De 'ondernemende economie'
Visies en analyses voor de programmering van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap
dr. A.R.M. Wennekers Zoetermeer, december 2006
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding: de ondernemende economie
7
1.1
Korte historische terugblik
7
1.2
De ondernemende economie
8
1.3
Leeswijzer
9
2
Begripsbepaling
2.1
Ondernemerschap
11
2.2
Het midden- en kleinbedrijf
12
2.3
Ondernemerschap en MKB
12
3
Het onderzoek naar ondernemerschap en MKB: the state of the art
15
3.1
Een breed vakgebied met vele facetten
15
3.2
Het belang van ondernemerschap
16
3.3
Determinanten van Ondernemerschap en MKB
17
4
Beknopte sterkte-zwakteanalyse van ondernemerschap en MKB in Nederland
21
4.1
Sterke punten
21
4.2
Verbeterpunten
21
4.3
Conclusie
22
5
Strategische kennisbehoefte met betrekking tot ondernemerschap en MKB
23
5.1
Oprichtingsdynamiek
23
5.2
Bedrijfsprestaties
25
5.3
Internationale en regionale aspecten
26
Literatuur
29
11
3
Samenvatting K e r nv i s ie Een van de meest intrigerende verschijnselen in de moderne economie is de herontdekking van het ondernemerschap. Eind vorige eeuw heeft zich een trendbreuk voltrokken in de eeuwenlange daling van het zelfstandig ondernemerschap. Deze breuk is niet toevallig, maar weerspiegelt structurele veranderingen in onderliggende parameters van de wereldeconomie. Deze veranderingen zijn vooral het gevolg van de nieuwe Industriële Revolutie, de daarmee gepaard gaande globalisering en de opkomst van een 'netwerkeconomie'. Daarnaast hangen ze in de meeste hoogontwikkelde economieën ook samen met het bereikte niveau van economische ontwikkeling. Een hoge vlucht van de dienstensector, een voortgaande vraagdifferentiatie en een drang naar meer autonomie aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt ondersteunen een trend naar meer ondernemerschap. Deze transitie wordt hier aangeduid als de opkomst van een 'ondernemende economie'. Nederland lijkt de door de ondernemende economie geboden kansen maar gedeeltelijk te benutten. Weliswaar is het aantal zelfstandige ondernemers sinds 1985 bijna verdubbeld, niettemin is de dynamiek van nieuwe bedrijfsoprichtingen naar internationale maatstaven laag. Ook loopt Nederland achter wat betreft spin-outs van kennisinstellingen en snel groeiende ondernemingen. Hierdoor boet Nederland in aan economisch groeipotentieel, en de realisering van de zgn. 'Lissabon-doelstelling' is daarmee nog ver weg. Een hoofdoorzaak van deze achterstand ligt in de tijdens de naoorlogse periode opgebouwde instituties die zich maar langzaam laten hervormen. Deze instituties zijn veelal gericht op het beperken van risico's, zoals de voormalige vestigingswetgeving en de eenzijdige inrichting van de sociale zekerheid en het pensioenstelsel die een cultuur van 'werknemerschap' bevorderen. Deze cultuur wordt bestendigd door het funderend onderwijs, dat weinig aandacht geeft aan ondernemerschap. Ook is de regeldruk rond ondernemen in Nederland erg hoog. Hoewel het beleid in de afgelopen decennia vele goede aanzetten heeft gegeven, is er nog een lange weg te gaan naar een 'Ondernemende Samenleving'.
I m p l i c a t ie s v o o r he t P r o g r a m m a o n d e r z o e k Deze visie biedt een context en ijkpunt voor de programmering van (met name het deelprogramma kennisopbouw van) het Programmaonderzoek Ondernemerschap en MKB in de komende drie jaar. Een kernthema blijft de keuze tussen werknemerschap en ondernemerschap. Welke elementen uit het ondernemersklimaat (m.n. heersende attitudes en instituties) weerhouden met name nog te veel succesvolle en ambitieuze werknemers ervan om voor zichzelf te beginnen, en wellicht ook werkgever voor anderen te zijn? Meer specifiek is de vraag welke wettelijke regels en/of het ontbreken van faciliterende instituties belemmerend werken voor 'scientific entrepreneurship' en de overdracht van technologische kennis aan startende bedrijven. Een tweede hoofdthema is de groei van jonge en gevestigde bedrijven in de diverse bedrijfstakken en branches van het MKB. Wat zijn de belangrijkste voorwaarden voor ondernemend en innovatief gedrag van individuen binnen bedrijven? Welke zijn de belangrijkste wettelijke en andere belemmeringen, in Nederland én in de Europese Unie, voor de uitgroei van ambitieuze Nederlandse bedrijven? En welke verschillen zijn er op dit terrein tus5
sen sectoren? Ten slotte is meer aandacht nodig voor internationale en regionale aspecten van ondernemerschap en MKB, deels als zelfstandig onderwerp en deels gekoppeld aan bovengenoemde thema's.
