Programmaonderzoek M K B e n O nd e r ne m e r sc ha p
activiteitenplan 2010 aanvullende projecten
Zoetermeer, maart 2010
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Aanvullende projecten per deelprogramma
5
2.1
Datasets & modellen
5
2.2
Kennisopbouw
2.3
Kennisoverdracht
7 11
3
1
Inleiding
Naast de projecten uit de eerste tranche worden er gedurende het programmajaar nog aanvullende projecten geprogrammeerd. Deze staan in deze notitie.
2
Aanvullende projecten per deelprogramma
2.1
Datasets & modellen ZZP-panel (D1038) Zelfstandigen zonder personeel staan de laatste jaren in de belangstelling. Niet verwonderlijk, gezien de snelle groei die deze groep doormaakt en de implicaties van deze groei voor de arbeidsmarkt en de arbeidsverhoudingen in Nederland. Onder meer in het kader van het programmaonderzoek is er al het nodige onderzoek verricht naar en onder zzp’ers. Dat onderzoek heeft echter tot nu toe een weinig structureel karakter. Het voorstel is daarom om een zzp-panel op te zetten. Het gaat om een jaarlijks te verversen (aanvullen uitval) panel van 2000 respondenten, verspreid over verschillende sectoren. Ter wille van een vergelijking wordt ook een groep overige ondernemers zonder personeel ondervraagd. Er worden jaarlijks twee metingen gehouden. Een analyse van de uitkomsten van het panel zal uitmonden in voor het publiek toegankelijke programmapublicaties. In principe wordt het zzp-panel zo opgezet dat het meerdere jaren blijft bestaan. Hierover wordt echter jaarlijks opnieuw beslist; de planning voorziet in een evaluatie na de tweede meting. Dit project wordt mede gefinancierd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Contactpersoon: Paul Vroonhof Implementatie Europese MKB definitie in PRISMA (D1039) In 2009 heeft de Adviesraad aanbevolen om in het programmaonderzoek over te stappen op de Europese grootteklasse-indeling (0-10, 10-50, 50250, 250+), in plaats van de nu gehanteerde Nederlandse indeling (0-10, 10-100, 100+). De reden is dat in het Nederlandse beleid steeds meer aangesloten wordt op Europees beleid en dat het daarom zinvol is om ook de input voor het beleid (data, onderzoek, publicaties etc.) af te stemmen op de Europese richtlijnen. Het voorstel is daarom om bij de datasets en de modellen van het programma de twee indelingen (Nederlands en Europees) te integreren tot een indeling in 5 grootteklassen (0-10, 10-50, 50-100, 100-250, 250+). Op deze wijze wordt enerzijds voorzien in de behoefte ons aan de Europese standaard te conformeren en anderzijds houden we aansluiting met de bestaande reeksen, die op de Nederlandse indeling gebaseerd zijn. Wij denken namelijk dat voorlopig ook behoefte aan de Nederlandse indeling zal blijven
5
bestaan, al is het alleen maar uit het oogpunt van vergelijkbaarheid in de tijd. Dit voorstel betreft de aanpassing van PRISMA van 3 grootteklassen naar 5 grootteklassen. Het is de bedoeling om in 2010 de aanpassingen te implementeren en een jaar later productie te draaien, zodat in 2011 de MKB prognoses gebaseerd zijn op de indeling in 5 grootteklasses. Contactpersoon: Ton Kwaak Implementatie Europese MKB-definitie in meso datasets (D1040) Dit voorstel betreft de aanpassing van de meso datasets in het Programma Onderzoek van 3 grootteklassen naar 5 grootteklassen in het kader van de overgang naar de Europese MKB-definitie. De uitbreiding wordt meegenomen in de reguliere update van de datasets en er vindt geen teruglegging plaats naar oude jaren. Het betreft de volgende meso datasets: − Historische reeksen kerngegevens MKB − Resultatenrekeningen MKB sectoren − Investeringen MKB sectoren − Regionale kerncijfers MKB − Actieve Ondernemingen en vestigingen − Financieringsgegevens MKB − Prognoses Kerncijfers MKB De Prognoses Kerncijfers MKB worden in 2011 