Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap Activiteitenplan 2007 Eerste tranche
Zoetermeer, november 2006
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Datasets en modellen
7
2.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
7
2.2
De datasets en modellen in vogelvlucht
7
2.3
Projecten eerste tranche
8
3
Kennisopbouw
19
3.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
19
3.2
Programmering volgens visiepaper
19
3.3
Projecten eerste tranche
20
4
Kennisoverdracht
37
4.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma
37
4.2
Afstemming tussen de periodieke rapportages
37
4.3
Projecten eerste tranche
38
3
1
Inleiding
Deze notitie beschrijft de eerste tranche van het activiteitenplan 2007 van het programmaonderzoek 'MKB en Ondernemerschap'. Deze tranche is opgesteld op basis van de adviezen van de Adviesraad en goedgekeurd door de Programmacommissie. Het programmaonderzoek is ingedeeld in drie deelprogramma’s, die in achtereenvolgende hoofdstukken worden behandeld: − datasets & modellen (hoofdstuk 2) − kennisopbouw (hoofdstuk 3) − kennisoverdracht (hoofdstuk 4) Per hoofdstuk komt aan bod: (i) korte aanduiding van doelstelling en activiteiten van het deelprogramma en (ii) een overzicht van de activiteiten op projectniveau die voor deze eerste tranche zijn goedgekeurd. Deze eerste tranche vormt ongeveer 90% van het totaal aantal activiteiten dat in 2007 ontplooid zal worden.
5
2
Datasets en modellen
2.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma Het deelprogramma Datasets & modellen vormt de basis van het programma. Momenteel zijn er ongeveer twintig datasets beschikbaar, waarvan de meeste jaarlijks geactualiseerd worden. Daarmee wordt het meer en meer mogelijk ontwikkelingen in de tijd te analyseren en te volgen, hetgeen de datasets steeds krachtiger en waardevoller maakt. De volgende activiteiten kunnen in dit deelprogramma worden onderscheiden: −
actualiseren of nieuw opstarten van datasets
−
beheer en onderhoud van datasystemen, waardoor zorg wordt gedragen voor kwaliteitscontrole en ontsluiting van de informatie in het datawarehouse
−
beheer, onderhoud en doorontwikkeling van modellen. Deze modellen hebben een intermediaire rol, in de zin dat van daaruit de prognoses worden geproduceerd, die vervolgens in de datasets worden opgenomen. Feitelijk maken de modellen dus onderdeel uit van de dataverwerking. Zij verdienen bijzondere aandacht, gezien het hoge kennisniveau dat vereist is om ramingmodellen te ontwikkelen en operationeel te maken en het grote belang voor de gebruiker van het kunnen leveren van actuele informatie.
2.2
De datasets en modellen in vogelvlucht Voordat we in de volgende paragraaf op projectniveau de activiteiten van het deelprogramma presenteren, geven wij in deze paragraaf een overzicht van de datasets en modellen in vogelvlucht. De ongeveer 20 datasets uit het deelprogramma laten zich als volgt indelen: -
datasets rond bedrijfsprestaties van het MKB (datasets D0701-08 in de nummering van de volgende paragraaf). Aandacht hierbij zowel voor de kerngegevens (omzet, werkgelegenheid, winst, e.d.) als nadere verbijzonderingen naar financieringsgegevens, investeringen en export. Daarnaast verbijzonderingen naar historische cijfers en prognoses, gehanteerde MKB-definitie (de Nederlandse of de Europese), sectoren en regio’s.
-
datasets rond de dynamiek van ondernemingen (datasets D0709-11). Aandacht hierbij voor het aantal actieve bedrijven, de dynamiek daarin en regionale verbijzonderingen.
-
een dataset over het inkomen van ondernemers (dataset D0712).
-
internationale datasets die benchmarking met het buitenland mogelijk maken op ondernemersgebied (datasets D0713-15).
-
diverse bedrijvenpanels waarbij bedrijven jaarlijks geënquêteerd worden (datasets D0716-19). Naast het algemene en veelomvattende MKBbeleidspanel zijn er nog meer gespecialiseerde panels: zo worden twee cohorten bedrijven gevolgd, die in hetzelfde jaar zijn opgericht, en zijn er een speciaal panel van technologische bedrijven en een panel rond determinanten van bedrijfsprestaties. Deze panels worden onder andere
7
veelvuldig gebruikt voor onderzoek in de kennisopbouw (zie volgende hoofdstuk). -
een bloemlezing uit de voorgaande datasets, voor quick reference op de website (dataset D0720).
Met deze datasets wordt naar onze inschatting een breed en afgewogen palet geboden, dat recht doet aan de doelstelling van het programmaonderzoek. Deze keuze is ook in lijn met het visiepaper uit de meerjarenprogrammering. Daarnaast worden de volgende modellen onderhouden voor het maken van de datasets die prognoses bevatten: -
de Prisma-modellenfamilie voor het maken van de prognoses kerngegevens MKB (dataset D0702). Daarnaast levert dit model ook noodzakelijke input voor de prognoses van de modellen die hierna genoemd worden.
-
de Famos-module voor het maken van de prognoses omtrent financieringsgegevens (dataset D0706).
-
Brunet voor het maken van prognoses van de inkomens van ondernemers (dataset D0712).
Naast het maken van deze prognoses kunnen deze modellen ook gebruikt worden voor beleids- en onzekerheidsanalyses.
2.3
Projecten eerste tranche
2 . 3 . 1 A c t u a l i se r i ng d a t a s e t s Historische reeksen kerncijfers MKB (D0701) De dataset Historische kerncijfers MKB bevat van een aantal variabelen uit de macro economische resultatenrekeningen cijferreeksen waarbij de componenten volume - en/of prijsmutatie zijn afgezonderd. De dataset zorgt voor volledige aansluiting van BLISS Resultatenrekening op de Nationale Rekeningen. Onder bepaalde veronderstellingen - gelijke prijsontwikkelingen per grootteklasse binnen een bedrijfsgroep - kunnen nominale ontwikkelingen tevens worden gesplitst in een volume- en een prijscomponent. Het resultaat is een dataset waarin de prestaties van MKB en grootbedrijf zo zuiver mogelijk - dat wil zeggen in constante prijzen - kunnen worden gemeten. Met name de verbijzondering naar grootteklassen, waarbij dus voor het MKB volume- en prijsontwikkelingen berekend worden, maakt de dataset uniek. De dataset dient als basis voor de dataset Korte termijn ramingen kerncijfers MKB en voor het PRISMA model. Contactpersoon: Ton Kwaak Prognoses kerngegevens MKB (D0702) In het Centraal Economisch Plan in het voorjaar en de Macro Economische Verkenning in het najaar, wordt door het CPB de (verwachte) ontwikkeling van de Nederlandse economie geschetst. EIM maakt een vertaling hiervan naar ontwikkelingen van kleine, middelgrote en grote ondernemingen, onderscheiden naar 20 sectoren. Hierover wordt gerapporteerd in Kleinschalig Ondernemen en in Ondernemen in de Sectoren. Omdat het CPB geen sectordimensie presenteert in zijn prognoses, is het maatschappelijk belang
8
van de sectorprognoses door EIM zeer groot. Tevens zijn de hoofdlijnen van beide rapporten toegankelijk via de EIM-website onder de naam: Elektronisch Kleinschalig Ondernemen. Onderdeel van deze website is ook de uitgebreide database BLISS-Rekeningen. Deze database bevat (na update met de korte termijn ramingen) informatie over exploitatiegegevens, werkgelegenheidsgegevens, investeringsgegevens, financieringsgegevens en inkomensgegevens voor het MKB voor de jaren 2006, 2007 en 2008. Contactpersoon: Klaas Bangma Kerncijfers Europese definitie MKB (D0703) In vrijwel alle Nationale statistieken wordt de grens van 100 werkzame personen als afbakening van het MKB gehanteerd. Ook in onze BLISS datasets, die van bestaande statistieken zijn afgeleid, wordt de 100-grens gebruikt. De vraag is echter hoe lang dat nog duurt. De Europese richtlijn is immers 250 wp en dat betekent dat het CBS al gedwongen wordt met hun leveringen aan Brussel deze grens te hanteren. Bovendien moeten er in toenemende mate vergelijkingen gemaakt worden tussen het Nederlandse MKB en dat van de andere EU-landen. Vooralsnog betekent dit veel geheimhouding bij het grootbedrijf. Op enig moment zullen ook de nationale statistieken omgaan van 100 naar 250 wp als MKB grens, maar het moment is nog steeds niet bekend. Wanneer dat het geval is, zullen ook onze datasets mee moeten met die nieuwe indeling. Om toch alvast een voorschot te nemen op die ontwikkeling en tegemoet te komen aan de Europese afspraken op dit gebied, is de dataset Kerncijfers Europese definitie MKB ontwikkeld, waarbij van de kernvariabelen omzet, toegevoegde waarde, werkgelegenheid en aantal bedrijven te komen tot een Europese grootte-afbakening: 0-10 wn (micro), 10-50 wn (klein), 50-250 wn (middelgroot) en 250+ wn (groot). MKB is dan afgebakend op < 250 werknemers. De cijfers sluiten aan op de KTO data. Het project heeft tot doel de dataset te actualiseren tot en met het meest recente jaar, waarvoor Eurostat gegevens beschikbaar zijn. Contactpersoon: Wim Verhoeven Regionale kerncijfers MKB (D0704) Om systematisch inzicht in te verkrijgen in de prestaties van het MKB op regionaal niveau is de dataset 'Regionale MKB-data' ontwikkeld, waarin kernvariabelen uit de Resultatenrekening, zoals productie, toegevoegde waarde en werkgelegenheid, regionaal worden verbijzonderd. Hiertoe is gekeken naar de bruikbaarheid van diverse bronnen, zoals de Bedrijfslocatiemonitor (CPB), Erbo, het Handelsregister, de gedeponeerde jaarrekeningen (KvK), Lisa, Wijk en Buurt en Regionaal economische jaarcijfers (CBS). Deze dataset bevat regionale data die aansluiten bij de kernvariabelen, bedrijfsgroepen - en grootteklassenindeling van de dataset Korte termijn ramingen kerncijfers MKB. Met name de MKB component en de consistentie met bovengenoemde dataset maken de set Regionale data MKB uniek. De behoefte aan regionale data binnen de Informatie systemen is groot (zie beschrijving Regionale bedrijvendynamiek) Contactpersoon: Ton Kwaak Resultatenrekeningen MKB-sectoren (D0705) Resultatenrekeningen MKB-sectoren is een database met daarin uitvoerige, onderling samenhangende gegevens over de omvang en structuur van het bedrijfsleven. Het gaat om 108 bedrijfsgroepen, die voor wat betreft het
9
particulier bedrijfsleven zijn onderverdeeld in klein-, midden- en grootbedrijf. Het aantal variabelen bedraagt meer dan 60, onderverdeeld in de volgende rubrieken: (1) macro-economische resultatenrekening, (2) bedrijfseconomische resultatenrekening, (3) energierekening, (4) werkgelegenheid. De samenhang bestaat daarin dat alle gegevens afkomstig zijn uit de CBS Productiestatistieken. Hiertoe worden de cijfers uit deze statistiek consistent en volledig gemaakt naar alle dimensies (variabelen, sector, grootteklasse, jaren), door transformaties van het bronmateriaal en aanvullende ramingen voor ontbrekende cellen. Dit maakt de dataset uniek ten opzichte van de onderliggende bronnen. Naast het feit dat de dataset structuurinformatie biedt op een lager aggregatieniveau dan de Korte termijn ramingen kerncijfers MKB, vormt de dataset de belangrijkste input voor de onderverdeling naar kleinbedrijf, middenbedrijf en grootbedrijf van de dataset Historische reeksen kerncijfers MKB, die op haar beurt de basis vormt voor de korte termijn ramingen. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Financiering MKB (D0706) EIM maakt jaarlijks met behulp van het model FAMOS ramingen over de financiële positie van niet-financiële sectoren naar grootteklassen. In dit project worden de uitgangsniveaus voor de ramingen van de financieringsgegevens geijkt op basis van realisatiecijfers voor 2001 t/m 2004. Tevens wordten de ramingen geproduceerd en toegevoegd aan de reeks. De ramingen sluiten aan op de Prognoses Kerngegevens MKB. Contactpersoon: Mickey Folkeringa Investeringen MKB (D0707) Investeringen vormen een maat voor vernieuwing van toekomstige economisch groei. In de dataset investeringen worden investeringen onderscheiden naar gebruik en eigendom. Daarnaast is een onderscheid naar grond en terreinen, gebouwen, computers, overige outillage, transportmiddelen en veestapel (landbouw). De brongegevens van het CBS worden door EIM bewerkt teneinde een volledige en (tussen variabele, tussen groepen en in de tijd) consistente dataset te krijgen voor 108 bedrijfsgroepen en 3 grootteklassen. Deze bewerkingsslag maakt de dataset tot een unieke gegevensbron voor investeringen. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt Exportthermometer (D0708) Export is belangrijk voor de Nederlandse economie, nu en in de komende jaren, ook voor het MKB. De exportthermometer voorziet in belangrijke mate in de data op dit gebied. De dataset geeft informatie over onder andere de hoogte van de export en het exportpotentieel van het MKB voor de exporterende sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven. Er is veel vraag naar deze data, vanwege het feit dat het de enige bron is die inzicht geeft in de dynamiek van de export en de groeiruimte die er nog in de export van het MKB zit. Contactpersoon: Maarten Overweel Actieve ondernemingen en vestigingen (D0709) Dit project bevat informatie over het aantal bedrijven en vestigingen in het naar bedrijfsgroepen en grootteklassen verbijzonderde bedrijfsleven van
10
