Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013
ISBN
: 978-90-371-1114-9
Rapportnummer
: A201408
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl) Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
Tommy Span M.Sc., Sophie Doove M.Sc., Lia Smit Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
Zoetermeer, februari 2014 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave Samenvatting
5
Samenvatting deel A: vrouwelijk ondernemerschap Samenvatting deel B: etnisch ondernemerschap
6 7
1
Inleiding
9
2
Deel A: Vrouwelijk ondernemerschap
11
3
Persoonskenmerken
13
3.1 3.2 3.3
Aantallen en aandelen Opleidingsniveau Uitkeringsstarters
13 15 16
4
Bedrijfsprestaties
19
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Sectorverdeling Grootteklasseverdeling Omzet Bedrijfsresultaat Bedrijfsleeftijd
19 20 21 23 24
5
Deel B: Etnisch ondernemerschap
27
6
Persoonskenmerken
29
6.1 6.2 6.3
Aantallen en aandelen Opleidingsniveau Uitkeringsstarters
29 31 32
7
Bedrijfsprestaties
35
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Sectorverdeling Grootteklasseverdeling Omzet Bedrijfsresultaat Bedrijfsleeftijd
35 37 38 39 40
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
43 Onderzoeksverantwoording Sectorindeling Vrouwelijk en etnisch ondernemerschap in 2012
43 51 53
3
Samenvatting Panteia heeft in het kader van onderzoeksprogramma MKB en Ondernemerschap in het najaar van 2013 een update uitgevoerd van het cijfermatige gedeelte van de Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap. De monitor geeft een beeld van de stand van zaken en ontwikkelingen over de periode 2007 tot 2011 op het gebied van vrouwelijk en etnisch ondernemerschap. De monitor is beschrijvend van aard en presenteert een weergave van hoe de situatie op diverse terreinen is, zonder daarbij specifiek bredere zaken als bijvoorbeeld demografische ontwikkelingen en sectorconcentraties in acht te nemen. De monitor bestaat uit twee delen: een onderdeel over vrouwelijk ondernemerschap en een onderdeel over etnisch ondernemerschap. Van beide groepen ondernemers worden zowel de persoonskenmerken beschreven, alsook de kenmerken en prestaties van
hun
bedrijven.
Binnen
etnisch
ondernemerschap
wordt
consequent
verbijzondering gemaakt tussen westerse en niet-westerse allochtonen en 1
e
een en 2e
generatie allochtonen.
5
Samenvatting deel A: vrouwelijk ondernemerschap Nederland heeft ruim 1,2 miljoen ondernemers in 2011 en 32% daarvan is vrouw. Dit betekent dat hun aandeel ten opzichte van 2007 met 1% gestegen is. In 2007 was het aandeel vrouwelijk ondernemerschap nog 31%. Het aandeel van ondernemers in de beroepsbevolking, de ondernemersquote, is 7% bij vrouwen in 2011. Mannen zijn ruim twee keer zo vaak ondernemers: bij hen is de quote 15%. Het aandeel ondernemers in de vrouwelijke beroepsbevolking is wel toegenomen. In 2007 was de vrouwelijke ondernemersquote nog 6%. Verdere in het oog springende resultaten zijn als volgt:
Persoonskenmerken in 2011
Alle ondernemers zijn gemiddeld ouder geworden sinds 2007: het aandeel van de groep ondernemers ouder dan 45 is met vier procentpunt toegenomen.
In 2007 maakte deze groep 52% uit van alle vrouwelijke ondernemers, in 2011 was dit 56%.
Het aandeel hoger opgeleide (HBO of WO) vrouwelijke ondernemers is iets gestegen van 37% in 2007 naar 38% in 2011. 40% van de mannelijke ondernemers is hoog opgeleid in 2011.
Bedrijfskenmerken en -prestaties in 2011
Net als alle Nederlandse ondernemers zijn vrouwen in 2011 hoofdzakelijk actief in de handel en reparatie (18%) en zakelijke dienstverlening (21%).
Vrouwen zijn relatief aanzienlijk vaker als ondernemer actief in zorg, openbaar bestuur en onderwijs (17% van de vrouwen, 6% van de mannen) en in de overige dienstverlening (opnieuw 17% van de vrouwen, 6% van de mannen).
Vooral het relatieve aandeel vrouwelijke ondernemers in de zorg, openbaar bestuur en onderwijs is fors toegenomen vanaf 13% in 2007 naar 17% in 2011.
Vrouwelijke ondernemers hebben vaker dan mannen personeel in dienst. In 2011 heeft 44% van de vrouwen personeel tegenover 39% van de mannen.
Dit aandeel is wel gekrompen ten opzichte van 2007, in dat jaar had 51% van de vrouwelijke ondernemers personeel in dienst.
Bedrijven van vrouwelijke ondernemers zijn gemiddeld jonger: in 2011 is 55% jonger dan 5 jaar oud tegenover 48% bij mannen.
De omzet en het bedrijfsresultaat van vrouwelijke ondernemers zijn lager dan die van mannelijke ondernemers (hierbij is niet gecorrigeerd voor sectorconcentratie en parttime werk).
Vrouwen zijn sterker geconcentreerd in de laagste klassen: 35% van hen heeft in 2011 een omzet tot €25.000 tegenover 11% van de mannen.
49% van de vrouwen heeft in 2011 een winst tot €25.000 tegenover 30% bij mannen.
Het aandeel in deze laagste klassen is toegenomen en was in 2007 respectievelijk nog 27% (omzet) en 24% (winst) bij vrouwelijke ondernemers.
6
Samenvatting deel B: etnisch ondernemerschap Nederland heeft ruim 1,2 miljoen ondernemers in 2011 en 16% daarvan is etnisch. Dit betekent dat hun aandeel ten opzichte van 2007 met 2% gestegen is. In dat jaar was het aandeel etnisch ondernemerschap nog 14%. Het aandeel van ondernemers in de beroepsbevolking, de ondernemersquote, is 8% bij allochtonen in 2011. Autochtonen zijn vaker ondernemer: bij hen is de quote 12% in 2011. Het aandeel ondernemers in de allochtone beroepsbevolking is wel toegenomen. In 2007 was de etnische ondernemersquote nog 7%. Verdere in het oog springende resultaten zijn als volgt:
Persoonskenmerken in 2011
Alle ondernemers zijn gemiddeld ouder geworden sinds 2007: het aandeel van de groep ondernemers ouder dan 45 is met vier procentpunt toegenomen.
Onder westers allochtone ondernemers is de groep jonger dan 45 juist erg groot: 67% versus 46% bij niet-westers allochtone ondernemers in 2011.
Het aandeel hoger opgeleide (HBO of WO) etnische ondernemers is gelijk gebleven op 42%. 38% van de autochtone ondernemers is hoog opgeleid in 2011. Vooral westers allochtone ondernemers zijn hoog opgeleid (48% in 2011).
Bedrijfskenmerken en -prestaties in 2011
Net als alle Nederlandse ondernemers zijn allochtonen in 2011 hoofdzakelijk actief in de handel en reparatie (17%) en zakelijke dienstverlening (22%).
Allochtonen zijn relatief aanzienlijk vaker als ondernemer actief in de horeca (11% van de allochtonen, 4% van de autochtonen) en in de zorg, openbaar bestuur en onderwijs (12% van de allochtonen, 9% van de autochtonen).
Er bestaan veel verschillen tussen de herkomstgroeperingen: in de horeca zijn vooral niet-westers allochtone ondernemers actief (19% versus 5% westerse allochtonen) en in de zakelijke dienstverlening vooral westerse allochtonen (25% tegenover 16%).
Etnische ondernemers hebben minder vaak dan autochtonen personeel in dienst. In 2011 heeft 35% van de etnische ondernemers personeel tegenover 42% van de autochtonen.
Bedrijven van etnische ondernemers zijn gemiddeld jonger: in 2011 is 60% jonger dan 5 jaar oud tegenover 49% bij autochtonen.
De omzet en het bedrijfsresultaat van etnische ondernemers zijn iets lager dan die van autochtone ondernemers (hierbij is niet gecorrigeerd voor sectorconcentratie en parttime werk).
Etnische ondernemers zijn iets sterker geconcentreerd in de laagste klassen: 20% van hen heeft in 2011 een omzet tot €25.000 tegenover 19% van de autochtonen.
38% van de etnische ondernemers heeft in 2011 een winst tot €25.000 tegenover 35% bij autochtonen.
Het aandeel in de laagste omzetklasse is toegenomen en was in 2007 nog 20% bij etnische ondernemers.
7
1
Inleiding Deze
monitor
bevat
de
meest
recente
cijfers
over
vrouwelijk
en
etnisch
ondernemerschap in Nederland. De vorige monitor dateert van 2010 en de cijfers in die monitor geven als laatste een beeld over de situatie van 2007. In deze nieuwe monitor zoeken wij aansluiting bij dat beeld. Het doel van de monitor is enerzijds een beeld te geven van de huidige stand van zaken op het gebied van ondernemerschap onder vrouwen en ondernemers met een etnische achtergrond; en anderzijds de ontwikkelingen die sinds 2007 op dit gebied hebben plaatsgevonden te schetsen. De monitor focust zich op een aantal terreinen. Enerzijds kijken we naar de aantallen, de verschillende ondernemersquotes en de persoonskenmerken van vrouwelijke en etnische ondernemers. Het gaat dan om leeftijd, opleidingsniveau en starten uit een uitkeringssituatie. Anderzijds bekijken we de bedrijfsprestaties van de bedrijven van ondernemers: in welke sectoren zijn zij actief, hoeveel werkgelegenheid realiseren zij in hun bedrijf en welke omzet en winst genereren zij. Waar mogelijk vergelijken we vrouwen met mannen en etnisch met autochtoon. Ook worden binnen de groep etnische ondernemers generaties onderscheiden. Bij alle tabellen is een summiere uitleg gegeven. Cijfers in de monitor zijn gebaseerd op microdatabestanden van het CBS, waar mogelijk geactualiseerd met behulp van recentere bestanden van de Kamer van Koophandel. De onderzochte periode strekt daarmee van 2007 t/m 2012. De cijfers over 2011 hebben een voorlopig karakter, de cijfers over 2012 zijn prognoses. De hoofdtekst bevat cijfers tot en met 2011, omdat deze allen uit één en dezelfde bron afkomstig zijn. De statistieken waarvan prognoses over het jaar 2012 zijn gemaakt, zijn voor dat jaar in Bijlage 3 opgenomen. Een uitgebreide onderzoeksverantwoording is opgenomen in Bijlage 1. L ee sw i j ze r De monitor bestaat uit twee afzonderlijke onderdelen. Onderdeel A brengt vrouwelijk ondernemerschap in beeld. Onderdeel B is erop gericht etnisch ondernemerschap in beeld te brengen. Ieder onderdeel bestaat uit twee hoofdstukken die twee facetten van ondernemerschap beschrijven. Het eerste richt zich op de persoonskenmerken van de groep ondernemers. Het tweede beschrijft de bedrijfsprestaties van de bedrijven van de ondernemers. De monitor is bewust zo geschreven dat de twee onderdelen op zichzelf staan en dus afzonderlijk gelezen kunnen worden. Al gemene conclusies uit het ene deel worden dus nog eens herhaald in het andere. De bijlagen bij de monitor bevatten een uitgebreide onderzoeksverantwoording. T e rm in o lo g ie Onderdeel B van de monitor geeft een beeld van het etnisch ondernemerschap in Nederland. De terminologie die in dat deel wordt gehanteerd, sluit zoveel mogelijk aan bij de officiële definities van het CBS. Het CBS is immers de bron van de data die gebruikt zijn om het beeld van ondernemerschap te schetsen. De inleiding tot onderdeel B geeft een overzicht van de officiële definities en maakt duidelijk wanneer iemand precies als allochtoon beschouwd wordt binnen dit onderzoek.
9
2
Deel A: Vrouwelijk ondernemerschap Het eerste deel van de monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap betreft het vrouwelijk ondernemerschap. Het deel bestaat uit twee hoofdstukken. Hoofdstuk 3 beschrijft de persoonskenmerken van vrouwelijke ondernemers. Hoofdstuk 4 beschrijft de kenmerken en prestaties van de bedrijven van deze groep ondernemers. In alle tabellen waarin een onderscheid naar geslacht wordt gemaakt, worden cijfers voor zowel vrouwen als mannen gepresenteerd. Totaalcijfers zijn ook opgenomen in de tabellen, zodat zoveel mogelijk een vergelijking tussen de verschillende groe pen kan worden gemaakt. De microdatabestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die gebruikt zijn om inzicht te krijgen in de stand van zaken en de ontwikkeling van vrouwelijk ondernemerschap zijn niet recenter beschikbaar dan 2011. Dit is daarmee het meest recente jaar waarover deze monitor in de hoofdtekst uitspraken doet. Voor een kleine selectie aan statistieken is een prognose over 2012 gemaakt op basis van cijfers afkomstig van de Kamer van Koophandel, om de tijdigheid van deze cijfers te garanderen. Deze cijfers zijn opgenomen in Bijlage 3. In de bijlagen tot de rapportage is daarnaast een onderzoeksverantwoording opgenomen waarin de totstandkoming van de cijfers wordt besproken.
