Informatiebulletin
Jaargang 21 | nummer 2 | december 2011| ISSN 0928-6160
In dit nummer: Een vindplaats van La Ho guette in Ittervoo rt | Fred Bro une n e.a. Sint Mart inus kerk te Weert | P iet Herma ns Vrijwillige rsdag in Tho rn | Jean- Paul Geusen Een O lla a coppetta uit de V roege Ijzertijd in Lim burg | S.Arnoldusse n Munten uit Montfort (3) | Jan Verlinde n P,M & K Bezoe k aa n het Gallo Rome ins muse um te Tongere n | Truus Vulle rs Een bro nzen bijl uit Itte rvoort | Hannie Steegstra / Rene Fric ke
COLOFON “Peel, Maas & Kempen” is het contact- en informatieblad van de Stichting Streekarcheologie. Deze stichting heeft als doel het bevorderen van de samenwerking tussen de amateurarcheologen onderling en het verstevigen van hun band met de tot opgraven bevoegde instanties in Nederland. Het werkgebied van de stichting is de midden Limburgse regio die omslo ten wordt door Peel, Maas en Kempen, inclusief de aangrenzende Noord-Brabantse en Belgische Gemeenten.
Voor algemene informatie en/of het doorgeven van wijzigingen: Redactie Informatiebulletin Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen: Har Heijmans | Narcis straat 13 | 6014 AK | Ittervoort | Jean-Paul Geusen | Manderscheidtsingel 68 | 6017 GC | Thorn Neem ook eens een kijkje op onze website: www.p-m-k.nl of e-mail naar
[email protected]
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Ittervoort-Damszand: een vindplaats van La Hoguette aardewerk en Begleitkeramik in Nederlands Limburg1 Fred T.S. Brounen, Erik Drenth & José Schreurs Inle iding In juni 2000 ontdekte T. Bosmans (Hunsel) een aantal aardewerk f ragmenten, toen hij een nieuw afgegraven strook van een ondiepe ontzanding te Damszand, nabij Ittervoort, afzocht met een metaaldetector. 2 In het vlak bevond zich een prehistorisch grondspoor van circa 1 m doorsnede en 20 à 30 c m diep (pers. meded. T. Bosmans). De vulling ervan bevatte scherven van twee Vroeg-Neolithische potten en een schaarse hoeveelheid houtskoolpartikels. 3 Bosmans gaf de vondsten aan H. Heijmans (Ittervoort), die ze – zich bewust van hun mogelijke belang - onder de aandacht bracht van archeologen. In augustus 2000 verrichtte de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) 4 een opgrav ing op de v indplaats, maar er werden geen aanvullende, eenduidig vroeg-neolithische resten meer gevonden. De korte veldcampagne leverde wel de noodzakelijke informatie om de site in een landschappelijk perspectief te kunnen plaatsen.
Figuur 1 Ligging van de Nederlandse La Hoguette vindplaatsen. 1: Sweikhuizen-De Hei. 2: Geleen-Nijssenstraat. 3: Ittervoort-Damszand. 4: Ede-Frankeneng. De lösszone is gearceerd. Tekening M. Haars. Figuur 2 Bodemkaart met (deels verdwenen of gereduceerde) beekjes en de grens van het Holocene Maasdal. Locatie van de vindplaats: .Tekening D. Keijers / M. Haars (naar Keijers 2007). 1
Een engelstalige versie van deze bijdrage verscheen eerder in ASLU 20 (Brounen, Drenth & Sch reurs 2010). Het artikel was een van de resultaten van een workshop over non-bandkeramisch, Vroeg-Neo lithisch aardewerk in Noordwest-Europa, die in februari 2007 werd georganiseerd aan de Universiteit Leiden. 2 In de literatuur (Schreurs 2005) wo rdt de site ook wel Hunsel-Damszand genoemd, naar de toenmalige gemeente. 3 Met andere woorden: vondstcategorieën die in typische Vroeg-Neolithische afvalku ilen voorko men, zoals brokjes verbrand bot en leem, vuurstenen artefacten, door vuurinwerking gebroken stenen (‘kookstenen’) en grotere hoeveelheden houtskool, ontbreken. 4 Na het samengaan van de ROB met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) in 2006 heette de nieuwe co mbinatie de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RA CM). In 2009 werd de naam gewijzigd in Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Natuurlijke omgeving en mense lijke invloe d Ittervoort ligt in het Midden-Limburgse dekzandgebied, zo’n 17 km ten noorden van de lösszone, die in het Vroeg-Neolithicum tientallen bandkeramische nederzettingen herbergde die tot de Graetheide Siedlungskammer behoorden. De huidige Maas ligt opgesloten in een nauwe bedding, zo’n 5 km ten oosten van Ittervoort, maar het Holocene riv ierdal reikt tot vrijwel de zuidzijde van het dorp (Keijers 2007;). Ongetwijfeld was het in het Mesolithicum en Neolithicum een rijke bron van voedsel en grondstoffen. De w ijdere omgev ing van Damszand wordt gekenmerkt door parallelle, lage ruggen van fijn, lemig dekzand, dat werd afgezet in het Laat-Pleistoceen.5 In de tussengelegen laagtes stroomden beekjes, waarvan er een aantal (vrijwel) zijn verdwenen in de afgelopen eeuwen of decennia, door afdamming of een daling van het grondwaterniveau (ibid.). Bijgevolg moet de beschikbaarheid van opperv laktewater en vochtige plekken in het landschap zijn verminderd. Ook andere natuurlijke aspecten van het gebied zijn veranderd sinds de prehistorie. Landbouwactiviteiten die begonnen in de Late Middeleeuwen hebben geleid tot het ontstaan van plaggenbodems, terw ijl de recente winning van zand het effenen van hoogtes met zich meebracht. De beide processen hebben de kleine morfologische elementen van een golvend landschap uitgewist en het wat gladgestreken. Niettemin lijkt het globale beeld bewaard te zijn gebleven in de grondwatertrappenkaart (fig. 3).
Figuur 3 Grondwatertrappenkaart. Locatie van de vindplaats: . Tekening Haars.
5
In de Dams zand-groeve werd dekzand gewonnen. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Het Vroeg-Neolithische grondspoor werd ontdekt in een terrein dat geleidelijk af liep naar het noordwesten, in de richting van een gereduceerd beekje dat op circa 150 m afstand langs de huidige Mezenstraat stroomt. Tijdens de opgraving is haaks op de hoogtelijnen, en voor het grootste deel samenvallend met de noordwest-zuidoost gerichte wand van de zandgroeve een bodemprofiel aangelegd. Het maakte duidelijk dat het spoor was gesitueerd in de f lauwe helling van een ondiepe depressie van ongeveer 50 m doorsnede, waarin zich een podsolbodem had gevormd. 6 Door de accumulatie van zoden in de loop der eeuwen nam de dikte van de bouwvoor toe en ontstond een plaggenbodem die de depressie opvulde en afdekte. In het profiel was een ontginningsfase zichtbaar, uitgevoerd met spades, die voorafging aan de opv ulling, en die het bovenste deel van het grondspoor kan hebben verstoord. De daaropvolgende opeenhoping van zoden heeft de archeologische resten behoed voor recente, meer drastische verstoringen, tot de zandwinning. Om het spoor bloot te leggen, moest de graaf machine 75 cm bovengrond verwijderen. Vondste n Het merendeel van de vondsten uit de archeologische opgrav ing maakt deel uit van een concentratie van aardewerk scherven die behoren tot de Midden- en Laat-Neolithische Steingroep (Louwe Kooijmans 1983). Ze kwam aan het licht op ongeveer 60 m van de kleine, geïsoleerde groep die in het onderstaande wordt besproken. 7 Onder de stukken die H. Heijmans verzamelde tijdens eerdere fasen van zandwinning bev inden zich fragmenten aardewerk van de Michelsberg cultuur. Het geheel van Michelsberg and Steingroep vondsten zal elders worden behandeld (Brounen et al. in prep.). Voor nu beperken we ons tot het oudere aardewerk. VROEG- NEOLITHISCH AARDEWERK La Hoguette Het grootste deel van de scherven behoort tot de onversierde onderste helft van een La Hoguette pot (fig. 4).8 Een verrassend technologisch aspect is het feit dat de pot is verschraald met een mossoort (Neckera crispa: Groot kringmos) (fig. 5). Ten tijde van de identif icatie (september 2000) door W.J. Kuijper van de Faculteit der Archeologie (Universiteit Leiden) was de Ittervoortse pot in dit opzicht nog een chronologische en geograf ische uitbijter, omdat het gebruik van mos in aardewerk alleen bekend was van de epi-Rössen en Michelsberg tijdshorizonten in Noord-Frankrijk en België (Constantin & Kuijper 2002). Het gelukkig toeval wilde dat Tessa Maletschek (Institut für Archäologische Wissenschaften, Johann Wolfgang Goethe Universität, Frankfurt) een fragment van een qua vorm afwijkende La Hoguette pot uit Bruchenbrücken (Lüning et l. 1989, 377, Abb. 10.4) meenam naar de workshop in Leiden, die ook lijkt te zijn
6
Tegen de tijd dat de ROB opgraving begon, was de strook zand die het grondspoor bevatte al volledig afgegraven, en was 8 m verderop een verticale wand ontstaan. Van wege het geleidelijke verloop was de zuidelijke begrenzing van de depressie moeilijk te bepalen. Besloten is om als grens de stratigrafisch oudste fase van de plaggenbodem aan te houden; de jongere, bovenliggende laag strekt zich tientallen meters verder u it. De hoogteverschillen zijn bescheiden: vanaf de plek van het grondspoor – 18 m tot het centrum – wint de depressie nog slechts 20 à 25 cm aan diepte. 7 In augustus 2000 groef de ROB circa 1200 m2 op. Door de jaren hebben T. Bosmans en H. Heijmans zo’n 6 ha van de alsmaar u itbreidende zandgroeve geïnspecteerd. Delen van het gebied werden opgegraven met hulp van locale amateur-archeologen en vrijwilligers (leden van de Stichting Streekarcheologie Peel Maas en Kempen en de Heemkunde Vereniging Hunsel). Er werden geen andere Vroeg-Neo lithische vondsten gedaan. 8 Ongetwijfeld zijn er aardewerkfragmenten verlo ren gegaan tijdens het strippen van de bovengrond. Na het aaneenpassen komt het totaal op 16 scherven. Zes ervan tonen versiering. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Figuur 4 Frag menten van de La Hoguette pot. Tekening R. Timmermans. de tekeningen zijn op meerdere schalen