Nederland. Deze informatie wordt jaarlijks actueel gehouden door het verwerken van nieuwe inzichten bij het CBS en uitbreiding van de waarneming met nieuwe waarnemingsjaren. Actuele data over het aantal actieve ondernemingen en vestigingen in Nederland vormen de pijler van alle sector- en branchegericht onderzoek, omdat alle productie plaatsvindt in bedrijven. De dataset wordt voor diverse doeleinden gebruikt: onderzoek naar de mate van marktconcentraties, als kernvariabele om (model)berekeningen en kengetallen uit te kunnen rekenen, als kader voor inschatting van ontbrekende gegevens in andere datasets, als toetsing voor datasets waarin de dynamiek van bedrijven centraal staat en als input voor het maken van prognoses in het sectormodel KTO/PRISMA-K). De koppeling met het aantal vestigingen maakt het mogelijk ontwikkelingen op het gebied van (de)filialisering in de tijd te volgen, waarmee een belangrijk aspect van de dynamiek in het bedrijfsleven in kaart wordt gebracht. Ontwikkelingen worden o.a. gepubliceerd in Kleinschalig Ondernemen. In 2007 wordt een onderhoudsslag uitgevoerd m.b.t. volledige consistentie met hogere aggregatieniveaus, het terugleggen daarvan voor alle jaren en het consistent maken van aantallen vestigingen en ondernemingen. Contactpersoon: Sita Tan Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid (D0710) Dit project gaat in op de ontwikkelingen en achtergronden van ondernemingendynamiek, bedrijfstypen en bedrijfsprestaties. De basis hiervoor vormt een update/aanvulling van de tijdreeksen op het gebied van ondernemingendynamiek. Deze informatie wordt gebruikt door beleidsmakers voor het monitoren van hun startersbeleid, voor beleidsvorming t.a.v. snelgroeiende bedrijven en als benchmark. Contactpersoon: Klaas Bangma Regionale bedrijvendynamiek (D0711) In toenemende mate wordt de regio geïdentificeerd als de relevante eenheid van analyse voor onderzoeken over de relatie tussen bedrijvendynamiek en economische prestaties. Regio's zijn heterogeen in termen van aantallen starters, stoppers etc. Dit project geeft een verbijzondering van de bedrijvendynamiek naar Corop gebieden. Het betreft het aantal oprichtingen, bedrijfsbeëindigingen, faillissementen en verplaatsingen. In 2007 wordt deze geactualiseerd. Contactpersoon: Ton Kwaak Inkomens van ondernemers (D0712) Dit project bevat gegevens over inkomens van zelfstandigen, gedesaggregeerd naar inkomensbestanddeel en inkomenspercentiel. De data geven inzicht in de bruto- en netto-inkomens van zelfstandigen; er worden circa 100 bestanddelen (bijvoorbeeld: bruto-inkomen uit onderneming en uit loonarbeid; betaalde premies en belastingen; beschikbaar inkomen) onderscheiden. Deze gegevens worden onder meer gebruikt voor het maken van 'inkomensplaatjes', maar zijn ook van belang voor de analyse van de inkomenseffecten van het zelfstandig ondernemerschap. Verwerking van de meest actuele gegevens van het CBS leidt tot verbetering van de kwaliteit van de inkomensplaatjes en kan leiden tot verbreding van het overige inkomensgerelateerde onderzoek. Daarnaast wordt in 2007 aanvullende data verzameld , zoals inkomens uitgesplitst naar persoonskenmerken, demogra-
11
fie, sociaal economische situatie en verschil in huishoudens/personen. Hier is veel vraag naar bij koepel- en brancheorganisaties, overheden en met name door de pers, zoals gebleken is uit een eerder uitgebracht rapport hierover. Contactpersoon: Sita Tan Internationale benchmark ondernemerschap (D0713) Ondernemerschap staat politiek volop in de belangstelling. Bij EZ is het een van de speerpunten. Om te zien waar Nederland staat, is het nodig om periodiek Nederland in internationaal perspectief te plaatsen. Centraal hierbij staan twee aspecten: bedrijvendynamiek en snelgroeiende bedrijven. Nederland wordt vergeleken met 10 landen. In 1996 en 1999 is dit onderzoek in het kader van de toen bestaande 'beleidsruimte' gefinancierd en in 2001 en 2003 vanuit de markt (EZ). In 2004 is het project toegevoegd aan het programmaonderzoek, waarbij het in 2005 zal worden gefinancierd uit het aanvullend budget van EZ. Het huidige projectvoorstel is in eerste instantie volledig op maat gesneden voor EZ (zoals de keuze van het aantal landen, indelingen en de keuze van de variabelen)., waarmee het in aanmerking komt om in het traject van cofinanciering mee te nemen. Contactpersoon: Paulien de Jong Ondernemers internationaal (COMPENDIA) (D0714) Sinds enige jaren onderhoudt EIM de dataset COMPENDIA. De dataset bevat informatie over het aantal ondernemers in 23 OECD landen vanaf 1972. Het unieke aan de dataset is dat OECD statistieken geharmoniseerd worden tussen landen en over de tijd. De COMPENDIA dataset wordt inmiddels steeds vaker gebruikt in internationaal onderzoek, zowel binnen als buiten EIM. 1 Ook toont EZ jaarlijks belangstelling voor de laatste trends in ondernemerschapsaantallen waarvoor COMPENDIA gebruikt wordt. In het huidige project vindt actualisering tot en met 2006 plaats. Er lopen momenteel contacten met de OESO, waarbij gesproken wordt over een vorm van coproductie, waarbij OESO de COMPENDIA methode van harmoniseren zou gaan overnemen in hun eigen statistieken. Het idee is dan om met één statistiek naar buiten te komen. Hoewel dit gezamenlijk idee nog in een pril stadium verkeerd, is een eerste indicatie van de omvang van deze coproductie met OESO in de begroting opgenomen. Contactpersoon: André van Stel Nieuw ondernemerschap internationaal (GEM) (D0715) Dit project heeft als hoofddoel om met een consortium van vooraanstaande onderzoekers op het terrein van ondernemerschap internationaal vergelijkbare data over ondernemerschap in een groot aantal landen te verzamelen, te vergelijken en te analyseren, alsmede op basis van deze data de voorwaarden voor en het effect van 'entrepreneurial activity' op economische groei te onderzoeken. Voor 2007 is voorzien om de steekproef uit te breiden en om een aantal vragen toe te voegen zodat analyse op regionaal niveau
1
zie bijvoorbeeld: Armour, J. and D.J. Cumming (2005), Bankruptcy Law and Entrepreneurship, American Law & Economics Association Annual Meetings, Paper 26.
12
mogelijk is. Dit laatste wordt dan in cofinanciering met de Universiteit Utrecht uitgevoerd. Contactpersoon: Jolanda Hessels MKB-Beleidspanel (D0716) Er bestaat behoefte aan kennis over het economisch gedrag van MKBondernemers. Hoe reageren zij op trends en ontwikkelingen in de samenleving en op maatregelen van de overheid? Middels het MKB-panel wordt informatie hierover vergaard bij MKB-ondernemers. Het betreft met name kwalitatieve informatie, die aanvullend is ten opzichte van de CBSstatistieken. In 2007 worden twee telefonische metingen gehouden en één meting via internet, die resulteren in een dataset die de basis vormt voor diverse projecten binnen het programmaonderzoek. Tevens vindt verdere werving plaats teneinde het panel op een voldoende omvang te houden. Onze ambitie is om te trachten een of meer onderwerpen d.m.v. cofinanciering in de enquete op te nemen (zie budgetindicatie). Concreet ligt er een idee om de ‘eindwaarden van ondernemers’ in cofinanciering met RIVM als onderwerp in het MKB Beleidspanel mee te nemen. Contactpersoon: Ruud Hoevenagel Starters en jonge bedrijven (D0717) Binnen het deelprogramma worden jaarlijks peilingen gedaan bij onze voor Nederland unieke cohorten starters en jonge bedrijven. Op basis hiervan wordt inzicht verkregen in de ontwikkelingen van deze bedrijven (groeipatronen) in de eerste jaren na de start en in hun nieuwe (groei)fase, waarin zij te maken krijgen met o.a. aantrekken van personeel, nieuwe investeringen en nieuwe strategische keuzes voor de toekomst. De ervaren knelpunten van de betrokken ondernemers komen daarbij naar voren. In 2007 worden de cohorten starters 1998, 1999, 2000 en 2003 opnieuw geënquêteerd. Contactpersoon: Dick Snel Technologische bedrijven (D0718) Technologiebedrijven, gedefinieerd als bedrijven die zelf R&D uitvoeren en producten ontwikkelen en/of vercommercialiseren met behulp van nieuwe technologie, zijn in de praktijk de belangrijkste gebruikers van beleidsinterventies gericht op startende ondernemers (bijv. Technopartner), kennisoverdracht (bijv. kennisvouchers), export (PSB) en ondernemerschap. In de praktijk zijn technologiebedrijven zeer moeilijk uit statistieken over het bedrijfsleven te destilleren. Technologiebedrijven worden in meerdere sectoren aangetroffen, zoals de ICT, ingenieursbranche, machine- en apparatenindustrie, chemische industrie en technische groothandel, maar in de praktijk is slechts een deel van de bedrijven in deze sectoren ook echt pro-actief met technologie bezig. Om meer te weten te komen over technologiebedrijven heeft EIM in 2005 een panel opgesteld van 675 technologiebedrijven in het MKB. Deze groep zal gedurende vier jaar worden gevolgd. In 2007 wordt de derde meting uitgevoerd. Diverse wetenschappers en beleidsmakers hebben de mogelijkheden van het panel technologiebedrijven reeds ontdekt. Met de Universiteit Utrecht is de samenwerking het meest intensief; zij leveren ook een inhoudelijke bijdrage aan de ontwikkeling van de vragenlijsten (coproductie). Verder denken diverse medewerkers van EZ mee over de vragenlijsten en gebruiken de cijfers ter onderbouwing van eigen beleid. Ten-
13
slotte gebruiken medewerkers van de universiteiten van Utrecht, Rotterdam en Ottawa (Canada) de data voor het schrijven van artikelen. Contactpersoon: Jeroen de Jong Determinanten bedrijfsprestaties MKB (D0719) Sinds 1997 worden gegevens verzameld over de innovativiteit van industriële en dienstverlenende sectoren (innovatiemaatstaven) en ontsloten in jaarlijkse rapportages. Deze rapportages vormen voor beleidsmakers bij brancheorganisaties en voor adviseurs (Syntens, commerciële adviseurs) een belangrijke bron van informatie over innovatie in sectoren. Daarnaast heeft EIM in 2000 de innovatiebarometer ontwikkeld. Dit elektronische instrument stelt individuele ondernemers in staat om zich qua innovativiteit via internet (zie www.eim.net) te benchmarken met ondernemingen in dezelfde sector/grootteklasse. Daarnaast bestaat behoefte (EZ, NMa, OPTA, brancheorganisaties) aan gegevens over de psychologische aspecten van concurrentie bij ondernemers. Voor alle drie de datasets is het nodig om direct bij ondernemers (aanvullende) data te verzamelen (om over actuele gegevens te kunnen beschikken). Deze aanvullende dataverzameling wordt in dit project gecombineerd opgevraagd. Gekeken zal worden naar de mogelijkheid van cofinanciering met de NMa. Contactpersoon: Sander Oudmaijer Cijfers & Feiten MKB (D0720) Uit de praktijk is gebleken dat veel mensen op zoek zijn naar een beperkt aantal cijfers over een bepaald thema of naar enkele basisgegevens over het MKB of een sector daaruit. Nu kunnen zij hiervoor de zoekfunctie gebruiken, bij de rapporten kijken of de datasets raadplegen. Dit is echter niet de snelste en effectiefste manier. Daarom is op de kennissite een aparte sectie met een toegankelijke ontsluiting van diverse informatie over het MKB uit de datasets. Met als doel het gebruik van de kennissite te vergroten. De gegevens op de sectie Cijfers en feiten MKB wordt geactualiseerd wanneer de voorjaarsramingen voor het MKB gereed zijn. In het najaar worden de gegevens wederom geactualiseerd wanneer de najaarsramingen gereed zijn. Daarnaast worden relevante tabellen geactualiseerd of toegevoegd wanneer nieuwe datasets beschikbaar komen. Contactpersoon: Dick Snel Aanschaf secundaire data (D0721) Ten behoeve van het programma worden centraal door EIM alle benodigde databronnen bij diverse leveranciers aangeschaft. Het gaat bijvoorbeeld om bestellingen bij het CBS, Bureau v. Dijk/Elsevier, VVK, en de Europese Commissie. De databronnen vormen de directe inputs voor de actualisatie van diverse datasets. Centrale aanschaf heeft voordelen, onder andere in de kostensfeer en de kwaliteitsbewaking. De kosten van secundaire databronnen, die voor meer dan één dataset worden gebruikt, worden uit dit project gefinancierd. Contactpersoon: Sjaak Vollebregt
2 . 3 . 2 I n f r as t r u c tu u r e n o n t sl u i t i n g d a t as e t s Beheer en onderhoud datasystemen (D0722)
14
Binnen de datasystemen zijn de afgelopen jaren verschillende subsystemen voor dataverwerking ontwikkeld, zoals Actieve ondernemingen en vestigingen, Prognoses kerngegevens MKB, Inkomens en andere. Deze (sub)systemen, het gaat hier om vaak complexe verwerkingsprogrammatuur en (relationele) databases, dienen voor de periodieke productie zowel technisch als functioneel goed te blijven werken. Wat betreft technische aspecten spelen de netwerkomgeving, de file- en databaseserver en de gebruikte software een belangrijke rol. Wat betreft de inhoud zijn er jaarlijks kleine veranderingen die zich kunnen aandienen. Ook dienen alle eindresultaten van dataproduktielijnen zodanig centraal te worden opgeslagen in het Data warehouse, dat de ontsluiting jaarlijks gecontinueerd en verder uitgebreid kan worden. Daarnaast is het belangrijk om de diverse ontwikkelde computersoftware in een versiebeheer programma voor kwaliteitsbewaking op te nemen. Daarnaast wordt gedacht aan het faciliteren van een directe verbinding met het microlab van het CBS, teneinde de productie van enkele dataset te vereenvoudigen en de gebruiksmogelijkheden van CBS microdata bij de kennisopbouw te vergroten. Contactpersoon: Pieter Fris Clearinghouse MKB Data (D0723) Het Clearinghouse MKB Data is een organisatievorm, waarbij de logistiek van de dataprocessen (verzamelen, opslaan, bewerken en ontsluiten van gegevens) centraal wordt gemanaged. − De taken van het Clearinghouse zijn de volgende: − Zorg dragen voor tijdige leveringen van de datasets − Plaatsen van nieuwe data in de centrale omgeving − Zorg dragen voor een goed verlopend versiebeheer van de datasets − Intermediaire functie in aanlevering en ontsluiting van de datasets − Het runnen van de loketfunctie (dataloket) − Onderhouden van de metadata (specificaties, classificaties) Contactpersoon: Pieter Fris Ontsluiting datasets (D0724) De geactualiseerde datasets kunnen op verschillende manieren ontsloten worden, nl. via een dataloket, via het datalab (micro datasets) en via de Kennissite MKB en Ondernemerschap. Deze kanalen vormen een multichannelontsluiting, met als doel om zo veel mogelijk datamateriaal publiek ter beschikking te stellen. Het project Ontsluiting datasets bevat de volgende onderdelen: −
Aanpassen/bijwerken van de toelichtingen en de datacatalogus;
−
Ontsluiten van geactualiseerde datasets;
Contactpersoon: Pieter Fris Onderhoud en uitbouw thesaurus (D0725) Vanuit de Adviesgroep Datasets en Modellen is enige jaren terug een behoefte naar voren gekomen, om de datasets, welke onder het programma vallen, via de kennissite op onderwerp te kunnen benaderen. Hiertoe is in 2005/2006 een definitestudie incl. haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Op basis van deze resultaten is in 2006 begonnen met de bouw van versie 1 van de Thesaurus; deze is eind 2006 operationeel. In hoofdlijn moet de Thesaurus een zoekinstrument zijn, dat ahv. trefwoorden tot verwijzingen naar datasets komt. In de eerste versie vindt dit plaats door middel van het
15