6
1
Inleiding: de ondernemende economie
In 1999 bracht het Ministerie van Economische Zaken een ambitieuze beleidsnota uit onder de titel 'De ondernemende samenleving'. Sindsdien zijn vervolgnota's over MKB en ondernemerschap verschenen, en zijn diverse actieplannen, zoals het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemerschap, Techno Partner en andere initiatieven, daadwerkelijk geïmplementeerd. In die zin lijkt het beleidsdocument van eind vorige eeuw enigszins vergeten of achterhaald. Het langetermijnperspectief van deze nota blijft echter actueel en vormt mede een inspiratiebron voor de in de onderhavige notitie1 te ontwikkelen visies op en analyses van de rol van ondernemerschap en MKB in economie en samenleving. Hoe verandert deze rol als gevolg van de ontwikkelingen in de wereldeconomie? Hoe ondernemend is Nederland anno 2006? En welke informatie en kennis dient het Programmaonderzoek Ondernemerschap en MKB de komende jaren aan te reiken om beleid en advisering op dit terrein optimaal te ondersteunen?
1.1
Korte historische terugblik De eerste driekwart van de 20e eeuw vormden het tijdvak van de 'Managerial Revolution'. Economische groei kwam vooral tot stand via schaalvergroting en via de diffusie van verbeterinnovaties uit de R&D-laboratoria van grote ondernemingen. Gevolg was dat het aantal ondernemers en het aantal nieuwe bedrijfsoprichtingen sterk daalden door een verschuiving van productie, distributie en dienstverlening naar grootschalige geïntegreerde en efficiënt opererende ondernemingen. Banen in loondienst bij industriële bedrijven, grote dienstverleners en in de collectieve sector gaven status en rechtspositie. Dit vergrootte de 'opportunity costs' van zelfstandig ondernemerschap, dat steeds meer in onbruik raakte. Audretsch en Thurik (2000, 2001 en 2004) noemen dit de 'managed economy'. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw leken uitsluitend de zeer grote, veelal beursgenoteerde ondernemingen de sleutel tot welvaartsgroei en banencreatie te zijn geworden en vormden zelfstandige ondernemers ogenschijnlijk een uitstervend ras. Het kan echter verkeren, en sindsdien heeft ondernemerschap zowel een herwaardering als een comeback doorgemaakt. Sinds enkele decennia is een mede op nieuwe informatietechnologie (ICT) gebaseerde Industriële Revolutie gaande die aanleiding is tot veel nieuwe bedrijvigheid. Daarbij leiden ICT en globalisering in de economisch meest ontwikkelde landen, waaronder Nederland, tot een verlies van concurrentievoordelen in traditionele bedrijfstakken. Deze landen moeten zich meer specialiseren in de ontwikkeling, regie en marketing van op nieuwe kennis gebaseerde goederen en diensten. Oude zekerheden zijn vervangen door nieuwe onzekerheden, bijvoorbeeld over de toepasbaarheid van nieuwe kennis. Daarom is ondernemerschap nodig om ideeën uit te proberen, nieuwe producten te ontwikkelen en te vermarkten, en de ermee verbonden risico's te dragen. Het groei-
1
Deze notitie staat ook bekend als de 'visiepaper'.
