Programmaonderzoek M K B e n O nd e r ne m e r sc ha p
Activiteitenplan deelprogramma Topsectoren
Zoetermeer, maart 2012
1
Inhoudsopgave 1
Inleiding
3
2
Het nieuwe deelprogramma Topsectoren
5
3
Achtergrond en visie
7
3.1
Inzicht verwerven in spontane innovaties
7
3.2
Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid
11
3.3
Denktankactiviteiten
14
4
Tot nu toe geprogrammeerde activiteiten
17
4.1
Inzicht verwerven in spontane innovaties
17
4.2
Monitoring en effectmeting van beleid
17
4.3
Denktankactiviteiten
18
Bijlagen
2
I
Beschrijving geprogrammeerde projecten
21
II
Vooruitblik
29
1
Inleiding
Het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap past in het beleid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) dat beoogt een publieke kennisinfrastructuur met basisinformatie over MKB en Ondernemerschap in stand te houden, uit te bouwen en voor gebruikers te ontsluiten. Het doel van het programmaonderzoek is dan ook het leveren van vernieuwende inzichten in het functioneren van MKB en Ondernemerschap in Nederland. Het programmaonderzoek levert deze inzichten door relevante, actuele, consistente en betrouwbare data, informatie en kennis op te bouwen (kennisontwikkeling) en ter beschikking te stellen aan de doelgroepen van het programma: het beleid, branche- en belangenorganisaties, adviseurs van het MKB, kennisinstellingen, individuele ondernemers, de media en overige gebruikers (kennisoverdracht). Deze publieke kennisinfrastructuur vormt een kenniscentrum of ‘zwaartepuntinstituut’ op het terrein van MKB en Ondernemerschap. Van oudsher omvat het programmaonderzoek drie deelprogramma’s, namelijk de deelprogramma’s “Datasets&modellen”, “Kennisopbouw” en “Kennisoverdracht”. De voor 2012 geprogrammeerde activiteiten in het kader van deze drie deelprogramma’s zijn te vinden via de website van het programma: www. Ondernemerschap.nl > over deze website > visie en activiteitenplan Sinds 1 januari 2012 is aan het programmaonderzoek een vierde deelprogramma toegevoegd: het deelprogramma “Topsectoren”. Deze notitie bevat de – tot nu toe - voor 2012 geprogrammeerde activiteiten in het kader van dit vierde deelprogramma. Tevens wordt een vooruitblik gegeven op mogelijke verdere activiteiten. In paragraaf 2 wordt de aanleiding voor het nieuwe deelprogramma “Topsectoren” kort samengevat. Vervolgens wordt in paragraaf 3 een inhoudelijke visie op het deelprogramma ontwikkeld. Paragraaf 4 geeft tenslotte een samenvatting van de – tot nu toe – voor 2012 geprogrammeerde activiteiten. In bijlage I worden de geprogrammeerde activiteiten in meer detail op projectniveau beschreven. Bijlage II bevat een vooruitblik op mogelijke toekomstige projecten binnen dit deelprogramma.
3
2
Het nieuwe deelprogramma Topsectoren
In de afgelopen decennia heeft Nederland zich steeds meer ontwikkeld tot een ondernemende economie. Dit uit zich onder meer in een toenemend, en internationaal vergeleken hoog, aantal zelfstandige ondernemers, en ook in een toenemende differentiatie van ondernemerschap naar typen en verschijningsvormen. Bovendien is onlangs uit wereldwijd vergelijkend onderzoek van de Global Entrepreneurship Monitor gebleken dat de Nederlandse economie ook relatief veel ondernemende werknemers (intrapreneurs) telt die een trekkende rol vervullen bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsactiviteiten door bestaande bedrijven en andere organisaties. Er zijn daarbij vele aanwijzingen dat ondernemerschap een belangrijke bijdrage levert aan innovatie, economische groei en banencreatie. Ondernemerschap is dan ook al jaren een belangrijk onderwerp binnen het beleid van het ministerie van EL&I. Ook in het Bedrijvenbeleid van de komende jaren zal ondernemerschap een cruciale rol spelen. Dit is verankerd middels het op 22 december 2011 aangenomen amendement1, waarmee de Tweede Kamer extra middelen vrijmaakt voor systematische kennisopbouw over MKB en ondernemerschap in aanvulling op het topsectorenbeleid. De versterking van de systematische kennisopbouw over MKB en ondernemerschap is door de Tweede Kamer bedoeld als een aanvulling op het door het ministerie van EL&I ingezette topsectorenbeleid. De Tweede Kamer heeft in het aangenomen amendement drie hoofdrichtingen aangegeven voor de inzet van het aanvullende budget voor het programmaonderzoek. Deze drie hoofdrichtingen of themalijnen zijn: 1.
Inzicht verwerven in spontane innovaties
Dit zijn de onverwachte innovaties die optreden buiten de bestaande paden, kaders en sectoren. Die ontstaan rond kennisinstellingen, in pre-incubatie centra, bij particuliere uitvinders, bij innovatieve gebruikers en in open source omgevingen. Uit verkennend onderzoek van Panteia/EIM blijkt dat dit soort innovatieactiviteit veel voorkomt. Meer inzicht hierin is dringend gewenst. Welke vormen van spontane innovaties zijn er en hoe kunnen ze gestimuleerd worden? Wat zijn de financieringsconstructies? Wat is hun relatieve bijdrage aan economische groei? Wat zijn de best practices in het buitenland? 2.
Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid
Voor adequaat beleid zijn consistente metingen van sleutelvariabelen, benchmarking met andere landen, effectanalyses van ingezet beleid, en monitoring van ontwikkelingen van eminent belang. Hieronder valt onder meer ook de ontwikkeling van het MKB binnen de topsectoren. Voorts gaat het om sectordoorsnijdende thema’s zoals ondernemerschap, financiering, internationalisering, innovatie, duurzaamheid/eco-innovaties en regeldruk. Dit is een belangrijk veld van aanvullend onderzoek aangezien bestaande statistieken vaak niet toereikend zijn.
1
Amendement 33 000 XIII Nr. 11 (Amendement Koppejan c.s.)
5
3.
Denktankactiviteiten
De denktankactiviteiten omvatten valorisatie van reeds beschikbare kennis middels gezamenlijke ‘kennisevents’ van programmaonderzoek, universiteiten, beleid en bedrijfsleven, alsmede nieuw te entameren strategisch onderzoek in samenwerking met kennisinstellingen, op het terrein van ambitieus ondernemerschap en economische ontwikkeling.
6
3
Achtergrond en visie
In deze paragraaf schetsen we enkele achtergronden en onze visie op de uitwerking van het activiteitenplan voor dit nieuwe deelprogramma. Hierbij volgen we de in de voorgaande paragraaf beschreven drie themalijnen.
3.1
Inzicht verwerven in spontane innovaties Het topsectorenbeleid van het ministerie van EL&I betekent een planmatige aanpak van de ondersteuning van innovatieprocessen in de driehoek tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. Niet alle economisch relevante innovaties zullen netjes binnen de kaders van de topsectoren vallen, of tot stand komen via doelgerichte investeringstrajecten zoals impliciet aangenomen in veel beleidsmaatregelen. Het is daarom belangrijk het vizier open te houden en ook inzicht te genereren over andere manieren waarop innovatie tot stand kan komen. In het programmaonderzoek zal hierover relevante kennis worden opgebouwd, waarmee nadere invulling wordt gegeven aan het amendement Koppejan. Naast spontane innovaties rond kennisinstellingen en in pre-incubatie centra roept het amendement op om onderzoek te doen naar innovaties bij particuliere uitvinders, bij innovatieve gebruikers en in open source omgevingen: ‘meer inzicht hierin is dringend gewenst’. H u i d ig e d enk en ov e r inn ova t ie d ra a it o m p ro du ce nt en Onder ‘producenten’ verstaan we hier degenen die hun bestaansrecht ontlenen aan de ontwikkeling en/of vercommercialisering van kennis, in het bijzonder bedrijven en kennisinstellingen. Zij staan in het huidige (beleids)denken over innovatie centraal. De bedrijfslevenbrief van het ministerie van EL&I draait bijvoorbeeld om het stimuleren van een ‘excellente kennisinfrastructuur’, het benutten van kennis, en het stimuleren van uitgaven aan kennis en innovatie door bedrijven. Bij de wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven is de veronderstelling dat innovaties tot stand komen middels een min of meer lineair proces, bijvoorbeeld: fundamenteel onderzoek > toegepast onderzoek > ontwikkeling > productie > diffusie1. En als innovatie wordt geïnitieerd in het bedrijfsleven, worden vergelijkbare denkmodellen gehanteerd, bijvoorbeeld de klassieke ‘product development funnel’: ideegeneratie > idee-evaluatie > ideeontwikkeling > testfase > marktintroductie. De grote uitdaging bij het stimuleren van innovatie bij dit model is dat vooraf niet is in te schatten welk onderzoek uiteindelijk op de markt succes zal hebben. Voor fundamenteel onderzoek bestaat bovendien geen koopkrachtige vraag en innovaties kunnen mislukken. Een veelvoud aan ideeën is nodig om er uiteindelijk één te doen slagen. Pas na de marktintroductie wordt duidelijk of aan het betreffende idee daadwerkelijk behoefte is. Dit maakt de risico's van het producentgerichte
1
Godin, B. (2006), The Linear Model of Innovation: The Historical Construction of an Analytical Framework, Science, Technology & Human Values, Vol. 31, No. 6, 639-667
7
model relatief groot; er moeten flink wat middelen worden geïnvesteerd voordat blijkt of vindingen succesvol zijn. Bovendien krijgen producenten problemen met de toe-eigening van hun kennis. Reden voor de overheid om te investeren in publiek onderzoek en in de valorisatie van wetenschappelijke kennis, in subsidies en fiscale faciliteiten ter stimulering van private R&D, en in een octrooisysteem om ontwikkelde kennis te beschermen. I nno va t i es k un ne n ook s p onta a n tot s ta n d k ome n Lang niet alle innovaties passen in het producentgerichte model, waarin systematisch aan de ontwikkeling van innovaties wordt gewerkt. Peter Drucker onderscheidde in zijn ‘Innovation and Entrepreneurship’ diverse bronnen van innovatiekansen1. Zijn studie maakt duidelijk dat lang niet alle innovaties het gevolg zijn van nieuwe kennis, of breder gezien, veranderingen in de afzetmarkt en demografische ontwikkelingen (twee andere bronnen waaraan producenten aandacht besteden). Ook verrassingen, tekortkomingen en procesbehoeften spelen een rol. G e br u ik er s s p e le n da a rb i j ee n v oo rna m e ro l Vrij recent is het inzicht ontstaan dat naast producenten ook gebruikers prima in staat zijn om te innoveren. Nog belangrijker is dat, mede door de opkomst van internet en het steeds hogere opleidingsniveau van gebruikers, hun belang bij de totstandkoming van innovaties toeneemt2. De uitvinding van het World Wide Web protocol en de ontwikkeling van het open-source besturingssysteem Linux zijn daarvan voorbeelden. Innovaties van gebruikers gebeuren vaak per toeval, om in tekortkomingen te voorzien die gebruikers zelf ervaren, of door de wens om bepaalde zaken beter te doen functioneren. Zo vond Berners-Lee het World Wide Web uit om met collega-onderzoekers te kunnen communiceren. Geldelijk gewin speelde geen enkele rol. Als blijkt dat ook andere gebruikers hetzelfde probleem ervaren, blijkt voor de ontwikkelde oplossing een markt te ontstaan en daarmee ruimte voor geheel nieuwe bedrijvigheid. Bij een gedeeld probleem blijkt dat vaak meerdere gebruikers aan soortgelijke oplossingen werken, hetgeen de kans op het ontstaan van een markt die interessant is voor commerciële aanbiedingen vergroot3. Zie figuur 1.