direct invoeren van een trefwoord (eventueel mbv. een alfabetische index) en daarnaast via een Boomstructuur (sterk lijkend op de windows-explorer), waarbij men via een ‘hoofdonderwerp’ meer gedetailleerd kan zoeken. Men wordt hierbij verwezen naar de toelichtingen van de datasets en (nog) niet naar de datasets zelf (de eigenlijke gegevens). In 2007 moet het onderhoud van de Thesaurus-applicatie alsmede de uitbreiding hiervan (versie 2) gestalte krijgen. Beide activiteiten kennen twee aspecten, te weten een technisch/functionele kant (is de applicatie robuust genoeg, voldoet het gebruikersinterface, is er effectief onderhoud mogelijk etc.) en een idioomkant, die zich concentreert op een intelligent gebruik van de verwijzingen (trefwoorden, sectoren, grootteklasses) naar de datasets. Ter ondersteuning van dit proces is er een gebruikersgroep geformeerd. Contactpersoon: Jan van der Linden Verbetering verwerking data t.b.v ontsluiting (D0726) In de praktijk blijkt dat datasets nog al eens in Access aangeleverd worden. De huidige metadata-applicatie kan deze niet coderen en inlezen. Daarnaast kunnen datasets zulke grote vormen aannemen dat het coderen onevenredig veel tijdsbeslag vergt. In dit project wordt de codering overgezet naar SQL server. Dit maakt het mogelijk dat datasets zowel in Excel als Access aangeleverd kunnen worden en dat de omvang niet snel een probleem zal vormen. Contactpersoon: Pieter Fris Ontwerp interactieve internetversie Kleinschalig Ondernemen (D0727) Kleinschalig Ondernemen en Ondernemen in Sectoren vormen binnen het onderzoeksprogramma MKB en Ondernemerschap kernpublicaties als het gaat om de structuur en de ontwikkeling van de Nederlandse economie in 20 sectoren. De publicaties worden jaarlijks in de vorm van papieren rapportages opgesteld. De digitale vorm van deze rapportage wordt ook in brokken (naar onderwerp, naar sector) ontsloten op de Kennissite MKB en Ondernemerschap. Deze internetontsluiting vormt een bijproduct bij de papieren kernpublicaties. De komende jaren willen we internet het centrale ontsluitingkanaal laten worden. Dit betekent dat hogere (gebruikers)eisen gesteld moeten worden aan de ontsluiting dan nu het geval is, maar ook dat werkprocessen die zorgen voor de content, zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie, (deels) aangepast zullen moeten worden. De content wordt dan met een bepaalde frequentie ontsloten op de Kennissite MKB en Ondernemerschap. Het jaar 2007 wordt een overgangsjaar waarin de internetontsluiting wordt ontworpen (fase 1) en gebouwd en getest (fase 2). In 2008 gaat de content ‘life’ in de nieuwe internetapplicatie. Dit voorstel heeft betrekking op fase 1. Contactpersoon: Jan van der Linden 2 . 3 . 3 I n ve s te r in ge n d a t a se t s Voorstudie internationale databank instituties (D0728) Over de rol die instituties spelen in de beslissing van individuen om voor zichzelf te beginnen is nog maar weinig bekend. Wat is bijvoorbeeld de invloed van concurrentiebeleid/privatiseringsbeleid of de invloed van faillissementswetgeving op het aantal starters in een economie? Een belangrijke
16
oorzaak voor deze kennislagune is het gebrek aan datasets op het gebied van instituties. In het huidige project vindt een voorstudie plaats naar de wensen en mogelijkheden voor het samenstellen van een internationale databank met voor ondernemerschap relevante institutionele variabelen. Ten eerste wordt in kaart gebracht welk type informatie (welke variabelen) interessant is voor onderzoekers en beleidsmakers. Ten tweede zal een inventarisatie plaatsvinden welke datasets reeds bestaan, bijvoorbeeld bij OECD of World Bank (Doing Business data base). Tenslotte zal, uitgaande van deze inventarisatie, een voorstel worden gedaan over het toekomstig ontsluiten van data over instituties op landenniveau. Dit kan variëren van het opstellen van een datacatalogus waarin vermeld wordt welke relevante datasets bestaan en waar ze gevonden kunnen worden, tot het zelf inrichten en actualiseren van een database. De laatste optie komt in beeld indien de bestaande datasets niet toereikend blijken te zijn met betrekking tot de databehoefte op dit terrein. Contactpersoon: André van Stel
2 . 3 . 4 M o d e l le n PRISMA, onderhoud en uitbouw (D0729) De modellen PRISMA-K, PRISMA-M, PRISMA-R en PRISMA-MKB worden in het bijzonder gebruikt binnen het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, ten behoeve van met name publieksrapportages. Input voor de modellen komt uit twee bronnen: datasets en kennisopbouw. Regelmatig onderhoud is nodig om de modellen actueel te houden, én om de kwaliteit en de doelmatigheid van het ramingsproces verder te verbeteren. Verleggen van de basisjaren voor de verschillende onderdelen van PRISMA behoren tot dit onderhoud, alsmede de implementatie en tests van nieuwe of gewijzigde modelrelaties. Contactpersoon: Ton Kwaak
BRUNET, onderhoud (D0730) Het BRUNET-model wordt veelvuldig gebruikt, zowel voor het maken van prognoses betreffende inkomens van ondernemers (zelfstandigen en DGA's) als het analyseren van effecten van beleidsmaatregelen op ondernemersinkomens. Om deze rol van vraagbaak optimaal te kunnen blijven vervullen is onderhoud aan het systeem noodzakelijk. Dit behelst met name het actueel houden van de achterliggende database, het up-to-date houden van het model wat betreft de fiscale regelgeving, en onderhoud aan de gebruikte programmatuur. Contactpersoon: Ton Kwaak 2.3.5 Overig Adviesgroep Informatiesystemen (D0731) Vanwege de specialistische aard van de materie is er een aparte adviesgroep van externe deskundigen in het leven geroepen, die adviseert over de informatiesystemen. Deze externe deskundigen hebben een waardevolle inbreng voor de richting en kwaliteit van het deelprogramma. Contactpersoon: Pieter Fris
17
2 . 3 . 6 R e e d s g e s ta r t e pr o je c te n De volgende projecten zijn reeds gestart in 2006 zullen in 2007 voltooid worden: −
Tijdelijke organisaties (contactpersoon: Jan de Kok)
−
Voorbereiding nieuwe SBI codering (contactpersoon: Pieter Fris)
−
Dynamische verklaringen bedrijfsgrootteverdelingen (contactpersoon: Gerrit de Wit
18
3
Kennisopbouw
3.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma Het deelprogramma Kennisopbouw heeft tot doel de vernieuwing en verbetering aan te jagen van het onderzoeksprogramma 'MKB en Ondernemerschap'. Op deze manier wordt er samenhangende kennis opgebouwd rond de thema's Ondernemerschap en bedrijfsprestaties. Binnen het deelprogramma Kennisopbouw zijn drie subdoelen te onderkennen namelijk: −
verkenningsfunctie: waar staan we, waar moeten we naar toe?;
−
ontwikkelingsstudies: proeftuin voor datasets & modellen, en;
−
toepassingen: sector- en themaspecifieke studies.
In de geselecteerde projecten (zie paragraaf 3.2) komen deze drie subdoelen naar voren. De in de projecten opgebouwde kennis levert input voor de verbetering en vernieuwing in de datasets & modellen. Hierbij gaat het veelal om de verkenning van witte vlekken in de kennis over MKB en ondernemerschap. Het levert tevens directe kennis, die wordt ontsloten via publieksgerichte rapportages (toegepast) en onderzoekergerichte papers. Ook wordt vanuit het deelprogramma Kennisopbouw resultaten gepresenteerd op wetenschappelijke congressen en gepubliceerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften.
3.2
Programmering volgens visiepaper Op hoofdlijnen vormt het voorgestelde palet van projecten voor de eerste tranche van Kennisopbouw 2007 een evenwichtige weerspiegeling van de strategische kennisbehoefte zoals gesignaleerd in paragraaf 5 van het Visiepaper. Daarbij zal het leeuwendeel van het voorgestelde programma tot stand komen met cofinanciering, en met name in coproductie met andere onderzoeksinstellingen. De in het visiepaper onderscheiden hoofdthema's, te weten Oprichtingsdynamiek en Bedrijfsprestaties MKB, komen in het voorgestelde werkprogramma ruimschoots aan bod, met enige nadruk op het thema Bedrijfsprestaties. Het visiepaper heeft het grote belang van de prestaties van bestaande bedrijven en van ondernemend gedrag van de gehele werkzame bevolking nog eens benadrukt, terwijl tegelijkertijd belangrijke kennislacunes op dit deelterrein werden geconstateerd. Binnen beide hoofdthema's laat de voorgestelde eerste tranche van het jaarprogramma 2007 een brede onderwerpkeuze zien. Bij Oprichtingsdynamiek komen zowel instituties als resources aan bod. Binnen Bedrijfsprestaties is er ruime aandacht voor diverse aspecten van bedrijfsgroei, voor samenwerking en netwerken, alsmede voor ondernemend gedrag en intrapreneurship. Daarbij wordt in diverse voorgestelde projecten aandacht gegeven aan internationale en/of regionale aspecten, alsmede aan sectoren en schaalvraagstukken. Deze aspecten worden altijd gecombineerd met een of meerdere van bovengenoemde inhoudelijke onderzoeksthema's, en zijn daarbij soms ook zelfstandig object van onderzoek.
19
3.3
Projecten eerste tranche In deze paragraaf worden de projecten voor de eerste tranche achtereenvolgens kort toegelicht. Een overzichtstabel van alle projecten, compleet met subsidie- en cofinancieringsbudgetten, is te vinden in paragraaf 4.4.
3 . 3 . 1 N i e u w i n g e d i e n d e pr o je c te n Verschillen tussen nationale instituties als groeibelemmering (B0701) Niet alleen taal en cultuur maar ook regelgeving zorgt nog steeds voor het bestaan van ‘marktsegmenten’ binnen de EU. Dit vraagt een zodanige andere aanpak van ondernemers dat er nog niet van één Europa zonder grenzen gesproken kan worden. Het is nuttig om in kaart te brengen welke belemmeringen bedrijven die willen doorgroeien “binnen Europa, buiten Nederland” tegenkomen. Deels zijn deze verschillen sterk afhankelijk van product, dienst of sector. Echter ten aanzien van de personeelsvoorziening is er mogelijk sprake van een meer uniforme problematiek: tegen welke problemen lopen ondernemers op die ten behoeve van hun groeistrategie personeelsleden in andere lidstaten willen aannemen, toegespitst op knelpunten gelegen in verschillen tussen instituties zoals sociale zekerheidssystemen, arbeidsrecht etc.? Het in kaart brengen van deze problemen kan op twee manieren bijdragen aan een beter groeiperspectief voor Nederlandse ondernemingen: (i) het agenderen van aspecten die verder geharmoniseerd moeten worden binnen de EU (Lisbon doelstelling) en (ii) het ontwikkelen van voorlichtingsproducten en andere instrumenten die ondernemers helpen bij het nemen van nog bestaande horden. Contactpersoon: Koos van Elk Nieuwe samenwerkingsvormen (B0702) De afweging tussen schaalvergroting en flexibiliteit vormt één van de centrale strategische keuzes voor ondernemers. Hierbij vormt samenwerking in een tijdelijke organisatie, maar vooral ook samenwerking in meer vaste verbanden een cruciaal alternatief. Dit vraagt wel een transitie van individuele ondernemer naar teamplayer. Vooral in volwassen sectoren waar nieuwe dynamiek wordt geïntroduceerd (om welke reden dan ook) komen ondernemers voor belangrijke keuzes te staan. Welke organisatievormen, zoals joint ventures, netwerkorganisaties, franchiseconstructies, nieuwe business units of dochterondernemingen moeten worden gebruikt? Wat zijn de voor- en nadelen? Hoe kunnen eventuele internationaal (mondiaal) opererende netwerken en/of ketens worden benut? Wat zijn de voor- en nadelen van de betrokkenheid van kleine bedrijven in zulke ketens? Welke opties zijn er om - over sectoren heen - samen te werken en wellicht ook verschillende bedrijfsactiviteiten op dezelfde materiële en immateriële activa te combineren? Dit project sluit aan bij een zusterproject in het Programma Ondernemerschap van het Ministerie van LNV. Beide projecten zijn gericht op het doorgronden van de aantrekkelijkheid van samenwerkingsvormen voor verschillende ondernemers gegeven de dynamische ontwikkelingen waar ze voor kunnen komen te staan. In hoeverre kunnen lessen uit e ene sector in de andere worden gebruikt? Hoe verdeel je de (economische) lusten en las-
20
ten zodat het verband stabiel en productief wordt en blijft? Welke juridische en fiscale aspecten zijn belangrijk om mee te nemen in de afspraken? Cofinancieringspartners: LEI, zo mogelijk Oost NV. Contactpersoon: Frans Pleijster Rol MKB in internationaal opererende ketens en netwerken (B0703) Samenwerking in internationaal opererende ketens en netwerken kan van belang zijn voor zowel de input- als de outputmarkt van MKB-bedrijven. Aan de inputkant kan samenwerking in internationale ketens en netwerken bijvoorbeeld een snelle en effectieve manier zijn voor MKB-bedrijven om toegang te krijgen tot technologie en kennis. Aan de outputkant geldt bijvoorbeeld dat internationale samenwerking de toegang tot buitenlandse markten voor MKB-bedrijven kan vergemakkelijken (UNCTAD, 2006). Het voorliggende project is erop gericht om in kaart te brengen welke rol het MKB speelt in allerlei (mondiaal) opererende ketens. Aangezien er vooralsnog weinig bekend is over de deelname van Nederlandse MKB-bedrijven in dergelijke ketens en over de specifieke voor- en nadelen daarvan zal dit gebeuren aan de hand van case-studies. Een kwalitatieve methode als casestudies is erg geschikt om toe te passen in een verkennend onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal besloten worden of het in een vervolgproject wenselijk is om een meer kwantitatief onderzoek onder een groot aantal MKB-bedrijven te houden. Voor de case-studies zullen MKB-bedrijven geselecteerd worden die actief zijn in verschillende sectoren en die participeren in verschillende soorten internationale ketens en netwerken. Aan de hand van deze case-studies zal getracht worden om inzicht te krijgen in het soort internationale ketens en netwerken waaraan MKB-bedrijven deelnemen, de verschillende actoren die hierbij betrokken zijn (bijvoorbeeld overheden en multinationals), de motieven die bedrijven hebben voor deelname aan dergelijke ketens en netwerken, en de knelpunten die de deelnemende MKB-bedrijven daarbij ervaren. Het project beoogt aanknopingspunten te bieden voor beleidsmakers ten aanzien van het stimuleren van de deelname van MKB-bedrijven in internationale ketens. Bij de uitvoering van het project zal gebruik gemaakt worden van het werkcollege over internationalisering van het MKB dat in het kader van de Master Ondernemerschap door Roy Thurik en Ingrid Verheul wordt verzorgd bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Contactpersoon: Jolanda Hessels Ondernemerschap, (over)optimisme en de ontwikkeling van jonge bedrijven (B0704) Veel ondernemers worden gekenmerkt door een niet realistisch optimistische houding (‘overoptimisme’) 1 . Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het overschatten van de eigen kennis en vaardigheden; het overschatten van marktvraag- en kansen en onvoldoende gebruik maken van externe kennis (volgen van cursussen, inschakelen van externe adviseurs, etc.). Dit ‘overoptimisme’ kan belangrijke gevolgen hebben voor de bedrijfsprestaties. Het hoge uitvalpercentage onder starters en jonge ondernemingen, zoals dat in veel studies naar voren komt, suggereert dat ‘overoptimisme’ eerder regel is dan uitzondering. In dit project wordt onderzocht in welke mate er
1
Zie: Arabsheibani et al. (2000); Pinfold (2001); Puri en Robinson (2005).
21
onder jonge ondernemers sprake is van ‘overoptimisme’, op welke gebieden dit tot uitdrukking komt, en of het gebruik maken van externe adviseurs, het volgen van cursussen en netwerken met andere ondernemers leidt tot een meer realistische inschatting van markt mogelijkheden en de eigen (ondernemers)vaardigheden. Tevens wordt er gekeken naar verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers. Vrouwelijke ondernemers hebben veelal minder vertrouwen in de eigen ondernemerschapscapaciteiten, zijn eerder geneigd advies te vragen en waarderen externe input meer dan mannelijke ondernemers als het gaat om activiteiten waarmee zij weinig ervaring hebben 1 . Dit kan tot gevolg hebben dat er minder uitval is onder vrouwelijke ondernemers als gevolg van ‘overoptimisme’. Dit project sluit goed aan bij het visiepaper omdat het zich richt op de ontwikkeling van starters en jonge bedrijven, de vaardigheden van ondernemers en het gebruik van sociaal kapitaal (netwerken en externe adviseurs). Vanuit beleidsperspectief is het belangrijk om te weten in hoeverre en op welke terreinen (startende en jonge) ondernemers ten prooi vallen aan ‘overoptimisme’. Door ‘overoptimisme’ te koppelen aan de ontwikkeling van de onderneming kan er een inschatting worden gemaakt welke vorm van ‘overoptimisme’ het meest schadelijk is voor het bedrijf. Het te hoog inschatten van de marktvraag naar een product of dienst kan bijvoorbeeld grotere gevolgen hebben voor de onderneming dan ‘overoptimisme’ op het gebied van leiderschap en het aansturen van personeel. Door deze probleemgebieden te duiden kan dit project belangrijke informatie leveren voor beleidsmakers die (potentiële) ondernemers hierover kunnen voorlichten, hen bewustmaken van het belang van het gebruiken van externe informatie, netwerken, het doen van marktonderzoek, etc. Er zal gebruik worden gemaakt van het EIM Jongebedrijvenpanel (1994-2005). Het project wordt uitgevoerd in coproductie met de Universiteit Maastricht (Martin Carree). Contactpersoon: Ingrid Verheul Determinanten van prestatiebeloning (B0705) Prestatiebeloning wordt geacht een positief effect op bedrijfsprestaties te hebben, omdat het de financiële belangen van werkgever en werknemers op elkaar afstemt. Een recent onderzoek heeft aangetoond dat de introductie van prestatiebeloning in Nederlandse bedrijven inderdaad over het algemeen tot een stijging van de arbeidsproductiviteit leidt 2 . Via dit onderzoek willen we meer inzicht krijgen in de belangrijkste determinanten van het vóórkomen van prestatiebeloning, alsmede in de relatie tussen prestatiebeloning en de verandering in de winstgevendheid van bedrijven. In 2006 heeft EIM reeds, in samenwerking met het Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE), data over beloning in het MKB verzameld. Bij de analyses van deze data is tot nu toe met name gekeken naar de (prestatie)beloning van de ondernemer en van de best betaalde werknemer in het bedrijf. Verder blijkt dat ongeveer en kwart van de bedrijven in het MKB enige vorm van prestatiebeloning kent (125 bedrijven in de steekproef), maar dit wordt niet verder onderzocht. Dit willen we in 2007 gaan doen,
22
1
Zie Niederle en Vesterlund (2005) en Jones en Tullous (2002).
2
Gielen, Kerkhofs en van Ours (2006), Prestatieloon en productiviteit, ESB 4491, 11 augustus.
door onderzoek te doen naar enerzijds de gevolgen van prestatiebeloning (de relatie met winstgevendheid), en anderzijds de determinanten ervan. Deze determinanten hebben betrekking op kenmerken van het bedrijf (sector, omvang, leeftijd, rechtsvorm, eigendomsstructuur), kenmerken van de ondernemer (leeftijd, opleiding) en kenmerken van het personeelsbestand (leeftijd en opleiding). We willen hierbij state of the art econometrische technieken inzetten (o.a. om de mogelijkheden voor een wetenschappelijke publicatie te maximaliseren). Het project wordt uitgevoerd in coproductie met Mirjam van Praag (UvA) en Lorraine Uhlaner (EUR). 1 Contactpersoon: Jan de Kok Determinanten van bedrijfsgroei (B0706) De afgelopen jaren zijn binnen het programmaonderzoek verschillende studies uitgevoerd ter verklaring van de groei van MKB-bedrijven (Kemp en Verhoeven, 2002; Mosselman, Frederiks en Meijaard, 2002; Kemp en Gibcus, 2003 en Philipsen en Kemp, 2003). Vanwege de beschikbare data waren de analyses in deze studies noodgedwongen partieel: per studie konden slechts enkele mogelijke determinanten tegelijk worden onderzocht. De verklaarde variantie van groei is in deze studies dan ook vrij laag. Recent is binnen het programmaonderzoek een unieke dataset gegenereerd die bedrijfsgroei en een uigebreide set verklarende variabelen van bedrijfsgroei2 meet. Deze dataset bevat gegevens van circa 1000 ondernemers met personeel. In dit project zullen we deze dataset gebruiken om een completer beeld te krijgen van de determinanten van bedrijfsgroei. De dataset biedt namelijk de mogelijkheid om het aandeel van de mogelijke determinanten in de verklaring van bedrijfsgroei in onderlinge samenhang te bepalen. Zo kan achterhaald worden wat het relatieve belang van bijvoorbeeld training aan werknemers is ten opzichte van het relatieve belang van een klantgerichte strategie op bedrijfsgroei. Dit project zal uitgevoerd worden in samenwerking met Haibo Zhou, MSc. (Erasmus Universiteit Rotterdam). Contactpersoon: Gerrit de Wit Groeipaden van jonge bedrijven: follow-up (B0707) De groei van bedrijven is belangrijk voor zowel de creatie van werkgelegenheid als de productiviteitsgroei. Vooral jonge bedrijven creëren groei. Momenteel is EIM bezig met de afronding van een project naar de groeipatronen van jonge bedrijven met behulp van het Jongebedrijvenpanel 1994. Daaruit blijkt dat over een periode van tien jaar veel bedrijven een discontinu groeiproces doormaken. Aan de hand van enkele initiële condities (zoals leeftijd ondernemer, regio, ervaring, financieel kapitaal, sociaal kapitaal, organisatie kapitaal, menselijk kapitaal, dynamische vaardigheden) is gekeken naar wat deze groeipatronen verklaart. Niet alleen de initiële condities zijn van belang bij het verklaren van de groei van bedrijven, maar ook de dynamische factoren tijdens de ontwikkeling van het bedrijf. Hierbij kan men denken aan externe factoren zoals een
1
Het huidige voorstel (opzet en EIM budget) is gebaseerd op de aanname dat Mirjam en/of Lorraine een substantiele bijdrage kunnen leveren aan het project. Mocht blijken dat dit niet haalbaar is, dan zal de opzet en/of het EIM budget aangepast moeten worden.
23
economische recessie maar ook interne factoren zoals knelpunten en kansen (leren en innovaties). In dit project willen we daarom ons model uitbreiden door te kijken naar de probleem- en kansgedreven mechanismen die het groeipad van startende bedrijven beïnvloeden. De onderzoeken die tot nu toe zijn uitgevoerd zijn voornamelijk gebaseerd op case studies en op groei als een lineair niet-dynamisch proces. Het EIM jonge-bedrijvenpanel stelt ons in staat om het groeipad als een niet-lineair proces te benaderen en de problemen en kansen gedurende het groeipad van het startende bedrijf te achterhalen met kwantitatieve analyses. Met dit onderzoek wordt meer inzicht verkregen in de factoren die van invloed zijn op de groei van startende bedrijven en de groeipatronen die zij doormaken. Het project wordt uitgevoerd in coproductie met dr. Erik Stam (University of Cambridge en Universiteit van Utrecht). Contactpersoon: Petra Gibcus Samenwerking door technologiebedrijven (B0708) Technologiebedrijven zijn bedrijven die zelf aan R&D doen, en die actief producten ontwikkelen gebaseerd op nieuwe technologie. Voor beleidsdoeleinden zijn deze bedrijven zeer belangrijk: het grootste deel van het EZbeleid gericht op innovatie en nieuw ondernemerschap is op technologiebedrijven gericht. Met name regionale clustervorming wordt voor technologiebedrijven van groot belang geacht. Met het informatiesysteem ‘panel technologiebedrijven’ verzamelt EIM jaarlijks gegevens bij een groep van circa 500 technologiebedrijven in het MKB. Eind 2005 hebben we een startmeting uitgevoerd. Daarin is basisinformatie verzameld over de innovatie- en prestatiekenmerken van technologiebedrijven. Eind 2006 vindt een vervolgmeting plaats waarin we meer de diepte ingaan. De onderwerpen zijn samenwerking door technologiebedrijven, de rol van kennisinstellingen en het gebruik van beleidsinstrumenten. Met dit project willen we een Nederlandstalige publieksrapportage schrijven om de inzichten uit de vervolgmeting voor een breed publiek te ontsluiten. Het accent zal daarbij liggen op de samenwerkingsrelaties die technologiebedrijven aangaan met kennisinstellingen, wat daarop van invloed is, en hoe deze samenwerkingsrelaties vorm krijgen. We analyseren daarbij ook de invloed van de levensfase van het bedrijf op de geografische afstand tot kennispartners, de manier waarop de samenwerking vorm krijgt, en knelpunten die technologiebedrijven tegenkomen als zij samenwerken met kennisinstellingen. Behalve een analyse van databestanden zullen we ook enkele casestudies uitvoeren bij verschillende typen technologiebedrijven uit het panel. Dit project wordt uitgevoerd in coproductie met de Universiteit Utrecht (Veronique Schutjens). Contactpersoon: Jeroen de Jong Tijdelijke organisaties in het Nederlandse MKB (B0709) EIM en de Universiteit van Tilburg zijn momenteel bezig met een gezamenlijk onderzoek naar tijdelijke organisaties in het MKB. Hiervoor wordt een telefonische enquête gehouden onder 1500 bedrijven met maximaal 250 werknemers. De UvT wil eind 2007 een boek uitbrengen over dit onderwerp. Dit boek zal bestaan uit een aantal verschillende theoretische papers over dit onderwerp, en een (inleidend) hoofdstuk waarin de eerste resultaten van de gezamenlijke enquête besproken worden. Dit inleidende hoofdstuk zal geschreven worden door 1 a 2 onderzoekers van de UvT en 1 a 2 onderzoe-
24
kers van EIM. Daarnaast is het belangrijk om een Nederlandstalige publieksrapportage over dit onderwerp te publiceren. Het is de bedoeling dat dit inleidende hoofdstuk en de publieksrapportage zoveel mogelijk aan elkaar gelijk zijn. Een mogelijke volgorde is om eerst het Engelstalige hoofdstuk te schrijven. De publieksrapportage kan hier vervolgens op gebaseerd worden. In dit hoofdstuk (annex publieksrapportage) zullen we achtereenvolgens ingaan op wat tijdelijke organisaties zijn, waarom ze belangrijk (kunnen) zijn, hoeveel MKB bedrijven momenteel betrokken zijn bij (een of meerdere) tijdelijk organisaties, en hoe tevreden deze bedrijven zijn over hun deelname aan de tijdelijke organisatie. Vervolgens zullen we de tijdelijke organisaties zelf typeren, aan de hand van verschillende dimensies. De belangrijkste van deze dimensies zijn hun taak, of het eenmalige of regelmatig terugkerende taak betreft, hoelang ze actief (zullen) zijn, de manier waarop ze georganiseerd zijn, het aantal betrokken organisaties, en de omvang van de tijdelijke organisatie (mankracht en financiën). Het project wordt uitgevoerd in coproductie met prof. Patrick Kenis en dr. Martyna Janowicz van de Universiteit van Tilburg. Contactpersoon: Jan de Kok Update studie business ownership and economic development (B0711) Enige jaren geleden is binnen het programmaonderzoek een onderzoek gedaan naar de relatie tussen business ownership en economic development op landenniveau. Dit onderzoek heeft in 2002 geresulteerd in een artikel in Small Business Economics (Carree, van Stel, Thurik en Wennekers). Een centraal element in dit onderzoek was het empirisch vaststellen van een verband tussen business ownership enerzijds (aantal business owners als % van beroepsbevolking) en het niveau van economische ontwikkeling anderzijds (inkomen per hoofd). In het onderzoek werden voorlopige aanwijzingen gevonden voor een U-vormig verband tussen beide variabelen. Het onderzoek over de U-shape heeft sindsdien relatief veel aandacht gekregen in de wereld van ondernemerschapsbeleid, zoals o.m. blijkt uit de jaarlijkse rapporten van de Global Entrepreneurship Monitor waar “de U-shape” veelvuldig gebruikt wordt als instrument voor beleidsimplicaties. Voorbeelden van beleidsstudies op basis van de U-shape zijn bekend op internationaal niveau (GEM Global report) alsmede op landelijk (GEM Chili) en regionaal niveau (GEM Baskenland). EIM krijgt veel verwijzingen vanwege dit onderzoek en de “U-shape” is inmiddels een belangrijk onderdeel van de wetenschappelijke reputatie van EIM geworden. De interesse in het onderwerp blijkt ook uit een verzoek van de Editor van het wetenschappelijk tijdschrift Entrepreneurship and Regional Development (ERD) die aan EIM gevraagd heeft een update van de genoemde studie aan te bieden aan ERD. In het voorgestelde project zal deze update uitgevoerd worden. Het model uit het SBE artikel zal herschat worden met de meest recente data uit EIM’s Compendia data base. Ten opzichte van de oorspronkelijke studie kunnen acht jaren toegevoegd worden waardoor meer inzicht ontstaat in de (mogelijk Uvormige) relatie tussen business ownership en economic development. De studie zal ook een update van de literatuur op dit terrein bevatten. Het project wordt in coproductie uitgevoerd met: - prof.dr. Martin Carree (Maastricht University).
25
- prof.dr. Roy Thurik (Erasmus School of Economics, Erasmus University Rotterdam). Contactpersoon: André van Stel Creatieve industrie: innovativiteit en bijdrage aan economische groei (B0712) Algemeen veronderstellen beleidsmakers dat creatieve bedrijvigheid van groot belang is voor de economische ontwikkeling. Creatieve bedrijvigheid zorgt voor een gunstig vestigingsklimaat voor high-tech bedrijven, ondersteunt innovatie in het bedrijfsleven in brede zin, en zorgt voor meer vestiging van hoger opgeleide werknemers. Dit gedachtegoed is vooral onder invloed van de Amerikaanse hoogleraar Richard Florida gemeengoed geworden; beleidsmakers gebruiken zijn Creative Class Thesis om talloze interventies te rechtvaardigen in diverse bedrijfstakken en beroepsgroepen, variërend van kunsten, media en entertainment tot en met ICT-bedrijven. Empirisch onderzoek waarin de veronderstelde relatie tussen creativiteit en economische groei wordt bevestigd is tot nu toe echter vooral in Amerika uitgevoerd, en nog nooit verbijzonderd naar verschillende typen van creatieve bedrijvigheid. In 2005 heeft EIM een publieksrapportage rapportage geschreven over de creatieve industrie in Nederland. Daaruit kwam naar voren dat de creatieve industrie, bestaande uit de kunstensector, media en entertainment, en creatieve zakelijke diensten, een zeer heterogene groep lijkt te vormen. In dit project analyseren we of de veronderstelde effecten op innovatie en economische groei tussen deze bedrijfstakken wel dezelfde zijn. Daarbij gebruiken gegevens uit EIM’s Monitor Bedrijfsvoering en het werkgelegenheidsbestand LISA van ETIN. De beleidsrelevantie is dat als blijkt dat slechts een beperkt aantal creatieve bedrijfstakken zorgt voor economische groei, beleidsinspanningen daarop beter zijn te richten. Het onderzoek voeren we uit in coproductie met de Universiteit van Utrecht (Erik Stam) en de Stichting Atlas voor Gemeenten (Gerard Marlet). Contactpersoon: Jeroen de Jong Ruimte voor ondernemerschap in de zorg (B0713) We zijn bezig met het op poten zetten van een specifiek op de zorgsector toegesneden onderzoeks(deel)programma over MKB en ondernemerschap. Dit programma zou met cofinanciering van verzekeraars, overheid, banken en ondernemersorganisaties tot stand moeten gaan komen. In het kader van deze activiteiten willen we voor vijf deelsectoren van de zorg in deze fase al komen tot een articulatie van de belangrijkste trends en onderzoeksvragen. Dit betreft een concrete verdieping en operationalisatie van eerdere activiteiten binnen het programma in relatie tot het ondernemerschap in de zorg (Prince et al. 2005 en lopend kennisbasis-project). VWS, CBS en EIM beschikken over een palet aan databestanden waar ook over de verschillende zorgsectoren bedrijfseconomische gegevens beschikbaar zijn. Aan de hand van deze databestanden en per deelsector steeds een viertal case studies zullen wij in samenwerking met het Instituut Beleid en Management Gezondheidzorg (iBMG) in Rotterdam concreet inventariseren: (1) welke ruimte is er nog voor meer ondernemerschap en meer bedrijfsmatig werken? (2) Welke extra informatie is er nodig voor beleidsmakers en ondernemers in de betreffende sectoren van de zorg teneinde te kunnen komen tot meer nieuw ondernemerschap? (3) Welke belemmeringen
26
en thema’s zijn hierbij specifiek of extra aan de orde? (bijvoorbeeld fusies, rationalisering, etc. ) (4) Welke extra spelregels zijn nodig om mogelijke ongewenste gevolgen van ondernemerschap in 'nieuwe sectoren' (zoals de zorg) te voorkomen of te verminderen? Cofinancieringspartner: iBMG Contactpersoon: Anne Bruins Startup-activity, mobility and regional employment growth (B0714) Diverse onderzoeken tonen aan dat bedrijvendynamiek een belangrijke determinant is van regionaal economische groei. Vaak wordt bedrijvendynamiek gemeten in termen van het aantal starters. Zo is er recentelijk een nieuwe literatuur ontstaan waar de vertragingsstructuur van het effect van de startup rate op regionale werkgelegenheidsgroei vastgesteld wordt. Zo zijn er in de tijd drie effecten van starters te onderscheiden: een onmiddellijk positief effect waarbij de starters zorgen voor nieuwe werkgelegenheid door mensen aan te nemen bij de start van het bedrijf. Vervolgens, na enige tijd, ontstaat een negatief effect waarbij de minst efficiënte bedrijven uit de markt gedrukt worden of moeten inkrimpen vanwege de verhoogde concurrentie veroorzaakt door de groep startende bedrijven (creative destruction). Nog weer later (typisch na 6 tot 8 jaar) ontstaat een positief effect op werkgelegenheidsgroei waar de markt hervormd is en zowel de overlevende starters als de overlevende bestaande bedrijven efficiënter opereren en innovatiever zijn, nieuwe niche markten crëeren en per saldo voor economische groei zorgen. Zie Fritsch en Mueller (2004) en van Stel en Suddle (2007). Bij het derde, positieve effect spelen de reeds bestaande bedrijven een belangrijke rol. Zij worden geacht beter te presteren als gevolg van de toegenomen concurrentiedruk door de startende bedrijven en op die manier bij te dragen aan regionaal economische groei. In de tot dusver bestaande studies is het echter slechts een aanname dat het derde effect loopt via de bestaande bedrijven, in de regressies worden immers alleen maar startup rates van verschillende jaren gebruikt. In het voorgestelde project kunnen we dit derde effect rechtstreeks meten omdat we gebruik maken van mobiliteitsindices op regionaal en sectoraal niveau die ontwikkeld zijn (worden) in het programmaproject “Dynamiek en mobiliteit in sectoren”. De mobiliteitsindices geven weer in hoeverre individuele bedrijven in de tijd een andere rangorde krijgen in de bedrijfsgrootteverdeling. Indien de rangorde elk jaar hetzelfde is is er weinig mobiliteit, als hier veel verandering in plaatsvindt is er veel mobiliteit. Een hoge mobiliteit kan een indicatie zijn voor een sterke mate van concurrentie tussen bestaande bedrijven, hetgeen bij kan dragen aan economische groei van een sector of regio. Doordat we zullen beschikken over een dataset met startup rates en mobiliteitsindices op regionaal niveau voor een langere reeks van jaren, kunnen we de effecten op economische groei van starters en bestaande bedrijven van elkaar onderscheiden en meer inzicht verkrijgen in het proces van economische groei. Zo kunnen bijvoorbeeld directe en indirecte effecten van starters op groei gemeten worden. De indirecte effecten lopen dan via de bestaande bedrijven. Dit kan vertaald worden in een (mogelijk simultaan) regressiemodel waarbij mobility verklaard wordt uit startup rate, en waarbij regionale werkgelegenheidsgroei verklaard wordt uit zowel mobility als startup rate. Contactpersoon: André van Stel
27
Entry and exit and the role of undershooting and overshooting of markets (B0715) Het is van groot belang om inzicht te verkrijgen in marktprocessen zoals entry en exit. Wanneer beleidsmakers inzicht hebben in de relatie tussen entry, exit en bedrijfsprestaties, kunnen relevante beleidsaanbevelingen gedaan worden in termen van stimulering van gezonde bedrijfstakken in Nederland. Ook kunnen dan aanbevelingen gedaan worden op het terrein van marktwerking. Sinds enige jaren is een unieke dataset beschikbaar binnen EIM met aantallen oprichtingen en opheffingen voor bedrijfstakken op vierde digit niveau binnen de detailhandel over de periode 1980-2001. Ook zijn diverse aanvullende variabelen/kenmerken van het gemiddelde bedrijf in een retail sector aanwezig zoals bijvoorbeeld gemiddeld winstniveau of gemiddeld benodigde winkelvloerruimte. In het voorgestelde project, dat voortbouwt op het project “Entry and exit in Dutch retailing”, worden displacement (entry causing exit) en replacement (exit causing entry) onderzocht. De rijke dataset biedt mogelijkheden om deze twee fundamenteel verschillende marktprocessen empirisch van elkaar te onderscheiden. Dit biedt inzicht in de werking van markten. In het project wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat de relatie tussen entry en exit verschillend kan zijn in situaties van undershooting of overshooting van markten. Hiermee wordt bedoeld een situatie waar het niveau van entry hoger (overshooting) of lager (undershooting) is dan een industry-specific ‘natuurlijk’ niveau van entry. Er wordt een error-correctie model geschat gebaseerd op de papers van Burke (1996) en Carree en Thurik (1996) in Review of Industrial Organization. Hierbij wordt ten eerste een specificatie voor het ‘natuurlijk’ niveau van entry gespecificeerd, welke per bedrijfstak afhankelijk is van indicatoren van technology (minimum efficient scale), revenues (demand factoren, winst) en costs (kosten van arbeid en kapitaal). Zodra de natural rate is vastgesteld kan ook de mate van undershooting of overshooting bepaald worden en vervolgens kan onderzocht worden het effect van undershooting of overshooting op de toename van entry of exit in de volgende periode (error-correctie). Dit noemen we het directe effect van undershooting of overshooting. We kunnen ook naar het indirecte effect kijken: is bijvoorbeeld de invloed van entry op exit (displacement effect) verschillend in situaties van undershooting of overshooting? Het is voorstelbaar dat het displacement effect zwakker is in situaties van undershooting, bijvoorbeeld omdat de incumbents ook deels gebaat zijn bij nieuwe toetreding: hoe meer winkels in een winkelcentrum hoe meer klanten naar het gebied gelokt worden (network effect). Kortom in het project beogen we middels een uitgebreid econometrisch onderzoek meer inzicht te verkrijgen in de werking van markten. Dit levert vele beleidsimplicaties op, bijvoorbeeld in termen van het relatieve belang van nieuwe versus bestaande bedrijven voor de economische prestaties van sectoren. Het project wordt in coproductie uitgevoerd met: - prof.dr. Andrew Burke (Cranfield University School of Management) - dr. André van Stel (Cranfield University School of Management) - prof.dr. Martin Carree (Maastricht University). - prof.dr. Roy Thurik (Erasmus School of Economics, Erasmus University Rotterdam ). Contactpersoon: André van Stel
28
Ondernemerschap en economische groei: een microperspectief op de wijk en de kleine kern (B0716) Nederland is weliswaar een klein land, niettemin kent het regio's die verschillen in bevolkingssamenstelling en bevolkingsgroei, sectorstructuur, bedrijfskosten (zoals huren, grondprijzen, lokale tarieven), aanwezigheid van kennisinstellingen etc. Gegeven dergelijke regionale verschillen, hoe kan op het microniveau van een wijk of een kleine kern dan toch voor meer regionale bedrijvendynamiek, voor meer regionale bedrijfsmigratie en voor meer groei van bestaande bedrijven in de eigen kern of wijk worden gezorgd? In dit onderzoek wordt door middel van twee pilotstudies helder gemaakt op welke manieren op het microniveau van de kleine kern en de wijk door ondernemers en lokale bestuurders samen kan worden gewerkt aan een beter economisch en ondernemingsklimaat. De pilotstudies behelzen een focusgroep met direct betrokken organisaties in beide soorten ‘kleinste eenheden’ van economisch beleid (de wijk en de kleine kern), zodat de koppeling en doorvertaling tussen algemene kennis over ondernemerschap en institutionele belemmeringen concreet kan worden gemaakt. In de focusgroepen zal onder meer de vorm van economische activiteiten gegeven de voorschriften en bestemmingsplannen aan de orde komen, alsmede de mogelijkheden om op lokaal niveau de matching, flexibiliteit en de participatie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit project zal in coproductie plaatsvinden met twee kamers van koophandel en twee gemeenten. Contactpersoon: Guido Brummelkamp Determinants of informal investments (B0717) Het Nederlandse investeringsklimaat heeft vele sterke punten, maar schiet tekort op onder andere het geïnvesteerd durfkapitaal (zoals ook genoemd in het visiepaper). Teneinde inzicht te krijgen in de neerwaartse trend in geïnvesteerd durfkapitaal is het onder meer van belang om te achterhalen wat de achterliggende kenmerken van investeerders in durfkapitaal zijn. In dit project zullen we allereerst een conceptueel model opstellen met daarin alle vormen van risicokapitaal. Vervolgens zoomen we in op informele investeerders. We ontwikkelen een theoretisch kader op basis van de literatuur op het gebied van investeerders. Hierna volgt het empirische deel. Naast beschrijvende kenmerken van informele investeerders biedt de GEM microdataset tevens mogelijkheden tot het uitvoeren van empirische analyses die de ‘tendens’ (propensity) tot informeel investeren verklaren. Gezien de in de literatuur aangetoonde significante rol van informele investeerders in het financieren van startende ondernemers, is het vanuit beleidsperspectief van belang te weten hoe informele investeringen gestimuleerd kunnen worden. Eerdere studies naar informele investeerders hebben enkel inzicht geboden in de structuurkenmerken van deze groep, zonder empirische ondersteuning. Uit het onderhavige onderzoek zullen zowel de factoren die ten grondslag liggen aan informele investeringen blijken, als het type individuen dat investeert in durfkapitaal in Nederland. Een vergelijking met de UK zal onderdeel zijn van het project. Casestudies zullen eveneens onderdeel van dit onderzoek zijn. Het project wordt in coproductie uitgevoerd met prof.dr. Andrew Burke (Cranfield University School of Management). Contactpersoon: Kashifa Suddle
