Bijlage 3 Visiedocument EIM
Het Programmaonderzoek MKB en ondernemerschap missie, coherentie en externe effecten
Zoetermeer, 11 maart 2005
Deze notitie maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigenen/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essay s and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part ofthis publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Missie
7
3
Overall coherentie
11
4
Externe effecten
13
4.1 4.2 4.3 4.4
T w e e w e z en s k e n m e r k e n Externe effecten Concrete voorbeelden B es l i s s i n g s k a d e r
13 13 16 17
3
1
Inleiding
Doel en inhoud van deze notitie In aansluiting op de vorig jaar gehouden evaluatie van het Programmaonderzoek MKB en ondernemerschap, stelt een door staatssecretaris Van Gennip ingestelde werkgroep een advies op over de toekomstige inhoud en omvang van deze publieke kennisinfrastructuur. Voorts zal de werkgroep adv iseren over de toekomstige opzet en inrichting van het programma. Voor de uitvoering van deze opdracht heeft de werkgroep gedetailleerde informatie bij de programmaleiding opgevraagd over de modellen en datasets die de kern vormen van het ‘Kenniskapitaal’ in het huidige Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap. In een separaat achtergrondrapport is de gevraagde informatie per dataset en per model op een rijtje gezet. Deze achtergronddoc umentatie gaat vergezeld van een samenvatting, waarin de onderlinge samenhang tussen de datasets en modellen wordt geschetst, een ‘self- assessment’ van hun belang wordt gepresenteerd en een overzicht wordt geboden van de ‘witte vlekken’ in dit zogenoemde Kenniskapitaal. Daarnaast is aan de programmaleiding gevraagd een beknopt overzicht te geven van missie, taak, overall coherentie en externe effecten van het programma als geheel. Dit overzicht wordt aangereikt in de onderhavige notitie. Deze notitie is gebaseerd op onderliggende documenten, waaronder de Rapportage Programmacommissie 2001-2003. Een eerdere versie van de onderhavige notitie is besproken met de Programmacommissie en met de bovengenoemde werkgroep. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de missie en het belang van het programma en op de daaraan gekoppelde doelen en doelgroepen. Ook worden inhoud en organisatie van het programma kort besproken. Hoofdstuk 3 zet de overall coherentie van het programma uiteen. In hoofdstuk 4 wordt uitgebreid ingegaan op de externe effecten van het programma voor de doelmatigheid, de kwaliteit en het maatschappelijke nut van data en onderzoek over MKB en ondernemerschap.
5
2
Missie
Doelstelling In de Basisbeschikking Subsidie Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap 2001-2004 (brief ES/OM00068093 d.d. 8 december 2000) heeft de Minister van Economische Zaken aan EIM een subsidie toegezegd voor het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap. Het programmaonderzoek heeft - zoals in de basisbeschikking geformuleerd - als doelstelling 'een publieke kennisinfrastructuur met basisinformatie over MKB en ondernemerschap in stand te houden, uit te bouwen en voor gebruikers te ontsluiten'. Belang Het maatschappelijke belang van bovengenoemde basiskennisinfrastructuur vloeit voort uit hoofddoelstellingen van het economische beleid zoals economische groei en banencreatie. Voor de realisatie van deze einddoelen is een internationaal concurrerend en innovatief bedrijfsleven een essentiële voorwaarde. Dit uit zich in een concurrerend kostenpeil en in de introductie van nieuwe, veelal kennisintensieve producten en productieprocessen. De prestaties van een land op deze criteria hangen samen met zowel het functioneren van de gevestigde bedrijven als met de bedrijvendynamiek. I n de afgelopen decennia is het directe en indirecte belang van kleine en met name ook nieuwe bedrijven voor innovatie en concurrentiepositie steeds duidelijker voor het voetlicht getreden. De rol van ondernemerschap in de succesvolle economie van de Verenigde Staten is hiervan een treffend voorbeeld. Nederland neemt binnen de OESO qua ‘nascent entrepreneurship’, snelle groeiers en andere uitingen van ondernemerschap echter slechts een bescheiden middenpositie in, en het kabinet wil hier terecht verbetering in aanbrengen. Voor een doeltreffend beleid dienaangaande is betrouwbare en systematische basisinformatie nodig over sociaal-culturele, economische en institutionele voorwaarden voor bedrijfsoprichtingen, over de processen die spelen bij de doorgroei van nieuwe bedrijven en over de diffusie van technologische ontwikkelingen binnen het MKB. De rol van deze basiskennis voor het overheidsbeleid varieert daarbij met de verschillende stadia van de beleidscyclus (zoals signaleren, agenderen, wetgeving, monitoring en evaluatie). Omdat naast de overheid vele andere actoren, zoals koepel- en brancheorganisaties, adviseurs, onderwijsinstellingen en de bedrijven zelf, bijdragen aan een doeltreffend ondernemingsklimaat, dient deze kennis bovendien breed en actief te worden uitgedragen naar alle relevante partijen (zie paragraaf Doelgroepen). Missie In aansluiting op de basisbeschikking heeft de Programmacommissie, in overleg met de Adviesraad en de programmaleiding, de missie voor het programmaonderzoek als volgt geformuleerd. De missie van het EIM -programmaonderzoek is een belangrijke bijdrage te leveren aan het functioneren van MKB en ondernemerschap in Nederland. Het programmaonderzoek levert deze bijdrage door relevante, actuele, consistente en betrouwbare data, informatie en kennis op te bouwen (kennisontwikkeling) en ter beschikking te stellen aan beleidsmakers, intermediaire organisaties, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen (kennisoverdracht). Deze publieke kennisinfrastructuur vormt een kenniscentrum of ‘zwaartepuntinstituut’ op het terrein van MKB en Ondernemerschap. Doelgroepen Voorop staat de dubbele rol van de ondernemers in het MKB als ‘kenobject’ en als ‘uiteindelijke doelgroep’ van het programma. Uit dien hoofde onderhoudt het programmaonderzoek veelvuldige contacten met ondernemers en hun bedrijven, bijvoorbeeld via de diverse panels. Het programma bereikt deze einddoelgroep niettemin vooral via drie andere doelgroepen, te weten de beleidsmakers, waaronder in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken en de centrale werkgeversorganisaties, de intermediaire organisaties (adviseurs van het MKB) en de onderwijs- en kennisinstellingen. Ten slotte zijn er bijzondere gebruikersgroepen onderscheiden. Hiertoe behoren de pers en andere media die de informatie doorgeven, de commerciële onderzoeksbureaus, studenten en scholieren, alsmede het algemene publiek, die allen gebruik maken van de informatie in het programmaonderzoek.
7
Kennisoverdracht aan de ‘intermediaire doelgroepen’ In de afgelopen jaren is binnen het programma een zogenaamde ‘multichannelstrategie’ voor de kennisoverdracht ontwikkeld. Naast de traditionele kanalen, zoals de gedrukte rapporten, de Quick Service en de informatietelefoon, zijn een website met daarop alle rapporten en vele on-line databanken, een elektronische nieuwsbrief,
[email protected] en het datalab als nieuwe kanalen toegevoegd. Het gebruik van deze kanalen wordt jaarlijks gemeten in een zogenoemde Prestatiemeting1. De beleidsmakers, belangenbehartigers en onderzoekers die zeer intensief gebruik maken van het kennisdomein van het programma, krijgen de kennisontsluiting nu zo veel mogelijk op maat. Het programmaonderzoek luistert naar de wensen van deze kerngebruikers en onderhoudt ook in toenemende mate een persoonlijke relatie met deze groep, bijvoorbeeld via de Quick Service (ruim 150 vragen per jaar). Voor de doelgroepen bestaande uit adviseurs van het MKB, medewerkers bij brancheorganisaties, de vakpers en docenten in het hoger onderwijs, is vooral gekozen voor selfservice. De kennisoverdracht naar deze groepen vindt plaats op een dergelijke manier dat in individuele behoeften kan worden voorzien zonder dat daar kostbaar maatwerk tegenover hoeft te staan. Zowel de rapportages als de datasets zijn zo goed mogelijk toegankelijk gemaakt voor deze groep. Daarbij vindt interactie met een selectie van deze gebruikers plaats om de selfservice adequaat vorm te geven. Kennisoverdracht aan het MKB Het programmaonderzoek bereikt het bedrijfsleven, de einddoelgroep van het programma, vooral via de beleidsmakers, via de intermediaire organisaties, via de adviseurs van het MKB, via de onderwijsen kennisinstellingen en via de media. Vooral het intermediaire veld heeft tot taak het bedrijfsleven te voorzien van informatie over MKB en ondernemerschap, en wordt daartoe door het programma beleverd. Ook wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van zgn. ‘servicepakketten’ voor ondernemers en aankomende ondernemers. Maar daarnaast en daarenboven betrekt het bedrijfsleven ook rechtstreeks kennis en informatie vanuit het programmaonderzoek. Het programma levert deze informatie bijvoorbeeld via het beantwoorden van informatievragen van ondernemers. Ook heeft het programma enkele ondernemerstests alsmede een discussieforum ondernemerschap op de website opgenomen. Daarnaast worden op verzoek lezingen gehouden voor alle doelgroepen. Inhoud van het programma Het programma is naar type activiteiten ingedeeld in vier deelprogramma’s: 1 Strategisch Onderzoek Vernieuwing en verdieping zijn de hoofddoelen van het strategisch onderzoek. Dit gebeurt via verkenningen van economische trends en nieuwe onderzoeksthema’s (waaronder themapapers en een periodieke overkoepelende ‘kaderstudie’), state-of-the art studies, conceptueel onderzoek en ontwikkelingsstudies ten behoeve van vernieuwing van data en modellen, alsmede kwalitatief en kwantitatief onderzoek ter verdieping van kennis. De bevindingen worden via zowel publieksgerichte rapportages als onderzoekspublicaties ontsloten. 2 Informatiesystemen Dit deelprogramma houdt zich bezig met ontwikkeling, revisie en actualisering van databanken over diverse aspecten van MKB en ondernemerschap, alsmede met opzet, beheer en ontsluiting van een datawarehouse hierover. De doorgaans unieke databanken uit dit deelprogramma vormen een belangrijke basis van het zogenoemde ‘kenniskapitaal’ van het programma. Dit deel van het kenniskapitaal wordt enerzijds rechtstreeks ontsloten voor de buitenwereld, maar fungeert ook als intermediair product voor de rest van het programmaonderzoek.