11
3
Persoonskenmerken Dit onderzoek naar vrouwelijk ondernemerschap belicht twee facetten: enerzijds de persoonskenmerken van vrouwelijke ondernemers en anderzijds de prestaties van hun ondernemingen.
Dit
eerste
hoofdstuk
richt
zich
op
de
karakteristieken
van
ondernemende vrouwen. De volgende indicatoren die een inzicht geven in de kenmerken van vrouwelijke ondernemers zijn verzameld: - aantal en aandeel - ondernemersquote - leeftijdsverdeling - opleidingsniveau - uitkeringsstarters
3.1
Aantallen en aandelen Nederland kent ruim 1,2 miljoen ondernemers. In 2011 is 32% van het vrouwelijk geslacht. In 2007 was dit aandeel 31%. Het absolute aantal ondernemers neemt toe over de geanalyseerde periode, het aandeel van vrouwelijk ondernemerschap blijft ongeveer gelijk. Uit de ondernemersquote blijkt dat zo’n 7% van de vrouwelijke beroepsbevolking ondernemer is. Bij mannen is dit aandeel ruim tweemaal zo hoog. Van hen is 15% ondernemer in 2011. De gemiddelde leeftijd van ondernemers is sinds 2007 toegenomen: een steeds groter aandeel van de ondernemersbevolking is 45 jaar of ouder. Deze trend geldt zowel voor vrouwen als voor mannen. De ontwikkeling van het aantal ondernemers naar geslacht over de periode 2007 -2012 wordt gepresenteerd in tabel 3.1. Het totaal aan ondernemers is hierbij een optelling van personen met inkomsten uit de eigen bedrijfsvoering (zelfstandigen) en personen met
inkomsten
uit
arbeid
als
directeur-grootaandeelhouder
(DGA).
Het
aantal
ondernemers is over de geanalyseerde periode consequent toegenomen. Dit geldt zowel voor mannelijk alsook voor het vrouwelijk ondernemerschap. In 2011 zijn er 386.000 vrouwelijke ondernemers, in 2007 waren dit er 331.000. Het aandeel vrouwen in het ondernemerstotaal blijft vrijwel gelijk en zweeft tussen de 31-32%. Hiervoor geldt dat de sterkste toename in hun aandeel plaatsvindt in de jaren 2011 2012. De cijfers voor deze jaren zijn nog aan revisie onderhevig. tabel 3.1
aantallen en aandeel vrouwelijk ondernemerschap (x1.000), 2007-2012 totaal
mannen
vrouwen
2007 1
1.060
68,7%
31,3%
2008
1.120
68,6%
31,4%
2009
1.130
68,8%
31,2%
2010
1.150
68,5%
31,5%
2011
*
1.210
68,1%
31,9%
2012
**
1.260
67,8%
32,2%
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen;
1
**
prognoses o.b.v. ontwikkelingen in Kamer van Koophandel data
Het aandeel vrouwen in 2007 wijkt af van dat gepresenteerd in de vorige monitor (32%). De toen gebruikte aantallen zelfstandigen waren op dat moment nog niet definitief. Zie de onderzoeksverantwoording.
13
De mate van ondernemerschap blijkt nauwkeuriger uit de ondernemersquote. Deze quote relateert het aantal ondernemers aan de totale potentiële beroepsbevolking, bestaande uit iedereen met een leeftijd tussen de 15 en 65. De quote geeft daarmee een indicatie van de relatieve omvang van het ondernemerschap. De ontwikkeling van de ondernemersquote wordt weergegeven in tabel 3.2. In 2012 zijn ruim 11 op de 100 personen in de beroepsbevolking ondernemer. Bij vrouwen zijn dit ruim 7 op de 100. Mannen kiezen twee keer vaker voor het ondernemerschap. Uit de tabel blijkt een toename van de ondernemersquote over de gehele periode. Ook hier geldt dat de sterkste toename plaatsvindt in de jaren 2011-2012. De cijfers voor deze jaren zijn nog aan revisie onderhevig. tabel 3.2
ondernemersquote (%), 2007-2012 totaal
mannen
vrouwen
2007
9,6
13,1
6,1
2008
10,2
13,8
6,4
2009
10,2
14,0
6,4
2010
10,5
14,3
6,6
2011
*
11,0
14,9
7,0
2012
**
11,5
15,5
7,4
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen; ** prognoses o.b.v. ontwikkelingen in Kamer van Koophandel data
De Nederlandse ondernemer is gemiddeld ouder geworden in de onderzochte periode. De verdelingen in tabel 3.3 maken dit duidelijk. De groep ondernemers boven de 45 is in de periode van 2007 tot 2011 in omvang toegenomen, de groep met jongere ondernemers is in aandeel afgenomen. Vooral de groep van ondernemers met een leeftijd tussen de 25 en 44 jaar is kleiner geworden: in het totaal van ondernemers is hun aandeel met ruim vier procentpunt afgenomen. Vrouwelijk ondernemerschap maakt dezelfde ontwikkelingen door. De tabel presenteert informatie over twee jaren. Het jaar 2007 is het meest recente jaar dat in de vorige editie van de monitor werd gepresenteerd. Het jaar 2012 is he t meest recente jaar waarover de leeftijdsverdeling berekend is.
14
tabel 3.3
leeftijdsverdeling ondernemers naar geslacht (%), 2007-2011 totaal
mannen
vrouwen
2
2
2
25 - 44
45
44
46
45 - 64
48
48
49
5
6
3
100
100
100
2
2
2
25 - 44
41
40
42
45 - 64
50
50
51
7
8
5
100
100
100
2007 tot en met 24
65+ totaal 2011
*
tot en met 24
65+ totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
3.2
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Opleidingsniveau 38% van de vrouwelijke ondernemers in 2011 heeft een hogere opleiding (HBO of WO) afgerond. Dit is een kleine stijging ten opzichte van het jaar 2007 , toen was dit aandeel 37%. Over het algemeen is er een trend waarneembaar waarbij ondernemers in afgelopen jaren hoger opgeleid zijn geworden. Bij mannelijke ondernemers is deze ontwikkeling geprononceerder. Bij hen is het aandeel hoger opgeleiden van 36% naar 39% gestegen. Wanneer vrouwelijke en mannelijke ondernemers worden verdeeld naar hun hoogst behaalde opleidingsniveau, blijkt dat in beide groepen in 2011 ongeveer 40% van de ondernemers een hogere opleiding (HBO of WO) heeft. Onder vrouwen is dit aandeel iets kleiner dan bij mannen: 38 versus 40%. In vier jaar tijd heeft zich een kentering op dit vlak voorgedaan. In 2007 was er een groter aandeel vrouwelijke dan mannelijke ondernemers met een hogere opleiding.
De stijging van het hoogst behaalde
opleidingsniveau onder mannelijke ondernemers heeft zich vooral voorgedaan in het aandeel ondernemers met een afgeronde HBO- of WO-bacheloropleiding. Het aandeel vrouwelijke ondernemers met een lagere opleiding is in de geanalyseerde periode iets toegenomen, terwijl er zich in het middelbare segment een krimp heeft voorgedaan. Bij mannelijke ondernemers zijn de aandelen in beide niveaus afgenomen en heeft de groei zich volledig gericht op het hoger onderwijs.
15
tabel 3.4
hoogst behaalde opleiding naar geslacht (%), 2007-2011
opleiding
totaal
mannen
vrouwen
21
21
21
4
4
3
17
17
18
42
42
41
34
34
31
8
8
10
36
36
37
w.v. HBO, WO bachelor
19
19
21
w.v. WO master, doctor
17
17
16
1
1
100
100
100
21
20
22
5
5
5
16
15
17
39
39
39
30
29
31
9
10
8
39
40
38
w.v. HBO, WO bachelor
22
24
21
w.v. WO master, doctor
17
16
17
1
1
1
100
100
100
2007 lager w.v. basisonderwijs w.v. VMBO, AVO onderbouw, MBO1 middelbaar w.v. MBO2-4 w.v. HAVO, VWO hoger
onbekend totaal
1
2011 * lager w.v. basisonderwijs w.v. VMBO, AVO onderbouw, MBO1 middelbaar w.v. MBO2-4 w.v. HAVO, VWO hoger
onbekend totaal Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
3.3
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Uitkeringsstarters Het aantal uitkeringsstarters is in 2011 in aantal afgenomen ten opzichte van het jaar ervoor. Deze ontwikkeling is hoofdzakelijk toe te wijzen aan een daling van het aantal starters vanuit een werkloosheidsuitkering. In 2011 zijn er 17.200 ondernemers die vanuit een uitkering zijn gestart. Het aandeel vrouwelijke ondernemers in deze groep is iets afgenomen en ligt in 2011 in lijn met hun aandeel in het ondernemerstotaal. Een deel van de personen die ieder jaar als ondernemer beginnen, doet dit vanuit een uitkering 2. In tabel 3.5 wordt de ontwikkeling van deze uitkeringsstarters in de jaren 2010 en 2011 weergegeven voor drie typen uitkering: arbeidsongeschiktheid (o.a. WAO), werkloosheid (WW) en bijstand.
2
16
Uitkeringsstarters zijn gedefinieerd als personen die in jaar t als ondernemer geregistreerd staan, terwijl dit in jaar t-1 nog niet het geval was. Bovendien ontvingen zij in jaar t-1 nog een uitkering. Dit betekent dat de ondernemers in jaar t nog steeds een uitkering kunnen ontvangen. De definitie wijkt bovendien iets af van die gebruikt in de voorgaande monitor. Zie voor een verdergaande discussie Bijlage 1, uitkeringsstarters. De typen uitkeringen worden hier ook verder besproken.
In Bijlage 1 onder uitkeringsstarters wordt een verdere toelichting gegeven over de manier van meten van de uitkeringsstarters en de onderliggende typen uitkeringen. Het absolute aantal starters vanuit een uitkering is onder beide groepen afgenomen. In 2011 zijn er nog ruim 17.200 uitkeringsstarters, waarvan 5.600 vrouwelijk. Het aandeel van deze vrouwelijke uitkeringsstarters is vergelijkbaar over de drie soorten uitkeringen en ligt een fractie hoger dan het aandeel vrouwen in het totaal van de ondernemers (32%). Het aandeel vrouwelijke uitkeringsstarters is ten opzichte van 2010 iets afgenomen. tabel 3.5
startende ondernemers vanuit een uitkering naar geslacht, 2010-20113
type uitkering
totaal
mannen
vrouwen
2.600
59%
41%
12.500
67%
33%
3.000
64%
36%
18.100
65%
35%
2.800
65%
35%
11.600
68%
32%
2.800
69%
31%
17.200
67%
33%
2010 arbeidsongeschiktheidsuitkering WW bijstand totaal 2011
*
arbeidsongeschiktheidsuitkering WW bijstand totaal Bron: Panteia, o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
De voornaamste groep uitkeringsstarters begint vanuit een werkloosheidsuitkering. Dit is het geval bij zowel vrouwen als mannen. Deze groep is fors in omvang toegenomen ten opzichte van de perioden besproken in de voorgaande monitor 4. Deze ontwikkeling loopt in gelijke tred met het totaal aantal verstrekte uitkeringen in deze jaren, waarbij zich ook een stijging tussen de jaren 2000 en 2010 voordoet en een lichte daling in 20115.
3 4 5
Met de gebruikte jaarbestanden was het niet mogelijk de uitkeringsstarters voor 2007 in beeld te brengen. Zie Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010, het aantal was toen 1.800, maar op een andere manier gemeten. Zie CBS Statline, Sociale zekerheid: kerncijfers, uitkeringen naar uitkeringssoort.
17
4
Bedrijfsprestaties Het vorige hoofdstuk bracht de persoonlijke achtergronden van de groep vrouwelijke ondernemers en hun mannelijke tegenhangers in beeld. Het onderhavige hoofdstuk is er op geënt inzicht te verstrekken in de kenmerken en de prestaties van de bedrijven die door deze ondernemers geleid worden. De volgende indicatoren passeren de revue: - sectorverdeling - grootteklasseverdeling - verdeling naar omzetklassen - verdeling naar winstklassen - verdeling naar leeftijdsklassen
4.1
Sectorverdeling Vrouwelijke ondernemers zijn in alle sectoren van de Nederlandse economie actief. De belangrijkste bedrijfstakken voor deze groep ondernemers in 2011 zijn de zakelijke en overige dienstverlening (respectievelijk 21% en 17% is hier actief), samen met de zorg, het openbaar bestuur en onderwijs (17%) en handel en reparatie (18%). Het aandeel vrouwelijke ondernemers is het sterkst toegenomen in de zor g, openbaar bestuur en onderwijs, van 13% naar 17%. In 2007 was dit aandeel nog 13%. De sectoren overige dienstverlening en zorg, openbaar bestuur en onderwijs zijn voor vrouwen van relatief groter belang dan voor mannelijke ondernemers: hun relatieve aandeel is hier bijna drie keer zo groot. 17% van de vrouwelijke ondernemers is in 2011 actief in deze sectoren versus 6% van de mannen. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de sectoren waarin vrouwelijke ondernemers actief zijn. De verdeling wordt gepresenteerd voor twee jaren: 2007 en 2011, respectievelijk het meest recente jaar uit de vorige monitor en het meest recente jaar waarover nu uitspraken gedaan kunnen worden. Bijlage 2 tot deze rapportage bevat een overzicht van de onderliggende SBI-codes per sector, Bijlage 3 de cijfers over 2012. Uit de tabel blijkt dat de grootste groep vrouwelijke ondernemers een bedrijf heeft in de sector zakelijke dienstverlening. Ruim 21%, ofwel meer dan één op de vijf, van de vrouwelijke ondernemers is in die sector actief. Deze sector is erg breed en omvat diverse disciplines uiteenlopend van de advocatuur en architectuur tot verhuur, callcenters en speur- en ontwikkelingswerk. Andere prominente bedrijfstakken waarin vrouwelijke ondernemers opereren zijn de samenvoeging van zorg, openbaar bestuur en onderwijs (17% in 2011), overige dienstverlening (17%) en handel en reparatie (18%). Ook de overige dienstverlening is erg divers en bestaat onder meer uit de uitvoering van kunst, sport en verzorging. De aandelen van de sectoren zakelijke dienstverlening, en handel en reparatie wijken bij vrouwen nauwelijks af van de aandelen bij mannen en dus ook nauwelijks van het totaal. Dit zijn simpelweg voorname sectoren binnen de Nederlandse economie. De zorg, openbaar bestuur en onderwijs en overige dienstverlening laten zich echter zien als
bedrijfstakken
waarin
een
aanzienlijk
groter
aandeel
van
de
vrouwelijke
ondernemers actief is. Hun relatieve aandeel is in beide sectoren (bijna) drie keer zo groot.