7
ende belang van ondernemerschap heeft vooral óók te maken met het feit dat een groot aantal branches onder invloed van ICT, globalisering en andere maatschappelijke veranderingen en uitdagingen hun technologische levenscyclus opnieuw zijn begonnen (Foster's S-curves). Het zoeken naar de beste processen, producten en toepassingen zorgt voor een brede behoefte aan experimenterende relatief kleine bedrijven, vooral in niches van de industrie, in de zakelijke dienstverlening, in de handel en in bepaalde persoonlijke diensten. Deze bedrijven bewijzen wat het beste werkt, waarna vervolgens opschaling plaatsvindt. Het veelal kleinschalige nieuwe ondernemerschap vindt plaats boven op een basis van nog steeds in massaproductie opererende grote bedrijven in met name de basisindustrie, supermarkten, luchtvaart, telecommunicatie, energie, banken en verzekeringen. Ondernemerschap bij gevestigde bedrijven is daarbij ook nodig om in te spelen op veranderingen in de vraag of op onverwachte acties van concurrenten. Deze nieuwe economie noemen Audretsch en Thurik de 'entrepreneurial economy'. Wij zullen deze hier aanduiden als de 'ondernemende economie'. Deze ondernemende economie is tegelijkertijd een 'kenniseconomie' omdat veel nieuwe bedrijvigheid is gebaseerd op nieuwe kennis. Het is ook een 'netwerkeconomie' aangezien bedrijven steeds minder opereren als 'monoliet', maar via 'outsourcing' en samenwerking in netwerkverbanden, hun zelfstandigheid combineren met schaalvoordelen en flexibiliteit.
1.2
De ondernemende economie Hoewel de situatie per sector en regio kan verschillen, is ook Nederland in de afgelopen decennia geleidelijk deze nieuwe fase van economische ontwikkeling, te weten die van de ondernemende economie, ingegaan. In deze economie zijn vraag- en aanboddifferentiatie belangrijke motoren van economische groei geworden, en is er veel behoefte aan nieuwe bedrijfsoprichtingen. Maar ook is er behoefte aan gevestigde ondernemingen die innovatieve producten op de markt brengen en die willen en kunnen groeien. De ondernemende economie vraagt om ondernemers: -
die 'open-minded' zijn en nieuwe marktkansen opmerken of creëren,
-
die kansen daadwerkelijk benutten en adequaat reageren op veranderende omstandigheden in markt en technologie,
-
die kennis durven delen en die hun productiviteit en hun afzetmarkt mede door samenwerking weten te vergroten,
-
die flexibel zijn en de dynamiek van de markt niet als bedreiging maar als kans zien,
-
die (gecalculeerde) risico's durven te nemen.
Sleutelwoorden op macroniveau zijn innovatie, diversiteit, dynamiek en concurrentie, en op microniveau creativiteit, initiatief, organisatievermogen, flexibiliteit en durf. De ondernemende economie heeft echter niet alleen behoefte aan 'agents of change'. Zij biedt ook kansen aan mensen die het ondernemerschap vooral willen uitoefenen als beroep en/of zelfontplooiing, maar die geen nieuwe producten introduceren en geen ambitie hebben om hun bedrijf (sterk) te laten groeien. Overigens is bedrijfsgroei niet altijd planbaar, en komen ook uit deze categorie ondernemers soms snel groeiende bedrijven voort. Evenzeer zijn er voor mensen die geen of onvoldoende emplooi kunnen vinden in een betaalde baan, mogelijkheden om via zelfstandig ondernemerschap hun
8
broodwinning te verwerven of aan te vullen. Deze tendensen worden versterkt door een meer flexibele arbeidsmarkt en een versobering van de welvaartsstaat. Tenslotte dragen alle ondernemers, ook die zonder personeel, bij aan een meer ondernemende cultuur. Velen van hen laten aan jongere generaties zien dat ondernemerschap een respectabel, lonend en voldoening gevend beroep kan zijn. Overheden over de gehele wereld proberen dan ook het aantal ondernemers en het aantal nieuwe bedrijfsoprichtingen te bevorderen.
1.3
Leeswijzer In hoofdstuk 2 van deze 'visiepaper' wordt nader ingegaan op de begrippen ondernemerschap en MKB, en op hoe deze zich tot elkaar verhouden. Hoofdstuk 3 schetst enkele hoofdlijnen van een 'state of the art' van het onderzoek op deze terreinen. In hoofdstuk 4 wordt een beknopte sterktezwakteanalyse van de Nederlandse economie gepresenteerd, in het bijzonder m.b.t. ondernemerschap en MKB. Uit de diverse analyses en visies wordt tot slot in hoofdstuk 5 een serie relevante onderzoeksvragen voor het Programma Ondernemerschap en MKB in de komende jaren afgeleid.
9
2
Begripsbepaling
2.1
Ondernemerschap Het ondernemerschap is een moeilijk grijpbaar fenomeen. In het hedendaags taalgebruik is het een 'containerbegrip' geworden, dat wil zeggen een begrip waar iedereen wat anders onder verstaat. Ook in de wetenschap is er geen eenduidigheid over ondernemerschap. Toch lijkt het mogelijk enige ordening aan te brengen. In deze notitie zal het volgende onderscheid worden gemaakt (Wennekers, 2006): -
ondernemerschap als gedrag ('pursuing opportunities without regard to the resources one currently controls' ofwel 'inspelen op marktkansen zonder je te laten beperken door je huidige hulpbronnen'). Ondernemerschap als gedrag omvat zowel 'intrapreneurship' binnen gevestigde bedrijven als de oprichting van nieuwe bedrijven. In ieder geval gaat het in enigerlei vorm om 'new ventures';
-
ondernemerschap als beroep ('zelfstandig ondernemerschap', dat wil zeggen werken voor eigen rekening en risico). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in een dynamisch perspectief (bedrijfsoprichtingen) en een statisch perspectief (het aantal zelfstandige ondernemers in de beroepsbevolking). Het dynamisch perspectief overlapt met ondernemerschap als gedrag. Voorts is het belangrijk om de zelfstandige ondernemers nader onder te verdelen in ondernemers met personeel en die zonder personeel (inclusief freelancers en ZZP'ers, die voornamelijk hun eigen arbeid verkopen en niet ondernemen in de klassieke zin van productiefactoren bij elkaar brengen om voor eigen rekening en risico goederen of diensten op de markt aan te bieden). Ondernemers met personeel zijn tevens werkgever, hetgeen een geheel eigen optiek en problematiek met zich meebrengt.
Ondernemerschap kan op drie analyseniveaus worden bestudeerd: -
het individueel niveau; ondernemerschap betreft altijd mensen die kansen zien, initiatieven nemen en risico's lopen; dit geldt zowel bij zelfstandig ondernemerschap als bij intrapreneurship (corporate entrepreneurship);
-
het bedrijfsniveau: (nieuwe) bedrijven zijn een 'vehicle for entrepreneurship' (Thurik en Wennekers, 2004). Daarbij is er een toenemende diversiteit (aanboddifferentiatie): zelfstandige ondernemingen, franchiseondernemingen, dochterondernemingen, buy-outs, spin-offs, etc. Een subniveau is dat van 'new (corporate, internal or joint) ventures' binnen, vanuit of tussen gevestigde bedrijven (Davidsson, 2004). Het bedrijfsniveau wordt verder uitgewerkt onder het kopje MKB;
-
het geaggregeerd niveau van sectoren, regio's en landen: de rate of business ownership, de rate of nascent entrepreneurship c.q. TEA (Total early-stage Entrepreneurial Activity rate, zoals ontwikkeld door de Global Entrepreneurship Monitor) en de 'framework conditions' voor ondernemerschap.
11
2.2
Het midden- en kleinbedrijf Zoals hierboven al is gesteld, is het MKB het bedrijfsniveau van het ondernemerschap: -
afgezien van dochterondernemingen worden de meeste kleine en middelgrote bedrijven 'gemanaged' door een zelfstandige ondernemer of een directeur-grootaandeelhouder (DGA). MKB (=bedrijfsniveau) en 'ondernemerschap als beroep' (=persoonsniveau) zijn twee kanten van dezelfde medaille;
-
maar ook voor 'ondernemerschap als gedrag' zijn MKB-bedrijven een belangrijk 'vehicle'. Dit betreft vooral jonge bedrijven en snelle groeiers, maar ook gevestigde bedrijven die een nieuwe koers inslaan, zoals het veranderen van het assortiment, het bewerken van een nieuwe markt of het introduceren van nieuwe productieprocessen. Vaak is het 'ondernemerschap als gedrag' vooral belichaamd in de ondernemer, maar een innovatief bedrijf kan niet zonder ondernemend personeel. Als de innovatieve ondernemersfunctie een breed draagvlak heeft binnen een bedrijf kunnen we spreken van een 'ondernemend bedrijf' (in de vakliteratuur heet dit een 'entrepreneurial firm'). Ondernemerschap als gedrag is ook uiterst relevant voor het grootbedrijf;
-
het MKB wordt daarnaast bestudeerd op het geaggregeerd niveau van sectoren, regio's en landen: de grootteklasseverdeling, de bedrijvendynamiek (toe- en uittreding) en het 'bedrijvenlandschap' (typologieën van bedrijven).
2.3
Ondernemerschap en MKB In de tabel wordt de relatie tussen Ondernemerschap en MKB gestileerd samengevat.
12
Tabel 1
De relatie tussen Ondernemerschap en MKB
Persoonsniveau Ondernemerschap
Zelfstandigen en
als beroep
DGA's
Bedrijfsniveau
Geaggregeerd niveau % ondernemers in beroepsbevolking; 'framework conditions'
MKB
MKB-bedrijven exclu-
Grootteklasseverde-
sief dochters van
ling
grote ondernemingen
Ondernemerschap
Nascents, starters,
TEA;
als gedrag
ambitieuze onder-
'framework conditi-
nemers en intrapre-
ons'
neurs MKB
Grootbedrijf
Jonge bedrijven, snelle groeiers, inno-
Bedrijvendynamiek
vatieve bedrijven
en 'bedrijvenland-
Corporate ventures
schap'
Zoals gezegd overlapt 'ondernemerschap als beroep' met 'ondernemerschap als gedrag'. Er zijn daarom in tabel 1 keuzes gemaakt bij het indelen. Zo zijn de starters en ambitieuze ondernemers ingedeeld bij 'ondernemerschap als gedrag', hoewel ze ook vallen onder 'ondernemerschap als beroep'. Een tweede kanttekening is de volgende. Hoewel ondernemerschap altijd het gedrag van personen impliceert, wordt in de vakliteratuur soms ook gesproken van een 'entrepreneurial firm'. Deze finesse komt in de tabel niet tot uiting.
13
3
Het onderzoek naar ondernemerschap en MKB: the state of the art
3.1
Een breed vakgebied met vele facetten Vele disciplines houden zich bezig met ondernemerschap in brede zin (d.w.z. inclusief MKB). Ten eerste de economische wetenschappen. De neoklassieke micro-economie bestudeert de beroepskeuze voor ondernemerschap als een rationeel afwegingsproces tussen materiële opbrengsten en risico's. In de neoklassieke macro-economie speelt ondernemerschap echter geen grote rol, met name omdat de veelal gebruikte algemeenevenwichtsmodellen geen ruimte hebben voor informatieasymmetrie en voor de evenwichtsverstorende invloed van bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen. Deze vormen wel een kernonderwerp in de industriële economie. Ook voor de institutionele economie is ondernemerschap een relevant fenomeen. Het gaat hier enerzijds om de rol van transactiekosten ('new institutional economics') en anderzijds om de invloed van sociale en wettelijke instituties op het economisch proces in het algemeen en op ondernemerschap in het bijzonder ('old institutional economics'). De evolutionaire economie beziet de economie vanuit een 'biologisch paradigma' en bestudeert onder meer de invloed van diversiteit, mededinging en bedrijfsgroei op het economisch systeem. Ook de economische geschiedenis en de geschiedenis van het denken over economische vraagstukken besteden aandacht aan ondernemerschap. Ondernemerschap is voorts een belangrijk onderwerp in de bedrijfskunde (managementwetenschappen). Hierbij is de focus vooral op 'ondernemerschap als gedrag', en zijn met name 'corporate ventures' in het grootbedrijf een kernonderwerp. Ook heeft ondernemerschap uiteraard belangrijke juridische aspecten, die onder meer in het ondernemingsrecht aan de orde komen. Buiten deze disciplines wordt ondernemerschap ook bestudeerd in de sociale en economische geografie (demografische structuur en ontwikkeling; locatiegebonden factoren; kennis-'spillovers'), de arbeidspsychologie en de sociale psychologie (immateriële motieven in de beroepskeuze voor ondernemerschap; antecedenten van 'ondernemend' of 'innovatief' gedrag), de sociologie (rol van sociaal kapitaal; ondernemers als populatie t.o.v. nietondernemers; subgroepen van ondernemers, zoals vrouwen en allochtonen) en de antropologie (vergelijkend cultuuronderzoek tussen landen; invloed van nationale cultuur op ondernemerschap). Ten slotte ontwikkelt zich geleidelijk een eigen vakgebied 'entrepreneurial academics', dat zich bezighoudt met het verklaren van 'new venture creation' in brede zin, en dat een typisch multidisciplinair karakter heeft (zie Wennekers, 2006). Ook het Programmaonderzoek draagt bij aan deze nieuwe wetenschappelijke stroming, zij het dat de gedragswetenschappelijke invalshoek in het programma nog zwak is vertegenwoordigd. Mogelijke nadelen van een integrale benadering zijn eventuele inconsistenties tussen de bevindingen uit de diverse disciplines, alsmede een risico van
15
eenzijdigheid door eclectische selectie van 'wat in de kraam te pas komt'. De voordelen lijken echter veel groter. De complexe werkelijkheid komt in een brede aanpak beter tot zijn recht, en zowel materiële als immateriële aspecten komen aan bod. Bovendien is juist op de grenzen van vakgebieden de kans op nieuwe inzichten relatief groot (bijvoorbeeld de relatie tussen cultuur en ondernemerschap). Ten slotte moet geconstateerd worden dat bij monodisciplinair onderzoek van ondernemerschap en MKB veel onverklaard blijft.
3.2
Het belang van ondernemerschap
T he o r ie Een overzicht van de theorie over het economisch belang van ondernemerschap is onder meer te vinden in Carree en Thurik (2003). Het belang van ondernemerschap voor economische groei loopt vooral via intermediaire variabelen zoals innovaties van nieuwe toetreders en via snelle groeiers die veel nieuwe banen creëren. Feedbackmechanismen van bedrijfsoprichtingen creëren positieve spiralen, die op langere termijn het effect versterken. Binnen het bedrijfsleven verlopen deze processen via toenemende diversiteit (Hannan en Freeman, 1989), concurrentiedruk, herstructurering en diffusie. Op maatschappelijk niveau leiden leereffecten en opkomende rolmodellen tot een zelfversterkend effect via een meer ondernemende cultuur en meer ondernemende instituties. Een recentelijk opgekomen deelonderwerp is 'international entrepreneurship'. Dit betreft de internationale gerichtheid van nieuwe bedrijfsoprichtingen. Zie onder meer Ireland et al. (2005) en Prince et al. (2006). De economische wetenschap is zich recentelijk ook gaan bezighouden met het belang van spin-outs en spin-offs. De zogeheten 'knowledge filter theory of entrepreneurship' (Acs, Audretsch et al., 2004; Audretsch en Keilbach, 2006) stelt dat grote bedrijven en kennisorganisaties veelal niet zelf de marktkansen benutten die voortvloeien uit hun research, vanwege onzekerheden over de economische waarde van nieuwe kennis, informatieasymmetrie, belangentegenstellingen en transactiekosten. Er zijn dan nieuwe bedrijfsoprichtingen nodig om de uit de nieuwe kennis voortvloeiende marktkansen te verzilveren. De ondernemende economie manifesteert zich ook binnen gevestigde bedrijven en andere organisaties: vele professionals opereren ook als werknemer zelfstandig, en zijn veelal gericht op prestatie, initiatief en zelfontplooiing; modern HRM-beleid is meer geïnteresseerd in output dan in input; er komt meer ruimte voor 'intrapreneurship'. Verondersteld mag worden dat deze trends gevestigde bedrijven flexibeler, innovatiever en productiever maken. Hierover is nog veel empirisch onderzoek nodig. Ten slotte is er ook een bredere sociale betekenis van ondernemerschap in bredere zin: de 24-uurseconomie, minder scherpe grenzen tussen werk en privé, kleinere verschillen tussen ondernemers en werknemers. De titel 'De
16
ondernemende samenleving' van de EZ-beleidsnota uit 1999 was ook om die reden goed gekozen.
E m p i r ie Een aantal empirische studies over dit onderwerp is gebundeld in Van Stel (2006). De hoofdconclusie hiervan is dat bedrijfsoprichtingen, althans in de economisch hoogontwikkelde landen, een positieve invloed hebben op economische groei en werkgelegenheidstoename. Uit onderzoek van Wong et al. (2005) komt alleen een positief effect op economische groei naar voren van bedrijfsoprichtingen met 'high growth potential'. De betekenis van bedrijvendynamiek voor banencreatie en arbeidsproductiviteit is al in verschillende EIM-studies aangetoond. Zie bijvoorbeeld Verhoeven et al. (2005). Daarnaast tonen De Kok et al. (2006) aan dat het MKB in de jaren negentig terecht als de 'banenmotor' van Nederland werd aangeduid.
3.3
Determinanten van Ondernemerschap en MKB
O n d e r ne m e r s c h a p a l s b e r oe p Het Programmaonderzoek heeft in de afgelopen jaren, samen met de EUR en Indiana University, een multidisciplinair raamwerk of kader1 ontwikkeld voor de verklaring van de mate van zelfstandig ondernemerschap op het niveau van landen. De meest recente versie van dit onderzoekskader is onlangs gepubliceerd in Wennekers (2006). Het raamwerk biedt onder meer een verklaringskader voor 'nascent entrepreneurship' op zowel individueel als geaggregeerd niveau. Dit denkmodel gaat uit van de veronderstelling dat individuen op bepaalde momenten in hun leven een afweging maken tussen een baan in loondienst en zelfstandig ondernemerschap2. Op microniveau worden de gepercipieerde risico's van beide opties, zij het veelal impliciet, afgewogen tegen de verwachte materiele en immateriële opbrengsten ervan. Percepties van risico's en opbrengsten zijn gebaseerd op de ingeschatte marktkansen en op de persoonlijke vaardigheden en andere resources. Het gewicht dat aan deze percepties gegeven wordt bij het beslissen, is afhankelijk van persoonlijke attitudes en voorkeuren. Op macroniveau staan zowel de prevalenties van marktkansen, vaardigheden en voorkeuren als de uiteindelijke afwegingen van opbrengsten en risico's sterk onder invloed van technologische, economische, demografische, culturele en institutionele voorwaarden.
1
Dit staat ook bekend als het 'eclectic framework of entrepreneurship'.
2
Tegelijkertijd of volgtijdelijk moet een beslissing worden genomen of men als ondernemer tevens werkgever voor anderen wil zijn.
17
Empirisch onderzoek, onder meer zoals eerder gepubliceerd binnen het Programmaonderzoek1, laat zien dat er een grote invloed lijkt uit te gaan van de diverse instituties (zoals 'opportunity costs' van ondernemerschap samenhangend met bijvoorbeeld sociale zekerheid en ontslagbescherming, alsmede regelgeving, vergunningen en administratieve lasten). Volgens Freytag en Thurik (2007) verklaren instituties waarom in een land de feitelijke 'occupational choices' sterk kunnen verschillen van de latente voorkeuren voor ondernemerschap. Een andere mogelijke verklaring is een gebrek aan ondernemende attitudes en ondernemende vaardigheden binnen de bevolking. Over de determinanten van zelfstandig ondernemerschap is al met al nog onvoldoende bekend.
Ondernemerschap als gedrag Dit betreft het ondernemend en/of innovatief gedrag van zowel ondernemers als werknemers. Dit onderzoeksterrein is recentelijk sterk aan het opkomen. Het al genoemde editorial van de Academy of Management Journal vermeldt met name ook 'entrepreneurial behaviors', 'new ventures' en 'corporate entrepreneurship' als actuele en toekomstige onderwerpen. Een grondleggende theorie betreffende 'ondernemend gedrag' is die van Shane en Eckhardt (2003) betreffende de 'individual-opportunity nexus'. De twee cruciale elementen in deze theorie zijn de ontdekking van 'opportunities' en de exploitatie ervan. Zoals marktkansen altijd door personen (en niet door bedrijven) worden ontdekt, zo ligt ook de 'locus' van de besluitvorming over exploitatie ervan in eerste instantie bij individuen. Vervolgens zijn er voor de exploitatie vier verschillende modaliteiten te onderscheiden. Dit zijn de onafhankelijke bedrijfsoprichting door een zelfstandig individu, de nieuwe bedrijfsoprichting vanuit een gevestigde organisatie ('spin-off'), corporate ventures van een gevestigd bedrijf, en de acquisitie of 'spinning in' van nieuwe technologie door gevestigde ondernemingen. Varianten op corporate ventures en spin-offs maken gebruik van franchising en licentieovereenkomsten. Over de determinanten van 'innovatief gedrag' van individuen heeft De Jong (2006) een literatuurstudie verricht. In een veelgebruikt verklaringsmodel worden drie fasen van innovatie onderscheiden: 'initiation' (het verkennen van 'opportunities' en het genereren van ideeën), de beslissing om te innoveren, en de implementatiefase (verwerving en organisatie van de resources, productontwikkeling en introductie van de innovatie in de markt). Bovengenoemde literatuurstudie richt zich vooral op de besluitvorming, de tot dusverre minst onderzochte fase. Er blijken belangrijke overeenkomsten met het vakgebied 'ondernemend gedrag', zij het dat dit laatste zich vrijwel uitsluitend richt op nieuwe bedrijfsoprichtingen2. Innovaties van gevestigde ondernemingen stoelen echter eveneens op ondernemend gedrag van individuen, en dit kan zowel zelfstandige ondernemers als medewerkers in loondienst (intrapreneurs) betreffen. De drie kernelementen in het besluitvormingsproces rond innovatief gedrag zijn de intrinsieke motivatie, de ma-
18
1
Zie www.eim.net.
