar, toen bijna de helft (49 procent) voortijdig schoolverlater was. Alle gemeenten in Nederland moeten voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar registreren en ervoor zorgen dat zij via een passend traject (onderwijs, baan of combinatie) alsnog een startkwalificatie kunnen behalen3. Ter vergelijking: van alle vrouwen tussen 15 en 23 jaar is 12 procent een voortijdig schoolverlater. Tabel 6.1 laat zien dat bijna vier op de tien jonge moeders (38 procent) op school zit maar nog geen startkwalificatie heeft. Vorig jaar was dat 37 procent. Bijna twee op de tien jonge moeders (18 procent) beschikt al wel over een startkwalificatie en heeft dus een diploma op minimaal HAVO/VWO of MBO-2 niveau; dat is bijna twee maal zo veel als in 2007 toen dat nog een op tien was. De tabel geeft aan dat het aandeel voortijdig schoolverlaters het grootst is onder Turkse jonge moeders: 62 procent heeft geen startkwalificatie en zit niet op school. Vorig jaar was dat percentage nog 71 procent. Ook onder jonge moeders uit overige westerse landen (56 procent, was 58 procent), overige EU-landen (53 procent, was 60 procent), overige niet-westerse landen (51 procent, zelfde als vorig jaar) en onder autochtone (52 procent, was de helft) en Marokkaanse jonge moeders (49 procent, was 59 procent), treffen we meer voortijdig schoolverlaters aan dan gemiddeld. De groep voortijdig schoolverlaters is relatief het kleinst bij Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders. De jonge moeders uit deze drie bevolkingsgroepen staan juist opvallend vaak nog bij een school ingeschreven om een startkwalificatie te halen: 45 procent van de Surinaamse jonge moeders, 56 procent van de Antilliaanse en 54 procent van de Kaapver1 2
Deze jonge moeder was op de peildatum (nog) niet bekend bij JOS Van deze 690 zijn er twee jonger dan zeventien, en dus nog niet ‘kwalificatieplichtig’; als jongeren voor hun 17
de
vroegtijdig de school verlaten, spreekt men van ‘absoluut verzuim’. Onder de 21 jonge moeders jonger dan 17, is het absoluut verzuim dus 10 procent, de rest gaat nog naar school. Onder alle meiden van 15 en 16 jaar is het absoluut verzuim ruim 1 procent. 3
www.voortijdigschoolverlaten.nl
26
Jonge moeders in Rotterdam
diaanse jonge moeders. Tabel 6.1 Jonge moeders met en zonder startkwalificatie, Rotterdam, 1 januari 2008 100% 19%
16%
21%
17%
16%
10% 22%
13%
18%
28%
80% 21% 34%
60%
45%
56%
31%
39% 26%
19%
52%
53%
38%
54%
40% 62%
20%
49% 36%
27%
51%
56% 44%
25%
M ar ok ka ve ne rig n ni et -w es te rs A O u to ve ch rig to e on Eu ro pe se U O ni ve e rig To we ta st al er s jo ng e m oe de rs O
Tu rk en
Su ri n am er s An t il l ia ne Ka n ap ve rd ia ne n
0%
voortijdig schoolverlater
scholier (zonder startkw alificatie)
startgekw alificeerd
Bron: GBA en JOS, bewerking COS
Antilliaanse jonge moeders Van alle leerplichtige jonge moeders tot en met 17 jaar, is bijna een vijfde van Antilliaanse komaf. In 2004 was dat 16 procent en in 2007 nog 23 procent. Ruim een kwart van de Antilliaanse jonge moeders (27 procent) is voortijdig schoolverlater, en dat is ruim onder het gemiddelde voor alle jonge moeders (44 procent). Vorig jaar was een iets grotere groep (32 procent) van de Antilliaanse jonge moeders voortijdig schoolverlater. Van alle Antilliaanse vrouwen tussen 15 en 23 jaar is 12 procent een voortijdig schoolverlater. De grootste groep Antilliaanse jonge moeders (meer dan de helft: 56 procent) zit nog op school om een startkwalificatie te halen (in 2007: 51 procent). Een op de zes Antilliaanse jonge moeders (16 procent) is reeds startgekwalificeerd, en dat is vergelijkbaar met de hele groep jonge moeders (daarvan is 18 procent in het bezit van een startkwalificatie). Vorig jaar waren minder Antilliaanse jonge moeders startgekwalificeerd.