19
Omgekeerd zijn er ook een aantal sectoren aan te wijzen waarin vrouwen relatief veel minder vaak actief zijn als ondernemer. Dit is voornamelijk in de bouwnijverheid en in een iets mindere mate ook het transport en de financiële instellingen. In de geanalyseerde periode is het aandeel vrouwelijke ondernemers vooral in de zorg, openbaar bestuur en onderwijs fors toegenomen, te weten met 4 procentpunt. Dit is deels in lijn met een algemene sectorontwikkeling, maar het relatieve aandeel vrouwelijke ondernemers in deze sector verandert harder dan dat van het totaal aan ondernemers. tabel 4.1
sectorverdeling ondernemers naar geslacht (%), 2007-2011 totaal
mannen
vrouwen
11
11
10
5
5
4
bouwnijverheid
10
14
3
handel en reparatie
19
18
20
horeca
5
5
7
vervoer, opslag en communicatie
4
4
3
financiële instellingen
7
9
4
21
22
20
8
6
13
10
6
17
100
100
100
landbouw
9
9
8
delfstoffenwinning, industrie, energie
5
5
3
bouwnijverheid
11
15
3
handel en reparatie
17
17
18
horeca
5
4
6
vervoer, opslag en communicatie
7
8
4
financiële instellingen
6
7
3
zakelijke dienstverlening
21
21
21
zorg, openbaar bestuur, onderwijs
10
6
17
9
6
17
100
100
100
2007 landbouw delfstoffenwinning, industrie, energie
zakelijke dienstverlening zorg, openbaar bestuur, onderwijs overige dienstverlening totaal 2011
*
overige dienstverlening totaal Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
4.2
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Grootteklasseverdeling Vrouwelijke ondernemers hebben vaker dan hun mannelijke tegenhangers personeel in dienst. Dit aandeel is in een periode van vier jaar tijd echter aanzienlijk afgenomen. In 2011 heeft 44% van de vrouwelijke ondernemers personeel in dienst, in 2007 was dit nog 51%. Onder mannelijke ondernemers heeft zich eenzelfde daling voorgedaan.
20
De bedrijven van vrouwelijke ondernemers kunnen naar grootteklasse gerangschikt worden op basis van het aantal werkzame personen dat actief is in het bedrijf. Als een werkzame persoon wordt iedereen geteld die in het bedrijf werkzaam is, ongeacht het aantal uren dat de persoon werkt en ook inclusief de ondernemer zelf. Tabel 4.2 geeft de verdeling van de bedrijven van vrouwelijke ondernemers over vijf grootteklassen. tabel 4.2
verdeling ondernemingen naar aantal werkzame personen en geslacht ondernemer (%), 20072011 totaal
mannen
vrouwen
1
52
53
49
2 t/m 4
34
33
38
5 t/m 9
9
8
9
10 t/m 49
5
5
4
50 of meer
0
0
0
100
100
100
1
59
61
56
2 t/m 4
27
25
32
5 t/m 9
8
8
8
10 t/m 49
5
5
4
50 of meer
1
1
0
100
100
100
2007
totaal 2011
*
totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Het merendeel van de bedrijven van ondernemers in algemene zin is klein, met niet meer dan vier werkzame personen. Meer dan de helft van de vrouwelijke ondernemers is zzp’er in 2011 en 88% heeft een bedrijf met minder dan vijf werkzame personen. Dit laatste percentage is sterk vergelijkbaar met het aandeel mannelijke ondernemers. Het belangrijkste verschil tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers wanneer het aankomt op bedrijfsgrootte zit dan ook in de verdeling van bedrijven met of zonder personeel6. Een grotere groep vrouwelijke ondernemers heeft personeel in dienst: 44% versus 39% onder mannelijke ondernemers. De groep ondernemers zonder personeel (en dus met 1 werkzame persoon) is in vier jaar met 7 procentpunt aanzienlijk toegenomen van 52% in 2007 naar 59% in 2011. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich zowel bij vrouwelijke als bij mannelijke ondernemers voorgedaan.
6
In de Bijlage onderzoeksverantwoording onder het kopje Ondernemingen naar grootteklasse op basis van werkzame personen wordt nader ingegaan op het aandeel zelfstandigen zonder personeel.
21
4.3
Omzet De omzetcijfers van ondernemingen van vrouwelijke ondernemers zijn sterker dan die van hun mannelijke tegenhangers vertegenwoordigd in de lagere omzetklassen. In 2011 had 63% van de bedrijven van vrouwelijke ondernemers een omzet lager dan €100.000 tegenover 44% onder hun mannelijke evenknie. Mogelijk hangt deze omzetverdeling samen met de sectorconcentratie van de ondernemers. Voor beide groepen ondernemers geldt dat zich in de geanalyseerde periode een concentratie in de lagere klassen heeft voorgedaan: de gevolgen van de crisis voor ondernemers zijn duidelijk. Tabel 4.3 presenteert een verdeling van de bedrijven van vrouwelijke ondernemers over klassen gebaseerd op hun gerealiseerde omzet in de jaren 2007 en 2011. Uit de tabel blijkt dat het grootste deel van de ondernemingen in 2011 een omzet onder de €150.000 heeft: ruim 70% van de bedrijven van de vrouwelijke ondernemers en 53% van de bedrijven gerund door mannelijke ondernemers valt in deze omzetcategorieën. tabel 4.3
verdeling ondernemingen naar omzetklassen en geslacht ondernemer (%), 2007-2011 totaal
mannen
vrouwen
tot 25.000 euro
22
20
27
25.000 tot 50.000 euro
10
9
11
50.000 tot 100.000 euro
2007
15
16
14
100.000 tot 150.000 euro
9
10
7
150.000 tot 250.000 euro
9
10
8
250.000 tot 500.000 euro
9
10
7
500.000 tot 750.000 euro
6
6
5
750.000 tot 1.500.000 euro
7
7
8
1.500.000 tot 5.000.000 euro
7
6
7
5.000.000 euro en meer
5
5
5
100
100
100
tot 25.000 euro
19
11
35
25.000 tot 50.000 euro
13
12
16
50.000 tot 100.000 euro
17
19
13
100.000 tot 150.000 euro
9
11
7
150.000 tot 250.000 euro
10
10
8
250.000 tot 500.000 euro
11
12
9
500.000 tot 750.000 euro
5
6
3
750.000 tot 1.500.000 euro
8
9
5
1.500.000 tot 5.000.000 euro
6
7
4
5.000.000 euro en meer
2
3
1
100
100
100
totaal 2011
*
totaal Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
22
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Onder vrouwelijke ondernemers is de concentratie in lagere omzetklassen dus hoger: in iedere omzetklasse boven de €50.000 zit een relatief aandeel mannelijke ondernemers dat groter is dan het relatieve aandeel vrouwelijke ondernemers. Over de tijd bekeken, vertonen vrouwen en mannen divergente ontwikkelingen. Onder vrouwelijke ondernemers is de groep in de lagere omzetklassen toegenomen (+11 procentpunt tot €100.000), onder mannelijke ondernemers is deze groep iets afgenomen (-3 procentpunt). Dit resultaat is echter zeer gevoelig voor de keuze van peilmomenten. In de niet gerapporteerde tussenliggende jaren schommelt de omzet en winstverdeling sterk. Bij een keuze voor 2010 als meest recente jaar, is de ontwikkeling veel minder geprononceerd.
4.4
Bedrijfsresultaat 81% van alle ondernemers wist in 2011 een positief bedrijfsresultaat te realiseren. Dit aandeel is onder vrouwen even groot als onder mannen. Het relatieve aandeel van vrouwelijke ondernemers in de laagste positieve winstklasse is groter dan dat van mannelijke ondernemers. Voor beide groepen ondernemers geldt dat tussen 2007 en 2012 een concentratie in de lagere klassen heeft plaatsgevonden. Het winstbegrip is vaak aan een nog grotere volatiliteit onderhevig dan de omzet van bedrijven. Tabel 4.4 toont de verdeling van bedrijven van vrouwelijke ondernemers naar winstklassen gebaseerd op het resultaat voor belastingen. tabel 4.4
verdeling ondernemingen naar winstklassen en geslacht ondernemer (%), 2007-2011 totaal
mannen
vrouwen
verlies
13
12
18
0 tot 25.000 euro
20
18
24
25.000 tot 50.000 euro
21
24
11
50.000 tot 100.000 euro
20
21
14
100.000 tot 250.000 euro
13
12
15
250.000 tot 1.000.000 euro
8
7
12
1.000.000 euro en meer
6
6
6
100
100
100
verlies
19
19
19
0 tot 25.000 euro
36
30
49
25.000 tot 50.000 euro
20
22
16
50.000 tot 100.000 euro
15
17
9
100.000 tot 250.000 euro
7
8
4
250.000 tot 1.000.000 euro
3
3
2
1.000.000 euro en meer
1
1
0
100
100
100
2007
totaal 2011
*
totaal Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
23
Ruim 74% van de vrouwelijke ondernemers behaalde in 2011 een winst tot €100.000. Onder mannelijke ondernemers was dit aandeel 69%. Een groter verschil doet zich voor in de laagste (positieve) winstklasse. Van de vrouwelijke ondernemers behaalt 49% een winst niet hoger dan €25.000. Dit aandeel ligt bijna 20 procentpunt lager bij de mannelijke ondernemers (30%). Het aandeel bedrijven van vrouwen dat verlies lijdt is in 2011 met 19% even groot als dat onder bedrijven van mannen. In 2007 was deze
situatie
nog
heel
anders
en
draaide
een
relatief
groter
deel
van
de
ondernemingen in handen van vrouwen verlies. In dat jaar had 18% van de bedrijven in handen van vrouwelijke ondernemers een negatief resultaat, tegenover 12% bij de mannen. Een analyse van de (niet gerapporteerde) tussenliggende jaren leert dat gaandeweg een convergentie heeft plaatsgevonden. Over de geanalyseerde periode heeft zich een verschuiving voorgedaan en is de concentratie in de lagere winstklassen fors toegenomen. Ook voor deze winstcijfers geldt dat de gepresenteerde resultaten gevoelig zijn voor de gekozen peilmomenten, hoewel ook 2009 en 2010 een vergelijkbare tendens vertonen ten opzichte van 2007.
4.5
Bedrijfsleeftijd In 2011 is meer dan de helft van de bedrijven geleid door vrouwen jonger dan 5 jaar oud. Daarmee zijn de bedrijven van vrouwelijke ondernemers gemiddeld jonger dan die van mannelijke ondernemers. Tabel 4.5 deelt bedrijven in naar drie leeftijdsklassen met grenzen op 1 en 5 jaar oud. Meer dan de helft van de ondernemingen van vrouwelijke ondernemers is jonger dan vijf jaar: in 2011 is dit 55% versus 48% bij mannelijke ondernemers. Bedrijven van vrouwelijke ondernemers zijn gemiddeld gezien dus jonger. tabel 4.5
verdeling ondernemingen naar leeftijdsklassen en geslacht ondernemer (%), 2010-20117 totaal
mannen
vrouwen
jonger dan 1 jaar
10
9
12
1 t/m 5 jaar
42
40
45
ouder dan 5 jaar
48
50
44
100
100
100
jonger dan 1 jaar
11
10
12
1 t/m 5 jaar
40
38
43
ouder dan 5 jaar
50
52
45
100
100
100
2010
totaal 2011
*
totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
7
24
De bedrijfsleeftijd is niet verder terug dan 2010 in beeld gebracht, omwille van een verandering in het ABR in 2005, waarbij alle bedrijven die op dat moment al bestonden, opnieuw zijn ingeschreven en daarmee dus niet langer identificeerbaar als zijnde ouder dan vijf jaar.
In 2011 heeft zich ten opzichte van het voorgaande jaar een bescheiden verschuiving voorgedaan, waarbij het aandeel van de jongste bedrijven, niet ouder dan 1 jaar, iets groter is geworden, evenals het aandeel van de oudste bedrijven, ouder dan 5 jaar. Juist de tussenliggende groep is in relatieve omvang afgenomen, zodat geen sprake is van een duidelijke tendens naar jongere of juist oudere bedrijven.