8
1
Drucker, P.F. (1985), Innovation and Entrepreneurship: practice and principles, New York: Harper & Row.
2
Baldwin, C.Y. & E.von Hippel (2011), Modeling a Paradigm Shift: From Producer Innovation to User and Open Collaborative Innovation, Organization Science, 22 (6) November-December.
3
von Hippel, E., S. Ogawa & J.P.J. de Jong (2011), The age of the consumer-innovator, MIT Sloan Management Review, 53 (1), 27-35.
Figuur 1
Gebruikersgericht innovatiemodel 1
aantal gebruikers met probleem/ behoefte
gevestigde bedrijven treden toe
gebruikers innoveren alleen of in groepen
gebruikers richten bedrijven op
homogene deelmarkt
tijd
In tegenstelling tot het producentgerichte model wordt door de gebruiker slechts één idee ontwikkeld om een eigen probleem op te lossen. Gaandeweg kan blijken dat andere gebruikers hetzelfde probleem ondervinden. Vaak zijn het gebruikers die het initiatief nemen om bedrijven op te richten om hun innovaties in bredere kring te vermarkten, omdat gevestigde partijen daar aanvankelijk niet in zijn geinteresseerd. G e br u ik er s k u nn en co ns um en te n , b ed r i jv en o f g ro ep e n in d iv i du en z i jn Een innoverende gebruiker kan een consument zijn ('ik heb een hulpmiddel nodig om roeiboten bij de vereniging op te stapelen') of een bedrijf of instelling ('wij hebben een hulpmiddel nodig om door ons gefabriceerde roeiboten in het magazijn op te stapelen'). Een variant is het open-source innovatiemodel, waarin niet individuen, maar groepen van gebruikers gezamenlijk aan een innovatie werkt. Ook uit open-source projecten kan nieuwe bedrijvigheid ontstaan – denk aan commerciële varianten van open-source software, ondersteunende diensten (zoals Red Hat & Linux), etc. E co nom i sc he b et ek en i s i s su b sta n t ie e l In de afgelopen 15 jaar is het onderzoek naar gebruikersinnovatie toegenomen. Met name het economische belang van gebruikersinnovatie is in kaart gebracht: − Schattingen van het percentage bedrijven dat voor eigen gebruik innovaties ontwikkelt lopen uiteen van 10% tot 40%. In het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap verscheen in 2008 een studie waaruit bleek dat 21% van het MKB gebruikersinnovatie ontwikkelt en dat deze door bestaande statistieken grotendeels over het hoofd worden gezien2. − Naast bedrijven kunnen ook consumenten innovaties ontwikkelen. In Nederland is het percentage gebruikersinnovatoren ruim 6%3. Dit staat gelijk aan een populatie van 800.000 consumenten die enige innovatieactiviteit ontplooien. Een deel van deze groep brengt vindingen naar de markt en staat aan de basis van nieuwe bedrijvigheid. − In vele casestudies is aangetoond dat de belangrijkste innovaties in verschillende bedrijfstakken, oorspronkelijk door gebruikers zijn geïntroduceerd. Commerciële producten volgen pas later. Voorbeelden lopen uiteen van wetenschappelijke instrumenten tot kitesurfingapparatuur en van medische hulpmid-
1
von Hippel, E. (2005), Democratizing innovation, MIT Press: Cambridge, MA.
2
de Jong, J.P.J. & E. von Hippel (2008), User innovation in SMEs: Incidence and transfer to producers, EIM Research report H200814, Zoetermeer.
3
de Jong, J.P.J. (2011), Uitvinders in Nederland, EIM report A201105, Zoetermeer.
9
delen tot kayaking. Gebruikers staan vaak aan de basis van nieuwe bedrijfstakken en nieuwe bedrijvigheid 1. − Als innoverende gebruikers over zogenaamde ‘lead user’ kenmerken beschikken – zij lopen voor op een ontluikende trend – dan zijn hun innovaties bijna per definitie zeer waardevol. Het groeipotentieel van dergelijke innovaties is een veelvoud van producentgerichte innovaties die proberen in te spelen op een ‘gat in de markt’2. − Door de opkomst van het Internet neemt gebruikersinnovatie een hoge vlucht. Het stelt individuen en bedrijven in staat om innovatiekennis uit te wisselen en daarop verder te bouwen. Het opleidingsniveau van consumenten neemt bovendien toe en online komen steeds vaker eenvoudige innovatietools (denk aan CAD software) beschikbaar. Gevolg is dat in de toekomst steeds meer individuen in staat zullen zijn om zelf innovaties te ontwikkelen, dan wel bij te dragen aan open-source communities3. W i tt e v l ek k e n in d e l i ter a t uu r Het internationale wetenschappelijke onderzoek naar innovatie door gebruikers heeft zich tot nu toe vooral geconcentreerd op het in kaart brengen van het fenomeen en de verschillen met producentgedreven innovaties, de economische effecten (bijvoorbeeld het ontstaan van nieuwe bedrijfstakken, nieuwe bedrijvigheid, baanbrekende innovaties die door producenten worden overgenomen) en strategieën waarmee gevestigde bedrijven van innoverende gebruikers kunnen profiteren. Voor toekomstig onderzoek zijn er onder meer de volgende uitdagingen: − Determinanten van spontane innovaties. Wanneer en onder welke omstandigheden gaan gebruikers innoveren? Wat is hiervoor bepalend? Onderzoek hiernaar staat nog in de kinderschoenen. Deze vragen zijn te onderzoeken voor zowel individuele consumenten als bedrijven die innovaties voor eigen gebruik ontwikkelen. In het laatste geval wordt feitelijk gedoeld op onderzoek naar baanbrekende procesinnovaties in bedrijven. Ten slotte is nog weinig bekend over de motieven en eigenschappen van deelnemers aan open-source projecten. − Diffusie van spontane innovaties. Waar producenten van nature de prikkel hebben om hun innovaties te verspreiden, is dit bij gebruikers niet vanzelfsprekend – hun innovaties zijn primair voor eigen gebruik. Drie methoden van diffusie door gebruikers zijn 1. gratis onthullen (innoverende gebruikers maken zich doorgaans niet druk om intellectueel eigendom), 2. ondernemerschap (gebruikers kunnen besluiten om zelf een bedrijf te starten om hun vondst te vermarkten) en 3. adoptie door commerciële bedrijven (door gebruikers ontwikkelde innovatiekennis overnemen en verder verbeteren). Voor elk van deze vormen is nog niet bekend, wanneer innoverende gebruikers de moeite doen om hun kennis te verspreiden en hoe dit gebeurt. − Beleidsimplicaties: vraagt innovatie door gebruikers om afwijkende vormen van beleid? Zo ja, hoe? En is zulk beleid legitiem (rol voor de overheid)? In het producentgerichte model is de uitdaging om bedrijven/kennisinstellingen te laten investeren in kennisontwikkeling waarvan de waarde op voorhand onzeker is. In het gebruikersgerichte model is de uitdaging om te zorgen dat innove-
10
1
von Hippel, E. (2005), Democratizing innovation, MIT Press: Cambridge, MA.
2
Lilien, G.L., P.D. Morrison, K. Searls, M. Sonnack & E. von Hippel (2002), Performance Assessment of the Lead User Idea Generation Process, Management Science 48 (8), 1042-1059.
3
Baldwin, C.Y. & E.von Hippel (2011), Modeling a Paradigm Shift: From Producer Innovation to User and Open Collaborative Innovation, Organization Science, 22 (6) November-December.
rende individuen investeren in de diffusie van hun kennis – daarvoor ontbreken vaak de incentives. Beleid gericht op gebruikers- en open-source innovatie zal waarschijnlijk stukken goedkoper zijn omdat ‘dure’ subsidies en belastingvoordelen niet nodig lijken. Belangrijker lijkt het om gebruikers een podium te geven en met elkaar te verbinden. − Betere meetinstrumenten en databases voor de nieuwe vormen van innovatie. Bestaande statistieken gaan volledig uit van het producentgerichte model, terwijl indicatoren voor de mate waarin consumenten en bedrijven voor eigen gebruik innoveren beperkt of niet beschikbaar zijn. De themalijn zal inzicht bieden in een nieuw paradigma op hoe innovaties ontstaan en tot stand komen, alsmede verschillen ten opzichte van het traditionele, producer-based innovatieparadigma. Voorts ontstaan inzichten in de consequenties voor het overheidsbeleid en voor bedrijven als het gaat om de optimale vormgeving van de innovatiefunctie.
3.2
Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid Belangrijk onderdeel van de systematische kennisopbouw rondom de topsectoren betreft het consistent meten, monitoring en effectanalyses van het topsectorenbeleid. Het kabinet stelt zich tot doel om de economische prestaties van de topsectoren te verbeteren en doet dit primair door overheidsinspanningen beter te laten aansluiten bij de inzichten van het bedrijfsleven, kennisinstellingen en regio’s en de krachten te bundelen. In september 2011 hebben de topteams hun adviezen gepresenteerd waarin speerpunten, kansen en knelpunten voor de topsectoren zijn benoemd. Om de ambities van een topsector te realiseren is gekeken naar acties en instrumenten die nodig zijn om kansen te verzilveren en knelpunten zoveel mogelijk te verhelpen. M on it o r ing sk a de r In de kabinetsreactie op de adviezen van de topteams is uitgebreid aandacht besteed aan monitoring en effectmeting. In de monitoringsystematiek die in de bedrijfslevenbrief wordt geschetst ligt het accent op het in kaart brengen van effecten van individuele acties en instrumenten die in kader van de Topsectorenagenda's ondernomen worden: “Aan de speerpunten, knelpunten en kansen zoals die in de sectoragenda’s zijn benoemd, zijn concrete acties en instrumenten gekoppeld. In overleg met de boegbeelden en hun teams zullen indicatoren worden benoemd met daaraan gekoppeld streefwaardes. Dit maakt het mogelijk om op het niveau van acties en instrumenten te bezien of deze zijn gerealiseerd en op het niveau van speerpunten, knelpunten en kansen de resultaten inzichtelijk te maken.” Het monitoringskader dat wordt toegepast op het in kaart brengen van effecten van het topsectorenbeleid bestaat uit drie niveaus waarop indicatoren en streefwaarden worden bepaald en gemeten. De output van acties en instrumenten behoort tot het eerste niveau. Dit leidt tot resultaten die samenhangen met doelen op het niveau van specifieke speerpunten, kansen en knelpunten (niveau 2). Door deze specifieke kansen te verzilveren of knelpunten te verhelpen, verbeteren vervolgens de concurrentiekracht en prestaties van de topsectoren, hetgeen tot uitdrukking komt in de (macro-)economische kengetallen (niveau 3), zie Figuur 2.
11
Figuur 2 Monitoringskader topsectoren
The Facts
NIVEAU 3: DOMEIN GROFMAZIG
FIJNMAZIG
Internat. vergelijkbaar
Aansluiting actieagenda's
Definities; nulmetin-
uniformiteit
The Context
NIVEAU 2: SPEERPUNTEN
ProgrammaSpecifieke onderne-
KANSEN
KNELPUNTEN
CBS
gen; officiële cijfers;
mingsklimaat; percep-
onderzoek (incl. panel)
ties; actualiteit; suc-
NIVEAU 1:
cesfactoren
INSTRUMENTEN
The Change ACTIES
REGELINGEN
Genomen maatrege-
AgNL; MinEL&I
len; uitkomsten acties; output; projecten
Bron: EIM, 2012
V i s i e op d e r o l va n he t p r og ra mma on de r zo ek Het ministerie van EL&I heeft al diverse acties ondernomen om een invulling te geven aan het monitoringskader in figuur 2. De programmering van deze themalijn is gericht op de witte vlekken in dit monitoringskader, welke zich vooral bevinden op het tussenliggende niveau van speerpunten. Waar het CBS komt met de ‘officiële cijfers’, voor de economische prestaties van de topsectoren, en AgentschapNL de output van genomen acties en maatregelen in kaart brengt, richt het programmaonderzoek zich op de ontwikkelingen in het topsectorspecifieke ondernemerschapklimaat. Met deze verbindende schakel voorziet het programmaonderzoek in: o
inzicht in actuele ontwikkelingen van en veranderingen in het topsector-
o
inzicht in determinanten van succesfactoren in topsectoren (onderlinge
specifieke ondernemerschapklimaat; vergelijking en vergelijking met niet topsectoren); o
inzichten in de ontwikkeling van speerpunten/doelstellingen waarvoor geen statistiek bestaat (bijvoorbeeld duurzaamheid en administratieve lasten).
Met deze programmering vormt het programmaonderzoek een belangrijke bouwsteen in de inspanningen die het ministerie van EL&I doet op het gebied van mo-
12
nitoring en effectmeting van het topsectorenbeleid. Het programmaonderzoek zal aanvullend zijn op de overige bouwstenen: 1.
In de uitvoering van de monitoring van de topsectoren speelt AgentschapNL een centrale en coördinerende rol. AgentschapNL zal het gehele datamanagement voor haar rekening nemen. In het verlengde van deze coördinerende rol lanceert AgentschapNL in april 2012 een website waarin het zichtbaar maakt waar subsidies en kredieten terecht komen.
2.
Het Meerjaren Innovatie en Kennis Kompas www.mikk.nl zal worden ingezet om informatie te ontsluiten over de kennis- en innovatiethema's in het topsectorenbeleid. Hiervoor kunnen onder andere indicatoren over wetenschappelijke publicaties en octrooien binnen de topsectoren worden gebruikt.
3.
Het CBS is gevraagd om begin maart 2012 met een definitie en afbakening voor de topsectoren te komen; eind september 2012 moet dit definitief zijn. Dit levert een nulmeting op voor de topsectoren voor een aantal indicatoren zoals werkgelegenheid, toegevoegde waarde, export, arbeidsmarkt en innovatie.
4.
Een expertcommissie is ingesteld die kritisch zal kijken naar de manier waarop evaluatiestudies effectiviteit en additionaliteit van het beleid vaststellen. De commissie heeft daarnaast een adviserende rol.
A c t iv it e it en Op basis van een inventarisatie van informatie die nodig is om de voortgang van de topsectoren in kaart te brengen, en de bovengenoemde visie op de rol van het programmaonderzoek in het monitoringskader, komen we tot de volgende invulling van activiteiten in deze themalijn: 1.
Genereren van actuele cijfers en inzichten over de stand van zaken in de topsectoren (in aanvulling en voortbouwend op CBS-statistieken) en prognoses voor de middellange termijn;
2.
Onderzoek naar succesbepalende factoren in topsectoren (sluit ook aan op specifieke informatie over knelpunten): o.a. de beschikbaarheid van kapitaal, samenwerking en succesbepalende factoren in bedrijfsvoering;
3.
Genereren van voortgangsinformatie met betrekking tot thema’s en speerpunten waarvoor geen statistiek bestaat: o.a. duurzaamheid, administratieve lasten, MKB;
4.
Het topsectorspecifieke ondernemerschapklimaat in regionaal en internationaal perspectief plaatsen: o.a. hoe doen topsectoren het in internationaal perspectief en wat is de rol van de regio in deze prestaties?
5.
Dashboard: Het maken van een centraal overzicht waar in één oogopslag de meest actuele informatie per topsector in kaart wordt gebracht.
Een van de belangrijkste activiteiten om in staat te zijn deze inzichten te genereren betreft het instellen van een topsectorenbedrijfslevenpanel. Dit panel stelt ons in staat om voor een breed scala aan onderwerpen actuele informatie per sector in kaart te brengen. Tevens zijn (via het MKB-Beleidspanel) vergelijkingen met niettopsectoren mogelijk. Het topsectorenbedrijfslevenpanel legt de basis voor een groot deel van de onderzoeken voor deze themalijn. Andere activiteiten betreffen het inschakelen van andere databronnen (o.a. octrooien, merken en modellen) en het genereren van kwalitatieve informatie door middel van diepte-interviews. Minstens zo belangrijk als het verzamelen van de data en het maken van de analyses is de manier waarop de informatie wordt ontsloten. Via een dashboard dat wordt ontsloten door middel van een internetportal zullen de belangrijkste ontwik-
13
kelingen en geboekte voortgang in de topsectoren op een overzichtelijk manier worden gepresenteerd. Met de inrichting van dit portal willen we ook aansluiten bij de stuwende gedachte achter het topsectorenbeleid, namelijk de samenwerking in de gouden driehoek. Het internetportal beoogt een platform te zijn dat bedrijven, kennisinstellingen en overheid met elkaar verbindt en dat informatie biedt aan deze drie partijen.
3.3
Denktankactiviteiten Een belangrijk onderdeel van de gewenste systematische kennisopbouw in het deelprogramma Topsectoren zijn de denktankactiviteiten. Een denktank loopt voor de muziek uit en verschaft inzicht in nieuwe ontwikkelingen, op basis waarvan beleidsmakers tijdig nieuw beleid kunnen agenderen. Een denktank is onafhankelijk, multidisciplinair, baseert zich op wetenschappelijk inzichten, is betrokken bij de praktijk en is toekomstgericht1. Concrete doelen van de denktankactiviteiten zijn onder meer om inzicht te krijgen in wat de komende jaren belangrijk gaat worden op het terrein van (ambitieus) ondernemerschap in relatie tot het topsectorenbeleid, relevante kennistools te ontwikkelen (zoals operationele concepten, meetmethoden en indices) die behulpzaam kunnen zijn om nieuwe ontwikkelingen te monitoren ten behoeve van de beleidsvorming, en impulsen te geven voor nader wetenschappelijk en strategisch onderzoek op dit terrein. De invulling van de denktankfunctie sluit nadrukkelijk aan bij enkele hoofdlijnen uit het Visiepaper dat ten grondslag ligt aan de programmering van het programmaonderzoek. Met name de invalshoeken ‘ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling als proces’, ‘typen ondernemers en organisaties’ en ‘economisch en sociaal belang van ondernemerschap en MKB’ kunnen aan de orde komen bij de denktankactiviteiten. Meer specifiek sluit de programmering van deze themalijn nadrukkelijk ook aan op het toenemend besef dat de in de afgelopen decennia doorgemaakte ontwikkeling van ‘defensief MKB-beleid’ naar ‘offensief ondernemerschapsbeleid’ nu toe is aan een volgende fase, te weten een verdere bevordering van innovatief en ambitieus ondernemerschap gericht op product- en procesvernieuwing, bedrijfsgroei en banencreatie (zie EIM Trendstudie, 2011). Dit geldt temeer omdat, als gevolg van de aanhoudende financiële en economische crisis, de afzetverwachtingen voor het Nederlandse bedrijfsleven momenteel zeer gematigd zijn. De beste kansen voor Nederland liggen nu in het verbeteren van de internationale concurrentiepositie en in het vergroten van het groeivermogen van nieuwe en bestaande bedrijven. Productinnovaties zijn nodig om nieuwe markten te veroveren, evenals procesvernieuwingen om de productiviteit te verhogen. Naast gevestigde, grote bedrijven zijn vooral ook ambitieuze en innovatieve bedrijfsoprichtingen nodig om nieuwe kansen daadwerkelijk op te pakken. Meer inzicht in de incentives en knelpunten voor innovatief en ambitieus ondernemerschap in zowel nieuwe als gevestigde bedrijven is onmisbaar om adequaat beleid te blijven voeren. Bij de programmering van de themalijn denktankactiviteiten speelt de noodzaak om dergelijk inzicht te verwerven een leidende rol. In de methoden van aanpak hanteren we de volgende drie speerpunten:
1
14
Zie ook WRR (2006), Inzicht in de toekomst als basis voor beleid van vandaag, www.wrr.nl.
1 . Ke nn is va lo r isa t ie Eerste speerpunt is het bijeenbrengen van ondernemerschapexperts uit de ‘gouden driehoek’ (kennisinstellingen, beleid en bedrijfsleven), bijvoorbeeld door het organiseren van workshops, seminars, expertmeetings, etc. Dit is een vorm van ‘kennisvalorisatie’ in bredere zin. Hoofddoelen zijn: 1) kennisoverdracht vanuit het programmaonderzoek naar beleid en praktijk; 2) samen met experts uit de gouden driehoek conclusies trekken uit beschikbaar onderzoek ten aanzien van concrete implicaties voor beleid en praktijk; 3) benutten van praktijkkennis voor het agenderen van nieuw onderzoek. 2. Reviews van state-of-the-art kennis Tweede speerpunt is het gericht bundelen van de doorgaans verspreide bevindingen uit wetenschappelijk en strategisch onderzoek over een belangrijk deelgebied van ondernemerschap. Het hoofddoel is conclusies te trekken die de onderliggende studies overstijgen. Wat hebben we ‘overall’ geleerd van al het onderzoek op dit terrein? Nevendoel is te bezien welke mogelijke beleidsimplicaties uit deze state-of-the-art kennis voortvloeien en wat de implicaties zijn voor vervolgonderzoek. 3. Nieuwe kennisontwikkeling Naast deze activiteiten die zich richten op het ‘verzilveren’ van al beschikbare kennis, heeft een derde speerpunt tot doel om nieuwe kennisontwikkeling in te zetten op geconstateerde belangrijke kennislacunes over ondernemerschap. Heel concreet betreft dit het initiëren van nieuw strategisch onderzoek, in samenwerking tussen het programmaonderzoek en academia, ter ontwikkeling van kennis ten behoeve van het toekomstig bedrijfslevenbeleid.
15
4
Tot nu toe geprogrammeerde activiteiten
Deze paragraaf geeft een samenvatting van de – tot nu toe – voor 2012 geprogrammeerde activiteiten. In bijlage I worden deze geprogrammeerde activiteiten in meer detail op projectniveau beschreven. Bijlage 2 bevat een vooruitblik op mogelijke toekomstige projecten binnen dit deelprogramma.
4.1
Inzicht verwerven in spontane innovaties In deze themalijn programmeren we diverse projecten om kennis te ontwikkelen en te delen over spontane vormen van innovatie die buiten de bestaande kaders vallen van het beleid gericht op valorisatie van wetenschappelijke kennis, R&D door bedrijven en innovatief ondernemerschap. Meer specifiek spelen we in op de witte vlekken die in de paragraaf 5.3 zijn geïnventariseerd. De volgende projectvoorstellen zijn voorzien: − Studie naar de state-of-the-art in het onderzoek naar innovatie door gebruikers, waarin ook op implicaties voor beleid wordt ingegaan. − Onderzoek naar de manier waarop ondernemers gebruik maken van sociale media (LinkedIn, Twitter) bij de totstandkoming van innovaties. − Casestudies naar hoe procesinnovaties in het MKB tot stand komen. − Onderzoek naar de innovatieve/creatieve activiteiten van consumenten en de mate waarin dit leidt tot co-creatie initiatieven met MKB-bedrijven.
4.2
Monitoring en effectmeting van beleid In deze themalijn programmeren we diverse projecten om inzichten te verwerven in ontwikkelingen in het topsectorspecifieke ondernemerschapklimaat. Dit resulteert in een actueel beeld van kansen, ontwikkelingen en knelpunten in de topsectoren. Ook wordt meer kennis opgebouwd van succesbepalende factoren van het topsectorenbeleid. Veel van de hiervoor benodigde data wordt verzameld via het nog in te stellen topsectorenbedrijfslevenpanel. Opmerking: Begin 2012 is reeds een onderzoek naar 'Snelle groeiers in de topsectoren' afgerond. Ook loopt een onderzoek naar de rol van het MKB in internationale ketens binnen de topsectoren. De volgende projectvoorstellen zijn voorzien: −
Project Factsheets Topsectoren. In dit onderzoek wordt op basis van de laatst bekende indeling van topsectoren in SBI-groepen een dataset samengesteld met relevante gegevens m.b.t. de topsectoren, uitmondend in een factsheet voor iedere topsector.
−
Topsectorenbedrijfslevenpanel: Panel instellen van circa 2.000 bedrijven in topsectoren waardoor gerichte uitspraken mogelijk worden over een breed scala aan onderwerpen. Het panel maakt het mogelijk om uitspraken te doen over afzonderlijke topsectoren en over topsectoren versus niet topsectoren.
−
Monitor Ondernemingsklimaat Topsectoren: Het topsectorenbeleid richt zich op het verbeteren van het ondernemerschapklimaat in de topsectoren. Omdat
17
het lang duurt voordat effecten in CBS-statistieken zichtbaar worden is het wenselijk periodiek een meting te doen waarbij ondernemers zich uitspreken over het ondernemingsklimaat. Concreet betekent dit dat we periodiek de vooruitblik van ondernemers in beeld brengen over zaken als te verwachten investeringen, concurrentiedruk, kansen en bedreigingen, en de bijdrage van de overheid aan het ondernemingsklimaat. −
Actueel economisch beeld topsectoren: Op basis van CBS-cijfers, het conjunctuurbeeld van de COEN-enquête en de uitkomsten van de Monitor Ondernemingsklimaat Topsectoren, wordt een prognose voor de topsectoren gemaakt voor het lopende jaar en volgende jaren. Dit geeft een betere aansluiting tussen beleid en effecten. De cijfers worden ieder kwartaal geactualiseerd.
−
Topsectoren en effecten op de bredere economie: Topsectoren zijn geselecteerd op basis van onder meer hun aanjagende werking voor de economie. Het succes van het topsectorenbeleid hangt dus ten dele af van de mate waarin topsectoren er in slagen elders economische activiteit aan te jagen. In deze studie proberen we deze aanjagende werking zoveel mogelijk te kwantificeren.
4.3
Denktankactiviteiten In deze themalijn programmeren we diverse projecten gericht op: 1. kennisvalorisatie via het bijeenbrengen van ondernemerschapexperts uit de ‘gouden driehoek’ (kennisinstellingen, beleid en bedrijfsleven); 2. het bundelen van bevindingen uit wetenschappelijk en strategisch onderzoek in state-of-the-art studies; en 3. nieuwe kennisontwikkeling op belangrijke kennislacunes over ondernemerschap. De volgende projectvoorstellen zijn voorzien: − Oprichting Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (DARE) om kennisuitwisseling tussen kennisinstellingen onderling en met het programmaonderzoek te faciliteren en te vergroten. − Nieuwe financieringsvormen voor het MKB: Organiseren van een miniconferentie met stakeholders uit de gouden driehoek over de ‘infrastructuur van de kredietverlening aan het MKB’. Het verwerven van bedrijfsfinanciering tussen de € 50.000 en € 500.000 wordt lastiger. Om oplossingen te verkennen en te bezien waar kennis ontbreekt wordt een bijeenkomst met deskundigen en belanghebbenden georganiseerd. − Seminar ‘Wetenschap ontmoet beleid’: Dit zal gaan over de state-of-the-art van het ondernemerschapsonderzoek in relatie tot het bedrijvenbeleid. Hiertoe worden twee hoogleraren van DARE gevraagd een inhoudelijke bijdrage te leveren over de beleidsimplicaties van het internationaal entrepreneurship onderzoek. Vervolgens wordt aan twee discussianten (één vanuit het beleid en één vanuit het bedrijfsleven) gevraagd een reactie te formuleren. − Masterclass voor Tweede Kamerleden en hun fractiemedewerkers waarbij een aantal key insights uit het programmaonderzoek worden gepresenteerd. Het gaat niet alleen om eenzijdige kennisoverdracht; er moet sprake zijn van tweerichtingsverkeer in de zin dat de ontvangende partij ook uitdrukkelijk om input zal worden gevraagd. Met deze projectvoorstellen voor het deelprogramma Topsectoren wordt naar onze inschatting een breed en afgewogen palet geboden, dat in lijn is met de hoofdrichtingen van het amendement en recht doet aan de doelstelling van het programmaonderzoek. Tevens sluit de keuze aan bij enkele hoofdlijnen uit het visiepaper.
18
Verdere mogelijkheden voor cofinanciering en coproductie worden nader onderzocht. Mogelijke samenwerkingspartners zijn: −
Beleid: ministerie van EL&I, Agentschap.nl, Tweede Kamer, SER.
−
Bedrijfsleven organisaties: KvK’s/Syntens (Ondernemerspleinen), VNO-NCW, MKB Nederland, banken.
−
Kennisinstellingen: hoogleraren Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (DARE), andere onderzoekers bij universiteiten en kennisinstellingen, buitenlandse specialisten en hoogleraren.