Figuur 5 Oppervlak van een La Hoguette scherf met indrukjes van mos. Foto T. Penders. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
vervaardigd met mos als magering. Een hernieuw de studie van La Hoguette vaatwerk zou misschien meer voorbeelden kunnen opleveren en de structurele toepassing van mos wellicht kunnen terugdateren tot vrijwel het begin van de aardewerkproductie in Centraal- en West-Europa. Neckera crispa is het enige verschralingsmiddel in de Ittervoortse pot, uitgezonderd wellicht een enkele zandkorrel. Stukjes verbrand en verpulverd bot ontbreken ten enen male. De pot werd opgebouwd uit overlappende, goed samengevoegde rollen (N type); rolbreuken zijn v rijwel afwezig. Op sommige scherven zijn sporen van schrapen bewaard gebleven. Ze getuigen van het afwerken en dunner maken van de wand; gelijkmatig dun (5-6 mm) is die zeker, met name gezien het formaat van de pot. De beide opperv lakken zijn zeer goed geglad, en de hogere delen hebben een lichte glans gekregen. Door het bakken ontstond een relatief hard product met een roodbruine binnen- en buitenkant en een grijze kern. 9 Slechts één klein, spits randf ragment heeft de eeuwen doorstaan. De af metingen ervan zijn onvoldoende om de stand, of de diameter van de opening te kunnen bepalen. Een aantal merendeels onversierde scherven kon aaneen worden gevoegd tot de onderste helft van een pot, die het gemiddelde ‘La Hoguette individu’ niet zal hebben bekoord. In plaats van de gebruikelijke puntige bodem is die van de onderhav ige pot tamelijk rond, alsof het ‘ei’ ondersteboven is neergezet.1 0 Wat betreft de versiering voldoen de meeste aspecten (schema, motief, technieken) aan de ruimere standaard. Het onderste deel, dat uit stabiliteitsoverwegingen wellicht werd ingegraven, is onversierd gelaten. De wandversiering bestaat uit een curvilinear patroon van banden. Het is aannemelijk, maar lastig te bewijzen, dat het proces van versiering begon met appliqués: opgelegde lijsten. De erop volgende insteken werden dicht op de lijsten gezet. Er is een enkelvoudige spatel gebruikt om een enkele rij insteken boven de lijst aan te brengen en (evenzo dicht opeen) een dubbele rij eronder. 1 1 Dicht op de rand (fig. 4a) vinden we een horizontale rij insteken. Op de lip werden kleine inkepingen gemaakt. Een van de scherven toont een conisch reparatiegat. Als geheel beantwoord de pot niet volledig aan de ‘klassieke’ La Hoguette stijl, maar hij valt ruim binnen de grenzen van wat een jongere westelijke facies zou kunnen zijn. In dit opzicht moet ook een laatste opmerkelijk fragment van de pot worden genoemd, namelijk een stuk van een morfologisch element, versierd met rijen insteken, dat een afgebroken knobbeloor lijkt te zijn (fig. 4). Begleitkeramik Een tweede, kleinere groep van scherven (f ig. 6) vertegenwoordigt een specifiek type Begleitkeramik, namelijk gecanneleerd aardewerk (Brounen & Hauzeur 2010). Slechts zes 5-7 mm dikke wandf ragmenten zijn bewaard gebleven; randscherven ontbreken helaas. De verschraling bestaat uit potgruis. De beide opperv lakken werden zeer goed geglad of gepolijst en aan het eind van het bakproces hadden ze een lichtbruine kleur gekregen; de kern is grijs. 1 2 Zoals bij de meeste Begleitkeramik scherven, is de wand 9
De aanwezigheid van roodachtige ijzero xides in de bodem kan post-depositioneel hebben bijgedragen tot de kleuring. Voo ral Begleitkeramik scherven waren bedekt met een harde korst van zand en o xides. Bij de La Hoguette fragmenten hebben oxides die de scherf binnendrongen op sommige plekken geleid tot het afbladderen van het oppervlak. 10 La Hoguette potten hebben merendeels een ei-vorm. De exacte positie in de pot van het onderste deel uit Itteren is moeilijk te bepalen, maar de ronde vorm van de bodem is zeker. 11 Het aanbrengen van de insteken is tamelijk slord ig gebeurd, met een niet al te net instrument. Daardoor is het lastig te bepalen of een enkele o f een meertandige spatel werd gebru ikt. 12 De originele kleur kan n iet helemaal worden vastgesteld als gevolg van bodemvormende processen. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
relatief compact en hard (o.a.. Jeunesse & Sainty 1991; Brounen 1999). De fragmenten zijn versierd met ondiepe, brede cannelures, die schuin geplaatst zijn ten opzichte van de ooit aanwezige rand en begeleid worden door rijen schuine, smalle, enkelvoudige insteken aan één kant van de tussenliggende verhevenheden (quasi lijsten). Deze rijen wisselen van richting, net zoals waarschijnlijk de reeksen cannelures hebben gedaan, om op die wijze een Winkelband vormden.
Figuur 6 Frag menten van een gecanneleerde Begleitkeramik pot. Tekening R. Timmermans. Schaal 2:3 VUURSTEEN T. Bosmans, noch de deelnemers aan het ROB onderzoek hebben vuurstenen artefacten gevonden die in verband konden worden gebracht met een La Hoguette ‘verblijf’ op de vindplaats. De enige lithische vondst uit het noordelijke deel van de opgraving die eenzelfde ouderdom zou kunnen hebben, is een vuurstenen kling (75 x 20 x 7 mm) die werd ontdekt op meer dan 40 m afstand van de La Hoguette scherven. Implicaties Verschillende aspecten van de Damszand site passen in een patroon dat zich begint af te tekenen ten westen en noorden van de Rijn, en dat reeds door anderen is aangestipt: het gaat telkens om een minimum aan potten, die typologisch wat afwijken van de ‘klassieke’ norm, die aangetroffen zijn in een natuurlijk milieu dat niet of slechts spaarzaam bezocht werd door vertegenwoordigers van bandkeramische gemeenschappen, en die slechts bewaard zijn gebleven door - qua behoud -uitzonderlijke omstandigheden.1 3 De vindplaats voegt weinig toe aan een oplossing van het La Hoguette raadsel. Op de keper beschouwd is de bijdrage ervan vooral een statistische: nóg een stip op een 13
Van de Nederlandse La Hoguette vondsten kunnen alleen de frag menten van Geleen-Nijssenstraat (Brounen & Vro men 1990) worden beschouwd als ‘klassiek’. De pot is het enige Nederlandse La Hoguette exemp laar dat werd gevonden in een bandkeramische nederzetting. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
verspreidingskaart die weer eens bevestigt dat zich iets op irritante wijze onttrekt aan onze pogingen om tot een afdoende verklaring te komen. Het meest opvallende en fortuinlijke aspect van het Ittervoortse complex is de nauwe en ‘pure’ associatie van een La Hoguette pot met een gecanneleerde Begleitkeramik tegenhanger, vondsten die bovendien werden blootgelegd op een gerustellend grote afstand van een bandkeramische Siedlungskammer. 1 4 Het is een van de weinige duidelijke gevallen die het bewijs leveren dat de twee stijlen hecht met elkaar verbonden zijn; Begleitkeramik wordt aldus tot een echte ‘begeleider’, in de zin zoals geopperd door Jeunesse (o.a. Jeunesse & Sainty 1991). Ittervoort-Damszand levert ook de denkbeeldige lijm die nodig is om de La Hoguette en Begleitkeramik fragmenten van Sweikhuizen- De Hei, die in een meer open associatie werden verzameld, samen te voegen. In maart 1980 ontdekte E.A. van Geel (Geleen) de eerste als zodanig gedetermineerde La Hoguette vindplaats in Nederland, gesitueerd op een hooggelegen zandige bodem (hoogterras) die ligt ingesloten in de lösszone nabij Sweikhuizen (Van Geel 1980). Het La Hoguette aardewerk van de daaropvolgende opgrav ing werd gepubliceerd door Modderman (1987) en van Berg (1987). Van Geel had echter ook 2 scherven gecanneleerde Begleitkeram ik gevonden, die om onbekende redenen werden genegeerd door de beide auteurs. Pas een paar jaar later werden de scherven afgebeeld door van Berg (1990, 194), die voorstelde om ze in het La Hoguette corpus op te nemen. De kleinste van de twee vondsten werd verzameld op de plek waar de opgrav ing later dat jaar een La Hoguette concentratie zou blootleggen. De andere (fig. 7) – die vermoedelijk door ploegen, eggen of erosie was verplaatst – werd iets hellingafwaarts van het opperv lak geraapt, op een afstand van circa 13½ m van de concentratie (E.A. van Geel, pers. meded. en documentatie).
Figuur 7 Sweikhuizen: frag ment van een gecanneleerde Begleitkeramik pot. Tekening R. Timmermans. schaal 2:3 De voornoemde associaties lijken de aanname te weerspreken (cf. Brounen & Hauzeur 2010) dat ‘pure’ la Hoguette sites als Sweikhuizen indicatief kunnen zijn voor de prébandkeramische aanwezigheid van la Hoguette in de Nederrijnse Laagvlakte (Louwe Kooijmans 1993, 125; Raemaekers 1999, 136-138).1 5 Ook vormen ze indirect een argument tegen de scepsis betreffende de verhoudingsgew ijs jonge dateringen van La Hoguette vondsten ten westen van de Rijn (o.a. Lüning et al. 1989, 382-385). Ittervoort is een welkome ‘stapsteen’ tussen een tamelijk ver weg gelegen, maar vergelijkbare site als Ede-Frankeneng (Schut 1988; Brounen, Drenth & Schut, 2010) en bijvoorbeeld Sweikhuizen; de nieuwe vindplaats helpt een grote afstand te overbruggen.
14 15
‘Puur’ in de zin dat het aardewerk n iet geassocieerd was met bandkeramische vondsten. Of de aanname van een post-bandkeramische datering van de vondsten (Modderman 1983; 1987). 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Met de gegeven mogelijkheid om vondsten van gecanneleerd aardewerk toe te voegen aan de stippenkaart, neemt indirect ook de dichtheid aan sites die een La Hoguette aanwezigheid in de w ijdere regio vertegenwoordigen toe.