25
5
Deel B: Etnisch ondernemerschap Het tweede deel van de monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap betreft het etnisch ondernemerschap. Door de tekst heen worden de termen etnisch en allochtoon afwisselend gebruikt. Deze laatste term sluit aan bij de definities van het CBS. Dit deel bestaat uit twee hoofdstukken. Hoofdstuk 6 beschrijft de persoonskenmerken van etnische ondernemers. Hoofdstuk 7 beschrijft de kenmerken en p restaties van de bedrijven van deze groep ondernemers. In alle tabellen waarin een onderscheid naar herkomst wordt gemaakt, worden cijfers voor zowel westerse en niet -westers allochtonen
alsook voor de
groep
autochtonen gepresenteerd.
Ook
wordt
een
onderscheid naar generatie gemaakt bij de etnische ondernemers. Totaalcijfers zijn opgenomen
in
de
tabellen,
zodat
zoveel
mogelijk
een
vergelijking
tussen
de
verschillende groepen kan worden gemaakt. De verdeling van etnische ondernemers naar een westerse en niet-westerse herkomst wordt consequent doorgevoerd in de hoofdtekst. De microdatabestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die gebruikt zijn om inzicht te krijgen in de stand van zaken en de ontwikkeling van etnisch ondernemerschap zijn niet recenter beschikbaar dan 2011. Dit is daarmee het meest recente jaar waarover deze monitor in de hoofdtekst uitspraken doet. Voor een kleine selectie aan statistieken is een prognose over 2012 gemaakt op basis van cijfers afkomstig van de Kamer van Koophandel, om de tijdigheid van deze cijfers te garanderen. Deze cijfers zijn opgenomen in Bijlage 3. In de bijlagen tot de rapportage is daarnaast een onderzoeksverantwoording opgenomen waarin de totstandkoming van de cijfers wordt besproken. G eha nt e er d e de f in it i e s De definities van etnische herkomst en generatie die gehanteerd worden in de monitor sluiten aan bij de definities die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) toepast. Etniciteit, herkomst en generatie worden als volgt gedefinieerd: -
Een allochtoon is een persoon van wie ten minste één van de ouders in het buitenland geboren is.
-
Een westerse allochtoon is een allochtoon met als herkomstland een land in Europa (uitgezonderd Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japan of Indonesië.
-
Een niet-westerse allochtoon is een allochtoon met als herkomstland een overig land, zijnde landen in Afrika, Zuid-Amerika en Azië (uitgezonderd Japan en Indonesië.
-
Een eerste generatie allochtoon is een persoon die zelf in het buitenland is geboren en ten minste één in het buitenland geboren ouder heeft.
-
Een tweede generatie allochtoon is een persoon die zelf in Nederland is geboren en ten minste één in het buitenland geboren ouder heeft.
27
6
Persoonskenmerken Dit onderzoek naar etnisch ondernemerschap belicht twee facetten: enerzijds de persoonskenmerken van etnische ondernemers en anderzijds de prestaties van hun ondernemingen. Dit eerste hoofdstuk richt zich op de karakteristieken van etnische ondernemers. De volgende indicatoren die een inzicht geven in de kenmerken van etnische ondernemers zijn verzameld: - aantal en aandeel - ondernemersquote - leeftijdsverdeling - opleidingsniveau - uitkeringsstarters
6.1
Aantallen en aandelen Nederland kent ruim 1,2 miljoen ondernemers. 16% van hen is etnisch. Het aantal ondernemers is toegenomen over de geanalyseerde periode, het aandeel etnisch ondernemerschap is met 2 procentpunt toegenomen. Uit de ondernemersquote blijkt dat ruim 8% van de allochtone beroepsbevolking ondernemer is in 2011. In 2007 was dit nog geen 7%. De ondernemersquote is bij westerse allochtonen hoger dan bij nietwesterse allochtonen. In 2011 was dit respectievelijk 11% en 6%. De gemiddelde leeftijd van ondernemers is toegenomen sinds 2007: een steeds groter aandeel van de ondernemersbevolking is 45 jaar of ouder. Deze trend geldt zowel voor de autochtone als voor de etnische ondernemer. Onder etnische ondernemers is dit aandeel van 45% naar 47% gegroeid. Bij autochtonen van 55% naar 60%. De ontwikkeling van het aantal ondernemers naar herkomst en generatie over de periode 2007-2012 wordt gepresenteerd in tabel 6.1. Het totaal aan ondernemers is hierbij een optelling van personen met inkomsten uit de eigen bedrijfsvoering (zelfstandigen)
en
personen
met
inkomsten
uit
arbeid
als
directeur -
grootaandeelhouder (DGA). Met de Kamer van Koophandeldata is geen onderscheid mogelijk tussen eerste en tweede generatie etnische ondernemers. Met de cijfers afkomstig van het CBS is dit wel mogelijk. Hierdoor zijn voor het onderscheid tussen generaties alleen gegevens voor 2007-2011 bekend. Het aantal ondernemers is over de geanalyseerde periode toegenomen. In 2011 zijn er 192.000 etnische ondernemers. Vier jaar eerder waren dit er 148.000. Het aandeel etnische ondernemers is fors toegenomen van 14% tot 16%. De relatieve aandelen niet-westerse en eerste generatie etnische ondernemers zijn het sterkst toegenomen, van respectievelijk 5,5% en 8% in 2007 tot 7% en 9% in 2011. De aandelen niet-westerse en 1 e generatie etnische ondernemers maken in 2009 ten opzichte van het voorgaande jaar een relatief omvangrijke groei door. Met het oog op de ontwikkelingen in de omliggende jaren is dit waarschijnlijker een verandering in de meting van de onderliggende data dan een reële ontwikkeling. Bijlage 1, onder de kop Vergelijkbaarheid met Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010 , geeft een verklaring.
29
tabel 6.1
aantallen en aandeel etnisch ondernemerschap (x1.000), 2007-2012 w.v. westers
w.v. niet-westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
2007
1.060
86,0%
14,0%
8,4%
5,6%
7,9%
6,1%
2008
1.100
85,6%
14,4%
8,5%
5,9%
8,1%
6,3%
2009
1.120
84,4%
15,6%
8,9%
6,7%
9,1%
6,5%
2010
1.160
84,1%
15,8%
9,0%
6,8%
9,2%
6,6%
2011
*
1.210
84,1%
15,9%
9,1%
6,8%
9,2%
6,7%
2012
**
1.260
83,9%
16,1%
9,2%
6,9%
-
-
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen;
**
prognoses o.b.v. ontwikkelingen in Kamer van Koophandeldata
De mate van ondernemerschap blijkt nauwkeuriger uit de ondernemersquote. Deze quote relateert het aantal ondernemers aan de totale potentiële beroepsbevolking, bestaande uit iedereen met een leeftijd tussen de 15 en 65. De quote geeft daarmee een indicatie van de relatieve omvang van het ondernemerschap. De ontwikkeling van de ondernemersquote wordt weergegeven in tabel 6.2. In 2011 is 11 op de 100 personen in de beroepsbevolking ondernemer. Onder de totale groep etnische ondernemers ligt dit aandeel lager. Onder westers allochtonen ligt dit aandeel echter slechts een fractie lager (10,5%) dan bij het totaal, onder nietwesters allochtonen is dit verschil groter. Van deze groep is bijna 7 op de 100 personen in de beroepsbevolking actief als ondernemer. Ook onder de eerste en tweede generatie allochtonen ligt de ondernemersquote met respectievelijk 8% en 9% lager dan voor de totale beroepsbevolking. Uit de tabel blijkt een kleine toename van de ondernemersquote over de jaren. Dit geldt voor zowel de autochtone (van 10% in 2007 naar 12% in 2011), als allochtone beroepsbevolking (van 7% naar 9%). tabel 6.2
ondernemersquote (%), 2007-2012 w.v. westers
w.v. niet-westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
2007
9,4
10,4
6,7
8,8
4,9
6,2
7,5
2008
10,2
10,9
7,2
9,3
5,4
6,6
7,9
2009
10,2
10,9
7,6
9,6
6,0
7,2
8,1
2010
10,5
11,2
8,0
10,0
6,3
7,5
8,4
2011
*
11,0
11,8
8,2
10,5
6,4
7,8
8,8
2012
**
11,5
12,3
8,5
10,9
6,6
-
-
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen; ** prognoses o.b.v. ontwikkelingen in Kamer van Koophandeldata
De Nederlandse ondernemer is gemiddeld ouder geworden in de onderzochte periode. De verdelingen in tabel 6.3 maken dit duidelijk. De groep ondernemers ouder dan 45 is in de periode van 2007 tot 2011 in omvang toegenomen van 53% naar 57%. De groep met ondernemers jonger dan 45 is in aandeel afgenomen. Vooral de groep van ondernemers met een leeftijd tussen de 25 en 44 jaar is kleiner geworden: in het totaal van ondernemers is hun aandeel met ruim vier procentpunt afgenomen.
30
Etnisch ondernemerschap heeft een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt. De groep boven de 45 maakte in 2007 45% uit en in 2011 47%. tabel 6.3
leeftijdsverdeling ondernemers naar herkomst en generatie (%), 2007-2011 w.v.
w.v. niet-
westers
westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
t/m 24
2
2
3
2
5
3
4
25 - 44
45
43
53
45
64
57
48
45 - 64
48
50
41
48
29
38
43
5
5
4
5
2
2
5
100
100
100,0
100
100
100
100
t/m 24
2
2
3
2
5
2
4
25 - 44
41
39
52
44
62
54
47
45 - 64
50
52
42
48
33
40
42
7
8
5
7
1
4
6
100
100
100
100
100
100
100
2007
65+ totaal 2011 *
65+ totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Onder niet-westerse allochtonen is de groep jonge ondernemers onder de 45 aanzienlijk groter dan bij westers allochtone en autochtone ondernemers. Deze groep maakt in 2011 67% van de niet-westerse allochtonen uit versus respectievelijk 46% en 41% bij de twee andere ondernemersgroepen.
6.2
Opleidingsniveau 42% van de etnische ondernemers heeft in 2011 een hogere opleiding (HBO of WO) afgerond. Onder de westers allochtone ondernemers is dit percentage 48% en bij de niet-westers allochtone ondernemers 33%. Voor de westers allochtone ondernemers betekent dit een lichte daling ten opzichte van 2007 (50%), voor de niet-westers allochtone ondernemers een lichte stijging (31% in 2007). In tabel 6.4 zijn de ondernemers ingedeeld naar herkomst en generatie en hun hoogst afgeronde opleiding. De tabel laat zien dat 38% van de autochtone ondernemers in 2011 een hogere opleiding (HBO of WO) heeft. Onder etnische ondernemers is dit aandeel hoger: binnen deze groep rondde 42% een hogere opleiding af. Dit hogere aandeel komt met name door het gemiddeld hogere opleidingsniveau van de westers allochtone ondernemers: binnen deze groep rondde 48% een hogere opleiding af. 33% van de niet-westers allochtone ondernemers rondde een hogere opleiding af. Naar generatie bezien, zijn deze percentages respectievelijk 38% en 47% voor eerste en tweede generatie allochtone ondernemers.
31
tabel 6.4
hoogst behaalde opleiding naar herkomst en generatie (%), 2007-2011 w.v.
opleiding
w.v. niet-
westers
westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
21
21
17
13
24
18
17
4
4
5
3
9
7
4
17
17
12
10
15
11
14
42
43
38
35
44
42
34
34
35
25
24
28
29
21
2007 lager w.v. basisonderwijs w.v. VMBO, AVO onderbouw, MBO1 middelbaar w.v. MBO2-4 w.v. HAVO, VWO
8
8
13
11
16
13
13
36
35
42
50
31
37
48
w.v. HBO, WO bachelor
20
20
16
21
10
11
23
w.v. WO master, doctor
16
15
26
29
21
26
25
hoger
onbekend totaal
1
1
2
2
1
3
1
100
100
100
100
100
100
100
21
21
21
17
28
27
15
5
4
7
6
10
10
4
16
17
14
11
18
16
11
39
40
35
34
37
33
38
30
32
23
22
26
23
24
9
8
12
12
11
11
13
2011* lager w.v. basisonderwijs w.v. VMBO, AVO onderbouw, MBO1 middelbaar w.v. MBO2-4 w.v. HAVO, VWO hoger
39
38
42
48
33
38
47
w.v. HBO, WO bachelor
22
22
21
24
17
18
25
w.v. WO master, doctor
17
16
21
24
16
20
22
1
1
1
1
2
2
1
100
100
100
100
100
100
100
onbekend totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
6.3
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Uitkeringsstarters Het aantal uitkeringsstarters is in 2011 met bijna 1.000 personen in aantal afgenomen ten opzichte van het jaar ervoor. Deze ontwikkeling is hoofdzakelijk toe te wijzen aan een daling van het aantal starters vanuit een werkloosheidsuitkering. In 2011 zijn er in totaal 17.200 ondernemers die vanuit een uitkering zijn gestart. 28% van hen is in dat
jaar
etnisch
en
daarmee
twee
keer
zo
groot
als
hun
aandeel
in
het
ondernemerstotaal (14%). Het aandeel van de groepen etnische ondernemers onder de uitkeringsstarters is relatief constant over de tijd.