29
Diepte-onderzoek naar overgang van werknemerschap naar ondernemerschap (B0718) Uit longitudinaal onderzoek naar slaagfactoren van nascent entrepreneurs en starters (zowel in de VS als in Nederland), weten we dat hoog opgeleide, energieke werknemers (van tussen de 30 en 40 jaar) met relevante branche-ervaring relatief vaak succesvolle ondernemers opleveren. Indien zij de stap wagen is bij hen tevens de kans relatief groot dat ze personeel in dienst zullen nemen, en wellicht bedrijfsgroei zullen nastreven. Tegelijkertijd bestaat de indruk dat in Nederland te weinigen uit deze categorie potentiële ondernemers daadwerkelijk voor het ondernemerschap kiezen. In elk geval zijn voor deze categorie werknemers de 'opportunity costs' van zelfstandig ondernemen in Nederland erg hoog. Ze hebben doorgaans een vaste baan met goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en een goede pensioenvoorziening. Ook hebben ze vaak een carrièreperspectief. Ze moeten dus relatief veel opgeven om ondernemer te worden. Daarbij hebben ze vaak een hoge hypotheek en opgroeiende kinderen, waardoor de gepercipieerde risico's van een eigen bedrijf extra groot zijn. Uit econometrisch landenvergelijkend onderzoek weten we dat deze ‘opportunity costs‘ iha remmend werken op het nascent entrepreneurship. Om hier verder de vingers achter te krijgen wordt een diepgravend onderzoek voorgesteld naar de opportunity costs van enkele categorieën potentiële ondernemers (zoals 'werknemer in middle management, HBO of WO, 30 à 40 jaar, gehuwd, twee kinderen, hypotheek, pensioenvoorziening'). Door middel van dossieronderzoek zal in beeld worden gebracht wat de gevolgen kunnen zijn als mensen uit deze categorie ondernemer worden. Wat betekent dit voor hun financiële plaatje bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, voor hun pensioenopbouw, en voor de financiële gevolgen bij bedrijfsbeëindiging respectievelijk ontslag. Ook zullen mogelijke inkomenspaden vergeleken worden. Dit dossieronderzoek zal worden aangevuld met diverse diepte-interviews en/of een workshop met (aspirant) ondernemers. Tenslotte zullen beleidssignalen worden geformuleerd. Er zal contact worden opgenomen met de NOvAA en/of Jong MKB over een mogelijke participatie in het onderzoek. Contactpersoon: Mickey Folkeringa Intrapreneurship versus entrepreneurship, literatuurstudie (B0719) Tot dusverre heeft het Programmaonderzoek zich wat betreft het ondernemerschap vooral gericht op 'ondernemerschap als beroep' oftewel het zelfstandig ondernemerschap. Daarbinnen is veel aandacht uitgegaan naar onafhankelijke bedrijfsoprichtingen, en in mindere mate naar gesteunde bedrijfsoprichtingen vanuit gevestigde ondernemingen ('spin-offs'). Een brede opvatting van ondernemerschap omvat ook 'ondernemerschap als gedrag'. Dit wordt wel gedefinieerd als 'pursuing opportunities without regard to the resources one currently controls'. Hieronder vallen ook ondernemende activiteiten die plaatsvinden binnen het organisatorisch verband van gevestigde ondernemingen. Deze vorm van ondernemerschap is niet het exclusief domein van de zelfstandige ondernemer. Ook medewerkers in loondienst kunnen een initiërende en/of stuwende rol bij dergelijke ondernemende activiteiten vervullen. Dit wordt vaak aangeduid als 'intrapreneurship'. Alternatieve termen zijn 'employee creativity', 'employee initiative', en 'innovative work behavior'. Deze onderwerpen worden vooral bestudeerd in de (arbeid en organisatie)psychologie en bij bedrijfskunde. Binnen het programmaon-
30
derzoek is 'employee behavior' aan de orde gekomen als deelonderwerp van 'innovatie in het MKB'. Het programma heeft echter nog geen zelfstandige studie naar 'intrapreneurship' uitgevoerd. Ook elders is het fenomeen onderbelicht, en bestaat er spraakverwarring over wat het eigenlijk is. Het lijkt echter wel duidelijk dat intrapreneurship een potentieel groot belang heeft voor de bedrijfsprestaties van zowel nieuwe als gevestigde bedrijven. Daarom wordt hier voorgesteld om een verkennende studie te doen naar intrapreneurship. Nevendoel is mogelijkheden voor vervolgonderzoek te ontwikkelen. De aanpak omvat een uitgebreid literatuuronderzoek en enkele interviews met onderzoekers op dit deelterrein. Dit betreft ten eerste conceptueel en theoretisch onderzoek. Daarbij staat een begripsbepaling en afbakening ten opzichte van verwante concepten voorop. Wat is intrapreneurship? Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen entrepreneurship en intrapreneurship? Ten tweede wordt het beschikbare empirisch onderzoek in kaart gebracht. Wat is bekend over intrapreneurs (karaktereigenschappen, attitudes, gedrag etc)? Wat is er bekend over de incidentie van intrapreneurship, bezien naar sector en grootteklasse (klein, midden, groot)? Tenslotte, wat zijn de (belangrijkste) empirische onderzoeksresultaten over het belang van intrapreneurship voor de groei van bedrijven? Voorziene output van het project is een uitgebreid position paper. In dit project zal worden samengewerkt met Pennings van de EUR. Contactpersoon: Sander Wennekers
Spin-outs in Nederland: waarom een zwak punt? (B0720) Nederland loopt niet voorop wat betreft het aantal 'spin-outs' van kennisinstellingen. Uit onderzoek blijkt dat er internationaal vergeleken weinig nieuwe bedrijven voortkomen uit de Nederlandse universiteiten. Het programma TechnoPartner is mede een stap om hierin verbetering te brengen. Nader onderzoek is nodig om uit te maken in hoeverre dit een kwestie is van de cultuur binnen kennisinstellingen, van 'spelregels' of van inadequate faciliteiten. In deze studie zullen we door middel van literatuuronderzoek, interviews en focusgroepen via internet een vergelijking maken tussen MIT, Cambridge University en Delft University (of TU Eindhoven) wat betreft de stimuli, belemmeringen en houding van AIO’s en wetenschappelijk personeel ten opzichte van zelfstandig ondernemerschap. Er zal gebruik worden gemaakt van de uitgebreide kennis bij EIM over stimuli en belemmeringen voor ondernemerschap om concreet te kunnen inventariseren welke voor medewerkers bij Nederlandse universiteiten zwaarder wegen. Contactpersoon: Joris Meijaard Raamwerk internationaliseringsonderzoek (B0721) De afgelopen vijftien jaar is er in beleid (en daardoor ook in onderzoek) in toenemende mate aandacht voor internationalisering van MKB-bedrijven en voor bedrijven die vanaf de start of kort daarna internationaal actief zijn (de zogenaamde 'born globals' of 'international new ventures'). Deze toegenomen aandacht voor internationalisering van kleine en nieuwe bedrijven hangt samen met de toenemende globalisering, die tot uitdrukking komt in een grotere openheid van nationale economieën. Hierdoor onstaan er enerzijds meer kansen voor MKB-bedrijven op buitenlandse markten, en krijgen
31
ondernemers anderzijds ook steeds meer te maken met buitenlandse concurrentie in de thuismarkt. Op basis van een eerste basisstudie (Hessels et al., 2005) waarin witte vlekken waren geïdentificeerd zijn er binnen het programma-onderzoek in de afgelopen jaren reeds een aantal onderzoeken naar internationalisering door MKB-bedrijven en startende bedrijven uitgevoerd. Zo is er een onderzoek geweest naar de relatie tussen innovativiteit van Nederlandse MKBbedrijven en internationalisering (Hessels, 2006), een internationaal vergelijkend onderzoek naar de relatie tussen internationalisering op macroniveau en de exportoriëntatie van startende ondernemers (De Clercq, Hessels en van Stel, 2006) en een onderzoek naar de ontwikkeling en kenmerken van exporterende starters in Nederland (nog te verschijnen). Inmiddels is er echter behoefte ontstaan aan een nieuwe, verbeterde onderzoeksagenda. Ook ontbreekt het vooralsnog aan een kader of raamwerk voor de bestudering van internationalisering van kleine en nieuwe bedrijven. In dit project wordt beoogd om een dergelijk raamwerk op te stellen aan de hand van een gedetailleerde schets van de wetenschappelijke literatuur (theoretisch en empirisch) die in de afgelopen 15 jaar op dit gebied gepubliceerd is. Op basis van deze literatuurstudie wordt tevens aangegeven welke vraagstukken als witte vlekken aangestipt kunnen worden en welke rol EIM daarin kan spelen middels het programma-onderzoek, uitgaande van het visiepaper. Het project zal ook een rol spelen in het proefschrift van Jolanda Hessels dat momenteel in ontwikkeling is en waarin de internationalisering van kleine en nieuwe bedrijven centraal staat. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met beoogd promotor Roy Thurik en beoogd co-promotor Rob van Tulder van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Contactpersoon: Jolanda Hessels Entrepreneurial exit (B0722) In dit onderzoek zullen zowel ex-ante selectie (marktuittreding (exit) vóór oprichting eigen onderneming) en ex-post selectie (marktuittreding ná oprichting) worden onderzocht met een grote dataset van grotendeels Europese toekomende als voormalige business owners. Dit paper analyseert de rol van ecologische en persoonlijke karakteristieken (op het niveau van het individu) in ex-ante en ex-post selectie en de verschillen in de verklaring van de uittreding van ondernemers in reële en imaginaire markten. Dit onderzoekt kijkt met name naar de volgende twee vragen: 1) Hoe kan de exit van ondernemers in reële en imaginaire markten worden verklaard? 2) In wat voor opzicht verschilt exit in reële markten van exit in imaginaire markten? Het paper start met een discussie van entrepreneurial exit in reële en imaginaire markten. Daarna worden hypothesen naar voren gebracht die zijn gebaseerd op de huidige kennis van exit in reële en imaginaire markten. Vervolgens worden data en methoden gepresenteerd, waarna de uitkomsten worden gepresenteerd en geïnterpreteerd. Vanuit een sociaal oogpunt zijn beide types uittreding erg relevant. Ex-ante selectie kan overmatige toetreding voorkomen en voorkomt overinvesteringen; er zal echter weinig sprake zijn van ‘entrepreneurial learning effects’. Ook ex-post selectie heeft zowel na- als voordelen (voordelen als gevolg van ‘marktervaringen’: zie Stam, Audretsch, Schutjes and Meijaard (2006) en Simon (1957)). Tot nu toe heeft ex-ante selectie nauwelijks aandacht gekregen in de internationale literatuur, omdat het moeilijk is data te bemachtigen van nascent entrepreneurs. In dit onderzoek hebben we daar wel informatie van omdat we niet
32
alleen de beschikking hebben over revealed preferences, maar ook over stated preferences. Dit zorgt ervoor dat in dit paper de twee selectiemechanismen goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Qua beleidsrelevantie zijn er tenminste twee belangrijke aspecten: ten eerste kan Nederland gebenchmarked worden met andere Europese landen. De zeer rijke dataset met alle 25 Europese lidstaten en US laat dit toe. Ten tweede wordt meer inzicht verkregen in wie, waarom en in welke fase uittreedt. Bij de determinanten zitten verschillende variabelen die direct door beleid zijn te beïnvloeden (administratieve lasten, verkrijgbaarheid van kapitaal, etc). Beleid kan getoetst worden of specifieker. In dit project wordt samengewerkt met Erik Stam (Cambridge University) en Peter van der Zwan (EUR). contactpersoon: Roy Thurik Latent and actual entrepreneurship (B0723) In dit onderzoek worden twee maatstaven van ondernemerschap gebruikt: de eerste geeft de intentie van respondenten aan om een eigen bedrijf te starten (‘latent entrepreneurship’), de tweede is een benadering voor ‘actual entrepreneurship’ (aantal business owners). In Blanchflower, Oswald and Stutzer (2001) worden latent en actual entrepreneurship onderzocht met twee onafhankelijke probit vergelijkingen; het model wordt uitgebreid in Grilo and Irogoyen (2006), d.w.z.: er worden meer verklarende variabelen in het model opgenomen en tevens wordt latent entrepreneurship gebruikt om actual entrepreneurship te verklaren. We baseren ons in dit onderzoek op het model uit Grilo and Irogoyen (2006): we bekijken de determinanten van zowel latent als actual entrepreneurship. Het effect van actual entrepreneurship op latent entrepreneurship is echter nooit eerder opgenomen in modelvergelijkingen; daarnaast worden de vergelijkingen simultaan geschat. Door actual entrepreneurship als verklarende variabele in de vergelijking voor latent entrepreneurship op te nemen kan gekeken worden of effecten van andere verklarende variabelen op latent entrepreneurship via actual entrepreneurship lopen en of deze effecten dan nog steeds significant zijn. We breiden ook het aantal verklarende variabelen uit. Eerst zal een overzicht gegeven worden van de literatuur over determinanten van latent en actual entrepreneurship. Vervolgens worden data en methoden beschreven en resultaten getoond en geïnterpreteerd. Qua beleidsrelevantie zijn er tenminste twee belangrijke aspecten: ten eerste kan Nederland gebenchmarked worden met andere Europese landen. De zeer rijke dataset met alle 25 Europese lidstaten en US laat dit toe. Ten tweede wordt meer inzicht verkregen in wie, en vooral waarom start als ondernemer. Er worden vier groepen mensen onderscheiden: (1) zij die ondernemen en het ook willen; (2) zij die ondernemen en het niet willen; (3) zij die niet ondernemen en het wel willen; (4) zij die niet ondernemen en het ook niet willen. De resultaten zullen het toelaten dat die vier groepen onderling vergeleken kunnen worden. Hiermee kan het beleid specifiek gemaakt worden. Voorts bieden de ‘frustratiegroepen (2) en (3) interessante aanknopingspunten. Wat is het verschil tussen groep (2) en de uittreders? Kan er voorspelt worden? Wat bezielt de interessante groep (3)? Op worden gronden hebben zij de stap nog niet genomen? In dit project wordt samengewerkt met Peter van der Zwan (EUR). Contactpersoon: Roy Thuirik
33
Intermediated internationalization of small and new firms (B0724) Een toenemend aantal kleine en nieuwe bedrijven is actief op internationale markten mede als gevolg van een steeds grotere openheid van nationale economieën (Rugman and Wright, 1999; Knight et al., 2004). Hoewel de meeste literatuur over internationalisering door kleine en nieuwe bedrijven is gericht op directe vormen van internationalisering (Sapienza et al., 2005) is er in toenemende mate aandacht voor indirecte vormen van internationalisering. Er is bijvoorbeeld sprake van indirecte internationalisering als een bedrijf zijn weg naar buitenlandse markten vindt via een binnenlandse intermediair (zoals een agent of distributeur of een binnenlands kantoor van een multinational), of via een intermediair in het buitenland (zoals een buitenlandse agent of distributeur of een kantoor in het buitenland van een multinational). Met name voor kleine en nieuwe bedrijven is indirecte internationalisering van belang omdat ze vaak de benodigde middelen missen om zelfstandig internationale markten te betreden. In dit onderzoek wordt nader onderzocht in hoeverre kleine en nieuwe bedrijven gebruik maken van indirecte vormen van internationalisering en het type intermediair dat daarbij betrokken is. Het onderzoek zal bestaan uit een literatuurgedeelte en een empirisch gedeelte. Vooralsnog is er weinig grootschalig empirisch onderzoek gedaan naar indirecte internationalisering en is de literatuur sterk gericht op case-studies. In het literatuurgedeelte van het onderzoek wordt nader ingegaan op drie concurrerende theoretische raamwerken die een verklaring kunnen bieden voor het gebruik van indirecte vormen van internationalisering, te weten institutionele theorie, “resource dependency” theorie and transactiekostentheorie. Institutionele theorie veronderstelt dat organisaties opereren binnen een sociaal kader van normen en waarden die bepalen welk gedrag acceptabel is (Oliver, 1997; Scott, 1995). Volgens deze theorie worden beslissingen niet zozeer genomen op basis van economische criteria, maar vooral op basis van wat geaccepteerd is binnen een specifieke omgeving. Deze theorie voorspelt dat wanneer een bedrijf zichzelf meer gaat zien als onderdeel van een mondiale (in plaats van lokale) organisatie, dat het dan gedrag zal gaan vertonen en processen zal introduceren die hieraan legitimiteit verschaffen. Een bedrijf kan dan bijvoorbeeld binnenlandse en buitenlandse concurrenten gaan volgen naar internationale markten en dit kan ook indirecte vormen van internationalisering omvatten. Volgens “resource dependency” theorie hangt overleving voor een bedrijf af van de mogelijkheid om toegang te krijgen tot hulpbronnen van andere economische actoren. Deze theorie veronderstelt dat bedrijven indirecte internationalisering zoeken om afhankelijkheid van de thuismarkt te verkleinen en om toegang te krijgen tot meer aantrekkelijke buitenlandse markten. Transactiekostentheorie veronderstelt dat transactiekosten om te opereren in buitenlandse markten hoger zijn voor kleine en nieuwe bedrijven in vergelijking tot grotere bedrijven. Bij indirecte internationalisering komen echter andere kosten kijken dan bij directe internationalisering, waaronder kosten voor bescherming van intellectueel eigendom, kosten voor het opstellen van contracten met andere bedrijven en vergoedingen die moeten worden betaald aan intermediairs. Het empirische gedeelte van het onderzoek is gebaseerd op een internetmeting onder ongeveer 1.500 Nederlandse MKB-bedrijven die in het najaar van 2006 plaats zal vinden. Op basis van deze meting zal allereerst in kaart gebracht worden in welke mate kleine en nieuwe bedrijven deelnemen aan verschillende vormen van internationalisering zoals export, import, joint
34
ventures in het buitenland, outsourcing van activiteiten naar het buitenland en het hebben van een deelname of eigen vestiging in het buitenland. Hierbij zal steeds onderscheid gemaakt worden tussen directe internationalisering en indirecte internationalisering via een binnenlandse of buitenlandse intermediair. Vervolgens wordt getest met behulp van regressie-analyses in hoeverre de verschillende theorieën een verklaring bieden voor het gebruik van indirecte vormen van internationalisering door kleine en nieuwe bedrijven. Voor beleidsmakers bieden de resultaten zicht op de rol die zij kunnen spelen bij het stimuleren van indirecte internationalisering onder kleine en nieuwe bedrijven. Het project zal worden uitgevoerd in samenwerking met Queensland University of Technology (Siri Terjesen). Contactpersoon: Jolanda Hessels Handbook of Research in Entrepreneurship Policy (B0725) Als samenwerkingsproject tussen het Max Planck Institute en EIM (programma SCALES) zijn er door twaalf (groepen) auteurs hoofdstukken geproduceerd die vele aspecten van ondernemerschapsbeleid belichten. Deze twaalf hoofdstukken zullen tezamen met een door Audretsch, Grilo en Thurik te schrijven inleiding worden uitgebracht als boek. Er is hiertoe een contract gesloten met Edward Elgar Publishing. Alle inspanningen tot nu toe zijn niet ten laste gekomen van het programmaonderzoek. Het huidige voorstel behelst twee aangelegenheden. Het schrijven van een inleiding voor het boek en het organiseren van een workshop tezamen met de Europese Commissie (DG Enterprise) in Brussel ter gelegenheid van het uitbrengen van het boek in oktober 2007. Er is al een (voorzichtige) toezegging dat de ‘SG’ van DG Enterprise het boek in ontvangst zal nemen. De gedachte is dat de workshop een gezamenlijk inzet zal zijn van EZ, DG Enterprise en EIM. De tekst in de 2007 brochure van Edward Elgar luidt: “This book has two cornerstones. The first cornerstone is that entrepreneurship has emerged as a bona fide focus of public policy, particularly with respect to economic growth and employment creation. The second cornerstone of this book is the observation that neither scholars nor policy makers are presently equipped to understand the public policy role for entrepreneurship. The purpose of this book is to provide a foundation for entrepreneurship policy. The contributions in this book provide some of the first serious, systematic analyses to address these questions. They do not provide unequivocal, unanimous answers. This reflects the infancy of the field and early stages of a domain of inquiry where experiments predominate and where the importance of the questions asked prevails over the certainty of the proposed answers. Thus, what emerges is a reflection of experienced scholars, serious researchers and dynamic policy makers grappling with a novel question of considerable policy relevance that few have previously posed. Hence, this book is a prerequisite for students, scholars and practitioners in the incipient world of entrepreneurship policy.” Contactpersoon: Roy Thurik Wetenschappelijke artikelen Kennisuitwisseling met de internationale onderzoeksgemeenschap op het terrein van MKB en ondernemerschap is cruciaal voor de kwaliteit, de geloofwaardigheid en de vernieuwing van het programma. Daarom worden
35
jaarlijks een aantal papers gepresenteerd op congressen en gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Visiepaper De inhoudelijke programmering van het programmaonderzoek vindt plaats vanuit een visie, die vastgelegd is in een visiepaper. Uiteraard is deze visie niet statisch, maar wordt er zorg voor gedragen dat deze strookt en blijft stroken met actuele ontwikkelingen op het gebied van MKB en Ondernemerschap. Contactpersoon: Sander Wennekers Commissie Scales Om de wetenschappelijke kwaliteit van de kennisopbouw en de modelbouw te waarborgen is er een commissie in het leven geroepen van externe deskundigen. Momenteel hebben hier zitting in: prof. A.R. Thurik (EUR, voorzitter), prof. dr. M. Carree (UM), prof. dr. M. van Praag (UvA), dr. S Raes (EZ), prof. dr. J. van Sinderen (NmA), drs. B.C. Smid (CPB). Contactpersoon: Gerrit de Wit
3 . 3 . 2 R e e d s g e s ta r t e pr o je c te n De volgende projecten zijn reeds gestart in 2006 en zullen in 2007 worden voltooid: − The two-way relationship between entrepreneurship and economic development (contactpersoon: André van Stel) − Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs (contactpersoon: Jose Bal) − Vooronderzoek programmaevaluatie startersbeleid EZ (contactpersoon: Peter van Hoesel) − Contingentiefactoren implementatie opportunities (contactpersoon: Jeroen de Jong − Knowledgemanagement in SMEs (contactpersoon: Sita Tan) − Snelle groeiers versus niet snelle groeiers (contactpersoon: Dick Snel)
36
4
Kennisoverdracht
4.1
Doelstelling en activiteiten van het deelprogramma Doel van het deelprogramma Kennisoverdracht is het ontsluiten van data, informatie en kennis, die in de andere deelprogramma's zijn opgebouwd. De doelgroepen van het onderzoeksprogramma MKB en Ondernemerschap - beleidsmakers, intermediaire organisaties, onderwijs- en kennisinstellingen, (georganiseerd) bedrijfsleven, media, onderzoeksbureaus en studenten moeten op een snelle, eigentijdse en eenvoudige wijze toegang hebben tot de resultaten van het programma. Om dit doel te verwezenlijken is een multichannel strategie ontwikkeld en vinden de volgende activiteiten binnen de Kennisoverdracht plaats: 1
Website (www.ondernemerschap.nl): het continu onderhouden en plaatsen van nieuwe content uit het programma.
2
Overige kennisoverdracht, zoals het leveren van data op maat, beheer van het Datalab, geven van lezingen, beantwoorden van ad hoc vragen en organiseren van EIM Beleidscafés.
3
Periodieke rapportages: het ontsluiten van geactualiseerde data, informatie en kennis uit de Datasets & modellen, eventueel aangevuld met beschikbare data en informatie van derden en vertaald naar de gebruikers.
4
Niet gespecificeerde rapportages: minionderzoeken op verzoek, minirapportages (naar aanleiding van minionderzoek, actualiteiten, EIM Beleidscafés, MKB Beleidspanel) en publieksgerichte artikelen.
4.2
Afstemming tussen de periodieke rapportages De periodieke rapportages dragen er zorg voor dat na het actualiseren van een dataset de bevindingen die volgen uit de nieuwe cijfers, bij een breed publiek terecht komen. Afstemming van de diverse publicatiemomenten is daarbij van belang, enerzijds voor de herkenbaarheid van de diverse producten, anderzijds voor een spreiding over het gehele jaar. Daartoe hebben wij de volgende publicatiecyclus ontwikkeld: zie onderstaand schema. In het schema zijn ook de minirapportages ad hoc opgenomen. Sommige daarvan zijn gekoppeld aan min of meer vaste momenten, zoals een meting van het MKB Beleidspanel en de EIM Beleidscafé’s. Andere spelen in op de actualiteit of zijn het resultaat van een minionderzoek. De publicatietijdstippen van deze laatste zijn niet voorspelbaar. Zij worden ‘door het jaar heen’ gepubliceerd.
37
Jaarcyclus periodieke rapportages
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
Periodieke rapportages GEM (internationaal) Kleinschalig Ondernemen Ondernemen in de sectoren MKB in regionaal perspectief Bedrijvendynamiek & werkgelegenheid Determinanten bedrijfsprestaties Exportthermometer Entrepreneurship in the Netherlands Starters en jonge bedrijven Internat. benchmark ondernemerschap Minirapportages ad hoc Regionale bedrijvendynamiek n.a.v. EIM Beleidscafé’s n.a.v. metingen MKB Beleidspanel overige
4.3
Projecten eerste tranche
4 . 3 . 1 W e b s it e Beheer, onderhoud en content management website (V0701) Dit project zorgt ervoor dat de ontsluiting van de producten uit het programmaonderzoek zo efficiënt en goed mogelijk plaatsvindt richting de doelgroepen. Het berust op drie pijlers: 1) contentmanagement d.w.z. het technische beheer van de site, 2) monitoring van het gebruik, verzamelen van feedback en analyse ervan, en 3) voortdurende vernieuwing en verbetering van de site op basis van de gebruiksgegevens. Het resultaat is een professionele, gebruikersvriendelijke en goed functionerende website. Contactpersoon: Marvin van Velzen Periodieke update website producten (V0702) Inmiddels kent de website een diversiteit aan producten: datasets, rapportages, nieuwsitems, zelftesten, MKB in cijfers, etcetera. En daar komen in 2007 nog een paar bij (Engelstalige samenvattingen, artikelenlijst en tools voor ondernemers). Deze producten moeten regelmatig geactualiseerd worden door toevoeging van nieuwe data, tabellen, samenvattingen en benchmarkgegevens. Doel van dit project is om het gebruiksnut blijvend te dienen en mee te kunnen bewegen met de vraag van de gebruikers. Dit project voorziet voor 2007 in de periodieke update. Contactpersoon: Dick Snel PR van het programma (V0703) Actief bekendheid geven aan alles rondom het programmaonderzoek is cruciaal om de vruchten van de opgebouwde data, informatie en kennis te
38
nov
dec
plukken. De doelgroepen worden o.a. bereikt via de landelijke en regionale pers die door middel van dit project voorzien wordt van informatie over recente onderzoeksresultaten. Daarnaast wordt een scala aan andere PR activiteiten uitgevoerd. Concrete inhoud van het project: redactie van pers-, onderzoeks- en nieuwsberichten, uploaden ervan op de kennissite en ANP, maken van abstracts van publicaties, verzorgen van catalogus en informatievoorziening rondom EIM-Beleidscafés. Contactpersoon: Hans de Wal 4 . 3 . 2 O v e r i ge k e nn i s o ve r d r ach t Uitbreiding multichannel (V0704) In 2007 willen de multichannel strategie op drie fronten uitbouwen: de samenwerking met uitgeverijen t.b.v. de ondernemerspraktijk en het onderwijs, extra diensten voor gebruikers van de kennissite en uitbreiding van sectorgerichte producten. Dit project betreft activiteiten die eenmalig verricht moeten worden om dit te bewerkstelligen, waaronder productontwikkeling voor de specifieke doelgroepen. Contactpersoon: Wilma van Rijt Dataleveringen op maat (V0705) Geregeld wordt het EIM benaderd door gebruikers van het programma met een keur aan vragen. Die vragen betreffen hoofdzakelijk het leveren van specifieke databestanden en tabellen, die niet hapklaar op de website staan. In het kader van de multichannel strategie worden deze dataleveranties op maat verzorgd. Contactpersoon: Jacqueline Snijders Lezingen (V0706) Vaak op uitdrukkelijk verzoek - worden de resultaten uit het programma ook middels lezingen verspreid aan diverse gebruikers van het programma, zoals daar zijn: beleidsmakers, intermediaire organisaties, commerciële adviesbureaus (accountants, banken), onderzoekers bij universiteiten, kennisinstellingen en onderzoeksbureaus, pers en andere media. Contactpersoon: Jacqueline Snijders EIM Beleidscafés (V0707) Een vorm van kennisoverdracht binnen het programmaonderzoek is het EIM Beleidscafé. De meerwaarde hiervan is het rechtstreekse contact en interactie met de doelgroepen van het programma. Het is vorm van kennisoverdracht die onder andere kennis oplevert (aan de hand van de gevoerde discussies) en voor een follow-up met betrekking tot het betrokken beleidsthema kan zorgen. In 2007 is het streven om wederom drie beleidscafés te organiseren. We willen bekijken of we de formule interactiever kunnen maken (bijv. workshop), of we nog meer in kunnen spelen op de actualiteit (bijv. invloed bepaalde maatregel) of iets bijzonders kunnen aanbieden (boek, CD Rom). Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij het eerste Beleidscafé in 2007 rondom het thema ‘MKB en groei’. Contactpersoon: Wilma van Rijt
39
Datalab (V0708) De afgelopen jaren is het Datalab met succes gebruikt voor de externe ontsluiting van de primaire data uit het programma MKB en Ondernemerschap. Het gaat hier met name om het Starterspanel, het Jonge Ondernemerspanel en het MKB-beleidspanel. In 2006 hebben weer diverse externe bezoekers van het Datalab gebruik gemaakt. Deze bezoekers kunnen zelf rekenen met de microdata t.b.v. onderzoek en beleidsvragen. Contactpersoon: Rob in ‘t Hout Drukwerk fysieke publieksgerichte rapporten (V0709) Ook dit jaar zullen weer diverse rapporten gepubliceerd gaan worden. Hoewel het aantal rapporten dat van de kennissite gedownload wordt, steeds verder toeneemt, blijven de publieksgerichte fysieke rapporten zeker nog van nut. 4 . 3 . 3 P e r i o d i e ke r a p p o r t a g e s Kleinschalig Ondernemen (V0710) Eind maart 2007 brengt het CPB het Centraal Economisch Plan 2007 uit. Daarin wordt de verwachte ontwikkeling geschetst van de Nederlandse economie in de jaren 2006, 2007 en 2008. Beleidsvormers willen weten hoe deze ontwikkeling zich vertaalt naar ontwikkelingen van grootteklassen en sectoren. Kleinschalig Ondernemen biedt primair de vertaling naar grootteklassen en verschijnt in het voorjaar (april: persbericht met voorjaarsprognoses; eind mei - begin juni: volledige rapport). Doel is het samenstellen en actualiseren van de periodieke rapportage 'Kleinschalig Ondernemen' en van het websiteproduct 'Elektronisch Kleinschalig Ondernemen'. In de rapportage wordt de actuele situatie beschreven van het Nederlandse MKB in al zijn facetten. In 'Elektronisch Kleinschalig Ondernemen' worden data en teksten uit de periodieke rapportage 'Kleinschalig Ondernemen' en de publicatie 'Ondernemen in de sectoren' (zie project V0711) elektronisch ontsloten via de kennissite. Hiermee wordt de informatie nog toegankelijker voor het brede publiek. Bovendien worden hierin ook de najaarsprognoses ontsloten (september). Contactpersoon: Klaas Bangma Ondernemen in de Sectoren (V0711) De rapportage vormt samen met de periodieke rapportages 'Kleinschalig Ondernemen' en 'MKB in regionaal perspectief' (zie V0612) één cluster van kennisoverdracht omtrent de kortetermijnramingen (met updates in het voor- en najaar). Terwijl 'Kleinschalig Ondernemen' inhaakt op de dimensie grootteklasse, doet 'Ondernemen in de Sectoren' dit naar sector. Het is een uniek product dat voorziet in een maatschappelijke behoefte aan het op een handzame wijze openbaar beschikbaar zijn van kwantitatieve en kwalitatieve sectorinformatie. Die informatie heeft EIM in huis in de vorm van basisinformatie (w.o. BLISS Rekeningen, MKB-Beleidspanel, PRISMA-modellen). Gebruikers van het product zijn onder andere de sector- en brancheorganisaties, beleidsmakers en adviseurs/financiers van het MKB. Voorgesteld wordt om de publicatie van 2006 te actualiseren. Er zal wederom een actueel thema - met inzet het MKB Beleidspanel - uitgewerkt gaan worden. Contactpersoon: Wilma van Rijt MKB in regionaal perspectief (V0712)
40
Dit project vormt het derde onderdeel van het reeds genoemde cluster van kennisoverdracht omtrent de kortetermijnramingen (naast 'Kleinschalig Ondernemen' en 'Ondernemen in de sectoren'). In 'MKB in regionaal perspectief' wordt de vertaalslag gemaakt van de verwachte ontwikkeling van de Nederlandse economie in de jaren 2006, 2007 en 2008 - geschetst door het CPB in het Centraal Economisch Plan 2006 - naar de verwachte ontwikkelingen voor het MKB in de regio's. De behoefte aan MKB-gegevens op regionaal niveau neemt steeds verder toe. Juist omdat MKB-ondernemingen vooral opereren op dit lage ruimtelijke schaalniveau, en basisinformatie en benchmarkgegevens tot nu toe vooral op landelijk niveau beschikbaar zijn. Regionale informatie en gegevens zijn beter bruikbaar voor beleidsmakers, adviseurs en andere bij het MKB betrokken organisaties in de regio (zeker in aanvulling op de landelijke informatie en gegevens). Contactpersoon: Klaas Bangma Global Entrepreneurship Monitor (V0713) Doel van Global Entrepreneurship Monitor (inititatief van een internationale research groep onder leiding van prof. Paul Reynolds van Babson College en de London Business School) is met vooraanstaande onderzoekers op het terrein van ondernemerschap unieke, internationaal vergelijkbare data over ondernemerschap in een groot aantal landen te verzamelen, te vergelijken en te analyseren, alsmede op basis van deze data het effect van 'entrepreneurial activity' op economische groei te onderzoeken. Sinds 2001 participeert Nederland jaarlijks in dit GEM-project. Ieder jaar verschijnt naar aanleiding hiervan een Country Report en een Global Research Report over de ontwikkeling van het ondernemerschap in Nederland, in internationaal perspectief, en over de achtergronden van deze ontwikkeling. En ieder jaar wordt een bijdrage geleverd aan de opbouw van een nascentspanel voor Nederland. Door beleidsmakers wordt GEM veel gebruikt t.b.v. internationale vergelijkingen. Daarom is dit project opgenomen als periodieke rapportage in 2007. Contactpersoon: Jolanda Hessels Entrepreneurship in the Netherlands (V0714) Dit project ontsluit periodiek de meest actuele kennis met betrekking tot een geselecteerd aspect van ondernemerschap en jaagt daarmee verdere kennisontwikkeling aan. Het gaat hierbij om opgebouwde data en kennis binnen het programma MKB en Ondernemerschap, aangevuld met internationale inzichten van een buitenlandse expert. Tegen deze achtergrond wordt ook altijd een beeld geschetst van het beleid dat het Ministerie van Economische Zaken voert met betrekking tot het gekozen onderwerp. Gebruikers van de publicatie zijn nationale en internationale beleidsmakers (Europese Commissie, OECD, nationale overheden), intermediaire organisaties (brancheorganisaties) en wetenschappers. Zij gebruiken het als input voor hun beleidsontwikkeling ten aanzien van MKB en ondernemerschap. Begin 2007 zal samen met EZ het onderwerp worden bepaald en de buitenlandse expert geselecteerd. De output van het project is een Engelstalig rapport dat door EZ en EIM gratis verspreid wordt in binnen- en buitenland. Daarnaast wordt het rapport door de buitenlandse expert gepresenteerd tijdens een bijeenkomst bij EZ. Contactpersoon: Jacqueline Snijders
41
Internationale Benchmark Ondernemerschap (V0715) Ondernemerschap is één van de speerpunten van EZ-beleid. Een belangrijk aspect daarbij is het bewaken en bevorderen van de concurrentiekracht van Nederland op de internationale markt. Om beleid te kunnen ontwikkelen en te voeren is het nodig om de Nederlandse situatie periodiek in internationaal perspectief te plaatsen. Centraal bij deze positionering staan de aspecten 'bedrijvendynamiek' en 'snelgroeiende bedrijven'. Dit project voorziet in die behoefte. Het betreft een rapportage naar aanleiding van de jaarlijks te actualiseren data binnen het deelprogramma Datasets & modellen. Contactpersoon: Pauline de Jong Determinanten van bedrijfsprestaties (V0716) In de dataset Determinanten bedrijfsprestaties MKB’ zijn naast de indicatoren innovatie en concurrentieperceptie ook indicatoren opgenomen voor HRM, marketing, strategie en ondernemerschap. Dit sluit aan op de focus van het programmaonderzoek: het in brede zin meten en onderzoeken van MKB-bedrijfsprestaties en ondernemerschap. In 2007 worden drie minirapportages naar aanleiding hiervan gemaakt: één over de concurrentieperceptie, één over een specifieke sector waarin alle determinanten van de bedrijfsprestatie besproken worden voor deze sector, en een minirapportage over een nader in te vullen onderwerp. Het onderwerp van deze laatste minirapportage wordt bepaald aan de hand van de data (welke indicator laat een verrassende ontwikkeling zien? is er een extra sector die aanleiding geeft voor rapportage?). Contactpersoon: Sander Oudmaijer Starters en jonge bedrijven (V0717) Gedurende lange tijd worden binnen het programmaonderzoek cohorten starters en jonge bedrijven gevolgd. Het in de tijd volgen van deze groepen bedrijven levert waardevolle informatie op, onder meer over de ontwikkeling van nieuwe en jonge bedrijven, de hierbij ervaren problemen en de factoren die overleving en bedrijfsgroei beïnvloeden. De informatie wordt altijd veel gebruikt door beleidsmakers en intermediairs. Dit geldt voor alle vormen van kennisoverdracht die hiervoor gebruikt kunnen worden (Datasets, Datalab, Korte vragen en minirapportages). Daarom wordt voor 2007 wederom twee minirapportages voorgesteld: één over starters en één over jonge bedrijven. Contactpersoon: Dick Snel en Anne Bruins Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid (V0718) EIM heeft binnen het programmaonderzoek een groot aantal tijdreeksen opgebouwd op het gebied van bedrijvendynamiek en bedrijfstypen. Tevens is een database opgebouwd met een groot aantal gegevens (balans, resultatenrekening) van individuele bedrijven over een groot aantal jaren. Het rapport 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid' is gebaseerd op genoemde tijdreeksen en gegevens. Beleidsmakers maken intensief gebruik van gegevens over ondernemingendynamiek en bedrijfsprestaties bij hun beleidsvorming en het schrijven van nota's. Ook gebruiken zij het om onder andere het startersbeleid te kunnen monitoren en specifiek beleid te ontwikkelen gericht op het vergroten van het aantal snel groeiende bedrijven in Nederland. Dit project betreft de jaarlijkse actualisatie van het rapport uit 2006.
42
Contactpersoon: Klaas Bangma MKB Exportthermometer (V0719) EIM wordt regelmatig benaderd door diverse instanties, die informatie inwinnen over de exportprestaties van het (industriële) MKB. EIM beschikt over databestanden die het mogelijk maken om in de genoemde leemtes te voorzien. Ieder jaar wordt dan ook de geactualiseerde data geanalyseerd en de bevindingen ervan ontsloten via een minirapportage. Dit project biedt inzicht in de omvang van de export van het MKB (industrie en diensten), de ontwikkeling van die export, de omvang van het exportpotentieel van het MKB, de ontwikkeling van dat exportpotentieel, de relevante afzetmarkten voor het MKB en de verschuivingen in die afzetmarkten. Contactpersoon: Sander Oudmaijer Monitor Inkomens ondernemers (V0720) Deze minirapportage wordt geschreven op basis van de informatie uit de nieuwe Monitor Inkomens Ondernemers. Deze Monitor wordt jaarlijks ververst met de meest recente CBS-gegevens. De minirapportage bevat o.a. de ontwikkelingen van de belangrijkste variabelen met betrekking tot de inkomens van ondernemers. Bijvoorbeeld het besteedbaar en belastbaar inkomen en de winst uit onderneming, uitgesplitst naar persoonskenmerken. Het is de bedoeling om de minirapportage jaarlijks uit te brengen, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de reeds bestaande vraag vanuit brancheorganisaties en pers. Contactpersoon: Pauline de Jong 4.3.4 Overige onderzoeken, rapportages en/of artikelen Minionderzoeken (V0721) Geregeld ontstaat er bij de kerngebruikers (bijvoorbeeld beleidsmakers of intermediaire organisaties) behoefte om – naar aanleiding van actuele ontwikkelingen – extra informatie te krijgen over een specifiek onderwerp omtrent MKB of ondernemerschap. Mits deze informatie interessant is voor een breder publiek, kan op deze behoefte ingespeeld worden door het opstarten van een minionderzoek. Contactpersoon: Jacqueline Snijders Minirapportages ad hoc (V0722) Al enige jaren worden data, informatie en kennis ontsloten via minirapportages. Deze vorm van ontsluiting is succesvol, gezien de vele reacties die bij EIM binnenkomen naar aanleiding van een dergelijke publicatie. Specifieke voordelen zijn: snelheid (inspelen op actualiteit), toegankelijkheid (concreet en direct) en bereikbaarheid (afgestemd op grote doelgroep). We onderscheiden twee groepen van minirapportages: a. naar aanleiding van de metingen van het MKB-Beleidspanel en de EIM-Beleidscafés en b. naar aanleiding van actualiteiten en kennisopbouw gedurende het jaar. In 2007 zal tevens voor het eerst een minirapportage over regionale bedrijvendynamiek verschijnen. Dit is een aanvulling op de periodieke rapportage Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid (zie V0718). Contactpersoon: Wilma van Rijt Publieksgerichte artikelen
43
Geregeld worden er publieksgerichte artikelen geplaatst naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen in vakbladen, ondernemersbladen, branche- en sectorbladen en dergelijke, inclusief boekbijdragen en bijdragen aan congresbundels. Hierdoor worden data, informatie en kennis uit het programma via een ander kanaal nog breder verspreid. In dit kader hopen we ook vervolg te kunnen geven aan het leveren van artikelen op periodieke basis aan enkele vakbladen. Contactpersoon: Wilma van Rijt
44