19
BIJLAGE IBeschrijving geprogrammeerde projecten
Deze bijlage bevat een beschrijving van de – tot nu toe – voor 2012 geprogrammeerde projecten. User innovation: state-of-the-art (T1201) Publieksrapportage waarin de state-of-the-art kennis over innovatie door gebruikers wordt ontsloten voor een breed publiek. In het Nederlandse taalgebied is een dergelijke publicatie nog niet voorhanden. Beantwoord worden de vragen: Welke vormen van spontane/verborgen innovaties zijn er? Wanneer komen deze tot stand? Hoe verschilt dit van het traditionele innovatiemodel en welke voorbeelden zijn er in Nederland? Wat is er bekend over implicaties voor gevestigde bedrijven, ofwel hoe kunnen producenten van innoverende gebruikers profiteren? Wat is er bekend over de implicaties voor beleid? (Bijvoorbeeld: hoe help je als overheid bedrijven om ideeën in het buitenland te exploiteren? Hoe kunnen ze gestimuleerd worden met niet-financiële middelen om kennis beter naar de markt te krijgen?) Deze studie biedt de mogelijkheid om de nieuwe themalijn in het programmaonderzoek breed uit te meten. Tot nu toe uitgevoerde studies (binnen en buiten het programmaonderzoek) worden hergebruikt. Door casestudies van Nederlandse gebruikersinnovatoren wordt de materie op aantrekkelijke wijze gepresenteerd. Naar aanleiding van deze studie zal in oktober of november 2012 een beleidscafé en/of workshop worden georganiseerd met vertegenwoordigers uit de Tweede Kamer, het ministerie van EL&I, en mogelijk andere geïnteresseerden. Deze bijeenkomst is gericht op de vergroting van het collectieve bewustzijn van beleidsmakers over spontane innovatie, en om gezamenlijk na te denken over implicaties voor beleid. Deze workshop zal mogelijk prof. Eric von Hippel, vaandeldrager van het onderzoek naar gebruikersinnovatie, acte de presence kunnen geven, eveneens andere kopstukken uit deze wereld. Coproductie: RSM Erasmus Universiteit, MIT Sloan School of Management. Contactpersoon: Jeroen de Jong Rol van sociale media bij innovatie (T1202) De opkomst van internet heeft een impuls gegeven aan innovatie door gebruikers en producenten. Naar de rol van sociale media in de innovatieprocessen is echter nog geen onderzoek gedaan. In deze studie ontwikkelen we een typologie van hoe ondernemers sociale media gebruiken om innovaties te realiseren. Sociale media lijken vooral geschikt te zijn om op indirecte wijze aan de doelstellingen van een bedrijf bij te dragen, bijvoorbeeld door het leggen van nieuwe contacten, actieve deelname aan fora en Twitter om zo bewustwording en interesse te creëren voor een nieuw product of dienst. Vanuit de praktijk zijn er echter ook aanwijzingen dat sociale media, zoals Twitter, LinkedIn, Facebook e.d. een meer directe rol kunnen spelen bij open innovatie en het betrekken van gebruikers bij innovatie. Hoe werkt dat in de praktijk? Sociale media, zoals LinkedIn en vooral Twitter verhogen de kans op toeval en creëren zogenaamde ‘windows of opportunity’. Denk bijvoorbeeld aan de lage drempel om drukbezette personen aan te kunnen spreken of een afspraak te kunnen maken. Of de mogelijkheid om ideeën te kunnen combineren en het vinden
21
van de juiste experts. Sociale media zorgen voor “hyperconnectiviteit” en daarmee voor meer kansen voor ideeën en innovatie. Brokjes informatie worden gedeeld en makkelijker gecombineerd tot nieuwe ideeën. We zullen in dit project een analyse maken met behulp van het zzp-panel van EIM. In het panel wordt een selectie gemaakt van twee contrastgroepen: innovatieve versus niet-innovatieve zzp’ers. Vervolgens zal met behulp van deskresearch worden geanalyseerd in hoeverre hun activiteiten op LinkedIn en Twitter van elkaar verschillen. Daarna zoeken we naar illustratieve voorbeelden uit het bedrijfsleven middels enkele diepte-interviews. Bij dit alles besteden we expliciet aandacht aan hoe gebruikers en/of lidmaatschappen van online communicaties (LinkedIn groepen, Twitter-volgers) de totstandkoming van innovaties beïnvloeden. Coproductie: mogelijk Erasmus Universiteit Rotterdam Contactpersoon: Christi Veldhuis-Van Essen Procesinnovatie: vernieuwen achter de schermen in het MKB (T1203) Op lange termijn gezien is innovatie de belangrijkste – zo niet enige – bron van productiviteitsverbeteringen en welvaartsgroei. In deze studie staan bedrijfsinnovaties gericht op de interne huishouding van een bedrijf centraal. Hierbij bestuderen we twee vormen van innovatie: sociale innovatie en gebruikersinnovatie. Beide vormen van innovatie zijn gericht op het verbeteren van de interne organisatie, vertonen overlap, maar lijken iets andere aangrijpingspunten te hebben. In diverse sectoren zien we dat innovaties primair zijn bedoeld voor eigen gebruik: ter verhoging van de prestaties van het bedrijf. Vaak is hierbij sprake van zelf ontwikkelde innovaties, in plaats van dat innovaties van andere partijen worden overgenomen (adoptie). Hier betreden wij het domein van gebruikersinnovatie: niet alleen de front-office (winkelformule, communicatie, ontwikkeling nieuwe afzetkanalen), ook de zaken achter de publieke schermen worden aangepakt: vernieuwing in processen, in beveiliging, in automatisering, in logistiek. Ook sociale innovaties zijn primair voor intern gebruik, alleen is het aangrijpingspunt dan vaak de werkorganisatie, HRM-systemen en –procedures, etc. Het toenemende belang van sociale innovatie is dusdanig groot, dat het belangrijk is om beter te begrijpen hoe sociale innovatie tot stand komt en wat belangrijke obstakels zijn bij de implementatie. Hierbij is een sectorale invalshoek essentieel: obstakels kunnen verschillen per sector bijvoorbeeld door (on)mogelijkheden in een CAO. In dit project doen we casestudies gericht op beide vormen van procesinnovatie. We zoeken naar best practices, waarbij we ons richten op baanbrekende innovaties die door andere partijen zijn overgenomen. Hierbij is een sectorale invalshoek essentieel: obstakels en mogelijkheden kunnen verschillen per sector. We hebben circa 12 casestudies voorzien, gebaseerd op interviews en deskresearch, waarbij we in elk geval elke topsector de revue willen laten passeren. Centraal in dit onderzoek staan vragen als: Hoe worden vernieuwingen het beste tot stand gebracht? Hoe geef je het proces van idee tot vernieuwing vorm? Welke (interne en externe) weerstanden zijn te overwinnen, en hoe kun je dat het beste doen? Welke wegen kunnen worden bewandeld om beperkingen op te heffen? Uiteindelijk zorgt het onderzoek voor een breed beeld van verschillende vormen van baanbrekende procesinnovatie en de
22
toepasbaarheid van deze vormen in de verschillende sectoren. Met de rapportage willen wij voornamelijk beleidsmakers bereiken. Als beleidsmakers het proces en de inhoud beter begrijpen en weten wat de (on)mogelijkheden zijn, kunnen ze ook beter beleidsmaatregelen ontwikkelen om procesinnovatie verder te stimuleren. Het is ook mogelijk om na afronding van het onderzoek een extra slag te geven aan het materiaal om deze ook toegankelijk en bruikbaar te maken voor werkgevers, maar dat is uiteraard een vervolgtraject. Coproductie: mogelijk zijn MKB Nederland, Syntens, TNO, AWT. Contactpersoon: Michel Winnubst Consument als initiator voor productinnovatie in bedrijven (T1204) Steeds vaker wordt gewezen op het belang van co-creation en crowdsourcing als het gaat om vernieuwende activiteiten door bedrijven. Co-creation, ook wel aangeduid als Marketing 3.0, is ‘hot’ en wordt momenteel door veel bedrijven en wetenschappers gezien als de belangrijkste bron voor marktgerichte vernieuwingen door bedrijven. Voorbeelden van successen zijn er inmiddels in overvloed als het gaat om de inbreng van consumenten als inspirator voor en/of (mede-) ontwikkelaar van markt- of procesvernieuwingen door vooral grote bedrijven. Of het MKB ook van deze nieuwe bron of methoden gebruik maakt is echter niet bekend. Dreigen zij niet achter te lopen, moeten zij niet gestimuleerd worden, als het gaat om de benutting van consumenteninnovatie? Wij stellen voor om dit onderzoek te richten op de consument als ontwikkelaar van innovaties die in te zetten zijn door het MKB-bedrijfsleven. Is de consument hier actief mee bezig? Zo ja, zoekt hij dan bewust samenwerking met het MKB-bedrijfsleven en leidt dit tot daadwerkelijke interactie en vernieuwingen bij het MKB? Dit vraagstuk zal worden onderzocht door middel van deskresearch en een internetenquête onder consumenten. Coproductie: Universiteit van Tilburg Contactpersoon: Frans Pleijster Factsheets Topsectoren (T1205) Doel van het project is het maken van factsheets voor de negen topsectoren. Zowel standcijfers als ontwikkelingscijfers zullen in de factsheets worden opgenomen. Met behulp van de factsheets kunnen topsectoren onderling vergeleken worden. Bovendien kan de positie van de topsectoren in relatie met de rest van de Nederlandse economie bepaald worden. Een dergelijk vergelijkend overzicht, bestaat momenteel nog niet. Topsectoren onderscheiden zich vooral op het gebied van innovatie en buitenlandoriëntatie. Hoewel er nog geen eenduidige definities bestaan van topsectoren, heeft EIM recentelijk een SBI-indeling van de topsectoren gemaakt. Hierbij bestaat er per sector een ‘nauwe’ definitie en een ‘ruime’ definitie. Bij de ‘ruime’ definitie is ook rekening gehouden met belangrijke toeleverende sectoren. Met dubbeltellingen zal rekening gehouden worden. Zo zijn er sectoren die toeleverancier zijn voor verschillende topsectoren. Cijfers die opgenomen zullen worden, zijn export, toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Van deze cijfers zal ook een prognose opstelt worden, door een koppeling met het project ‘prognose kerngegevens MKB’. Ook ondernemerschapcijfers (starters) en financiële cijfers (liquiditeit en solvabiliteit) zullen worden opgenomen. Ook zal het MKB-beleidspanel ingezet worden. Hierbij zal vooral primair naar innovatieaspecten worden gevraagd. Hierbij is te denken aan:
23
-
nieuwe producten op de markt gebracht of te brengen
-
procesverbetering
-
vernieuwing als onderdeel van bedrijfsstrategie
-
samenwerking met andere bedrijven
-
eigen R&D
-
ontwikkeling innovatie-uitgaven
Het project zal afgestemd worden met het CBS. Dit mede om te bewerkstellingen dat een eenduidige sectorafbakening gebruikt zal worden. Contactpersoon: Klaas Bangma Topsectorenbedrijfslevenpanel (T1206) Data en informatie precies op het niveau van topsectoren is schaars. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat de samenhang binnen een topsector eerder thematisch is dan sectoraal. Met het instellen van een topsectorenbedrijfsleven panel verwerft het programmaonderzoek de unieke mogelijkheid om heel gericht actuele inzichten te verzamelen en unieke kennis op te bouwen rondom de economische topsectoren. Het panel wordt in nauwe samenwerking met het ministerie van EL&I opgebouwd. Dit zorgt ervoor dat we een representatieve steekproef krijgen waarin zowel de topsector, als het ministerie zich herkent. Het topsectorenbedrijfslevenpanel zal drie maal per jaar bevraagd worden. Op basis hiervan kunnen we actuele uitspraken doen over o.a. het specifieke ondernemerschapklimaat, succesbepalende factoren en de voortgang op doelstellingen en speerpunten van afzonderlijke topsectoren. De insteek is om het contact met bedrijven zoveel mogelijk per internet te laten plaatsvinden. We willen een portal realiseren waarin deelnemende bedrijven gemakkelijk basisgegevens kunnen bijhouden, enquêtes invullen en hun eigen positie vergelijken met die van de brede sector. Hiermee verwachten we een hoge respons onder bedrijven te realiseren, alsmede ook leereffecten bij bedrijven zelf te bewerkstelligen. Coproducent: ministerie van EL&I, AgentschapNL, Erasmus Universiteit Rotterdam Contactpersoon: Huib van der Kroon Monitor Ondernemersklimaat Topsectoren (T1207) Het topsectoren beleid richt zich op het verbeteren van het specifieke ondernemerschapklimaat in de topsectoren. Omdat het lang duurt voordat mogelijke effecten hiervan in CBS-statistieken zichtbaar worden is het wenselijk periodiek een meting te doen waarbij ondernemers in de topsectoren direct worden bevraagd. De Monitor Ondernemersklimaat Topsectoren geeft vanuit deze gedachte een actueel beeld van de stand van zaken in de topsectoren, van veranderingen die zich voordoen, van percepties van de toekomst en van de concrete bijdrage van beleid en de publieke sector aan de concurrentiepositie. Concreet betekent dit dat we op bedrijfsniveau periodiek het beeld van ondernemers voor wat betreft de input (benodigdheden), de throughput (acties) en de output zullen optekenen. Wij stellen voor om eerst een nulmeting te doen. Die volgen we op met vervolgmetingen (telkens een halfjaar na de voorgaande meting). We maken gebruik van het op te zetten topsectorenbedrijfslevenpanel. De nulmeting legt de uitgangssituatie en de verwachtingen en voornemens van de bedrijven vast, de tweede en daarop volgende metingen leggen realisaties, nieuwe voornemens en nieuwe verwachtingen vast. Tevens worden in de ver-
24
volgmetingen op sectoraal niveau de percepties bij het bedrijfsleven vastgelegd aangaande de bijdrage van de overheid in verbeteringen/verslechteringen in het ondernemersklimaat. Contactpersoon: Frans Pleijster Actueel economisch beeld topsectoren (T1208) Het CBS gaat gegevens betreffende de resultaatrekening van topsectoren maken aan de hand van de reguliere Productiestatistieken. De meest recente gegevens die het CBS momenteel heeft dateren van 2009. Inmiddels is het 2012, terwijl voor beleid een zo actueel mogelijk beeld met verwachtingen voor de recente toekomst belangrijk is. In dit project doen we op basis van het KTO-ramingsmodel een update en prognose van de CBS-cijfers. Bronnen hiervoor zijn o.a. maand- en kwartaalcijfers van het CBS, het conjunctuurbeeld van de COEN-enquête en eventueel de uitkomsten van de monitor ondernemingsklimaat topsectoren. Om te komen tot een actualisering en prognose van de ontwikkelingen in de topsectoren zal het ramingsmodel moeten worden aangepast en verfijnd tot (in elk geval) het niveau van de input-output tabel. De prognoses van de topsectoren worden gekoppeld aan die van Kleinschalig Ondernemen. Ze worden binnen het tijdpad van Kleinschalig Ondernemen gemaakt. De prognoses wordt gemaakt binnen het macrokader, zoals geschetst door het CPB. Zo wordt ieder kwartaal een actueel beeld van de te verwachten ontwikkelingen in het lopende en volgende jaar verkregen. Hier wordt ook een korte rapportage aan gekoppeld. Contactpersoon: Wim Verhoeven Topsectoren en effecten op de bredere economie (T1209) De topsectoren zijn geselecteerd op basis van hun groeipotentie en vermoede uitstraling op de rest van de economie. Een methode om hier inzicht in te krijgen is via een input-output analyse. Met behulp hiervan beantwoorden we twee vragen: − Wat is de invloed van een verhoging van de finale afzet van bedrijven uit de topsectoren op productie, toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de overige bedrijfstakken? − Welk effect hebben de voor groei benodigde investeringen in vaste activa op productie, toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de topsectoren zelf en de overige bedrijfstakken? De eerste vraag is te beantwoorden door met een aangepast input-output model productiemultipliers te berekenen en daar vervolgens ook toegevoegde waarde en werkgelegenheid uit af te leiden. De aanpassingen bestaan er uit dat specifieke informatie zal worden meegenomen in de berekeningen (via aanvullend onderzoek van bedrijfstakexperts). Voor wat betreft het beantwoorden van de tweede vraag zal van geval tot geval bekeken moeten worden hoe de betreffende investeringen zijn samengesteld: hoeveel outillage (en wat voor?), hoeveel gebouwen, grond, vervoermiddelen, etc. Op grond van deze informatie en de aanbodtabellen van het CBS kan een bestedingsimpuls worden vastgesteld, waarvoor vervolgens de bijbehorende effecten op productie, toegevoegde waarde en werkgelegenheid kunnen worden vastgesteld. Hier kunnen vergelijkbare correcties als bij de multiplier berekeningen nodig zijn. Contactpersoon: Ton Kwaak
25
Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (T1210) Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (DARE) is een platform waarin vooraanstaande onderzoekers op het gebied van ondernemerschap bij meer dan tien universiteiten samenwerken over de richting en vormgeving van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van ondernemerschap. DARE is eind 2011 opgericht en heeft drie hoofddoelen. Door de samenwerking met wetenschappers van diverse universiteiten vormt DARE een uitstekend middel om het ondernemerschapsonderzoek en -onderwijs in Nederland beter op de kaart te zetten. Ten tweede zijn de wetenschappers uitstekend op de hoogte van de huidige trends op onderzoeksgebied en daarmee levert DARE input voor het programmaonderzoek. Ten derde maakt de gebundelde expertise DARE tot een goede samenwerkingspartner van het programmaonderzoek en in het bijzonder van het nieuwe deelprogramma Topsectoren. Het idee is dat er DARE-bijeenkomsten worden georganiseerd waarbij ook vertegenwoordigers van het programmaonderzoek en van beleid aanwezig zijn. Meer inzicht in de intenties voor en knelpunten van ambitieus ondernemerschap in zowel nieuwe als gevestigde bedrijven is onmisbaar om adequaat beleid te blijven voeren. DARE vormt hierin een belangrijke bijdrage. Dit projectvoorstel betreft het DARE-secretariaat dat als rol heeft het onderhouden van contacten met de DARE-wetenschappers, het organiseren van de bijeenkomsten en het verslag uitbrengen van de uitkomsten van de bijeenkomsten. Contactpersoon: Peter van der Zwan Nieuwe financieringvormen voor het MKB (T1211) Uit onderzoek naar de financiering van het MKB (o.a. Financieringsmonitorprogramma) blijkt telkens weer dat het kleinere MKB, dat een relatief lagere financieringsbehoefte heeft, minder makkelijk slaagt in het verkrijgen van financiering bij de gevestigde financiële structuur in Nederland. De inschatting is dat het financieringsklimaat voor met name het kleinbedrijf er in de nabije toekomst niet makkelijker op wordt. Het verwerven van bedrijfsfinanciering tussen de € 50.000 en € 500.000 wordt lastiger. Economisch gezien is een optimaal financieringsklimaat voor het MKB in de recessie juist van belang. Om oplossingen te verkennen en te bezien waar nog kennis ontbreekt wordt een miniconferentie voor deskundigen en belanghebbenden georganiseerd. Op de miniconferentie worden enkele relevante initiatieven (zoals Kredietunies, Ad Pontes, Investeringsplein, Kapitaalplaza, NPEX, Crowdfunding, Vakcentrum en Friesland bank) uitgenodigd. Elk initiatief geeft een korte presentatie en de deelnemers aan de conferentie mogen aangeven welke problemen het initiatief oplost. Vervolgens mag het initiatief weer aangeven met welke belemmeringen zij kampen en kunnen deelnemers aan de conferentie helpen zoeken naar oplossingen. Ook kan er verkend worden of samenwerking de kans op versnelling van implementatie kan vergroten of kennis (onderzoek) ontbreekt om de initiatieven tot bloei te brengen. Van de miniconferentie wordt een toegankelijke minirapportage gemaakt. Daarin wordt een hoofdstuk gewijd aan nog uit te voeren onderzoek.
26
Contactpersoon: Lia Smit Seminar ‘Wetenschap ontmoet beleid’ (T1212) In het kader van de themalijn ‘denktankactiviteiten’ staat op korte termijn een seminar gepland in samenwerking met het ministerie van EL&I en Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (DARE) onder de werktitel ‘Wetenschap ontmoet beleid’. Dit seminar speelt een belangrijke rol voor wat betreft de valorisatie van beschikbare kennis op universiteiten voor beleid en bedrijfsleven. In dit seminar staan de meest recente trends op het gebied van ondernemerschapsonderzoek in relatie tot het bedrijvenbeleid centraal. Hiertoe worden twee hoogleraren van DARE gevraagd een inhoudelijke bijdrage te leveren over de beleidsimplicaties van het internationaal wetenschappelijk ondernemerschapsonderzoek. Vervolgens wordt aan twee discussianten (één vanuit het beleid en één vanuit het bedrijfsleven) gevraagd reacties te formuleren. Na het seminar wordt een rapportage uitgebracht met de bijdragen van de sprekers en een resumé van de discussie. Contactpersoon: Peter van der Zwan Masterclass en Periodieke bulletins t.b.v. Tweede Kamerleden (T1213) Het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap bouwt veel kennis op over diverse aspecten en facetten van het ondernemerschap en het bedrijfsleven. Facts & figures worden gegenereerd, nieuwe ontwikkelingen worden gesignaleerd en (wetenschappelijke) kennis wordt opgebouwd. Veel van deze informatie wordt reeds langs diverse kanalen voor verschillende doelgroepen ontsloten. In dit project willen wij het kanaal van de Tweede Kamerleden en hun fractiemedewerkers bereiken (i.e. Vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Facts & figures, ontwikkelingen en inzichten kunnen zodanig vertaald worden dat zij de nodige inputs en inhoudelijke bagage leveren ten behoeve van de agendering en besluitvorming door Tweede Kamerleden en hun fractiemedewerkers. In dit project zetten we een Masterclass voor Tweede Kamerleden en hun fractiemedewerkers op waarbij relevante key insights uit het programmaonderzoek worden overgedragen. Om de beleidsrelevantie zo groot mogelijk te laten zijn, zullen wij de inhoud van het programma afstemmen met de griffier van de Vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en/of fractiemedewerkers. Tevens zal tijdens de Masterclass ruimte worden ingebouwd voor interactie (bijvoorbeeld discussiepunten inventariseren, gebruik van stellingen met de inzet van stemkastjes). Gedacht kan worden aan topics als: bedrijvendynamiek zoals snelle groeiers, starters en bedrijfsovernames; ondernemerschap in internationaal perspectief; innovatie in het MKB; zzp’ers; internationaal ondernemen; financiering; regelgeving; ambitieus ondernemerschap; ondernemerschap in het onderwijs; spontane innovaties; etc. Tevens willen we de highlights uit het programmaonderzoek op een voor Kamerleden toegankelijke manier bundelen in Periodieke bulletins, zodat zij regelmatig en op maat gesneden kort en bondig voorzien worden van de laatste inzichten uit het programmaonderzoek. Contactpersoon: Yvonne Prince
27
BIJLAGE IIVooruitblik
Deze bijlage bevat een vooruitblik op mogelijke toekomstige projecten binnen het deelprogramma. Inzicht verwerven in spontane innovaties − Indicatoren voor gebruikersinnovatie: Studie naar gebruikersinnovatie in het MKB, waarbij nieuwe indicatoren worden getest om de frequentie van user innovatie te kunnen meten. Een vergelijking wordt gemaakt met traditionele, producentgedreven vormen van innovatie wordt gemaakt, waarbij we aansluiten bij de EIM Monitor Determinanten van Bedrijfsprestaties. − Innovatieve netwerken van zzp’ers: Studie naar hoe zzp’ers in netwerken opereren en zo innovaties tot stand brengen. De manier waarop dit gebeurt heeft waarschijnlijk veel overeenkomsten met hoe innovatie in open-source omgevingen tot stand komt. − Verschillen tussen user en producer innovation: Empirisch onderzoek waarin beide typen innovaties direct worden vergeleken. In hoeverre verschilt het innovatieproces? Welke type innovatie wordt gekenmerkt door de hoogste investeringen? Hoe is de aard en mate van samenwerking? Gebruik van octrooien en andere mogelijkheden ter bescherming van intellectueel eigendom? Wat is de efficiëntie van beide modellen? Welke knelpunten treden op, en verschillen deze? Beantwoording van deze vragen vraagt om dataverzameling bij bedrijven, personen en instanties die beide vormen van innovatie hebben ontwikkeld, en een gedegen analyse. Er zijn direct lessen te trekken voor het beleid. − Werking van communities & het open-source model: In het open-source innovatiemodel werkt een groep van individuen gezamenlijk aan een innovatie. Uit open-source projecten kan nieuwe bedrijvigheid ontstaan – denk aan commerciële varianten van open-source software, ondersteunende diensten. Studie naar de kenmerken van open-source communities en de omstandigheden waarin dergelijke communities de beste resultaten leveren. Ook ligt onderzoek naar het ontstaan van nieuwe bedrijvigheid uit dit soort communities voor de hand. − Onderzoek naar de rol van gebruikersinnovatie bij het vercommercialiseren van ideeën in incubatiecentra. Deze studie kijkt ook naar de optimale vormgeving van de dienstverlening van incubatiecentra/broedplaatsen. Als rekening wordt gehouden met gebruikersinnovatie, in hoeverre zijn dan andere diensten nodig? − Gebruikersinnovatie in de praktijk: Veel werkgevers voeren een actief beleid als het gaat om het in dienst houden van arbeidsgehandicapte werknemers. In dit onderzoek staat centraal de rol van innovatie bij het in dienst houden en reïntegreren van gehandicapten. Centrale vragen zijn: in hoeverre innoveren bedrijven om gehandicapten in dienst te houden of nemen? Welke processen en methoden liggen er aan ten grondslag dat een werknemer die arbeidsgehandicapt raakt toch kan blijven werken in zijn huidige werkomgeving? Kan dit ook worden toegepast in andere bedrijven en sectoren? Dit voorstel sluit aan op de Wet werken naar vermogen.
29
− Onderzoek naar ‘challengers’, d.w.z. bedrijven die buiten de gebaande paden tot belangrijke nieuwe innovaties komen. De mogelijkheden variëren van een basisstudie naar dit fenomeen (conceptualisering, types, rol in de economie, voorwaarden) tot gericht onderzoek naar ‘knelpunten voor challengers’. − State-of-the-art studie naar de gevolgen van de aanwezigheid van buitenlanders op de totstandkoming van innovaties en gevolgen daarvan. Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid − Topsectoren portal: Het internetportal moet op een overzichtelijke manier (dashboard) de belangrijkste ontwikkelingen en geboekte voortgang in de topsectoren samenvatten. Data uit het Topsectorenbedrijfslevenpanel en geactualiseerde data van het CBS vormen de belangrijkste input. − Financieringsmonitor Topsectoren: Beschikbaarheid van kapitaal is een belangrijke voorwaarde om economische groei te kunnen realiseren. Door het uitbreiden van de steekproef van de Financieringsmonitor van Panteia/EIM met bedrijven in de topsectoren geeft dit onderzoek een goed beeld van hoe bedrijven in topsectoren aan financiering komen en wat eventuele knelpunten zijn. Naast de inzichten in de financieringsproblematiek in de topsectoren kunnen we ook aangeven of bedrijven in de topsectoren (in vergelijking met niet-topsectoren) grotere financieringsproblemen hebben. − Inzichten van de RSM Innovatiemonitor vertaald naar topsectoren: samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam willen we inzichten van de Innovatiemonitor vertalen naar een topsectorenindeling. Daarbij sluiten we aan op de afbakening die ook gehanteerd is bij het samenstellen van het topsectorenbedrijfslevenpanel. Op basis van de data van de innovatiemonitor doen we uitspraken over belangrijke verschillen tussen topsectoren en niet-topsectoren ten aanzien van onderwerpen als innovatie en de manier waarop bedrijven hun bedrijfsvoering georganiseerd hebben. − Determinanten van bedrijfsprestaties in topsectoren: Wat zijn de ingredienten voor succes in een bepaalde topsector? In samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam willen we een jaarlijkse monitor opstellen om uitspraken te doen over bepalende factoren die ten grondslag liggen aan succesvol ondernemerschap in de topsectoren. Op basis van input van het DARE-netwerk stellen we een lijst van te meten indicatoren op microniveau op, die volgens de meest recente inzichten van belang zijn voor succesvol ondernemerschap in kennisintensieve sectoren. Deze vragen worden uitgezet onder het topsectorenbedrijfslevenpanel en geanalyseerd om meer inzicht te verschaffen over succes bepalende factoren op het niveau van topsectoren. − Internationale oriëntatie topsectoren: De kracht van topsectoren is dat zij in staat zijn om te profiteren van een wereldwijde vraag naar hun producten en diensten. Dit betekent dat bedrijven in deze topsectoren een scherp oog moeten hebben voor wereldwijde groeikansen. Aangezien een groot deel van de wereldwijde groei afkomstig is uit de zogenaamde BRIC-landen, is het belangrijk om periodiek te meten hoe bedrijven deze groeikansen benutten en waar verbeterkansen liggen. Dit project bouwt voort op inzichten en resultaten uit onderzoek van Panteia/EIM in opdracht van de Europese Commissie.
30
− Kanalen voor kennisvalorisatie: Valorisatie is een van de sleutelwoorden van het innovatiebeleid van dit Kabinet. Daaronder wordt verstaan dat kennisontwikkeling – meer dan nu het geval is – moet leiden tot economische of maatschappelijke impact. De manieren waarop kennis zijn weg vindt richting maatschappij en markt zijn divers. Doel van het project om meer zicht te krijgen in deze verschillende kennisvalorisatiekanalen, de werking daarvan in de verschillende topsectoren en het vaststellen van het belang van het MKB in de valorisatieketen. − Ontwikkelingen human capital: De komende jaren wordt het bedrijfsleven geconfronteerd met de vergrijzing van de beroepsbevolking en een grotere uitstroom dan instroom. De vraag naar personeel wordt bepaald door de productiegroei en de vervangingsvraag. De vervangingsvraag hangt samen met het verlaten van de arbeidsmarkt. De vraag is of er straks (bijvoorbeeld in 2020) genoeg personeel is om de vervangings- en uitbreidingsvraag te dekken en in hoeverre er verschillen tussen beroepsgroepen zijn. − Regeldruk in topsectoren: In de topsectoren is meer kennis over regeldruk van belang. Een belangrijk speerpunt van het beleid is namelijk om ervoor te zorgen dat de ondernemer minder tijd kwijt is met het naleven van wet en regelgeving zodat hij/zij die tijd kan aanwenden voor het daadwerkelijke ondernemerschap. In dit onderzoek doen we een korte inventarisatie van de manieren waarop we op het niveau van topsectoren de administratieve lasten in kaart kunnen brengen en voeren dit vervolgens uit. − Integrale meting intellectueel eigendom: Creatieve en kennisintensieve sectoren creëren vaak eigendom die intellectueel van aard is. De methoden om dit te beschermen zijn divers en voorkeuren verschillen per bedrijf en per sector. Zo zijn octrooien vaak vooral interessant in industriële sectoren en belangrijk voor grote bedrijven. Kleine bedrijven en dienstensectoren daarentegen maken vaker gebruik van merken en modellen om intellectueel eigendom te beschermen. Dit onderzoek brengt de intellectuele eigendomspositie van topsectoren integraal in kaart. − Transparante technologiemarkten: Een belangrijk doel van het topsectorenbeleid is dat er meer valorisatie plaatsvindt van excellente wetenschappelijke kennis. Op het moment is vraag en aanbod van kennis in technologiemarkten moeilijk in kaart te brengen. In samenwerking met het Centrum voor Wetenschap en Technologie Studies (CWTS) richten we ons in dit onderzoek op de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een set met indicatoren waarmee de aansluiting van vraag en aanbod in technologiemarkten goed te meten is. − Duurzaamheidsmonitor: In dit onderzoek worden drie categorieën onderzoeksvragen beantwoord. De eerste categorie betreft de beweegredenen en karakteristieken van bedrijven en ondernemers om aandacht te besteden aan duurzaam ondernemen. Dit maakt inzichtelijk waarom bedrijven in topsectoren overgaan tot duurzaam ondernemen. De tweede categorie richt zich op het meetbaar maken van duurzaam ondernemen en de effecten daarvan. De derde categorie vragen heeft met name betrekking op de potentiële mogelijkheden van duurzaamheid en duurzaam ondernemen binnen de topsectoren en de rol die het overheidsbeleid kan spelen om die potenties te realiseren. − Succesfactoren van de gouden driehoek: Centrale gedachte in de topsectorenaanpak is samenwerking in de gouden driehoek tussen bedrijfsle-
31
ven, kennisinstellingen en overheid. Dit onderzoek richt zich op de meest effectieve vorm van samenwerking: aan welke voorwaarden moet worden voldaan en welke obstakels staan in de weg? Met de resultaten van nader onderzoek naar die voorwaarden kan de samenwerking tussen de drie partijen worden verbeterd en daarmee de effectiviteit van het topsectorenbeleid zelf. − Sociaal en menselijk kapitaal als succesfactor in de regionale economie: Het succes van regio’s wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van sociaal en menselijke kapitaal. Waarom hebben sommige regio’s veel innovatieve en kennisintensieve bedrijven, terwijl de kennisinfrastructuur minder ontwikkeld is dan in de directe omgeving? Welke rol spelen de bedrijven in het waarborgen van kennis en kunde in de regio? Welke rol spelen de overheid, het intermediaire circuit en het onderwijs in hun verhaal? Kortom, wat is het belang van het sociaal kapitaal in het vestigingsklimaat voor bedrijven en de functioneren van de regionale economie? Dit voorstel betreft een verkennend kwalitatief onderzoek in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving en de KvK. − Battle for talent: Mensen en hun unieke kennis vormen de basis van de concurrentiekracht van topsectoren. Om de ‘brightest minds’ aan te trekken en behouden is het van belang om een visie te hebben op bepalende factoren in de internationale ‘battle for talent’. In dit onderzoek verkennen welke mogelijkheden Nederland heeft om succesvol deze concurrentie aan te gaan. − Internationale best practices: Nederland hoeft niet het wiel uit te vinden als het gaat om succesvol topsectorenbeleid: we kunnen op dit gebied lering trekken uit vergelijkbaar beleid in andere landen. In dit onderzoek inventariseren we wat andere landen doen om economische specialisaties te versterken, en wat de rol van MKB en ondernemerschap daarbij is. − Concurrentie-indicatoren en marktwerking topsectoren: Het is voor topsectoren niet alleen belangrijk dat bestaande bedrijven goed blijven presteren maar ook dat er voldoende aanwas is van doorgroeiende en nieuwe bedrijven. Dit heeft niet alleen een positief direct effect, maar ook een indirect effect in de zin dat reeds bestaande bedrijven geprikkeld worden om in beweging te blijven. In deze haalbaarheidstudie kijken we of we een beeld kunnen schetsen van de concurrentie en marktwerking binnen topsectoren. − Topsectoren in de regio: Topsectoren zijn gebonden aan Nederland en hebben daarmee impliciet een duidelijk geografische dimensie. Het is zinvol om de topsectoren verder door te vertalen naar regionale accenten binnen Nederland. Dit maakt het mogelijk voor de regio om een bepaalde topsector verder te faciliteren met randvoorwaardelijk beleid. In deze studie benadrukken we het belang van de regio voor het succes van topsectoren. Daarnaast maken we een grove vertaalslag van hoe topsectoren er op de kaart van Nederland uitzien.
32
Denktankactiviteiten − Financiering van ambitieus ondernemerschap: In deze literatuur review worden de bevindingen gebundeld van relevant eerder programmaonderzoek, nadrukkelijk ingebed in de internationale wetenschappelijke literatuur. Ambitieuze MKB-ondernemingen hebben financiering nodig om te innoveren en te groeien. Wat is er de afgelopen jaren gedaan om beter in deze behoefte te voorzien? Wat zijn de voornaamste drempels om aan financiering te komen, in hoeverre verschillen deze financieringsdrempels over de Nederlandse sectoren en waar bevindt Nederland zich in Europees vergelijkend perspectief? Welk nader onderzoek is nodig om tot nieuwe, innovatieve inzichten op deze terreinen te komen? − ‘Entrepreneurship and development’: Wat is de rol van ondernemerschap in de (economische, sociale etc.) ontwikkeling van landen? Waar nodig zal onderscheid worden gemaakt naar de mogelijke rol per ontwikkelingsfase van een land, naar typen ondernemerschap, naar sector, etc. De focus voor deze literatuur review zal liggen op het ontrafelen en identificeren van het effect van verschillende mogelijke moderators (dit kan variëren van macro-instituties tot individuele vaardigheden) die ervoor verantwoordelijk zijn dat ondernemerschap bijdraagt aan ontwikkeling. −
‘Entrepreneurship and the key sectors of Dutch economic policy’: Voorbereiden en uitbrengen van een elfde editie van de gezamenlijke EIMEL&I publicatie ‘Entrepreneurship in the Netherlands’, met speciale aandacht voor het thema ondernemerschap en de topsectoren. Hiervoor wordt gedacht aan inhoudelijke bijdragen van enkele buitenlandse deskundigen, van het ministerie van EL&I, en vanuit het programmaonderzoek. Ook wordt gedacht aan een seminar of conferentie rond het uitbrengen van de publicatie.
− Een openbare essaywedstrijd organiseren over ondernemerschap en ondernemerschapsbeleid in relatie tot de kerndoelen van het economisch beleid, d.w.z. innovatie, economische groei en banencreatie. Deze wedstrijd zou kunnen worden georganiseerd in samenwerking met ESB. De essays zouden kunnen worden gepubliceerd in een themanummer van ESB. − Organiseren van een internationale ondernemerschapsconferentie in samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van Amsterdam, met cofinanciering van het Tinbergen Instituut. Mogelijk thema is: hoe kan het ondernemerschapsonderzoek bijdragen aan de economische wetenschap? − Onderwerpen die zich lenen voor een literatuur review zijn de relatie innovatie-internationalisering, de relatie administratieve lasten en ondernemerschap, en de driehoek innovatie, ondernemerschap en economische groei. − Onlangs heeft de AWT een uitgebreide literatuurstudie over ambitieus ondernemerschap uitgebracht (‘Ambitious Entrepreneurship; A review of the academic literature and new directions for public policy’). Deze studie biedt tal van aanknopingspunten voor verder - empirisch - onderzoek op dit terrein. In samenwerking met de Universiteit Utrecht wordt gekeken welke lijn(en) het meest veelbelovend zijn. − Strategisch onderzoek in samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam naar een subgroep ambitieuze en innovatieve zzp’ers, mede op basis van beschikbare longitudinale data. Wat onderscheidt deze zelf-
33
standige ondernemers van de modale zzp’er? Wat is hun belang voor innovatie, export en economische groei? − Onderzoek naar een beleidsrelevante innovatietypologie: Beleid wordt steeds vaker geconfronteerd met verschillende classificaties die elkaar overlappen, en ook onderzoeken zijn door gebruik van ad hoc typologie onderling veelal onvergelijkbaar. Het project zou een metanalyse van het innovatieonderzoek van de laatste jaren kunnen uitvoeren en aansluitend een keuze kunnen voorstellen voor een bepaalde typologie die toepasbaar moet zijn in beleid en uitvoering. Daarbij is aandacht voor spontane innovaties aan de orde. − Onderzoek naar octrooien en start-ups. Doel: inzicht waarom octrooien niet altijd leiden tot start-ups en hoe dit verbeterd kan worden. − De rol van R&D in topsectoren van Nederland in vergelijking tot het buitenland. − Haalbaarheidsstudie naar een overkoepelend model van het effect van ondernemerschap op economische groei, naar aanleiding van een aantal empirische studies op dit terrein. − Het omzetaandeel van nieuwe en verbeterde producten is in Nederland al jarenlang laag ten opzichte van het relevante buitenland. Interessant zou het daarom zijn om via een landenanalyse na te gaan waar dit aan zou kunnen liggen. Bij de mogelijke verklarende variabelen kun je onder meer denken aan de ondernemersquote en het percentage snelgroeiende bedrijven. − Determinanten en effecten van academisch ondernemerschap, binnen en buiten de topsectoren. − Kwaliteit en verbeterpunten van het ‘start-up ecosystem’ van de Nederlandse economie. Dit project zou bijvoorbeeld kunnen gaan over het vestigingsklimaat in Nederland voor jonge innovatieve buitenlandse bedrijven. Ook Nederland als aantrekkelijke woon- en werklocatie voor buitenlandse kenniswerkers en onderzoekers (een ander aspect van de internationale ‘battle for talent’) kan hier bij betrokken worden. − Vervolgonderzoek naar ondernemende werknemers (‘intrapreneurship’), mede naar aanleiding van het internationaal vergelijkend onderzoek hiernaar door de Global Entrepreneurship Monitor 2011 (in samenwerking met de Universiteit Utrecht). Twee belangrijke onderzoeksvragen betreffen de impact van intrapreneurship en de mogelijkheden om intrapreneurship te bevorderen. − ‘Van manager tot ambitieus ondernemer’: Het komt regelmatig voor dat managers zich ontwikkelen tot ondernemer, bijvoorbeeld door middel van een management buy out of een spin-off. Hierbij werpt zich de vraag op wat een manager tot ondernemer maakt en waarom een andere manager liever manager blijft. Door middel van casestudies kan worden onderzocht welke persoonskenmerken van invloed zijn en welke intrinsieke motivaties of juist externe omstandigheden ertoe leiden dat de keuze voor ondernemerschap vanuit een managementbaan wordt gemaakt.
34