32
Een deel van de personen dat ieder jaar als ondernemer begint, doet dit vanuit een uitkering 8. In tabel 6.5 wordt de ontwikkeling van deze uitkeringsstarters in de jaren 2010 en 2011 weergegeven voor drie typen uitkering: arbeidsongeschiktheid (o.a. WAO), werkloosheid (WW) en bijstand. In Bijlage 1 onder uitkeringsstarters wordt een verdere toelichting gegeven over de manier van meten van de uitkeringsstarters en de onderliggende typen uitkeringen. Het absolute aantal starters vanuit een uitkering is onder alle groepen ondernemers afgenomen. In 2011 zijn er nog ruim 17.200 uitkeringsstarters, waarvan 4.800 (28%) allochtoon. Vooral niet-westers allochtone ondernemers vormen een relatief grote groep uitkeringsstarters (17% in 2011), wanneer dit aandeel vergeleken wordt met hun aandeel in het ondernemerstotaal (7%). Deze groep start dus relatief vaak vanuit een uitkering. tabel 6.5
startende ondernemers vanuit een uitkering naar herkomst en generatie, 2010-20119 w.v. niet-
type uitkering
w.v. westers
westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
2.600
81%
19%
9%
10%
11%
8%
12.500
74%
26%
12%
14%
15%
11%
3.000
47%
53%
15%
38%
42%
11%
18.100
71%
29%
11%
18%
19%
10%
2.800
84%
16%
9%
7%
8%
8%
11.600
75%
25%
11%
14%
15%
10%
2.800
48%
52%
14%
38%
40%
12%
17.200
72%
28%
11%
17%
18%
10%
2010 arbeidsongeschiktheidsuitkering WW bijstand totaal 2011 * arbeidsongeschiktheidsuitkering WW bijstand totaal
Bron: Panteia, o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
De voornaamste groep uitkeringsstarters start vanuit een werkloosheidsuitkering. Dit is het geval bij zowel autochtonen als alle groepen allochtonen. Deze groep is fors in omvang toegenomen ten opzichte van de perioden besproken in de voorgaande monitor10. Deze ontwikkeling loopt in gelijke tred met het totaal aantal verstrekte uitkeringen in deze jaren, waarbij zich ook een stijging tussen de jaren 2000 en 2010 voordoet en een lichte daling in 2011 11.
8
9 10 11
Uitkeringsstarters zijn gedefinieerd als personen die in jaar t als ondernemer geregistreerd staan, terwijl dit in jaar t-1 nog niet het geval was. Bovendien ontvingen zij in jaar t-1 nog een uitkering. Dit betekent dat de ondernemers in jaar t nog steeds een uitkering kunnen ontvangen. De definitie wijkt bovendien iets af van die gebruikt in de voorgaande monitor. Zie voor een verdergaande discussie Bijlage 1, uitkeringsstarters. De typen uitkeringen worden hier ook verder besproken. Met de gebruikte jaarbestanden was het niet mogelijk de uitkeringsstarters voor 2007 in beeld te brengen. Zie Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010, het aantal was toen 1.800, maar op een andere manier gemeten. Zie CBS Statline, Sociale zekerheid: kerncijfers, uitkeringen naar uitkeringssoort.
33
7
Bedrijfsprestaties Het vorige hoofdstuk bracht de persoonlijke kenmerken van etnische en autochtone ondernemers in beeld. Dit hoofdstuk gaat in op de kenmerken van hun bedrijven en dient daarnaast om inzicht te geven in de prestaties van deze bedrijven. Net als in het voorgaande hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen autochtone en etnische ondernemers in Nederland. Er wordt tevens een verbijzondering aangebracht tussen westerse en niet-westerse herkomst en eerste en tweede generatie allochtone ondernemers. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende indicatoren : - sectorverdeling; - grootteklasseverdeling; - verdeling naar omzetklassen; - verdeling naar winstklassen; - verdeling naar leeftijdsklassen;
7.1
Sectorverdeling Etnisch ondernemerschap komt in alle sectoren van Nederland voor. De belangrijkste bedrijfstakken voor deze groep ondernemers zijn de handel en reparatie (17%) en de zakelijke dienstverlening (22%). Van de tweede generatie allochtone ondernemers is ruim een kwart actief in de zakelijke dienstverlening. Etnische ondernemers komen slechts spaarzaam voor in de sector landbouw (2%). In de horeca hebben zij echter juist een sterkere aanwezigheid dan autochtone ondernemers. In 2011 was hun relatieve aandeel hier 11% tegenover 4% bij autochtonen. Tabel 7.1 geeft een overzicht van de sectoren waarin etnische ondernemers actief zijn. Bijlage 2 van deze rapportage bevat een overzicht van de onderliggende SBI codes per sector, Bijlage 3 de cijfers over 2012. De verdeling wordt gepresenteerd voor twee jaren: 2007 en 2011, respectievelijk het meest recente jaar uit de vorige monitor en het meest recente jaar waarover nu uitspraken gedaan kunnen worden. De tabel laat zien dat voor alle groepen ondernemers de grootste groep actief is in de zakelijke dienstverlening. 22% van de etnische ondernemers is in 2011 actief in deze sector. Dit is vergelijkbaar met het percentage autochtone ondernemers in deze sector (21% in 2011). Voor de tweede generatie daarentegen, is dit percentage juist aanzienlijk hoger vergeleken met de andere groepen. In 2011 was 26%, ofwel ruim een kwart, van de tweede generatie allochtone ondernemers actief in de zakelijke dienstverlening. Deze sector is erg breed en omvat diverse disciplines uiteenlopend van
de
advocatuur
en
architectuur
tot
verhuur,
callcenters
en
speur-
en
ontwikkelingswerk. Het aandeel etnische ondernemers in de zakelijke dienstverlening is ten opzichte van 2007 iets afgenomen. In dat jaar was hun relatieve aandeel 23%. Daarnaast is een grote groep etnische ondernemers actief in de handel en reparatie. In 2011 varieert het aandeel in deze sector van 14% bij de westerse tot 20% bij nietwesters allochtonen. Ook deze percentages zijn vergelijkbaar met die binnen de groep autochtone
ondernemers.
Andere
sectoren
waarin
de
relatieve
aandelen
van
autochtone en etnische ondernemers vergelijkbaar zijn, zijn de industrie, zorg, openbaar bestuur en onderwijs en de overige dienstverlening.
35
tabel 7.1
sectorverdeling ondernemers naar herkomst en generatie (%), 2007-2011 w.v.
w.v. niet-
westers
westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
11
12
2
3
1
2
3
5
5
4
4
3
4
4
bouwnijverheid
10
11
8
10
6
9
8
handel en reparatie
2007 landbouw delfstoffenwinning, industrie, energie
19
19
19
16
23
20
18
horeca
5
4
13
6
23
18
5
vervoer, opslag en communicatie
4
3
4
3
6
5
4
financiële instellingen
7
8
5
6
2
3
7
21
21
23
27
17
19
28
8
8
10
11
8
9
11
10
9
12
14
9
12
13
100
100
100
100
100
100
100
landbouw
9
10
2
2
1
2
2
delfstoffenwinning, industrie, energie
5
5
4
4
3
3
4
bouwnijverheid
11
12
10
12
8
12
8
handel en reparatie
17
18
17
14
20
17
16
horeca
5
4
11
5
19
15
5
vervoer, opslag en communicatie
7
7
9
8
10
8
10
financiële instellingen
6
7
4
5
2
2
6
zakelijke dienstverlening
21
21
22
25
16
18
26
zorg, openbaar bestuur, onderwijs
10
9
12
13
10
11
13
9
9
11
12
10
11
12
100
100
100
100
100
100
100
zakelijke dienstverlening zorg, openbaar bestuur, onderwijs overige dienstverlening totaal 2011*
overige dienstverlening totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Etnische ondernemers zijn met 11% aanzienlijk sterker vertegenwoordigd in de horeca dan autochtone ondernemers (4%). Dit geldt voornamelijk voor niet-westers en tweede generatie allochtone ondernemers. In 2011 varieert dit tussen de 15% en 19% voor deze twee groepen. Ook de zorg, openbaar bestuur en onderwijs heeft, in vergelijking tot de autochtone ondernemer (9%), een groter aandeel binnen de groep etnische ondernemers (12%). Sectoren waar etnische ondernemers ondervertegenwoordigd zijn ten opzichte van autochtone ondernemers zijn de landbouw (2% versus 10%) en, in mindere mate, de financiële instellingen (4% en 7%). Met name binnen de groep niet-westers allochtone ondernemers is maar een heel klein deel (1% in 2011) actief in de landbouw. In de horeca en zakelijke dienstverlening bestaan grote verschillen tussen westers en nietwesters allochtone ondernemers. Westers allochtone ondernemers zijn vaker actief in de hoogwaardigere zakelijke dienstverlening en niet-westers allochtone ondernemers juist vaker in de horeca.
36
In de geanalyseerde periode is onder de etnische ondernemers het aandeel in de transportsector aanzienlijk gegroeid, met ruim 5 procentpunten. Hun aandeel was 4% in 2007 en is toegenomen tot 9% in 2011.
7.2
Grootteklasseverdeling Etnische ondernemers hebben minder vaak dan autochtone ondernemers personeel in dienst. In 2011 heeft 35% van hen personeel in dienst versus 42% van de autochtone ondernemers. In 2007 was dit aandeel onder beide groepen ondernemers beduidend hoger met respectievelijk 42% en 49%. De bedrijven van etnische ondernemers kunnen naar grootteklasse gerangschikt worden op basis van het aantal werkzame personen dat actief is in het bedrijf. Als een werkzame persoon wordt iedereen geteld die in het bedrijf werkzaam is, ongeacht het aantal uren dat de persoon werkt en ook inclusief de ondernemer zelf. Tabel 7.2 geeft de verdeling van de bedrijven van etnische ondernemers over vijf grootteklassen weer. tabel 7.2
verdeling ondernemingen naar aantal werkzame personen, herkomst en generatie ondernemer (%), 2007-2011 w.v.
w.v.
westers
niet-westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
1
52
51
58
60
56
59
58
2 t/m 4
34
35
31
29
34
31
30
5 t/m 9
9
9
7
7
8
7
8
10 t/m 49
5
5
3
4
3
3
4
2007
50 of meer
0
0
0
0
0
0
0
100
100
100
100
100
100
100
1
59
58
65
68
62
66
66
2 t/m 4
27
28
24
22
27
25
23
5 t/m 9
8
8
6
6
7
6
6
10 t/m 49
5
5
3
4
3
3
4
50 of meer
1
1
0
0
0
0
0
100
100
100
100
100
100
100
totaal 2011*
totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Het overgrote deel van de bedrijven, van zowel autochtone als etnische ondernemers, is klein met niet meer dan vier werkzame personen. In 2011 is 86% van de bedrijven van
autochtone
belangrijkste
ondernemers
verschil
tussen
kleiner
en
89%
etnische
en
autochtone
bij
etnische
ondernemers.
ondernemers
wat
Het
betreft
bedrijfsgrootte zit hem in het wel of niet hebben van personeel 12. Een iets grotere groep etnische ondernemers heeft helemaal geen personeel in dienst: 65% van de etnische ondernemers tegenover 58% van autochtone ondernemers.
12
In de Bijlage onderzoeksverantwoording onder het kopje Ondernemingen naar grootteklasse op basis van werkzame personen wordt nader ingegaan op het aandeel zelfstandigen zonder personeel.
37
In 2011 is daarmee ongeveer twee derde van de etnische ondernemers zzp’er. In 2007 lag dit aandeel met 58% nog een stuk lager: dit is een algemene tendens. De groep ondernemers zonder personeel (en dus met 1 werkzame persoon) is in vier jaar met 7 procentpunt aanzienlijk toegenomen. Deze exacte ontwikkeling heeft zich zowel bij etnische als bij autochtone ondernemers voorgedaan.