aangepast en voor de 1 e tranche 2011 geprogrammeerd. Contactpersoon: Pieter Fris Implementatie Europese MKB definitie in het MKB Beleidspanel (D1041) Dit voorstel betreft de uitbreiding van het MKB-beleidspanel tot bedrijven met maximaal 250 werknemers in het kader van de overgang naar de Europese MKB-definitie. De uitbreiding wordt meegenomen in de reguliere update van het panel in 2010. Voor het andere panel waar de MKB definitie van belang is, namelijk de dataset Determinanten Bedrijfsprestaties, komt 2010 te vroeg en stellen we 2011 voor als ingangsjaar (programmering 1 e tranche 2011). Hierbij wordt tevens overleg gevoerd met de cofinancier NMa. Contactpersoon: Pim van der Valk Kengetallen ondernemerschap dataset 2011 (D1042) Ondernemerschap vormt een belangrijk issue in het beleid. Het is daarom van belang dat de beleidsmakers over zoveel mogelijk actuele informatie over ondernemerschap beschikken. In dit project worden belangrijke kengetallen over ondernemerschap bij elkaar gebracht. Veel variabelen worden al in andere projecten verzameld en/of gemaakt. Andere zijn echter nieuw en worden aanvullend verzameld en verwerkt. Voor zover gegevens beschikbaar zijn, worden de kengetallen in een internationaal perspectief geplaatst. Indien beschikbaar wordt er een sectorverdeling aangebracht. Het project met betrekking tot 2010 is reeds voor 2010 geprogrammeerd. Het huidige voorstel betreft het project voor 2011. De reden om dit nu al te programmeren ligt in het feit dat een deel van de dataverzameling (buitenlandse leveranciers) voor 2011 al in het najaar van 2010 kan plaatsvinden en dat dit kan samenvallen met de aanvraag voor het project ‘Internationale
6
Benchmark Ondernemerschap’, waar dezelfde buitenlandse leveranciers bij betrokken zijn. Een aanvraag indienen voor beide projecten werkt eenvoudiger naar de leveranciers toe, met een grotere kans dat de data tijdig geleverd worden. Het overige deel van dit project zal in 2011 worden uitgevoerd. Contactpersoon: Niek Timmermans
2.2
Kennisopbouw Business cycles and entrepreneurial success (B1021) Based on a match between European Household Data and Koellinger/Thurik business cycle data we wish to analyze the relationship between a country's position in the business cycle at a certain moment and the individual entrepreneurship outcomes of the population. More in particular, to what extent is a business that is started up in a downturn (upswing) more successful in terms of survival, personnel decisions and growth of individual companies? We define various positions in the business cycle (beginning of downturn, end of downturn, beginning of upswing, steady state, etc.) and we will also analyze the heterogeneity across firms (sectors, start-up size, gender and education of the entrepreneur) in the relationship between the business cycle and firm outcomes. This latter analysis will give insight in the effect of, for instance, education or start-up size, on the likelihood that a start-up is viable, also in bad economic circumstances. The questions we thus try to answer seem to be rather novel and of clear policy relevance. Co-producenten: dr. Jose Maria Millan (University of Huelva), prof.dr. Roy Thurik (EUR), prof.dr. Mirjam van Praag (UvA) Contactpersoon: André van Stel Betekenis van stakeholders bij herstart (ex-)failliete ondernemers (B1022) Uit onderzoek van onder andere VU Amsterdam (zie Wakkee, 2010; Stam et al., 2008) blijkt dat relatief veel (ex-)failliete ondernemers geen ondernemende ambities meer hebben. Van degenen die deze ambities wel hebben, lukt het slechts een beperkt deel om daadwerkelijk te herstarten. Deze observaties zijn te betreuren, omdat uit onderzoek blijkt dat de meeste herstarters (zeer) succesvol zijn (zie bijv. Timmons, 1999). Verschillende