Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap Activiteitenplan 2013 Eerste tranche
Zoetermeer, november 2012
Rapportnummer:
Dit
onderzoek
R201301
is
mede
gefinancierd
door
het
programmaonderzoek
MKB
en
Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl).
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl. De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia/EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia/EIM bv. Panteia/EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia/EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia/EIM bv. Panteia/EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
INLEIDING
5
2
HOOFDLIJNEN JAARPROGRAMMA
7
2.1
Datasets & modellen
7
2.2
Kennisopbouw
2.3
Kennisoverdracht
10
2.4
Topsectoren
10
3
DATASETS EN MODELLEN
3.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
15
3.2
De datasets en modellen in vogelvlucht
15
3.3
Projecten eerste tranche
16
3.4
Vooruitblik tweede tranche
27
4
KENNISOPBOUW
4.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
29
4.2
Programmering volgens visiepaper
29
4.3
Projecten eerste tranche
30
4.4
Vooruitblik tweede tranche
42
5
KENNISOVERDRACHT
43
5.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
43
5.2
Projecten eerste tranche
44
5.3
Vooruitblik tweede tranche
50
6
TOPSECTOREN
6.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
6.2
Projecten eerste tranche
53
6.3
Vooruitblik tweede tranche
62
3
7
15
29
51 51
1
Inleiding
Onderhavige notitie omvat de eerste tranche van het activiteitenplan 2013 van het programmaonderzoek 'MKB en Ondernemerschap'. Deze tranche is opgesteld op basis van de adviezen van de Adviesraad en de richtlijnen van de Programmacommissie. Hoofdstuk 2 schetst in het kort de doelstellingen en accenten voor de vier deelprogramma's - datasets & modellen, kennisopbouw, kennisoverdracht, topsectoren - voor 2013. In de daarna volgende drie hoofdstukken 3-6 volgt een nadere specificatie per deelprogramma. Achtereenvolgens komt in deze hoofdstukken aan bod: (i) korte aanduiding van doelstelling en activiteiten van het deelprogramma, (ii) een overzicht van de activiteiten op projectniveau die voor de eerste tranche worden voorgesteld en (iii) een vooruitblik op de tweede tranche.
5
2
Hoofdlijnen jaarprogramma
Dit hoofdstuk schetst in het kort de doelstellingen en accenten voor de vier deelprogramma's - datasets & modellen, kennisopbouw, kennisoverdracht, topsectoren - voor 2013.
2.1
Datasets & modellen
Het deelprogramma Datasets & modellen vormt de basis van het programma. Momenteel zijn er een kleine vijfentwintig datasets beschikbaar, die vrijwel allemaal in 2013 geactualiseerd worden. Daarmee wordt het meer en meer mogelijk ontwikkelingen in de tijd te analyseren en te volgen, wat de datasets steeds krachtiger en waardevoller maakt. Het actualiseren en continueren van de reguliere datasets en modellen is daarom een belangrijk doel voor 2013. De ‘Haalbaarheidsstudie snelle groeiers’ in 2012 heeft inzicht gegeven in de mogelijkheden om (als alternatief voor de KvK data), CBS data te benutten om het aantal snelgroeiende bedrijven vast te stellen. Vanaf eind 2012 /
begin 2013
worden concrete resultaten met de nieuwe aanpak verwacht. Tevens verwachten we eind 2012 / begin 2013 een update van de exportindex (in samenwerking met het CBS). In 2013 wordt, wederom in samenwerking met het CBS, de Monitor buitenlandse investeringen ontwikkeld. In 2012 is geïnvesteerd in een nieuwe, vereenvoudigde, methode om de dataset ‘inkomens van ondernemers’ te verwerken. Naar verwachting leidt dit tot een korter en goedkoper verwerkingstraject in 2013. Nieuw in 2013 is een studie naar de herkomst van de toegevoegde waarde van het MKB, door het ontwikkelen van een zogenoemde Gecumuleerde Productie Structuur Matrix. Naar wij hopen zal, ondanks de overheidsbezuinigingen, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wederom als cofinancier van het ZZP-panel optreden, evenals de NMa voor de Monitor Determinanten van Bedrijfsprestaties.
2.2
Kennisopbouw
Het deelprogramma Kennisopbouw streeft naar de opbouw van vernieuwende inzichten en systematische kennis rond de thema's Oprichtingsdynamiek en MKBbedrijfsprestaties. Er wordt daarbij ook aandacht gegeven aan internationale en regionale aspecten van deze thema's. Voor 2013 worden op basis van het advies van de Adviesraad - welke onder meer pleit voor een geïntegreerde benadering van de onderwerpen crisis, vastgoedontwikkelingen, financiering, bedrijfsoverdrachten, en vergrijzing van ondernemers - de volgende accenten gelegd: - Aangaande de geïntegreerde benadering van bovengenoemde onderwerpen wordt een nieuw project opgestart over bedrijfsoverdrachten in een vergrijzende populatie. In dit project wordt in kaart gebracht hoe vraag en aanbod op de markt voor bedrijven afhangen van de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking en hoe vraag en aanbod elkaar vinden. Ook wordt hierbij aandacht besteed aan
7
de vraag hoe de huidige markt voor bedrijven beïnvloed wordt door de aanhoudende crisis, rekening houdend met de mate waarin bedrijfspanden de afgelopen jaren zijn afgewaardeerd en welke gevolgen dit heeft. - De crisis. Er wordt een nieuw onderzoek opgestart naar bepalende ervaringen die het succes van ambitieuze ondernemingen beïnvloeden. Hoe gaan ondernemers om met onverwachte gebeurtenissen zoals vraaguitval? In een tweede nieuw project wordt onderzoek gedaan naar het besluitvormingsproces rondom productieverplaatsingen. Hierbij wordt ook onderzocht wat brancheorganisaties kunnen doen om productie in Nederland te houden of terug te halen. Tenslotte loopt binnen dit onderwerp een onderzoek naar de invloed van conjunctuur op succes van ondernemerschap. - Vastgoedontwikkelingen. Naast het bovengenoemde project over bedrijfsoverdrachten wordt aandacht besteed aan vastgoedontwikkelingen in een nieuw project over pensioen- en vermogensopbouw van zelfstandigen, waarbij de waarde van het eigen bedrijf of huis een rol speelt bij het fiscaal ondersteund pensioensparen. - Financiering. Aandacht voor financiering is er in een tweetal lopende projecten over extern eigen vermogen in ambitieuze MKB-bedrijven en over de toegang tot financiering van Europese MKB-bedrijven, alsmede in eerstgenoemde nieuwe project over bedrijfsoverdrachten. Tenslotte worden mogelijkheden verkend voor een nieuw onderzoek naar alternatieve vormen van bedrijfsfinanciering, in samenwerking met de Rotterdam School of Management. - Bedrijfsoverdrachten. Het onderwerp bedrijfsoverdrachten komt aan bod in het eerstgenoemde nieuwe project. - Team startups. Er loopt een onderzoek waarbij wordt onderzocht of er verschillen zijn in overlevingskansen, ontwikkelingen en bedrijfsprestaties tussen bedrijven die door een individuele ondernemer worden opgezet en bedrijven die door meer dan één persoon worden opgezet (in teamverband). - Vergrijzing ondernemers. Aan het onderwerp vergrijzing en leeftijd van ondernemers wordt aandacht besteed in diverse projecten, onder meer in een nieuw project over de samenhang tussen leeftijd en sociaal ondernemerschap en in lopende projecten over vergrijzing en ondernemerschap in internationaal en regionaal perspectief. - Opleiding ondernemers. Er loopt een onderzoek naar de impact van ondernemerschapsonderwijs op barrières voor ondernemerschap. Verder worden de ondernemende houding en intenties van studenten aan Nederlandse universiteiten in kaart gebracht in het recent verschenen onderzoek van GUESSS Nederland (GUESSS=Global University Entrepreneurial Spirit Students’ Survey), dat deels in het kader van het programmaonderzoek is uitgevoerd. - Arbeidsmarkttekorten op cruciale functies. Momenteel worden mogelijkheden verkend voor het uitvoeren van een onderzoek over knelpuntberoepen in het MKB.
8
- MKB en topsectoren. Aandacht voor de grootteklassedimensie is er in een nieuw project waarin het MKB-aandeel in de topsectoren in kaart wordt gebracht. Verder zijn er diverse andere nieuwe projecten waarbij de topsectoren op diverse dimensies gemonitord worden, zoals het ondernemingsklimaat, financiering, concurrentie, innovatie, samenwerking, enz. - Succesvoorwaarden snelle groeiers. Aandacht voor snelle groeiers is er in een nieuw onderzoek naar bepalende ervaringen die het succes van ambitieuze ondernemingen beïnvloeden (zie ook onderwerp 1) en in lopend projecten over groei en overlevingskansen van bedrijven (onderzoek op microniveau) en over determinanten van het aantal snelle groeiers op landenniveau (onderzoek op macroniveau). - Spontane innovaties. Er zijn diverse nieuwe projecten over innovatieprocessen door gebruikers en producenten, meest in het kader van het deelprogramma topsectoren. Er wordt in deze projecten echter ook aandacht besteed aan innovatie in andere sectoren. Daarnaast wordt een nieuw project opgestart over het effect van sociale innovatie op bedrijfsprestaties.
Een aantal onderzoeksthema’s wordt gecontinueerd:
Financiering blijft aandacht behouden in de kennisopbouw 2013. Er lopen diverse onderzoeken rondom dit thema, onder andere naar extern eigen vermogen en toegang tot financiering voor het MKB.
ZZP’ers staan ook in 2013 op de onderzoeksagenda. Zo loopt er een onderzoek naar de determinanten van innovatief zzp-schap. Daarnaast is er aandacht voor de pensioenopbouw van zzp’ers en voor ambitieuze zzp’ers.
Verder is er in navolging van het visiepaper ook aandacht voor de volgende thema’s.
Toetreding tot ondernemerschap. Er wordt een onderzoek gestart naar nieuw ondernemerschap door werklozen.
Diversiteit. Er is aandacht voor ondernemerschap in de cultuursector, waar ondernemerschap steeds belangrijker wordt, mede in het licht van de bezuinigingen. Ook is er aandacht voor sociaal ondernemerschap.
Duurzaamheid. Er wordt een onderzoek gestart naar grondstoffenschaarste als knelpunt en uitdaging voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Tenslotte zal er in 2012 jaar net zoals in het afgelopen jaar aandacht zijn voor het kunnen inspelen op de actualiteit.
Wat betreft cofinanciering geldt het volgende:
In de kennisopbouw zal in 2013 weer met een breed palet aan universiteiten in binnen- en buitenland worden samengewerkt. Zo zal binnen Nederland worden samengewerkt met de universiteiten in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Tilburg, Maastricht en Groningen en wordt ook samengewerkt met een aantal buitenlandse universiteiten. Daarnaast wordt er ook met het CBS samengewerkt, en wordt samengewerkt met de Hogeschool Utrecht, TNO, Wissenraet van Spaendonk, alsmede enkele andere partijen.
In 2013 komt er (naar verwachting) cofinanciering binnen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede diverse brancheorganisaties.
9
2.3
Kennisoverdracht
De kennisoverdracht draagt er zorg voor dat de data, informatie en kennis die opgebouwd worden in het programmaonderzoek via een multichannel aanpak onder de aandacht van een breed publiek gebracht worden. Om dit doel te verwezenlijken vinden de volgende activiteiten binnen de Kennisoverdracht plaats: 1
Website (www.ondernemerschap.nl): het continu onderhouden en plaatsen van nieuwe content uit het programma. Elektronische updates van data (w.o. prognoses, bijbehorende teksten, nieuwe tabellen) vinden plaats, zodra de datasets geactualiseerd zijn.
2
Overige kennisoverdracht, zoals de Quickservice korte vragen, het beheer van het Datalab, het geven van lezingen, het organiseren van EIM Beleidscafés en andere seminars en bijeenkomsten.
3
Periodieke rapportages: het ontsluiten van geactualiseerde data, informatie en kennis uit de Datasets & modellen. De periodieke rapportages dragen er zorg voor dat na het actualiseren van een dataset of een panelmeting de bevindingen die volgen uit de nieuwe cijfers, bij een breed publiek terecht komen.
4
Overige rapportages: eenmalige themagerichte rapportages, waaronder minionderzoeken, ad hoc minirapportages en artikelen om onder andere inzichten uit de Kennisopbouw te vertalen naar het bredere publiek.
2.4
Topsectoren
Het deelprogramma Topsectoren streeft naar verdere versterking van de systematische kennisopbouw over MKB en ondernemerschap in aanvulling op het topsectorenbeleid. Het “Activiteitenplan deelprogramma Topsectoren” van maart 2012 geeft een nadere schets van de achtergrond en de inhoudelijke visie op het nieuwe deelprogramma. De invulling van activiteiten in het deelprogramma vindt plaats langs drie hoofdrichtingen of themalijnen: 1.
Inzicht verwerven in spontane innovaties
2.
Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid
3.
Denktankactiviteiten
Voor de programmering van activiteiten in 2013 bouwen we voort op de ingezette koers. Diverse projecten in de themalijn ‘Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid’ krijgen een vervolg. Zo zullen bijvoorbeeld ook in 2013 ‘Factsheets Topsectoren’ worden gemaakt en verschijnen er weer een ‘Monitor ondernemingsklimaat in de topsectoren’ en een ‘Concurrentie- en innovatiemonitor topsectoren’. Verder worden voor 2013 de volgende accenten gelegd: In de themalijn ‘Inzicht verwerven in spontane innovaties’ programmeren we diverse projecten om kennis te ontwikkelen en te delen over spontane vormen van innovatie die buiten de bestaande kaders vallen van het beleid gericht op valorisatie van wetenschappelijke kennis, R&D door bedrijven en innovatief ondernemerschap. De activiteiten in deze themalijn in 2013 zijn gericht op:
Indicatoren voor gebruikersinnovatie: Studie naar gebruikersinnovatie in het MKB, waarbij nieuwe indicatoren worden getest om de frequentie van user innovatie binnen en buiten de topsectoren te kunnen meten. Een vergelijking wordt gemaakt met traditionele, producentgedreven vormen van innovatie
10
wordt gemaakt, waarbij we aansluiten bij de Panteia/EIM Monitor Determinanten van Bedrijfsprestaties.
Verschillen tussen user en producer innovation: Empirisch onderzoek waarin beide typen innovaties worden vergeleken. In hoeverre verschilt de aard van het innovatieproces? Welk type innovatie wordt gekenmerkt door de hoogste investeringen? Hoe is de aard en mate van samenwerking? Gebruik van octrooien en andere mogelijkheden ter bescherming van intellectueel eigendom? Wat is de efficiëntie van beide modellen? Welke knelpunten treden op, en verschillen deze? Beantwoording van deze vragen vraagt om dataverzameling bij bedrijven die beide vormen van innovatie hebben ontwikkeld, en een gedegen analyse. Er zijn direct lessen te trekken voor het beleid.
Werking van communities & het open-source model: In het open-source innovatiemodel werkt een groep van individuen gezamenlijk aan een innovatie. Uit open-source projecten kan nieuwe bedrijvigheid ontstaan – denk aan commerciële varianten van open-source software, ondersteunende diensten. Studie naar de kenmerken van open-source communities en de omstandigheden waarin uit dit soort communities nieuwe bedrijvigheid ontstaat.
M o n i t o r i n g e n e f f ec t m e t i n g t o ps e c t o r e n be l e i d In de themalijn ‘Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid’ programmeren we ook in 2013 diverse projecten om inzichten te verwerven in ontwikkelingen in het topsectorspecifieke ondernemerschapklimaat. Dit resulteert in een actueel beeld van kansen, ontwikkelingen en knelpunten in de topsectoren. Ook wordt meer kennis opgebouwd van succesbepalende factoren van het topsectorenbeleid. Veel van de hiervoor benodigde data wordt verzameld via het in 2012 ingestelde topsectorenbedrijfslevenpanel. De activiteiten in deze themalijn in 2013 zijn gericht op:
In 2012 is met succes een topsectorenbedrijfslevenpanel opgericht en hebben metingen plaatsgevonden, zowel telefonisch als via internet. Voor 2013 willen we minimaal drie metingen houden. Verder ligt de focus in 2013 op onderhoud en uitbreiding van het topsectorenpanel.
Via het topsectorenportal worden de diverse onderzoeksresultaten ontsloten en worden de belangrijkste ontwikkelingen en geboekte voortgang in de topsectoren op een overzichtelijk manier gepresenteerd.
In de ‘Factsheets Topsectoren’ wordt in één oogopslag de meest actuele informatie per topsector in kaart gebracht.
In de ‘Monitor ondernemingsklimaat topsectoren’ en in ‘Actueel economisch beeld topsectoren’ genereren we (in aanvulling en voortbouwend op CBSstatistieken) actuele cijfers en inzichten over de stand van zaken in de topsectoren en prognoses voor de middellange termijn.
Onderzoek naar succesbepalende factoren in topsectoren (sluit ook aan op specifieke informatie over knelpunten): o.a. de beschikbaarheid van kapitaal, samenwerking en succesbepalende factoren in bedrijfsvoering.
11
D e n k t a n ka c t i v i t e i t e n Een belangrijk onderdeel van de gewenste systematische kennisopbouw in het deelprogramma Topsectoren zijn de ‘Denktankactiviteiten’. Deze themalijn kent de volgende activiteiten in 2013:
In maart 2013 zal in samenwerking met het Ministerie van EZ en met inbreng vanuit het DARE-netwerk een seminar onder de titel ‘Wetenschap ontmoet beleid’ worden georganiseerd. Dit seminar zal gaan over de state-ofthe-art van het ondernemerschapsonderzoek in relatie tot het bedrijvenbeleid.
Daarnaast willen we in 2013 in samenwerking met het Ministerie van EZ een elfde editie uitbrengen van de gezamenlijke publicatie ‘Entrepreneurship in the Netherlands’ met speciale aandacht voor het thema ondernemerschap en de topsectoren. Hierin worden inhoudelijke bijdragen samengebracht van buitenlandse deskundigen, van het Ministerie van EZ en vanuit het programmaonderzoek. Rond het uitbrengen van de publicatie zal een seminar of conferentie worden georganiseerd.
Masterclass voor Tweede Kamerleden en hun fractiemedewerkers waarbij een aantal key insights uit het programmaonderzoek worden gepresenteerd. Het gaat niet alleen om eenzijdige kennisoverdracht; er moet sprake zijn van tweerichtingsverkeer in de zin dat de ontvangende partij ook uitdrukkelijk om input zal worden gevraagd.
State-of-the-art studie ‘Entrepreneurship and development’: Wat is de rol van ondernemerschap in de (economische, sociale etc.) ontwikkeling van landen? Waar nodig zal onderscheid worden gemaakt naar de mogelijke rol per ontwikkelingsfase van een land, naar typen ondernemerschap, naar sector, etc. De focus voor deze literatuur review zal liggen op het ontrafelen en identificeren van het effect van verschillende mogelijke moderators (dit kan variëren van macro-instituties tot individuele vaardigheden) die ervoor verantwoordelijk zijn dat ondernemerschap bijdraagt aan ontwikkeling.
Op het terrein van nieuwe kennisontwikkeling ten behoeve van het toekomstig bedrijfslevenbeleid vinden diverse activiteiten plaats. Zo willen we een ‘MKB kennis-input-outputtabel’ opstellen die aangeeft in welke mate het MKB uit welke sectoren kennis betrekt cq. aan welke sectoren het MKB kennis overdraagt. Dit geeft weer in welke mate de kennisstromen in het MKB hun weg vinden ofwel hoe kennis in het MKB met elkaar verbonden is. Op die manier kunnen zogenaamde MKB-kennisclusters geïndentificeerd worden en blijkt het belang van kennisopbouw in de ene sector voor de andere sector.
In het project ‘Ambitious solo self-employment’ staat de vraag centraal of ambitieuze zzp’ers betere bedrijfsprestaties behalen dan niet-ambitieuze zzp’ers. Recente literatuur op het terrein van zzp’ers benadrukt het belang van motivatie en ambitieus ondernemerschap. Empirisch onderzoek is echter schaars. Dit project draagt verder bij aan het in kaart brengen van de heterogeniteit van de zzp-populatie.