7.3
Omzet Bedrijven van etnische ondernemers bevinden zich vooral in de lagere omzetklassen met een omzet tot €100.000. In 2011 viel 56% van de bedrijven van etnische ondernemers onder deze grens, tegenover 48% bij autochtone ondernemers. Mogelijk hangt deze omzetverdeling samen met de sectorconcentratie van de ondernemers. Voor alle groepen geldt dat er gedurende de geanalyseerde periode een verschuiving heeft plaatsgevonden: de concentratie in de lagere winstklassen is toegenomen: de gevolgen van de crisis voor ondernemers zijn duidelijk. tabel 7.3
verdeling ondernemingen naar omzetklassen, herkomst en generatie ondernemer (%), 2007-2011 w.v.
w.v.
westers
niet-westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
22
22
26
29
22
25
28
10
11
10
13
13
9
2007 tot 25.000 euro 25.000 tot 50.000 euro 50.000 tot 100.000 euro
10 15
15
16
15
17
16
16
100.000 tot 150.000 euro
9
9
10
10
10
10
11
150.000 tot 250.000 euro
9
9
8
8
9
8
8
9
9
9
9
9
8
250.000 tot 500.000 euro
9
500.000 tot 750.000 euro
6
6
4
4
5
4
5
750.000 tot 1.500.000 euro
8
8
6
5
7
6
4
1.500.000 tot 5.000.000 euro
7
7
6
5
6
5
6
5
5
4
4
3
3
4
100
100
100
100
100
100
100
tot 25.000 euro
19
19
20
24
15
20
21
25.000 tot 50.000 euro
13
13
16
17
15
17
15
50.000 tot 100.000 euro
17
16
20
18
23
22
18
5.000.000 euro en meer totaal 2011
100.000 tot 150.000 euro
9
9
9
7
11
9
8
150.000 tot 250.000 euro
10
10
9
7
11
9
8
250.000 tot 500.000 euro
11
11
11
9
13
11
10
500.000 tot 750.000 euro
5
5
4
4
5
4
4
750.000 tot 1.500.000 euro
8
8
6
7
3
3
8
1.500.000 tot 5.000.000 euro
6
7
4
5
3
4
5
5.000.000 euro en meer
2
2
2
2
1
1
2
100
100
100
100
100
100
100
totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
38
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Tabel 7.3 presenteert een verdeling van de bedrijven van etnische ondernemers over klassen gebaseerd op hun gerealiseerde omzet in de jaren 2007 en 2011. In de tabel is te zien dat de omzet van het grootste deel van de ondernemingen onder de €100.000 ligt. In 2011 was de omzet van 56% van de bedrijven van etnische ondernemers lager dan €100.000 tegenover 47% bij autochtone ondernemers. De concentratie in de lagere omzetklassen is hoger onder de etnische ondernemers. Het aandeel etnische ondernemers in deze laagste omzetklassen tot €100.000 is in vier jaar tijd iets toegenomen van 53% tot 56%. Het aandeel in de middenmoot met een omzet tussen de €150.000 en €500.000 is eveneens toegenomen gedurende de crisisjaren: van 17% naar 20% onder de etnische ondernemers. Over h et algemeen betekent dit dat zich een verschuiving heeft voorgedaan van de allerhoogste omzetklassen (met een omzet hoger dan €1,5 miljoen) naar alle daaronder gelegen omzetklassen. Tussen westers allochtone en niet-westers allochtone ondernemers is wat betreft omzet met name een verschil te zien in de verdeling van de laagste omzetklasse. Het aandeel tot €25.000 is groter voor de westers allochtone ondernemers dan voor de niet-westers allochtone ondernemers: 24% tegenover 15%. Het totaal over beide groepen is 20%. In de volgende omzetklasse is dit verschil al kleiner en tussen de €50.000
en
€750.000
vertegenwoordigd.
is
de
Daartegenover
niet-westers staat
wel
allochtone
dat
het
ondernemer
aandeel
van
de
sterker hoogste
omzetklassen (€750.000 of meer) bij de westers allochtonen juist weer groter is in vergelijking tot de niet-westers allochtonen: 14% tegenover 7%.
7.4
Bedrijfsresultaat 80% van de etnische ondernemers realiseert een positief bedrijfsresultaat in 2011 ten opzichte van 82% van de autochtone ondernemers. De onderliggende verdeling over winstklassen is eveneens vergelijkbaar voor alle herkomstgroeperingen (79-80%). Voor alle groepen geldt dat gedurende de geanalyseerde periode een verschuiving heeft plaatsgevonden, de concentratie in de lagere winstklassen is fors toegenomen. De winst van bedrijven is vaak aan een nog grotere volatiliteit onderhevig dan de omzet. Tabel 7.4 toont de verdeling van bedrijven van etnische ondernemers naar winstklassen gebaseerd op het resultaat voor belastingen. 71% van de etnische ondernemers behaalde in 2011 een winst tot €100.000. Dit is ongeveer gelijk aan het aandeel in deze laagste (positieve) winstklassen onder autochtone
ondernemers
(70%).
De
relatieve
aandelen
in
de
verschillende
winstklassen liggen dicht bij elkaar wanneer de diverse herkomstgroepen met elkaar vergeleken worden. Hoewel het aandeel flink is toegenomen gedurende de crisisjaren (van 63% van de etnische ondernemers met een winst tot €100.000 naa r 71%) is de afstand tot autochtone ondernemers vergelijkbaar gebleven (het aandeel steeg bij hen van 61% tot 70%).
39
tabel 7.4
verdeling ondernemingen naar winstklassen, herkomst en generatie ondernemer (%), 2007-2011 w.v.
w.v. niet-
westers
westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
verlies
13
13
14
17
11
12
18
tot 25.000 euro
20
20
20
20
21
24
14
25.000 tot 50.000 euro
21
21
23
16
29
25
18
50.000 tot 100.000 euro
20
20
20
21
18
18
23
100.000 tot 250.000 euro
13
13
12
11
14
13
11
8
8
7
7
6
6
8
2007
250.000 tot 1.000.000 euro 1.000.000 euro en meer
6
6
4
7
1
2
8
100
100
100
100
100
100
100
verlies
19
18
20
20
21
20
20
tot 25.000 euro
36
35
38
39
37
40
35
25.000 tot 50.000 euro
20
20
21
21
22
21
21
50.000 tot 100.000 euro
15
15
12
12
12
11
13
100.000 tot 250.000 euro
7
7
5
6
5
5
6
250.000 tot 1.000.000 euro
3
3
2
3
2
2
3
totaal 2011*
1.000.000 euro en meer totaal
1
1
1
1
0
0
1
100
100
100
100
100
100
100
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
Over de geanalyseerde periode heeft zich een verschuiving voorgedaan en is de concentratie in de laagste winstklasse fors toegenomen. Dit geldt voor alle groepen. Zo was het aandeel autochtone ondernemers met een winst niet hoger dan €25.000 in 2007 nog 20% en is dit in 2011 in omvang toegenomen tot 35%. Bij etnische ondernemers is het aandeel van deze winstklasse toegenomen van 20% in 2007 tot 38% in 2011.
7.5
Bedrijfsleeftijd In 2011 is meer dan de helft (60%) van de bedrijven gerund door etnische ondernemers jonger dan 5 jaar oud. Daarmee zijn de bedrijven van
etnische
ondernemers gemiddeld jonger dan die van autochtone ondernemers. Bij die groep is 49% van de ondernemingen jonger dan 5 jaar. Tabel 7.5 deelt bedrijven in naar drie leeftijdsklassen met grenzen op 1 en 5 jaar oud. Meer dan de helft van de ondernemingen van etnische ondernemers is jonger dan vijf jaar: in 2011 is dit 60% versus 49% bij autochtone ondernemers. Bedrijven van etnische ondernemers zijn gemiddeld gezien dus jonger. Vooral de bedrijven van nietwesterse en tweede generatie allochtone ondernemers zijn jonger: bij beide groepen ondernemers is 63% van de bedrijven nog geen vijf jaar oud.
40
tabel 7.5
verdeling ondernemingen naar leeftijdsklassen, herkomst en generatie ondernemer (%), 2010201113 w.v. westers
w.v. niet-westers
w.v. 1e
w.v. 2e
totaal
autochtoon
allochtoon
allochtoon
allochtoon
generatie
generatie
jonger dan 1 jaar
10
10
13
12
15
14
13
1 t/m 5 jaar
42
41
47
46
51
50
45
ouder dan 5 jaar
48
50
37
42
34
36
42
100
100
100
100
100
100
100
jonger dan 1 jaar
11
10
14
13
16
15
13
1 t/m 5 jaar
40
39
46
44
49
48
44
2010
totaal 2011*
ouder dan 5 jaar totaal
50
51
40
43
35
37
43
100
100
100
100
100
100
100
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden *
voorlopige cijfers aantal zelfstandigen
In 2011 heeft zich ten opzichte van het voorgaande jaar een bescheiden verschuiving voorgedaan waarbij het aandeel van de jongste bedrijven, niet ouder dan 1 jaar, iets groter is geworden, evenals het aandeel van de oudste bedrijven, ouder dan 5 jaar. Juist de tussenliggende groep is in relatieve omvang afgenomen, zodat geen sprake is van een duidelijke tendens naar jongere of juist oudere bedrijven. Dit geldt voor alle groepen ondernemers.
13
De bedrijfsleeftijd is niet verder terug dan 2010 in beeld gebracht, omwille van een verandering in het ABR in 2005 waarbij alle bedrijven die op dat moment al bestonden, opnieuw zijn ingeschreven en daarmee dus niet langer identificeerbaar als zijnde ouder dan vijf jaar.
41
Bijlagen Bijlage 1
Onderzoeksverantwoording Het doel van de Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap is een breed publiek te bereiken en informeren over de stand van zaken en ontwikkelingen op het gebied van ondernemerschap in een sociaal-cultureel perspectief. De rapportage is daarom op een manier geschreven die deze toegankelijkheid garandeert . De cijfers die worden gepresenteerd zijn van een heldere toelichting voorzien. Diepgaandere zaken die op de achtergrond spelen, worden in deze onderzoeksverantwoording besproken. Dit stuk gaat in op de vergelijkbaarheid van de cijfers uit deze monitor en uit zijn voorganger, benoemt de gebruikte bronbestanden, beschrijft de doorlopen koppelprocedure en fungeert als achtergronddocument tot de gepresenteerde statistieken. Vergelijkbaarheid met Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010 Het meest recente jaar waarover in de monitor 2010 uitspraken zijn gedaan op basis van CBS-data is het jaar 2007. Dat jaar is ook in deze update van de monitor opgenomen, om inzicht te geven in de wijze waarop het nieuwe cijfermateriaal zich verhoudt tot de vorige meting. Hoewel de cijfers over het jaar 2007 uit dezelfde bron afkomstig zijn, bestaan er toch verschillen. Tabel b1.2 brengt deze verschillen in beeld: tabel b1.7.5
vergelijking ondernemersaantallen over 2007 huidige en vorige monitor (x 1.000) 2007 vorige monitor
2007 huidige monitor
1.088
1.057
mannelijk
745
726
vrouwelijk
342
331
autochtoon
935
909
allochtoon
152
148
totaal ondernemers
Bron: Panteia, o.b.v. CBS microdatabestanden
Dit verschil in aantallen werkt ook door in andere statistieken, zoals bijvoorbeeld de ondernemersquote en leeftijdsverdeling van de ondernemers. De oorzaak van de discrepantie ligt in verschillende zaken: ten eerste in de telling van de aantallen zelfstandigen. Zelfstandigen worden als zodanig aangemerkt wanneer zij aangifte inkomstenbelasting doen. Deze aangifte kan tot drie jaar worden uitgesteld, waardoor de cijfers over 2007 pas na het verschijnen van de vorige monitor definitief zijn geworden. Ditzelfde geldt voor het jaar 2011 in de huidige monitor. Daarnaast blijkt uit navraag bij het CBS dat de gegevens over zelfstandigen die ten grondslag lagen aan de tabel enige tijd geleden zijn gereviseerd. De voorgaande monitor presenteerde van veel gegevens een up-to-date impressie op basis van een enquête over het jaar 2010. Cijfers in de huidige monitor kunn en hiervan afwijken, enerzijds omdat nu andere jaren worden besproken en omdat er simpelweg sprake is van een andere meetwijze.
43
T e l l in ge n ze l fs ta n di g en va na f 2 00 9 De data in tabel 6.1 in de hoofdtekst vertonen een plotselinge sprong in het aandeel niet-westers en 1 e generatie allochtone ondernemers in 2009 ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Dit terwijl deze aandelen in de jaren voor en na 2009 een veel meer constant verloop vertonen. In 2009 is het CBS overgestapt op een andere methode van registreren voor zelfstandige ondernemers, te weten de Basisregistratie Zelfstandigen, onderdeel van het Inkomens Productie Systeem (IPS). Koppelprocedure persoonskenmerken Het gepresenteerde cijfermateriaal is gebaseerd op microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), aangevuld met recentere gegevens over persoonskenmerken afkomstig van de Kamer van Koophandel. Om inzicht te krijgen in de karakteristieken van ondernemers en de bedrijfsprestaties van hun ondernemingen zijn uiteenlopende statistieken aan elkaar gekoppeld. Ondernemers zijn voor dit onderzoek gedefinieerd als een optelling van personen met inkomsten uit de eigen bedrijfsvoering (zelfstandigen) en personen met inkomsten uit arbeid als directeur-grootaandeelhouder (DGA). Zelfstandigen worden geïdentificeerd als zodanig wanneer zij aangifte inkomstenbelasting doen . Een DGA wordt zo erkend op basis van de loonaangifte. Gegevens over deze twee groepen zijn afkomstig uit twee verschillende statistieken, beiden onderdeel van het Sociaal Statistisch Bestand (SSB). Dit bestand bevat gegevens over alle personen in Nederland. Tweemaal vindt ontdubbelen van personen plaats: personen kunnen meerdere malen als DGA in het bestand voorkomen en personen kunnen als DGA én als zelfstandige geregistree rd staan. In dit laatste geval is de observatie als DGA bewaard, omdat deze in een latere fase beter koppelbaar is aan bedrijfsgegevens. Enkel de DGA’s en zelfstandigen die aan het GBA gekoppeld kunnen worden, worden bewaard. In tabel b1.2 worden de gevolgen van het koppelproces voor de ondernemersaantallen in beeld gebracht. De tabel geeft inzicht in hoe de aantallen zelfstandigen en DGA ’s zich door de jaren heen ontwikkelen en wat het gevolg is van ontdubbelen en koppeling aan andere statistieken. tabel b1.2
Ontwikkeling ondernemersaantallen in het koppelproces 2007
2009
2010
2011
225.231
208.445
210.241
239.461
847.270
929.350
957.658
992.369
totaal ondernemers
1.072.501
1.137.795
1.167.899
1.231.830
ondernemers na ontdubbelen
1.056.814
1.124.550
1.154.048
1.210.637
ondernemers na koppeling met GBA
1.056.793
1.124.534
1.154.022
1.210.591
aantal DGA’s
*
aantal zelfstandigen
Bron: Panteia o.b.v., CBS microdatabestanden,
*
DGA’s na ontdubbelen
Aan dit ondernemersbestand worden persoonskenmerken toegevoegd afkomstig uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) met daarin demografische achtergronden van personen. Aan deze statistiek worden geslacht, herkomstland, herkomstgeneratie en geboortejaar ontleend. Omdat deze variabelen noodzakelijk zijn voor het onderzoek, wordt een selectie gemaakt op ondernemers die te koppelen zijn aan de GBA .