verklaringen kunnen worden geponeerd. Het hoge succespercentage zou kunnen weergeven dat alleen de meest getalenteerde ondernemers herstarten en de hiervoor bestaande hindernissen overbruggen. Een andere verklaring kan zijn dat ondernemers leren van hun ervaringen en deze ervaringen meenemen naar een nieuwe onderneming, maar dat ze veel barrières ondervinden om daadwerkelijk opnieuw te starten. Dergelijke barrières zouden in dat geval het ondernemende potentieel van een land onnodig verkleinen. In dit onderzoek willen we het inzicht vergroten in de mogelijke barrières door de positie en rol van een aantal specifieke stakeholders te onderzoeken en te zien in hoeverre zij ex-failliete ondernemers een tweede kans gunnen:
Andere ondernemers. Hieronder verstaan we directeur-eigenaren van MKB ondernemingen die niet noodzakelijkerwijs direct bij een faillissement betrokken zijn geweest maar mogelijk wel indirect te maken hebben gehad met leveranciers of afnemers die failliet zijn gegaan.
7
Curatoren die betrokken zijn bij de afwikkeling van zakelijke faillissementen.
Professionals die werken in de financiële dienstverlening, w.o. bankiers, venture capitalists en business angels.
Beleidsmakers op het gebied van economische en regionale ontwikkeling en ondernemerschap bij gemeenten, provincies en ministeries.
De genoemde partijen spelen een belangrijke rol als stakeholder in de omgeving van startende ondernemers. Afhankelijk van hun houding ten opzichte van (ex-)failliete ondernemers kunnen zij daarom barrières opwerpen die het moeilijker maken voor ex-failliete ondernemers om een nieuwe start te maken: bijvoorbeeld door het stellen van specifieke (betalings)voorwaarden, het bemoeilijken van toegang tot middelen of het ontbreken van specifiek stimuleringsbeleid. Het is echter ook mogelijk dat deze partijen juist een positief effect zouden kunnen hebben op de mogelijkheden voor herstart door (ex-)failliete ondernemers door het verlenen van morele steun en toegang tot middelen (sociaal kapitaal). Door gedrag en houding van deze groepen te achterhalen willen we meer inzicht krijgen in de mate waarin ex-failliete ondernemers een tweede kans wordt gegund. Vervolgens kunnen we met behulp van multivariate analyses verklaringen zoeken voor de gesignaleerde belemmeringen en stimulansen. Bijvoorbeeld hangt de beeldvorming onder ondernemers samen met hun ondernemende houding of eigen ervaringen met failliete ondernemers. Onder niet-failliete ondernemers en curatoren willen we in ieder geval een enquête houden. De enquête onder de eerste groep kan via een meting van het MKB Beleidspanel geschieden. Onder curatoren houden we een aparte enquête. De VU heeft hiervoor een adressenlijst beschikbaar met enkele duizenden potentiële respondenten. Voor de andere groepen is het lastiger om op efficiënte wijze veel respondenten te werven voor een enquête. In de beginfase van het onderzoek wordt onderzocht of er voor deze groepen mogelijkheden zijn voor een enquête, of dat deze groepen via kleinschalige interviews worden bevraagd. De inzichten uit dit onderzoek kunnen beleidsmakers helpen om de barrières voor herstart onder ex-failliete ondernemers te verlagen, zodat meer gebruik wordt gemaakt van het aanwezige ondernemerskapitaal onder (ex)failliete ondernemers. Co-producent: dr. Ingrid Wakkee (Vrije Universiteit Amsterdam) Contactpersoon: Mickey Folkeringa Social entrepreneurship at the micro-level (B1023) Social entrepreneurship refers to individuals and organizations engaged in entrepreneurial activities with a social goal. Common views of social purposes addressed by social entrepreneurs are reducing unemployment for marginalized groups, poverty alleviation through empowerment, enhancing health care, community regeneration, and environmental preservation and sustainable development. Because social entrepreneurs are presumed to contribute to the solutions of these persisting problems, the field draws attention from media, politics and academia. Despite the growing worldwide attention for social entrepreneurship, it remains largely underexplored in
8
the Netherlands1. With this study we would like to contribute in filling this gap. Using data from the Global Entrepreneurship Monitor 2009 (GEM, 2009), which includes a special topic on social entrepreneurship, we propose to investigate the determinants of social entrepreneurship at the micro-level. Specifically, we would like to describe who these social entrepreneurs are (in terms of gender, age, education, working status, motives, perceptions, attitudes, among others) and who are likely to become a social entrepreneur (using regression analyses). Furthermore, we would like to explore the determinants of becoming a social entrepreneur as opposed to other occupational decisions, for instance commercial entrepreneurship, or wage-employment. Which antecedents play a role in the decision to become a social entrepreneur (e.g. demographic characteristics, economic factors, perceptions of the individual)? The acquired knowledge of this study is of potential value since it may assist policy makers in creating or tailoring policies specifically for the social entrepreneurial sector. Co-producenten: Brigitte Hoogendoorn (Erasmus School of Economics, Erasmus University Rotterdam), Sophie Bacq (Louvain School of Management, Catholic University of Louvain), and Jan Lepoutre (Vlerick Leuven Gent Management School; team leader of GEM Belgium). Contactpersoon: Chantal Hartog Compliance in het MKB (B1024) Er bestaat weinig empirisch onderzoek naar regelnaleving door bedrijven. Het onderzoek dat bestaat, is vooral gebaseerd op enkele cases. De aandacht is daarbij tot nu toe vooral uitgegaan naar grote bedrijven: meestal beursgenoteerde multinationals. Verklaringen voor het optreden van organisatiecriminaliteit worden in deze studies vooral gezocht in gebrekkig intern toezicht en de organisatiecultuur. Mogelijk levert verbreding van het onderzoek naar kleinere bedrijven nieuwe waardevolle inzichten op. Met dergelijk onderzoek zou de rol van de persoon van de ondernemer/eigenaar beter in beeld kunnen worden gebracht alsmede zijn/haar motieven of die van andere direct betrokkenen. Mogelijk moeten oorzaken van regelovertreding niet alleen gezocht worden in opportunisme van personen of organisaties, maar spelen ook andere zaken een rol zoals persoonlijke overtuiging, professionaliteit of bestuurlijke druk. In verband met bovenstaande heeft drs. Guido Brummelkamp (EIM) in het najaar van 2009 twee oriënterende gesprekken gevoerd met prof. dr. Wim Huismand en dr. Adriaan Denkers van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van Vrije Universiteit. Naar aanleiding hiervan hebben zij nu de intentie om samen een verkennende studie uit te voeren. Deze studie bestaat uit een analyse van literatuur; gesprekken met ondernemers die recent zijn veroordeeld; en gesprekken met de vier belangrijkste inspectiediensten (FIOD, SIOD, Arbeidsinspectie, Algemene Inspectiedienst). De verkennende studie moet leiden tot een artikel in een nader te bepalen wetenschappelijk tijdschrift. Co-producenten: prof. dr. Wim Huismand en dr. Adriaan Denkers (VU)
1
Within our research program an explorative qualitative study was carried out in 2008: Bruins, A., Regter, G. (2008), Sociaal Ondernemerscap; een verkennend onderzoek naar kenmerken van sociaal ondernemers (in Dutch), Report A200813, and currently a crosscountry quantitative research is conducted attempting to explain country differences in the levels of social entrepreneurial activity.
9
Contactpersoon: Guido Brummelkamp Overlevingskansen snelle groeiers (B1025) Diverse onderzoeken zijn reeds uitgevoerd in het kader van snelle groeiers. Deze onderzoeken benadrukken de positieve kant van snelle groeiers. Vooral het belang van snelgroeiende bedrijven voor de macro-economie wordt benadrukt. Het door ons voorgestelde project heeft een andere insteek: het onderzoek is gericht op de mogelijke keerzijde van (snelle) groeiers. Centraal in ons onderzoek staat de vraag of de overlevingskans van snelle groeiers lager is dan de overlevingskans van 'modale' groeiers en van bedrijven die niet groeien. Het is denkbaar dat snelle groeiers, om hun groei te realiseren, meer risico's nemen dan minder snelle groeiers. Dit verhoogde risico kan leiden tot een hogere kans op bedrijfsbeëindiging voor bedrijven die een snelle groei nastreven. Met andere woorden, de overlevingskans van bedrijven kan negatief afhangen van de (snelle) groei in het recente verleden. Hoewel het belangrijk is om voldoende bedrijven te hebben die snelle groei nastreven (en realiseren), is het ook belangrijk te realiseren dat snelgroeiende bedrijven extra risico’s met zich mee kunnen brengen en mogelijk ook extra maatschappelijke kosten in geval van een bedrijfsbeëindiging. Naast de positieve aspecten van snelle groeiers bestaat er wellicht dus ook een keerzijde. Het belang van dit onderzoek is dat deze keerzijde expliciet in kaart wordt gebracht. De samenhang tussen de overlevingskans van bedrijven en groei in het recente verleden wordt onderzocht door survival analyses uit te voeren op microdata van bedrijven. We beogen gebruik te maken van de ‘longitudinale dataset bedrijfsgrootte’. Deze dataset is voor eerdere onderzoeken binnen het programma samengesteld uit brondata van het UWV (productiestatistieken) en de KvK. Deze dataset is zowel voorbewerkt als omvangrijk. De dataset bevat 95-99% van het Nederlandse bedrijfsleven naar sector en grootteklasse voor de periode 1993-1999. De opbouw van de dataset maakt het relatief eenvoudig om bedrijfsbeëindiging vast te stellen. Indien een bedrijf in een opvolgend jaar niet meer is opgenomen in de dataset, dan is de betreffende bedrijfseenheid beëindigd. Er is dus geen onduidelijkheid over de reden van uitval van bedrijven. Gebruikmakend van deze dataset kan middels duurmodellen worden nagegaan of de overlevingskans van bedrijven inderdaad negatief afhangt van de (snelle) groei in het recente verleden. Co-producenten: Mirjam van Praag en/of collega (Universiteit van Amsterdam) Contactpersoon: Dennis Bleeker Entrepreneurial innovations in environmental and energy technology (B1026) The coming years will bring a rapid development of new environmental and energy technologies, also called clean technologies or cleantech. As it comes to implementing these new technologies, policy makers often seem to put most confidence in existing large firms and research institutes. However, the vested interests of incumbent firms may in reality slow down the implementation of cleantech. For that reason entrepreneurship in new and small enterprises may offer an important mechanism for a more rapid implementation. In this joint project with Utrecht University we propose to
10