Het project ‘Onbenut MKB-innovatiepotentieel’ richt de focus op het potentieel aan innovatie dat in het MKB aanwezig is. Hoe groot is dat potentieel en waar bevindt het zich? En hoe kan het aangewend worden? Gebaseerd op de methodologie die is ontwikkeld voor het onbenutte exportpotentieel van het MKB, kan ook het onbenutte innovatiepotentieel van het MKB in kaart worden gebracht. We verwachten dat met behulp van innovatiegegevens en andere bedrijfs- en ondernemerskenmerken bepaald kan worden welke factoren onderscheidend zijn tussen bedrijven die wel en niet innoveren.
12
In de studie ‘Samenwerking in de Topsectoren’ willen we de samenwerking in en tussen de topsectoren in verschillende dimensies in kaart brengen: wie werkt met wie samen op welke terreinen. We willen komen tot het opstellen van een Topsectoren-samenwerkingsindex.
Tot slot willen we voorzien in één verdiepingstudie n.a.v. een meting in het Topsectorenpanel op basis van diepte-interviews en/of groepsdiscussies. Het thema dat vraagt om nadere verdieping zal afhankelijk zijn van de thema's die in het Topsectorenpanel bevraagd worden en van nadere afstemming met het Ministerie van Economische Zaken.
13
3
Datasets en modellen
3.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
Het deelprogramma Datasets & modellen vormt de basis van het programma. Momenteel zijn er een kleine dertig datasets beschikbaar, waarvan ongeveer 25 jaarlijks geactualiseerd gaan worden. Daarmee wordt het meer en meer mogelijk ontwikkelingen in de tijd te analyseren en te volgen, wat de datasets steeds krachtiger en waardevoller maakt. De volgende activiteiten kunnen in dit deelprogramma worden onderscheiden:
actualiseren of nieuw opstarten van datasets
beheer en onderhoud van datasystemen, waardoor zorg wordt gedragen voor kwaliteitscontrole en ontsluiting van de informatie in het data-warehouse
beheer, onderhoud en doorontwikkeling van modellen. Deze modellen hebben een intermediaire rol, in de zin dat van daaruit de prognoses worden geproduceerd, die vervolgens in de datasets worden opgenomen. Feitelijk maken de modellen dus onderdeel uit van de dataverwerking. Zij verdienen bijzondere aandacht, gezien het hoge kennisniveau dat vereist is om ramingmodellen te ontwikkelen en operationeel te maken en het grote belang voor de gebruiker van het kunnen leveren van actuele informatie.
investeringen in nieuwe producten in de vorm van inventarisatie- of haalbaarheidsstudies en de bouw van nieuwe ontsluitings- of verwerkingsapplicaties.
3.2
De datasets en modellen in vogelvlucht
Voordat we in de volgende paragrafen op projectniveau de activiteiten van het deelprogramma presenteren, geven wij in deze paragraaf een overzicht van de datasets en modellen in vogelvlucht. De 24 datasets die we willen actualiseren laten zich als volgt indelen: -
Negen datasets rond bedrijfsprestaties van het MKB. Aandacht hierbij zowel voor de kerngegevens (omzet, werkgelegenheid, winst, e.d.) als nadere verbijzonderingen naar financieringsgegevens, investeringen in het binnenland en in het buitenland. Daarnaast verbijzonderingen van historische cijfers, prognoses en herkomst van de toegevoegde waardenaar MKB/GB (de Nederlandse en de Europese definitie) en sectoren. (projecten D1301 – D1309 uit paragraaf 3.3).
-
Drie datasets rond de dynamiek van ondernemingen. Aandacht hierbij voor het aantal actieve bedrijven, de dynamiek daarin in termen van toe- en uittreding en starters. (projecten D1310-D1312 uit paragraaf 3.3.
-
Vier specifieke ondernemerschapsdatasets, met aandacht voor het ondernemersinkomen, achtergrondkenmerken van ondernemers, ZZP’ers en specifieke ondernemerschapskengetallen (projecten D1313-D1216 uit paragraaf 3.3)
-
Vijf datasets die benchmarking met het buitenland mogelijk maken dan wel een regionale verbijzondering van Nederland aanbrengen. De dataset Ondernemers Internationaal (Compendia), wordt in 2013 niet geagendeerd, aangezien we verwachten dat pas in 2014 nieuwe OECD data beschikbaar zullen komen. De in 2012 ontwikkelde dataset ‘regionale vergrijzing en onderne-
15
merschap’ wordt in 2013 geactualiseerd. (projecten D1317-D1321 uit paragraaf 3.3) -
Drie thema-overstijgende datasets, te weten het algemene en veelomvattende “MKB-beleidspanel”, de “Kerncijfers MKB op de website” en de “kwartaalprognoses BBP” (projecten D1322-D1324 uit paragraaf 3.3).
Met deze datasets wordt naar onze inschatting een breed en afgewogen palet geboden, dat recht doet aan de doelstelling van het programmaonderzoek. Deze keuze is in lijn met het visiepaper. Daarnaast worden de volgende modellen onderhouden voor het maken van de datasets die prognoses bevatten: -
de Prisma-modellenfamilie voor het maken van de prognoses kerngegevens MKB. Daarnaast levert dit model ook noodzakelijke input voor de prognoses van de modellen die hierna genoemd worden.
-
de Famos-module voor het maken van de prognoses omtrent financieringsgegevens (onderdeel van “financiering MKB”).
-
Brunet voor het maken van prognoses van de inkomens van ondernemers.
-
Model voor het voorspellen van de ontwikkeling van het BBP (onderdeel van “kwartaalprognoses BBP”).
Naast het maken van deze prognoses kunnen deze modellen ook gebruikt worden voor beleids- en onzekerheidsanalyses.
3.3
Projecten eerste tranche
3.3.1 Actualisering en nieuwe datasets B e d r i j f s pr e s t a t i e s Historische reeksen kerncijfers MKB (D1301) In het kader van het project historische kerngegevens MKB beschikken we thans voor 20 bedrijfsgroepen over tijdreeksen 1993 -2010 gemaakt voor de diverse posten uit de exploitatierekening, de werkgelegenheid en het aantal ondernemingen, en de investeringen. Indien van toepassing worden ontwikkelingen steeds in een volume- en een prijscompenent gesplitst. Dit is gedaan door de resultaten uit met name ‘resultatenrekeningen MKB-sectoren’ (die grootteklassen onderscheiden) te koppelen aan de Nationale Rekeningen. Deze dataset worden voor onderzoeksdoeleinden gebruikt (o.a. modelbouw); verder worden op basis van deze data ontwikkelingen zoals voorspeld met PRISMA-MKB, in historisch perspectief geplaatst, waardoor de interpretatie van modeluitkomsten verbetert. We stellen voor de dataset uit te breiden met statistiekjaar 2011. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Prognoses kerngegevens MKB, voorjaar (D1302) Doel van het project is het construeren van een dataset ‘prognose kerngegevens MKB’ met expoitatiegegevens, werkgelegenheidsgegevens en investeringsgegevens voor sectoren en grootteklassen voor de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. De dataset wordt in april 2013 opgeleverd. In het voorjaar verschijnt het Centraal Economisch Plan (CEP)van het CPB. In het CEP wordt de verwachte ontwikkeling geschetst van de Nederlandse economie in de jaren 2012, 2013 en 2014. Voor beleidsvormers is het van belang te weten hoe deze ontwikkeling zich ver-
16
taalt naar de ontwikkelingen van sectoren en de ontwikkeling van kleine, middelgrote en grote bedrijven. Per sector worden prognoses gemaakt van onder andere de omzet, toegevoegde waarde, winst, werkgelegenheid, zelfstandigen en investeringen. Sinds 2004 wordt door het CPB geen sectorprognose meer gegeven. Hiermee is het maatschappelijk belang van de EIM-sectorprognoses sterk toegenomen. In toenemende mate maken maatschappelijke organisaties en instellingen gebruik van de prognoses. De sectorprognoses worden gerapporteerd in ‘Kleinschalig Ondernemen 2013’ Tevens zijn de hoofdlijnen van de rapportages toegankelijk via de website www.ondernemerschap.nl in de rubriek ‘prognoses’. Onderdeel van deze rubriek van de website is de uitgebreide database ‘Prognose kerngegevens MKB’. Deze database bevat exploitatie- en werkgelegenheidsgegevens van een groot aantal (MKB-)sectoren, die tezamen de Nederlandse economie vormen. Deze database verschijnt in april op de website en wordt in juni, september en december geactualiseerd, op basis van de meest actuele macro-economische inzichten (zie Prognose kerngegevens MKB, updates). De Rabobank levert als klankbordgroep een fundamentele bijdrage aan de totstandkoming van de prognoses en zijn daarmee coproducent binnen dit project. Contactpersoon: Klaas Bangma Prognose kerngegevens MKB, updates (D1303) Een update van deze set wordt gemaakt in juni, september en in december 2013 op basis van de meest actuele prognoses van het CPB uit de ‘CPB Policy Brief’ en de MEV. In de update van de septemberset, wordt ook de meest recente Nationale Rekeningen verwerkt. De prognoses uit september 2013 zal gebruikt worden voor de publicatie ‘Ondernemen in Sectoren 2013’. Gegevens uit alle drie de updates worden gebruikt voor een reeks van minirapportages die verschijnen onder de noemer ‘Algemeen beeld van het MKB’. Ook sectorverhalen worden met geacutaliseerd op basis van genoemde updates van de set prognose kerngegevens. Dit alles is toegankelijk via de website www.ondernerschap.nl in de rubriek ‘Prognoses’. Onderdeel van deze rubriek van de website is de uitgebreide database ‘Prognose kerngegevens MKB’. Deze database verschijnt in april op de website en wordt in juni, september en december geupdated. Contactpersoon: Klaas Bangma Resultatenrekeningen MKB-sectoren (D1304) Resultatenrekeningen MKB-sectoren omvat een database met daarin uitvoerige, onderling samenhangende gegevens over de omvang en structuur van het bedrijfsleven. In de database staan de kerngegevens voor ruim 100 bedrijfsgroepen, die voor wat betreft het particulier bedrijfsleven zijn onderverdeeld naar klein-, midden- en grootbedrijf. Structuurgegevens vormen de input voor KTO ramingen (met name de grootteklasse component) en worden tevens separaat als dataset ontsloten op www.ondernemerschap.nl . Op basis van CBS Productiestatistieken dient in 2013 het statistiekjaar 2011 te worden verwerkt. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Financiering MKB 2013 (D1305) Elk jaar worden ten behoeve van de publicatie Kleinschalig Ondernemen ramingen gemaakt van de financieringsstructuur van het MKB ten opzichte van het grootbedrijf. Deze worden gemaakt met het door Panteia ontwikkelde financiële model FAMOS. De ramingen worden geijkt op het meest recente jaar waarvoor de financieringsgegevens (Statistiek Financiën Ondernemingen, SFO) beschik-
17
baar zijn. Het huidige basisjaar is 2009. Met FAMOS worden vervolgens de financieringsgegevens geactualiseerd en worden prognoses gemaakt voor de korte termijn, waarbij de PRISMA-K sectorindeling wordt aangehouden. Eén van de outputs van het model is een financieringsdataset die jaarlijks wordt ontsloten. Deze dataset omvat de financieringsstructuur (verdeling activa en passiva) en een aantal financiële kengetallen (current ratio, solvabiliteit etc.) naar sector en grootteklasse. In dit project wordt de financieringsdataset geactualiseerd. Dit behelst (i) update van het basisjaar (een jaar ophogen) en (ii) nieuwe ramingen (actualisering) in het kader van de minirapportage “De financiële positie van het bedrijfsleven”. Contactpersoon: Tommy Span. Investeringen MKB (D1306) In 2004 is de investeringsrekening opgezet voor de jaren 2000, 2001 en 2002. Daarin zitten investeringsgegevens, onder andere onderscheiden naar gebruik en eigendom en naar bedrijfsgroepen en grootteklasse. In 2005 is de investeringsrekening uitgebreid met gegevens over 2003. Latere jaren kwamen via Statline niet of onvoldoende beschikbaar. Vervolgens is in 2008 de datavergaring gestart via de On Site faciliteit van het CBS. Daarmee konden de data direct uit de primaire CBS bestanden onttrokken worden. Investeringen van het MKB is een belangrijke kernvariabele in de reeks ‘Reeksen kerngegevens MKN en prognoses’, waarvoor de verwerkte investeringedata de input vormen. Tevens wordt de dataset ‘Investeringen MKB’ separaat ontsloten op www.ondernemerschap.nl . Wij stellen voor om in 2013 het statistiekjaar 2011 te verwerken. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Determinanten bedrijfsprestaties MKB (D1307) De meeste datasets die worden verzameld in het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap kijken naar de prestaties van MKB-bedrijven an sich. Met de dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties verzamelen we op systematische wijze informatie over verschillende aspecten van de bedrijfsvoering van MKBbedrijven: ondernemerschap, innovatie, marketing, HRM en perceptie van concurrentie. Deze dataset beoogt om beleidsmakers, ondernemers en adviseurs actuele inzichten te geven in factoren die ten grondslag liggen aan vele vormen van dynamiek in het MKB. De dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties is in 2006 t/m 2012 verzameld; instrument hiervoor is een telefonische enquête onder circa 3.500 ondernemers die samen een representatieve steekproef vormen voor het MKB. In dit project maken we een update van de dataset door de enquête te herhalen en op onderdelen aan te passen. Verwacht wordt dat de dataset wederom zal worden gecofinancierd door de Nederlandse Mededinging Autoriteit. Contactpersoon: Petra Gibcus Monitor buitenlandse investeringen van het MKB (D1308) In het kader van de globalisering zijn steeds meer bedrijven internationaal actief. Dit kan via export en import, maar ook door het hebben van buitenlandse vestigingen. Over directe buitenlandse investeringen van MKB-bedrijven is echter nog weinig bekend. In de 'Haalbaarheidsstudie monitor buitenlandse investeringen van het MKB' is aangegeven dat er nieuwe mogelijkheden zijn ontstaan voor het vaststellen van de omvang van buitenlandse investeringen van het MKB door het opnemen van een vast vragenblok over internationalisering in de Panteia/EIM
18
Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties en door de nieuwe CBS-dataset met gegevens over buitenlandse activiteiten van Nederlandse ondernemingen. De CBS-dataset met koppelingsresultaten voor de identificatie van ondernemingen met buitenlandse investeringen biedt mogelijkheden voor het bepalen van zowel het aantal buitenlandse investeerders als de omvang van de buitenlandse investeringen. Door de koppeling van beschikbare microdata uit de Statistiek Financiën Grote Ondernemingen en de tweejaarlijkse enquête van de Community Innovation Survey aan data van de vennootschapsbelasting is per onderneming bekend wat de waarde van de investeringen in het buitenland is. De CBS-dataset bevat gegevens over buitenlandse investeringen voor grote en kleine ondernemingen voor de jaren 2004 tot en met 2008. De dataset zal worden uitgebreid met data voor recentere jaren en worden gekoppeld aan de Panteia/EIM Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties. Op basis van deze microdataset zal een monitor buitenlandse investeringen van het MKB worden opgezet. Hiermee kunnen diverse beleidsrelevante vragen worden beantwoord. Niet alleen zal worden vastgesteld hoeveel Nederlandse bedrijven – MKB en grootbedrijf – buitenlandse investeringen hebben, wat de waarde van deze investeringen is en hoe de ontwikkeling van de buitenlandse investeringen is. Ook kan een vergelijking worden gemaakt tussen bedrijven met buitenlandse investeringen en bedrijven zonder buitenlandse investeringen. Daarbij zal bijvoorbeeld worden onderzocht of bedrijven met buitenlandse investeringen een hogere productiviteit hebben en of deze bedrijven meer of minder werkgelegenheid bieden. Coproductie: CBS Contactpersoon: Nicolette Tiggeloove Gecumuleerde Productie Structuur matrix voor het MKB (D1309) Een Gecumuleerde Productie Structuur (GPS) matrix laat de plaats van onderdelen van het bedrijfsleven in de macro-economie zien. Het CPB gebruikt bijvoorbeeld een CPS matrix in zijn macro model SAFFIER. De matrix geeft aan door welke delen van het bedrijfsleven (en het buitenland) aan de macro-economische vraag wordt voldaan. Toegepast op het MKB zou dat betekent dat de tabel aangeeft voor welk bedrag de toegevoegde waarde van het MKB (en van het grootbedrijf) uiteindelijk afkomstig is van particuliere consumptie, overheidsconsumptie, export en investeringsvraag. Omgekeerd geeft zo’n tabel bijvoorbeeld ook het belang van het MKB voor de uitvoer aan. Naar uit contacten met EZ is gebleken bestaat er belangstelling voor dergelijke informatie. Aan een GPS matrix ligt een input-output (IO) tabel ten grondslag. Het CBS publiceert zo’n tabel op het niveau van afzonderlijke bedrijfstakken, maar desaggregeert niet verder naar bedrijfsgrootte. EIM beschikt al over vergelijkbare gegevens voor de meeste delen van zo’n naar bedrijfsgrootte gegevens over verbruik en intermediaire afzet. We stellen voor om op basis van gedetailleerde gegevens van de productiestructuur (al aanwezig) en aanbod/verbruik tabellen (gepubliceerd door CBS) een IO-tabel met een verbijzondering naar grootteklassen samen te stellen en daar vervolgens een GPS matrix uit te construeren. In eerste instantie is deze excercitie eenmalig, herhaling is wellicht opportuun over een jaar of vijf. De resultaten die uit de GPS naar voren komen, zullen worden beschreven in een mini rapportage. Contactpersoon: Ton Kwaak
19
Dynamiek van ondernemingen Actieve ondernemingen en vestigingen (D1310) De dataset ‘Actieve Ondernemingen en Vestigingen’ bevat informatie over het aantal bedrijven en vestigingen van bedrijven in Nederland naar bedrijfsgroepen en grootteklassen. Deze data dient m.n. als input voor de PRISMA-modellen. De huidige dataset heeft betrekking op de jaren 1993 (ondernemingen) / 1994 (vestigingen) t/m 2011. In dit project wordt de dataset uitgebreid met statistiekjaar 2012.
De
dataset
zal
tevens
separaat
worden
ontsloten
op
www.ondernemerschap.nl . Contactpersoon Sjaak Vollebregt Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid (D1311) Het doel van het project is het actualiseren van bestaande tijdreeksen op het gebied van bedrijvendynamiek (geboorte en opheffing van bedrijven) en bedrijfstypen (zoals snelle groeiers) en het actualiseren en aanvullen van een database met individuele bedrijfsgegevens. Niet alleen door EIM-onderzoekers, maar ook door beleidsmakers blijkt intensief gebruik gemaakt te worden van gegevens over ondernemingendynamiek en bedrijfsprestaties bij hun beleidsvorming en het schrijven van nota’s. De tijdreeksen op het gebied van ondernemingendynamiek blijken voor beleidsmakers belangrijk te zijn om onder andere het startersbeleid te kunnen monitoren. De gegevens en onderzoek op het gebied van bedrijfstypen heeft onder andere geleid tot ontwikkelen van specifiek beleid gericht op het vergroten van het aantal snel groeiende bedrijven in Nederland. De praktijk heeft uitgewezen dat de gegevens ook bruikbaar zijn voor beleidsmakers bij gemeenten. Zij kunnen de gegevens op nationaal niveau als een benchmark voor hun gemeente gebruiken. Evenals in 2012, zal de dataset m.b.t. het aantal snelgroeiende bedrijven gebaseerd zijn op microdata van het CBS. Op basis van de geactualiseerde dataset zal er een minirapportage ‘bedrijvendynamiek en werkgelegenheid’ verschijnen. Contactpersoon: Klaas Bangma Starters en jonge bedrijven (D1312) Gedurende lange tijd worden binnen het programmaonderzoek cohorten starters en jonge bedrijven gevolgd. Het in de tijd volgen van deze groepen bedrijven levert waardevolle informatie op, onder meer over de ontwikkeling van nieuwe en jonge bedrijven, de hierbij ervaren problemen en de factoren die overleving en bedrijfsgroei beïnvloeden. Inmiddels is op deze wijze een unieke longitudinale database opgebouwd met informatie over (de ontwikkeling) van startende en jonge bedrijven in Nederland. Diverse cohorten (een cohort bestaat uit bedrijven die in hetzelfde jaar gestart zijn) met verschillende startjaren zijn gevolgd. Dit maakt het mogelijk om vergelijkingen te maken met uitkomsten van metingen tussen de verschillende cohorten. Zo kunnen we zien of en in hoeverre de ene lichting bedrijven zich onderscheidt van een andere lichting. In 2009 is een nieuw panel met duizend starters opgezet. Dit cohort is zo’n 5 jaar te volgen. De uitkomsten kunnen gebruikt worden voor vergelijkingen met starters in andere economische omstandigheden. In een (mini)rapportage worden ervaringen en marktomstandigheden vergeleken met die van de starters uit 1998/2000 en 2003. Dit gedeelte van het project valt onder 'kennisoverdracht'. Contactpersoon: Dick Snel
20
O n d e r n e me r s c ha p Inkomen van ondernemers (D1313) De dataset Inkomen van Ondernemers bevat gegevens over het bruto-netto traject van dga’s en zelfstandigen, uitgesplitst naar inkomensbestanddeel en inkomenspercentiel. Op basis van deze data worden m.b.v. het BRUNET-model ramingen gemaakt t.b.v. de voorjaarsramingen van Kleinschalig Ondernemen. Deze ramingen worden ook toegevoegd aan de Inkomen van Ondernemers dataset. Dit zal op internet worden ontsloten. In 2012 is een herziening doorgevoerd van de verwerkingsmethodiek, waarvan we verwachten dat die in deze ronde leidt tot een kortere verwerkingstijd van de inkomens dataset. De Monitor Inkomens Ondernemers is een aanvulling op de Inkomen van Ondernemers dataset en bestaat uit hoofd inkomensbestanddelen uitgesplitst naar persoonskenmerken. Door koepel- en brancheorganisaties, overheden en door de pers, is veel belangstelling getoond voor de uitkomsten hiervan. De Monitor Inkomens Ondernemers zal worden ontsloten op internet en daarnaast ook als aparte rapportage. Normaliter is het doel van dit project drieledig: 1 het produceren van ramingen met BRUNET voor de jaren 2011-2014 2 het actualiseren van de Inkomens dataset met het statistiekjaar 2011 3 het actualiseren van de Monitor Inkomens Ondernemers met het statistiekjaar 2011 Contactpersoon: Sjaak Vendrig Demografische aspecten van ondernemers (D1314) In 2008 is een dataset ontwikkeld, die de demografische aspecten van (Nederlandse) ondernemers in kaart brengt, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit, voorzover mogelijk met een verdeling naar sector en regio. Hierbij is aangesloten bij de aantallen, zoals vermeld in de ‘reeksen kerncijfers MKB’ en is er naar gestreefd de demografische cijfers als reeksen te presenteren. De dataset is ontsloten op de kennissite. Voorgesteld wordt deze dataset in 2013 te actualiseren. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt ZZP-panel 2013 (D1315) Zelfstandigen zonder personeel staan de laatste jaren in de belangstelling. Niet verwonderlijk, gezien de snelle groei die deze groep doormaakt en de implicaties van deze groei voor de arbeidsmarkt en de arbeidsverhoudingen in Nederland. Onder meer in het kader van het programmaonderzoek is er al het nodige onderzoek verricht naar en onder zzp’ers. Dat onderzoek heeft echter tot nu toe een weinig structureel karakter. Daarom is in 2010 een start gemaakt met een zzp-panel. Het gaat om een jaarlijks aan te vullen panel van 3000 respondenten, verspreid over verschillende sectoren. Er worden jaarlijks twee metingen gehouden. Een analyse van de uitkomsten van het panel zal uitmonden in voor het publiek toegankelijke programmapublicaties. Tot op heden heeft de systematische dataverzameling rondom zzp’ers in de vorm van een panel een schat aan informatie en inzichten opgeleverd. De dataset diende al als informatiebron voor enkele publicaties binnen het programmaonderzoek, en ook externe gebruikers maken veel gebruik van de gegevens (o.a. beleidsmakers, studenten, enkele media en andere gebruikers van de Quickservice). De verrijking van het bestaande panel aan CBS-
21
data (in een gezamenlijk project van EIM, SZW en CBS) zal de bruikbaarheid van het panel vergroten. Het is de verwachting dat er in de toekomst meer verdiepend onderzoek zal plaatsvinden op de longitudinale data. Afhankelijk van een evaluatie na de tweede meting van het zzp-panel 2012, zal het panel in 2013 herhaald worden. Wederom zullen twee rapportages opgesteld worden die de kennisbasis rondom het groeiende fenomeen zzp’ers aanvullen. Cofinancier: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Jochem van der Veen) Contactpersoon: Nardo de Vries Kengetallen Ondernemerschap 2013 (D1316) Ondernemerschap vormt een belangrijk issue in het beleid. Het is daarom van groot belang dat beleidsmakers over zoveel mogelijk actuele informatie over ondernemerschap beschikken. In dit project worden belangrijke kengetallen over ondernemerschap bij elkaar gebracht. Veel variabelen worden al in andere projecten verzameld en/of gemaakt. Andere zijn echter nieuw en worden aanvullend verzameld en verwerkt. Voor zover gegevens beschikbaar zijn, worden de kengetallen in een internationaal perspectief geplaatst. Indien beschikbaar wordt er een sectorverdeling aangebracht. Binnen het project wordt een aantal thema’s onderscheiden, te weten ondernemerschap, bedrijvendynamiek en snelle groeiers. Contactpersoon van Panteia: Tommy Span.
I n t er n at i on a a l / r e g i o n a a l Internationale benchmark ondernemerschap (D1317) Ondernemerschap staat al jaren volop in de belangstelling van de politiek. Bij Economische Zaken is het zelfs een van de speerpunten. Om te zien waar Nederland staat, is het nodig om Nederland periodiek in internationaal perspectief te plaatsen. Centraal hierbij staan drie aspecten: ondernemerschap, bedrijvendynamiek en snelgroeiende bedrijven. De mate van ondernemerschap in een land wordt bepaald door het aantal personen in de beroepsbevolking dat kiest voor ondernemerschap. Bedrijvendynamiek laat zich beschrijven in termen van oprichtingen en opheffingen van bedrijven (inclusief faillissementen) en kengetallen die met deze begrippen samenhangen of kengetallen die uit deze termen kunnen worden afgeleid. Het (relatieve) aantal snelgroeiende bedrijven en hun kenmerken is medebepalend voor de vitaliteit van het bedrijfsleven. Dit is dan ook het derde aspect dat in dit onderzoek centraal staat. De mate van (snelle) groei wordt daarbij gemeten in termen van de ontwikkeling van de omzet en de werkgelegenheid binnen de bedrijven De internationale benchmark komt tot stand door Nederland te vergelijken met 9 andere landen. De benchmarklanden zijn: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Daarnaast wordt er een vergelijking gemaakt met goeddeels vergelijkbare onderzoeken uit 1996, 1999, 2001 en 2003 tot en met 2012. Contactpersoon van Panteia: Niek Timmermans. Nieuw ondernemerschap international (D1318) Sinds 2001 neemt EIM deel aan de Global Entrepreneurship Monitor (GEM). GEM is opgericht om op een geharmoniseerde manier internationaal vergelijkende da-
22
ta over ondernemerschap te verzamelen. In 2012 hebben ruim 50 landen deelgenomen aan het project. GEM leidt tot gegevens die niet beschikbaar zijn via officiële statistieken zoals het aandeel nascent ondernemers in de volwassen bevolking, het aandeel informele investeerders, het aandeel individuen dat gestopt is met een eigen bedrijf en het aandeel dat intenties heeft om in de nabije toekomst een eigen bedrijf op te richten. De gegevens worden verzameld middels een telefonische enquête onder de bevolking. Contactpersoon: Jolanda Hessels Regionale kerncijfers MKB (D1319) In 2010 is een nieuwe dataset met regionale kerncijfers MKB ontwikkeld. Het verschil met eerdere versies is de regionale diepgang (van provincies naar COROP gebieden), de variabelen (meer voor de regio relevante variabelen) en de actualiteit (ramingen t/m jaar t). In 2011 en 2012 is het ontwikkelde regionale ramingmodel toegepast op nieuwe realisatiecijfers, hetgeen resulteerde in nieuwe ramingen voor 2011 en voorlopige prognoses 2012. Voor 2013 wordt voorgesteld een update uit te voeren, bestaande uit definitieve ramingen 2012 en voorlopige prognoses 2013. De data zullen gebruikt worden als bron voor een regionale rapportage (kennisoverdracht) en zullen tevens als dataset op de kennissite worden ontsloten. De regionale data worden veelvuldig gedownload. Bekend is dat regionale partijen, zoals gemeenten, de data gebruiken. We hebben gemerkt dat er in het bijzonder vraag is naar de regionale exportcijfers. Contactpersoon: Pieter Fris Regionale bedrijvendynamiek (D1320) In het project ‘regionale bedrijvendynamiek’ zijn voor 1987 -2011 o.b.v. KvK cijfers data verzameld over de regionale bedrijvendynamiek: oprichten en opheffingen, en migratie van bedrijven, en de ontwikkeling van het aantal bedrijven. De data worden gebruikt in verschillende kennisopbouw projecten. We willen deze reeks actualiseren met statistiekjaar 2012. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Vervolg
dataverzameling
vergrijzing
en
ondernemerschap
regionaal
(D1321) De economische en sociale gevolgen van vergrijzing vormen een belangrijk aandachtspunt binnen het programmaonderzoek (en ook daarbuiten). Voor gedegen kwantitatief onderzoek naar deze gevolgen is het noodzakelijk om over kwalitatief goede en recente data te beschikken. In 2012 is derhalve begonnen met de opbouw van de dataset ‘vergrijzing en ondernemerschap regionaal’, waarin op COROP-niveau de leeftijdsopbouw van de ondernemerspopulatie en de beroepsbevolking als geheel in kaart wordt gebracht. Deze gegevens worden eind 2012 op de kennissite ontsloten, als onderdeel van de dataset ‘demografische aspecten van ondernemers’. Deze dataset beslaat nu de jaren 2001 t/m 2009. Met dit projectvoorstel willen we deze dataset actualiseren door de meest recent beschikbare gegevens (2010) aan deze dataset toe te voegen en de ontsluiting te actualiseren. Contactpersoon: Jan de Kok. MKB-Beleidspanel (D1322) Het MKB Beleidspanel is begin 1999 van start gegaan. De aanleiding destijds was een behoefte aan kennis over de impact van het overheidsbeleid op het MKB.
23
Wat is de kennis en houding van de ondernemers ten aanzien van het gevoerde overheidsbeleid en hoe wordt hier door ondernemers in hun bedrijfsvoering mee omgegaan? Het huidige doel van het MKB Beleidspanel is drieledig:
Het meten van ontwikkelingen in de tijd ten aanzien van het gedrag, de meningen en prestaties van MKB-ondernemingen
Cumulatie van kennis over het MKB in al zijn facetten
Optimale ontsluiting van data voor externen.
Tot 2011 volgde het Panel de tot dan toe in Nederland meest gebruikelijke definitie van het MKB: particulier bedrijfsleven tot 100 werkzame personen. In 2011 is aangesloten bij de internationaal vaker toegepaste grens van 250 werkzame personen. In 2013 worden wederom 3 metingen gepland: twee telefonische metingen en één internetmeting. Contactpersoon: Pim van der Valk Kerncijfers MKB op de website (D1323) Uit de praktijk is gebleken dat veel mensen op zoek zijn naar een beperkt aantal cijfers over een bepaald thema of naar enkele basisgegevens over het MKB of een sector daaruit. Nu kunnen zij hiervoor de zoekfunctie gebruiken, bij de rapporten kijken of de datasets raadplegen. Dit is echter niet de snelste en effectiefste manier. Daarom is er op de website een aparte sectie met een toegankelijke ontsluiting van diverse informatie over het MKB uit de datasets. Via de sectie van de website Kerncijfers is het de bedoeling gebruikers te bedienen die een beperkt aantal cijfers of feiten in het kennisdomein ‘MKB en Ondernemerschap’ zoeken. Doel van dit project is ervoor te zorgen dat de ontsluiting via de kennissite verder verbetert en de gegevens geactualiseerd worden. Met andere woorden dat het aantal bezoekers wordt vergroot en de gemiddelde bezoekduur wordt verlengd. We willen dit bereiken door:
een eenduidige, logische en veelvuldig toegepaste zoekstructuur via onderwerpen/thema’s - als aanvulling op de huidige datasets en rapporten - te geven;
het aanbieden van de gezochte cijfers en feiten in de vorm van standaardtabellen;
service te bieden via doorverwijzing naar gerelateerde onderwerpen en (recente) rapporten.
Contactpersoon: Dick Snel Kwartaalprognoses BBP (D1324) EIM maakt al vele jaren jaarvoorspellingen van de Nederlandse economie, verbijzonderd naar sectoren en grootteklassen. Ontwikkelingen op de zeer korte termijn blijven echter achterwege, terwijl omslagen in de conjunctuur te veel buiten het zicht blijven. Interpretaties van ontwikkelingen in het lopende kwartaal zijn vaak moeilijk te maken. Zet de ontwikkeling door, of zwakt deze juist af, c.q. wordt deze versterkt? Derhalve is het zinvol behalve een kijk te hebben op de ontwikkelingen in de afgelopen kwartalen`(is in 2007 opgestart), ook zicht te hebben op de verwachte ontwikkelingen in de komende kwartalen. Kwartaalvoorspellingen maken het ook beter mogelijk om tijdig conjunctuuromslagen te zien aankomen. De kwaliteit van de voorspellingen in het lopende jaar t.b.v. Klein-
24
schalig Ondernemen wordt hierdoor beter. Beleidsmatig is deze informatie ook zeer relevant. Enige jaren geleden is het idee uitgewerkt om een model te ontwikkelen en toe te passen op basis van enkele leading indicators, waarmee op basis van oordelen en ontwikkelingen in de afgelopen kwartalen een voorspelling van de nabije toekomst wordt gemaakt. Er wordt met het model elk kwartaal een prognose van de BBP-ontwikkeling gemaakt. Contactpersoon: Wim Verhoeven
3.3.2 Infrastructuur, investeringen en ontsluiting datasets Aanschaf secundaire data (D1325) Aanschaf van de secundaire data benodigd volgens het Programmaonderzoek en de uitvoering van het logistieke proces rondom de verschillende databronnen en de diverse leveranciers. Ten behoeve van het programma worden centraal een aantal databronnen bij diverse leveranciers aangeschaft. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan bestellingen bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken, Bureau van Dijk, OECD. De databronnen vormen de directe inputs voor de diverse datasets. Centrale aanschaf heeft voordelen, onder andere in de kostensfeer, opslag, expertise en de kwaliteitsbewaking. De kosten van secundaire databronnen, die voor meer dan één dataset worden gebruikt, worden uit dit project gefinancierd. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Beheer, onderhoud en vernieuwing datasystemen (D1326) Binnen de datasystemen zijn de afgelopen jaren verschillende subsystemen voor dataverwerking ontwikkeld, zoals Actieve ondernemingen en vestigingen, Prognoses kerngegevens MKB, Inkomens en andere. Deze (sub)systemen, het gaat hier om vaak complexe verwerkingsprogrammatuur en (relationele) databases, dienen voor de periodieke productie zowel technisch als functioneel goed te blijven werken. Wat betreft technische aspecten spelen de netwerkomgeving, de file- en databaseserver en de gebruikte software een belangrijke rol. De kosten van de benodigde licenties worden uit dit project gefinancierd. Wat betreft de inhoud zijn er jaarlijks kleine veranderingen die zich kunnen aandienen. Het onderhoud van de thesaurus behoort ook tot dit project. Contactpersoon: Steven Meppelink. Clearinghouse MKB Data 2013 (D1327) Binnen het deelprogramma Informatiesystemen worden jaarlijks ongeveer 38 aparte projecten 38 datasets geproduceerd, waarvan enkele nieuw datasets. De datasets hebben betrekking op verschillende economische aspecten van het MKB. In het kader van de documentatie en het gebruik van deze datasets is centraal beheer van groot belang. In de afgelopen jaren is daartoe het Clearinghouse MKB Data opgezet. Het Clearinghouse MKB Data is een organisatievorm, waarbij de logistiek van de dataprocessen (verzamelen, opslaan, bewerken en ontsluiten van gegevens) centraal wordt gemanaged. Ook voor 2013 wordt voorgesteld het Clearinghouse te continueren.
De direct zichtbare output van het project is: geactualiseerde data in de beheersstructuur en oplevering van managementinformatie. Verder dienen gebruikers in de meest brede zin geholpen te worden. Contactpersoon: Steven Meppelink.
25
Ontsluiting datasets 2013 (D1328) In 2013 worden er binnen het deelprogramma informatiesystemen diverse datasets geactualiseerd, zoals Actieve ondernemingen en vestigingen, Resultatenrekening MKB sectoren, bedrijvendynamiek, e.d. Actualisatie betekent meestal dat aan de bestaande jaren een recenter jaar wordt toegevoegd. Alle geactualiseerde datasets worden elk jaar zoveel mogelijk ontsloten. Bij de ontsluiting staat de kennissite (www.ondernemerschap.nl) centraal. De laatste jaren is zeer veel datamateriaal via dit kanaal ontsloten. De ontsluitingsapplicatie houdt tevens het aantal ‘webhits’ per dataset bij, waardoor het gebruik is te monitoren. Verder dient ten behoeve van deze datasets de elektronische datacatalogus (de toelichting) onderhouden te worden. Het doel is het continueren en het optimaliseren van de externe ontsluiting via Internet, het onderhouden van de elektronische datacatalogus en het monitoren van het gebruik. Contactpersoon: Steven Meppelink.
3.3.3 Modellen PRISMA, onderhoud en uitbouw (D1329) De modellen PRISMA-K, PRISMA-M en PRISMA-MKB worden intensief gebruikt binnen het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap ten behoeve van publieksrapportages. Input voor de modellen komt uit twee bronnen: datasets (historische kerngegevens MKB) en kennisopbouw (diverse projecten). Regelmatig onderhoud is nodig om de modellen actueel te houden, én om de kwaliteit en de doelmatigheid van het ramingsproces verder te verbeteren. Doel van het project is de modellen up-to-date te houden ten behoeve van kwalitatief optimale én efficiënt uitgevoerde ramingen. Contactpersoon: Ton Kwaak BRUNET, onderhoud (D1330) BRUNET is hét instrument voor het maken van actuele ‘inkomensplaatjes’ voor zelfstandigen en DGA’s, en het analyseren van de effect van diverse maatregelen in de fiscale sfeer op de inkomens van zelfstandigen en DGA’s. De aan het model ten grondslag liggende database met gegevens voor het basisjaar moet geüpdate worden in het licht van nieuw beschikbaar gekomen statistisch materiaal (uit project ‘Inkomens van ondernemers’). Verder moeten de modelparameters worden aangepast in het licht van nieuwe regelgeving. Het resultaat is een operationeel BRUNET-model t.b.v. prognoses en beleidsanalyses aangaande de inkomens van ondernemers (zelfstandigen en DGA’s) Contactpersoon: Ton Kwaak
3.3.4 Doorlopende projecten vanuit vorig jaar Vanwege de overprogrammering uit het vorige jaar zullen er een aantal projecten uit vorig jaar doorlopen in het huidige jaar. In dit stadium is nog niet volledig te specificeren om welke projecten het hierbij gaat. Naar onze inschatting zullen de volgende projecten gedeeltelijk doorlopen vanuit het vorige jaar:
26
Historische reeksen kerncijfers MKB
Resultatenrekeningen MKB sectoren
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
Regionale bedrijvendynamiek
Inkomen van ondernemers
Ondernemers Internationaal (Compendia)
Economische effecten verlaging van de adm. lasten voor het bedrijfsleven
3.4
Vooruitblik tweede tranche
Op dit moment verwachten we voor de tweede tranche de volgende voorstellen:
Uitbreiding Kenmerken van Ondernemers met nieuwe aspecten
Internationele dynamiek van het MKB
27
4
Kennisopbouw
4.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
Het deelprogramma Kennisopbouw streeft naar de opbouw van vernieuwende inzichten en systematische kennis op het gebied van ondernemerschap en MKB.
4.2
Programmering volgens visiepaper
De projecten van 2013 kunnen worden onderverdeeld naar de volgende invalshoeken zoals onderscheiden in het visiepaper:
Ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling als proces
Typen ondernemers en organisaties
Economisch en sociaal belang ondernemerschap en MKB
Small business management
Ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling als proces Binnen de invalshoek “ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling als proces” is er met name aandacht voor de in- en uitstroom van individuen in ondernemerschap en voor de in- en uitstroom van bedrijven in de economie. In 2013 wordt een onderzoek opgestart naar bedrijfsoverdrachten, waarbij in kaart gebracht wordt hoe vraag en aanbod op de markt voor bedrijven afhangen van de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking en hoe vraag en aanbod elkaar vinden (B1301). Ook wordt een nieuw project gestart met als vraagstelling welke factoren er aan bijdragen dat werklozen toetreden tot het ondernemerschap. Het is bekend dat werklozen vaak hun toevlucht nemen tot ondernemerschap maar dit geldt lang niet voor alle werklozen. Met de door de crisis mogelijk oplopende werkloosheidsaantallen is het relevant om meer inzicht te krijgen over welk type werklozen toetreedt tot het ondernemerschap (B1302). Grondstoffenschaarste wordt een steeds belangrijker factor voor bedrijven om rekening mee te houden in het bedrijfsproces. Een nieuw project besteedt aandacht aan dit onderwerp (B1303). Daarnaast loopt er een aantal projecten over vergrijzing, innovatie en onderwijs als determinanten van ondernemerschap. Typen ondernemers en organisaties Als onderdeel van de invalshoek “typen ondernemers en organisaties” zal in 2013 een onderzoek worden uitgevoerd naar ondernemerschap in de culturele sector. Gezien de bezuinigingen in deze sector wordt de rol van ondernemerschap steeds belangrijker, bijvoorbeeld om middelen uit de private markt los te weken. In een nieuw onderzoek wordt voorzien in de behoefte om zicht te krijgen op het ondernemerschap in deze sector (B1304). Ook wordt een nieuw project gestart over sociaal ondernemerschap, met name de relatie met leeftijd van ondernemers. Komt sociaal ondernemerschap vaker in andere leeftijdgroepen voor dan commercieel ondernemerschap? (B1305). Daarnaast lopen er onderzoeken over snelle groeiers en innovatieve en ambitieuze zzp’ers, en over onrechtmatig ondernemerschap.
29
Economisch en sociaal belang ondernemerschap en MKB Ook in 2013 zal een aantal onderzoeken uitgevoerd worden die zich richten op het economische en sociale belang van ondernemerschap en MKB. Er wordt een onderzoek gestart naar de pensioen- en vermogensvorming van zelfstandigen (B1306). Ook wordt een onderzoek gestart naar de effecten van sociale innovatie op bedrijfsprestaties, en de rol van bedrijfsgrootte hierbij (B1307). Een ander nieuw project richt zich op het veranderende belang van het MKB voor economische groei, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de rol van het MKB in sectoren in Nederland ten opzichte van het buitenland. In welke sectoren is het MKB in Nederland een grotere of juist minder grote aanjager van de economische groei, vergeleken met het buitenland? (B1308). Daarnaast lopen er onderzoeken naar de maatschappelijke opbrengsten van ondernemerschap en naar bedrijfsgroei. Small business management Wat betreft “small business management” wordt een nieuw onderzoek gestart dat recente ontwikkelingen op het gebied van productieverplaatsingen in kaart brengt. Welke overwegingen spelen een doorslaggevende rol in de strategische beslissing om productie te verplaatsen naar het buitenland of juist productie terug te verplaatsen naar Nederland? Aangezien met productieverplaatsingen vaak grote aantallen Nederlandse banen in MKB-bedrijven gemoeid zijn –direct of indirect, denk aan toeleveranciers– is het belangrijk om meer grip te krijgen op deze ontwikkelingen (B1309). Ook wordt binnen deze invalshoek een nieuw project gestart naar bepalende ervaringen die het succes van ambitieuze ondernemingen beïnvloeden. Hoe gaan ondernemers om met onverwachte gebeurtenissen? (B1310). Leges die aan de overheid betaald moeten worden beperken de financiele bewegingsvrijheid van de ondernemer. In Nederland verschillen de legestarieven voor bedrijven per gemeente en provincie, maar er bestaat geen overzicht van deze verschillende tarieven. In een nieuw project worden deze regionale verschillen in kaart gebracht (B1311). Verder lopen er enkele projecten op het gebied van financiering.
4.3
Projecten eerste tranche
In deze paragraaf worden de projecten voor de eerste tranche achtereenvolgens kort toegelicht.
4.3.1 Nieuw ingediende projecten Bedrijfsoverdrachten in vergrijzende populatie (B1301) W a a r o m he t pr o j e c t r e l e v a nt i s Een van de vele manieren waarop vergrijzing doorwerkt op de economie, is via de markt van bedrijfsoverdrachten. Het is aannemelijk dat in een vergrijzende populatie er enerzijds een groter aanbod van bedrijven is, maar anderzijds ook een grotere vraag. Enerzijds komen er steeds meer ondernemers in de leeftijdscategorie waarin ze bedrijven moeten overdragen; anderzijds zijn er ook meer kandidaten om bestaande bedrijven over te nemen: om een bestaand bedrijf over te nemen, moet je voldoende eigen vermogen hebben om de overname mee
30
te financieren en/of aantoonbare relevante ervaring om aan extern vermogen te kunnen komen. Beide factoren hangen met leeftijd samen. W a t h e t p r o j e c t i n h ou d t De kern van dit onderzoek is om a) te onderzoeken hoe vraag en aanbod op de markt voor bedrijven afhangen van de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking, b) hoe vraag en aanbod elkaar vinden, en/of c) hoe de huidige markt voor bedrijven beïnvloed wordt door de aanhoudende crisis. Als onderdeel van dit laatste wordt onder andere rekening gehouden met de mate waarin bedrijfspanden de afgelopen jaren zijn afgewaardeerd en wat voor gevolgen dit heeft. De markt voor bedrijven is heterogeen van aard (bedrijven in alle soorten en maten), dus het is belangrijk om hier rekening mee houden. We zullen daarom rekening houden met verschillen tussen enerzijds NVs en BVs (bedrijven die zelfstandig rechtspersoon zijn) en anderzijds zelfstandig ondernemers (die kunnen activa en passiva verhandelen, maar geen bedrijf); en met verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Coproductie: EDHEC Business School (Frankrijk) en Hogeschool Utrecht Contactpersoon: Jan de Kok Understanding the dynamics of entry into self-employment by the unemployed (B1302) Unemployment has always been a major concern both for the labor force and governors especially during major economic crises. Policy-makers’ attempts to decrease the unemployment rate have turned the scholars’ attentions toward this concern too. A number of them have investigated the creation of new businesses as a way for individuals to escape unemployment (Tervo & Niittykangas, 1994; Block & Wagner, 2010; Caliendo & Kritikos, 2009). Furthermore, at the macrolevel
researchers
found
evidence
of
a
positive
relation
between
the
unemployment rate, mainly as a push factor, and the number of new businesses in different economies (Ritsila & Tervo, 2001; Storey, 1991). It has been concluded that, ceteris paribus, the pressure to enter self-employment is higher for the unemployed than for those who are paid-employed (Bergmann & Sternberg, 2007; Deli, 2011). To date, however, insight into the factors that may spur unemployed individuals to choose for self-employment (and the factors stimulate them to remain unemployed) is limited. In this study we build a framework in order to identify the profile and main determinants of unemployed persons to turn into (necessity-based) entrepreneurs in the recent economic crisis. We utilize career choice theory to analyze the dynamics of unemployment and (necessity) self-employment. Career choice theory provides us with insights into the
person’s
financial
and
non-pecuniary
valuation
of
unemployment,
employment as well as self-employment opportunities (Noorderhaven et al, 2004; Vroom, 1982). Based on such valuations, individuals make decisions about what career to pursue. Based on career choice theory, several push factors toward self-employment can be recognized at the individual level including selfefficacy, family pushes toward entrepreneurship, liquidity constraints (financial position),
social
security
benefits,
perceived
entrepreneurship
culture
and
perceived market entry barriers. These factors play role in the decisions of individuals to enter into or to avoid self-employment. In this paper, we argue that career choice theory provides us with several factors that could help to open up the “push factor” black box regarding the forces that foster unemployed
31
individuals to start their own business. Additionally, individuals who have started a business out of unemployment are likely to differ from unemployed persons who have not taken such steps in terms of their human capital profile such as their level of education, entrepreneurial skills and previous entrepreneurial experience (Pfeiffer & Reize, 2000; Holland, 1959; Bhola et al, 2006). We will explore the existence of such human capital differences in our paper. We will use individual level data from GEM as well as from the Eurobarometer for recent years to analyze determinants for unemployed to enter self-employment by means of probit estimations. Both datasets contain information regarding a person’s current occupational status (including unemployment) and regarding whether someone is at the moment of the survey actively pursuing to set up his or her own business. Based on availability in the datasets selected independent variables include self-efficacy, income level, amounts of savings, perceived entrepreneurship culture and perceived market entry barriers using career choice theory. These variables are supplemented with relevant unemployed persons’ human capital variables comprising educational level, prior entrepreneurial experience and entrepreneurial skills. Our results will shed light on specific factors that may stimulate unemployed individuals to enter self-employment. Our results can give policy-makers insights in how to influence the motivations and qualifications of unemployed persons to seek self-employment. Thus, policy-makers, utilizing our results, will be able to understand more clearly the dynamics of unemployment and self-employment as well as what kind of people might follow the entrepreneurial path. Co-production: Erasmus School of Economics Contact person: Jolanda Hessels Effecten grondstoffenschaarste (B1303) Met deze studie beogen we meer inzicht te geven in het de effecten van toenemende grondstoffenschaarste op het Nederlandse bedrijfsleven. Dit willen we doen in de vorm van een SWOT-analyse (kansen, bedreigingen, sterkten en zwakten). We beginnen met een literatuurstudie (inclusief beleidsstukken) om een theoretisch kader te ontwikkelen, gevolgd door interviews met zowel ondernemers als experts (TUDelft, TNO, EZ e.d.). In hoofdlijnen gaan we dan in op:
Welke problemen bestaan er nu al?
Welke problemen verwachten we in de toekomst?
Welke oplossingsrichtingen en kansen zien ondernemers en experts? (o.a. alternatieve materialen, nieuwe productiesystemen, productinnovatie, ecodesign, Cradle 2 Cradle, circulaire economie, ketensamenwerking, nieuwe verdienmodellen etc) en in hoeverre worden oplossingsrichtingen in de praktijk al getoetst?
Een belangrijk deel van het onderzoek zal verder bestaan uit het doorrekenen van langere termijn effecten en scenario’s op macroniveau met ons PRISMAmodel. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de sectoren die direct afhankelijk zijn van duurdere en schaarsere grondstoffen (m.n. Industrie), maar ook naar de indirecte effecten op andere sectoren en op de welvaart. Al in 1972 werd in het rapport 'Grenzen aan de groei' van de club van Rome beargumenteerd dat een voortdurende economische groei niet te rijmen valt met de eindige voorraad aan grondstoffen. Wereldwijd is er sprake van toenemende concurrentie tussen landen om natuurlijke hulpbronnen. Op Europees en nationaal niveau is er dan ook in toenemende mate sprake van aandacht voor het strategisch belang van oprakende en duurder wordende ruwe materialen die als input voor onze economie worden gebruikt. Bij bedrijven staat de grondstoffen-
32
schaarste ook steeds vaker op de agenda. Bij multinationals speelt grondstoffenschaarste en efficiënt produceren op strategisch niveau. De eerste resultaten uit een mini-onderzoek rond grondstoffen onder industriële MKB-bedrijven laat zien dat er bij 8% van deze bedrijven grote problemen ontstaan rond met name gebrekkige leveringen van grondstoffen voor productie, bedrijven moeten intensiever en verder op zoek om grondstoffen of alternatieven te vinden. Het inslaan van nieuwe oplossingsrichtingen vergt een nieuwe manier van denken en doen. Waar bijvoorbeeld innovatie en nieuwe verdienmodellen nodig zijn om met de grondstoffenschaarste om te kunnen gaan, kunnen knelpunten ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan knelpunten in wet- en regelgeving, oneerlijke concurrentie of tekort aan financiering. Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan naar de specifieke knelpunten en de daadwerkelijke korte en lange termijn effecten van grondstoffenschaarste op de economie en concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Met dit onderzoek willen we de problematiek verder onderzoeken en uitbreiden naar andere sectoren. Coproductie/financiering (nog in overleg): Brancheorganisaties (m.n. metaal en kunststofffen), IVM, Radboud Universiteit, Utrecht Sustainability Institute, en IVAM Contactpersoon: Christi Veldhuis-Van Essen Ondernemerschap in de culturele sector (B1304) W a a r o m he t pr o j e c t r e l e v a nt i s Het onderwerp ondernemerschap speelt binnen de culturele sector de laatste jaren een steeds belangrijkere rol. Tegen de achtergrond van de (landelijke) bezuinigingen moet de culturele sector ook steeds meer zelf middelen uit de markt halen. Het belang van ondernemerschap wordt onder andere aangestipt in de beleidsbrief van OCW over ondernemerschap in de culturele sector.1 Dit onderzoek voorziet in de behoefte om zicht te krijgen op het ondernemerschap in deze sector. Onder Cultureel Ondernemerschap wordt de mate waarin culturele erfgoedinstellingen in staat zijn om kansen te zien en te benutten. Dit kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen in het regelen van externe financiering. De ratio van private investeringen / ontvangen subsidies vanuit de overheid is daarbij een belangrijke maatstaf. W a t h e t p r o j e c t i n h ou d t Het doel is om meer inzicht te krijgen in de invulling van ondernemerschap binnen de culturele sector. In hoeverre zijn zij in staat om kansen te zien en te benutten, bijvoorbeeld door investeringen uit de markt te verkrijgen. De volgende vragen staan centraal:
In welke mate is ondernemerschap ingebed bij culturele erfgoedinstellingen (dit betreft archieven, musea, bibliotheken)?
Is er een relatie met de ratio van private investeringen/ontvangen subsidies, de publieksgerichtheid, de omvang van het netwerk, de grootte en bekendheid van de instelling, het in dienst hebben van een speciale fondsenwerver?
1
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2012). Beleidsbrief programma ondernemerschap in de culturele sectorschap Cultuur. Brief aan de Tweede Kamer van 31 mei 2012, Referentie 391225.
33
Wat zijn kritische succesfactoren voor het verkrijgen van externe financiering voor instellingen in de culturele erfgoedsector?
Aangezien secundaire data over dit onderwerp ontbreken, moeten primaire data verzameld worden. We beginnen in eerste instantie met een afgebakend onderzoek. We beperken ons tot 1 type culturele erfgoedinstelling (bijvoorbeeld alleen de musea of alleen de bibliotheken). We trekken een a-selecte steekproef van museale instellingen (of bibliotheken als we daarvoor kiezen) in Nederland en leggen hen een internetenquête voor die ingaat op bovenstaande problematiek en
de
mogelijke
verklarende
variabelen
van
succesvol
cultureel
onderne-
merschap. De enquête analyseren wij en over de uitkomsten schrijven we een bondig en helder rapport. Cofinanciering/coproductie: Universiteit van Amsterdam. Daarnaast worden op korte termijn mogelijkheden van extra cofinanciering door Ministerie
van
OCW
en
Stichting
Cultuur-Ondernemen:
www.cultuur-
ondernemen.nl verkend op haalbaarheid. Contactpersonen: Natasha Stroeker en Nardo de Vries De relatie tussen leeftijd, ondernemerschap en sociaal ondernemerschap (B1305) W a a r o m he t pr o j e c t r e l e v a nt i s Diverse studies laten zien dat de kans dat iemand als ondernemer begint toeneemt tussen 15 en 40 – 45 jaar, om daarna weer af te nemen. Hoe komt dat? Een mogelijke verklaring is dat de mate waarin iemand ondernemend is, varieert met zijn of haar leeftijd en een optimum bereikt tussen 40 – 45 jaar. Dit lijkt echter niet aannemelijk. Meestal wordt verondersteld dat iemands mate van ondernemendheid een min of meer constant aspect van iemands persoonlijkheid is. Een ondernemend persoon kan ervoor kiezen om haar eigen commerciële onderneming op te zetten, maar kan ook voor sociaal ondernemerschap kiezen, voor ondernemend gedrag in loondienst, of crimineel ondernemend gedrag. De keuze om als ondernemer te beginnen varieert met de leeftijd, omdat de kosten en opbrengsten van deze keuze met leeftijd zouden variëren. Voor commercieel ondernemerschap is dit vaker onderzocht, voor sociaal ondernemerschap staat deze theorie nog in de kinderschoenen. Meer inzicht in deze theorie verhoogt in algemene zin ons inzicht in hoe leeftijd en (type) ondernemerschap samenhangen. Hierdoor zullen we niet alleen beter kunnen inschatten hoe vergrijzing doorwerkt op (commercieel en sociaal) ondernemerschap maar ook of en op welke wijze dit gevolgen heeft voor beleid. W a t h e t p r o j e c t i n h ou d t In een recent theoretisch model van Simon Parker is de keuze voor sociaal ondernemerschap aan de verwachte kosten en opbrengsten gekoppeld. Dit model voorspelt dat sociaal ondernemerschap vooral bij jongeren en ouderen voor zal komen. Met dit project willen we deze hypothesen toetsen. Dit zou kunnen op basis van de GEM 2009 dataset of Eurobarometer data (2009/2010 en wellicht inclusief de nieuwe data die binnenkort vrijgegeven zal worden). Coproductie: Erasmus School of Economics, possibly also University of Western Ontario (Canada) Contactpersoon: Jan de Kok.
34
Pensioenopbouw van zelfstandigen (B1306) Het aantal zzp’ers is de afgelopen tien jaar in Nederland sterk gestegen. Het is een zeer diverse groep werkenden, waarvan niet voldoende duidelijk in welke mate er (pensioen-)vermogen wordt opgebouwd. Zo lijkt het gemiddelde vermogen van zzp’ers hoger te zijn dan van werknemers. Anderzijds geeft de helft van de zzp’ers aan dat zij geen geld opzij zetten voor hun pensioenvoorziening. Dit vergroot de financiële kwetsbaarheid van deze groep. Het groeiend aantal zzp’ers, dat potentieel financieel kwetsbaar is, maakt dat het onderwerp de aandacht heeft van beleidsmakers. Zo wordt in de politiek gepleit voor het openstellen van de tweede pijler voor zzp’ers. Momenteel staat de tweede pijler alleen open voor ondernemers uit een aantal specifieke beroepsgroepen. Het beter begrijpen wat de redenen en achtergronden zijn achter pensioen- en vermogensvorming door zzp’ers, is belangrijk om inzicht te hebben in de noodzaak en noodzakelijke omvang van tweede en derde pijler pensioen voor zzp’ers. Doel van het project is het vergroten van inzicht in de achtergronden en motieven van financiële beslissingen die zzp’ers maken ten aanzien van de vorming van (pensioen)-vermogen, rekening houdend met de heterogeniteit van de groep en met de specifieke beperkingen waarmee zzp’ers worden geconfronteerd. Om dit doel te bereiken wordt gebruik gemaakt van het zzp-panel. Het panel is een goed instrument om het bewustzijn en de houding van zzp’ers te meten ten aanzien van pensioen- en vermogensvorming. De achtergronden en motieven worden afgezet tegen het spaargedrag, de wijze van pensionering (accuut, of geleidelijk) en de pensioen en vermogensvorming van zzp’ers. Zo willen wij de hoogte en omvang van het fiscaal ondersteund pensioensparen in de tweede en/of derde pijler verklaren uit onder meer de vrije vermogensvorming in de vorm van waarde van het eigen bedrijf, het eigen huis of andere vermogensvormen. Ook de hoogte van het (winst-)inkomen kan een belangrijke verklaring zijn voor het gebruik van fiscaal ondersteund sparen. Afhankelijk van de gebruikte variabelen zullen verschillende regressiemodellen geschat worden om samenhangen en verklaringen te vinden. Bij de uitvoering van het project zal nauw worden samengewerkt met VU Amsterdam, dat het project ‘A second and half pillar for the self-employed’. Dit project wordt gefinancierd door Netspar (Network for Studies on Pensions, Agening and Retirement). Dit project maakt eveneens gebruik van het zzp-panel. Ook het Ministerie van Sociale Zaken is nauw bij het project betrokken. Het Ministerie van Sociale Zaken heeft de afgelopen jaren al intensief gebruik gemaakt van veel van de resultaten van het zzp-panel. Coproductie: VU Amsterdam, Ministerie van SZW Contactpersoon Klaas Bangma Zijn effecten van sociale innovatie op bedrijfsprestaties afhankelijk van bedrijfsgrootte? (B1307) W a a r o m he t pr o j e c t r e l e v a nt i s Innovatie door bedrijven is van fundamenteel belang voor economische groei. Steeds vaker wordt aangenomen dat dit niet alleen voor technologische innovatie geldt, maar ook voor sociale innovatie. Er is echter nog veel onduidelijk over het relatieve belang van sociale innovatie ten opzichte van technologische innovatie, of beide vormen van innovatie elkaar versterken (en als dat zo is, hoe sterk dit effect is), en of de relaties tussen sociale innovatie, technische innovaties en be-
35
drijfsprestaties afhankelijk zijn van de bedrijfsgrootte. Met dit voorstel willen we de complexe verhoudingen tussen technologische innovatie, sociale innovatie, bedrijfsprestaties en bedrijfsgrootte verder onderzoeken.
36
W a t h e t p r o j e c t i n h ou d t We willen het volgende onderzoeken: 1) wat zijn de effecten van technische en sociale innovatie op arbeidsproductiviteit, kapitaalproductiviteit en ziekteverzuim, 2) is hierbij sprake van interactie tussen technische en sociale innovatie, en 3) is hierbij ook sprake van interactie met bedrijfsgrootte. In Nederland zijn er twee belangrijke bronnen van data over sociale innovatie: de Erasmus Concurrentie en Innovatie Monitor (ECIM) en de Werkgevers Enquête Arbeidsomstandigheden (WEA). Er zijn al diverse onderzoeken uitgevoerd op basis van deze monitoren die laten zien dat sociale innovatie een positieve invloed heeft op bedrijfsprestaties (Zie Oei, Kraan en Vaas (2010) voor een onderzoek op basis van de WEA1 en Volberda, Van den Bosch en Jansen (2005) voor een onderzoek op basis van de ECIM2). Beide monitoren geven inzicht in sociale innovatie van bedrijven met 10 of meer werknemers3. De rol van bedrijfsgrootte (als modererende variabele) is in deze onderzoeken echter nog niet onderzocht. We willen voor dit project gebruik te maken van de WEA 2008, met name omdat deze dataset publiekelijk beschikbaar is en door het CBS gekoppeld is aan de NFO (Statistiek Financiën van niet financiële ondernemingen) met data over 2008 en 2009. Deze koppeling resulteert in een bestand met 761 bedrijven waarvoor we informatie hebben over technologische innovatie en sociale innovatie in 2008, en arbeidsproductiviteit, kapitaalproductiviteit en bedrijfsprestaties (waaronder ziekteverzuim) in 2008 en 2009. Coproductie: TNO Contactpersoon: Jan de Kok Quantifying the importance of the SME sector for macro-economic performance: the Netherlands versus the rest of Europe (B1308) In this project we investigate the importance of the SME sector for macroeconomic performance in Europe. Using an indicator of small firm presence in a country (the share of small firms in total turnover or value-of-shipments), we focus on the following research questions: What are the developments over time in the level of small firm presence in the 27 countries of the European Union? Do countries or industries with a higher small firm presence achieve higher macroeconomic performance? Is there an optimal rate of small firm presence? What are the consequences of deviating from the optimum? On average, are the countries of the European Union below or above the optimal rate of small firm presence? Did convergence towards the optimal rate of small firm presence occur during the period 1990-2008? In this respect, do the ‘old’ EU-15 countries differ from the ‘new’ EU-12 countries? How does the optimal rate and rate of convergence differ across sectors of economic activity? In answering these questions we pay special attention to the role of SMEs in the Dutch economy compared to the role of SMEs in other European countries. To investigate these questions we make use of a unique and rich data base prepared by Panteia/EIM on behalf of the European Commission (see European 1
2
3
Peter Oeij, Karolus Kraan en Fietje Vaas (2010), Naar een wetenschappelijke onderbouwing van sociale innovatie, Tijdchrift voor HRM 1 (2010), pag. 74 – 100, downloadable. Henk Volberda, Frans van den Bosch en Justin Jansen (2005), Slim managen & innovatief organiseren, ECIM onderzoeksverslag, downloadable. De WEA wordt gehouden onder bedrijven met 2 of meer werknemers. De vragen over sociale innovatie zijn in de WEA 2008 echter niet gesteld aan bedrijven met minder dan tien werknemers in dienst, omdat van deze bedrijven geen systematisch personeelsbeleid werd verwacht.
37
Commission, 2010). The data base provides information on employment, value added, turnover and other variables for all 27 countries of the European Union over the period 2002-2008. The information is disaggregated by size-class and two-digit sector level. This enables us to define small firm shares by sector and size-class. Moreover, since in the past EIM also prepared this type of data for the European Commission (see, e.g. EIM/ENSR, 1993, 1994, 1995, 1996, 1997), for the EU-15 we are able to construct time series which date back to 1988. Hence for the EU-15 countries we will dispose of time series for the period 1988-2008, while for the EU-12 countries we will dispose of time series for (at least) the period 2002-2008. For the later period the data are available at two-digit level while for the earlier period the data are available at least at the one-digit level but possibly also at the two-digit level. There are also some additional data for a number of EU partner countries, including Iceland, Norway and Switzerland. Using these data we can estimate a series of regression models where changes in the size-class distribution are linked to measures of economic performance such as GDP growth or productivity growth (see Audretsch et al., 2002, for a preliminary exercise). We can also build models expressed in levels of small firm presence. Using these models and data we are able to answer the earlier mentioned questions. It is particularly interesting to investigate whether the relation between small firm presence and economic performance differs over time, across sectors and across countries. Regarding countries, we are able to compare Eastern European countries with Western European countries. Since many Eastern European countries were dominated by large firms until at least the early 1990s (Acs and Audretsch, 1993), it is particularly interesting to investigate developments in small firm presence in these countries. On the other hand, since entrepreneurship rates have been booming in recent years, is it possible that certain industries in certain countries are nowadays populated by too many small firms? Coproduction: Erasmus School of Economics Contact person: André van Stel Productieverplaatsing terug naar Nederland: hoe te stimuleren en wat levert het op? (B1309) In 2006 is in in het kader van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap een onderzoek uitgevoerd naar de productieverplaatsing door Nederlandse maakbedrijven en de gevolgen daarvan voor Nederlandse toeleveranciers. Dit voorstel is gericht op een update van deze studie met als belangrijke vraag wat is nu na 6 jaar de stand van zaken? Hoe ontwikkelt de productieverplaatsing zich, wat zijn de overwegingen en – heel belangrijk - zijn er – net als in de Verenigde Staten - succesvolle cases van Nederlandse bedrijven die hebben besloten om belangrijke productie weer terug te halen naar Nederland en bedrijven die bepaalde niche-/stuksproductie sowieso in Nederland houden? Wat betekent productieverplaatsing naar het buitenland en terug naar Nederland in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Op basis van een enquête, deskresearch en casestudies zullen deze vragen worden beantwoord. Een belangrijke aanpalende vraag is wat brancheorganisaties (van maakbedrijven en toeleveranciers) kunnen doen om productie voor Nederland te behouden en terug te halen en welke gezamenlijke acties daarvoor kunnen worden geformuleerd. Naar aanleiding van het onderzoek zal daarom in samenwerking met de Wissenraet Van Spaendonk een event worden georganiseerd voor brancheorganisaties waarin deze centrale vraag wordt behandeld, resulterend in een actieplan. Coproductie/Cofinanciering: Wissenraet van Spaendonk + 2-4 brancheorganisaties
38
Projectleider: Arnoud Muizer Critical
experiences
in
the
creation
of
successful
new
enterprises
(B1310) A small but growing literature bears witness to the role of so-called critical experiences as transition mechanisms during the entrepreneurial process, both in the pre-startup phase and during the formative years of a new ambitious business. New venture creation involves creating something new under conditions of uncertainty and ambiguity, where the individual actually controls very little and multiple forces ‘conspire against success’ (Morris, 2012). During these formative years an entrepreneur and his/her new business encounter a number of unpredictable critical experiences and events that shape both the entrepreneurial process and the final outcome. These experiences include external events that happen to the entrepreneur or his/her business, including market developments, the loss of a big customer or an influential journey abroad. Other experiences refer to actions by the entrepreneur and/or the business, such as leaving a job, fighting a competitor in court, recruiting a manager from outside the business and making costly mistakes. Even when many critical experiences are initially quite problematic, a large number is positive in terms of their ultimate effect. In terms of the type of effect, some experiences influence the 'entrepreneurial decision' or the business idea that was pursued, while others impact the resources of the company or an aspect of its performance, such as its costs, sales, product or process innovation, competitive advantage. In this study we will address Morris et al (2011) call that more research is needed on all kinds of critical events entrepreneurs and their ventures experience in their life course. So far systematic empirical research of the nature and the role of critical experiences has been carried out to a very limited extent only. One reason is that these events cannot (or not easily) be assembled through statistical databases and quantitative surveys. Only either in-depth interviews with or biographies of real-life entrepreneurs can identify these experiences and disclose their role in the venture creation. However, precisely that type of investigation potentially implies a perspective of creating valuable new insights. We will perform a two-phased study of the development of the entrepreneur’s career and his/her business during at least 10 years of his/her ownership, using the experiential perspective of critical experiences for conceptualizing the entrepreneurial process. The first phase is an in-depth analysis of a small number of historical biographies of very successful entrepreneurs. In a second phase we investigate a large number of available entrepreneurial life stories, compiled by teams of business school students on the basis of desk research and interviews, consisting of the life stories of 18 well-known entrepreneurs and 18 life courses of lesser-known entrepreneurs. Among others the investigation will include text analysis with the software program Linguistic Inquiry and Word Count (LIWC), which will enable us to specify the type of entrepreneur (novice, starter, buy-in, buy-out, spin-off, serial, ethnic), the type of organization (family firm, small medium-sized, profit not for profit) the market context (drivers, barriers) and the critical experiences that affect development of the entrepreneur and the emerging business. We expect that our research will yield systematic evidence of critical entrepreneurial experiences and their role in the venture creation and career development. Coproductie: Rotterdam School of Management Contactpersoon: Sander Wennekers
39
Legesmonitor bedrijven (B1311) Strategisch onderzoek naar leges biedt inzicht voor bedrijven in het MKB ten opzichte van grotere bedrijven in de hoogte daarvan en de verschillen naar gemeenten en provincies. Voor bedrijven bestaat momenteel geen overzicht over de leges (en gemeentelijke heffingen) die overheden rekenen. Leges zijn betalingen aan de overheid waar een individueel aanwijsbare tegenprestatie van die overheid tegenover staat (bijvoorbeeld vergunningen). Het gaat om een bedrag dat betaald moet worden aan de overheid voor het gebruik van hun diensten of producten. Onder andere de Gemeentewet en de Provinciewet bepalen dat gemeente, provincie en openbaar lichaam rechten mogen heffen voor diensten, maar daarop geen winst mogen maken. Elke overheid kan dan ook zelf haar tarieven vaststellen en er is geen landelijk tarief. De leges voor burgers worden wel al in beeld gebracht. De leges voor bedrijven worden tot nog toe niet in beeld gebracht. Met de start van een pilot Legesmonitor Bedrijven via het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap wordt het mogelijk een instrument te ontwikkelen en een eerste waarneming te doen. Omdat het een pilot is stellen wij voor de leges niet voor alle 415 gemeenten en 12 provincies te doen, maar uitsluitend voor de grootste gemeenten (de 34 gemeenten verenigd in de G32-stedennetwerk). Bij de meting wordt een differentiatie aangehouden naar MKB-bedrijven en grotere bedrijven. Op deze manier wordt ook inzicht geboden in de relatieve legesdruk naar bedrijfsgrootte. Contactpersoon: John Boog Entrepreneurship in the modern economy 2013 (B1312) In 2013 wordt een aantal research projecten uitgevoerd over een breed spectrum van de “entrepreneural economy”. Hiertoe behoren:
Determinants of entrepreneurship The latest insights require the discrimination between entrepreneurial engagement levels (the entrepreneurial ladder). Determinants of the transitions between these levels may differ. Consequently, it is not straightforward that the effects of policy initiatives are uniform across these levels. Specific attention will be devoted to the differences between necessity and opportunity entrepreneurs. Also the modalities of takeovers versus de novo foundations will be studied.
Biology and entrepreneurship The question of nature versus nurture is as old as the social sciences. Brand new methods enable to investigate whether indeed there is something called ‘the entrepreneurial gene’. Next to this approach other biologic determinants (markers) of entrepreneurship are analyzed like testosterone and imaging results.
Social entrepreneurship Despite the popularity of the term social entrepreneurship little is known about its various forms, its causes (who becomes social entrepreneur) and its consequences (who is successful) or what are its consequences for society.
ADHD and entrepreneurship Over the past decades we have witnessed an increased interest in the socioeconomic consequences of cognitive disorders such as AD/HD. Remarkably, the interest for entrepreneurship as one of society’s essential drivers of economic growth has been practically absent. Studying AD/HD as a driver of en-
40
trepreneurship is likely to enhance our understanding of both entrepreneurship and the positive meaning of what thus far is seen as a disorder.
Entrepreneurship, over-optimism and longevity The much debated question whether entrepreneurs are more optimistic than employees will be addressed. Also, whether they live longer and less prone to catch diseases.
The interplay between entrepreneurship and the economy Unraveling the roles entrepreneurship plays in the macro economy is one of the most important issues of entrepreneurship research. EIM/CASBEC was instrumental opening up this area of research. In particular the interplay between the real business cycle and the entrepreneurship cycle is a novel phenomenon with interesting policy implications. New, policy relevant results will be presented.
Entrepreneurship, knowledge spillovers and innovation Modern economies thrive on their ability to turn inventions into innovative products. The essential role of entrepreneurship and knowledge spillovers is often overlooked
Tenslotte zal aandacht worden aan de concurrentieverhoudingen op markten die gedomineerd worden door midden- en kleinbedrijven. Coproductie: diversen o.a. Erasmus School of Economics Contactpersoon: Roy Thurik Wetenschappelijke artikelen (B1313) Voor de wetenschappelijke geloofwaardigheid van het programma worden de voornaamste onderzoeksbevindingen uit de kennisopbouw ook gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Contactpersoon: André van Stel Referee rapporten (B1314) Het programmaonderzoek dient geregeld papers bij wetenschappelijke tijdschriften. Deze papers worden (om niet) gerefereerd. Aan de andere kant wordt er dan ook van het programmaonderzoek verwacht dat zo nu en dan papers van anderen om niet gerefereerd worden. Contactpersoon: André van Stel
4.3.2 Doorlopende projecten vanuit vorig jaar Vanwege de overprogrammering uit het vorige jaar zullen er een aantal projecten uit vorig jaar doorlopen in het huidige jaar. Het gaat hierbij om de volgende projecten:
Determinanten van innovatief zzp-schap; een regionale benadering
Vergrijzing en ondernemerschap in internationaal perspectief
Entrepreneurship education and entry into entrepreneurship
Vergrijzing en ondernemerschap in regionaal perspectief
Onrechtmatig ondernemerschap
Entrepreneurship aiming to create societal benefits: individually or socially determined
Longitudinaal onderzoek groei en overlevingskansen bedrijven
Business cycles and entrepreneurial success
Extern eigen vermogen in ambitieuze MKB bedrijven
Access to finance among European SMEs
41
Landenanalyse snelle groeiers, fase 2
4.4
Vooruitblik tweede tranche
Mogelijk wordt er een onderzoek gestart naar kansen in de zorgsector. Ook wordt mogelijk een onderzoek gestart naar welk type markten (nieuwe of bestaande markten; markten met veel of weinig concurrentie) verschillende typen ondernemers (bijvoorbeeld ambitieuze of innovatieve ondernemers) betreden (i.s.m. Erasmus School of Economics en Cranfield University). Ook worden mogelijk onderzoeken gestart naar knelpuntberoepen in het MKB en alternatieve vormen van financiering (de laatste i.s.m. Rotterdam School of Management). Verder wordt een onderzoek voorgesteld om na te gaan waarom het percentage hoogopgeleide ondernemers binnen de totale groep ondernemers in Nederland relatief laag is. Daarnaast wordt een literatuuronderzoek voorgesteld om de laatste wetenschappelijke bevindingen over financieringsproblemen en –oplossingen door het MKB in kaart te brengen. Tenslotte wordt een nieuw projectvoorstel verwacht op het gebied van het meten van regionale innovativiteit.
42
5
Kennisoverdracht
5.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
Doel van het deelprogramma Kennisoverdracht is het ontsluiten van data, informatie en kennis, die in de andere deelprogramma's zijn opgebouwd. Doelgroepen van het onderzoeksprogramma MKB en Ondernemerschap zijn: beleid, brancheen belangenorganisaties, adviseurs van het MKB, kennisinstellingen, individuele ondernemers, de media en overige gebruikers. Zij moeten op een snelle, eigentijdse en eenvoudige wijze toegang hebben tot de resultaten van het programma. Om dit doel te verwezenlijken vinden de volgende activiteiten binnen de Kennisoverdracht plaats: 1 Website (www.ondernemerschap.nl): het continu onderhouden en plaatsen van nieuwe content uit het programma. Elektronische updates van data (w.o. prognoses, bijbehorende teksten, nieuwe tabellen) vinden plaats, zodra de datasets geactualiseerd zijn. 2 Overige kennisoverdracht, zoals de Quickservice korte vragen, het beheer van het Datalab, het geven van lezingen, het organiseren van EIM Beleidscafés en andere seminars en bijeenkomsten. 3 Periodieke rapportages: het ontsluiten van geactualiseerde data, informatie en kennis uit de Datasets & modellen. De periodieke rapportages dragen er zorg voor dat na het actualiseren van een dataset of een panelmeting de bevindingen die volgen uit de nieuwe cijfers, bij een breed publiek terecht komen. 4 Overige rapportages: eenmalige themagerichte rapportages, waaronder minionderzoeken, ad hoc minirapportages en artikelen om onder andere inzichten uit de Kennisopbouw te vertalen naar het bredere publiek. Bij de rapportages is afstemming van de diverse publicatiemomenten van belang, enerzijds voor de herkenbaarheid van de diverse producten, anderzijds voor een spreiding over het gehele jaar. Daartoe is een publicatiecyclus ontwikkeld: zie onderstaand schema.
43
Jaarcyclus periodieke rapportages jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
MKB-ontwikkelingen Ondernemen in de sectoren GEM (internationaal) Determinanten bedrijfsprestaties Starters en jonge bedrijven Monitor inkomens ondernemers Inkomens zelfstandigen Financiering MKB Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid MKB regionaal bekeken Zakboekje Kerngegevens MKB Minirapportages ad hoc
5.2
Projecten eerste tranche
P R e n W e bs i t e Regulier beheer onderhoud en content management (V1301) Dit project zorgt ervoor dat de ontsluiting van de data en informatie uit het programmaonderzoek zo efficiënt en goed mogelijk plaatsvindt richting de doelgroepen. Dit gebeurt via www.ondernemerschap.nl. Het betreft hier het nagenoeg permanente contentmanagement van de site in overleg met de onderzoekers binnen Panteia/EIM inclusief het technische beheer van de site en het periodiek opstellen van gebruikerstatistieken en het verzamelen van feedback. Contactpersoon: Jan van der Linden PR van het programma (V1302) Actief bekendheid geven aan alles rondom het programmaonderzoek is cruciaal om de vruchten van de opgebouwde data, informatie en kennis te plukken. De doelgroepen worden o.a. bereikt via de landelijke en regionale pers die door middel van dit project voorzien wordt van informatie over recente onderzoeksresultaten. Daarnaast wordt een scala aan andere PR activiteiten uitgevoerd. Concrete inhoud van het project: onderhouden van relaties met ‘vaste’ media en BNR-radio, redactie van pers-, onderzoeks- en nieuwsberichten, uploaden ervan op de kennissite en ANP, maken van abstracts van publicaties en informatievoorziening rondom bijeenlomsten in het kader van het programmaonderzoek. Contactpersoon: Wilma van Rijt
44
nov
dec
O v e r i g e k en n i s o v e r d r a c ht Quickservice, korte vragen (V1303) Dit project betreft de ontsluiting van kennis en informatie uit het programma door middel van het beantwoorden van korte vragen. Die korte vragen betreffen hoofdzakelijk het leveren van specifieke databestanden en tabellen. Het gaat om directe kennisoverdracht naar de diverse doelgroepen van het programma; om maatwerk op uitdrukkelijk verzoek van de gebruikers. Contactpersoon: Jacqueline Snijders Lezingen (V1304) Het project Lezingen omvat directe kennisoverdracht van de resultaten uit het programma naar de diverse doelgroepen, vaak op uitdrukkelijk verzoek van de gebruikers. De volgende doelgroepen kunnen gebruik maken van deze faciliteit: beleidsmakers, intermediaire organisaties, commerciële adviesbureaus (accountants, banken), onderzoekers en docenten bij universiteiten, kennisinstellingen en onderzoeksbureaus, pers en andere media. Contactpersoon: Jacqueline Snijders EIM Beleidscafés (V1305) Met de EIM Beleidscafés treden we rechtstreeks in contact met verschillende doelgroepen van het programmaonderzoek. Op een informele en interactieve manier worden bevindingen uit het programmaonderzoek door EIM gepresenteerd. Diverse sprekers vanuit het beleid, branche- en belangenorganisaties en adviseurs van het MKB zorgen voor een reflectie hierop, waarna de zaal vervolgens in discussie gaat. Het geheel sluit af met netwerkgelegenheid. De beleidscafé’s worden omgeven door verschillende PR-uitingen: publicatie, persbericht, berichtgeving en verslaglegging op kennissite, etcetera. Contactpersoon: Wilma van Rijt Seminars (V1306) Er zullen twee seminars worden gehouden. Contactpersoon: André van Stel Beheer Datalab (V1307) De afgelopen jaren is het Datalab met succes gebruikt voor de externe ontsluiting van de primaire data uit het programma: met name het Starterspanel, het Jonge Ondernemerspanel en het MKB-beleidspanel. De bezoekers kunnen zelf rekenen met de microdata t.b.v. onderzoek en beleidsvragen. Dit project betreft het voorzetten van het Datalab voor het gebruik in 2013. Contactpersoon: Rob in 't Hout Opmaak, correctie en service rapporten (V1308) De programma-rapporten worden door Wensholt BV opgemaakt, gecorrigeerd en klaargemaakt om de site gepubliceerd te worden. Hoewel de meeste rapporten gedownload worden, verschijnt er ook een aantal publieksgerichte rapporten in fysieke vorm; deze worden aan de abonnementshouders verstrekt (beperkte oplage). Contactpersoon: Nardo de Vries
45
P e r i o di e k e r a p p o r t a ge s MKB ontwikkelingen totaal (V1309) Het project ‘MKB ontwikkelingen totaal’ betreft de rapportage over de structuur, ontwikkelingen en prognoses van het MKB, die in april/mei zal verschijnen. Deze rapportage zal deel uitmaken van een grote publicatie ‘Kleinschalig Ondernemen 2013’. De rapportages worden ook opgenomen op het websiteproduct ‘Elektronisch Kleinschalig Ondernemen’. De hoofdlijnen van de rapportages zijn toegankelijk via de website www.ondernemerschap.nl in de rubriek ‘prognoses’. Onderdeel van deze rubriek van de website is de uitgebreide database ‘Prognose kerngegevens MKB’. Deze database bevat exploitatie- en werkgelegenheidsgegevens van een groot aantal (MKB-)sectoren, die tezamen de Nederlandse economie vormen. Deze database verschijnt in april op de website en wordt in juni, september en december geactualiseerd, op basis van de meest actuele macroeconomische inzichten. Tegelijkertijd met de update van de databases worden de rapportages geupdate. Het doel van de rapportages is het voorzien van beleidsinstanties in prognoses en realisaties van economische ontwikkelingen van het MKB en MKB-sectoren in relatie tot het grootschalige bedrijfsleven. De prognoses passen binnen het macro-economische kader van het Centraal Planbureau zoals gepubliceerd in het CEP, MEV en de CPB Policy Brief. Contactpersoon: Klaas Bangma MKB ontwikkelingen sectoraal (V1310) Gelijktijdig met ‘MKB ontwikkelingen totaal’ worden de ramingen en analyses naar sectoren verricht. Het websiteproduct ‘Elektronisch Kleinschalig Ondernemen’ wordt geactualiseerd: de ontwikkelingen en prognoses in de verschillende sectoren van het bedrijfsleven worden beschreven. Dit project levert tevens de input voor de serie ‘Ondernemen in Sectoren’. Eind maart 2012 brengt het CPB het Centraal Economisch Plan 2012 uit. Daarin wordt de verwachte ontwikkeling geschetst van de Nederlandse economie in de jaren 2011, 2012 en 2013. Beleidsvormers willen weten hoe deze ontwikkeling zich vertaalt naar ontwikkelingen van grootteklassen en sectoren. Sinds 2004 wordt door het CPB geen sectorprognose meer gegeven. Hiermee is het maatschappelijk belang van de EIM-sectorprognoses sterk toegenomen. De sectorprognoses worden gerapporteerd in Kleinschalig Ondernemen en sinds 2010 in een reeks minipublicaties onder de noemer ‘Algemeen beeld van het MKB’ en een bijbehorend websiteproduct ‘Elektronisch Kleinschalig Ondernemen’ dat 4 keer per jaar geactualiseerd wordt. De datasets ‘Prognoses Kerngegevens MKB, voorjaar’ en ‘Prognoses Kerngegevens MKB, updates’ maken een geïntegreerd onderdeel uit van deze publicaties en updates ervan. Het project ‘MKB ontwikkelingen totaal’ betreft de rapportage over de structuur, ontwikkelingen en prognoses van het MKB, die in april/mei zal verschijnen. Het websiteproduct ‘Elektronisch Kleinschalig Ondernemen’ wordt geactualiseerd. In dit project worden ontwikkelingen en prognoses beschreven voor de verschillende sectoren. Contactpersoon: Klaas Bangma MKB ontwikkelingen ondernemersvisie (V1311) In dit project wordt de kortetermijnvisie van de ondernemers gepolst met behulp van het MKB Beleidspanel. De visie wordt weergegeven in een minirapportage die in mei uitgebracht zal worden. Deze rapportage zal eveneens deel uitmaken van een grote publicatie ‘Kleinschalig Ondernemen 2013’. De rapportages worden
46
ook opgenomen op het websiteproduct ‘Elektronisch Kleinschalig Ondernemen’. De
hoofdlijnen
van
de
rapportages
zijn
toegankelijk
via
de
website
www.ondernemerschap.nl in de rubriek ‘prognoses’. Het doel van de rapportage is het voorzien van zowel beleidsinstanties als brancheorganisaties en belangenorganisaties van informatie over prognoses en realisaties van MKB-ontwikkelingen. De rapportage van de stemming onder ondernemers moet dan ook gezien worden in de context van het maken van prognoses over MKB-ontwikkelingen. Contactpersoon: Klaas Bangma Ondernemen in sectoren (V1312) Dit project vormt samen met 'Kleinschalig Ondernemen' een eenheid omtrent de kortetermijnramingen. Bij 'Ondernemen in de Sectoren' staan de specifieke sectoren uit het bedrijfsleven centraal. Het project voorziet in een maatschappelijke behoefte aan het op een handzame wijze openbaar beschikbaar zijn van kwantitatieve en kwalitatieve sectorinformatie en de positie van het MKB in de verschillende sectoren. Die informatie heeft Panteia/EIM in huis in de vorm van basisinformatie uit het deelprogramma Datasets en modellen. Gebruikers van het eindproduct
zijn
de
sector-
en
brancheorganisaties,
beleidsmakers
en
advi-
seurs/financiers van het MKB. Er zullen 10 aparte sectoren worden belicht. Van elk van die sectoren verschijnt een publicatie, die samen de herkenbare serie vormen. Er zal wederom een nader te bepalen actueel thema met inzet van het MKB Beleidspanel uitgewerkt worden. In 2012 was het thema Concurrentie. Contactpersoon: Wilma van Rijt Global Entrepreneurship Monitor (V1313) De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) is een inititatief van een internationale research groep onder leiding van prof. Paul Reynolds van Babson College en de London Business School. Doel van GEM is om is met vooraanstaande onderzoekers op het terrein van ondernemerschap unieke, internationaal vergelijkbare data over ondernemerschap in een groot aantal landen te verzamelen, te vergelijken en te analyseren. Met behulp van GEM data wordt onder andere inzicht verkregen in de mate waarin mensen bezig zijn een eigen bedrijf op te richten (nascent ondernemerschap), intenties hebben om een eigen bedrijf op te richten op korte termijn (intentioneel ondernemerschap) en recent gestopt zijn met een eigen bedrijf. Sinds 2001 participeert Nederland jaarlijks in dit GEM-project. Ieder jaar verschijnen naar aanleiding hiervan een Global Report en een Country Report over de ontwikkeling van het ondernemerschap in Nederland, in internationaal perspectief, en over de achtergronden van deze ontwikkeling. Door beleidsmakers wordt GEM veel gebruikt t.b.v. internationale vergelijkingen. Daarom is dit project opgenomen als periodieke rapportage. Contactpersoon: Jolanda Hessels Determinanten van bedrijfsprestaties (V1314) Vanaf 2006 verzamelt EIM in het programmaonderzoek systematisch gegevens over de determinanten van bedrijfsprestaties van MKB-bedrijven. Dit gebeurt via het informatiesysteem Determinanten van Bedrijfsprestaties, waarbij de NMa doorgaans optreedt als co-financier. Gegevens worden verzameld (Datasets en modellen) over ondernemerschap, innovatie, marketing, HRM en perceptie van concurrentie. Daarnaast komen een of meerdere ad-hoc onderwerp aan bod. Afgelopen jaar betrof dit onderzoek naar open innovatie, financiering van innovatie
47
en de ontwikkeling van innovatie in het MKB. De data worden op meso-niveau op de kennissite ontsloten en op microniveau in het datalab. Daarnaast worden zij ontsloten via de periodieke rapportages ‘Ondernemen in de Sectoren’ en in drie minirapportages. Dit project heeft betrekking op dit laatste. De minirapportages in 2013 zullen gaan over: de ontwikkeling van innovatie in het MKB in de tijd en twee nader in te vullen onderwerpen. Contactpersoon: Petra Gibcus Starters en jonge bedrijven (V1315) Gedurende lange tijd worden binnen het programmaonderzoek cohorten starters en jonge bedrijven gevolgd. Het in de tijd volgen van deze groepen bedrijven levert waardevolle informatie op, onder meer over de ontwikkeling van nieuwe en jonge bedrijven, de hierbij ervaren problemen en de factoren die overleving en bedrijfsgroei beïnvloeden. In 2009 is een nieuw panel van 1.000 starters ondervraagd, waarbij de eerste ervaringen en startmotieven centraal stonden. In 2013 zal een nader te bepalen thema met betrekking tot ervaringen van deze ondernemers centraal staan. Op basis hiervan wordt één minirapportage samengesteld. Contactpersoon: Dick Snel Monitor Inkomens Ondernemers (V1316) Vanwege de structurele grote belangstelling naar data over inkomens wordt voorgesteld ook in 2013 weer een publieksrapportage uit te brengen over de nieuwste ontwikkelingen op dit gebied. De rapportage gaat in op ontwikkelingen van de belangrijkste variabelen met betrekking tot inkomens van ondernemers: besteedbaar en belastbaar inkomen en winst uit onderneming, uitgesplitst naar persoonskenmerken. Het geheel wordt gebaseerd op de Monitor Inkomens Ondernemers (deelprogramma Datasets & Modellen). Deze Monitor wordt jaarlijks ververst met de meest recente CBSgegevens. Contactpersoon: Arjan Ruis Inkomens zelfstandigen (V1317) In deze rapportage staat de huidige en toekomstige ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van ondernemers centraal. Onderscheid wordt gemaakt tussen zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders (dga’s). De rapportage verschaft inzicht in de componenten van het inkomen van ondernemers en hoe deze zich ontwikkelen in het lopende en eerstvolgende jaar. De inkomensontwikkelingen worden geraamd met het inkomensmodel BRUNET. Ook gaat de rapportage in op ontwikkelingen in recente (fiscale) wet- en regelgeving die relevant zijn voor ondernemers. Deze rapportage is onderdeel van het project Kleinschalig Ondernemen, maar kan eventueel separaat als minirapportage gepubliceerd worden. Contactpersoon: Arjan Ruis Financiering MKB (V1318) Elk jaar worden ten behoeve van de publicatie Kleinschalig Ondernemen ramingen gemaakt van de financieringsstructuur van het MKB ten opzichte van het grootbedrijf. Deze worden gemaakt met het door Panteia ontwikkelde financiële model FAMOS. De ramingen worden geijkt op het meest recente jaar waarvoor de financieringsgegevens (Statistiek Financiën Ondernemingen, SFO) beschikbaar zijn. Het huidige basisjaar is 2009. Met FAMOS worden vervolgens de finan-
48
cieringsgegevens geactualiseerd en worden prognoses gemaakt voor de korte termijn, waarbij de PRISMA-K sectorindeling wordt aangehouden. Eén van de outputs van het model is een financieringsdataset die jaarlijks wordt ontsloten. Deze dataset omvat de financieringsstructuur (verdeling activa en passiva) en een aantal financiële kengetallen (current ratio, solvabiliteit etc.) naar sector en grootteklasse. In dit project wordt een minirapportage beschreven waarin de uitkomsten van het model beschreven worden en in een breder kader van economische ontwikkelingen geplaatst worden. Contactpersoon: Tommy Span. Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid (V1319) In de afgelopen jaren heeft EIM een groot aantal tijdreeksen opgebouwd op het gebied van bedrijvendynamiek en bedrijfstypen. In diverse rapporten wordt gebruik gemaakt van deze tijdreeksen. Tevens heeft EIM een database opgebouwd met een groot aantal gegevens (balans/resultatenrekening) van individuele bedrijven over een groot aantal jaren. Deze worden jaarlijks geactualiseerd. In 2013 zal een minirapportage gemaakt worden, waarin de opmerkelijkste feiten en ontwikkelingen centraal staan. De minirapportage is gebaseerd op genoemde tijdreeksen en gegevens. Contactpersoon: Klaas Bangma MKB regionaal bekeken (V1320) In 2011 heeft binnen het deelprogramma Datasets en Modellen een vernieuwing van de data op regionaal niveau plaatsgevonden. Die vernieuwing betrof een verdiepingsslag om de regionale verschillen beter te kunnen verklaren en daarmee de gebruikswaarde te verhogen. Ook zijn alle data op het niveau van de COROP-gebieden gebracht. Net zoals in 2012 willen we op basis van deze regionale MKB-data een korte rapportage maken, waarin de geactualiseerde data worden opgenomen en tegen het licht gehouden worden van wat er in 2013 in de regio speelt. Het samenspel tussen de verschillende bestuurslagen, tussen economische en bestuurlijke grenzen en tussen economische, sociale en andere functies die zich in de ruimte voordoen, spelen hier een rol. Met deze rapportage denken we een grote groep van regionale beleidsmakers en uitvoerders te bedienen. Contactpersoon: Wilma van Rijt Zakboekje ’Kerngegevens MKB’ (V1321) Dit betreft een actualisatie van de voorgaande edities. Het zakboekje ‘Kerngegevens MKB 2012’ bevat de meest actuele en gewenste kerngegevens over het MKB, aangevuld met thematische highlights uit het programmaonderzoek. Met dit boekje willen we de bekendheid van het programmaonderzoek als kenniscentrum voor MKB en Ondernemerschap vergroten en de relatie van de kerngebruikers intensiveren. Contactpersoon: Wilma van Rijt
O v e r i g e r ap p o r t a g e s Minirapportages ad hoc (V1322) Al enige jaren worden data, informatie en kennis ontsloten via minirapportages. Deze vorm van ontsluiting is succesvol, gezien de vele reacties die bij Panteia
49
binnenkomen naar aanleiding van een dergelijke publicatie. Met deze minirapportages kan ingespeeld worden op de actualiteit. Vaak gebeurt dit naar aanleiding van een meting van het MKB-Beleidspanel. Ook kunnen de minirapportages een middel zijn om bevindingen uit de kennisopbouw te vertalen en toegankelijk te maken voor een grotere groep gebruikers. Contactpersoon: Nardo de Vries Publieksgerichte artikelen (V1323) Het programmaonderzoek streeft ernaar publieksgerichte artikelen te plaatsen naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen in vakbladen, ondernemersbladen, branche- en sectorbladen en dergelijke, inclusief boekbijdragen en bijdragen aan congresbundels. Dit project maakt het mogelijk om data, informatie en kennis uit het programma via een ander kanaal nog breder te verspreiden. In dit kader hopen we ook vervolg te kunnen geven aan het leveren van artikelen op periodieke basis aan enkele vakbladen. Contactpersoon: Nardo de Vries
5.2.1 Doorlopende projecten vanuit vorig jaar Vanwege de overprogrammering uit het vorige jaar zullen een paar projecten uit het vorige jaar doorlopen. De voornaamste hiervan is de Global Entrepreneurship Monitor (GEM).
5.3
Vooruitblik tweede tranche
Het deelprogramma Kennisoverdracht is met de voorgestelde projecten voor de eerste tranche voor het grootste deel ingevuld. Er is nog enige ruimte voor de ontsluiting van data en informatie over actuele onderwerpen. Hiermee kan aan een tussentijdse vraag van de doelgroepen en kerngebruikers van het programmaonderzoek worden voldaan.
50
6
Topsectoren
6.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
Sinds 1 januari 2012 is aan het programmaonderzoek een vierde deelprogramma toegevoegd: het deelprogramma “Topsectoren”. Aanleiding vormde het in december 2011 aangenomen amendement1, waarmee de Tweede Kamer extra middelen vrijmaakt voor systematische kennisopbouw over MKB en ondernemerschap in aanvulling op het topsectorenbeleid. De versterking van de systematische kennisopbouw over MKB en ondernemerschap is door de Tweede Kamer bedoeld als een aanvulling op het door het Ministerie van Economische Zaken ingezette topsectorenbeleid. De Tweede Kamer heeft in het aangenomen amendement drie hoofdrichtingen aangegeven voor de inzet van het aanvullende budget voor het programmaonderzoek. Deze drie hoofdrichtingen of themalijnen zijn:
Inzicht verwerven in spontane innovaties
Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid
Denktankactiviteiten
Het “Activiteitenplan deelprogramma Topsectoren” van maart 2012 geeft een nadere schets van de achtergrond en de inhoudelijke visie op het deelprogramma. Voor de drie themalijnen is gekomen tot de volgende invulling van activiteiten: Inzicht verwerven in spontane innovaties In de themalijn ‘Inzicht verwerven in spontane innovaties’ programmeren we diverse projecten om kennis te ontwikkelen en te delen over spontane vormen van innovatie die buiten de bestaande kaders vallen van het beleid gericht op valorisatie van wetenschappelijke kennis, R&D door bedrijven en innovatief ondernemerschap. De activiteiten in deze themalijn zijn gericht op:
Determinanten van spontane innovaties. Wanneer en onder welke omstandigheden gaan gebruikers innoveren? Wat is hiervoor bepalend? Onderzoek hiernaar staat nog in de kinderschoenen. Deze vragen zijn te onderzoeken voor zowel individuele consumenten als bedrijven die innovaties voor eigen gebruik ontwikkelen. In het laatste geval wordt feitelijk gedoeld op onderzoek naar baanbrekende procesinnovaties in bedrijven. Ten slotte is nog weinig bekend over de motieven en eigenschappen van deelnemers aan opensource projecten.
Diffusie van spontane innovaties. Waar producenten van nature de prikkel hebben om hun innovaties te verspreiden, is dit bij gebruikers niet vanzelfsprekend – hun innovaties zijn primair voor eigen gebruik. Drie methoden van diffusie door gebruikers zijn 1. gratis onthullen (innoverende gebruikers maken zich doorgaans niet druk om intellectueel eigendom), 2. ondernemerschap (gebruikers kunnen besluiten om zelf een bedrijf te starten om hun vondst te vermarkten) en 3. adoptie door commerciële bedrijven (door gebruikers ontwikkelde innovatiekennis overnemen en verder verbeteren). Voor
1
Amendement 33 000 XIII Nr. 11 (Amendement Koppejan c.s.).
51
elk van deze vormen is nog niet bekend, wanneer innoverende gebruikers de moeite doen om hun kennis te verspreiden en hoe dit gebeurt.
Beleidsimplicaties: vraagt innovatie door gebruikers om afwijkende vormen van beleid? Zo ja, hoe? En is zulk beleid legitiem (rol voor de overheid)? In het producentgerichte model is de uitdaging om bedrijven/kennisinstellingen te laten investeren in kennisontwikkeling waarvan de waarde op voorhand onzeker is. In het gebruikersgerichte model is de uitdaging om te zorgen dat innoverende individuen investeren in de diffusie van hun kennis – daarvoor ontbreken vaak de incentives. Beleid gericht op gebruikers- en open-source innovatie zal waarschijnlijk stukken goedkoper zijn omdat ‘dure’ subsidies en belastingvoordelen niet nodig lijken. Belangrijker lijkt het om gebruikers een podium te geven en met elkaar te verbinden.
Betere meetinstrumenten en databases voor de nieuwe vormen van innovatie. Bestaande statistieken gaan volledig uit van het producentgerichte model, terwijl indicatoren voor de mate waarin consumenten en bedrijven voor eigen gebruik innoveren beperkt of niet beschikbaar zijn.
M o n i t o r i n g e n e f f ec t m e t i n g t o ps e c t o r e n be l e i d In de themalijn ‘Monitoring en effectmeting topsectorenbeleid’ programmeren we diverse projecten om inzichten te verwerven in ontwikkelingen in het topsectorspecifieke ondernemerschapklimaat. Dit resulteert in een actueel beeld van kansen, ontwikkelingen en knelpunten in de topsectoren. Ook wordt meer kennis opgebouwd van succesbepalende factoren van het topsectorenbeleid. Veel van de hiervoor benodigde data wordt verzameld via het in 2012 ingestelde topsectorenbedrijfslevenpanel. De activiteiten in deze themalijn zijn gericht op:
Genereren van actuele cijfers en inzichten over de stand van zaken in de topsectoren (in aanvulling en voortbouwend op CBS-statistieken) en prognoses voor de middellange termijn;
Onderzoek naar succesbepalende factoren in topsectoren (sluit ook aan op specifieke informatie over knelpunten): o.a. de beschikbaarheid van kapitaal, samenwerking en succesbepalende factoren in bedrijfsvoering;
Genereren van voortgangsinformatie met betrekking tot thema’s en speerpunten waarvoor geen statistiek bestaat: o.a. duurzaamheid, administratieve lasten, MKB;
Het topsectorspecifieke ondernemerschapklimaat in regionaal en internationaal perspectief plaatsen: o.a. hoe doen topsectoren het in internationaal perspectief en wat is de rol van de regio in deze prestaties?
Dashboard: Het maken van een centraal overzicht waar in één oogopslag de meest actuele informatie per topsector in kaart wordt gebracht.
D e n k t a n ka c t i v i t e i t e n Een belangrijk onderdeel van de gewenste systematische kennisopbouw in het deelprogramma Topsectoren zijn de ‘Denktankactiviteiten’. Deze themalijn kent de volgende drie speerpunten:
Kennisvalorisatie: Eerste speerpunt is het bijeenbrengen van ondernemerschapexperts uit de ‘gouden driehoek’ (kennisinstellingen, beleid en bedrijfsleven), bijvoorbeeld door het organiseren van workshops, seminars, expertmeetings, etc. Dit is een vorm van ‘kennisvalorisatie’ in bredere zin.
52
Hoofddoelen zijn: 1) kennisoverdracht vanuit het programmaonderzoek naar beleid en praktijk; 2) samen met experts uit de gouden driehoek conclusies trekken uit beschikbaar onderzoek ten aanzien van concrete implicaties voor beleid en praktijk; 3) benutten van praktijkkennis voor het agenderen van nieuw onderzoek.
Reviews van state-of-the-art kennis: Tweede speerpunt is het gericht bundelen van de doorgaans verspreide bevindingen uit wetenschappelijk en strategisch onderzoek over een belangrijk deelgebied van ondernemerschap. Het hoofddoel is conclusies te trekken die de onderliggende studies overstijgen. Wat hebben we ‘overall’ geleerd van al het onderzoek op dit terrein? Nevendoel is te bezien welke mogelijke beleidsimplicaties uit deze state-of-the-art kennis voortvloeien en wat de implicaties zijn voor vervolgonderzoek.
Nieuwe kennisontwikkeling: Naast deze activiteiten die zich richten op het ‘verzilveren’ van al beschikbare kennis, heeft een derde speerpunt tot doel om nieuwe kennisontwikkeling in te zetten op geconstateerde belangrijke kennislacunes over ondernemerschap. Heel concreet betreft dit het initiëren van nieuw strategisch onderzoek, in samenwerking tussen het programmaonderzoek en academia, ter ontwikkeling van kennis ten behoeve van het toekomstig bedrijfslevenbeleid.
6.2
Projecten eerste tranche
In deze paragraaf worden de projecten voor de eerste tranche achtereenvolgens kort toegelicht.
Inzicht verwerven in spontane innovaties Indicatoren voor gebruikersinnovatie (T1301) Betrouwbare statistieken voor het alternatieve gebruikersinnovatiemodel ontbreken nog. In dit project zullen indicatoren worden getest om de frequentie van user innovatie te kunnen meten, waarbij we ons specifiek richten op het MKB. Voor dit project sluiten we aan bij de Panteia/EIM Monitor Determinanten van Bedrijfsprestaties van, een jaarlijkse enquête onder 2.500 MKB-bedrijven waarin hun strategie, innovativiteit, perceptie van concurrentie, HRM-praktijken, etc. onder de loep worden genomen. In een eerdere studie werden in deze enquête al enkele indicatoren voor gebruikersinnovatie getest; destijds bleek dat 21% van de MKB-bedrijven als ‘user innovator’ is aan te merken1. Inmiddels is een nieuwe generatie sterk verbeterde indicatoren beschikbaar. Het vragenblok over innovatie zal worden uitgebreid met deze nieuwe indicatoren, gebaseerd op recente studies in Canada en het Verenigd Koninkrijk. Verder houden we rekening met vooraf niet voorziene ‘side-effects’ van zulke innovaties: toepassingen die vooraf niet waren voorzien, namelijk middels adoptie in andere bedrijven en/of verkoop als commercieel product. Die kunnen belangrijker zijn dan de oorspronkelijke gebruikersinnovatie. Vervolgens zal op basis van de verzamelde data een publieksrapportage worden geschreven over gebruikersinnovatie in het MKB. Ook is dan vast te stellen in 1
de Jong, J.P.J. & E. von Hippel (2008), User innovation in SMEs: incidence and transfer to producers, EIM: Zoetermeer.
53
hoeverre deze alternatieve, verborgen wijze van innoveren complementair is aan het traditionele, producentgerichte innovatiemodel dat draait om productontwikkeling en R&D; wij maken duidelijk in hoeverre gebruikersinnovatie ‘donkere materie’ vormt. Verder zal een aanvullende analyse worden gedaan naar de frequentie van beide vormen van innovatie binnen en buiten de topsectoren. Coproductie/cofinanciering: bestaande cofinanciering NMa voor Monitor Determinanten van Bedrijfsprestaties Contactpersoon: Petra Gibcus Innovatieprocessen van gebruikers en producenten: empirische verschillen (T1302) Gebruikers zijn een belangrijke bron van innovatie en in statistieken tot nog toe niet/nauwelijks zichtbaar. Waar producenten innoveren om bedrijfseconomische motieven, worden gebruikers door persoonlijke behoeften gedreven. Dienovereenkomstig kunnen we twee innovatiemodellen onderscheiden. In het traditionele producentgerichte model wordt op basis van fundamenteel en toegepast onderzoek producten ontwikkeld en op de markt gebracht. In het alternatieve, gebruikersgerichte model ontwikkelen gebruikers (bedrijven, consumenten) een oplossing voor een persoonlijk probleem. Als blijkt dat andere gebruikers hetzelfde probleem ervaren, kan de oplossing zich verder verspreiden. Hoewel het bestaan van beide innovatiemodellen empirisch is aangetoond, is nog geen kwantitatief vergelijkend onderzoek gedaan naar beide typen innovaties. Zo is niet bekend of en hoe de aard van het onderliggende innovatieproces verschilt, en hoe innoverende producenten en –gebruikers verschillen in hun omgang met ontwikkelde kennis. Welke type innovatie wordt gekenmerkt door de hoogste investeringen? Aard en mate van samenwerking? Gebruik van octrooien en andere mogelijkheden ter bescherming van intellectueel eigendom? Wat is de efficiëntie van beide modellen? Financieringsconstructies? Welke knelpunten treden op, en verschillen deze? Eerder heeft Panteia/EIM in het kader van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap een panel beheerd van high-tech MKB-bedrijven. Daarin is in 2009 gemeten in hoeverre high-tech MKB bedrijven voor eigen gebruik innoveren. Omdat dezelfde bedrijven ook producten ontwikkelen, is deze groep geschikt voor een directe vergelijking van beide typen. We verzamelen data bij deze bedrijven, en analyseren deze om een directe vergelijking te maken van producenten gebruikersinnovaties op de genoemde kenmerken. Er zijn direct lessen te trekken voor het beleid, bijvoorbeeld omtrent ervaren knelpunten en de rol van intellectueel eigendom. Coproductie: RSM Erasmus Universiteit Contactpersoon: Jeroen de Jong
M o n i t o r i n g e n e f f ec t m e t i n g t o ps e c t o r e n be l e i d Onderhoud en uitbreiding topsectorenbedrijfslevenpanel (T1303) In 2012 is met succes een topsectorenpanel opgericht. In 2012 hebben twee metingen plaatsgevonden: de eerste telefonisch en de tweede via internet. In 2013 willen we drie metingen houden: de eerste twee telefonisch en de derde via internet. De focus in 2013 ligt op een telefonische ondervraging om de binding met het topsectorenpanel te verstevigen. Uitgegaan wordt van een netto panelbestand van 2.000 bedrijven. De panelleden krijgen na afloop van een meting een terugkoppeling van de resultaten per e-mail.
54
In de jaren daarna is de insteek om het contact met bedrijven meer per internet te laten plaatsvinden (1 keer telefonisch en 2 keer internet). Een voorwaarde hiervoor is wel een goed functionerende portal waarin panelleden gemakkelijk basisgege-vens kunnen bijhouden, enquêtes invullen en hun eigen positie vergelijken met die van hun topsector. Met het topsectorenpanel heeft het programmaonderzoek de unieke mogelijkheid om heel gericht actuele inzichten te verzamelen en unieke kennis op te bouwen rondom de 9 topsectoren. Het panel wordt in nauwe samenwerking met het Ministerie van EZ opgebouwd. Met behulp van het topsectorenpanel kunnen actuele uitspraken worden gedaan over o.a. de innovatiekracht, de concurrentieperceptie, het specifieke ondernemerschapklimaat, succesbepalende factoren en de voortgang op doelstellingen en speerpunten van de afzonderlijke topsectoren. Als mogelijke cofinanciers denken we aan: de EUR, Universiteit Nyenrode, VNONCW, MKB-Nederland. Contactpersoon: Ruud Hoevenagel Beheer, onderhoud en contentmanagement topsectorenportal (T1304) In 2012 is de eerste versie van de topsectorenportal ontwikkeld. In 2013 wordt veel data en informatie over topsectoren ontsloten gedurende het gehele jaar. Het voorgestelde project betreft het nagenoeg permanente contentmanagement van de site in overleg met de onderzoekers binnen Panteia inclusief het technische beheer van de site en het periodiek opstellen van gebruikerstatistieken en het verzamelen van feedback. Contactpersoon: Jan van der Linden Factsheets Topsectoren (T1305) Doel van het project is het maken van factsheets voor de negen topsectoren. Zowel standcijfers als ontwikkelingscijfers zullen in de factsheets worden opgenomen. Met behulp van de factsheets kunnen topsectoren onderling vergeleken worden. Bovendien kan de positie van de topsectoren in relatie met de rest van de Nederlandse economie bepaald worden. In 2012 is deze vergelijking voor het eerst gemaakt. In 2013 willen we hier een vervolg aan geven. Topsectoren onderscheiden zich vooral op het gebied van innovatie en buitenlandoriëntatie. Cijfers die opgenomen, zijn export, toegevoegde waarde en werkgelegenheid investeringen en innovatieindicatoren. Van een aantal van deze cijfers zal ook een prognose worden opgesteld door een koppeling met het project 'actueel economisch beeld topsectoren'. Ook ondernemerschapcijfers en financiële cijfers zullen worden opgenomen. Bovendien wordt het topsectorenpanel ingezet. Samenwerking met TNO zal worden gezocht worden om de factsheets te kunnen afstemmen. Contactpersoon: Klaas Bangma Monitor ondernemingsklimaat topsectoren (T1306) Het topsectoren beleid richt zich op het verbeteren van het specifieke ondernemerschapklimaat in de topsectoren. Omdat het lang duurt voordat mogelijke effecten hiervan in CBS-statistieken zichtbaar worden is het wenselijk periodiek een meting te doen waarbij ondernemers in de topsectoren direct worden bevraagd. De Monitor Ondernemersklimaat Topsectoren geeft vanuit deze gedachte een actueel beeld van de stand van zaken in de topsectoren, van veranderingen die zich voordoen, van percepties van de toekomst en van de concrete bijdrage van beleid en de publieke sector aan de concurrentiepositie. Concreet betekent dit dat we op bedrijfsniveau periodiek het beeld van ondernemers voor wat be-
55
treft de input (benodigdheden), de throughput (acties) en de output zullen optekenen. In 2012 heeft een nulmeting plaatsgevonden. Die volgen we in 2013 op met een vervolgmeting. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het in 2012 opgezette topsectorenbedrijfslevenpanel. De nulmeting (2012) legde de uitgangssituatie en de ver-wachtingen en voornemens van de bedrijven vast, de tweede (2013) en eventueel daarop volgende metingen leggen realisaties, nieuwe voornemens en nieuwe ver-wachtingen vast. Contactpersoon: Pim van der Valk Actueel economisch beeld topsectoren (T1307) Het CBS heeft in 2012 een groot aantal economische kerngegevens gepubliceerd over topsectoren. Veelal hebben deze gegevens betrekking op 2010 en/of 2011. Binnen het project ‘actueel economisch beeld topsectoren’ worden een aantal van deze gegevens geactualiseerd en een prognose gegeven voor de jaren 2013 en 2014. Ook wordt op basis van het topsectorenpanel een aantal conjunctuurindicatoren verzameld die een beeld schetsen over de verwachtingen binnen de betreffende topsectoren, zoals omzetverwachting, resultaatverwachting, verandering ondernemersklimaat en vertrouwen overheidbeleid. Om te komen tot een actualisering en prognose van de ontwikkelingen in de topsectoren wordt een in 2012 ontwikkeld ramingsmodel gebruikt. Dit model is gekoppeld aan het PRISMA-ramingsmodel. Hiermee kunnen de prognoses voor de topsectoren gekoppeld worden aan die van Kleinschalig Ondernemen, en vindt de uitvoering van de prognoses plaats in het tijdpad van Kleinschalig Ondernemen gemaakt. De prognoses wordt gemaakt binnen het macrokader, zoals geschetst door het CPB. Zo wordt ieder kwartaal een actueel beeld van de te verwachten ontwikkelingen in het lopende en volgende jaar verkregen. Hier wordt ook een korte rapportage aan gekoppeld. In het kader van het project ‘Kleinschalig Ondernemen’ wordt met de Rabobank vier maal per jaar overlegd over de verwachte ontwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven. Binnen dit overleg zal eveneens de verwachte ontwikkeling van de topsectoren meegenomen worden. Contactpersoon: Klaas Bangma Concurrentie- en innovatiemonitor topsectoren (T1308) Wat zijn de ingrediënten voor succes in een bepaalde topsector? In samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam willen we uitspraken doen over factoren die ten grondslag liggen aan succesvol ondernemerschap in de topsectoren. De basis hiervoor wordt gevormd door de Erasmus concurrentie- en innovatiemonitor: een onderzoek dat zich de afgelopen 5 jaar richtte op standaard economische (SBI) sectoren en aan de basis heeft gestaan van meerdere wetenschappelijke publicaties in topjournals. Dit combineren we met de kennis en expertise van Panteia/EIM die is opgedaan met het uitvoeren van het jaarlijkse onderzoek naar “determinanten van bedrijfsprestaties”. In 2012 heeft de eerste meting van de concurrentie- en innovatiemonitor plaatsgevonden. De meting maakte onderdeel uit van het topsectorenbedrijfslevenpanel. In de monitor is gekeken naar specifieke karakteristieken van de economische topsectoren en factoren die hier van belang worden geacht. Het gaat om zowel factoren die behoren tot de interne bedrijfsvoering, als externe factoren zoals samenwerking en de rol van het (regionale) ondernemerschapklimaat. De ontwikkelde vragenlijst leggen we ook in 2013 voor aan het Panteia/EIM topsectorenbedrijfslevenpanel om ontwikkelingen in de tijd te kunnen meten. Op basis van recente inzichten uit wetenschap en beleid passen we de vragenlijst aan.
56
De enquête zal grotendeels via internet worden afgenomen. Vanwege de beperkte omvang van de topsectoren worden aanvullend een aantal bedrijven telefonisch benaderd. De uitkomsten van dit onderzoek leren ons hoe bedrijven in de topsectoren werken aan succesvol ondernemerschap en welke elementen van doorslaggevend belang zijn. Dit biedt inzichten en lessen voor zowel bedrijven zelf, als voor beleidsmakers die het succes van een sector willen faciliteren. Coproductie: Erasmus Universiteit Contactpersoon: Petra Gibcus Het aandeel MKB in de Topsectoren (T1309) Het MKB wordt in de beleidswereld gezien als een belangrijke motor van economische groei en vormt één van de speerpunten van onderzoek in het onderzoeksprogramma ‘MKB en Ondernemerschap’. Tot op heden is het MKB in het Topsectoren programma nog onderbelicht gebleven. Dit voorstel heeft tot doel om voor een aantal kerngegevens het aandeel van het MKB in de topsectoren vast te stellen en te zetten tegenover dat van de overige sectoren. Daarnaast is het van belang om het aantal ondernemingen in de topsectoren te verbijzonderen naar klein- midden- en grootbedrijf, met als doel om een wegingkader voor het topsectoren panel te vormen. Dit wegingkader kan het huidige, minder scherp vastgestelde, kader vervangen. De basis voor het onderzoek wordt gevormd door het bedrijvenbestand (ABR) van het CBS, de Productiestatistieken van het CBS en de door het CBS vastgestelde definitie van topsectoren. De resultaten worden vastgelegd in een beknopte rapportage. Contactpersoon: Pieter Fris
D e n k t a n ka c t i v i t e i t e n Ambitious solo self-employment (T1310) Since the 1980s European Union member states have witnessed an increase in the share of self-employment in the labour force (Luber and Leicht, 2000; Arum and Müller, 2004; Van Stel, 2005). This trend is almost entirely explained by an increase in the so-called ‘solo self-employed’ (SSE, in Dutch “zzp’ers”) while the share of self-employed with personnel has remained stable (EIM, 2011). A key question is whether macro-economic performance is affected by these developments (Van Stel, Scholman and Wennekers, 2012). Does a relatively high share of SSE contribute to competition and the process of creative destruction (Schumpeter, 1934)? Or is it detrimental to the benefits of scale economies (Van Praag and Van Stel, 2011)? Recent literature on self-employment and economic performance highlights the importance of motivation, and in particular ambition, as one of the key success factors (Bellu and Sherman, 1995; Kolvereid and Bullvag, 1996; Wiklund and Shepherd, 2003; Hessels, Van Gelderen and Thurik, 2008). Based on motivation theory it can be argued that these so-called ambitious self-employed are important drivers for innovation and export (Wong, Ho, and Autio, 2005; Stam et al., 2011) and indispensable for creating value and economic growth (Stam et al. 2012). Although the above studies focus on selfemployment in general, to our knowledge very few research has been carried out that investigates ambitious versus less ambitious solo self-employment, let alone their creation of value. Existing studies incorporating a motivational approach, only deal with a specific subgroup of solo self-employed such as independent freelance professionals (Van den Born, 2009; Van den Born and Van Witteloos-
57
tuijn, forthcoming). It is unclear whether the greater macro-economic contribution of self-employment in general also applies to ambitious solo self-employed (versus their less ambitious counterparts). Their tiny scale may prevent them from securing the best resources (such as knowledge, skills and abilities) necessary for innovation and economic performance in a Schumpeterian way. There are indications however that SSE have specific ways of securing and utilizing resources, such as through collaboration and open innovation models (Romero and Martinez-Roman, 2011; Baldwin and Von Hippel, 2011; Koster and De Vries 2011). The proposed project aims to define and identify the group of ambitious SSE as opposed to their less ambitious counterparts. Schumpeterian and motivation theory will be used to investigate how ambitions play a role in the economic performance of SSE. We propose a method to define and rank the ambitious solo self-employed based on conjoint analysis. Multivariate regression analysis will be used to test hypotheses whether high ambition levels of SSE relate positively to growth and innovation by these entrepreneurs. Many control variables will be included. We will use longitudinal data from Panteia/EIM’s zzp-panel. SSE play a crucial role in modern labour markets as witnessed by many debates in the popular press. This debate suffers from the simplistic view that SSE is a homogeneous group and from a lack of scholarly foundation. Discrimination between ambitious versus less ambitious SSE and a thorough analysis of their drivers and contribution while based on relevant theory will improve our understanding of their role in the modern economy. Coproduction: Utrecht University and possibly also Tilburg University Contact person: Nardo de Vries Entrepreneurship and Development: A Review (T1311) This research investigates the role of entrepreneurship for development combining literature from the fields of entrepreneurship and development economics. These two fields are both interested in the relation between entrepreneurship and development but operate rather independently from one another (Naude, 2010). Entrepreneurship research has sought to understand the economic consequences of entrepreneurship (Minniti and Lévesque 2008) in particular in terms of economic growth in the context of higher-income countries. While many economists today acknowledge the importance of considering other aspects of development than economic growth (e.g. in terms of (changes in) industrial composition and new product offerings, sustainability and wellbeing, to mention just a few) also for higher-income countries, entrepreneurship scholars have so far devoted limited attention to other aspects of development than economic growth. Furthermore, development economics, which concentrates on explaining economic and social development in lower-income countries, has paid considerable attention to the role of entrepreneurship (e.g. Leibenstein, 1968; Anderson 1982; McPherson 1996; Mead and Liedholm 1998; Hausman and Rodrik 2003; Perroni and Proto 2011). Within this field several models have been developed with - explicit or implicit – attention for entrepreneurship, which may also have value for entrepreneurship scholars in general and for those focusing on higher income countries in particular. To develop a broad understanding of how entrepreneurship contributes to or constrains development we will integrate viewpoints, theories and empirical applications from both fields. Scholars from both fields as well as policy makers may benefit from such an approach.
58
This review starts with an overview of the main views on “entrepreneurship” (e.g. in terms of entrepreneur’s specific functions in markets) and on “development” (e.g. in terms of increased economic output or improvements in subjective or non-income aspects of development) used in both fields. Furthermore, it summarizes the main arguments used in both literatures for why entrepreneurship would (not) impact development. Holcombe (1998), for example, coming from entrepreneurship, argues that the foundation for economic growth lies in acts of entrepreneurship which create an environment for additional entrepreneurial insights within which innovations build on themselves leading to continually increasing productivity. Furthermore, Leibenstein (2001), coming from development economics, argues that entrepreneurs play a unique gap filling (making up for market deficiencies) and input completing role (bringing all necessary inputs together) in economic development. Others, from both fields, emphasize that the way in which entrepreneurship is allocated may constrain or foster development (Leff, 1979; Baumol, 1990). Again others stress that entrepreneurship by itself is not sufficient for development. For example, Boettke and Coyne (2003), coming from entrepreneurship, argue that for economic development to take place, certain institutions (e.g. rule of law) that encourage entrepreneurial aspects of human action must be present. And Dias and McDermott (2006), coming from development economics, stress that different policies work together to achieve development e.g. the impact of the provision of education on development is enhanced by institutional reform (tax relieve) for entrepreneurs. We will pay explicit attention to the historical evolution of the thinking about entrepreneurship in development in both fields. As a next step, we address how theories from both fields (“development theories” and “entrepreneurship theories”) contribute to understanding the relation between entrepreneurship and development. To this end we assess if and what role there is for entrepreneurship in the various development theories. Theoretical models from development economics that focus on coordination failures, for example, emphasize that an investing agent (e.g. when investing in clean technologies) can sometimes capture only part of the contribution to its investment, because there are external beneficial effects for other agents such as reduced fixed costs of entry. These models highlight that it is relevant to understand the conditions under which entrepreneurial agents are willing to coordinate investment decisions and that government policy might be necessary to foster entrepreneurs to undertake investment decisions that are needed for development. Furthermore, according to the growth diagnostic framework countries face different binding constraints (e.g. availability of human and financial capital) on economic growth, and a country’s most binding constraint should be identified and targeted. From this perspective entrepreneurship could be a binding constraint when there is a lack of productive ideas or business opportunities, but it could also be the case that entrepreneurship may not prosper as a result of other binding constraints such as a lack of funds. We will analyze the role of entrepreneurship in several other models including Sen’s capability approach, economic growth theory, international dependence theory and the O-ring model. In addition we evaluate what role entrepreneurship theories (e.g. occupational choice models, see for example Tamvada (2010)) might play for understanding development. As a final step, empirical methods and findings from both fields regarding the impact of entrepreneurship on development will be summarized. We will pay particular attention to the growing number of random clinical trial studies coming in
59
from development economics. Such clinical trial studies have particular policy relevance and could also be relevant to apply in higher income countries. To summarize, this review helps to identify whether and how entrepreneurship can be an instrument to promote several aspects of development. Many of the theoretical models only emphasize one specific feature of entrepreneurship as well as of development and bringing together and integrating these different models will provide a more encompassing view of how (several aspects of) entrepreneurship may contribute to or hamper (several aspects of) development. The review will also shed light on research gaps e.g. regarding the development of theoretical models and empirical methods and applications. Based on the findings an agenda for future research will be developed. Co-producent: Maastricht School of Management/Maastricht University en Erasmus School of Economics/Erasmus University Rotterdam Contactpersoon: Jolanda Hessels Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (T1312) De Dutch Academy of Research in Entrepreneurship (DARE) is een platform waarin vooraanstaande ondernemerschapsonderzoekers bij meer dan tien universiteiten samenwerken op het terrein van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs over ondernemerschap. DARE is eind 2011 opgericht en heeft drie hoofddoelen. Ten eerste fungeert DARE als een laagdrempelig portaal naar recente ontwikkelingen in het ondernemerschapsonderzoek en -onderwijs in Nederland. Hiertoe is in 2012 een eerste versie gebouwd van een geëigende DARE website. Ten tweede wil DARE een platform vormen voor samenwerking tussen wetenschappers bij de aangesloten instellingen. Ten derde levert DARE op basis van de gebundelde expertise input voor de programmering van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap en wil het een samenwerkingspartner zijn van dit programmaonderzoek. Bij alle activiteiten ligt de nadruk op inzicht in de intenties, voorwaarden en knelpunten voor ambitieus ondernemerschap in zowel nieuwe als gevestigde bedrijven, als onmisbare input om in Nederland adequaat ondernemerschaps - en innovatiebeleid te blijven voeren. Dit projectvoorstel betreft het DARE-secretariaat in 2013, dat als rol heeft het onderhouden van de DARE-website, het organiseren van enkele DARE-bijeenkomsten waarbij ook vertegenwoordigers van het programmaonderzoek en van het beleid aanwezig zijn, en het verslag uitbrengen van de uitkomsten van de bijeenkomsten. Contactpersoon: Sander Wennekers Entrepreneurship in the Netherlands: Entrepreneurship and the key sectors of Dutch economic policy (T1313) In 1997 the Ministry of Economic Affairs, Agriculture and Innovation and Panteia/EIM prepared the first edition of the series "Entrepreneurship in the Netherlands". In 2007, the 10th edition in this series was presented dealing with “10 years entrepreneurship policy in the Netherlands”. Other subjects covered were a.o. ambitious entrepreneurs, international cooperation, business transfer, high tech ventures. In addition, to the ministry and Panteia/EIM, one or two foreign experts contributed to each edition. The foreign experts involved were in particular requested to give their view to the Dutch situation and the policy based on their expertise abroad. Foreign experts that have participated are David Storey, Paul Reynolds, Bruce Kirchhoff, Lois Stevenson, David Audretsch, Paul Westhead, Michael Morris, and Anders Hoffmann. The results of each edition were presented and discussed at a seminar organised by the Ministry of Eco-
60
nomic Affairs introduced by the minister. The foreign experts participated in these seminars. In this edition of the report the report will focus on entrepreneurship in the key sectors. The foreign expert will be selected in close cooperation with the ministry. The target group of the report are policy makers, intermediary organisations trade associations, advisors etc. The report is published in English because it aims particularly informing international policy makers (European Commission, the OECD, etc.) and policy stakeholders in other countries on the Dutch situation and the Dutch policy. The seminar will be organised for representatives of the Dutch government, employers’ en employee organisations, trade organisations, other stakeholders involved in the policy process, support organisations, consultancy and research bureaus, students, etc. Similar as in the previous editions, we assume that the Ministry of Economic Affairs, Agriculture and Innovation will also prepare a chapter in the report in which the Dutch policy is described and will cover the costs of this preparation. In addition, we assume that the ministry will finance the costs of the location of the seminar and catering. Contact person: Jacqueline Snijders MKB-kennis-input-outputtabel (T1314) In dit project willen we een kennis-input-outputtabel opstellen die aangeeft in welke mate het MKB uit welke sectoren kennis betrekt cq. aan welke sectoren het MKB kennis overdraagt. Dit geeft in feite weer in welke mate de kennisstromen in het MKB hun weg vinden ofwel hoe kennis in het MKB met elkaar verbonden is. Op die manier kunnen zogenaamde MKB-kennisclusters geïndentificeerd worden, en blijkt het belang van kennisopbouw in de ene sector voor de andere sector. We willen dit doen op basis van kennis die we eerder opgebouwd hebben. Voor de maritieme cluster heeft EIM namelijk een keer een kennis-input-outputtabel ontwikkeld. Daarvoor zijn voornamelijk twee ingredienten nodig: de traditionele input-outputtabel met financiële stromen van het CPB en een meting in het MKBBeleidspanel (inzicht is nodig in tijd besteed aan vernieuwingsinspanningen, deel van de tijd besteed aan product/dienstontwikkeling, % bedrijven dat kennis uit een andere sector gebruikt voor het verrichten van vernieuwingen). Op basis van enkele veronderstellingen resulteert vervolgens een kennis-input-outputtabel in mensjaren. Ofwel het MKB in sector X geeft in totaal (bijvoorbeeld) 250 mensjaren aan vernieuwingsinspanningen door aan andere sectoren en wel als volgt: zoveel mensjaren aan sector Y, zoveel mensjaren aan sector Q, zoveel aan sector Z, etc. Contactpersoon: Yvonne Prince Onbenut MKB-innovatiepotentieel (T1315) Innovatie is een van de belangrijkste internationale concurrentiefactoren. De indruk bestaat dat het potentieel aan innovatie dat in het MKB aanwezig is nog lang niet benut wordt. Hoe groot is dat potentieel dan en waar bevindt het zich? En hoe kan het aangewend worden? Ala het onbenutte exportpotentieel van het MKB, kan ook het onbenutte innovatiepotentieel van het MKB in kaart gebracht worden. We verwachten dat met behulp van innovatiegegevens en andere bedrijfs/onder-nemerskenmerken (die reeds met het MKB-Beleidspanel verzameld zijn) bepaald kan worden welke fac-
61
toren onderscheidend zijn tussen bedrijven die wel en niet innoveren. Indien we weten welke factoren van invloed zijn kunnen we in het MKB, sectoren of regio's vervolgens meten in welke mate zij scoren op deze factoren en bepalen hoe groot en waar het onbenutte innovatiepotentieel is. Als mogelijke cofinanciers denken we aan: Ministerie van EZ/Agentschap NL en de AWT Contactpersoon: Yvonne Prince
D o o r l o p e nd e p r o j e c t e n v a n ui t v o r i g ja a r Vanwege de overprogrammering uit het vorige jaar zullen er een aantal projecten uit vorig jaar doorlopen in het huidige jaar. Naar onze inschatting zullen de volgende projecten gedeeltelijk doorlopen vanuit het vorige jaar:
Concurrentie- en innovatiemonitor topsectoren
Seminar “Wetenschap ontmoet beleid”
Internationale oriëntatie topsectoren
6.3
Vooruitblik tweede tranche
Wat betreft de vooruitblik op mogelijke projecten in de tweede tranche zijn er ideeën voor:
een onderzoek naar samenwerking tussen topsectoren
een verdiepingsstudie n.a.v. het topsectorenpanel
‘koplopersectoren in intellectueel eigendom’
een vervolgstudie op het onderzoek ‘Impact van buitenlanders op innovatie’ naar de vraag hoe meer diversiteit in het personeelsbestand van Nederlandse bedrijven in de praktijk leidt tot meer innovaties.
62
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201306
februari 2013
A201305
24-01-2013
De waarde van sociaal ondernemerschap Grondstofschaarste?
A201303
24-01-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012 en 2013 -
A201302
08-01-2013
Financiering van innovatie in het MKB
A201218
15-01-2013
Samen starten
A201217
17-01-2013
Inkomen,
A201304 Update december
vermogen
en
dynamiek
van
zelfstandigen
zonder
personeel A201216
9-1-2013
A201215
19-12-2012
A201214
7-12-2012
Meer innovatie door buitenlanders?!
A201213
4-12-2012
Meerwaarde van studentbedrijven
A201212
4-12-2012
Duurzaam ondernemen in het MKB
Financieringsmonitor topsectoren 2012 Ondernemen zonder personeel
A201211
12-11-2012
Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands
A201210
19-11-2012
Gebruikers en communities
A201209
8-8-2012
Wagenpark MKB en Grootbedrijf 2010
A201208
6-7-2012
Nieuwe financieringsvormen voor het MKB
A201207
20-6-2012
Monitor Inkomens Ondernemers
A201206
20-6-2012
Een typologie van ondernemers met lage inkomens
A201205
28-6-2012
Kleinschalig Ondernemen 2012
A201204
30-5-2012
Hoe ondernemend zijn zzp'ers?
A201203
22-5-2012
Duurzaam ondernemen in het kantoorhoudende MKB
A201202
16-4-2012
Vergrijzing en ondernemerschap
A201201
4-4-2012
A201113
22-11-2011
Ondernemen in de Sectoren 2011
A201112
22-11-2011
Zelfbewust een Zelfstandige Positie
A201111
21-9-2011
Kerngegevens MKB 2011
A201110
25-8-2011
Financieringsmonitor 2011
A201109
22-8-2011
Arbeidsproductiviteitstrends in klein-, midden- en grootbedrijf
A201108
14-7-2011
Global Entrepreneurship Monitor 2010 The Netherlands
A201107
19-5-2011
Ondernemen voor de toekomst
A201106
27-4-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap: Synthese
A201105
20-4-2011
Uitvinders in Nederland
A201104
28-4-2011
Kleinschalig Ondernemen 2010
A201103
10-3-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap
A201102
8-3-2011
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010
A201101
5-1-2011
Startende ondernemers
A201012
8-12-2010
A201011
16-11-2010
A201010
9-11-2010
Hoe werken bedrijven samen in projecten?
1995-2015
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Global Entrepreneurship Monitor 2009 The Netherlands Ondernemen in de sectoren 2010 – 10 brochures
A201009
14-10-2010
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
A201008
14-10-2010
Monitor Inkomens Ondernemers
A201007
30-9-2010
63
Stand van Zaken Zonder Personeel
A201006
23-6-2010
Internationale benchmark ondernemerschap 2010
A201005
31-5-2010
Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf
A201004
april 2010
Octrooien in Nederland
A201003
12-4-2010
Ondernemen voor anderen!
A201002
15-2-2010
Een kwestie van ondernemen
A201001
11-1-2010
Innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht
A200918
1-12-2009
Slim en gezond afslanken
A200917
2-11-2009
Ondernemen in de Sectoren
A200916
30-10-2009
A200915
17-8-2009
Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven
A200914
16-6-2009
Global Entrepreneurship Monitor 2008
A200913
15-5-2009
Internationale benchmark ondernemerschap 2009
A200912
20-5-2009
Kleinschalig Ondernemen 2009
A200911
3-4-2009
Kopstaartbedrijven
A200910
1-4-2009
Ondernemerschap in de wijk
A200909
27-3-2009
A200908
half juni 2009
A200907
24-3-2009
Monitor Inkomens Ondernemers
A200906
19-3-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905
17-3-2009
Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904
12-3-2009
Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903
5-2-2009
A200902
13-1-2009
Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901
13-1-2009
MKB in regionaal perspectief
A200815
19-12-2008
Succes met samenwerking
A200814
16-12-2008
Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Nederlandse MKB
A200813
8-12-2008
Sociaal ondernemerschap
A200812
8-12-2008
Ondernemen in de Sectoren
A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende bedrijven
Springen over de Grens
The Netherlands
A200807
september 2008
A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
Van werknemer tot ondernemer Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB
Ten years entrepreneurship policy: a global overview
Ondernemerschap in de zorg In- en uitstroom in de detailhandel
Stimulering van ondernemerschap in middelgrote gemeenten HRM-beleid in het MKB Global Entrepreneurship Monitor 2007 The Netherlands
64
A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008
Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007
Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007
MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007
Voor het gewin of voor het gezin?
A200711
7-11-2007
A200710
25-10-2007
A200709
13-9-2007
Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
A200708
21-6-2007
Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007
Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
Van onbemind tot onmisbaar Ondernemen in de Sectoren