44
Drie deelbestanden van het SSB geven inzicht in ondernemers die starten va nuit ofwel een werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of de bijstand. Deze worden aan het met persoonsgegevens verrijkte ondernemersbestand toegevoegd . Ten slotte wordt afzonderlijk het opleidingsniveau van de ondernemerspopulatie in beeld gebracht met behulp van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Deze statistiek is een steekproef en daarom niet een-op-een koppelbaar aan ons ondernemersbestand. Ondernemers naar geslacht en etniciteit kunnen echter ook binnen de enquête worden onderscheiden. Met behulp van ophoogfactoren kunnen zo uitspraken gedaan worden over de gehele ondernemerspopulaties. Koppelprocedure bedrijfsprestaties Om de bedrijfsprestaties van vrouwelijke en etnische ondernemers in kaart te brengen dienen deze personen aan hun bedrijven gekoppeld te worden. Voor de groep DGA’s is deze informatie opgenomen in de statistiek waarin zij voorkomen. Voor zelfstandigen is dit niet het geval. Het CBS heeft een maatwerkkoppeling uitgevoerd, waarbij niet meer dan 55% van de zelfstandigen te koppelen is aan bedrijfsinformatie. Voor het deel dat hier uitvalt, wordt later gecorrigeerd met behulp van ophoogfactoren. Een koppeling met het Algemeen Bedrijven Register (ABR) wordt gemaakt om informatie over de bedrijfsomvang (ook aanwezig in de Productiestatistieken, maar aanzienlijk slechtere dekking) en leeftijd van het bedrijf te verkrijgen. Een aantal ondernemingen is niet te koppelen aan het ABR. Eén ondernemer kan meerdere ondernemingen hebben. Het is zaak de prestaties van al deze ondernemingen op te nemen in het bepalen van de bedrijfsprestaties van een ondernemer: ze worden geaggregeerd per bedrijf. De winst en omzet van de bedrijven van vrouwelijke en etnische ondernemers wordt vergaard uit de Productiestatistieken (PS). Deze statistieken geven een beeld van het financiële reilen en zeilen van sectoren in de Nederlandse economie. Voor de Monitor zijn de meest voorname sectoren in beschouwing genomen. Dit zijn de autohandel, bouwnijverheid, commerciële diensten, detailhandel, groothandel, de industrie en het transport. Omdat de Productiestatistieken voor bedrijven kleiner dan 100 werkzame personen bestaan uit steekproeven (zie voor een uitgebreide bespreking het kopje analyseperiode), is het niet mogelijk onze selectie van bedrijven van ondernemers een–op-een te koppelen aan de Productiestatistieken. De kern van bedrijven die wel aan de statistiek te koppelen zijn en waarvan dus bedrijfsprestaties in beeld gebracht kunnen worden, is aanzienlijk kleiner dan het totale ondernemingenbestand. Om uitspraken te kunnen doen over de gehele ondernemerspopulatie worden de resultaten opgehoogd. Deze procedure wordt separaat besproken onder het kopje ophoging. tabel b1.3
ontwikkeling ondernemers en hun ondernemingen in het koppelproces 2007
2009
2010
2011
unieke ondernemers na koppeling CBS
562.751
672.369
693.477
745.832
unieke ondernemingen
592.772
692.810
708.969
763.759
ondernemingen te koppelen aan het ABR
584.373
686.926
704.137
759.085
19.170
29.396
25.159
24.198
ondernemingen te koppelen aan PS Bron: Panteia o.b.v., CBS microdatabestanden,
*
DGA’s na ontdubbelen
45
Bij de maatwerkkoppeling door het CBS is een substantieel deel van de zelfstandigen verloren gegaan. Deze uitval blijkt sectorgevoelig te zijn: de zelfstandigen die niet aan het ABR te koppelen zijn, zijn voornamelijk in de landbouw actief. De sectorverdeling wordt dan ook in beeld gebracht met de eerdere basisbestanden met zelfstandigen en DGA’s. Hoewel de zelfstandigen niet zomaar aan het ABR (en dus bedrijfsgegevens) te koppelen zijn, beschikt de statistiek wel over een sectorindeling. Het DGA-bestand is wel goed te koppelen aan het ABR. Ophoging Om vanuit de kern van ondernemingen die aan de Productiestatistieken te koppelen zijn toch uitspraken te doen over alle ondernemingen van alle ondernemers , moet een tweetrapsophoging plaatsvinden. Om de kern van ondernemingen te koppelen aan de Productiestatistieken vindt een eerste ophoging plaats naar de eerste schil van alle ondernemingen van Nederlandse ondernemers (het aantal unieke ondernemingen in tabel b1.3) die zijn onderscheiden met behulp van de maatwerk koppeling door het CBS. Deze ophoging gebeurt op basis van sector en grootteklasse. De tweede ophoging brengt de aantallen op het niveau van de tweede schil van het totaal van de Nederlandse ondernemers (het aantal ondernemers na ontdubbelen in tabel b1.2). De ophoging gebeurt op basis van geslacht, land van herkomst en herkomstgeneratie. Als steekproef geldt hier de opgehoogde kern. Uiteindelijk kunnen cijfers uit de PS-kern in één stap naar het ondernemerstotaal worden opgehoogd door de ophoogfactoren met elkaar te vermenigvuldigen. Figuur b1.1 geeft de procedure grafisch weer. figuur b1.1
ophoogprocedure
PS kern
Bron: Panteia, 2013
Analyseperiode: 2007, 2009-2012 De in de rapportage geanalyseerde periode beslaat de jaren 2007 en 2009 t/m 2012 . Het ontbreken van het jaar 2008 is praktisch ingegeven. Het jaar 2007 is het laatste jaar waarover in de Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010 data zijn geanalyseerd. Dit jaar is nu opnieuw opgehaald om de vergelijkbaarheid tussen de gepresenteerde cijfers te garanderen en omdat enkele statistieken (zoals bijvoorbeeld uitkeringsstarters) op een afwijkende manier gedefinieerd zijn.
46
Door 2007 opnieuw te presenteren, worden de gevolgen van deze afwijkingen zichtbaar. Waar mogelijk zijn gegevens over 2008 verzameld via CBS Statline om dit ontbrekende jaar toch zoveel mogelijk in te vullen. De jaren 2010 en 2011 zijn de meest recente jaren waarover veel van de benodigde microdata bij het CBS beschikbaar zijn. Het jaar 2009 is hier vanuit een technische overweging aan toegevoegd. Bedrijfsprestaties worden in kaart gebracht met behulp van de Productiestatistieken. Tot en met 2008 is deze statistiek integraal voor alle bedrijven met minstens vijftig werkzame personen. Voor bedrijven met tussen de tien en vijftig werkzame personen betreft het een steekproef. De bedrijven die voorkomen in de steekproef kunnen aan ons ondernemersbestand worden gekoppeld. Degenen die hier buiten vallen niet. Op basis van ophoogfactoren kunnen echter uitspraken gedaan worden over de populatie ondernemingen van vrouwelijke en etnische ondernemers voor deze groep. Tot en met 2008 komen ondernemingen met minder dan tien werkzame personen niet voor in de statistiek: zij worden jaarlijks bijgeschat. Juist deze groep is echter van erg groot belang voor een monitor die ondernemerschap in kaart tracht te brengen . Iedere paar metingen worden alle strata (combinaties van grootteklasse en sector) binnen de Productiestatistieken volledig gemeten. Deze uitzending betreft dan ook een integrale meting onder de grote bedrijven en een steekproef in alle overige strata , inclusief ook alle kleinere bedrijven. Dit is voor het laatst gebeurd in 2009. De jaargang 2009 wordt daarom voor dit onderzoek gebruikt om te verzekeren dat de bedrijfsprestaties van kleine ondernemingen een keer volledig verzameld zijn. Sinds 2010 geldt een ander regime. Bedrijven met vijftig of meer werkzame personen zijn bijna volledig integraal gemeten: enkele sectoren zijn echter pas vanaf honderd werkzame personen integraal. De groep bestaande uit bedrijven met één tot en met vijftig werkzame personen is nu in alle strata gemeten met ofwel een steekproef of op basis van bijschattingen. Vanaf 2011 is voor een aantal strata (veelal voor de kleinere grootteklassen en bij “eenvoudige bedrijven”) een roulatieschema opgezet, waarbij zij eens in de drie jaar via een steekproef gemeten worden en in de tussenliggende jaren worden bijgeschat. Bijschattingen vinden plaats op basis van andere registerbestanden van het CBS en informatie afgeleid van andere grootteklassen of andere jaren Productiestatistieken. Om de tijdigheid van enkele persoonskenmerken te vergroten, zijn data afkomstig van de Kamer van Koophandel gebruikt om ook het jaar 2012 in beeld te brengen . Verdere achtergrond Een aantal van de gegevens die gepresenteerd worden in de monitor hebben een diepgaandere toelichting nodig dan die gegeven in de hoofdtekst of de voorgaande uitleg van de koppelprocedure. In dit deel worden besproken: de wijze waarop het jaar
2012
is
toegevoegd,
uitkeringsstarters,
het
opleidingsniveau
en
de
grootteklasseverdeling.
47
2 0 12 De voor de Monitor gebruikte CBS microdatabestanden zijn veelal niet beschikbaar voor jaren recenter dan 2011. Dit is daarmee het meest recente jaar waarover de Monitor harde cijfers presenteert. Om de actualiteit te bevorderen, is van een aantal aspecten van ondernemerschap een prognose gemaakt op basis van tellingen van de Kamer van Koophandel. De ondernemerscijfers van de KVK en van het CBS wijken af. Om consistentie te waarborgen, is de ontwikkeling binnen de Kamer van Koophandelcijfers in 2012 ten opzichte van 2011 op de meest recente CBS-data toegepast. Deze aanpak is gehanteerd om de aantallen ondernemers in absolute zin voor h et jaar 2012 in beeld te brengen. voor de aantallen naar leeftijdsklasse en voor de verdeling van vrouwelijk en etnisch ondernemerschap over sectoren. U i tk e r in gs sta rt e rs Met behulp van drie deelbestanden van het SSB kunnen ondernemers geïdentificeerd worden die als ondernemer gestart zijn vanuit een uitkering. Uitkeringsstarters zijn in deze monitor als volgt gedefinieerd: een uitkeringsstarter is een persoon die in jaar t als ondernemer is geregistreerd en in jaar t-1 niet, en tevens in jaar t-1 voorkomt in een uitkeringsstatistiek. Deze definitie wijkt af van de definitie gehanteerd in de voorgaande monitor . In die monitor werd een persoon als volgt als uitkeringsstarter gedefinieerd: “iemand heeft in jaar t voornamelijk inkomen uit een uitkering; in jaar t+1 haalt deze persoon het inkomen voornamelijk uit een onderneming”. Uitgangspunt van deze definitie is dus de bron van het gros van het vergaarde inkomen. De nieuw gehanteerde invulling van het begrip uitkeringsstarter gebruikt een strikter definitie van het begrip starter. In de vorige monitor kon een persoon al in een eerder jaar als ondernemer werkzaam zijn. In de huidige monitor is een persoon echt in het betreffende jaar als ondernemer gestart. In beide gevallen geldt dat de persoon in het gemeten jaar nog steeds (deels) een uitkering mag ontvangen. Dit geldt bijvoorbeeld voor personen die nog deels een werkloosheidsuitkering ontvangen. Drie typen uitkering worden onderscheiden: arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en bijstand. De werkloosheidsuitkering kent geen varianten. De arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat uit verschillende regelingen . De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geldt in de geanalyseerde jaren alleen nog voor oude gevallen en is in het jaar 2005 opgevolgd door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De graad van arbeidsongeschiktheid bepaalt of een persoon aan de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) of aan de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) word t toegekend. Voor zelfstandige ondernemers gold een alternatief voor de WAO, te weten de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ). Deze verplichte verzekering is in 2004 afgeschaft.
Ondernemers
arbeidsongeschiktheidsverzekering
moeten afsluiten.
sindsdien Ten
slotte
is
er
zelf de
Wet
een werk
en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten (WAJONG) voor personen die al voor hun achttiende verjaardag arbeidsongeschikt zijn. Binnen deze monitor wordt geen onderscheid
gemaakt
naar
deze
regelingen:
alle
personen
met
één
van
de
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die in het volgende jaar als ondernemer starten , zijn aangemerkt als uitkeringsstarters.