1 In 2003 betrof dit bijvoorbeeld 187.000 complete downloads van rapporten (tegen 45.000 vergelijkb are downloads
van de website van het CPB in dat jaar). Voorts ging het om 3.800 behandelde info r matieverzoeken, waarvan 167 via de Quick Service door onderzoekers behandelde verzo eken.
8
3
4
Modelbouw Dit betreft ten eerste de ontwikkeling en het beheer van de grote rekenmodellen, zoals PRISMA en BRUNET. Daarnaast gaat het om het uitvoeren van toegespitste modelmatige studies. Middels de hieruit voortkomende zogenoemde ‘single equation modellen’ wordt de ontwikkelde kennis op transparante wijze vastgelegd. Tot dit deelprogramma behoort ook de ontsluiting van de diverse onderzoeksbevindingen in research publicaties en artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Dit is met name van belang als borging van de onderzoekskwaliteit. Kennisoverdracht Hoofddoel van dit deelprogramma is ervoor te zorgen dat het kenniskapitaal ook maatschappelijk rendeert. Dit omvat allereerst het uitbrengen van publieksrapportages, inclusief het uitvoeren van aanvullend toegepast onderzoek daarvoor. Ten tweede gaat het om de ontwikkeling en het beheer van alle kanalen voor kennisoverdracht, zoals website, datalab, Quick Service, informatieservice, lezingen, artikelen in publieksbladen, beleidscafés, nieuwsbrieven en (overige) PR.
Daarnaast is het programma inhoudelijk ingedeeld in zes themalijnen, kortweg aangeduid als Ondernemerschap, MKB Bedrijfsprestaties, Innovatie, Arbeid en HRM, Marktwerking en Nalevingskosten. Hierbij concentreert het programma zich op Ondernemerschap, MKB Bedrijfsprestaties en, in mindere mate, Innovatie, terwijl de overige thema’s binnen het programma een meer aanvullende rol spelen. Organisatievorm Het programma wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken. Voor de uitvoering van het programma is gekozen voor een kenniscentrum met een eigen management (de algemeen coördinator en de coördinatoren van de deelprogramma’s) en diverse interne werkgroepen. Dit kenniscentrum is voortgekomen uit en ingebed bij onderzoeksbureau EIM. De externe aansturing van het programma is door EZ gedelegeerd aan een onafhankelijke Programmacommissie, bestaande uit prof. dr. P.H.A.M. Verhaegen (voorzitter), dr. W.M. van den Goorbergh en prof. dr. J.G. Lambooy. Een externe Adviesraad, bestaande uit vertegenwoordigers van de belangrijkste gebruikersgroepen, speelt een belangrijke rol in de vraagarticulatie. Daarnaast zijn er twee externe commissies voor het toezicht op de kwaliteit van de data en het onderzoek.
9
3
Overall coherentie
S a m e n h a n g e n t u s s e n I n f o r m a t i e s y s t e m e n e n M o d el b o u w In de separate achtergronddocumentatie over de datasets en de modellen is al het nodige gezegd over de intrinsieke samenhang tussen de datasets en modellen onderling (zie ook de Figuur aldaar). Dit betreft ten eerste toeleveringsrelaties, zoals tussen Resultatenrekeningen, PRISMA en de korte termijn ramingen. Ten tweede gaat het om afstemmingsrelaties, zoals bij de meso/macro datasets over ondernemerschap, die tezamen een redelijk dekkend en consistent beeld van de mate van ondernemerschap in een land, sector of regio moeten bieden. Er zijn ook enkele ‘stand-alone’ datasets op specifieke deelterreinen, zoals het starterspanel. De keten data, informatie en kennis De coherentie van het programma gaat nog een laag dieper. Dit betreft de welbekende keten ‘data, informatie en kennis’ die als een rode draad door het gehele programma loopt. Hierbij gaat het om relaties tussen alle Deelprogramma’s, te weten Strategisch Onderzoek, Informatiesystemen (datasets), Modelbouw en Kennisoverdracht. Deze ketenrelaties lopen in twee richtingen. Zonder data geen (toegepaste) kennis, maar zonder kennis geen (zinvolle) data. Ten eerste loopt er een lijn van het Strategisch Onderzoek naar de datasets en modellen. De data en modellen worden namelijk meestal niet op de tekentafel bedacht of op bestelling geproduceerd, maar ontwikkelen zich veelal in nauwe samenspraak met het Strategisch Onderzoek. Dit gebeurt op uiteenlopende manieren, maar zoveel mogelijk planmatig via de expliciete Programmering van dit type onderzoek. Hiertoe zijn per themagebied ‘state-of-the art’ notities opgesteld, de zogenoemde ‘ themapapers’, die jaarlijks worden geactualiseerd. Er wordt op die manier ruimte geboden voor ‘voortschrijdend inzicht’, waarbij nieuwe onderzoeksbevindingen tot bijstellingen in de programmering kunnen leiden. Hieronder volgen enkele voorbeelden van de samenhang tussen het strategisch onderzoek en de ontwikkeling van datasets (en modellen). Een eerste voorbeeld betreft de geharmoniseerde internationale dataset COMPENDIA, die is voortgekomen uit diverse strategische onderzoeken die eind jaren negentig binnen het programmaonderzoek zijn uitgevoerd naar oorzaken en gevolgen van ondernemerschap. De strategische verkenning ‘Linking entrepreneurship and economic growth’, die in 1999 ook als artikel is gepubliceerd in Small Business Economics, was hiervoor de grondleggende studie. Daarna hebben de frustraties van het werken met de niet-geharmoniseerde OESO-data op dit gebied rechtstreeks de stoot gegeven tot de ontwikkeling van Compendia. Dit proces is in het strategisch onderzoek afgerond met een publieke verantwoording van de ontwikkelde database (COMPENDIA 2000.2). Met deze dataset zijn inmiddels diverse ‘single equation’ modellen geschat. De data en ermee geschatte modellen hebben zowel beleidsmatige als wetenschappelijke relevantie. Een tweede voorbeeld betreft de ontwikkeling van de eveneens unieke dataset Innov atiemaatstaven. Een probleem bij het meten van innovatie in het MKB is dat innovativiteit uiteenvalt in drie dimensies, die te maken hebben met input, proces (‘throughput’) en output van innovatie. Er zijn in de periode 1998 tot 2003 diverse strategische studies uitgevoerd om begrippen te verhelderen en te operationaliseren, en om adequate meetschalen voor elk van de drie dimensies van innovatie te ontwikkelen en toe te passen. Over de uitkomsten is zowel in onderzoekspublicaties als in publieksrapportages gepubliceerd. Een derde voorbeeld betreft het meten van administratieve lasten (MISTRAL-model en Monitor Administratieve Lasten). Ook hierbij moesten lastige conceptuele vraagstukken worden opgehelderd. Het programma heeft hierover diverse strategische onderzoekingen uitgevoerd, die direct en indirect aan validiteit en gebruikswaarde van het ontwikkelde meetinstrument ten goede zijn gekomen. Een vierde voorbeeld betreft de inhoudelijke ontwikkeling van het MKB-Beleidspanel. De daarin opgenomen vra-
11
genblokken zijn niet op een achternamiddag bedacht, maar komen voort uit een palet van strategische verkenningen. Dit omvat onder meer de in de periode 2002-2003 uitgebrachte studies ‘Strategy and small firm performance’, ‘Organisatievormen in het MKB’ en ‘Kansrijker door samenwerking’. Een vijfde, zeer recent voorbeeld betreft de ontwikkeling van de nieuwe dataset Indicatoren van concurrentieperceptie. Hiervoor is in 2004 uitgevoerd de strategische studie ‘Perception of competition: a measurement of competition from the perspective of the firm’. Desgewenst kunnen er meer voorbeelden gegeven worden. Daarnaast is er de lijn (terug) van de data naar kennis en kennisoverdracht. Het maatschappelijk nut van de data neemt verder toe doordat er binnen het programmaonderzoek onderzoek mee wordt uitgevoerd, waarbij de data geïnterpreteerd worden en samenhangen worden blootgelegd. Deze bevindingen worden gepubliceerd in onderzoekspublicaties (zoals strategische verkenningen) en publieksgerichte publicaties. Onderzoekspublicaties betreffen bijvoorbeeld succesfactoren van starters, oorzaken van verschillen in ondernemerschap tussen landen en determinanten van productinnovatie. De belangrijkste voorbeelden van op de datasets (en/of modellen) gebaseerde publieksgerichte publicaties zijn de jaarlijkse ‘standaardrapportages’ zoals Kleinschalig Ondernemen, Ondernemen in Sectoren, de Global Entrepreneurship Monitor, de rapportage Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid, en Innovatiemaatstaven. Daarnaast zijn er meer incidentele (overzicht)publicaties over bijvoorbeeld aspecten van bedrijfsoprichtingen, bedrijfsoverdrachten, samenwerking of innovatie. Tenslotte worden sinds enkele jaren de meeste data uit het programma ook rechtstreeks beschikbaar gesteld van externe gebruikers, via de website, de Quick Service en het datalab (microdata) E x t e rn e s a m e n h a n g e n In aanvulling op de coherentie van het programma zelf, creëren de intensieve externe contacten met ondernemers (respondenten), toeleveranciers, co-makers en gebruikers nog een coherentie van een hogere orde. Deze verbindingen maken het programmaonderzoek tot een kenniscentrum of zwaartepuntinstituut met vele ‘externe effecten’ voor (maatschappelijke) efficiency, kwaliteit en gebruik die in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.
12
4
Externe effecten
4.1
Twee wezenskenmerken Zowel in de Basisbeschikking van het Ministerie van Economische Zaken als in de missie vormt het publieke karakter een wezenskenmerk van het programmaonderzoek. De Programmacommissie bewaakt dan ook voortdurend het publieke karakter van de projecten, en toetst ook de projectvoorstellen van het programmaonderzoek expliciet hierop. Het publieke karakter van de informatieproducten is gebaseerd op hun brede toepasbaarheid en niet-exclusiviteit, terwijl het publieke karakter van het programma als geheel ook tot uitdrukking komt in de ‘langjarige’ ter beschikkingstelling van publieke middelen voor dit doel. De meerjarige publieke financiering en de laagdrempelige, generieke beschikbaarheid van de producten brengen een aantal maatschappelijke voordelen (externe effecten) met zich mee, die hieronder nader aan de orde zullen komen. Een tweede wezenskenmerk van het programmaonderzoek is het feit dat het wordt uitgevoerd in de vorm van een kenniscentrum. Dit kenniscentrum (of zwaartepunt) omvat twee dimensies. Ten eerste is sprake van een Onderzoeksprogramma, hetgeen moet worden onderscheiden van een serie losse projecten. In het voorgaande hoofdstuk is al gewezen op de daarmee gepaard gaande samenhangen en op het belang van de programmering. Daarnaast impliceert dit kenniscentrum een fy siek e locatie, waar de planning en de uitvoering van onderzoek en kennisoverdracht centraal geschieden door ‘programmeurs’ en onderzoekers die hierin gespecialiseerd zijn. Deze staf is bovendien ingebed in een grotere onderzoeksorganisatie, waardoor gebruik kan worden gemaakt van aldaar bestaande voorzieningen met betrekking tot dataverzameling en –verwerking, en allerlei andere schaalvoordelen kunnen worden benut. Zowel door de gekozen vorm van een onderzoeksprogramma als door de fysieke inbedding binnen een professionele onderzoeksorganisatie hebben de producten van het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap een grote externe herkenbaarheid en benaderbaarheid voor gebruikers.
4.2
Externe effecten De twee wezenskenmerken, te weten het ‘publieke karakter’ van het programma en de gekozen vorm van een ‘kenniscentrum’, brengen aanzienlijke externe effecten met zich mee. De belangrijkste zijn opgesomd in Tabel 1, en worden hieronder (per kolom) kort toegelicht1. De externe effecten geven tevens aan welke ‘ongelukken’ er kunnen gebeuren indien de totstandkoming van een basiskennisinfrastructuur over MKB en ondernemerschap aan de markt wordt overgelaten, en zijn daarmee een indicatie van het ‘marktfalen’ dat hier aan de orde is. Tevens wordt aandacht besteed aan twee nev enkenmerken van het programma, te weten de ‘Samenwerking met academia’ bij het strategisch onderzoek, en de gedeeltelijke ‘Directe vraagsturing’ van het programma zoals deze momenteel plaatsvindt middels met name de voorstellen die de leden van de Adviesraad jaarlijks indienen bij de programmaleiding. Publieke karakter Het publieke karakter van het programma bevordert dat investeringen in nieuwe data en modellen daadwerkelijk worden ondernomen, terwijl deze bij private financiering veelal niet tot stand zouden komen omdat nut en succes niet altijd bij voorbaat vas tstaan of omdat de financierende partij beducht is voor gebruik door ’free riders’. Het publieke karakter bevordert ook de vorming van tijdreeksen en longitudinale data, en voorkomt het optreden van discontinuïteiten in de reeksen door een wisseling van de wacht of tijdelijk geldgebrek bij een private financier. Voorts komt de meerjarige, publieke fi-
1 Voor een helder overzicht beperkt de tabel zich tot de ons inziens belangrijkste effecten. Een lege cel wil niet ze g-
gen dat daar geen enkel effect aan de orde is.
13
nanciering ten goede aan de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de data en onderzoeksbevindingen, en daarmee ook aan de kwaliteit van het publieke debat over MKB en ondernemerschap. Tenslotte staat het publieke karakter per definitie borg voor een generieke beschikbaarheid van alle informatieproducten. Tabel 1 Belangrijkste externe effecten van vier kenmerken van het programma Kenmerken Kenniscentrum Samenwerking met academia
Directe vraagsturing
- geen discontinuï-
- interne efficiency
- hoog ‘instapni-
- ‘tailor-made’ pro-
teiten
door samenhangen,
veau’ van het stra-
ducten
economies of learn-
tegisch onderzoek
Publieke karakter Effect op Investeringen in data en modellen
- investeringen komen tot stand - tijdreeksen en longitudinale data
Maatschappelijke efficiency
ing and organisation - geen doublures
Kwaliteit data en kennis
- onafhankelijke
- consistentie
- benutting weten-
informatie
- programmering
schappelijke kennis
Maatschappelijk gebruik
- generieke beschik-
- relevantie door
- toets op en be-
baarheid van data
programmering
vordering van re-
en informatie
- Quick Service op
levantie
basis ‘tacit know ledge’ - website
‘Advocacy’
- kwaliteit publieke
- ‘frapper toujours’
- invloed op het
debat
- ‘draaischijf’
onderwijs
- symboolfunctie
Kenniscentrum De gekozen vorm van een kenniscentrum heeft grote voordelen voor de maatschappelijke efficiency van kennisopbouw en -overdracht, voor de kwaliteit en het maatschappelijk gebruik van de data en kennis alsmede voor de algehele bevordering van een meer ondernemende samenleving, die we hier zullen aanduiden met de in de VS gebruikelijke term van ‘advocacy’. De hogere maatschappelijke efficiency stoelt allereerst op een interne efficiency van het programma door de vele samenhangen tussen de data en modellen onderling en door het optreden van ‘economies of learning and organisation’. Deze ‘economies’ vloeien voort uit de langjarige betrokkenheid van een professionele onderzoeksorganisatie bij de uitvoering van het programma. Ook de ontwikkeling van gestandaardiseerde publieksrapportages heeft de efficiency verhoogd. De maatschappelijke doelmatigheid wordt daarnaast gediend doordat de gekozen vorm van een programma het ontstaan van allerlei doublures in den lande voorkomt, die zeker zouden optreden als de onderzoeken zouden worden uitgevoerd in de vorm van losse projecten.
14
Het kenniscentrum heeft ook grote betekenis voor de kwaliteit van data en onderzoek. Het programma waakt over de onderlinge consistentie van de diverse interne operationaliseringen, en staat ook borg voor afstemming met externe organisaties zoals CBS en CPB. Hierdoor zijn de door het programma geproduceerde kengetallen naar sectoren en grootteklassen doorgaans consistent met elders opgestelde randtotalen, hetgeen ook bevorderlijk is voor een doelmatig maatschappelijk gebruik ervan. Daarnaast is de continue programmering een waarborg voor kwaliteit. Dit is een hoofdtaak van het Strategisch onderzoek. Via de al genoemde ‘state-of-the art-studies’ per themalijn (themapapers) en een stroom van position papers over deelonderwerpen wordt de elders opgebouwde kennis in kaart gebracht en waar nodig in het eigen onderzoek geïncorporeerd. Het maatschappelijk gebruik van data en kennis wordt krachtig bevorderd door het kenniscentrum. Op de eerste plaats neemt de relevantie van data en onderzoek toe doordat in de programmering daarop expliciet wordt getoetst (zie ook paragraaf 4.4 over het Beslissingskader). Voorts staat het in een grotere onderzoeksorganisatie ingebedde programma borg voor een hoge mate van ‘tacit knowledge’ bij ervaren onderzoekers, die daarmee via de zogenoemde Quick Service jaarlijks vele gebruikers van dienst kunnen zijn met specifieke extra informatie. Ook is de website met zijn schat aan toegank elijke datasets en rapporten in de afgelopen jaren een belangrijk medium gebleken voor kennisoverdracht. Tenslotte worden de maatschappelijke bewustwording van het belang van ondernemerschap en de algehele bevordering van een ondernemende samenleving (‘advocacy’) gediend door het kenniscentrum. De niet aflatende stroom van publicaties en persberichten draagt bij aan een ‘frapper toujours’ over MKB en ondernemerschap in de media. Ook vervult het centrum de functie van een ‘draaischijf’, waarbij externe onderzoekers en gebruikers via samenwerkingsprojecten, begeleidingscommissies, workshops en beleidscafés informatie uitwisselen en verrijkt verder gaan. Tenslotte vervult het programma door de inbedding bij een onderzoeksorganisatie die zich van oudsher bezighoudt met dit type onderzoek en daarmee een internationale reputatie heeft opgebouwd, een symboolfunctie binnen en buiten Nederland. Het heeft stellig geholpen om de onderwerpen ‘MKB en zelfstandig ondernemerschap’, die tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog een hoog ‘zieligheidsgehalte’ hadden, op de kaart te zetten als belangrijke economische (en sociale) onderwerpen. Samenwerking met academia Het programmaonderzoek heeft, met name in het strategisch onderzoek, een jarenlange traditie van samenwerking met universitaire onderzoekers. Van oudsher is er de samenwerking met CASBEC aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In de afgelopen jaren heeft deze samenwerking met academia zich geleidelijk verbreed en zijn er projecten uitgevoerd met onderzoekers aan onder meer UvT, UM, UVA, VU en RUG. Deze samenwerking is maatschappelijk efficiënt omdat deze voorkomt dat het programmaonderzoek teveel tijd besteedt aan het bestuderen en verwerken van de vakliteratuur op het desbetreffende deelterrein. De samenwerking met ac ademia bevordert een ‘hoog instapniveau’ in het strategisch onderzoek, waardoor de schaarse tijd optimaal kan worden aangewend om toegevoegde waarde te creëren. Ook is de samenwerking met universitaire experts bevorderlijk voor de kwaliteit van het eindproduct. Tenslotte is er een extern effect van deze samenwerking op het hoger onderwijs1, doordat universitaire onderzoekers die met het programma hebben samengewerkt gemakkelijker kennis uit het programmaonderzoek verwerken in hun colleges. De samenwerking met ac ademia zal naar verwachting in de komende jaren verder geïntensiveerd worden. Directe vraagsturing Directe vraagsturing is van essentieel belang voor zowel de maatschappelijke efficiency als het maatschappelijk gebruik van het programma. Ten eerste leidt vraagsturing tot de ontwikkeling van ‘tailormade’ producten. Hierdoor wordt voorkomen dat informatie wordt geleverd waar geen behoefte aan is.
1 Deze kennis komt ook via de website en de Quick Service terecht bij universiteiten en hogescholen.
15
Ten tweede bevordert vraagsturing, via een grotere relevantie van de producten van het programma, het maatschappelijk gebruik ervan. De directe vraagsturing is op een aantal manieren vormgegeven. Jaarlijks enquêteert de programmaleiding alle leden van de Adviesraad over hun onderzoekswensen. Na een toetsing op de diverse criteria (zie paragraaf 4.4), zoals publiek karakter en toegevoegde waarde, worden deze voorstellen veelal geïncorporeerd in het Activiteitenplan. Daarnaast toetst de Adviesraad als collectief de jaarlijkse prioriteiten en adviseert de raad over nieuwe accenten en richtingen in het onderzoeksprogramma. Tenslotte ontvangt het programma via begeleiding- en adviescommissies en via lezersonderzoek regelmatig feedback op lopend en eerder uitgevoerd onderzoek, waarmee in de programmering van toekomstig onderzoek rekening wordt gehouden. Een bijzondere vorm van vraagsturing is het ‘vraaggestuurde onderzoek’, waarbij ‘om niet’ een aan de kennisinfrastructuur van het programma gerelateerd onderzoek specifiek op maat voor één vragende partij wordt uitgevoerd. Tot op heden betreft het vraaggestuurde onderzoek kleinere projecten die plaatsvinden in het kader van de zogenoemde Quick Service1. Er lijken goede mogelijkheden te bestaan om de diverse vorm en van vraagsturing in de komende jaren geleidelijk verder uit te bouwen en/of te intensiveren.
4.3
Concrete voorbeelden De in de vorige paragraaf gegeven beschrijving van de externe effecten van het programma blijft noodzakelijkerwijs enigszins abstract. Ook hier geldt ’de proof of the pudding is in the eating’, en de overtuigingskracht zal uiteindelijk moeten komen van de concrete producten van het programmaonderzoek en hun maatschappelijke doelmatigheid en doeltreffendheid. Daarom wordt hieronder een voorbeeld uitgewerkt. Daarnaast worden enkele voorbeelden summier geschetst. Desgewenst zal deze paragraaf in een volgende versie worden verdiept en uitgebreid. Een uitgewerkt voorbeeld Dit voorbeeld betreft het onderzoek naar de mate van ondernemerschap in Nederland in internationaal perspectief. Hierover is een samenhangend geheel van datasets (Compendia, GEM, Internationale Benchmark), strategische en modelmatige studies alsmede publieksrapportages opgebouwd. De data zijn op Internet ontsloten en worden veelvuldig geraadpleegd. De geproduceerde benchmarks hebben inmiddels een officiële status verworven in beleidsnota’s en actieprogramma’s van EZ en zijn aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Een door EZ geformuleerd beleidsdoel dienaangaande veronderstelt dat de data tenminste tot 2010 worden verzameld. Verdere opbouw van tijdreeksen is ov erigens ook voor het onderzoek van groot belang. Door de opgebouwde expertise kan dit heel doelmatig geschieden. De inmiddels in samenwerking met universiteiten door het programma verkregen onderzoeksbevindingen betreffende de determinanten van ondernemerschap laten steeds duidelijker zien dat bevordering van ondernemerschap niet uitsluitend vraagt om fiscale stimulansen van zelfstandig ondernemen, of om het verminderen van administratieve lasten en regeldruk (hoe noodzakelijk ook). Ook de cultuur in Nederland is weinig ondernemend, zoals blijkt uit systematische benchmarks, en dit werkt negatief door in de mate van ondernemerschap. Dit inzicht heeft inmiddels geleid tot voortgaande initiatieven van EZ en OC&W om meer aandacht aan ondernemerschap te besteden in het onderwijs. Tenslotte zijn de ‘opportunity costs’ en risico’s van ondernemerschap (samenhangend met onder meer de rela-
1 Daarnaast vindt er vraaggestuurd onderzoek over MKB en ondernemerschap plaats via de contractresearch. Derge-
lijk onderzoek heeft soms een wisselwerking met de publieke kennisinfrastructuur van het programma, maar wordt daar doorgaans niet doelbewust op toegesneden.
16
tief goede sociale zekerheid voor werknemers, ontslagbescherming en faillissementswetgeving) in Nederland hoog in vergelijking met Angelsaksische landen. Ook dit remt nieuwe bedrijfsoprichtingen af. Over deze en andere belemmeringen voor ondernemerschap zal het programmaonderzoek in mei 2005 samen met de Stichting Maatschappij en Onderneming een publicatie het licht doen zien. Dit zal ertoe bijdragen dat de verworven inzichten steeds meer hun weg zullen vinden. Enkele summiere cases Een ander voorbeeld betreft de administratieve lasten of informatienalevingskosten als gevolg van weten regelgeving. Hierover heeft het programma een serie samenhangende projecten uitgevoerd. Hieruit is onder meer gebleken dat de informatienalevingskosten voor het bedrijfsleven als gevolg van wet- en regelgeving onevenredig zwaar drukken op het kleinbedrijf (9% van de bruto toegevoegde waarde, tegen 4% voor het bedrijfsleven als geheel). Daarnaast blijken deze administratieve lasten zeer hardnekkig te zijn, ondanks de beleidsinspanningen om deze te verminderen. Zo hebben de in de periode 2000-2002 doorgevoerde wetswijzigingen per saldo de administratieve lasten in Nederland niet verminderd. Het programmaonderzoek heeft ook sterk bijgedragen aan de ontwikkeling van een analytisch kader en een meetinstrumentarium. Hiermee kunnen deze lasten objectief worden gemeten en kunnen de oorzaken ervan inzichtelijk worden gemaakt. Zo biedt de bottom-up benadering van het door EIM ontwikkelde meetinstrument MISTRAL aangrijpingspunten om de administratieve lasten per wet te analyseren. Een derde voorbeeld betreft het programmaonderzoek op het gebied van innovatiemanagement. Hieruit komt een heldere boodschap aan het bedrijfsleven naar voren. De manager/ondernemer speelt met afstand de grootste rol in het mogelijk maken van innovatie. Een strategische aanpak met expliciete aandacht voor innovatie in de bedrijfsmissie en het hanteren van concrete doelstellingen voor de te realiseren innovaties benadrukken het belang van innovatie in de richting van de medewerkers (‘zet de neuzen één kant op’). Een professionele en resultaatgerichte bedrijfscultuur waarborgt dat medewerkers zelf initiatieven nemen en die willen omzetten in concrete resultaten. Het in samenwerking met andere ondernemers ontwikkelen en toepassen van innovaties is in toenemende mate cruciaal voor succes, maar kent specifieke knelpunten die nader onderzocht moeten worden. Een laatste voorbeeld is het recent verkregen inzicht dat bedrijfsoverdrachten in tweederde van de gevallen leiden tot verbetering van de bedrijfsprestatie, onder meer door vernieuwing. Het gunstige effect daarvan op de economie is (in elk geval op korte termijn) aanzienlijk groter dan dat van nieuwe bedrijfsoprichtingen. Alleen al om die reden is meer aandacht voor het grote en toenemende aantal ondernemers dat een opvolger zoekt op zijn plaats.
4.4
Beslissingskader De ontwikkeling van een doeltreffend en doelmatig activiteitenplan voor het programmaonderzoek vindt plaats onder regie en eindverantwoordelijkheid van de onafhankelijke Programmacommissie. De commissie laat daartoe jaarlijks, tegen de achtergrond van de in overleg met de Adviesraad gestelde prioriteiten, onderzoeksvoorstellen ontwikkelen door de programmaleiding. Tevens geeft de commissie aanwijzingen voor specifiek gewenste projectvoorstellen. De uiteindelijke selectie door de programmacommissie van de te bouwen en/of te onderhouden databanken en modellen, alsmede van de uit voeren onderzoeksprojecten vindt plaats aan de hand van een set criteria die zowel met het publieke karak ter, het maatschappelijk nut, de programmacoherentie als de doelmatigheid te maken hebben. De belangrijkste criteria zijn achtereenvolgens: 1 specifieke relevantie voor MKB en ondernemerschap 2 meerwaarde (toegevoegde waarde) ten opzichte van andere kennisproducten binnen en buiten het programma 3 publieke karakter van het onderzoek
17
4
bijdrage aan systematische kennisopbouw (dit betreft met name data, modellen en strategisch onderzoek) en overige aspecten van samenhang met de rest van het programma (waar bouwt het project op voort, consistentie e.d.) 5 doelmatigheid Bij de toetsing van een voorgesteld activiteitenpakket aan deze criteria, wordt door de programmacommissie allereerst aandacht geschonken aan de relevantie, de toegevoegde waarde en het publieke karakter van de projecten. Aan die voorwaarden moet te allen tijde worden voldaan. Waar relevant vergewist de Pogrammacommissie zich er nadrukkelijk van dat er geen projecten worden uitgevoerd waarvoor elders voldoende koopkrachtige vraag zou kunnen bestaan. Vervolgens komt de doelmati gheid aan de orde. Dit betreft met name een beoordeling van de begrote kosten, ook in relatie tot de gewenste kwaliteit en het belang van het informatieproduct. Het is zeker niet zo dat het programma als regel ‘gaat voor een tien’. Programmacommissie en programmaleiding zijn zich terdege bewust van het toegepast karakter van het programma. Er worden daarom, alsmede door de nadrukkelijk gevoelde budgetrestrictie in het licht van de vele onderzoekswensen, bewuste afwegingen gemaakt. Dit kan er ook toe leiden dat een ingediend project wordt afgewezen of vereenvoudigd. Alvorens een project goed te keuren, kijkt de Programmacommissie ook naar aanvullende criteria, zoals met name het belang van het project tegen de achtergrond van de gestelde thematische prioriteiten, en de praktische haalbaarheid.
18