Jonge moeders in Rotterdam
27
7
Inkomen
In dit hoofdstuk gaan we in op de inkomenssituatie van de jonge moeders. Duidelijk wordt hoeveel jonge moeders een bijstandsuitkering, bijzondere bijstand, een babyuitkering en kinderbijslag ontvangen. Gegevens over studiefinanciering en schuldhulpverlening ontbreken; de gegevens konden niet (tijdig) geleverd worden. Iedereen vanaf 18 jaar die niet zelf in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien en geen beroep kan doen op een andere uitkering of regeling, kan bijstand aanvragen. Voor personen jonger dan 21 jaar gelden afwijkende bijstandsuitkeringen. De uitkering voor 18-, 19- en 20jarigen is lager omdat verwacht wordt dat de ouders tot 21 jaar nog kunnen bijdragen. In een acute noodsituatie wordt ook bijstand verleend aan een jonge moeder onder 18 jaar1. Uit koppeling van een bestand van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) met de gemeentelijke basisadministratie (GBA) blijkt dat op 1 januari 2008 280 jonge moeders een bijstandsuitkering ontvangen, ofwel 18 procent van alle jonge moeders in Rotterdam. Dat is minder dan op 1 januari 2007 (22 procent) en ook beduidend minder dan bij de meting in 2004 (36 procent van alle jonge moeders ontving toen een bijstandsuitkering). Sinds 2004 is het aandeel bijstandsontvangers onder jonge moeders dus gehalveerd. Ter vergelijking: van alle vrouwen tussen 15 en 23 jaar ontvangt 2 procent een bijstandsuitkering. Tabel 7.1 Aandeel jonge moeders dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering, Rotterdam, 1 januari 2008 w el geen w el geen bijstands bijstands bijstands bijstands Totaal uitkering uitkering uitkering uitkering Totaal jonge moeders
1.563
280
1.283
18%
82% 83%
Surinamers
291
50
241
17%
Antillianen
241
37
204
15%
85%
Kaapverdianen
96
10
86
10%
90%
Turken
119
20
99
17%
83%
Marokkanen
85
12
73
14%
86%
Overig niet-w esters
233
54
179
23%
77%
Autochtoon
385
76
309
20%
80%
Overige Europese Unie
68
10
58
15%
85%
Overig w esters
45
11
34
24%
76%
Bron: SoZaWe en GBA, bewerking COS
De afhankelijkheid van bijstand is het grootst bij jonge moeders uit overige westerse landen: bijna een kwart ontvangt een uitkering. In 2007 was dat nog 15 procent. Daarna volgen moeders uit overige niet-westerse landen (23 procent) en autochtone jonge moeders (een op de vijf). De afhankelijkheid van de bijstand is het kleinst bij Kaapverdiaanse jonge moeders. Opvallend is dat het aandeel onder de Kaapverdiaanse moeders dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering, in vergelijking met vorig jaar gehalveerd is. Ook onder Surinaamse jonge
1
www.rechtopalgemenebijstand.nl
Jonge moeders in Rotterdam
29
moeders is de bijstandsafhankelijkheid sinds vorig jaar bijna gehalveerd (van 32 naar 17 procent). Van alle jonge moeders met een bijstandsuitkering is 68 procent een voortijdig schoolverlater (vrijwel gelijk aan 2007). Van alle voortijdig schoolverlaters krijgt 28 procent een uitkering (vorig jaar was dat 32 procent); bij jonge moeders met een startkwalificatie is dit slechts 9 procent (in 2007 13 procent). De afhankelijkheid van een uitkering is bij eenoudergezinnen groter dan bij volledige gezinnen (25 tegen 3 procent), en onder eenoudergezinnen is de bijstandsafhankelijkheid weer groter bij degenen die zelfstandig wonen dan bij degenen die met anderen op een adres wonen. Van de jonge moeders die alleen met hun kind(eren) op een woonadres staan ingeschreven ontvangt 32 procent bijstand (vorig jaar was dat 42 procent), tegen 20 procent voor jonge alleenstaande moeders die met hun kin(eren) en anderen op een adres staan ingeschreven. Ouders zijn onderhoudsplichtig voor hun kinderen maar niet voor hun kleinkind. Als de minderjarige thuiswonende alleenstaande moeder niet zelf over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het kind te voorzien, heeft een baby daarom recht op algemene bijstand (ook wel babyuitkering genoemd). Het zijn veelal de grootouders die een beroep kunnen doen op de babyuitkering. Zodra de alleenstaande ouder 18 jaar wordt en zelfstandig recht heeft op bijstand, vervalt de uitkering van het kind. Op 1 januari 2008 kregen 18 jonge moeders (1 procent) een babyuitkering voor hun kind. Daarvan is meer dan de helft ouder dan 20 jaar; bijna iedereen ontvangt een bijstandsuitkering. Het zijn vooral Nederlandse en Antilliaanse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen die een babyuitkering voor hun kind ontvangen. Meer dan de helft van de jonge moeders met een bijstandsuitkering ontvangt deze korter dan een jaar (52 procent tegen 45 procent een jaar geleden). Ruim een kwart maakt een tot twee jaar gebruik van de bijstand (27 procent, vergelijkbaar met vorig jaar), 10 procent twee tot drie jaar. De rest (10 procent, vorig jaar 15 procent) is langer dan drie jaar afhankelijk van een bijstandsuitkering. Het gemiddelde ligt op ruim 15 maanden. De bijzondere bijstand geeft Rotterdammers met een laag inkomen financiële steun bij bijzondere noodzakelijke kosten zoals bijvoorbeeld de vergoeding van een bril, een babyuitzet, woninginrichting en de kosten voor schoolzwemmen. Mensen met een bijstandsuitkering komen ervoor in aanmerking, maar ook anderen met een uitkering die net zo hoog is, studenten en mensen die een minimum inkomen verdienen, kunnen bijzondere bijstand aanvragen. Van alle 1.563 jonge moeders in Rotterdam heeft 280 bijzondere bijstand ontvangen in 2007 (zie tabel 7.2). Daarvan ontvangt 61 procent een bijstandsuitkering (172 jonge moeders). Jonge moeders uit overige niet-westerse landen (23 procent) en Antilliaanse en Marokkaanse jonge moeders (elk 22 procent) hebben het meest gebruik gemaakt van deze financiële steun. Het aandeel Turkse jonge moeders dat bijzondere bijstand heeft ontvangen is het laagst van alle bevolkingsgroepen (11 procent).
30
Jonge moeders in Rotterdam
Tabel 7.2 Jonge moeders die bijzondere bijstand hebben ontvangen in 2007, Rotterdam w el geen w el geen bijzondere bijzondere bijzondere bijzondere Totaal bijstand bijstand bijstand bijstand Totaal jonge moeders
1.563
280
1.283
18%
82%
Surinamers
291
52
239
18%
82%
Antillianen
241
54
187
22%
78%
Kaapverdianen
96
17
79
18%
82%
Turken
119
13
106
11%
89%
Marokkanen
85
19
66
22%
78%
Overig niet-w esters
233
54
179
23%
77%
Autochtoon
385
53
332
14%
86%
Overige Europese Unie
68
9
59
13%
87%
Overig w esters
45
9
36
20%
80%
Bron: SoZaWe en GBA, bewerking COS
Kinderbijslag is bedoeld voor kinderen tot 18 jaar. Ouders die in Nederland wonen of werken hebben recht op kinderbijslag. Na koppeling van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) met een bestand van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), blijkt dat 1.499 van de 1.563 jonge moeders in Rotterdam kinderbijslag ontvangen (96 procent). De overige 64 jonge moeders (4 procent) ontvangen dus geen kinderbijslag. Daarvan zijn 51 jonge moeders (3 procent) op 1 januari 2008 niet bekend bij de SVB (komen niet in hun bestand voor). 9 hebben geen verblijfstitel (meer), 4 zijn in procedure voor een verblijfsvergunning en 2 jonge moeders zijn bekend bij de Vreemdelingendienst. Het betreft vrijwel alleen (niet-westerse) allochtonen, allemaal van de eerste generatie. 13 jonge moeders (bijna 1 procent) zijn wel bekend bij de SVB, maar ontvangen geen kinderbijslag. 1 jonge moeder heeft geen verblijfstitel meer en 2 zijn in procedure voor een verblijfsvergunning. Ze behoren allemaal tot de eerste generatie allochtonen. De meesten (10) zijn niet-westerse allochtonen, afkomstig uit overige niet-westerse landen en van de Antillen. Het merendeel (8) vormt een eenoudergezin. Antilliaanse jonge moeders Van alle Antilliaanse jonge moeders ontvangt 15 procent op 1 januari 2008 een bijstandsuitkering; dat is een forse afname in vergelijking met 1 januari 2007 toen 26 procent een uitkering ontving. Van alle Antilliaanse vrouwen tussen 15 en 23 jaar ontvangt bijna 4 procent een uitkering. Gemiddelde uitkeringsduur onder de Antilliaanse jonge moeders 14 maanden, in vergelijking met 15 maanden voor de hele groep jonge moeders. Van alle jonge moeders met een bijstandsuitkering is 68 procent een voortijdig schoolverlater, onder Antilliaanse jonge moeders is dat 59 procent. Van alle voortijdig schoolverlaters krijgt 28 procent een uitkering, onder Antilliaanse jonge moeders die schoolverlater zijn, is dat een derde; bij jonge moeders met een startkwalificatie is dit slechts 9 procent, van de Antilliaanse jonge moeders met een startkwalificatie heeft 8 procent een bijstandsuitkering. Ruim een vijfde van de Antilliaanse jonge moeders heeft in 2007 bijzondere bijstand ontvangen, en dat is meer dan gemiddeld voor alle jonge moeders. Vrijwel alle Antilliaanse jonge moeders ontvangen kinderbijslag.
Jonge moeders in Rotterdam
31
8
Werk