48
Ook de bijstand bestaat uit verschillende regelingen. De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is gericht op oudere werkloze werknemers wiens WW-uitkering verlopen is. Voor zelfstandigen is er in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) een vergelijkbaar alternatief. Voor de specifieke doelgroep van kunstenaars bestond tot begin 2012 de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) . Ten slotte is er het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) op basis waarvan financiële steun geboden wordt aan personen die momenteel in de bijstand zitten en die als zelfstandig ondernemer aan de slag willen. Binnen deze monitor wordt geen onderscheid gemaakt naar deze regelingen: alle personen met één van de uitkeringen die in het volgend jaar als ondernemer starten, zijn aangemerkt als uitkeringsstarters. O p l ei d in gs n iv ea u Het opleidingsniveau van vrouwelijke en etnische ondernemers wordt geanalyseerd met behulp van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De EBB is een steekproef van de Nederlandse bevolking en ondervraagt ongeveer 80.000 personen, ongeveer 1% van de Nederlandse beroepsbevolking. Omdat het een enquête betreft, kunnen niet alle personen uit het ondernemersbestand aan deze statistiek worden gekoppeld . Omdat geen diepere uitsplitsingen worden gemaakt (bijvoorbeeld het aantal ondernemers naar leeftijdsgroepen per opleidingsniveau), is de EBB niet aan het onderzoeksbestand gekoppeld. De analyses voor het opleidingsniveau worden afzonderlijk uitgevoerd op het EBB-bestand. Met behulp van weegfactoren kunnen de resultaten naar de gehele ondernemersbevolking worden opgehoogd. In de EBB wordt geen onderscheid gemaakt tussen DGA’s en zelfstandigen zoals zij in het SSB voorkomen. Er wordt enkel een groep “zelfstandigen” onderscheiden, die in werkelijkheid beide groepen omvat. De variabele die de hoogst behaalde opleiding meet, is ieder jaar voor ongeveer 20% van de observaties niet ingevuld. De karakteristieken van de personen behorend bij deze missende observaties zijn onderzocht en vergeleken met de totale groep. Het blijkt dat geslachts- en herkomstverdeling over de twee groepen sterk vergelijkbaar zijn. De herkomstgeneratieverdeling wijkt af. Onder de groep ondernemers komt het probleem van ontbrekende waarden voor hoogst behaalde opleidingsniveau echter nauwelijks voor: in 2009 is dit 0.7% onder ondernemers versus 17.8% in het totaalbestand. De cijfers met betrekking tot het opleidingsniveau zijn ten behoeve van deze monitor ingedeeld naar drie opleidingsniveaus: lager, middelbaar en hoger. Deze indeling is gebaseerd op de Standaard onderwijsindeling (SOI). Het lager onderwijs bestaat uit de SOI-niveaus 1, 2 en 3. Deze corresponderen met het basisonderwijs, het VMBO, MBO1 en de AVO-onderbouw. Het middelbaar onderwijs bestaat uit het SOI-niveau 4. Dit correspondeert met HAVO, VWO en MBO2-4. Het hoger onderwijs bestaat uit de SOI-niveaus 5, 6 en 7. Deze corresponderen met HBO en WO. O nd e rn em in g en na a r g ro ot t ek la ss e o p ba s is va n w e rk za m e pe rs on e n Bedrijven van vrouwelijke en etnische ondernemers zijn naar grootteklasse ingedeeld op basis van het aantal werkzame personen opgenomen in het ABR. De koppeling van ondernemers aan het ABR is echter niet volledig. Het CBS heeft een maatwerkbestand geleverd waarmee ongeveer 55% van de groep zelfstandigen binnen het totaal aan de ondernemers aan het ABR en dus aan bedrijven te koppelen is. Het is onbekend of de groep die afvalt een willekeurige groep is of dat bepaalde karakteristieken sterker of juist minder sterk vertegenwoordigd zijn.
49
Als de tabellen in de hoofdtekst die de bedrijven van ondernemers naar grootteklasse indelen bekeken worden, ontstaat het vermoeden dat er op dit vlak een bias bestaat in de groep die het CBS niet heeft kunnen koppelen. Uit de tabellen blijkt dat 59% van alle ondernemers in 2011 zelfstandige zonder personeel is. Volgens de cijfers die het CBS op Statline publiceert 14, is dit aandeel in dat jaar 68%. Het verschil tussen de twee cijfers kan mogelijk ook deels verklaard worden door de manier van meten. Het CBS baseert zich voor de cijfers gepubliceerd op Statline op de Enquête Beroepsbevolking (EBB), terwijl het aantal werkzame personen dat in deze monitor gerapporteerd wordt,gebaseerd is op het ABR.
14
50
Zelfstandigen zonder personeel; persoonskenmerken
Bijlage 2
Sectorindeling In de rapportage worden ondernemers onderscheiden naar tien sectoren. Deze bijlage dient als achtergrond voor de gehanteerde sectorindeling en geeft een overzicht van de corresponderende Standaard Bedrijfsindeling (SBI) codes. In 2008 is een revisie van de indeling doorgevoerd, die onder meer een nadrukkelijker accent legt op het toegenomen belang van de dienstensectoren in de moderne economie. Deze monitor beslaat de periode 2007 t/m 2012 en deelt de sectoren daarom in naar zowel de SBI’93- als de SBI2008-indelingen. Van beide zijn de corresponderende codes opgenomen in de tabel. tabel b2.1
sectorindeling en corresponderende SBI-codering
sector
SBI’93
SBI2008
landbouw
01-05
01-03
delfstoffenwinning, industrie, energie
15-41
06-39
45
41-43
50-52
45-47
55
55-56
vervoer, opslag en communicatie
60-64
49-53, 58-63
financiële instellingen
65-67
64-66
zakelijke dienstverlening
70-74
69-82
zorg, openbaar bestuur, onderwijs
75-85
84-88
overige dienstverlening
90-99
90-96
bouwnijverheid handel en reparatie horeca
Bron: Panteia, 2013
51
Bijlage 3
Vrouwelijk en etnisch ondernemerschap in 2012 Om de tijdigheid van de data te verbeteren, zijn voor een aantal statistieken over het jaar 2012 prognoses gemaakt op basis van Kamer van Koophandeldata. Deze cijfers zijn verkregen door de ontwikkeling in de Kamer van Koophandeldata in de jaren 2011 en 2012 op de cijfers over 2011 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) toe te passen. Dit is gebeurd voor het aantal en aandeel vrouwelijke en etnische ondernemers, voor hun respectievelijke ondernemersquotes en voor de verdelingen van deze groepen ondernemers naar leeftijdsklassen en naar sector. De aantallen en aandelen ondernemers en de ondernemersquotes worden als een reeks van 2007 t/m 2012 gepresenteerd. De verdelingen naar leeftijdsklasse en sector presenteren alleen het oudste jaar (2007) en het meest recente jaar om de overzichtelijkheid van de tabellen te waarborgen. Wanneer in deze tabellen enkel de prognoses over 2012 worden gepresenteerd, is niet inzichtelijk in welke mate deze verdeling beïnvloed is door het gebruik van prognoses in plaats van ‘harde’ CBS -data. Daarom worden de cijfers met de verdelingen naar leeftijdsklassen en sector over 2012 in deze bijlage gepresenteerd. Op basis van de gebruikte Kamer van Koophandeldata zijn geen uitsplitsingen naar generatie te maken. Deze cijfers ontbreken daarom in de tabellen. Tabel b3.1 bevat de verdeling naar leeftijdsklassen. Tabel b3.2 de verdeling naar sectoren. tabel b3.1
leeftijdsverdeling ondernemers naar herkomst en generatie (%), 2012 westers
niet-westers
totaal
mannen
vrouwen
autochtoon
allochtoon
allochtoon
t/m 24
2
2
1
2
2
5
25 - 44
39
39
41
38
43
58
45 - 64
51
50
52
52
47
34
8
9
6
8
8
3
100
100
100
100
100
100
2012 **
65+ totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden **
prognoses o.b.v. ontwikkelingen in Kamer van Koophandeldata
53
tabel b3.2
sectorverdeling ondernemers naar herkomst en generatie (%), 2012 westers
niet-westers
totaal
mannen
vrouwen
autochtoon
allochtoon
allochtoon
landbouw
8
9
8
1
2
2
delfstoffenwinning, industrie, energie
5
5
3
2
3
4
bouwnijverheid
11
15
3
5
12
8
handel en reparatie
2012**
17
17
17
18
17
16
horeca
5
4
6
19
15
5
vervoer, opslag en communicatie
7
9
4
10
8
10
financiële instellingen
6
7
3
2
2
6
zakelijke dienstverlening
22
22
21
20
18
26
zorg, openbaar bestuur, onderwijs
10
6
18
12
11
13
overige dienstverlening
10
6
17
11
11
12
100
100
100
100
100
100
totaal
Bron: Panteia o.b.v. CBS microdatabestanden **
54
prognoses o.b.v. ontwikkelingen in Kamer van Koophandeldata
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201405
13-02-2014
Lokale lasten voor bedrijven
A201403
04-02-2014
Wat drijft MKB ondernemers
A201401
06-02-2014
Topsectoren in beeld. Ontwikkeling van de innovativiteit van de
A201374
14-01-2014
A201373
07-01-2014
A201370
19-12-2013
A201369
23-12-2013
Ondernemen in de horecasector 2013
A201368
23-12-2013
Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367
23-12-2013
Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366
23-12-2013
Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365
23-12-2013
Ondernemen in de transportsector 2013
A201364
23-12-2013
Ondernemen in de autosector 2013
A201363
19-12-2013
Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het MKB
A201362
23-12-2013
Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361
23-12-2013
Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360
23-12-2013
Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie 2013
A201359
23-12-2013
Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358
17-12-2013
De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de grijze
A201355
10-12-2013
A201354
26-11-2013
topsectoren in najaar 2012-voorjaar 2013 MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid en gebruik van ratings door MKB-bedrijven Vertrouwen in eigen bedrijf keldert: ondernemersvertrouwen door de jaren heen Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014
ondernemer Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel meting I van 2013 Internationale benchmark ondernemerschap 2013. Tabellenboek A201353
19-11-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201352
28-01-2014
Technologische en sociale innovatie in een concurrerende markt
A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201347
26-09-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve lasten
Najaar 2013
voor het bedrijfsleven
55
A201340
19-08-2013
Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
A201339
22-08-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update augustus 2013
A201338
12-09-2013
Bedrijfsfinanciering: zó kan het ook!
A201337
03-09-2013
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1998-2012
A201336
27-11-2013
Inkomens Zelfstandigen 2012
A201335
01-07-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014 – Update juni
A201334
15-07-2013
De rol van sociale media bij innovatie door zzp’ers
A201333
02-07-2013
Topsectoren in beeld. Internationale oriëntatie topsectoren
A201332
02-07-2013
Topsectorenpanel. Methodologische verantwoording
A201331
04-07-2013
Calimero creativiteit: De innovatieve netwerken van zzp’ers
A201330
25-06-2013
Hoe goed ligt de gemeente bij MKB?
A201329
18-06-2013
Monitor Inkomens Ondernemers
A201328
27-06-2013
Het wenkend perspectief van consumenteninnovatie
A201327
16-07-2013
Innoveren achter de schermen
A201326
19-07-2013
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
A201325
9-07-2013
Minirapportage biomaterialen
A201324
5-06-2013
Ontwerp krapte-indicator belangrijke beroepen topsectoren
A201323
06-06-2013
Kleinschalig ondernemen 2013
A201322
13-06-2013
Topsectoren in beeld - Bekendheid met het topsectorenbeleid en
A201321
21-05-2013
Administratieve lasten MKB
A201320
04-06-2013
Ambities en vermogensopbouw van zzp'ers
A201319
11-06-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling
A201318
April 2013
A201317
16-05-2013
Diaspora links van migrantenondernemers in Nederland
A201316
31-05-2013
Intellectueel eigendom topsectoren
A201315
07-05-2013
MKB verdeeld over kabinetsbeleid
A201314
02-05-2013
Topsectoren in beeld
A201313
28-03-2013
Concurrentie in het MKB
A201312
25-03-2013
Alles flex, is dat een mismatch?
A201311
09-04-2013
Challengers: hun kenmerken en succesfactoren
A201310
04-04-2013
Wie wordt werkgever?
A201309
16-04-2013
Oudedagsvoorziening in het MKB
A201308
11-04-2013
Benchmark klanten Qredits
A201306
21-02-2013
De waarde van sociaal ondernemerschap
A201305
24-01-2013
Grondstofschaarste?
A201304
02-04-2013
Gezocht: werklocatie 3.0
A201303
24-01-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012 en
A201302
08-01-2013
Financiering van innovatie in het MKB
A201218
15-01-2013
Samen starten
A201217
17-01-2013
Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder
A201216
9-1-2013
A201215
19-12-2012
A201214
7-12-2012
Meer innovatie door buitenlanders?!
A201213
4-12-2012
Meerwaarde van studentbedrijven
A201212
4-12-2012
Duurzaam ondernemen in het MKB
A201211
12-11-2012
beleving van het ondernemingsklimaat
MKB en ondernemerschap in zakformaat, Editie 2012/2013
2013 - Update december
personeel
56
Financieringsmonitor topsectoren 2012 Ondernemen zonder personeel
Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands