International Health Policy Survey 2013
Commonwealth Fund
Onderzoek onder burgers in 11 landen
Dr. MJ Faber T van Loenen, MSc Prof. dr. GP Westert
Radboudumc Scientific Institute for Quality of Healthcare (IQ healthcare)
International Health Policy Survey 2013
Commonwealth Fund
Onderzoek onder burgers in 11 landen
Dr. MJ Faber T van Loenen, MSc Prof. dr. GP Westert Nijmegen, 14 november 2013
IQ healthcare Scientific Institute for Quality of Healthcare Instituut
Missie
Visie
Expertise
Contact
Het Scientific Institute for Quality of Healthcare (IQ healthcare) is een wetenschappelijk centrum voor onderzoek, onderwijs en ondersteuning van kwaliteit, veiligheid, innovatie en ethische aspecten van de gezondheidszorg. In de afgelopen jaren is een groot wetenschappelijk programma opgebouwd en uitgevoerd, met onderzoek op het terrein van ondermeer kwaliteitsrichtlijnen, transparantie, implementatie van innovatie, inbreng van patiënten in de zorg, veiligheid, ketenzorg en professionele ontwikkeling. Ruim 70 promovendi werken aan een proefschrift; zij ontwikkelen belangrijke methoden en instrumenten voor toetsing en verbetering van kwaliteit. IQ healthcare is de laatste jaren uitgegroeid tot een van de grootste wetenschappelijke centra in Europa op het gebied van kwaliteit, veiligheid en innovatie van de gezondheidszorg. Verbeteren van de kwaliteit en de waarde van de gezondheidszorg voor patiënten, door middel van onderzoek, onderwijs en beleidsondersteuning. IQ healthcare vindt dat de kwaliteit en veiligheid van gezondheidszorg verbeterd kan worden als de toegevoegde waarde (value) van gezondheidszorg voor alle betrokkenen beter zichtbaar wordt gemaakt, de zorg met geringe baten achterwege wordt gelaten (de‐ ïmplementatie) en zorginnovaties ‐ alsmede evidence based interventies vakkundig worden geïmplementeerd en geëvalueerd. De wetenschappelijke aanpak van IQ healthcare richt zich radicaal op waardebepaling en ‐ vermeerdering van gezondheidszorg (value driven healthcare) voor patiënt, zorgverlener, verzekeraar en overheid, waardoor onnodige kosten afnemen en de houdbaarheid van de gezondheidszorg op systeemniveau verbetert. Waardebepaling hierbij vindt plaats vanuit verschillende wetenschappelijke perspectieven (medisch, economische, sociologisch, ethisch etc.) en vraagt om een multidisciplinaire aanpak. Hiertoe zullen: 1. Verschillen in (onnodige) kosten en kwaliteit van zorg beter zichtbaar moeten worden gemaakt; 2. Resultaten van gezondheidszorg of uitkomsten van zorg systematisch gemeten en geanalyseerd moeten worden; 3. Good practices en zorginnovaties vakkundig worden geïmplementeerd. − Gezondheidszorgonderzoek − Implementatieonderzoek − Betaalbaarheid en doelmatigheid − Kwaliteit van zorg voor infectie‐ en ontstekingsziekten − Integrale zorg voor kwetsbare ouderen − Paramedisch zorg − Medische ethiek − Verplegingswetenschap − Patient empowerment − Veiligheid − Transparantie kwaliteit van zorg − Toegepast onderzoek IQ healthcare W www.iqhealthcare.nl T 024 36 15 305 Radboudumc F 024 35 40 166 Huispost 114 E
[email protected] Postbus 9101 Bezoekadres: Geert Grooteplein 21 Nijmegen 6500 HB Nijmegen
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................. 3 1. Samenvatting .......................................................................................................................... 4 2. Resultaten ............................................................................................................................... 7 2.1 Beschrijving demografische gegevens steekproef .................................................................... 7 2.2 Participatie in de zorg ................................................................................................................ 9 2.3 Primaire en secundaire preventieve zorg ............................................................................... 11 2.4 Zorgconsumptie ....................................................................................................................... 17 2.5 Financiële toegankelijkheid en kosten .................................................................................... 19 2.6 Functioneren van het gezondheidszorgsysteem ..................................................................... 22 3. Discussie en conclusies .......................................................................................................... 23 3.1 Versterking van patiëntenparticipatie voor effectievere secundaire preventie ..................... 23 3.2 Primaire preventie ................................................................................................................... 24 3.3 Financiële toegankelijkheid ..................................................................................................... 25 3.4 Methodologische kanttekeningen .......................................................................................... 25 3.5 Conclusie ................................................................................................................................. 27 Literatuur .................................................................................................................................. 28 Bijlage 1: Methodologie van het onderzoek ............................................................................... 29 B1.1 Over de vragenlijst ................................................................................................................ 29 B1.2 Uitvoering van het veldwerk ................................................................................................. 29 B1.3 Definitie van de steekproef ................................................................................................... 30 B1.4 Representativiteit van de steekproef en analyse .................................................................. 30 B1.5 Data analyse .......................................................................................................................... 31
Bijlage 2: Tabellen met alle resultaten ....................................................................................... 33 Tabel A1: Demografische gegevens .............................................................................................. 33 Tabel A2.Gezondheidstoestand .................................................................................................... 35 Tabel A3: Zorgconsumptie ............................................................................................................. 37 Tabel A4. Toegankelijkheid............................................................................................................ 39 Tabel A5. Arts‐patiënt communicatie ........................................................................................... 42 Tabel A6. Chronische & preventieve zorg ..................................................................................... 44 Tabel A7‐I. Kwaliteit van chronische zorg: relevante aspecten in de zorg voor patiënten met Diabetes Mellitus ................................................................................................................... 48 Tabel A7‐II. Kwaliteit van chronische zorg: relevante aspecten in de zorg voor patiënten met hypertensie en hartfalen ....................................................................................................... 49 Tabel A7‐III. Kwaliteit van chronische zorg: relevante aspecten in de zorg voor patiënten met verhoogd cholesterol............................................................................................................. 50 Tabel A8. Zorgcoördinatie ............................................................................................................. 51 Tabel A9. Veiligheid en medische fouten ...................................................................................... 54 Tabel A10. Financiële toegankelijkheid ......................................................................................... 56 Tabel A11. Ziektekostenverzekering ............................................................................................. 58 Tabel A11. Vertrouwen / Kwaliteitsoordeel .................................................................................. 59
2
Voorwoord Voor alweer het 8ste jaar op rij nam Nederland deel aan de International Health Policy (IHP) Survey van de Commonwealth Fund. Er ontstaat inmiddels een gedifferentieerd beeld over het functioneren van het Nederlandse gezondheidszorgsysteem, zoals dat door burgers, patiënten en huisartsen wordt ervaren. In dit rapport staat de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg centraal, zoals de burger deze in Nederland ervaart. Kwaliteit van zorg komt in Nederland tot uiting in laagdrempelige toegang tot zorg dicht bij huis, mits doelmatig en effectief. Een nadruk op participatie van de patiënt en preventieve zorg die zich kenmerkt door een doelgroepbenadering, karakteriseren tevens het Nederlandse gezondheidszorgbeleid. De IHP Survey neemt deze doelstellingen onder de loep en maakt het mogelijk om de prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg af te zetten tegen die van 10 andere Westerse landen. De bevindingen leest u in dit rapport. Het onderzoek is tot stand gekomen met financiële bijdragen van de Commonwealth Fund, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en IQ healthcare. Nijmegen, 14 november 2013
3
1. Samenvatting De International Health Policy (IHP)‐survey 2013 is een omvangrijk onderzoek onder 20.045 burgers uit 11 landen naar de kwaliteit van zorg. Naast Nederland, nemen Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland, de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw Zeeland deel. Voor Nederland gaven precies 1000 burgers, in leeftijd variërend van 18 tot 93 jaar, hun ervaringen met de zorg. Deze rapportage presenteert de resultaten rondom een 5‐tal thema’s, als een afspiegeling van de prestaties van het Nederlandse zorgstelsel. Een positief kwaliteitsoordeel Nederlanders oordelen onveranderd positief over het functioneren van de gezondheidszorg. Bijna de helft van de Nederlandse respondenten geeft aan dat het gezondheidszorgsysteem in grote lijnen goed werkt. Slechts 5% meent dat het systeem helemaal opnieuw moet worden ingericht. Deze laatste categorie is sinds 2007, toen nog 9% vond dat het systeem helemaal opnieuw moest worden ingericht, gehalveerd. Bijna 70% van de Nederlanders beoordeelt de huisartsenzorg als ‘uitstekend’ of ‘zeer goed’. Patiënten participatie in de zorg in ontwikkeling Burgers vinden het steeds belangrijker dat ze actief mee kunnen praten over de zorg die ze ontvangen. Rond de 60% van de respondenten heeft positieve ervaringen met de huisarts op dit punt. Zo geeft bijna tweederde van de respondenten (63%) met een vaste huisarts of vaste huisartspraktijk aan dat de huisarts hen altijd betrekt bij het nemen van beslissingen over zorg en behandeling. Hetzelfde percentage vindt dat de huisarts zaken op een begrijpelijke manier uitlegt. Respondenten met een Nederlandse etniciteit en 65‐plussers rapporteren betere ervaringen dan degene met een niet‐Nederlandse etniciteit en respondenten jonger dan 65 jaar. Een opvallende stijging is te zien in het communiceren via e‐mail met de huisarts: 19% geeft aan dit in de afgelopen 2 jaar te hebben gedaan, hetgeen internationaal gezien erg veel is. Inspanningen om de patiënt een actieve rol te geven in zijn eigen ziekteproces, zouden er ook toe moeten leiden dat patiënten het gevoel hebben controle te hebben over hun ziekte. Op dat vlak scoort Nederland slecht. Met name Nederlandse respondenten met diabetes voelen zich onzeker over hun gezondheidsprobleem en hoe ze daar mee om moeten gaan: minder dan 60% van de patiënten heeft er vertrouwen in dat hij zijn gezondheidsprobleem onder controle heeft. In de meeste landen ligt dit percentage boven de 80%. Onder de diabetes patiënten met een slechte gezondheid daalt het percentage patiënten dat het gevoel heeft de ziekte onder controle te hebben zelfs tot 40%. Een gedifferentieerd beeld van primaire en secundaire preventie Primaire preventie binnen nationale screeningsprogramma’s kent in Nederland een duidelijk doelgroepenbeleid, waarbij alleen de risicogroepen in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een screening op borstkanker, darmkanker of baarmoederhalskanker. Dat zien we terug in de resultaten: Nederland scoort laag op de percentages in de totale populatie die een dergelijke screening heeft ondergaan. In de leeftijdscohorten die wel onder de nationale screeningsprogramma’s vallen, is met 4
name de rapportage van het hebben ondergaan van een borstkanker screening nog steeds lager dan landelijke registratiecijfers. Ondanks het ontbreken van een nationaal screeningsprogramma voor darmkanker, zegt 34% van de respondenten van 50 jaar of ouder aan een dergelijke screening te hebben gehad in de afgelopen 5 jaar. Slechts 50% van de 65‐plussers, die als risicogroep zijn aangemerkt, heeft in Nederland een griepprik gehad. Nederlandse respondenten met diabetes, hartfalen, hypertensie en/of een verhoogd cholesterol rapporteren dat ze minder secundaire preventieve zorg ontvangen, in vergelijking met respondenten uit de andere deelnemende landen. Zo geeft 24% van de Nederlandse respondenten met diabetes aan dat zowel het cholesterol als de bloeddruk in het afgelopen jaar zijn gecontroleerd en dat bovendien de bloeddruk onder controle was; dit percentage ligt in Nieuw Zeeland op bijna 80%. Met name de cholesterolmeting blijft achter in Nederland (50%). Alle onderzochte patiëntengroepen in Nederland ervaren dat er, in vergelijking met 2010, in 2013 veel vaker gesproken is met hun huisarts, of iemand anders uit de praktijk, over voeding en beweging. De percentages zijn vaak verdubbeld. Alleen voor patiënten met diabetes zijn de percentages tussen 2010 en 2013 stabiel gebleven. Opvallend is, dat er in alle landen relatief weinig over het gebruik van alcohol wordt gesproken in de huisartsenpraktijk. Zorgconsumptie blijvend laag Patiënten gebruiken in Nederland relatief weinig zorg. In vergelijking met de andere deelnemende landen ligt het percentage respondenten uit Nederland dat een medisch specialist bezoekt of een medisch onderzoek heeft ondergaan, samen met het VK, op het laagste niveau. In andere landen ligt dit percentage tot een factor 2 hoger. Een verschuivende financiële toegankelijkheid In 2013 zegt 8% van de algemene Nederlandse bevolking dat ze serieuze problemen heeft ervaren met het betalen van een rekening voor medische zorg. Daarmee bevindt ons land zich in de middenmoot, maar het is wel een verdubbeling ten opzichte van 2010. Ruim 1 op 5 van de respondenten rapporteert een concrete ervaring waarin vanwege de kosten is afgezien van zorg. Met name het ondergaan van een door een arts aanbevolen onderzoek of (na)behandeling, wordt achterwege gelaten (16% heeft dit meegemaakt in de afgelopen 12 maanden). Uit het onderzoek wordt niet duidelijk of het hierbij om medisch noodzakelijk of niet‐medisch noodzakelijke zorg gaat. Het hebben van een niet‐Nederlandse etniciteit en meer chronische aandoeningen vergroten de kans af te hebben gezien van zorg vanuit financiële overwegingen. Hogere inkomens, 65+ zijn en het hebben van een aanvullende verzekering verlaagt juist de kans dat mensen de kosten een rol hebben laten spelen bij het afzien van zorggebruik. Degene met een aanvullende verzekering betaalt minder eigen bijdragen. Methodologische kanttekeningen De Commonwealth Fund spant zich in om de methodologie van dataverzameling constant te houden over de jaren. Toch bleek het in 2013 noodzakelijk om een ingrijpende verandering door te voeren. De steekproef werd in Nederland voor het eerst niet uit het telefoonboek getrokken, maar telefoonnummers werden random gegenereerd en 20% van de deelnemers is via de mobiele 5
telefoon geïnterviewd. Dat bleek niet zonder gevolgen. Op diverse achtergrondkenmerken van de populatie wijkt de steekproef van 2013 af van bijvoorbeeld die uit 2010. De vergelijking van de resultaten uit 2013 met voorgaande jaren was dit jaar dan ook maar beperkt mogelijk. Conclusie De resultaten van de IHP‐survey 2013 laten zien dat de Nederlandse burger in de breedte goede zorg ervaart. Binnen de chronische zorg en financiële toegankelijkheid zien we wel ontwikkelingen die aandacht nodig hebben.
6
2. Resultaten De International Health Policy (IHP)‐survey 2013 was een omvangrijk onderzoek onder 20.045 burgers uit 11 landen naar de kwaliteit van zorg. Dit hoofdstuk beschrijft de belangrijkste bevindingen rondom een 5‐tal, voor Nederland, beleidsrelevante onderwerpen. Na een beschrijving van de onderzoekspopulatie (paragraaf 2.1), volgt de presentatie van de resultaten over: ‐
participatie in de zorg (paragraaf 2.2);
‐
primaire en secundaire preventie (paragraaf 2.3);
‐
zorgconsumptie (paragraaf 2.4); en
‐
financiële toegankelijkheid en kosten (paragraaf 2.5).
Tenslotte presenteren we hoe burgers de kwaliteit van het Nederlandse zorgstelsel in het algemeen ervaren (paragraaf 2.6). Bij de bespreking van de resultaten staat het Nederlandse perspectief voorop. Verdiepende analyses zijn dan ook meestal alleen voor de Nederlandse steekproef uitgevoerd. Details over de gehanteerde onderzoeksmethodiek zijn beschreven in Bijlage 1 en een compleet overzicht met alle resultaten van het onderzoek staat in Bijlage 2.
2.1 Beschrijving demografische gegevens steekproef Precies 1000 inwoners van Nederland in de leeftijd variërend van 18 tot 93 jaar hebben in de periode maart tot juni 2013 meegedaan aan de 2013 IHP‐survey via een telefonisch interview. Bijna de helft daarvan is man (49%) en 20 procent is 65 jaar of ouder. Van de respondenten is 77% in Nederland geboren. Op de vraag naar het gezinsinkomen wilde 19% geen antwoord geven. Een percentage van 29% heeft een beneden modaal inkomen, 25% een gemiddeld inkomen en 24% een boven modaal inkomen. De respondenten die geen gezinsinkomen wilden opgeven verschilden niet in de verdeling van hun opleidingsniveau in vergelijking met de respondenten die wel hun gezinsinkomen hebben opgegeven. Het overgrote deel van de respondenten ervaart zijn gezondheidstoestand als uitstekend tot goed (87%). Binnen de Nederlandse steekproef heeft 22% van de respondenten 2 of meer van de volgende chronische aandoeningen (op basis van zelfrapportage): reumatoïde artritis, astma/COPD, kanker, diabetes, depressie, hartfalen, hypertensie, verhoogd cholesterolgehalte. Van deze aandoeningen komen hypertensie (17%), astma/COPD (13%) en verhoogd cholesterolgehalte (12%) het meeste voor in de steekproef. In de Nederlandse steekproef heeft 69% een aanvullende ziektekosten verzekering; 25% heeft geen aanvullende verzekering; en 4% geeft aan helemaal geen verzekering te hebben. Deelnemers van 65 jaar en ouder hebben vaker een aanvullende verzekering dan deelnemers jonger dan 65 jaar (76% versus 67%). Van de respondenten zonder een chronische aandoening heeft 62% een aanvullende verzekering. Respondenten met 1 chronische aandoening hebben iets vaker een aanvullende verzekering (73%) en respondenten met 2 of meer chronische aandoeningen hebben het vaakst een aanvullende verzekering (81%).
7
In dit rapport maken we regelmatig een vergelijking met de IHP‐resultaten uit 2010, omdat dit het meest recente jaar is waarin ook burgers deelnamen aan de IHP‐survey. In tabel 1 staan een aantal belangrijke kenmerken van beide steekproeven tegen elkaar afgezet. In vergelijking met 2010 ervaart de steekproef uit 2013 een betere gezondheid, heeft de steekproef minder chronische aandoeningen, zijn vaker opgenomen in het ziekenhuis, maar hebben beduidend minder vaak een medisch specialist bezocht. De leeftijds‐ en geslachtsverdeling zijn vergelijkbaar, evenals het opleidingsniveau omdat voor deze variabelen bij de dataverwerking gecorrigeerd is. Etniciteit is in de 2013 survey op een andere manier uitgevraagd dan in de survey van 2010. In 2013 is direct gevraagd tot welke etnische groep de respondenten hoorden, terwijl in 2010 etniciteit gebaseerd is op de vraag of één of beide ouders in het buitenland zijn geboren. Door deze veranderde vraagstelling is het niet te achterhalen of het verschil in etniciteit tussen deze twee jaren door de veranderde vraagstelling komt of door een veranderde samenstelling van de steekproef. Om deze reden is er in deze rapportage geen vergelijking tussen 2013 en 2010 gemaakt voor etniciteit. Tabel 1. Vergelijking van een aantal achtergrondkenmerken van de Nederlandse steekproeven die in 2010 en 2013 deelnamen aan de IHP‐surveys.
2010‐steekproef (n=1001)
2013‐steekproef (n=1000)
Leeftijd (%) <65 jaar ≥65 jaar Gezinsinkomen (%) Beneden modaal Modaal Boven modaal Onbekend Etniciteit 2010: zijn uw beide ouders buiten Nederland geboren? (% ja) 2013: wat is uw etniciteit? (% niet‐Nederlands**) Gezondheidstoestand (%) Uitstekend ‐ zeer goed Goed Redelijk ‐ goed 2 of meer chronische aandoeningen* (% ja) Bent u de afgelopen 2 jaar opgenomen geweest in het ziekenhuis? (% ja) Hebt u de afgelopen 2 jaar een medisch specialist bezocht? (% ja)
81 19 20 19 53 8 5
80 20 29 25 24 22 23 57 30 13 22 21 37
40 41 19 29 15 60
* Uit de lijst: reumatoïde artritis, astma/COPD, kanker, depressie, diabetes, hartfalen, hypertensie, verhoogd cholesterol ** Marokkaans (1%), Turks (3%), Surinaams (4%), Nederlandse Antillen & Aruba (3%), of anders (10%)
8
2.2 Participatie in de zorg Burgers vinden het steeds belangrijker dat ze actief mee kunnen praten over de zorg die ze ontvangen. Daarnaast is participatie in overheidsbeleid en standpunten van beroepsgroepen is een terugkerende thema. In de IHP‐survey is participatie uitgevraagd in de vorm van adequate informatievoorziening, als randvoorwaarde voor participatie, en participatie van de patiënt in de communicatie met de huisarts (besproken in deze paragraaf) en apotheker (zie tabel A5). Ten opzichte van andere landen scoort Nederland gemiddeld op verschillende aspecten van huisarts‐ patiënt communicatie. 63% van de respondenten geeft aan dat de huisarts hem/haar altijd betrekt bij het nemen van belangrijke beslissingen over zorg en behandeling, afgestemd op persoonlijke voorkeuren. Dit varieerde internationaal van 45% in Zweden tot 70% in Duitsland. Iets meer dan de helft van de respondenten (56%) geeft aan dat de huisarts altijd voldoende tijd voor hen neemt. Internationaal varieert dit van 46% (Zweden) tot 72% (Duitsland). Voor Nederland geldt dat respondenten met een Nederlandse etniciteit vaker aangeven dat er een goede communicatie is met hun arts dan respondenten met een niet‐Nederlandse etniciteit. Ook respondenten die 65 jaar en ouder zijn geven vaker aan dat er een goede communicatie is met hun huisarts (figuur 1). In figuur 1 is te zien dat de invloed van leeftijd (< 65 versus ≥ 65 jaar) groter lijkt dan de invloed van etniciteit (Nederlands/niet‐Nederlands) op de kwaliteit van communicatie met de huisarts. Figuur 1. Hoe vaak is het volgende van toepassing (% altijd): uw huisarts… (alleen Nederland, in subgroep die een vaste huisarts of vaste huisartsenpraktijk heeft; n=987).
100 80 60 Nederlands
40
niet‐Nederlands
20
<65 jaar
0 ...is op de hoogte …neemt …betrekt u in het …legt zaken op van belangrijke voldoende tijd nemen van een begrijpelijke informatie over voor u beslissingen manier uit uw medische achtergrond
65 jaar en ouder
De kwaliteit van de huisarts‐patiënt communicatie, zoals die door de deelnemers wordt ervaren, is in vergelijking met 2010 verslechterd. Respondenten geven in 2013 minder vaak aan dat huisartsen op de hoogte zijn van hun medische achtergrond, minder vaak tijd voor hen neemt en minder vaak op een begrijpelijke manier zaken uitlegt (figuur 2).
9
Figuur 2. Hoe vaak is het volgende van toepassing (% altijd): uw huisarts… (alleen Nederland, in subgroep die een vaste huisarts of huisartsenpraktijk heeft; n=987).
100 80 60 40 2010
20
2013
0 ...is op de hoogte …neemt voldoende …betrekt u in het …legt zaken op een van belangrijke tijd voor u nemen van begrijpelijke manier informatie over uw beslissingen uit medische achtergrond
Van de Nederlandse respondenten geeft 19% aan wel eens met de huisarts te hebben ge‐e‐maild over een medische vraag. Dit is internationaal gezien veruit het hoogste percentage. In Canada en Frankrijk ligt dit op 2% en Zwitserland heeft het, na Nederland, hoogste percentage met 15%. In 2010 was het percentage respondenten dat met de huisarts heeft ge‐e‐maild nog slechts 2%.
10
2.3 Primaire en secundaire preventieve zorg Op het gebied van primaire preventie binnen gedefinieerde doelgroepen en secundaire preventie, inclusief leefstijl, voor patiënten met een chronische aandoening kent Nederland een relatief laag percentage ontvangers van preventieve zorg ten opzichte van andere landen. Bovendien zijn er duidelijke verschillen met de IHP‐survey uit 2010. Primaire preventie binnen nationale screeningsprogramma’s Verschillende preventieve screeningstesten zoals mammografie voor het opsporen van borstkanker en het uitvoeren van uitstrijkjes voor de detectie van baarmoederhalskanker gebeurt in andere landen frequenter dan in Nederland. Ter illustratie: meer dan 60% van de vrouwelijke respondenten in de leeftijdscategorie 40‐74 jaar uit Frankrijk, Duitsland, Zweden en de Verenigde Staten (VS) heeft minder dan 2 jaar geleden een mammografie gehad, terwijl dat in Nederland 29% was. De Nederlandse cijfers zijn veruit het laagst; het eerst volgende land met een laag percentage is Zwitserland met 43%. Het is echter lastig om internationale vergelijkingen te maken, omdat leeftijdsgrenzen van de beoogde doelgroep en de frequentie waarmee gescreend wordt per land variëren. Daarom zijn voor mammografie en uitstrijkjes de percentages voor Nederland ook herberekend voor de doelgroepen van de nationale bevolkingsonderzoeken (zie tabel 2). Binnen de leeftijdsgrenzen van het nationale screeningsprogramma voor borstkanker, geeft slechts 31% van de Nederlandse vrouwen in de leeftijd van 50‐75 jaar aan een mammografie te hebben ondergaan in de afgelopen 2 jaar. Het percentage dat afgelopen 2 jaar een mammografie heeft ondergaan is nu veel lager dan in 2010 (31% in 2013 versus 76% in 2010). Binnen de doelgroep voor baarmoederhalsscreening geeft 75% aan in de afgelopen 5 jaar een uitstrijkje te hebben laten maken, wat het screeningsinterval is voor dit bevolkingsonderzoek. Ook geeft 8% aan dit nog nooit te hebben gedaan. Er kon geen vergelijking gemaakt worden met 2010, omdat voor deze vraag toen niet de juiste screeningsintervallen zijn uitgevraagd. Tabel 2. Preventieve screening: percentages binnen de doelgroepen zoals gedefinieerd in de IHP‐survey en de doelgroepen van bevolkingsonderzoeken zoals die in Nederland gelden voor baarmoederhalskanker en borstkanker.
IHP‐doelgroep
NL‐doelgroep
18‐70 jaar
30‐60 jaar
Hoe lang is het geleden dat u een uitstrijkje hebt laten maken? (%)
(n=438)
(n=277)
Minder dan 5 jaar geleden
63
75
Meer dan 5 jaar geleden
9
7
Nog nooit
19
8
40‐74 jaar
50‐75 jaar
Hoe lang is het geleden dat u een mammografie hebt ondergaan? (%)
(n=309)
(n=196)
Minder dan 2 jaar geleden
29
31
2 tot 3 jaar geleden
23
25
Meer dan 3 jaar geleden
28
30
Nog nooit
16
7
11
In 2010 was het percentage deelnemers van 50 jaar en ouder, dat afgelopen 5 jaar een darmkanker screening had gehad slechts 14%. In 2013 is dit percentage flink gestegen tot 34%. Vanaf 2014 wordt in Nederland een nationaal bevolkingsonderzoek naar darmkanker gestart onder mannen en vrouwen tussen de 55 en 75 jaar. Uit de IHP‐survey blijkt dat voor deze leeftijdsgroep 35% de afgelopen 5 jaar al een darmonderzoek heeft gehad. De helft van de 65 plussers geeft aan afgelopen jaar een griepvaccinatie te hebben gehad; voor respondenten onder de 65 jaar lag dit percentage op 39%. Onder de respondenten met minimaal 1 chronische ziekte lag de vaccinatiegraad ook op 50%. Deze percentages zijn, in vergelijking met de andere deelnemende landen, hoog. Wel liggen de Nederlandse percentages in het huidige onderzoek ver onder de IHP‐cijfers uit 2010, toen de vaccinatiegraad onder 65 plussers op 83% lag. Secundaire preventie binnen de chronische zorg Internationaal vergeleken scoort Nederland gemiddeld met het uitvoeren van bloeddruk controles onder de algemene bevolking. Binnen de gehele Nederlandse steekproef geeft 68% aan dat bloeddruk in het afgelopen jaar is gecontroleerd, terwijl dit internationaal varieert van 65% in het Verenigd Koninkrijk (VK) tot 89% in Frankrijk en de VS. Ten opzichte met 2010 is er een behoorlijke stijging op dit punt te zien in Nederland: toen scoorde Nederland het laagst met 58% van de bevolking waarvan de bloeddruk was gecontroleerd. Voor de verschillende subgroepen met patiënten die lijden aan vier relevante chronische aandoeningen, staat de mate waarin bloeddruk en cholesterol controles zijn uitgevoerd, in tabel 3 weergegeven. Bloeddrukcontroles worden in hoge mate uitgevoerd, maar cholesterolmetingen blijven voor patiënten met diabetes, hartfalen of hypertensie achter. Tabel 3. Controle van bloeddruk en cholesterol door arts of verpleegkundige in afgelopen jaar (% ja).
Totale populatie
Diabetes
Hartfalen en/of hypertensie
Verhoogd cholesterol
(n=1000)
(n=92)
(n=204)
(n=117)
Bloeddruk
68
86
90
88
Cholesterol
40
50
54
79
Van de respondenten met diabetes, hartfalen, hypertensie en/of verhoogd cholesterol rapporteert 60% dat de bloeddruk ook daadwerkelijk onder controle was bij de laatste meeting. In figuur 3 is te zien dat de respondenten die aangaven dat hun bloeddruk niet onder controle was, vooral de oudere respondenten en de respondenten met een modaal en beneden modaal inkomen zijn.
12
Figuur 3. Percentage respondenten waarvan de bloeddruk NIET onder controle was bij de laatste meeting… (alleen respondenten met diabetes, hartfalen, hypertensie en/of verhoogd cholesterol; n=301).
50 40
<65 jaar
30
65 jaar en ouder inkomen beneden modaal
20
Modaal inkomen 10
Inkomen boven modaal
0
Nederlandse respondenten met diabetes, hartfalen, hypertensie en/of een verhoogd cholesterol ontvangen minder secundaire preventieve zorg en de bloeddruk is minder vaak onder controle, in vergelijking met respondenten uit de andere deelnemende landen. Zo geeft 24% van de Nederlandse respondenten met diabetes aan dat er zowel een cholesterol als bloeddruk controle is geweest in het afgelopen jaar en dat bovendien de bloeddruk onder controle was; dit percentage ligt in Nieuw Zeeland op 78% (figuur 4; linker balken). Vooral de cholesterolmeting blijft achter in Nederland (tabel 3). Daarnaast voelen minder Nederlandse diabetes patiënten zich zeker over hun gezondheidsprobleem en hoe ze daar mee om moeten gaan (figuur 4; rechter balken). Figuur 4. Secundaire preventieve zorg voor respondenten met diabetes en de mate waarin deze patiënten met hun gezondheidsprobleem om kunnen gaan.
100 80 60 40 20 0 AUS
CAN
FR
DUI
NL
NZ
NO
ZWE
ZWIT
VK
VS
% ja, op zowel bloeddruk als cholesterol controle uitgevoerd en bloeddruk onder controle % heel zeker/zeker over controle en omgaan met gezondheidsproblemen
Binnen de Nederlandse populatie met diabetes is een vergelijking gemaakt tussen de zorg die respondenten met een Nederlandse en met een niet‐Nederlandse etniciteit ontvangen (tabel 4). Degene met een niet‐Nederlandse etniciteit geven vaker aan dat de bloeddruk niet onder controle is, dat er een cholesterol controle is geweest, maar ook dat de arts vaker heeft gesproken over dieet, gezonde voeding en lichaamsbeweging.
13
Tabel 4. Diabetes zorg voor de Nederlandse deelnemers met diabetes in zijn geheel (n=101) en uitgesplitst naar etniciteit (n=28 niet‐Nederlands en n=73 Nederlands).
Totaal (n=101) 86 60 50 24
Niet‐Nederlands (n=28) 86 54 45 11
Nederlands (n=73) 88 60 53 29
58
59
56
55 54
61 68
55 49
• • • •
Bloeddruk controle in afgelopen jaar (% ja) Bloeddruk was onder controle (% ja) Cholesterol controle in afgelopen jaar (% ja) Ja, op alle 3 bovenstaande aspecten (%)
•
Ik heb er vertrouwen in mijn gezondheidsprobleem onder controle hebben (% ja) Arts heeft het gehad over dieet en gezonde voeding (% ja) Arts heeft het gehad over lichaamsbeweging (% ja)
• •
Etniciteit
Voor patiënten met hypertensie en hartfalen in eenzelfde beeld te zien: 24% heeft zowel een bloeddruk controle als cholesterol controle gehad in het afgelopen jaar en de bloeddruk was onder controle. 68% van de Nederlandse respondenten met deze aandoening heeft er vertrouwen in dat de gezondheidsproblemen onder controle zijn en dat hij/zij kan omgaan met de problemen. In de andere landen ligt dit percentage tussen de 72% (VK) en 93% (Frankrijk). De ervaringen van patiënten met verhoogd cholesterol zijn iets beter, maar Nederland ligt ook bij deze patiëntengroep achter op de andere landen. Van de Nederlandse respondenten geeft 42% aan dat er zowel een cholesterol als bloeddruk controle is geweest in het afgelopen jaar en dat de bloeddruk onder controle was. Dit was het laagste percentage; Australië en de VS scoren hier het hoogste met respectievelijk 73% en 70%. Voor de Nederlandse respondenten met diabetes, hartfalen, hypertensie of verhoogd cholesterol geldt, dat het hebben van vertrouwen in het kunnen omgaan met de chronische ziekte sterk samenhangt met de ervaren gezondheid, iets minder met het aantal chronische aandoeningen en niet met het aantal artsen dat iemand ziet (zie figuur 5). Respondenten met een slechtere ervaren gezondheid, hebben minder vertrouwen.
14
Figuur 5. Percentage respondenten dat er vertrouwen in heeft dat hij/zijn het gezondheidsprobleem onder controle heeft, uitgesplitst naar de ervaren gezondheidstoestand, het aantal chronische aandoeningen en het aantal bezochte artsen.
100 Uitstekend‐zeer goed‐ goed
80
Redelijk‐slecht 60 1 chronische aandoening 40
2 of meer chronische aandoeningen ≤1 verschillende artsen gezien
20
2 of meer verschillende artsen gezien
0 % heel zeker/zeker dat gezondheidsprobleem onder controle zijn en dat hij/zij kan omgaan met de problemen
Leefstijl Van alle Nederlandse respondenten geeft 39% aan dat er in de huisartspraktijk is gesproken over een gezond dieet en een gezonde voeding, 43% geeft aan dat er gesproken is over lichaamsbeweging, en bij 21% is er gesproken over het gebruik van alcohol. Van de respondenten die roken, wat bijna een kwart is van de totale groep, heeft 57% in de huisartspraktijk gesproken over de gezondheidsrisico’s van roken en de mogelijkheden om te stoppen. Alleen in de VS liggen deze percentages beduidend hoger: 67% heeft gesproken over een gezond dieet, 70% over lichaamsbeweging. Gesprekken over stoppen met roken worden zeer frequent gehouden in Nieuw Zeeland (84% van de rokers heeft dit gehad) en de VS (76%). Het bespreken van alcoholgebruik loopt in alle landen achter op de andere leefstijlgerelateerde zaken: het percentage respondenten dat dit heeft gehad varieert van 13 in Noorwegen tot 32% in de UK en de VS. Het bespreken van leefstijlgerelateerde zaken in de huisartsenpraktijk is in tabel 5 voor Nederland weergegeven voor acht chronische aandoeningen afzonderlijk. Van de respondenten met hartfalen kreeg 66% advies over dieet en voeding, 57% over beweging en 45% over alcoholgebruik. Hoe meer chronische aandoeningen een patiënt heeft hoe vaker er in de huisartsenpraktijk gesproken wordt over leefstijlgerelateerde aspecten (Figuur 6). Tabel 4 liet al zien, dat bewegen en gezonde voeding, binnen de populatie respondenten met diabetes, vaker met patiënten met een niet‐Nederlandse etniciteit wordt besproken. Alle onderzochte patiëntengroepen ervaren dat er, in vergelijking met 2010, in 2013 veel vaker gesproken is met hun huisarts, of iemand anders uit de praktijk, over voeding en beweging. De 15
percentages zijn vooral voor voeding vaak verdubbeld. Alleen voor patiënten met diabetes zijn de percentages tussen 2010 en 2013 stabiel gebleven. Tabel 5. Het bespreken van leefstijlgerelateerde aspecten in de Nederlandse huisartsenpraktijk, uitgesplitst naar aandoening (% ja, in de afgelopen 2 jaar).
# respondenten
Dieet en voeding (%)
Beweging (%)
Roken (%)
Alcohol (%)
Artrose Diabetes Astma/COPD Depressie Hartfalen Hypertensie Verhoogd cholesterol Kanker
89 102 134 86 74 167 119 38
56 56 42 45 66 55 61 53
54 55 50 44 57 53 48 50
64 (n=33) 70 (n=40) 66 (n=59) 42 (n=33) 70 (n=23) 67 (n=51) 52 (n=33) 50 (n=8)
27 29 30 30 45 26 19 24
NB. Bij deze percentages is geen rekening gehouden met co‐morbiditeit.
Figuur 6. Bespreken leefstijlgerelateerde aspecten in de huisartsenpraktijk, uitgesplitst naar het aantal chronische aandoeningen*.
100
80
60
0 1
40
2
20
0 Dieet en voeding
Beweging
Roken
Alcohol
* Uit de volgende lijst: diabetes, astma/COPD, hypertensie, hartfalen, verhoogd cholesterol, artrose, depressie, kanker.
16
2.4 Zorgconsumptie De zorgconsumptie in Nederland ligt, in deze internationale vergelijking, op een laag niveau. Het percentage respondenten dat een medische specialist heeft bezocht (37%) is in Nederland lager dan in de andere landen, waar dit varieert van 32% het VK tot 75% in Duitsland. In Nederland (59%) en het VK (55%) heeft het laagste percentage respondenten de afgelopen 2 jaar een medisch onderzoek ondergaan. In Noorwegen is dit percentage het hoogst (86%). In tabel 6 is dit uitgesplitst naar het aantal chronische aandoeningen van de respondent. In alle landen is te zien dat hoe meer chronische aandoeningen een respondent heeft hoe vaker een respondent zegt een medisch onderzoek te hebben ondergaan. Verder is het opvallend dat Noorwegen, ongeacht of respondenten een chronische ziekte hebben, meer dan 80% een medisch onderzoek heeft ondergaan. Van de respondenten met meer dan 2 chronische aandoeningen heeft in alle landen, behalve Nederland, 85‐ 95% een medisch onderzoek ondergaan. In Nederland is dit percentage 72%. Tabel 6. Medisch onderzoek ondergaan in afgelopen 2 jaar, uitgesplitst naar aantal chronische aandoeningen* (% ja). Australië Canada Frankrijk Duitsland Nederland Nieuw Zeeland Noorwegen Zweden Zwitserland Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten
# chronische aandoeningen 1 2 of meer 85 93 78 93 73 88 87 95 71 72 79 92 85 93 79 89 80 87 65 93 76 91
0 55 60 66 73 48 60 82 58 58 39 60
Alle respondenten 71 75 74 82 59 75 86 73 68 55 77
*Uit de volgende lijst: diabetes, astma/COPD, hypertensie, hartfalen, verhoogd cholesterol, artrose, depressie, kanker.
De zorgconsumptie hangt dus maar ten dele samen met het hebben van een chronische aandoening. Het medicatiegebruik van respondenten is sterker afhankelijk van het aantal chronische aandoeningen. Van de respondenten met 1 of meer chronische aandoeningen gebruikt 17% vier of meer medicijnen op recept. Dit percentage is slechts 1% onder de respondenten zonder chronische aandoeningen. Daarentegen verschilt het aantal bezochte artsen niet tussen respondenten met en respondenten zonder een chronische aandoening (zie figuur 7).
17
Figuur 7. Medicijngebruik, uitgesplitst naar het al dan niet hebben van een chronische aandoening* (n=1000; alleen Nederlandse respondenten).
100 80 60
Geen chronische aandoening
40
1 of meer chronische aandoeningen
20 0 0
1
2 tot 3
4 of meer
*Uit de volgende lijst: diabetes, astma/COPD, hypertensie, hartfalen, verhoogd cholesterol, artrose, depressie, kanker.
18
2.5 Financiële toegankelijkheid en kosten In de IHP‐rapportages van voorgaande jaren constateerden we dat de financiële toegankelijkheid van het Nederlandse zorgstelsel aan het verschuiven is. Vooral in 2011, toen de steekproef bestond uit mensen met een ziekte of aandoening, zagen we dat het percentage respondenten, dat problemen met het betalen van rekeningen voor medische zorg sterk was toegenomen naar 14%. Van de Europese landen had Nederland in 2011 het hoogste percentage op deze weergave van de financiële toegankelijkheid van een zorgstelsel. In 2013 zegt 8% van de algemene Nederlandse bevolking dat ze serieuze problemen had ervaren met het betalen van een rekening voor medische zorg. Daarmee bevindt ons land zich in de middenmoot, maar het is wel een verdubbeling ten opzichte van 2010 (was toen 4%; zie figuur 8). De percentages van 2013 liggen in de VS (23%), Frankrijk (13%), Nieuw Zeeland (10%) en Zwitserland (10%) nog hoger dan in Nederland. Figuur 8. Is het de afgelopen 12 maanden voorgekomen dat u serieuze problemen had om uw rekeningen te betalen voor medische zorg of dat u uw rekeningen in het geheel niet kon betalen (% ja).
30
20 2010 2011
10
2013
0 AUS
CAN
FR
DUI
NL
NZ
NO
ZWE
ZWIT
UK
VS
Een tweede vraag over financiële toegankelijkheid, is de volgende: Is het de afgelopen 12 maanden voorgekomen dat u … (% ja): … een medisch probleem had, maar vanwege de kosten geen arts heeft bezocht? … vanwege de kosten afgezien hebt van een door een arts aanbevolen medisch onderzoek, behandeling of nabehandeling? … vanwege de kosten een recept voor medicijnen niet hebt afgehaald of doseringen van uw medicijn heeft overgeslagen? Overall antwoordt 22% van de Nederlandse respondenten op minimaal 1 van de 3 vragen met ‘ja’. Dit percentage liggen lager dan in de VS (37%), maar beduidend hoger dan in een aantal van de andere deelnemende landen. In Zweden (6%), en de VK (4%) ervaren respondenten nauwelijks dat ze vanwege de kosten, geen zorg consumeren. Daarentegen liggen de percentages in Duitsland (18%), en Nieuw Zeeland (20%) niet ver af van de Nederlandse cijfers. In het bijzonder Nederlandse respondenten zonder een aanvullende verzekering (31%) of met een beneden modaal 19
gezinsinkomen (28%) zeggen ‘ja’ op minimaal 1 van de 3 gevraagde aspecten) (zie figuur 9). Het aantal chronische aandoeningen heeft nauwelijks invloed op de kans op de ervaring dat men afziet van zorg vanwege de kosten. Figuur 9. Percentage respondenten dat ‘ja’ antwoord op één van de drie vragen over het afzien van zorg vanwege de kosten (alleen Nederland), uitgesplitst naar het hebben van een aanvullende verzekering, leeftijd en inkomen.
50
Aanvullende verzekering Geen aanvullende verzekering
40 < 65 jaar 65 jaar en ouder
30
Inkomen beneden modaal 20
Gemiddeld inkomen Inkomen boven modaal
10
Geen chronische aandoening 0
1 chronische aandoening %ja op een van drie vragen over financiele toegankelijkheid 2 of meer chronische aandoeningen
Voor tandheelkundige zorg, geeft 18% van de Nederlandse respondenten aan de afgelopen 12 maanden een keer tandheelkundige zorg of controles wegens kosten te hebben overgeslagen. Deze percentages variëren van <10% in Duitsland en de VK, tot >30% in Nieuw Zeeland en de VS. Binnen de Nederlandse steekproef zijn het voornamelijk respondenten zonder aanvullende verzekering (26%) en een gezinsinkomen beneden modaal (28%) die vaker aangeven afgezien te hebben van tandheelkundige zorg vanwege de kosten. Wie een aanvullende verzekering heeft, betaalt minder eigen bijdragen: 70% van de respondenten met een aanvullende verzekering betaalt maximaal €375 aan zorgkosten voor het hele gezin op jaarbasis uit eigen zak in vergelijking met 62% onder de respondenten zonder een aanvullende verzekering. De extra kosten voor de aanvullende verzekering zijn hierin niet meegerekend. Voor de meeste subgroepen die zijn bekeken, geldt dat 65‐70% tot maximaal €375 per gezin per jaar voor zorgkosten uit eigen zak heeft bijgedragen. Tussen de 5 en 11% betaalde €755 of meer (tabel 7).
20
Tabel 7. Financiële toegankelijkheid, zoals gerapporteerd door Nederlandse respondenten (n=1000), uitgesplitst naar het hebben van een aanvullende verzekering, leeftijd, inkomen en het hebben van 1 of meerdere chronische aandoeningen. (%ja)*
Is het voorgekomen dat u een medisch probleem had maar vanwege kosten geen arts heeft bezocht? Is het voorgekomen dat u vanwege de kosten afgezien heeft van een door arts aanbevolen medisch onderzoek behandeling of nabehandeling? Is het voorgekomen dat u vanwege de kosten een recept niet afgehaald of doseringen overgeslagen heeft? Samengestelde score: % ja op minimaal 1 van de 3 bovengenoemde aspecten Is het voorgekomen dat u vanwege de kosten tandheelkundige zorg of controles overgeslagen heeft? Eigen bijdrage van gezin afgelopen 12 maanden (%): ‐ Minder dan €75 ‐ €75 tot minder dan €375 ‐ €375 tot minder dan €755 ‐ €755 of meer * In de afgelopen 12 maanden.
Aanvullende verzekering Ja Nee (n=692) (n=288) 10 17
Leeftijd 18‐64 (n=795) 13
65+ (n=205) 6
Beneden modaal (n=295) 16
Inkomen Modaal (n=248) 10
Boven modaal (n=239) 8
Aantal chronische aandoeningen 0 1 2 of meer (n=534) (n=243) (n=223) 12 11 13
12
25
18
6
20
16
13
15
15
20
7
10
9
4
11
8
5
7
9
9
18
31
24
13
28
23
16
21
22
24
15
26
21
10
28
15
15
16
22
20
30 40 16 6
33 29 22 11
33 36 17 7
28 37 19 8
28 41 18 8
25 39 22 6
31 40 18 5
33 34 18 6
29 42 18 5
33 34 14 10
21
2.6 Functioneren van het gezondheidszorgsysteem Bijna de helft van de Nederlandse respondenten geeft aan dat het gezondheidszorgsysteem in grote lijnen goed werkt. Slechts 5% meent dat het systeem helemaal opnieuw moet worden ingericht. Deze laatste categorie is sinds 2007, toen nog 9% vond dat het systeem helemaal opnieuw moest worden ingericht, gehalveerd. In figuur 10 staat het oordeel over het gezondheidssysteem door de jaren heen weergegeven. Internationaal gezien zijn de respondenten uit de VS het minst tevreden over hun gezondheidszorgsysteem. Bijna een kwart (24%) geeft aan dat het hele systeem zou moeten worden heringericht, echter dit was in 2010 ook al het geval. In het bijzonder de Australiërs zijn een stuk tevredener geworden over hun gezondheidszorgsysteem. In 2010 gaf 24% aan dat het in grote lijnen goed werkte en in 2013 is dit 47%. Het percentage dat het Australische systeem opnieuw ingericht wil hebben is gedaald van 20% naar 9%. Figuur 10. Het oordeel over het functioneren van het gezondheidszorgsysteem in Nederland, in de periode 2006‐2013.
BURGER (2013) Huisarts (2012) Patiënt (2011) BURGER (2010) Huisarts (2009) Patiënt (2008) BURGER (2007) Huisarts (2006) 0%
10%
20%
30%
40%
In grote lijnen werkt het goed
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Essentiële veranderingen zijn nodig
Systeem moet opnieuw ingericht worden
De Nederlandse respondenten oordelen in 2013 positiever over de medische zorg die ze ontvangen in hun huisartsenpraktijk, in vergelijking met 2010 (zie figuur 11). Bijna 1 op de 3 Nederlandse respondenten (31%) geeft aan dat de medische zorg van uitstekende kwaliteit is. Figuur 11. Oordeel over de medische zorg die men ontvangt in de huisartsenpraktijk in Nederland (2010 en 2013, in procenten).
100 80 60 40 20 0
2010 2013 Uitstekend
Zeer goed
Goed
Redelijk‐Slecht
22
3. Discussie en conclusies Samengevat laat de IHP‐2013 survey zien dat de ervaringen van Nederlandse burgers met de zorg goed zijn. Nederlandse deelnemers aan het onderzoek geven een hoge beoordeling over de kwaliteit van de zorg die ze ontvangen in de huisartsenpraktijk (67% vindt de zorg uitstekend of zeer goed) en slechts een heel klein deel (5%) is van mening dat het gezondheidszorgsysteem helemaal opnieuw ingericht zou moeten worden. In vergelijking met de andere deelnemende landen onderscheidt Nederland zich door een gematigd zorggebruik en een sterke toename van het bespreken van leefstijl in de huisartsenpraktijk ten opzichte van 2010. Echter, vooral delen van de secundaire preventieve zorg blijven achter, patiënten met een chronische aandoening hebben weinig vertrouwen in hun eigen vermogen om met de ziekte om te gaan en een aanzienlijk deel van de respondenten (22%) ziet af van zorg, vanwege de kosten.
3.1 Versterking van patiëntenparticipatie voor effectievere secundaire preventie Het onderzoek laat zien dat er in Nederland een sterk gedifferentieerd preventiebeleid wordt gehanteerd, waarbij preventieve zorg voornamelijk voor risicogroepen wordt aangeboden. Echter, delen van de secundaire preventieve zorg voor patiënten met een chronische aandoening verdient in Nederland nadere aandacht. Ondanks alle aandacht voor zorggroepen en de verhoogde budgetten voor de huisartsenzorg, laat het onderzoek zien dat er, in het bijzonder voor patiënten met diabetes, hypertensie, hartfalen en/of verhoogd cholesterol, vanuit de huisartsenpraktijk wel periodieke controles van bloeddruk worden uitgevoerd, maar de bloeddruk is, naar het oordeel van de patiënt, bij een groot deel niet onder controle. Een aanzienlijk deel van deze patiënten geeft bovendien aan er geen vertouwen in te hebben hun gezondheidsprobleem onder controle te hebben. Dit signaal staat niet op zichzelf. Het niet onder controle zijn van de bloeddruk werd nog recent ook in een analyse van zorggroepen door de Landelijke Organisatie Ketenzorg gepresenteerd: 38% van de diabetes patiënten en 37% van de patiënten die binnen een zorggroep voor het vasculair risicomanagement valt, haalt niet de streefwaarde van een systolische bloeddruk ≤ 140 mmHg (LOK, 2013). IHP‐surveys uit voorgaande jaren lieten al zien dat het betrekken van patiënten met een chronische aandoening bij de zorg en het faciliteren van zelfmanagement, in Nederland minder goed verloopt dan in de andere deelnemende landen (Faber et al, 2011; 2012). Daarnaast concludeert het RIVM in haar themarapport “Preventie in zorg” dat er nog veel te winnen is op het terrein van de organisatorische randvoorwaarden voor effectieve preventie (van den Berg et al, 2013). Het RIVM‐ rapport benadrukt het belang van een goed infrastructuur die aansluit bij de dagelijkse zorgroutines, passende vergoedingen voor de zorgaanbieder en zo weinig mogelijk financiële drempels voor de patiënt. Naast de organisatorische randvoorwaarden, zijn er aanwijzingen uit ons, en ook ander onderzoek, dat er ruimte is voor het versterken van de rol voor de patiënt om de effectiviteit van secundaire preventie te verbeteren. Bijvoorbeeld door het versterken van het vertrouwen om zelf om te kunnen 23
gaan met de ziekte: bij nog geen 60% van de patiënten met diabetes, hartfalen, hypertensie en/of verhoogd cholesterol is dit aanwezig. Het vertrouwen hebben in het kunnen omgaan met de ziekte, ook wel self‐efficacy genoemd, is wel een doorslaggevend onderdeel van succesvolle zelfmanagement interventies (Health Foundation, 2011). Daarnaast rapporteert in ons onderzoek 79% van de respondenten met een verhoogd cholesterol en 50% van de respondenten met diabetes, dat het afgelopen jaar een cholesterolcontrole is uitgevoerd. Andere bronnen, gebaseerd op registratiegegevens uit zorggroepen, spreken over een jaarlijkse controle bij 90% van de patiënten die onder een CVRM‐programma vallen (LOK, 2013). Deze discrepantie tussen zelfrapportage en registratiegegevens is groot. Het is voorstelbaar dat patiënten in Nederland onvoldoende worden geïnformeerd over welke bepalingen worden uitgevoerd, waardoor de zelfrapportage een grove onderschatting is van de werkelijkheid. Juist voor patiënten met een chronische aandoening is het bespreken van de ziekte en het gezamenlijk vaststellen van behandeldoelen op basis van het beloop van de ziekte, van cruciaal belang. Daarbij hoort ook het bespreken van lab‐uitslagen en bijvoorbeeld leefstijl. De bevinding dat er bij veel meer patiënten met een chronische aandoening in de huisartsenpraktijk gesproken is over voeding en bewegen, is wel degelijk een stap in de goede richting van patiëntenparticipatie. Voor patiënten met hartfalen zou deze toename gekoppeld kunnen worden aan de implementatie van de zorgstandaard CRVM, die in 2011 beschikbaar kwam. Maar ook voor patiënten met bijvoorbeeld artrose en depressie zien we deze sterke toename, terwijl er voor deze aandoeningen geen nieuwe richtlijnen beschikbaar zijn gekomen. Dit wijst erop dat er een complete attitude verandering gaande is onder de zorgverleners in de huisartsenpraktijk op het gebied van leefstijladvisering. Wel dient te worden opgemerkt dat het bespreekbaar maken van leefstijl, pas een eerste stap is in de richting van daadwerkelijke gedragsverandering bij de patiënt. Dat dit niet eenvoudig is, bleek recent nog uit de evaluatie van de inzet van praktijkondersteuners die patiënten met diabetes begeleidden in het proces van leefstijlverandering. De interventie had geen effect op leefstijl‐gerelateerd gedrag en klinische uitkomstmaten (Jansink et al, 2013).
3.2 Primaire preventie Meerdere vormen van primaire preventie zijn in Nederland georganiseerd binnen nationale screeningspgogramma’s. Binnen deze programma’s komen alleen risicogroepen in aanmerking voor deelname, om bijvoorbeeld het aantal foutpositieven zo laag mogelijk te houden. De percentages voor het ontvangen van primaire preventieve zorg in het IHP‐2013 onderzoek wijken af van landelijke Nederlandse cijfers. Bijvoorbeeld voor het maken van een uitstrijkje: waar in onze steekproef 75% van de vrouwen in de doelgroep zegt aan het screeningsprogramma voor baarmoederhalskanker te hebben deelgenomen, liggen landelijke cijfers rond de 65% (Zorgbalans, 2013). De percentages voor borstkankerscreening liggen in het IHP‐2013 onderzoek juist veel lager dan landelijke cijfers (31% versus 80% uit landelijke opkomstcijfers). Er is geen duidelijke verklaring aan te wijzen voor deze verschillen. De helft van de respondenten van 65 jaar en ouder gaf aan het afgelopen jaar de griepprik te hebben ontvangen, tegenover 83% in 2010. Variaties in vaccinatiegraden voor het griepvirus zijn goed gedocumenteerd. Tussen 1992 en 2005 steeg de vaccinatiegraad voor griep van 30% naar ongeveer 75%, maar vanaf 2005 is weer een daling van de vaccinatiegraad waarneembaar. Ter illustratie: de 24
daling in de groep 60‐64 jarigen, is volgens andere bronnen gedaald van 76% in 2009 naar 56% in 2011 (Zorgbalans, 2013).
3.3 Financiële toegankelijkheid Het doel van eigen bijdragen in de zorg is dat mensen bewuster omgaan met hun zorggebruik en dus afzien van zorg wanneer daar kosten tegenover staan, mits medisch verantwoord. Met andere woorden: zorgmijding kan ongewenst zijn, bijvoorbeeld als iemands gezondheid daardoor onnodig achteruit gaat. Maar het kan ook gewenst zijn; onnodig bezoek aan zorgverleners kost onnodig veel geld. Het percentage mensen dat aangeeft het afgelopen jaar te hebben afgezien van zorg vanwege de kosten ligt in ons onderzoek op 22%. Het ministerie van VWS liet in de zomer van 2013 een onderzoek uitvoeren naar de effecten van het verhogen van het eigen risico per 1‐1‐2013 en zorgmijding. Binnen een representatieve steekproef van 1.995 Nederlanders van 18 jaar en ouder, met een gerapporteerde gezondheidsklacht in de periode januari 2012 t/m augustus 2013, gaf 20,2% aan in deze periode wel eens af te hebben gezien van zorg, terwijl ze wel hadden overwogen er gebruik van te maken. Bij 7,5% ging het om het waarschijnlijk gewenst afzien van zorg, bij 4,0% om waarschijnlijk ongewenste mijding en bij 8,7% was dat onbepaald (IntoMart Gfk, 2013). Zorgmijding vanwege de kosten komt in ons onderzoek vaker voor bij mensen zonder aanvullende verzekering. Dit zou erop kunnen wijzen dat respondenten met name financiële drempels ervaren voor zorg uit de aanvullende verzekering. Echter, ook de mensen met een inkomen beneden modaal, en jonger dan 65 jaar rapporteren vaker dan gemiddeld dat ze zorg hebben gemeden vanwege de kosten. Dit effect is onafhankelijk van het al dan niet hebben van een aanvullende verzekering. Bovendien wordt het vaakst afgezien van zorg voor onderzoeken en (na)behandelingen die door artsen wordt aanbevolen. Hierin speelt een aanvullende verzekering alleen een rol voor verwijzingen naar bijvoorbeeld de fysiotherapeut, diëtist, maar niet voor verwijzingen naar de tweedelijnszorg. Omdat de meeste verwijzingen (68%) in de huisartsenpraktijk een verwijzing naar een medisch specialist betreft (www.nivel.nl/cijfers‐linh‐over‐huisartsverwijzingen, geraadpleegd op 12 november 2013), biedt de verklaring van het niet hebben van een aanvullende verzekering, onvoldoende duidelijkheid. De hoogte van het eigen risico zou in de afweging om het advies van de verwijzend huisarts te volgen, ook mee kunnen spelen. Ziekenhuiszorg valt immers onder de basisverzekering en daarvoor geldt de verplichte eigen bijdrage. Echter, een internationale vergelijking laat zien dat het heffen van een eigen bijdrage geen of nauwelijks invloed heeft op de zorgconsumptie. Ook interfereren compensatiemechanismen, zoals de zorgtoeslag, in Nederland nauwelijks met de afweging om zorg te gebruiken. Doordat burgers zich niet bewust zijn van de compensatie die ze kunnen krijgen, ontstaan remeffecten voor groepen die recht hebben op deze compensaties (van der Wees et al, 2013).
3.4 Methodologische kanttekeningen Steekproef‐effecten In 2013 zijn er rondom de dataverzameling enige methodologische veranderingen doorgevoerd, in vergelijking met voorgaande jaren. Allereerst is afgestapt van het trekken van een steekproef uit het 25
telefoonboek. Door de opkomst van de mobiele telefonie en het niet willen vermelden van naam‐ adres‐woonplaats in een publiek beschikbare telefoongids, is het lastig een representatieve steekproef te trekken uit de telefoongids. Daarom is in 2013 voor het eerst gekozen voor de ‘random dialing digit‘ methode. Ook werden 20% mobiele telefoons geïncludeerd. Dit heeft gevolgen gehad voor de steekproef. In vergelijking met 2010 was de steekproef van 2013 gezonder, had minder aandoeningen, bezocht minder vaak een medisch specialist, had een lager gezinsinkomen, en was vaker buiten Nederland geboren. Daarom hebben we in deze rapportage met speciale aandacht gekeken naar de relatie tussen deze variabelen en de ervaringen met zorg. Er was geen verschil tussen de 2010 en 2013 steekproef voor leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Het aantal aandoeningen en het gezinsinkomen hing met meerdere geteste variabelen samen. Etniciteit had minder invloed. Het is niet uit te sluiten dat een deel van de gevonden verschillen tussen 2010 en 2013 terug te voeren zijn op de verschillen in de steekproef. Vertekening door zelfrapportage Op de vraag of men een aanvullende zorgverzekering heeft, antwoordde in ons onderzoek 69% bevestigend. Dit percentage is veel lager dan verwacht: volgens het NZa heeft in 2013 85% van de verzekerden een aanvullende verzekering afgesloten (NZa, 2013). Ook het percentage respondenten dat aangeeft onverzekerd te zijn (4%) ligt hoger dan andere bronnen vermelden. In 2012 zou het % wanbetalers voor de zorgverzekering liggen op 2.1%, onder Nederlanders van 18 jaar en ouder (CBS StatLine, geraadpleegd op 6 november 2013). Dit percentage ligt lager onder de respondenten met een Nederlandse etniciteit in vergelijking met het deel met een niet‐Nederlandse etniciteit (1.4% versus 4.7%). Het is bekend dat er nog steeds veel misverstanden zijn over de zorgverzekering onder Nederlanders. Zo denkt bijna 20% van de Nederlanders dat een bezoek aan de huisarts onder het eigen risico valt en dus geld kost (IntoMart Gfk, 2013). Het is dus niet uit te sluiten dat de afwijkende percentages die we in het IHP‐onderzoek nu vinden, geïntroduceerd zijn door zelfrapportage, en niet per definitie een gevolg zijn van een niet‐representatieve steekproef. In onze analyse zoemen we meerdere keren in op de groep respondenten met een zelfgerapporteerde chronische aandoening. Nederlandse respondenten met een chronische aandoening rapporteren op een aantal vlakken minder goede ervaringen met de zorg. De Nederlandse steekproef heeft gemiddeld minder chronische aandoeningen dan de deelnemers uit de meeste andere landen. Alleen Zwitserland is vergelijkbaar, terwijl de steekproef uit de UK gemiddeld nog minder aandoeningen heeft. Deze verschillen in prevalentie van chronische aandoeningen kan bijvoorbeeld berusten op werkelijke verschillen, maar ook een gevolg zijn van de onbetrouwbaarheid van zelfrapportage, of een behoudender diagnostiekbeleid in bepaalde landen. Dat laatste zou ook betekenen dat de patiënten die gediagnosticeerd zijn met een chronische gemiddeld een zwaardere vorm van de ziekte hebben, omdat ze pas in een later ziektestadium gediagnosticeerd worden. Prevalentiecijfers voor diabetes (type 1 + 2), gepubliceerd door de OECD, variëren inderdaad sterk. Van de deelnemende landen aan het IHP‐onderzoek, loopt dit uiteen van 3.6% in de volwassen populatie van 20‐79 jaar in Noorwegen en de UK, tot 10.3% in de VS (OECD, 2011). In Nederland ligt de prevalentie op 5.3% en ligt daarmee onder het OECD gemiddelde, maar boven cijfers uit Noorwegen, UK, Zweden en Nieuw‐Zeeland. Dat er in Nederland sprake zou zijn van een 26
behoudender diagnostiekbeleid lijkt hiermee niet erg waarschijnlijk. De OECD corrigeert prevalentiecijfers overigens indien deze gebaseerd zijn op zelfrapportage met een factor 1.5 (voor UK, US en Canada) of zelfs een factor 2 (Frankrijk, Nederland, Noorwegen). Ondanks deze correctie, is de prevalentie van diabetes in de CMWF‐steekproef in alle landen veel hoger dan in de OECD‐ statistieken.
3.5 Conclusie De resultaten van de IHP‐survey 2013 laten zien dat de Nederlandse burger in de breedte goede zorg ervaart. Binnen de chronische zorg en financiële toegankelijkheid zien we wel ontwikkelingen die aandacht nodig hebben.
27
Literatuur Faber MJ, Burgers JS, Westert GP. International Health Policy Survey 2011 – Commonwealth Fund. Onderzoek onder patiënten in 11 landen. Nijmegen: IQ healthcare, 2011. Faber MJ, van Loenen T, Westert GP. International Health Policy Survey 2012. Commonwealth Fund. Onderzoek onder huisartsen in 11 landen. Nijmegen: IQ healthcare, 2012. Health Foundation. Helping people help themselves. A review of the evidence considering whether it is worthwhile to support self‐management. London; Health Foundation, May 2011. Intomart Gfk. Keuzegedrag in zorg. November 2013. Jansink R, Braspenning J, Keizer E, van der Weijden T, Elwyn G, Grol R. No identifiable Hb1Ac or lifestyl change after a comprehensive diabetes programme including motiviation interviewing: a cluster randomized trial. Scand J Prim Health Care 2013;31:119‐27. Landelijke Organisatie voor Ketenzorg (LOK). Transparante ketenzorg Diabetes Mellitus, COPD en VRM. Rapportage zorggroepen over 2012. Op weg naar genuanceerde rapportage van zorg. LOK, september 2013. Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Marktscan en beleidsbrief Zorgverzekeringsmarkt. Weergave van de markt 2009‐2013. Utrecht, september 2013. OECD. Diabetes prevalence and incidence. Health at a Glance. OECD Publishing, 2011. Van den Berg M, Post NAM, Hamberg‐van Reenen HH, Baan CA, Schoemaker CG. Preventie in de zorg: themarapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014. Bilthoven; RIVM, 26 oktober 2013. Van der Wees P, Wammes J, Westert G, Jeurissen P. Omvang en financiering van het basispakket: een verkennende internationale vergelijking. Nijmegen: Celsus Academie, 6 november 2013. Zorgbalans. Deelname aan screeningsprogramma's. Bilthoven; RIVM, 12 juni 2013.
28
Bijlage 1: Methodologie van het onderzoek
B1.1 Over de vragenlijst In 2013 staat het perspectief van de burger centraal in de International Health Policy Survey. Elk jaar stelt de Commonwealth Fund een conceptvragenlijst op, gebaseerd op de vragenlijsten van de voorgaande jaren. Er is in 2013 voor gekozen om een grote set van vragen uit 2010 te handhaven, om een trendanalyse mogelijk te maken. Een aantal vragen over coördinatie van zorg zijn komen te vervallen, maar vragen over leefstijl zijn toegevoegd. De eerste conceptversie van de survey is op 18 juli 2012 rondgestuurd aan verschillende projectpartners uit de 11 landen. In november 2012 volgde een tweede conceptversie en begin januari 2013 was de definitieve survey gereed voor pre‐testing en vertaling. De Engelstalige vragenlijst is naar het Nederlands vertaald door een erkend vertaalbureau en de vertaling is gecontroleerd op juistheid door onderzoekers van IQ healthcare. Er zijn geen aanvullende vragen toegevoegd die alleen in Nederland zijn gesteld.
B1.2 Uitvoering van het veldwerk Het veldwerk is uitgevoerd door SSRS, het bedrijf dat het veldwerk in de meeste deelnemende landen uitvoerde en alle datamanagement op zich nam. De vragenlijst is doormiddel van telefonische interviews afgenomen. Zowel vaste als mobiele telefoonnummers zijn gebruikt. De Nederlandse steekproef bevatte 80% vaste telefoonnummers en 20% mobiele nummers. Het ‘random dialing digit’ systeem voor Nederland is gebaseerd op het nationale nummer plan van de Onafhankelijke post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA). De vaste nummers waren gestratificeerd naar provincie, zodat alle 12 provincies adequaat worden gerepresenteerd. De random getrokken vaste telefoonnummers werden gescreend of het zakelijke telefoonnummers waren en of ze in het bel‐me‐ niet register voorkwamen. Voor de ‘random dialing digit’ steekproef van mobiele nummers is er gestratificeerd op basis van provider distributie binnen Nederland. De volgende strategieën werden gebruikt om de survey respons zo hoog mogelijk te houden en de non‐respons en weigering zo laag mogelijk: ‐
Belpogingen naar een respondent werden op verschillende tijden van de dag en op verschillende dagen uitgevoerd. Er is een maximum ingesteld van 9 belpogingen met na elke interval van drie pogingen een rustpose van één week.
‐
Respondenten die weigerden deel te nemen werden na twee weken teruggebeld.
De interviews zijn uitgevoerd van maart tot juni 2013. De gemiddelde lengte van een interview duurde in Nederland 19 minuten. Het respons percentage was in Nederland 23%. Dit is vergelijkbaar met de voorgaande jaren. Het responspercentage varieerde van 11% in Duitsland en Noorwegen tot 33% in Zwitserland (tabel 8). 29
Tabel 8. Details over het veldwerk in de 11 deelnemende landen. Land
Taal
Australië Canada (Quebec) Frankrijk Duitsland Nederland New Zeeland Noorwegen Zweden Zwitserland Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten
Engels Engels, Frans Frans Duits Nederlands Engels Noors Zweeds Duits, Frans, Italiaans Engels Engels, Spaans
Periode van veldwerk (2013) 4 maart – 10 mei 4 maart – 16 mei 5 maart – 3 mei 2 april – 17 mei 4 maart – 10 mei 4 maart – 10 mei 6 maart – 7 mei 6 mei – 5 juni 4 maart – 10 mei 4 maart – 10 mei 4 maart – 16 mei
Interview lengte (minuten) 19 22 (16) 19 21 19 18.5 17.5 22 20.5 18 19.5
B1.3 Definitie van de steekproef In elk land, werd gestart met screening op leeftijd voor deelname: de minimale leeftijd was 18 jaar. Er werden geen verdere screeningscriteria gehanteerd.
B1.4 Representativiteit van de steekproef en analyse Diverse maatregelen zijn genomen om tijdens de dataverzameling risico’s te ondervangen die de representativiteit kunnen verstoren: 1. Maatregelen om de kans op selectie tegen te gaan: a. Within Household correction (WHC): Respondenten die bereikt waren door middel van een vaste telefoon en die 2 of meer volwassen huisgenoten hadden kregen een gewicht van 2. Degene in een alleenstaand huishouden kregen een gewicht van 1. Er was geen selectie voor huishoudens met een mobiele telefoon. De kans op selectie daar was 1. b. Dual‐Usage Correction (DUC): Volwassenen met zowel een vaste als een mobiele telefoon kregen een gewicht van 0.5. Degene die slechts één van de twee hadden ontvingen een gewicht van 1. c. Een basis‐gewicht is gemaakt om het resultaat van WHC x DUC gelijk te maken. 2. Post‐stratification weighting: Na de toepassing van het basis‐gewicht, ondergaat de steekproef zogenaamde “iterative proportional fitting” (IPF or ‘ranking). Dit is een procedure waarbij de data herhaaldelijk wordt gewogen om de bekende marginale distributie van de populatie parameters gelijk te krijgen. Deze procedure wordt herhaald totdat de verschillen tussen de gewogen steekproef en de populatie parameters en de gewogen data bijna 0 zijn. De Nederlandse data is verder gewogen op basis van geslacht, leeftijd, provincie, opleidingsniveau en telefoonstatus (alleen mobiel of niet). Deze referentiecijfers zijn afkomstig van de volgende bronnen: -
Geslacht, leeftijd en regio (CBS, 2011‐ Population Dynamics; Birth, Death and Migration Per Region report).
30
-
Opleidingsniveau (Statistisch jaarboek, 2012. Alleen de data voor de leeftijden 25‐64 zijn gerapporteerd, daarom zijn de respondenten van 18‐24 en 65 jaar en ouder niet gewogen voor opleidingsniveau).
-
Telefoon status (ESS, 2011).
Tabel 9 vergelijkt de verdeling van de gewogen en ongewogen data en de referentiecijfers voor de gehele Nederlandse bevolking. Tabel 9. Representativiteit van de respondenten uit de Nederlandse steekproef ten opzichte van de volwassen Nederlandse bevolking (%). Geslacht
Commonwealth
Commonwealth
Nederland**
ongewogen
gewogen
Man
50%
49%
49%
Vrouw
50%
51%
51%
Leeftijd
18‐24
11%
11%
11%
25‐34
15%
15%
15%
35‐49
28%
28%
28%
50‐64
27%
26%
26%
65+
20%
20%
21% 23%
Opleidingsniveau
Middelbaar onderwijs of minder*
17%
22%
Enige Post‐Secondary*
28%
27%
27%
Universitaire graad of meer*
23%
18%
18%
13%
13%
Telefoonaansluiting Alleen mobiel
8%
Provincie
Drenthe
3%
3%
3%
Flevoland
2%
2%
2%
Friesland
4%
4%
4%
Gelderland
13%
12%
12%
Groningen
5%
4%
3%
Limburg
6%
7%
7%
Noord‐Brabant
15%
15%
15%
Noord‐Holland
17%
16%
16%
Overijssel
6%
7%
7%
Utrecht
8%
7%
7%
Zeeland
2%
2%
2%
Zuid‐Holland
20%
21%
21%
* 11% 18‐24 jaar en 21% 65+ zijn meegenomen in de weging voor opleidingsniveau. ** volgens de “Gouden standaard”
B1.5 Data analyse De data van ieder land werden gewogen, zodat de vergelijkbaarheid tussen landen mogelijk werd. Er zijn een aantal verkennende analyses uitgevoerd naar de relatie tussen de scores en kenmerken van
31
de respondent. Denk hierbij aan leeftijd, geslacht, aantal chronische aandoeningen, inkomen en het algemene oordeel over het gezondheidszorgsysteem.
32
Bijlage 2: Tabellen met alle resultaten
Tabel A1: Demografische gegevens Leeftijd (%) • 18‐24 jaar • 25‐34 jaar • 35‐49 jaar • 50‐64 jaar • 65+ Geslacht (% man) Gezinssamenstelling Aantal volwassenen (%) • 1 • 2 • 3 of meer Aantal kinderen (%) • 0 • 1 • 2 • 3 of meer Gezinsinkomen (%) • Beneden modaal • Modaal • Boven modaal • Wil geen antwoord geven Geboren in het land waar men nu woont (% ja)
AUS (n=2200) 13 18 28 24 18
CAN (n=5412)
FR (n=1406)
DUI (n=1125)
NL (n=1000)
NZ (n=1000)
NO (n=1000)
ZWE (n=2400)
ZWIT (n=1500)
VK (n=1000)
VS (n=2002)
11 16 30 25 18
11 14 28 25 21
9 15 27 25 25
11 15 28 26 20
14 18 28 24 16
12 14 28 24 22
10 15 26 24 25
10 16 28 24 21
12 17 27 23 21
13 17 26 26 18
48
47
48
49
48
49
50
49
48
48
20 57 23
18 62 19
24 54 21
23 44 30
28 46 19
26 57 16
26 61 13
20 57 18
23 50 22
17 53 30
64 14 16 6
60 17 14 9
69 15 10 3
62 16 12 6
69 10 11 7
63 16 15 5
67 13 15 6
66 15 13 3
69 16 10 3
61 17 12 10
35 26 24 10
37 20 32 8
60 19 18 1
42 18 23 14
29 25 24 12
37 24 31 4
40 17 35 4
30 17 44 1
39 27 20 11
23 31 28 15
43 19 32 3
80
81
88
87
77
82
93
90
82
81
85
49 20 45 28 67 16 10 5
33
AUS (n=2200)
CAN (n=5412)
FR (n=1406)
DUI (n=1125)
NL (n=1000)
NZ (n=1000)
NO (n=1000)
ZWE (n=2400)
ZWIT (n=1500)
VK (n=1000)
VS (n=2002)
Etniciteit (%) 77 • Nederlands 1 • Marokkaans 3 • Turks 4 • Surinaams 3 • Nederlandse Antillen en Aruba 10 • Anders AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten; ‐‐ = vraag niet gesteld.
34
Tabel A2.Gezondheidstoestand Gezondheidstoestand (%) • Uitstekend ‐ zeer goed • Goed • Redelijk ‐ Slecht Heeft u ooit de volgende aandoening gehad (% ja): • Reumatoïde artritis • Astma/COPD • Kanker • Depressie • Diabetes • Hartfalen • Hypertensie • Verhoogd cholesterolgehalte 2 of meer chronische aandoeningen (uit de 8 hierboven genoemde) (% ja) Kunt u vanwege uw gezondheid niet fulltime werken of bent u beperkt in uw huishoudelijke of andere dagelijkse activiteiten? (%ja) Rookt u sigaretten? (%) • Elke dag • Soms • Niet
AUS (n=2200) 65 24 11
CAN (n=5412)
FR (n=1406)
DUI (n=1125)
NL (n=1000)
NZ (n=1000)
NO (n=1000)
ZWE (n=2400)
ZWIT (n=1500)
VK (n=1000)
VS (n=2002)
60 26 13
36 42 22
39 38 22
57 30 13
62 30 8
50 31 19
55 28 16
54 34 12
59 29 12
51 30 18
16 12 4 12 8 6 18 17
22 13 6 18 9 6 22 20
8 10 5 16 9 10 24 21
10 10 7 11 8 11 28 17
9 13 4 9 10 7 17 12
15 17 4 11 10 9 23 20
16 15 8 18 6 9 23 19
15 13 8 14 8 10 25 17
7 5 4 6 9 10 19 17
8 8 2 8 9 7 18 12
28 16 8 24 12 9 30 28
26
31
27
28
22
30
31
30
20
10
43
14
17
19
22
16
19
25
18
12
15
21
12 14 74
16 6 78
20 7 73
23 5 71
24 14 61
12 5 83
17 7 76
9 5 86
16 16 68
10 11 77
15 7 78
35
Heeft u in de afgelopen twee jaar emotionele zorgen ervaren zoals angsten of grote droefheid? (%ja)
AUS (n=2200) 22
CAN (n=5412) 23
FR (n=1406) 25
DUI (n=1125) 20
NL (n=1000) 19
NZ (n=1000) 20
NO (n=1000) 18
ZWE (n=2400) 15
ZWIT (n=1500) 11
VK (n=1000) 12
VS (n=2002) 26
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
36
Tabel A3: Zorgconsumptie Bent u opgenomen geweest in het ziekenhuis?a (% ja) Heeft u niet‐spoedeisende chirurgie gehad?a (% ja) Hoe vaak hebt u zelf de SEH‐afdeling bezocht?a (%) • 0 keer • 1 keer • ≥2 keer Heeft u een medisch specialist bezocht?a (% ja) Hoeveel verschillende artsen heeft u bezocht?b (%) • 0 • 1 • 2‐3 • ≥4 Hoeveel verschillende medicijnen op recept gebruikt u regelmatig of langdurig? (%) • 0 • 1 • 2‐3 • 4 of meer Heeft u uw bloed laten onderzoeken, röntgenfoto’s laten maken of een ander medisch onderzoek ondergaan?a (% ja)
AUS CAN FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) 15 18 24 25 21 20 22 18 24 14 20 14
14
17
16
15
14
19
14
15
10
16
75 12 9
59 19 22
69 19 13
77 15 7
73 13 10
70 15 12
72 16 11
67 18 14
68 15 12
70 14 11
61 21 18
45
51
68
75
37
47
54
46
45
32
55
9 37 42 10
30 23 31 13
17 27 40 8
22 28 38 7
14 29 41 15
21 30 35 11
14 30 42 12
13 32 43 11
6 16 50 25
22 30 39 3
13 33 40 10
54 15 15 15
46 18 18 17
54 12 18 14
49 16 18 15
47 15 18 9
36 19 20 23
43 20 22 13
47 17 19 16
45 14 18 9
46 17 15 11
43 14 19 23
71
75
74
82
59
75
86
73
68
55
77
37
Heeft u een tandarts of tandheelkundige kliniek bezocht (%ja) • Afgelopen jaar • Afgelopen 2 jaar • Geen tandarts bezocht afgelopen 2 jaar Voor respondenten met emotionele zorgen Toen u zich zo voelde, was u toen in de gelegenheid om hulp te zoeken bij een professional? • Ja • Nee, wilde geen professional bezoeken • Nee, kon geen hulp krijgen a
AUS CAN FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) 47 25 28
66 11 23
(n=446)
54 20 27
84 6 10
63 18 18
43 15 41
75 14 11
77 13 10
67 10 22
66 8 25
60 12 27
(n=1163) (n=370)
(n=250)
( (n=178)
(n=208)
(n=144
(n=359)
(n=154)
(n=1121
(n=467)
52 37
57 32
54 30
50 38
57 35
53 43
58 30
62 29
38 47
51 42
53 30
11
10
14
10
6
3
12
7
14
6
15
b
afgelopen 2 jaar; afgelopen 12 maanden AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
38
Tabel A4. Toegankelijkheid Hoe snel kon u de laatste keer dat u ziek was een afspraak maken met de dokter of verpleegkundige? • Dezelfde of volgende dag • 2 tot 7 dagen • 8 of meer dagen Voor deelnemers die zorg buiten kantooruren nodig had Is het volgens u gemakkelijk om buiten kantooruren zorg te krijgen (% erg gemakkelijk/redelijk gemakkelijk)? Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar specialist hebben bezocht Hoe lang moest u wachten op een afspraak met de medisch specialist nadat u was aangeraden een specialist te bezoeken? (%) • < 4 weken (inclusief geen wachtperiode) • 1 maand tot minder dan 2 maanden • 2 maanden of langer • Weet niet/wil geen antwoord geven
AUS CAN FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) (n=) 55 32 7 (n=1792) 42 (n=1041)
38 32 23
53 28 11
72 12 10
60 32 3
68 25 2
46 27 15
48 23 11
67 27 2
50 40 6
44 30 18
(n=800) 49
(n=1557) 29
(n=1280) 44
(n=866) 65
(n=1741) 38
(n=577)
(n=1104)
(n=693)
(n=336)
(n=1239)
(n=1005) 35
(n=712) 53
(n=782) 52
(n=2931) (n=1010)
(n=853)
(n=384)
(n=819) 50 (n=495)
47
38
51
71
62
54
42
50
73
65
71
29
31
30
18
18
20
26
26
15
10
17
17 7
28 3
18 1
10 1
3 17
18 8
24 7
16 7
3 9
6 19
5 6
(n=4761) 36
39
Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar niet‐spoedeisende operatie hebben ondergaan Hoe lang moest u wachten de ingreep nadat u was geadviseerd de operatie te ondergaan? (%) • minder dan 1 maand (inclusief geen wachtperiode) • 1 maand tot 4 maanden • 4 maanden of langer • Weet niet/wil geen antwoord geven Voor de respondenten die afgelopen 2 jaar SEH afdeling hebben bezocht Hoe lang moest u wachten voordat u werd geholpen? (%) • < 30 minuten • 30 minuten tot minder dan 1 uur • 1 tot minder dan 2 uur • 2 uur of meer Voor de respondenten die afgelopen 2 jaar SEH afdeling hebben bezocht en vaste dokter hebben Had de aandoening waarvoor u de SEH bezocht, door uw huisarts behandeld kunnen worden als deze beschikbaar was geweest? (% ja)
AUS (n=2200) (n=303)
CAN FR DUI NL NZ (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=797) (n=228) (n=186) (n=148) (n=156)
(n=219)
(n=338)
(n=215)
(n=102)
(n=374)
53
37
46
81
53
43
39
33
65
44
60
29 9 8
41 17 5
48 4 1
16 3 1
22 1 24
32 13 11
36 21 5
54 6 7
21 3 11
20 2 33
26 7
(n=502) 42 19 12 24
(n=2139) 20 16 15 47
(n=428) 31 14 18 35
(n=256) 43 21 10 22
(n=224) 39 25 13 15
(n=245) 50 19 14 13
(n=246) 33 15 16 33
(n=744) 33 16 17 31
(n=382) 31 23 27 18
(n=255) 35 29 19 15
(n=728) 38 20 13 28
(n=489) 27
(n=2034) 46
(n=417) 24
(n=249) 30
(n=219) 29
(n=244) 26
(n=238) 30
(n=715) 41
(n=376) 36
(n=245) 34
(n=659) 44
NO ZWE ZWIT VK VS (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002)
40
AUS (n=2200) Voor respondenten met vaste huisarts en/of praktijk en ooit geprobeerd (n=1766) hebben te bellen Wanneer u uw huisartsenpraktijk belt met een medische vraag of probleem tijdens de normale praktijkuren, hoe vaak krijg u dan op dezelfde dag nog 79 antwoord (% Altijd/Vaak) Voor respondenten met vaste huisarts (n=2119) en/of praktijk Heeft iemand in uw praktijk wel eens verteld dat u hun een email kunt sturen als u een medische vraag 24 heeft? (% ja) Voor respondenten met vaste huisarts (n=2119) en/of praktijk Heeft u afgelopen 2 jaar uw huisarts ge‐e‐maild met een medische vraag? 8 (% ja)
CAN FR DUI NL NZ (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=4557) (n=1288) (n=872) (n=929) (n=828) 88 63 66 80 84 (n=5123) (n=1377) (n=1072) (n=987) (n=971) 17 9 9 16 31 (n=5123) (n=1377) (n=1072) (n=987) (n=971) 3 2 2 5 19
NO ZWE ZWIT VK VS (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) (n=809) 77
(n=1847) 83
(n=1401) 82
(n=855) 74
(n=1735) 72
(n=979) 22
(n=2235) 19
(n=1466) 28
(n=911) 25
(n=1829) 28
(n=979) 5
(n=2235) 8
(n=1466) 15
(n=911) 12
(n=1829) 6
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
41
Tabel A5. Arts‐patiënt communicatie Voor de respondenten met vaste huisarts en/of praktijk: Hoe vaak is het volgende van toepassing (% altijd): Uw huisarts … … is op de hoogte van belangrijke informatie over uw medische achtergrond. … neemt voldoende tijd voor u. … betrekt u in het nemen van beslissingen over zorg en behandeling, afgestemd op uw voorkeuren. … legt zaken op een begrijpelijke manier uit. Voor respondenten die afgelopen twee jaar in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest Heeft u bij ontslag schriftelijke informatie ontvangen over wat u na thuiskomst zou moeten doen en op welke symptomen u zou moeten letten? (% ja) Voor respondenten met tenminste 2 medicijnen Heeft een arts of apotheker in de afgelopen 12 maanden..? (% ja) …alle medicijnen die u inneemt eens met u doorgenomen
AUS (n=2200) (n=2119) 58 60 63 67 (n=392) 73 (n=710)
74
CAN FR DUI NL NZ (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=5123) (n=1377) (n=1072) (n=987) (n=971)
59 52
54 51
77 72
61 56
59
51
70
63
67
65
80
63
(n=901) 78
(n=347) 70
(n=292) 69
(n=205) 67
(n=2372) (n=431)
(n=430)
(n=314)
73 71 75 78 (n=191) 77 (N=419)
80
73
77
77
44
NO ZWE ZWIT VK VS (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) (n=979)
(n=2235)
(n=1466) (n=911)
(n=1829)
51 49
42 46
57 51
63 60
59 60
51
45
53
61
65
59
56
60
67
69
(n=231) 59
(n=483) 55
(n=331) 68
(n=142) 79
(n=444) 92
(n=415)
(n=975)
(n=488)
(n=319)
(n=1091)
58
54
66
85
79
42
AUS CAN FR DUI NL NZ (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) 74 79 38 62 67 76
…u uitleg gegeven over de mogelijke bijwerkingen van ieder voorgeschreven medicijn … u een lijst op papier gegeven met al 58 uw voorgeschreven medicijnen
70
19
47
70
72
NO ZWE ZWIT VK VS (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) 47 44 77 77 70
31
69
55
75
61
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
43
Tabel A6. Chronische & preventieve zorg Is uw bloeddruk het afgelopen jaar gecontroleerd door een arts of verpleegkundige (% ja) Voor patiënten met diabetes, hartfalen hypertensie en/of hoge cholesterol Was uw bloeddruk, de laatste keer dat u het hebt laten meten, onder controle? (% ja) Hoe lang is het geleden dat uw cholesterol gecontroleerd is? • Minder dan 1 jaar geleden • 1 tot 5 jaar geleden • Meer dan 5 jaar geleden • Nooit Hebt u het afgelopen jaar een griepprik gehad? (% ja) Voor vrouwen, 18‐70 jaar Hoe lang is het geleden dat u een uitstrijkje hebt laten maken? (%) • Binnen het afgelopen jaar
AUS (n=2200) 68
CAN (n=5412) 81
FR (n=1406) 89
DUI (n=1125) 84
NL (n=1000) 68
NZ (n=1000) 72
NO (n=1000) 71
ZWE (n=2400) 66
ZWIT (n=1500) 67
VK (n=1000) 65
VS (n=2002) 89
(n=750) 83
(n=2341) 84
(n=538) 84
(n=495) 73
(n=301) 60
(n=393) 86
(n=445) 82
(n=1005) 83
(n=458) 67
(n=259) 71
(n=1161) 84
49
49
50
57
40
47
39
27
41
37
55
26 4
24 4
25 7
18 3
27 7
26 5
23 9
23 11
27 4
27 7
24 5
15
20
17
11
17
20
24
30
15
19
15
38
35
20
28
41
41
13
20
33
38
49
(n=1013) 34
(n=2645) 39
(n=658) 43
(n=555) 61
(n=438) 13
(n=422) 36
(n=433) 28
(n=1006) 22
(n=683) 32
(n=437) 16
(n=881) 49
44
• Binnen afgelopen twee jaar • Binnen afgelopen drie jaar • Binnen afgelopen 5 jaar • Meer dan 5 jaar geleden • Nooit Voor vrouwen, 40‐74 jaar Hoe lang is het geleden dat u een mammografie hebt ondergaan? (%) • Minder dan 2 jaar geleden • 2 tot 3 jaar geleden • Meer dan 3 jaar geleden • Nog nooit Voor respondenten 50 jaar of ouder Hoe lang is het geleden dat u een darmkanker screening hebt gehad? • Minder dan 5 jaar geleden • 5 tot 10 jaar geleden • Meer dan 10 jaar geleden • Nooit
AUS (n=2200) 24
CAN (n=5412) 24
FR (n=1406) 25
DUI (n=1125) 10
NL (n=1000) 20
NZ (n=1000) 21
NO (n=1000) 24
ZWE (n=2400) 27
ZWIT (n=1500) 23
VK (n=1000) 11
VS (n=2002) 19
12
8
11
4
17
10
16
18
9
9
8
5 7
5 10
6 9
3 6
13 9
6 11
9 5
9 10
4 6
6 9
5 11
15
9
4
5
19
12
16
10
19
30
5
(n=677) 55
(n=2159) 52
(n=448) 64
(n=419) 63
(n=309) 29
(n=275) 55
(n=388) 47
(n=876) 74
(n=456) 43
(n=259) 27
(n=732) 65
12 12
14 11
14 9
11 7
23 28
14 11
13 14
14 5
21 21
10 12
11 12
19
22
12
11
16
19
26
5
13
32
11
(n=944) 51
(n=3280) 51
(n=654) 56
(n=636) 48
(n=463) 34
(n=417) 28
(n=676) 19
(n=1569) 18
(n=688) 31
(n=436) 28
(n=1298) 56
13 3
10 3
8 3
12 4
22 5
8 7
10 7
5 6
16 5
10 5
15 3
31
35
32
30
30
57
63
69
43
42
24
45
Ontvangt u herinneringen voor het maken van een afspraak voor preventieve zorg, zoals voor een griepprik, bevolkingsonderzoek of oogcontroles? (% ja) Voor patiënten met diabetes, hartfalen, hypertensie of verhoogd cholesterol Hoe zeker bent u van uzelf dat u uw gezondheidsproblemen onder controle hebt en kunt omgaan met uw gezondheidsprobleem? (%) • Heel zeker • Zeker • Niet erg zeker • Helemaal niet zeker Voor de respondenten met vaste huisarts en/of praktijk Hebt u met uw huisarts of een andere zorgverlener in de praktijk, de afgelopen 2 jaar gesproken over … (% ja) … een gezond dieet en gezonde voeding. … lichaamsbeweging.
AUS (n=2200) 37
CAN (n=5412) 39
FR (n=1406)
DUI (n=1125)
NL (n=1000)
NZ (n=1000)
NO (n=1000)
ZWE (n=2400)
ZWIT (n=1500)
VK (n=1000)
VS (n=2002)
39
46
56
56
24
32
32
44
49
(n=750) 43 48 7 1
(n=2341) 38 52 8 2
(n=538) 19 74 6 1
(n=495) 42 45 8 4
(n=301) 22 48 20 4
(n=393) 41 51 8 *
(n=445) 36 55 5 2
(n=1005) 31 53 9 3
(n=458) 20 63 11 4
(n=295)
(n=1161)
24 51 21 3
42 49 8 2
(n=2119) 53
(n=5123) 50
(n=1377) 39
(n=1072) 38
(n=987) 39
(n=971) 46
(n=979) 30
(n=2235) 28
(n=1466) 37
(n=911) 51
(n=1829) 67
52
53
50
46
43
51
38
41
39
49
70
46
… de gezondheidsrisico’s van roken en mogelijkheden om te stoppen (alleen bij rokers) …Gebruik van alcohol
AUS (n=2200) 59
CAN (n=5412) 68
FR (n=1406) 54
DUI (n=1125) 58
NL (n=1000) 57
NZ (n=1000) 84
NO (n=1000) 45
ZWE (n=2400) 48
ZWIT (n=1500) 45
VK (n=1000) 64
VS (n=2002) 76
27
23
12
19
21
20
13
21
14
32
32
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
47
Tabel A7‐I. Kwaliteit van chronische zorg: relevante aspecten in de zorg voor patiënten met Diabetes Mellitus • Bloeddruk controle in afgelopen jaar (% ja) • Bloeddruk was onder controle (% ja) • Cholesterol controle in afgelopen jaar (% ja) • Ja, op alle 3 bovenstaande aspecten (%)
AUS (n=158) 87
CAN (n=600) 96
FR (n=111) 95
DUI (n=99) 96
NL (n=92) 86
NZ (n=91) 90
NO (n=75) 88
ZWE (n=210) 94
ZWIT (n=116) 87
VK (n=87) 93
VS (n=285) 97
78
85
85
76
60
96
72
86
58
64
84
78
83
73
87
50
90
62
59
69
67
81
65
71
62
69
24
78
48
50
39
40
70
85 96 86 58 96 84 90 69 64 88 • Ik heb er vertrouwen in mijn 90 gezondheidsprobleem onder controle hebben (% ja) 93 78 57 69 55 71 64 68 65 71 82 • Arts heeft het gehad over dieet en gezonde voeding (% ja) 85 71 58 63 54 79 75 75 61 68 78 • Arts heeft het gehad over lichaamsbeweging (% ja) AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
48
Tabel A7‐II. Kwaliteit van chronische zorg: relevante aspecten in de zorg voor patiënten met hypertensie en hartfalen • Bloeddruk controle in afgelopen jaar (% ja) • Bloeddruk was onder controle (% ja) • Cholesterol controle in afgelopen jaar (% ja) • Ja, op alle 3 bovenstaande aspecten (%)
AUS (n=506) 98
CAN (n=1694) 95
FR (n=354) 96
DUI (n=404) 94
NL (n=204) 90
NZ (n=262) 88
NO (n=323) 93
ZWE (n=814) 90
ZWIT (n=314) 91
VK (n=222) 93
VS (n=866) 95
83
80
79
69
50
84
78
80
61
65
80
78
68
67
76
54
73
62
51
63
68
69
67
56
53
54
24
56
50
40
38
42
58
89 93 88 68 92 91 84 82 72 90 • Ik heb er vertrouwen in mijn 90 gezondheidsprobleem onder controle hebben (% ja) 73 64 54 54 57 59 41 41 56 71 70 • Arts heeft het gehad over dieet en gezonde voeding (% ja) 77 64 61 53 52 70 49 55 57 69 73 • Arts heeft het gehad over lichaamsbeweging (% ja) AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
49
Tabel A7‐III. Kwaliteit van chronische zorg: relevante aspecten in de zorg voor patiënten met verhoogd cholesterol • Bloeddruk controle in afgelopen jaar (% ja) • Bloeddruk was onder controle (% ja) • Cholesterol controle in afgelopen jaar (% ja) • Ja, op alle 3 bovenstaande aspecten (%)
AUS (n=407) 97
CAN (n=1369) 93
FR (n=282) 95
DUI (n=203) 95
NL (n=117) 88
NZ (n=197) 82
NO (n=256) 90
ZWE (n=464) 87
ZWIT (n=234) 88
VK (n=116) 90
VS (n=751) 96
85
87
87
76
60
84
82
88
64
72
86
86
77
72
84
79
75
67
60
75
76
80
73
66
63
65
42
59
57
50
46
49
70
89 94 87 73 91 89 85 80 73 91 • Ik heb er vertrouwen in mijn 89 gezondheidsprobleem onder controle hebben (% ja) 72 66 54 55 60 70 45 47 57 66 75 • Arts heeft het gehad over dieet en gezonde voeding (% ja) 72 66 61 62 48 65 42 56 58 68 74 • Arts heeft het gehad over lichaamsbeweging (% ja) AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
50
Tabel A8. Zorgcoördinatie Heeft u een vaste huisarts of vaste huisartsenpraktijk? (%) • Ja, vaste huisarts • Ja, vaste praktijk • Nee Hoe lang bent u al bij uw huidige huisarts(enpraktijk)? (%) • <1 jaar • 1 tot <3 jaar • 3 tot <5 jaar • ≥5 jaar Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar opgenomen zijn geweest in het ziekenhuis Had het ziekenhuis iets georganiseerd of zeker gesteld dat uw nazorg zou krijgen van een dokter of andere zorgprofessional? (% ja) Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar opgenomen zijn geweest in het ziekenhuis Was uw huisarts op de hoogte van de zorg die u in het ziekenhuis ontvangen had na uw ontslag uit het ziekenhuis? (% ja)
AUS CAN FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) 88 7 5
85 8 7
97 1 2
94 1 6
90 8 2
6 14 23 55 (n=392) 76 (n=388) 71
91 5 3
95 3 2
55 37 8
96 1 3
85 6 9
77 10 13
8 13 11 65
10 21 16 50
10 17 19 53
15 17 13 52
12 20 15 53
(n=231) 61
(n=483) 63
(n=331) 70
(n=142) 81
(n=444) 80
(n=228) 64
(n=464) 55
(n=325) 70
(n=136) 81
(n=419) 79
8 13 12 66
9 12 11 68
5 11 10 74
10 15 19 54
(n=901) 74
(n=347) 58
(n=292) 52
(n=205) 73
(n=871) 79
(n=344) 77
(n=286) 75
(n=203) 79
9 14 11 65 (n=191) 74 (n=189) 79
51
Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar specialist hebben bezocht en vaste huisarts(enpraktijk) hebben Heb u de afgelopen 2 jaar meegemaakt toen u een medisch specialist zag … …dat de specialist niet over de medische basisinformatie beschikte van uw huisarts? (% ja) … uw huisarts niet geïnformeerd leek en niet op de hoogte was van de zorg die u van de specialist had ontvangen? (% ja) ‘Ja’ op minimaal 1 van beide items (%) Is het de afgelopen 2 jaar voorgekomen bij de behandeling van een medisch probleem dat u tegenstrijdige informatie ontving van verschillende artsen of zorgverleners? (% ja) Voor de respondenten met vaste huisarts en/of praktijk Hoe vaak helpt uw huisarts of iemand anders in de praktijk u bij het coördineren van zorg die u van andere artsen en op andere plaatsen ontvangt? • Altijd • Vaak
AUS (n=2200) (n=1025)
CAN FR DUI NL NZ (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=2848) (n=994) (n=824) (n=383) (n=491)
NO ZWE ZWIT VK VS (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002) (n=570)
(n=1068) (n=683)
(n=323)
(n=1171)
13
16
13
20
10
12
15
20
24
18
20
17
23
23
41
9
18
29
30
23
18
28
21 16
29
28
46
15
34
41
30
23
35
15
14
18
19
22 17
17
15
12
7
19
(n=2119)
(n=5123)
(n=1377)
(n=1072)
(n=987)
(n=971)
(n=979)
(n=2235)
(n=1466)
(n=911)
(n=1829)
40 19
47 24
34 15
50 11
36 29
50 15
27 12
18 9
35 28
36 27
49 20
52
AUS (n=2200) 17 9
CAN (n=5412) 13 8
FR (n=1406) 14 22
DUI (n=1125) 8 16
NL (n=1000) 17 7
NZ (n=1000) 10 8
NO (n=1000) 7 13
ZWE (n=2400) 8 12
ZWIT (n=1500) 18 10
VK (n=1000) 18 7
VS (n=2002) 12 12
• Soms • Zelden Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
53
Tabel A9. Veiligheid en medische fouten Is het de afgelopen 2 jaar voorgekomen bij de behandeling van een medisch probleem dat ... ... testresultaten of medische dossiers niet beschikbaar waren tijdens de afspraak met de arts? (% ja) ... artsen een medisch onderzoek hadden aangevraagd dat volgens u onnodig was omdat het onderzoek al had plaatsgevonden? (% ja) Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar opgenomen zijn geweest in ziekenhuis Heeft iemand u bij ontslag uitgelegd waarom u de verschillende medicijnen moest innemen? (% ja) Heeft u de afgelopen 2 jaar verkeerde medicijnen of dosering gekregen? (% ja)
AUS (n=2200)
7 9 (n=392) 73
4
CAN (n=5412)
FR DUI NL (n=1406) (n=1125) (n=1000)
NZ (n=1000)
NO ZWE (n=1000) (n=2400)
ZWIT (n=1500)
VK (n=1000)
VS (n=2002)
11
10
7
10
9
7
8
9
6
17
7
11
15
14
6
8
4
18
5
15
(n=901) 80
(n=347) 59
(n=292) 65
(n=205) 81
(n=191) 77
(n=231) 58
(n=483) 64
(n=331) 81
(n=142) 85
(n=444) 88
6
7
5
4
4
8
3
4
3
5
54
AUS (n=2200) Is er naar uw mening tijdens uw behandeling of verzorging de afgelopen 2 jaar een medische fout gemaakt? (% 7 ja) Voor deelnemers die medische fout hebben (n=176) ervaren Heeft de betrokken arts of zorgverlener u verteld dat er een medische fout was gemaakt bij uw behandeling 29 (%ja) Voor deelnemers die afgelopen 2 jaar medische (n=1578) test hebben gehad Heeft u de afgelopen 2 jaar… … vertraging ervaren in het op de hoogte worden gesteld van afwijkende onderzoeksresultaten? (% ja) 6 …de verkeerde uitslagen gekregen van een medisch onderzoek? (% ja) 4 ‘Ja’ op minimaal één van beide items (%) 8
CAN (n=5412)
FR DUI NL (n=1406) (n=1125) (n=1000)
10
6
8
(n=542) 25
(n=146) 12
(n=4349)
NZ (n=1000)
NO ZWE (n=1000) (n=2400)
ZWIT (n=1500)
VK (n=1000)
VS (n=2002)
6
9
15
7
6
4
10
(n=132) 25
(n=91) 49
(n=107) 23
(n=144) 19
(n=186) 22
(n=141) 22
(n=46) 52
(n=233) 26
(n=1087)
(n=939)
(n=601)
(n=780)
(n=869)
(n=1756)
(n=1033)
(n=560)
(n=1648)
9
3
7
6
4
7
9
4
6
11
5
3
2
6
3
4
3
5
5
5
12
5
8
11
7
9
10
7
8
13
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
55
Tabel A10. Financiële toegankelijkheid Is het de afgelopen 12 maanden voorgekomen dat u … (% ja) ... een medisch probleem had, maar vanwege de kosten geen arts heeft bezocht? ... vanwege de kosten afgezien hebt van een door een arts aanbevolen medisch onderzoek, behandeling of nabehandeling? ... vanwege de kosten een recept voor medicijnen niet hebt afgehaald of doseringen van uw medicijn hebt overgeslagen? Is het de afgelopen 12 maanden voorgekomen dat … (% ja) … u serieuze problemen had om uw rekeningen voor medische zorg te betalen of dat u uw rekeningen in het geheel niet kon betalen? … u veel tijd heeft besteed aan administratie of geschillen met betrekking tot rekeningen voor medische zorg? … uw zorgverzekering weigerde te betalen voor uw zorg of niet zoveel betaald dan dat u verwacht had?
AUS CAN FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002)
9
5
8
8
12
16
5
3
7
2
28
10
6
9
5
16
12
5
2
7
2
21
8
8
8
8
8
6
5
4
5
2
21
8
7
13
7
8
10
6
4
10
1
23
6
5
10
8
8
4
7
2
16
2
18
13
13
17
14
11
4
3
2
16
3
26
56
AUS CAN (n=2200) (n=5412) Hoeveel heeft uw gezin de afgelopen 12 maanden zelf betaald voor medische behandelingen of diensten die niet werden gedekt door uw ziektekostenverzekering (in US dollars; %)? 28 42 • Minder dan $100 39 41 • $100 tot minder dan $1000 22 14 • meer dan $1000 Mediane bedrag 386 198 Heeft u in de afgelopen 12 maanden een keer uw tandheelkundige zorg of controles wegens kosten overgeslagen (% ja) 28 20 Hoeveel heeft u en uw familie in de afgelopen 12 maanden uit eigen zak moeten betalen voor tandheelkundige behandeling? (%) 33 34 • 0 18 14 • Minder dan $100 31 37 • $100 tot minder dan $1000 12 13 • meer dan $1000
FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002)
42 48 6 129
38 45 11 129
32 53 7 258
40 45 8 168
27 52 17 340
44 48 2 150
27 37 20 424
66 17 3 ‐
22 36 40 500
20
8
18
32
24
12
11
6
33
44 20 24 10
38 21 28 7
30 28 24 9
42 9 35 10
15 2 55 22
13 9 64 11
24 11 37 16
39 23 22 4
33 13 38 14
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
57
Tabel A11. Ziektekostenverzekering Heeft u naast uw basisverzekering een aanvullende ziektekostenverzekering? (% ja) Hoe vaak bent u de afgelopen 3 jaar overgestapt naar een andere ziektekostenverzekeraar? (% ja) • nooit • 1 keer • 2 keer of vaker • Ben gedurende de laatste 3 jaar niet verzekerd geweest Wat is het jaarlijkse bedrag dat u zelf moet betalen? (%) • €0 • €100 • €200 • €300 • €400 • €500
AUS (n=2200) 79 9 1 11
DUI NL ZWIT VS (n=1125) (n=1000) (n=1500) (n=2002) 69 91 8 1 *
79 13 4 2
84 11 2 *
67 21 8 3
6 11 20 24 17 11
AUS = Australië; DUI = Duitsland; NL = Nederland; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten; NB. Deze vragen zijn in deze vorm niet gesteld in Canada, Frankrijk, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
58
Tabel A11. Vertrouwen / Kwaliteitsoordeel Visie op het gezondheidszorgsysteem in Nederland, 2006‐2013. Welke van de volgende beweringen komen het dichtst in de buurt van uw visie op de gezondheidszorg in Nederland? (%) In grote lijnen werkt het gezondheidszorgsysteem redelijk goed en er zijn slechts kleine aanpassingen nodig om het nog beter te laten werken Er zijn goede dingen in ons gezondheidszorgsysteem, maar essentiële veranderingen zijn nodig om het beter te laten werken. Er is zoveel mis met ons gezondheidszorgsysteem dat we het helemaal opnieuw zouden moeten inrichten.
2006 Huisarts N=1067
2007 Burger N=1557
2008 Patiënt N=928
2009 Huisarts N=614
2010 Burger N=1001
2011 Patiënt N=1000
2012 Huisarts N=522
2013 Burger N=1000
52
42
41
60
51
46
54
49
44
49
49
37
41
35
41
43
4
9
7
1
7
10
2
5
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
59
Visie op het gezondheidszorgsysteem en de kwaliteit van de geleverde zorg. Hoe denkt men over het functioneren van het gezondheidszorgsysteem in eigen land? (%) • In grote lijnen werkt het goed • Essentiële veranderingen zijn nodig om het te verbeteren • Het systeem moet helemaal opnieuw ingericht worden Voor respondenten die afgelopen jaar zorg hebben ontvangen Hoe beoordeelt u over het geheel genomen de medische zorg die u de afgelopen 12 maanden hebt ontvangen van uw huisartsenpraktijk? (%) • Uitstekend • Zeer goed • Goed
• Redelijk • Slecht
AUS CAN FR DUI NL NZ NO ZWE ZWIT VK VS (n=2200) (n=5412) (n=1406) (n=1125) (n=1000) (n=1000) (n=1000) (n=2400) (n=1500) (n=1000) (n=2002)
47 42
41 49
39 48
41 46
49 43
45 44
46 42
43 45
54 39
61 32
24 46
9
8
11
10
5
8
12
10
7
4
26
(n=2043) (n=4988) (n=1350) N=1040)
(n=967)
(n=953)
(n=933)
(n=1883) (n=1410) (n=977)
(n=1788)
36 38 21 2
38 36 17 6
29 33 29 6
27 34 31 6
31 36 25 4
49 36 11 3
31 32 22 11
26 28 30 8
20 46 31 2
33 41 19 5
41 33 17 6
1
3
2
2
2
2
2
6
*
1
3
AUS = Australië; CAN = Canada; FR = Frankrijk; DUI = Duitsland; NL = Nederland; NZ = Nieuw‐Zeeland; NO = Noorwegen; ZWE = Zweden; ZWIT = Zwitserland; VK = Verenigd Koninkrijk; VS = Verenigde Staten.
60