In dit hoofdstuk staan de jonge moeders centraal die als werkzoekende staan ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Aan de orde komen hun inschrijfduur en afstand tot de arbeidsmarkt. Gegevens over werkende jonge moeders ontbreken in dit hoofdstuk; het UWV is zonder succes benaderd voor gegevens over inkomen uit arbeid. Op 1 januari 2008 staan 223 jonge moeders bij het CWI geregistreerd als werkzoekende, ofwel 14 procent van alle jonge moeders in Rotterdam. Vorig jaar was dat 17 procent. Ter vergelijking: van alle vrouwen tussen 15 en 23 jaar is bijna 2 procent geregistreerd als werkzoekende. Het aandeel ingeschreven werkzoekenden is het hoogst bij jonge moeders uit overige nietwesterse landen (19 procent) en het laagst bij vrouwen uit overige EU-landen en Kaapverdiaanse vrouwen (10 procent). Van alle bij het CWI ingeschreven werkzoekenden ontvangt 69 procent een uitkering, ofwel 154 jonge moeders. Op 1 januari 2007 ontving 59 procent van de ingeschreven werkzoekenden een uitkering. Ruim de helft van de werkzoekende jonge moeders staat minder dan een jaar ingeschreven bij het CWI (zie figuur 8.1), en dat is vergelijkbaar met vorig jaar. Ruim een vijfde staat maximaal twee jaar ingeschreven. Ruim een kwart (27 procent) staat minimaal twee jaar geregistreerd. Gemiddeld staan de jonge moeders 17 maanden ingeschreven (net als in 2007) bij het CWI. Kaapverdiaanse vrouwen en vrouwen uit overige EU-landen staan het kortst geregistreerd: gemiddeld tien maanden. De jonge moeders uit overige niet-westerse en overige westerse landen staan met gemiddeld 19 maanden het langst bij het CWI geregistreerd als werkzoekende. Op 1 januari 2007 was dat voor jonge moeders uit overige niet-westerse landen nog gemiddeld 22 maanden. Figuur 8.1 Werkzoekende jonge moeders naar inschrijfduur bij CWI, Rotterdam, 1 januari 2008 4-5 jaar 5%
5+ jaar 2%
3-4 jaar 7% 2-3 jaar 13% 0-1 jaar 52%
1-2 jaar 22%
Bron: CWI
Het CWI registreert ook de mate waarin werkzoekenden bemiddelbaar zijn. Daarvoor worden
Jonge moeders in Rotterdam
33
zij ingedeeld in vier fasen. Tot fase 1 wordt iedereen gerekend die goed bemiddelbaar is en op een redelijke termijn werk kan vinden. Tot fase 2 behoort iedereen die minder goed bemiddelbaar is, maar wel via scholing of subsidie binnen een jaar aan werk kan komen. Werkzoekenden die een dusdanige afstand tot de arbeidsmarkt hebben dat zij weinig kans op reguliere arbeid maken, tenzij ze zich via ander werk of scholing in voldoende mate kwalificeren, rekent het CWI tot fase 3. Tot fase 4 behoren werkzoekenden die niet bemiddelbaar zijn.1 Uit tabel 8.1 blijkt dat de meeste jonge moeders die bij het CWI geregistreerd staan als werkzoekende goed bemiddelbaar zijn (54 procent is een fase 1 kandidaat). Vorig jaar was dat nog maar 17 procent. Een op de tien is ingedeeld in fase 3, wat betekent dat er met de huidige kwalificaties weinig kans op werk is. Een derde is een fase 4 kandidaat, dus niet bemiddelbaar. Twee derde van de Surinaamse jonge moeders die ingeschreven staan bij het CWI, is goed bemiddelbaar, een derde bevindt zich in fase 3 of 4. De helft van de vrouwen uit overige westerse landen en 46 procent van de Marokkaanse jonge moeders die ingeschreven staan bij het CWI, is niet bemiddelbaar. Tabel 8.1 Werkzoekende jonge moeders naar afstand van arbeidsmarkt, Rotterdam, 1 januari 2008 Werkzoekende jonge moeders (100%)
fase 1
fase 2
fase 3
fase 4
nader te bepalen
223
54%
1%
11%
33%
0%
Totaal Surinamers
48
67%
0%
4%
29%
0%
Antillianen
28
61%
0%
11%
29%
0%
Kaapverdianen
10
50%
0%
10%
40%
0%
Turken
18
61%
6%
11%
22%
0%
Marokkanen
13
23%
8%
15%
46%
8%
Overig niet-w esters
44
43%
0%
16%
41%
0%
Autochtoon
47
57%
0%
13%
30%
0%
Overige Europese Unie
7
57%
14%
0%
29%
0%
Overig w esters
8
38%
0%
13%
50%
0%
Bron: CWI en GBA, bewerking COS
Antilliaanse jonge moeders Van alle 241 Antilliaanse jonge moeders is 12 procent ingeschreven bij het CWI, vergeleken met 14 procent voor alle jonge moeders. Dat is iets minder dan vorig jaar toen 14 procent van de jonge Antilliaanse moeders bij het CWI stond geregistreerd. Gemiddeld staan de Antilliaanse vrouwen 16 maanden ingeschreven bij het CWI; dat is wat korter dan voor de hele groep jonge moeders. De grootste groep is goed bemiddelbaar (61 procent), maar vier op de tien bij het CWI ingeschreven Antilliaanse jonge moeders zijn moeilijk tot niet bemiddelbaar. 61 procent van de ingeschreven werkzoekende Antilliaanse jonge moeders heeft een uitkering, tegen 69 procent van alle jonge moeders. 1
www.arbeidsrechter.nl
34
Jonge moeders in Rotterdam
Bijlagen Tabel B.1 Jaarlijkse procentuele toe- of afname aantal jonge moeders per bevolkingsgroep, Rotterdam, 1 januari 2000-2008 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
3%
-1%
2%
-1%
-5%
-9%
-12%
-10% -3%
Totaal Surinamers
5%
0%
6%
-11%
3%
-9%
-4%
Antillianen
18%
-4%
-1%
-2%
-6%
-8%
-5%
0%
Kaapverdianen
-8%
9%
-5%
9%
0%
0%
1%
-3%
Turken
-12%
-7%
-1%
-8%
-19%
-20%
-23%
-37%
Marokkanen
-4%
-12%
0%
-6%
-14%
-7%
-30%
-35%
Noord-mediterranen
-15%
-1%
3%
3%
-10%
-11%
-20%
9%
Autochtonen
10%
-12%
1%
36%
2%
3%
-5%
4%
Overig rijk
9%
2%
10%
-54%
-33%
13%
-24%
-4%
Overig arm
25%
27%
6%
7%
2%
-16%
-15%
-19%
Bron: GBA, bewerking COS
Tabel B.2 Herkomst jonge moeders die zich in 2007 in Rotterdam hebben gevestigd afkomstig uit
absoluut
%
rest Nederland
73
32%
Stadsregio Rotterdam
60
26%
onbekend
49
22%
Jonge moeders in Rotterdam
buitenland
45
20%
Totaal
227
100%
rest Nederland
absoluut
%
overig
49
67%
Den Haag
6
8%
Amsterdam
4
5%
Dordrecht
4
5%
Lansingerland
4
5%
Alkmaar
3
4%
Arnhem
3
4%
Totaal
73
100%
35
Vervolg tabel B.2 Stadsregio Rotterdam
absoluut
%
Schiedam
18
30%
Capelle aan den IJssel
14
23%
Spijkenisse
6
10%
Vlaardingen
6
10%
Hellevoetsluis
4
7%
Ridderkerk
4
7%
Albrandswaard
3
5%
Barendrecht
3
5%
overig
2
3%
Totaal
60
100%
buitenland
absoluut
%
overig
16
36%
Nederlandse Antillen
14
31%
Suriname
5
11%
Bulgarije
4
9%
Turkije
3
7%
Roemenië
3
7%
Totaal
45
100%
Bron: GBA, bewerking COS
Tabel B.3 Bestemming jonge moeders die in 2007 uit Rotterdam zijn vertrokken vertrokken naar
abs
%
Stadsregio Rotterdam
75
35%
onbekend
58
27%
rest Nederland
56
26%
buitenland
23
11%
Totaal
212
100%
rest Nederland
abs
%
overig
29
52%
Dordrecht
8
14%
Den Haag
5
9%
Amsterdam
4
7%
Delft
4
7%
Almere
3
5%
Leeuwarden
3
5%
Totaal
56
100%
Bron: GBA, bewerking COS
36
Jonge moeders in Rotterdam
Vervolg tabel B.3 Stadsregio Rotterdam
abs
%
Schiedam
21
28%
Capelle aan den IJssel
17
23%
Vlaardingen
14
19%
Spijkenisse
10
13%
overig
6
8%
Maassluis
4
5%
Barendrecht
3
4%
Totaal
75
100%
buitenland
abs
%
overig
8
35%
België
6
26%
Groot-Brittannië
3
13%
Nederlandse Antillen
3
13%
Turkije
3
13%