De pot is met gips aangevuld tot aan de bewaarde hoogte, foto Restaura
Dankbetuiging Bovenal zijn we dank verschuldigd aan T. Bosmans voor het bergen van de vondsten en aan H. Heijmans voor het onder onze aandacht brengen van de scherven en het in bruikleen geven ervan. De eigenaar van het perceel, G. Nijskens, gaf vriendelijk toestemming voor het verrichten van de archeologische opgraving, die mechanisch werd ondersteund door Kessels B.V. (Ospel), de firma die het zand afgroef. De opgrav ing werd uitgevoerd door een team dat, behalve de auteurs, J. Deeben (RCE), H. en M. Heijmans en R. Paulussen omvatte. E.A. van Geel vertrouwde ons de uitgebreide documentatie van Sweikhuizen toe en een belangrijk aardewerk f ragment. W.J. Kuijper identif iceerde de opmerkelijke verschraling. D. Keijers (RAAP) leverde de figuur met de bodemkaart en gaf toestemming om ze te reproduceren. R. Timmermans maakte de tekeningen, M. Haars de kaarten en T. Penders (RCE) de foto’s. Ook hen allen zijn we tot dank verplicht. Literatuur Berg, P.-L. van 1987. Céramique de la Hoguette à Sweikhuizen (Limbourg néerlandais). Helinium 27, 259-269. Berg, P.-L. van 1990. Céramique du Limbourg et néolith isation en Europe du Nord-Ouest. In: D. Cahen & M . Otte (eds), Rubané et Cardial. Actes du Colloque de Liège, novembre 1988, Liège (Études et Recherches Archéologiques de l’Université de Liège 39), 161-208. Brounen, F.T.S. 1999. Vroegneolithische Beg leit keramiek uit Limburg en Noord-Brabant, Archeologie in Limburg 82, 59-64. 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Brounen, F.T.S. & H. Vro men 1990. A find of La Hoguette pottery at Geleen (South-Limburg, the Netherlands), Helinium 30, 36-43. Brounen, F.T.S., E. Drenth & P.A.C. Schut 2010. La Hoguette north of the Rhine. The Ede Fran keneng site revisited. In: B. Van montfort, L. Louwe Kooijmans, L. A mkreutz, L. Verhart, Pots, Farmers and Foragers. Pottery traditions and social interaction in the earliest Neolithic of the Lower Rhine Area (Archeological Studies Leiden University 20), 95-104. Brounen, F.T.S., E. Drenth & J. Schreu rs 2010. Ittervoort Damszand: a find of La Hoguette pottery and Begleitkeramik in the Dutch province of Limburg. In: B. Van montfort, L. Louwe Kooijmans, L. A mkreutz, L. Verhart, Pots, Farmers and Foragers. Pottery traditions and social interaction in the earliest Neolithic of the Lower Rhine Area (Archeological Studies Leiden University 20), 105-113. Brounen, F.T.S., E. Drenth, H. Heijmans & J. Schreurs in prep. Resten van de groepen La Hoguette en Stein te Ittervoort-Damszand [voorlopige titel]. Brounen, F.T.S. & A. Hauzeur 2010. The cannelured version of Begleitkeramik. A survey of finds and sites. In: B. Van montfort, L. Louwe Kooijmans, L. A mkreut z, L. Verhart, Pots, Farmers and Foragers. Pottery traditions and social interaction in the earliest Neolithic of the Lower Rhine Area (Archeological Studies Leiden University 20), 49-63. Constantin, C. & W.J. Ku ijper 2002. Utilisation de mousse comme dégraissant dans des céramiques néolithiques de France et de Belgique, Bulletin de la Société Préhistorique Française 99, 775-783. Geel, E.A. van 1980. Sweikhuizen, Archeologie in Limburg 9, 14. Jeunesse, C. & J. Sainty 1991. Bisschoffsheim “Le Village” (Bas-Rh in). Un habitat rubané avec Céramique de la Hoguette, Cahiers pour la Promotion de la Recherche Archéologique en Alsace 7, 15-57. Keijers, D. 2007. Landschappelijke karakteristieken van het onderzoeksgebied. In: H. Heijmans, E. Drenth, D. Keijers & J. Schreurs (red.), Archeologisch onderzoek Ittervoort. Oude bedrijvigheid op het industrieterrein Santfort ontsloten, Ittervoort, 15-37. Louwe Kooijmans, L.P. 1983. Tussen SOM en TRB, en ige gedachten over het Laat-Neo lithicu m in Nederland en Belg ië, Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis 54, 55-67. Louwe Kooijmans, L.P. 1993. The M eso lith ic/ Neo lith ic t rans fo rmat ion in t he Lo wer Rh in e Bas in . In : P. Bo g ucki (ed .) Ca se Stu di es in Eu rop ean Prehi st o ry, Bo ca Rato n , 95-145. Lüning, J., U. Kloos & S. Albert 1989. Westliche Nachbarn der bandkeramischen Kultur: Die Keramikgruppen La Hoguette und Limburg, Germania 67, 355-420. Modderman, P.J.R. 1983. Sweikhuizen. In: W.J.H. Willems (red.), Archeologische kroniek van Limburg over de jaren 1980-1982, (In : Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 119), 204-205. Modderman, P.J.R. 1987. Limburger aardewerk u it Sweikhuizen, gem. Sch innen, prov. Limburg, Analecta Praehistorica Leidensia 20, 87-93. Raemaekers, D.C.M. 1999. The Articulation of a ‘New Neolithic’. The meaning of the Swifterbant Culture for the process of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC) (Archaeological Studies Leiden University 3). Schreurs, J. 2005. Het M idden-Neolithicu m in Zuid-Nederland. In : J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.), De Steentijd van Nederland (Archeologie 11-12), 301-332. Schut, P. 1988. Poteries du Néolithique ancient à Ede (p rov. de Gueld re), Helinium 28, 223-231.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Sint Martinuskerk – Weert Boek Aan de Sint Martinuskerk wordt de laatste tijd veel aandacht besteed. Tijdens de Open Monumenten dagen in september 2010 liet de Stichting Martinusmonument een prachtige bundel verschijnen onder de titel “De Sint Martinuskerk anders belicht”. Hierin staat een tweetal artikelen die ingaan op het archeologisch onderzoek dat de helaas overleden amateurarcheoloog Tjeu Heijmans in 1978/1979 deed tijdens werkzaamheden in de kerk. In dit boek geeft L.W. van Pelt (Erw in) een populaire samenvatting van een onderzoek dat hij heeft gedaan in de Sint Martinuskerk. Publicatie Bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) is een publicatie verschenen van het onderzoek dat Erwin van Pelt, studerend aan de Hogeschool Utrecht, verrichtte in opdracht van deze Rijksdienst en dat als zijn afstudeeropdracht diende. In overleg met zijn begeleider bij het RACM werd het doel van het onderzoek geformuleerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat door Drs. Eric Caris gedurende een groot aantal jaren reeds een uitgebreid bouw historisch onderzoek is uitgevoerd in de kerk (onder de gewelven) en in de archieven. Als doel van het onderzoek werd geformuleerd: aan de hand van een kaponderzoek de door Drs. E. Caris aangegeven bouwfases mogelijk bevestigen.
Onde rzoe k Het onderzoek van Erwin van Pelt heeft zich boven de gewelven in de drie schepen van de Martinuskerk afgespeeld en heeft zich gericht op aanwezige telmerken en het indelen daarvan in series. Aangevuld met dendrochronologisch (jaarringen) onderzoek werd er zo een bepaalde volgorde aangegeven. Conclusie De bouwfases zijn naar aanleiding van de kap in drie hoofdfases te onderscheiden. 1. Bouw van het nieuwe koor in 1456 tegen het oude schip aan.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
2. Verlenging van de koren waardoor een hallenkerk ontstaat. Dit gebeurt vóór 1512 wanneer de kerk wordt ingew ijd. Het noordelijke en zuidelijke schip sluiten de dan bestaande toren half in. Het middenschip eindigt tegen deze oude toren. 3. De toren en voltooiing middenschip. In 1528 wordt de oude toren gesloopt; daarna kan men pas beginnen met de “nieuwe”. Dan wordt ook het middenschip “afgebouwd” en tijdelijk afgesloten. In grote lijnen komt deze fasering overeen met de op andere gronden door Drs. E. Caris aangeven bouwvolgorde.
Advies van Erwin van Pelt Aan het eind van zijn onderzoek doet van Pelt een aanbeveling voor vervolgonderzoek. Vooral voor archeologen is dit, lijkt mij, interessant omdat men daadwerkelijk of visueel “de grond” in moet om de vragen goed te kunnen beantwoorden: exacte plaats van de oude toren; wanneer is deze precies gesloopt; wanneer is met de bouw van de huidige toren begonnen; wanneer heeft de voltooiing van het middenschip plaatsgevonden. Genoeg v ragen dus die nog om een antwoord v ragen. Samenwerking tussen diverse disciplines leidt wellicht tot oplossingen. Ieder die het volledige artikel w il inzien kan terecht op de onderstaande website. De afbeeldingen zijn ook uit dit artikel overgenomen.
www.cultureelerfgoed.nl/publicaties/monumenten. Piet Hermans.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen
Vrijwilligersdag steentijdonderzoek Thorn Op 3 september 2011 organiseerde de AVL (Archeologische Vereniging Limburg) in samenwerking met Archol (Archeologisch Onderzoek Leiden bv) en de gemeente Maasgouw een vrijwilligersdag voor geïnteresseerde om een dag mee te helpen bij het archeologisch onderzoek aan de Schoolstraat in Thorn. Op deze beoogde plaats komt een Brede Maatschappelijke Voorziening. Een kort verslag van deze bijzondere dag… Al vroeg in de ochtend werden enkele donateurs van Peel, Maas & Kempen en andere vrijwilligers uit de regio welkom geheten door Rob Paulussen, voorzitter van de AVL en Anneleen van de Water. Rob en Anneleen gaven tekst en uitleg over het hoe en waarom deze dag georganiseerd werd en wat het onderzoek tot dan toe had opgeleverd. Archeologen van Archol toonden enkele mooie vondsten zoals een groot fragment van een spitskling, enkele pijlpunten en ander vuursteen materiaal. Het was de bedoeling om die dag zand te scheppen, zand te zeven en vondsten uit te sorteren en daarom werden er groepjes samengesteld met elk 3 vrijw illigers die niet konden wachten om als “echte” archeologen aan het werk te gaan. Het scheppe n van zand We beperkten ons die dag tot het afwerken van één sleuf. Deze sleuf was al door de archeologen nauw keurig verdeeld in vakjes van 50c m x 50c m. Deze vakjes moesten als een laag van 5c m dik afgegraven worden en het zand werd in grote blauwe bakken geschept. Elk vakje kreeg zijn eigen unieke vondstnummer zodat later altijd te achterhalen is waar de mogelijke vondsten vandaan komen. De gevulde bakken met zand werden via een kruiwagen verplaatst naar de grote zeefinstallatie iets verder op. Iedereen kwam aan de beurt en het viel niet mee om de zand diep uit het vakje te scheppen. De schop werd dan ook graag doorgegeven aan de volgende persoon. De zee finstallatie De zeefinstallatie bestond uit 6 grote plastic bakken waaronder kruiwagens geschoven werden met mazen van 3mm x 3mm. In elke kruiwagen moest een blauwe bak met geschept zand geleegd worden. Door de grote waterdruk en de twee sproeiers werd al heel snel het zand weggespoeld en bleven de voornamelijk vuursteen afslagen, brokjes aardewerk, kiezels en stenen over. Deze werden handmatig in een klein zwart bakje gedaan welke daarna naar de droogkamer werden gebracht. Dit proces ging allemaal heel snel en was erg leuk om te doen.
Foto (JPGeusen) toont de zeefinstallatie
21 e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen
Het uitsorteren van de vondsten De vondsten moesten per bakje en dus per vondstnummer gesorteerd worden op materiaalsoort. Er zaten botresten, kiezels, aardewerk, glas, plastic, ijzer, houtskool, vuursteen en nog andere materialen tussen. Soms was het onderscheiden van het juiste materiaal erg lastig omdat ze veel op elkaar leken. Daarna werden de materialen per soort in een zakje gedaan waarop het aantal geschreven moest worden en een code. Houtskool had bijvoorbeeld de code HK. Enkele vrijw illigers vonden dit erg leuk om te doen, anderen vonden het priegelwerk” maar niks.
Foto Archol
Enkele bijzondere vondsten die tijdens de opgrav ing te voorschijn zijn gekomen Het betreft een transversaal spits, midden Neolithicum (linksboven); een driehoek spits, laat Neolithicom/Bronstijd (m idden boven); een atypische spits, vermoedelijk laat Neolithicum (rechtsboven);en een fragment van een spitskling, midden Neolithicum (onder).
Conclusie Het was een hele mooie en leerzame dag die i.v.m. de hitte (het was 29 graden) iets korter duurde dan de bedoeling was. De v rijw illigers hebben veel geleerd en plezier beleefd van de uitleg en het enthousiasme van de archeologen die iedereen afzonderlijk uitstekend hebben begeleidt. Zeker mag vermeld worden dat de v rijwilligers goed verzorgd zijn geworden. Koffie, thee, frisdrank, water, koek, snoep, f ruit en zelfs zonnebrandcrème, overal was aan gedacht. Iedereen ging dan ook na afloop moe, maar zeker een ervaring rijker, tevreden naar huis. Jean-Paul Geusen
Geachte donateur, Er is weer een jaar voorbij en bij deze wil ik u uitnodigen om de donatie 2012 op onderstaand rekeningnummer over te boeken. Het minimum bijdrage bedrag is €12,00. Het is belangrijk dat de betaalgegevens identiek zijn met de onderstaande gegevens, anders wordt het bedrag niet overgemaakt. Stg. Streek-Archeologie-Peel-Maas-Kempen Narcisstraat 13
21 e jaargang nr. 2
6014 AK Ittervoort
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Een Olla a coppetta uit de Vroege IJzertijd in Limburg S. Arnoldussen Aa nle iding Door de oplettendheid van a mateurarc heologen tijdens het bouwrijp ma ken van het plangebied Ittervoort - Santfort (fase 3) tussen 2000 en 2003 kon een grote diversiteit aan – anders verloren gegane en – bijzondere arc heolo gisc he vondsten worden ge borgen en gepublic eerd. 1 Op de perc elen gele gen la ngs de straten Laagveld, Napo leonsweg en Torenweg te Ittervoort, waren – in de kzandafzettingen waarin zic h vorstvaaggronden en ho ge enkeerdgronde n hadden gevo rmd – o p enkele plaatsen nog prehistorisc he grondspo re n bewaard gebleven (afb. 1). 2 Uit een van deze gronds pore n kwam ee n opmerke lijke – en nog nooit eerder in Nederland aangetroffen – pot te voorschijn (afb. 3), die c entraal staat in deze bijdrage.
Afb. 1 Ittervoort – Santfort: ligging van de twee in de Vroege IJzertijd gedateerde structuren en enkele andere in de IJzertijd gedateerde sporen (naar: Drenth, Heijmans en Keijers 2007, 191 afb. 21).
Twee s pie kers uit de Vroege IJzert ijd Ter hoogte van de huidige kruising van de Aziëstraat en de Torenweg werden twee rec hthoekige struc turen opgetekend. 3 De meest zuidelijk ge legen struc tuur (struc tuur 2) bestaat uit een rechthoekige c onfiguratie van 8 paalgaten die een ZWNO geo rië nteerde rec hthoek vorme n. De no ordelijke struc tuur (struc tuur 1) bestaat uit een eveneens ZW- NO georië nteerde rechthoekige struc tuur, maar deze was opgebo uwd uit twee rijen van v ijf pale n elk. Beide struc turen worden ge ïnterpreteerd als bijge bouwe n, die moge lijk werk- en opslagruimte boden voo r agra risc he taken en produc ten. 4 Vermoe delijk maakten zij deel uit van een nederzetting waartoe waarsc hijnlijk oo k huis plattegronden he bben behoord. 5 Vo ndsten uit structuur 2 Op bas is van het in de grondsporen aa ngetroffen vondst materiaa l zijn be ide bijgebo uwen te dateren in de V roege IJzertijd (c a. 800- 500 v.Chr.). In v ier paalspo ren van struc tuur 2 werd een aanzienlijke hoeveelheid (deels sec unda ir verbrand) aardewerk aa ngetroffen, waaro nde r enke le typisc he vroege ijze rtijdvormen zoa ls versc heide ne Harpstedt potten, een paraso l- schaal met Ka lenderberg-versiering, enkele kleine ko mmetjes of bekertjes en een drie ledige geknikte sc haal. 6 Het aantreffen van (sec undair verbrand) aardewerk in één of 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
enkele paa lspo ren va n een spie ke r is ee n va ker voor de IJzertijd vastgesteld patroon en wordt in verband gebracht met rituelen die plaatsvonde n tijdens het opgeven van een struc tuur of nederzetting. 7 Op deze v indplaats was in een paalspoor zo veel aardewe rk gedeponeerd dat voor een paal geen plaats ( meer) was, hetgeen kan wijzen op een verlatings ritueel. 8 Vo ndsten uit structuur 1 Net als bij struc tuur 2, bevatte met na me een tweetal sporen van struc tuur 1 grote hoeveelhe den aa rdewerk ( dic ht opeengepakt en deels sec undair verbrand. 9 Onde r de vondsten waren typisc he vroege ijzertijdvormen zoa ls twee Sc hräghals- potten (waarvan een met delle n- versiering), fragme nten van drie potten in Harpstedt- stijl en een sc herp geknikt drieledig potje of bekertje (afb. 2). Het aardewerk kan ongeveer tussen 725 en 575 v.Chr worden ge dateerd. 1 0
Afb. 2 Een selectie van het overige Vroege IJzertijd aardewerk en een w eefgew icht uit structuur 1 (spoor 48; naar: Drenth, Heijmans en Keijers 2007, 195-196 afb. 24). 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Zeer opme rkelijk zijn ec hter enke le (passende) aardewerkf ragmenten die werden aangetroffen in de zuidwestelijke hoekpaal (s 49) va n struc tuur 1 (afb. 3). Deze pot toont een sc herp geknikte overgang tussen de buik en sc houder en was gedeeltelijk versie rd met indrukken (afrollinge n) van een getordeerde metalen armband. 1 1 Aardewerk met zulke ringabrollunge n is beke nd vanaf de late bronstijd tot en met de midde n- ijze rtijd, en was vermoede lijk meest gangbaa r tussen de 6e en 4e eeuw v. Chr., hoewel de exac te datering van individuele stukken vaak lastig blijft.1 2 Volgens so mmige onde rzoekers is een conc entratie van vaatwerk met deze versieringsw ijze in de Kölner/Bonner raum (met na me de linker Rijnoever tussen de Erft en de Ahr) en de middenlo op van de Weser (tussen de Werra en de Alle r) nawijsbaar. 1 3 Vondsten zoals die te Oss, Losser, Zeijen en M iddelstum tone n ec hter aan dat het verspre idingsgebied van a ldus vers ierd vaatwerk zowel de Zuid- , Oost- als Noord Nederlandse zandgronden omvatte – alsook het aansluitende kwelde rgebied. 1 4
Afb. 3 Een bijzondere pot uit een Vroege IJzertijd structuur (s49; naar: Drenth, Heijmans en Keijers 2007, 115; 198-199 afb. 25).
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
In aanvulling op de bijzonde re versieringswijze, valt deze pot verder op door het voorko men van een typische applique. Op het potlic haa m is ter plaatse van de grootste buikomvang – boven de sc houde r van de pot – een bak- of napac htige vorm op pootjes van kle irollen aangebracht (afb. 3).1 5 Van deze bijzondere pot werden eveneens nog enke le sc herven geborgen in een op 35 m afstand gelegen kuil (S359). In deze laatstgenoe mde kuil werden verder fra gmenten van nog enkele potten gevonden, waaronder een exemplaa r dat (door zijn organisc he magering en sporen van c annelures die vermoede lijk zijn o ntstaan tijdens het gladde n van de pot) zo afwijkend is, dat het de opgravers doet denken aan een naar Nederland geïmpo rteerd stuk vaatwerk. 1 6 Dit is niet de enige bijzo ndere vondst. In deze kuil werden ve rder nog een s pinklos en twee fragmenten van een moge lijke ‘vuurbo k’ – die gediend ka n hebben o m het haardvuur zelf of een daarboven geplaatst braadspit te ondersteunen. 17 Hoewel van de laatste vondst de functie – en een eventuele c ultisc he betekenis – niet eenduidig te bepalen is, kan wel met zekerheid gesteld worden dat ook in deze kuil (wellic ht gelijktijdig met de depos ities in de struc turen 1 en 2) een bijzondere – en wellicht eveneens aan supra-loka le vormen refere rende – selec tie aan cera misc he artefacten voor depositie is uitgekozen. 1 8 Voor de pot met de ‘bakjes ’ op de rand uit S49, kennen de auteurs binnen Nederland en direc t omliggende landen evenmin vergelijkbare vormen. 1 9 Zij stellen daa rom terec ht de vraag ‘Is het wellic ht aardewerk dat spec iaal vervaardigd, bewaard of zelfs geïmpo rteerd werd voor rituelen?’.2 0 Op de vraag waar vandaan deze pot dan geïmpo rteerd zou moeten zijn, of wat de functie kan zijn geweest, moesten zij het antwoord sc huldig blijven.
Afb. 4 Overzicht van enkele Italiaanse Olle a coppette. 1: Cavalieri tombe 20, nr. 9 (Silvestrini en Sabbatini 2008, 89), 2: Cavalieri tombe 20, nr. 4 (Silvestrini en Sabbatini 2008, 94), 3: Quirinale tombe 127 (Mura 1976, taf XXI), 4 : Lavinium ‘Heroon d’Enée’ (Pallottino, Colonna en Villard 1977, cat. 590), 5: Carlantino tombe 1 (Anonymous 2010, 33), 6: Bouw ma Ware Ib – Jar type I (Bouw ma 1996, 316), 7: Capena (Roberts 2000, 167 afb. 7a), 8: Crustumerium (Nijboer en W illemsen in druk, afb. 5).21
Olle a coppette Tijdens het bijwo nen van een lezing over het onderzoe k va n Italiaanse grafvelden uit de zevende eeuw v.Chr. werd de aandac ht van de auteur getrokken doo r een vaatwerktype dat bekend staat in de Italiaanse a rcheologie als Olla a c oppette (vrij vertaald; kruik- met- kopjes, ook we l Olle a piattelli (kruiken- met- sc haaltjes) genoe md). 2 2 Zowel potten met twee- , drie- of vier schalen komen voo r (afb. 4).
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
So mmige sc haaltjes staan middels een gat dat aansluit op de holle pootjes in verbinding met het hoofdvolume van de pot (afb. 4, nr. 6), maa r bij andere voorbee lden staan de sc halen op niet-doorboorde (of niet op kruik en sc haal aangesloten ho lle) pootjes (afb. 4, nr. 5; 8). Het bestaan van schaaltjes die in verbinding staan met de rest van de inhoud van de kruik, zou kunnen wijzen op een functie waarbij iets (de monstratief of publieke lijk?) aan de inho ud van de kruik toegevoegd kon worden. Hie rbij zo u men kunne n denken aan bereiden van voedsel, maar wellic ht eerder nog aan het menge n en/of kruide n van wijn. Bij de meeste Olle a coppette is er ec hter geen verbinding met de kruikinhoud of lijken de ba kjes te vla k (F ig 4, nr. 2) of te klein (afb. 4, nr. 1; 7) te zijn o m enige inhoud te kunnen bevatten. Marc hellini veronde rstelt dat bij deze Olle de plateaus hebben gediend om losse drinkbe ke rs op te zetten.2 3 In enke le Olle a c oppette zijn dan ook losse drinkbeke rs teruggevonden. 2 4 Hierbij zouden de Olle waarbij wel bakjes met enig volume (bijvoo rbee ld afb. 4, nr. 3; 4; 8) z ijn aange brac ht, wellic ht een niet-functionele nabo otsing van zulke losse drinkbe ke rs kunnen zijn. In Italië worde n de Olle a c oppette regelmatig in (vro uwen)graven aangetroffen sa men met drinkbe kers. 2 5 Dit zou op een func tie als meng- en sc henkvat voor de Olle a c oppette kunnen wijzen (afb. 5). 2 6 Ook het veelal aanzienlijke volume (c a. 6 tot 17 liter) van de Olle a coppette is daarmee niet in tegenspraak. In dit lic ht is het van belang dat de pot van Ittervoort doo r de opgrave rs (o mwille van de sc herp geprof ileerde mo rfolo gie, die voor o nge lijke hitteverdeling en desastreuze thermisc he spanningen ka n zorgen) ongesc hikt wordt geac ht als kookpot. 2 7 Dit maa kt een functie als c ontainer voor vloe istoffen (situla?) voor het exe mplaar uit Ittervoort aanne melijker.
Afb. 5. Inhoud van Tombe 1 te Carlantino (Italië), hoogte van de Olla a coppette is 31,5 cm. Datering: 7 e eeuw voor Christus (naar: Anonymous 2010, 33).
In de Tombe 71 te Crustume rium, was de Olla a coppette vergezeld van een groot aantal stuks vaatwerk, die vermoede lijk als een (drink)se rvies voor onder andere wijnc onsumptie moeten worden ge ïnterpreteerd.2 8 Onder het aangetroffen vaatwerk bevonden z ich minimaal 13 van een oor voo rziene drinkbe kers, vijf drinkbe kers zonder oor en drie amforen (afb. 6). Deze c ombinatie – en met na me het 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
ostentatieve aspect van de olla – wijst op een spec iale (ba nket)func tie van de olla en dus naa r een spec iale status van de overledene. 2 9 Het geheel w ijst volgens de opgrave rs op het feit dat de vrouw in wiens tombe ze waren geplaatst een hoge status had. 3 0
Afb. 6. Drinkbekers en drie amforen: deel van het vondstcomplex van Crustumerium tombe 71 (naar: Nijboer en W illemsen in druk, afb. 5).
De meest betrouw bare dateringen voor Olle a coppette zijn afkomstig uit grafveldonde rzoe k, met na me wanneer rijke grafc o mple xen het toestaan nauwkeurigere (aardewerktypologische) dateringen te bepalen. De Olla a c oppette van Crustumerium wo rdt gedateerd tussen 675 en 650 v.Chr. 3 1 De Olla a c oppette uit een graf te Carla ntino en de twee exempla ren uit graf 20 te Cavalieri worden eveneens in de 7e eeuw v.Chr. gedateerd.3 2 Het exe mplaa r uit graf 115 van grafveld dell’Osteria dell’Osa wordt rond het begin van de zevende eeuw (c a. 675- 650 v.Chr) gedateerd. 3 3 Een gelijks oortig exe mplaar uit tombe 78 te Esquilino wordt tussen 630 en 600 v.Chr geplaatst.3 4 Tot in de eerste eeuw na Christus ko men kruiken met bakjes op de oren voor (ec hter afwijke nd van afwerking), zoals bewezen wordt door het (als cultisc h geduide) exe mplaa r uit het huis van Sestillius Py rric us te Pompeï. 3 5 Een ‘Olla a coppette’ in Limburg? Het is duidelijk dat er versc hillen bestaan in vorm tussen het stuk vaatwerk aangetroffen te Ittervoort en de Italiaanse Olle a coppette. Meest opmerkelijk is dat de Italiaanse voorbeelden doo rgaa ns rond tot ovaal van vorm z ijn en de pot uit Ittervoort een rechte tot zelfs c oncave buik gehad kan hebben. Dit is geenszins proble matisc h, o mdat het niet het doel van deze bijdrage is o m te betogen dat een Italiaa ns stuk vaatwerk in een Limburgs gro ndspoor zou moeten zijn geëindigd. De pot uit Ittervoort zou zelfs lo kaal vervaa rdigd kunnen zijn geweest. Ik meen ec hter dat de Ittervoortse pot op zijn minst verwijst naa r de vorm (en het gebruik) va n Olle
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
a coppette elders. In deze bijdrage heb ik daartoe een (1) gelijktijdig, (2) mo rfolo gisc h verwant en (3) vermoede lijk func tioneel vergelijkbaa r vaatwerktype geprese nteerd. De pot van Ittervoort is een representatie (zelfs indie n het een nabootsing of lo kale adaptatie betreft) van een type vaatwerk dat expliciet of implic iet referee rde aan een – vermoede lijk als e xotisc h geklasseerd - ritueel van w ijn sc henken en w ijn drinke n. In dat licht moet benadrukt worden dat de vorm van de pot van Ittervoort eerder doet denke n aan de bronzen w ijnvaten (situlae, en hun Etruskisc he voorlope rs) zoals deze in de rijke ( in de V roege IJze rtijd te plaatsen) vo rstengraven zoals die te Oss, Baa rlo en Rhenen voorko men. 3 6 Bezien we deze groep van vorstengrave n in bre dere geograf isc he zin, dan valt op dat juist uit deze groep van graven zowel het belang van importgoederen (zoals de Griekse wijnkrater en Etrus kisc he wijnkannen in het Franse vorstengraf van Vix uit c a. 630 v.Chr), als ook het belang van het wijn drinken als bela ngrijk ritueel spree kt.3 7 Dat in de Vroege IJzertijd c ontacten op zulke grote sc haal bestaan, wordt niet alleen o nderstree pt door de moge lijke verwantsc hap van de Ittervoortse pot met Italiaanse tegenhange rs, maa r oo k door de verspre idingspatronen van andere vondsttypen zoals zwaarden (van de typen Gündlingen en Mindelheim) en natuurlijk de bovengenoe mde situlae. 3 8 Het bijzonde re kara kter van de Ittervoortse pot wordt tenslotte onderstreept door de vaststelling dat deze is opge nomen in een se lectie van vaatwerkfra gme nten die werden uitgekozen voor depositie in mee rdere gro ndspo ren, waaro nder die van struc tuur 1. Zowel tijdens het gebruik van de pot in de V roege IJze rtijd, als tijdens het afstand doen ervan, werd het bijzonde re kara kter ervan be nadrukt door de toenmalige e igenaren, onaf hankelijk van de daadwerke lijke produc tieplaats ervan.