investigate the factors enabling and constraining firm growth of new and small enterprises focussing on green technologies. To that purpose we will do quantitative assessments on the relevant available data in our Start-up Panel and the Panel Technologiebedrijven, as well as conduct a series of interviews with entrepreneurs in renewable energy and environmental technology. By combining the results from our quantitative and qualitative analyses with earlier findings from the literature, we expect to gain more insight into the barriers and stimuli for the commercialization of new environmental and energy technology. Co-producenten: Erik Stam and Neil Thompson (Utrecht University) Contactpersoon: Sander Wennekers Gebruik van ‘diaspora links’ voor (internationale) handelsverbanden (B1027) De meerwaarde van multicultureel ondernemerschap en werknemerschap blijft een onderwerp dat ook in de internationale theoretische literatuur vaak wordt genoemd, maar waarover betrekkelijk weinig bekend is. Dat geldt in het bijzonder voor de kansen van zogenaamde ‘diaspora links’. ‘Diaspora links zijn niet alleen een vehikel voor meer internationalisering langs etnisch culturele lijnen. Ook uitwisseling van ideeën, kennis, arbeid, kapitaal vindt plaats via wereldwijde uitwaaiering van bevolkingsgroepen. Dit betreft dus meer dan alleen de banden met het land van herkomst.’ Mogelijke onderzoeksvragen zijn: − Hoe kan het bewustzijn van ondernemers inzake de kansen van ‘diaspora links’ het beste worden vergroot? − Welke lessen kunnen worden geleerd uit ervaringen van multiculturele ondernemers die hun diaspora links benutten? − Welke weerstanden moet ondernemers overwinnen om optimaal gebruik te maken van de ‘diaspora links’? − Welke voordelen worden op dit terrein ervaren door autochtone ondernemers die samenwerken met multiculturele ondernemers? Doel project: Aanzet tot het vergroten van het bewustzijn en het meetbaar maken van de bijdrage die ‘diaspora links’ hebben voor het verruimen en verbeteren van (internationale) handelsverbanden. Methode: − Literatuurstudie en theoretische inbedding (m.n. van de hand van IMES); − selectie bedrijven in samenspraak met etnische ondernemersverenigingen en VNO/NCW; − case studies onder 6-8 bedrijven; − rapportage en checklist om bewustwording van de kansen te bevorderen; Co-producenten: Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES) van de UvA; in de persoon van Ewald Engelen, dan wel Jan Rath en/of Robert Kloosterman. Contactpersoon: Nardo de Vries
2.3
Kennisoverdracht Regionale bedrijvendynamiek (V1027) EIM heeft een lange reeks data opgebouwd over bedrijvendynamiek op het ruimtelijke schaalniveau van de COROP-gebieden. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van het aantal starters, overige bedrijfsoprichtingen, bedrijfs-
11
opheffingen, groeisaldo, startersquote en overige kengetallen vanaf 1987 tot en met 2007. In 2010 stellen we voor een minirapportage over de regionale bedrijvendynamiek in Nederland samen te stellen en tegemoet te komen aan de wens om meer regionale informatie over MKB en Ondernemerschap te ontsluiten. Contactpersoon: Klaas Bangma. Aannemen eerste personeelslid (V1028) Het ministerie van Economische Zaken wil graag inzicht in bedrijven die hun eerste werknemer aantrekken: aantallen bedrijven in recent jaar (naar sector en grootte), omvang extra werkgelegenheid en kenmerken van die werknemers (tijdelijk/vast, autochtoon/allochtoon, opleidingsniveau, geslacht leeftijd en eerdere positie (werkloos, andere baan, non-participatie). Voor dit doel is in 2008 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd, wat geresulteerd heeft in een minirapportage in 2009. De data-analyse betrof de koppeling van het Algemeen Bedrijvenregister aan het Sociaal Statistisch Bestand (beide van het CBS) voor het jaar 2005, zodat een beeld verkregen werd van het aantal bedrijven zonder personeel dat in 2005 personeel aannam en de omvang van de werkgelegenheidscreatie. In 2009 is de dataanalyse herhaald en uitgebreid naar kenmerken van de werkgelegenheid, mede aan de hand van de Enquête beroepsbevolking (CBS). De bevindingen zijn dermate interessant dat voorgesteld wordt om op basis hiervan een volwaardige publieksgerichte rapportage te maken in plaats van de eerder voorziene minitrapportage. Contactpersoon Wim Verhoeven.
12