Totaal
23
100%
Bron: GBA, bewerking COS
Tabel B.4 Verdeling jonge moeders naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2008 (absoluut en procentueel) absoluut
%
Autochtoon
385
25%
Surinamers
291
19%
Antillianen
241
15%
Overig niet-westers
233
15%
Turken
119
8%
Kaapverdianen
96
6%
Marokkanen
85
5%
Overige Europese Unie
68
4%
Overig westers
45
3%
1.563
100%
Totaal
Bron: GBA, bewerking COS
Jonge moeders in Rotterdam
37
Tabel B.5 Land van herkomst van jonge moeders uit overige niet-westerse landen, Rotterdam, 1 januari 2008 (absoluut en procentueel) Afrika
absoluut
%
Angola
30
28%
Burundi
1
1%
Djibouti
1
1%
Egypte
1
1%
Ethiopië
6
6%
Goudkust
1
1%
14
13%
Guinee Bissau
1
1%
Ivoorkust
2
2%
Kameroen
1
1%
Kenya
1
1%
Kongo
3
3%
Liberia
3
3%
Nigeria
1
1%
Rwanda
1
1%
10
9%
Soedan
1
1%
Somalia
9
8%
Togo
3
3%
Zaïre
18
17%
Guinee
Sierra Leone
Zimbabwe Totaal Zuid- en Midden-Amerika
1%
109
100%
absoluut
%
Brazilië
1
2%
Brits Guyana
1
2%
Brits Westindië
1
2%
Colombia
7
13%
Costa Rica
1
2%
31
55%
Ecuador
6
11%
Frans Guyana
2
4%
Guadeloupe
1
2%
Guyana
1
2%
Peru
2
4%
Venezuela
2
4%
56
100%
Dominicaanse Republiek
Totaal
38
1
Jonge moeders in Rotterdam
Azie Afghanistan Brits Indië
absoluut
%
5
7%
1
1%
25
37%
Filipijnen
4
6%
Hongkong
1
1%
India
3
4%
Irak
5
7%
Iran
5
7%
Libanon
1
1%
Pakistan
13
19%
Singapore
1
1%
Syrië
2
3%
China
Thailand Totaal
2
3%
68
100%
Bron: GBA, bewerking COS
Tabel B.6 Gemiddelde leeftijd jonge moeders naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2008 absoluut
gemiddelde leeftijd
Antillianen
291
20,5
Overig westers
241
20,6
Surinamers
96
20,6
Autochtoon
119
20,7
85
20,8
Kaapverdianen
233
20,8
Overig niet-westers
385
21,0
68
21,1
45
21,4
1.563
20,8
Overig Europese Unie
Marokkanen Turken Totaal
Bron: GBA, bewerking COS
Jonge moeders in Rotterdam
39
Tabel B.7 Alleenstaande jonge moeders die zelfstandig wonen, naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2008
Alleenstaande jonge moeders
zelfstandig
niet zelfstandig
Surinamers
237
32%
68%
Antillianen
219
39%
61%
Kaapverdianen
80
45%
55%
Turken
36
42%
58%
Marokkanen
30
40%
60%
Overig niet-westers
180
41%
59%
Autochtoon
219
43%
57%
Overige Europese Unie
44
36%
64%
Overig westers
27
41%
59%
Totaal
1.072
39%
61%
Bron: GBA, bewerking COS
Tabel B.8 Samenwonende/gehuwde jonge moeders die zelfstandig wonen, naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2008 Samenw onende /gehuw de jonge moeders
zelf standig
niet zelf standig 33%
Surinamers
54
67%
A ntillianen
22
91%
9%
Kaapverdianen
16
75%
25%
Turken
83
53%
47%
Marokkanen
55
75%
25%
Overig niet-w esters
53
85%
15%
A utochtoon
166
89%
11%
Overige Europese Unie
24
67%
33%
Overig w esters
18
78%
22%
Totaal
491
76%
24%
Bron: GBA, bewerking COS
40
Jonge moeders in Rotterdam
Tabel B.9 Verdeling jonge moeders naar deelgemeente, Rotterdam, 1 januari 2008 (absoluut en procentueel)
deelgemeente
absoluut
%
Charlois
324
21%
Delfshaven
248
16%
Feijenoord
238
15%
IJsselmonde
211
13%
Prins Alexander
131
8%
Hoogvliet
103
7%
Noord
102
7%
Kralingen-Crooswijk
63
4%
Hillegersberg-Schiebroek
48
3%
Stadscentrum
38
2%
Overschie
36
2%
Pernis
15
1%
6
0%
1.563
100%
Hoek van Holland Totaal
Bron: GBA, bewerking COS
Jonge moeders in Rotterdam
41