1
H. Heijmans e.a. 2007, Archeolog isch onderzoek te Ittervoort. Oude bedrijvigheid op het industrieterrein Santfort ontsloten (Ittervoort 2007). 2 D. Keijers, ‘Landschap pelijke karakteristieken van het onderzoeksgebied’, in: H. Heijmans e.a., Archeolog isch onderzoek te Ittervoort. Oude bedrijvigheid op het industrieterrein Santfort ontsloten (Ittervoort 2007) 22-29. 3 E. Drenth e.a., ‘Van M esolithicum tot en met IJzertijd. Sporen uit de p rehistorie te Ittervoort - industrieterrein Santfort, fase 3, gem. Leud al (Li.)’, in: H. Heijmans e.a., Archeo logisch onderzoek te Ittervoort. Oude bedrijvigheid op het industrieterrein Santfort ontsloten (Ittervoort 2007) 113. 4 Drenth, 117. 5 Drenth, 117. 6 Zie Drenth, 114-115; 202-207 afb. 29-33 en verwijzin gen aldaar. 7 P.W. Van den Broeke , ‘Een vurig afsch eid? Aanwijzingen voor verlatingsrituelen in ijzertijdnederzettingen’, in: H. Fokkens en R. Jansen (red.), 2000 Jaar bewoningsdynamiek. Brons- en IJzertijd bewoning in het Maas-DemerScheldeg ebied (Leid en 2002) 45-61, cf. Drenth, 117-119. 8 Sp oor 48 van structuur 1; Drenth, 117. 9 Drenth, 113; 208 afb. 34. 10 M ondelinge mededelin g P.W. van d en Broeke, in: Drenth, 115. 11 Drenth, 115. 12 Drenth, 235-236 noot 43; R. Busch, Die Spätbronzezeitliche S iedlung an d er Walkemühle in Göttingen. Teil I archäologische Untersuchungen (Göttinger Schriften zur Ur- und Frühgeschichte 16, 30-32); E. Taay ke, Die einheimische Keramik d er nördlichen Nied erland e, 600 v.Chr. bis 300 n.Chr. (Groningen 1996) 18; 54 noot 79; 170; H.W. Löbert e.a. ‘Die Keramik der Vorrömischen Eisenzeit und der Römischen Kaiserzeit von Hatzum/Boomborg (Kr. Leer), Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegeb iet 14 (1982) 95. 13 D. Hopp , Studien zur Früh- und mitteleisenzeitlichen Siedlungskeramik des linken Niederrheins (Internationale Archäolo gie 8)(Buch am Erlbach 1991) 158 afb. 77; H.E. Joachim, Die Hünsrück-Eifel-kultur am Mittelrhein (Köln 1968) 59- 61; H.-G. Tuitjer, Hallstättische Einflüsse in d er Nienburger Gruppe (Veröffentlichun gen d er urgesch ichtlich en Sammlun gen des Landesmuseums zu Hannover 32) (Hannover 1987) 9-11; k aart 4. 14 P.W. van den Broeke, ‘De d aterin gsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland’, in: W.A.B. van der Sanden en P.W. van den Broeke (red.), Getekend zand. Tien jaar archeo logisch onderzoek in Oss-Ussen (Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem 31) (Waalre 1987), 27-28; A.D. Verlind e, ‘Die Gräber und Grabfunde der sp äte Bronzezeit und Frühe Eisenzeit in Overijssel III’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig bodemonderzoek 30 (1980), 68(62) afb. 31; H. T. Waterbolk, ‘Aardewerk uit de Hallstatt D-Periode van Zeijen (Drenthe)’, Helinium 1 (1961) 140;
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
J.N. Lanting en J. van der Plicht, ‘De 14C chronolo gie van de Nederlandse Pre- en Protohistorie V: M idden- en Late IJzertijd’, Palaeohistoria 47/48 (2006), 251-253. 15 Drenth, 113. 16 Drenth, 119. 17 Drenth, 119; 213 afb. 41. 18 Gelijkaardige ‘vuurbokken’ of ‘maanidolen’ zijn goed bek end uit late bronstijd en vroege ijzertijd contexten in Frankrijk (en Zwitserland en Zuid-)Duitsland, alwaar ze omwille van d e koehoorn-achtige morfologie (en soms rijke versierin g) veelal als cu ltische objecten worden geduid (bijv. J. Briard, Mythes et symboles de l‘Europe préceltique: Les religions de l‘âge du Bronze (2500-800 av. J.-C.) (Paris 1987) 26-27; C. Fankhauser, ‘Die Feuerbö cke’, in : M. Primas, Eschenz Insel Werd IV. Die Keramik der Spätbronzezeit (Zürcher Studien zur Archäolo gie) (Zurich 1989) 126– 148; H. Steuer, ‘Feuerböck e’, in: R. Müller, Reallexikon der Germanischen Altertumskunde 8 (Berlin 1994) 390-398. 19 Drenth, 119; 236 nt. 54. 20 Drenth, 119; 236 nt. 54. 21 J.W. Bouwma, Religio votiva: the archaeo logy of Latial votive relig ion: the 5th-3rd c. BC votive deposit south w est of the main temple at 'Satricum' Borgo Le Ferriere (Drachten/Gronin gen 1996); H.S. Roberts, ‘The Cap ena Boat and its style of decoration’, in: D. Ridgway e.a., An cien t Italy in its Mediterranean setting. S tudies in honour of Ellen Macnamara (Sp ecialist Studies on the M editerranean 4)(2000) 159-170. 22 E.M. de Juliius, La ceramica geometrica della Daun ia (Firenze 1977); F. di Genn aro, ‘Le olle a cop p ette e la ceramica d i imp asto a superficie rossa dip inta in bianco’, in: Anony mous, Roma. Memorie dal sottosuolo. Ritrovamenti archeologici 1980/2006 (catalo go della mostra, a cura di M.A.Tomei, (Roma 2007) 45-62. 23 B.B. M archesini, ‘Necrop oli di Crustumerium: bilancio delle acquisizioni e prosp ettive. Alla ricerca dell’id entità di Crustumerium, Primi risultati e prosp ettive di un p rogetto internazionale. Atti della giornata di studio organizzata dall'Institutum Romanum Finland iae e dalla Sop rintendenza Sp eciale ai Ben i Archeologici di Roma’), W ebpublications Insitutum Romanum Finland iae. (Roma 2008) 11. http ://www.irfrome.org/ei/images/stories/crustumeriu m/Belelli.p df (28 maart 2011) . 24 F. di Gennaro e.a., ‘Crustumerium e l’Etruria’, Etruscan Studies 9.1 (2002), 51. 25 Bijvoorbeeld G. Bartoloni, G., ‘Il corredo della Tomba 115 dell’Osteria dell’Osa’, Arch eologia Laziale 3 (1980) 4350; F. Fulminante, ‘La morte e la d ivinizzazione di Enea. Tumulo/heroon di Indiges/En ea a Lavino (Pratica di Mare)’, in: A. Carandin i e.a. (red.), Roma: Romolo, Remo e la fondazion e della città (Milan 2000) 213-215; A.J. Nijboer en S. Willemsen, ‘Three ladies from Crustumeriu m (Rome), 675-650 BC’, te versch ijnen in BABESCH (in druk / 2011); Di Gennaro e.a., 51. 26 Cf. Fulminante, 214. 27 Drenth, 118 en verwijzingen aldaar. 28 Nijboer en Willemsen, 13. 29 M ondelinge mededelin g S. Willemsen, maart 2011. 30 Nijboer en Willemsen, 8; 11. 31 Nijboer en Willemsen , 13. 32 Zie Anonymous, 2010, Carlantino, www.samnitium.com/wp -content/up loads/2010/07/carlantino.p df (28 maart 2010) en M . Silvestrini en T. Sabbatini, Potere e splendore: gli antichi Picen i a Matelica: 19 aprile-31 ottobre 2008, Matelica, Palazzo Ottoni (Ro ma 2008) 89 resp ectievelijk. 33 Bartoloni, 46. 34 A.S. M ura, ‘Tomba CXXVII’, in: G. Collonna red.), Civiltà del Lazio primitivo. Palazzo delle Esposizioni (Roma 1976) 141. 35 L.F. Dell’Orto en A. Varone, ‘Catalogu e’, in: Anony mous, Rediscovering Pompeii (Roma 1990) 146. 36 Cf. J. Collis, The European Iron Age (London 1989(1984)) 70; W. Kimmig, ‘Bronzesitulen aus dem Rheinischen Gebirge Hunsrück-Eifel Westerwald’, Bericht d er Römisch-Germanischen Kommission 43/44 (1962-1963) 31-106; H. Fokkens en R. Jansen, Het vorstengraf van Oss. Een archeologische speurtocht naar een prehistorisch grafveld (Utrecht 2004) 53-55, cf. A. Haffner, ‘Die Westliche Hunsrück-Eifel-Kultur, Römisch-Germanische Forschungen 36 (Berlin 1976) bijlage 4; taf. 40; 98. 37 C.F.E. Pare, Wagons and Wagon-Graves of the Early Iron Age in central Europe (Oxford 1992); Co llis, 95-97; Fokkens en Jansen, 54. 38 Cf. Collis, 77 afb. 18 g; Fokkens en Jansen, 85.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Munten uit Montfort (3) In het najaar van 2009 werd in Montfort bij de herinrichting van de Vlootbeek een Romeinse muntschat gevonden bestaande uit 65 zilveren en 6 gouden munten 1 . Over vrijwel elke munt kan een verhaal verteld worden. De oudste munt is in het jaar 122 vóór Chr. geslagen en de jongste in het jaar 69 na Chr. De munten stammen dus zowel uit de periode van de Romeinse Republiek als uit die van het Keizerrijk2 . Jan Verlinden
Twee aurei3 van keizer Claudius Algeme ne inleiding Toen keizer Caligula op 24 januari 41 was vermoord, verborg Claudius zich in het paleis achter een gordijn dat voor de deur van een balkon hing. Terwijl hij zich daar schuil hield, zag een gewone soldaat die toevallig langskwam zijn voeten. Nieuwsgierig naar wie daar stond, trok hij hem achter het gordijn vandaan en terwijl Claudius hem uit angst te voet viel, begroette hij hem als keizer 4 . Dankzij de steun van de praetorianen 5 werd Claudius, ondanks het verzet van de senaat 6 , een paar dagen later tot keizer uitgeroepen. Claudius werd geboren in 10 v.C. als zoon van Drusus, de broer van de latere keizer Tiberius, en Antonia Minor, de dochter van Marcus Antonius 7 en Octavia8 . Zijn vader stierf toen hij nog een baby was. Vanaf zijn vroege jeugd leed Claudius aan allerlei kwalen. Door zijn zwakke knieën kon hij moeilijk lopen en hij trok met zijn rechtervoet; zijn hoofd en handen beefden voortdurend; hij stotterde en bij opw inding liep het speeksel uit zijn mond. Hij werd verwaarloosd 9 en werd niet geschikt geacht om enige officiële functie te bekleden. Toen hij meerderjarig werd en de toga mocht dragen als teken hiervan, werd de ceremonie ’s nachts en in het geheim voltrokken. Nadat Tiberius in 14 na C. keizer was geworden, verbood hij Claudius in het openbare leven op te treden. Claudius trok zich terug op zijn landgoederen en bracht de tijd door met drank, dobbelen en studie 1 0 . 1
Het project werd begeleid door RAAP o.l.v. Jan Roy mans. Een rapportage volgt. De foto’s zijn door RAAP beschikbaar gesteld. De vondst is gedaan door Huub Schmit z. Zie hiervoor: ‘Uit het moeras opgedoken, De vondst van een Romeinse muntschat in Montfort’ in: Jaarboek 42 van Heemkundevereniging Roerstreek 2010, 7-20. 2 Dit artikel is eerder verschenen in ‘De Klepper”, kwartaalblad van Heemkundevereniging Roerstreek. 3 De denarius (zilver) en de sestertius (koper) waren de Ro meinse standaardmunten. De gouden munteenheid was de aureus (letterlijk: gouden, van goud). Uiteraard is deze zeldzaam. De onderlinge waardeverhouding was: 1 aureus (goud) = 25 denarii (zilver) = 100 sestertii (koper). In Po mpeii is een deel van het archief van de bankier Lucius Caecilius Iucundus bewaard gebleven uit de periode 27-62 na C. Een mu ilezel werd verkocht voor 520 sestertiën, een waardevolle slaaf voor 6252 sestertiën, viermaal meer dan een andere slaaf. 4 De h istoricus Suetonius geeft deze informat ie in zijn levensbeschrijving van Claudius (Claudius 10). 5 De praetorianen vormden de lijfwacht van de keizer. Zij hadden Caligula vermoord en ko zen Claudius, de enige mannelijke overlevende van het Julisch-Claudische huis tot nieuwe keizer. Ongetwijfeld speelde ook mee dat de senaat, die de republiek wilde herstellen, de garde van de paetorianen dreigde op te heffen. 6 De senatoren hadden na de gruwelijke periode van Caligula weer de Republiek willen u itroepen, maar b leken onderling teveel verdeeld. 7 Marcus Antonius was na de moord op C. Ju lius Caesar medestander van Octavianus, de latere keizer Augustus, in de wraakneming op de moordenaars. Hij huwde zelfs diens zus Octavia. Nadat hij de zeggingschap had gekregen over de Oostelijke helft van het Rijk, verstiet hij Octavia en huwde de Egyptische koningin Cleopatra. Na de nederlaag bij Actiu m in 31 v. C. pleegde hij zelfmoord. 8 Octavia was de zus van Octavianus, de latere keizer Augustus. 9 Zijn moeder noemde hem een ‘misbaksel’. 10 Behalve een autobiografie schreef hij boeken over de geschiedenis van de Etrusken, Carthagers en de tijd van Augustus. Al deze werken zijn verloren gegaan.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Zodra zijn neef Caius 1 1 (Caligula) in 37 na C. keizer was geworden, kwam de positie van Claudius steeds meer in gevaar: hij werd het mikpunt van grove grappen en Caius sarde hem voortdurend. Hij dwong onder meer Claudius tot het lidmaatschap van een nieuw priestergenootschap1 2 met een verplicht entreegeld van 8 miljoen sestertiën, zodat Claudius al zijn huizen en bezittingen moest verkopen. Een aantal malen ontsnapte Claudius bij woedeaanvallen van Caius ternauwernood aan de dood. Claudius begon zijn regering (41-54 na C.) met algemene amnestie. Overdreven eerbetoon weigerde hij. Hoewel de verhouding met de Senaat slecht bleef, werd Claudius over het algemeen als een goede bestuurder beschouwd. Tijdens zijn regeringsperiode mislukten er vele aanslagen van senatoren op zijn leven. Aan het hoofd van de keizerlijke ministeries benoemde hij kundige vrijgelatenen. Om de graanvoorziening voor Rome te garanderen, liet hij nieuwe pakhuizen bouwen en de haven van Ostia uitbreiden. De watervoorziening van Rome werd aanzienlijk verbeterd, toen hij de bouw van de Aqua Claudia 1 3 , waaraan Caligula was begonnen, afrondde. Onder Claudius vond in 43 na C. een invasie in Brittannië plaats. Na terugkomst hield hij in Rome een triomftocht. De Senaat verleende hem en zijn zoon de erenaam ‘Britannicus1 4 ’. Bij die invasie speelde Vespasianus, de latere keizer, een belangrijke rol als legioenscommandant. In 47 na C. nam hij, ondanks verzet van de conservatieve senatoren, aanzienlijke Galliërs op in de Senaat van Rome. Ook gaf hij op uitgebreide schaal het Romeinse burgerrecht aan provincialen. Voor ons land is van belang dat op bevel van Claudius in 47 na C. generaal Corbulo1 5 werd teruggeroepen van militaire acties in het land van de Friezen en Chauken. Sindsdien was de Rijn definitief grensriv ier van het Romeinse Rijk. In 50 na C. kreeg Keulen, de geboortestad van Agrippina, de toenmalige echtgenote van Claudius, de status van Colonia 1 6 . De off iciële naam werd Colonia Claudia Ara Agrippinensium, in inscripties afgekort tot CCAA. Het huwelijksleven van Claudius was bepaald ongelukkig. Hij is viermaal getrouwd geweest. Na twee scheidingen huwde hij met Valeria Messalina. Uit dit huwelijk werden zijn dochter Octavia in 40 na C. en zijn zoon Britannicus in 43 na C. geboren. Messalina hield van uitspattingen en had veel minnaars. Toen zij achter de rug van Claudius zelfs een officieel huwelijk sloot met haar minnaar Silius, kreeg uiteindelijk Narcissus, de privé-secretaris van Claudius, volmacht hen terecht te stellen. Zijn laatste huwelijk in 49 na C. met zijn nicht Agrippina 1 7 Minor liep op een catastrofe uit. Agrippina w ilde Nero, haar zoon uit een eerder huwelijk op de troon krijgen. In 50 werd Nero door Claudius geadopteerd en aangewezen als troonopvolger. Toen in 54 na C. Claudius te kennen gaf spijt te hebben van de adoptie ten nadele van zijn eigen zoon Britannicus 1 8 , was zijn lot beslist. Een eerste poging van Agrippina om hem te doden met giftige paddenstoelen mislukte. Claudius kreeg last van buikloop en hield daarom het gif 11
Caius was de zoon van Claudius’ broer Germanicus. Hij staat beter bekend onder zijn bijnaam Caligula (soldatenlaarsje). Die naam was hem door soldaten van zijn vader gegeven, toen hij als jongetje parmantig in soldatenlaarzen rondstapte in het legerkamp. 12 Hij werd priester van Iupiter Latiaris, de ered ienst van Caius zelf. 13 De lengte van deze waterleid ing was 69 km. 14 Tiberius Claudius Caesar Britannicus werd in 41 na C. geboren als zoon van Claudius en Valeria Messalina. Aanvankelijk droeg hij, evenals zijn vader, het cognomen ´Germanicus´; dit werd door de senaat in 43 na C. veranderd in ´Britannicus’ om Claudius te eren wegens zijn successen in Britanniè. 15 Corbulo voerde in 47 als gouverneur van de provincie German ia Inferio r met succes strijd tegen de Chaucen in het gebied tussen de Eems en de Elbe. Keizer Claudius riep hem terug achter de Rijn. Om zijn soldaten bezig te houden liet Corbulo hen in Zu id-Holland een kanaal graven tussen Rijn en Maas, de Fossa Corbulonis. Zie: Tacitus, Annales XI-19 16 Van de nederzettingen in Ro meinse tijd had een Colonia de hoogste status. De inwoners, meestal veteranen, hadden Romeins burgerrecht. In de provincie German ia Inferio r bestonden maar 3 steden die deze titel mochten voeren: Keulen (CCAA), Xanten (Colonia Ulpia Traiana) en Nijmegen (Co lonia Ulp ia Novio magus). 17 Agrippina Minor was de dochter van Germanicus, de broer van Claudius. Haar moeder was Agrippina Maior. Caligula was haar broer. 18 Niet lang nadat Nero keizer was geworden, vond Britannicus de dood door vergiftig ing.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
niet vast in zijn darmen. Een tweede poging lukte wel. Zijn eigen lijfarts Xenophon, die ook in het complot zat, doodde Claudius door hem een giftige veer in zijn keel te steken.1 9 De volgende dag werd Nero tot keizer benoemd 2 0 . Beschrijving va n de munten
AUREUS21 1 Voorzijde
Kee rzijde
Inleiding De eerste 5 keizers behoorden allen tot het Iulisch-Claudische Huis. Deze twee families waren nauw aan elkaar verwant. Bij zijn geboorte kreeg Claudius de namen: Tiberius Claudius Drusus. Het was gebruik bij Romeinse burgers dat een zoon drie namen droeg: Tiberius (afgekort als Ti) was zijn voornaam, Claudius zijn familienaam en Drusus een cognomen (bijnaam), geërfd van zijn vader Nero Claudius Drusus 2 2 . In 4 na C. werd Claudius de Pater familias 2 3 van de gens der Claudii Nerones 2 4 . Tevens ging de naam Germanicus2 5 als cognomen over naar Claudius. Zijn naam veranderde toen in: Tiberius Claudius Nero Germanicus. De volledige naam van Claudius als keizer luidde: Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus. ‘Caesar’ en ‘Augustus’ waren de erfelijke titels van de keizers sinds de eerste keizer Augustus. ‘Augustus’ (letterlijk: de Verhevene) was de belangrijkste titel van een keizer. De naam ‘Nero’, die Claudius had aangenomen als pater familias van de Claudii Nerones, liet hij vervallen om de naam ‘Caesar’ te kunnen accepteren.
Legenda van de voorzijde Op de voorzijde van deze munt staat het portret van Claudius. Hij kijkt naar rechts en draagt een lauwerkrans 2 6 . De letters staan naar binnen gekeerd. Het omschrift luidt: TI CLAVD CAESAR AVG GERM PM TRP Ti(be rius) Claudius Caesar Aug(ustus) Ge rm(a nic us) P(ontifex) M(aximus) TR(ibunic ia) P(otestate) 19
De Ro meinen staken bij lange banketten veren in hun keel o m een braakreflex op te wekken, zodat ze daarna met een lege maag verder konden eten. 20 Er bestaat een magistrale (auto)biografie van Robert Graves over Claudius. De Nederlandse uitgave heet: Ik Claudius en Claudius de God. De BBC maakte er een succesvolle tv-serie van met Derek Jacobi in de hoofdrol. 21 Foto Restaura 457cd; RIC 15 22 Drusus was de jongere broer van de latere keizer Tiberius. Hij was een immens populaire generaal die in on ze streken in 9 v.C. campagne heeft gevoerd. Hij kwam o m het leven na een val van het paard; er zijn geruchten dat zijn moeder Livia, de v rouw van keizer Augustus, hem via haar lijfarts had laten vergiftigen, o mdat hij plannen had de Romeinse Republiek te herstellen. 23 Door de adoptie behoorde zijn broer in het vervolg tot de gens (geslacht) der Iulii. Daardoor werd nu Claudius Pater familias d.w.z. het hoofd van de gens der Claudii Nerones. 24 In 4 na C. werd Claudius’ oudere broer Germanicus op last van keizer Augustus geadopteerd door zijn oo m Tiberius. German icus gold sindsdien als troonopvolger. Door de adoptie werd Germanicus lid van de gens der Iulii en veranderde zijn naam van ‘Nero Claudius Germanicus’ in : Caius Iulius Caesar German icus. 25 ‘Germanicus’ betekent: overwinnaar van de Germanen. Deze titel erfde Claudius van zijn vader Drusus. 26 Een lauwerkrans (laurierkrans) was het teken van de zegevierende veldheer.
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus, Opperpriester, bekleed met de Tribunicia Potestas. Na zijn naam en keizerlijke titels staat vermeld dat Claudius Opperpriester was. Sinds Augustus was ook deze functie verbonden met het keizerschap 2 7 . Als Opperpriester was hij hoofd van de staatsreligie. De Tribunicia Potestas2 8 vormde in feite de constitutionele basis van het keizerschap.
Legenda van de keerzijde Op de keerzijde staat een krans van eikenbladeren afgebeeld. Dit was oorspronkelijk een onderscheiding voor een militair die in de strijd een Romeins burger het leven had gered. De onderscheiding was aan keizer Augustus verleend omdat deze alle Romeinse burgers gered had. Behalve Tiberius aanvaardden de volgende Romeinse keizers deze onderscheiding allemaal. Centraal staan in drie regels de letters: EX SC Ex S(e natus) C(onsulto) volgens het besluit van de Senaat OB C IVES Ob Cives vanwege het redden van medeburgers SERVATOS Servatos De munt is geslagen in Rome 2 9 . Dat blijkt ook uit de letters EX SC Bij deze munt staat niet vermeld, hoe vaak Claudius de Tribunicia Potestas bekleedde3 0 . Daarom dateert deze munt waarschijnlijk uit 41/42 na C., het eerste jaar van zijn regeringsperiode.
AUREUS312 Voorzijde
Kee rzijde
27
Keizer Grat ianus legde in 382 na C. deze titel af. Later ging de titel eerst de facto, maar sinds de 5e eeuw ook formeel over op de Paus. 28 Een t ribunus plebis (volkstribuun) had van oudsher de taak o m de plebejers, de lagere stand in Ro me, te beschermen tegen willekeur van de rijke patriciërs. Als belangrijkste machtsmiddelen had hij daartoe het vetorecht op beslissingen van andere magistraten en het recht om de senaat bijeen te roepen. De Ro meinse keizers behoorden tot de patriciërs en hadden dus eigenlijk geen recht om volkstribuun te zijn. Vanaf keizer Augustus was de keizer weliswaar geen volkstribuun, maar had wel alle bevoegdheden van dat ambt. Vandaar dat we op de munten aantreffen TR P of TR POT. Dit betekent: Tribunicia Potestate, dwz bekleed met de macht van volkstribuun. Bij deze munt staat niet vermeld hoe vaak Claudius de Tribunicia Potestas bekleedde. 29 Augustus (27 v Chr-14 na Chr.) had gouden en zilveren munten uitsluitend door de keizerlijke munt van Lugdunum (Lyon) laten maken. Caligula (37-41) heeft waarschijnlijk vanaf 38 deze munten weer in Ro me laten slaan. In elk geval was er een keizerlijke munt in Ro me ten tijde van Claudius. Tot 63 staat op de gouden en zilveren munten van Nero d ie in Ro me zijn geslagen nog altijd EX SC. De munt van Lugdunum bleef bestaan. 30 Als relict uit de Republikeinse tijd werd de Tribunicia Potestas van de keizer elk jaar hern ieuwd, en werden zijn regeringsjaren geteld naar het aantal malen dat hij ermee werd bekleed (A. Zadoks Josephus Jitta e.a., Muntwijzer voor de Ro meinse tijd, Bussum 1974). 31 Foto Restaura 522cd; RIC I 40
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Inleiding Op de voorzijde van deze munt staat het portret van Claudius. Hij draagt een lauwerkrans, zoals op de vorige aureus. Het liggende streepje boven de cijfers VIIII en XVI geeft aan dat het hier getallen betreft en geen letters. Evenals bij de vorige munt refereert de tekst aan de keerzijde aan de acceptatie door de Senaat van een keizer die door de praetorianen gekozen was3 2 . Legenda van de voorzijde Claudius met lauwerkrans, naar rechts kijkend. De letters staan naar buiten gekeerd. TI CLAVD CAESAR AVG PM TR P VIIII IMP XVI Tiberius Cla udius Caesar Augustus Pontifex Max imus Tribunicia Potestate VIIII Imperator XVI Tiberius Claudius Caesar Augustus Opperpriester, negen maal bekleed met de Tribunicia Potestas, zestien maal uitgeroepen tot Imperator Volgens de geschiedschrijver Suetonius 3 3 accepteerde Claudius de titel ‘Imperator’ 3 4 niet als voornaam. Op deze munt zien we deze titel wel achterin de lijst voorkomen. Klaarblijkelijk is hem deze acclamatie zestien keer ten deel gevallen. Legenda van de kee rzijde Eikenkrans met tekst in drie rijen SPQR Senatus Populusque Romanus De Senaat en het Volk van Rome (kennen deze PP Patri Patriae eikenkrans toe) aan de Vader des Vaderlands3 5 OB CS Ob Cives Servatos vanwege het redden van medeburgers. De munt is geslagen in Rome in 49/50 3 6 na C.
32
RIC I blz 117 Claudius 12 34 ‘Imperator’ betekent ‘Opperbevelhebber’. Een nieuwe keizer werd bij zijn ambtsaanvaarding door zijn troepen als ‘Imperator’ toegejuicht (acclamatio imperatoria). De keizer nam als opperbevelhebber van de strijdkrachten de term over en plaatste die vóór zijn eigen naam. Bij andere gelegenheden, wanneer hij zich als veldheer had onderscheiden konden troepen deze acclamatio hernieuwen. Op de munten staat achterin de titelserie nog eens IMP, eventueel gevolgd door een Romeins cijfer, dat aangeeft, hoe vaak de keizer deze speciale acclamat ie ten deel was gevallen.(Zadoks o.c.) 35 De eervolle benaming Pater Patriae (Vader des Vaderlands) bestond al in de tijd van de republiek. Augustus accepteerde de titel in 2 v.C. De toekenning van deze t itel werd als grote eer beschouwd. (Zadoks o.c.) De titel werd toegekend door de Senaat. 36 Claudius had voor de 9e keer de Tribunicia Potestas. Hij regeerde vanaf 41 na C. Derhalve is de munt geslagen in 49/50 na C. De regeringsjaren werden immers geteld naar het aantal malen dat hij h iermee werd bekleed. 33
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Een dagje uit met Peel, Maas & Kempen Een korte beschouwing door een leek. Omdat mijn man lid is van deze vereniging ben ik meegegaan naar Tongeren. Een bezoek aan het Gallo Romeins museum. Het clubje medereizigers was klein, samen tien personen. Maar de sfeer was goed. Het weer was iets minder maar wel passend bij een Hollandse zomer. Het muse um: ge weldig. Lang geleden was ik het oude museum. Toen heb ik me de ogen uitgekeken naar alle vergaarde vondsten. Deze keer was het een “gaan” door de tijd. Van lang voor de Romeinen – tijdens hun aanwezigheid – en het verval erna. Ook voor een leek die niets van geschiedenis weet is deze gang door de tijd te volgen. Alles is inzichtelijk gemaakt: het maken van v uur – het maken van stenen werktuigen – maar ook hoe de sociale verbanden tussen mensen veranderen en groeien – hoe groepen en hun leiders zich verhouden – hoe volken ontstaan met weer machtiger leiders. Daarna de invloed van de Romeinen die hun gewoonten en gebruiken meebrachten en hun georganiseerde staatsinrichting. En vooral hun vormen van cultuur-bouw kunst enz. enz. Ook als niet iedereen met al dit nieuwe en de overheersing in die tijd blij zal zijn geweest, dan heeft die Romeinse inv loed wel een geweldige stroomversnelling te weeg gebracht op vele gebieden – hoe een maatschappij werd geleid – hoe de handel ontwikkelde van vooral graan en vee – hoe het dagelijkse leven veranderde – het omgaan met de dood. Alles komt aan de orde in dit museum. Ik heb weer opnieuw gezien dat alle aardewerk verschillend is uit welke tijd dan ook en dat elke kling en schrabber en pijlpunt niet hetzelfde is.
Met bewondering kijk je naar de mensen met hun mogelijkheden van toen en ze leverden in mijn ogen vaak topprestaties. Hierover kan ik eindeloos mijmeren en fantaseren. In dit museum krijgen de kinderen de beste geschiedenisles, omdat hier verbanden worden duidelijk gemaakt, die nodig zijn om plezier aan geschiedenis te beleven. Ik wil graag iedereen dit museum aanbevelen en zij die deze “P,M&K” reis niet meemaakte hebben nog de gezelligheid gemist Met dank voor het mee mogen gaan, Truus Vullers
21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
Bijzondere bronzen bijlvondst in Ittervoort Het is inmiddels zo'n 7 maanden geleden toen ik Ittervoort aandeed voor een bezoekje met mijn metaaldetector. Zoeken met een detector is iets wat ik graag doe ter ontspanning. Door de week zit ik vooral achter een computer te werken dus ik kom in mijn vrije tijd maar al te graag buiten! Ittervoort is een leuke zoekplek dit weet ik al geruime tijd. Jaren geleden vond ik er al eens een keltische munt (Regenboogschotel). en een Keltsich wiel. Maar het veldje wat ik wilde bezoeken was al ingezaaid dus pakte ik het veldje wat er naast zat gelegen. Het was iets dieper geploegd dan normaal, de grond was droog. Na enkele baantjes te hebben gelopen kreeg ik na zo'n 25 minuten een mooi signaal. Wat zou het zijn? Er ligt op die plek niet veel rotzooi oftewel de schaarse piepjes die je kunt horen kan iets zijn. Het voorwerp had ik al snel uit de grond weten te halen. Wat ik toen zag zorgde ervoor dat de tijd even stil bleef staan! Een brons bijltje in hele mooie staat. Het vinden van een mooi object moet worden gedeeld. Dus aanmelden hoort daar zeker bij! Door Hannie Steegstra is de bijl gedocumenteerd en vastgelegd. Hannie Steegstra is de kenner bij uitstek als het gaat om brons. Tot zover het relaas van de vinder Renee Fricke.
Foto (door de vinder) van het bijltje zoals het uit de grond kwam
Onderstaand de bevindingen van Hannie Steegstra. Het betreft een lage randbijl, maar met kenmerken die we terugvinden in de randbijlen van het type Arreton. Deze groep is de eerste echte randbijlen groep, dus met randen die hoger zijn dan 2 mm. En laat het Fricke bijltje nou op 1.8 mm blijven steken... Als we de hoogte van de randen buiten beschouw ing laten, zien we wel degelijk overeenkomsten met Arreton bijlen uit Yorkshire (Noord-Engeland), vooral de dunne hoge ronde top, de dwarse ribbels op het bijllichaam en de breed uitwaaierende snede. We weten dat er met name in het zuiden van Engeland veel meer Arreton bijlen voorkomen als in het noorden, maar helaas is er nog steeds niet een groot overzicht van de bijlen uit het zuiden van Engeland verschenen... In Duitsland hebben we maar één lage randbijl met deze versiering kunnen vinden, maar deze heeft een rechte top en is door Kibbert (1980: Nr. 104) ondergebracht in een groep "trapezoide Randleistenbeile vom Type Rothenditmold nahestehend". Bepaald niet een overtuigende parallel , maar omdat het een lage randbijl is, moeten we die groep als 21e jaargang nr. 2
Informatiebulletin Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen
geheel toch noemen. Misschien zijn er in de tussentijd in Duitsland nog enkele van dit soort gevonden, maar ik zet mijn geld op Engeland. Re dactie De vinder heeft het bijltje voor reiniging en conservering aangeboden bij Restaura, deze restauratie is inmiddels uitgevoerd en we kunnen er van uitgaan dat het bijltje vrij van bronsrot nog lang in een vitrinekast te bewonderen zal zijn.
Tekening Hannie Steegstra
21e jaargang nr. 2