2
Zie bijvoorbeeld Gartner and Carter (2003). Dit geldt niet voor de hierboven besproken theorie van Shane en Eckhardt, die ook corporate ventures omvat.
te van 'situation control' van het individu (d.w.z. diens bevoegdheden, vaardigheden en andere resources), en de verwachte opbrengst van de innovatie. Intuïtief zijn er (naast verschillen) belangrijke overeenkomsten met het 'eclectic framework' van ondernemerschap als beroep. Zie verder de paper van De Jong. Deels hiermee overlappende deelterreinen zijn 'corporate venturing' en 'intrapreneurship'. Van corporate venturing is sprake wanneer uit bestaande ondernemingen nieuwe 'business ventures' voortkomen, die hetzij binnen de bestaande onderneming dan wel in een semi-onafhankelijke business unit of in een dochteronderneming worden ondergebracht. De medewerkers die dergelijke nieuwe ventures initiëren en ontwikkelen, maar er niet de eigenaar van zijn, worden ook wel 'intrapreneurs' genoemd. Intrapreneurship1 heeft echter een bredere reikwijdte dan corporate venturing. Zie o.a. Stevenson and Jarillo (1990) of Davidsson (2004). Het onderzoek naar ondernemend en innovatief gedrag staat, zeker ook in Nederland, nog in de kinderschoenen.
1
Een verwant begrip is 'corporate entrepreneurship'.
19
4
Beknopte sterkte-zwakteanalyse van ondernemerschap en MKB in Nederland
De opkomst van een ondernemende economie hangt deels samen met een hoog niveau van economische ontwikkeling (leidend tot vraag- en aanboddifferentiatie) en deels met de exogene (technologische, economische en culturele) trends die over de gehele wereld een meer ondernemende economie vereisen en mogelijk maken. Voor Nederland zijn beide determinanten aan de orde. Een beknopte sterkte-zwakteanalyse van de Nederlandse economie, bezien door de bril van de ondernemende economie en gebaseerd op diverse EIMstudies en CBS ('Het Nederlandse Ondernemingsklimaat in Cijfers 2006'), ziet er als volgt uit.
4.1
Sterke punten Het Nederlandse ondernemingsklimaat heeft vele sterke punten, zoals: -
hoog overlevingspercentage van startende en jonge bedrijven (EIM);
-
goede kwaliteit van het bankwezen (incl. borgstellingsregeling) (EIM);
-
kwaliteit van de infrastructuur (o.a. luchtvaart en ICT) (CBS);
-
hoog percentage werkenden in wetenschap en technologie (CBS);
-
internationale oriëntatie van de bevolking en openheid van de economie (CBS);
4.2
-
relatief hoog opleidingsniveau van de bevolking (PM);
-
solide macro-economische condities (CBS);
-
'gateway to Europe' (locatie, zeehavens en Schiphol) (PM).
Verbeterpunten Relatief zwakke onderdelen van het Nederlandse ondernemingsklimaat zijn zowel te vinden in diverse omgevingsvariabelen van ondernemerschap en innovatie, als in een daarmee samenhangende geringe dynamiek.
O m g e v i n g sv a r i a b e le n o n d e r n e me r s c h a p e n i nn o v a t ie -
'entrepreneurial intentions' (CBS; EIM). Weinigen zijn van plan om binnen een aantal jaren voor zichzelf te beginnen;
-
regelgeving en administratieve belemmeringen voor ondernemerschap (CBS);
-
'opportunity costs' van ondernemerschap (Wennekers, 2006). In vergelijking met de Angelsaksische landen heeft Nederland (tezamen met de meeste landen in continentaal Europa) hoge 'opportunity costs' van zelfstandig ondernemen, samenhangend met onder meer de inrichting van sociale zekerheid, pensioenstelsel en arbeidsmarktregulering;
-
(neerwaartse trend) geïnvesteerd durfkapitaal (CBS);
-
relatief weinig 'informal investors' (EIM/GEM);
21
-
relatief weinig immigratie van hoogopgeleiden (CBS).
G e r in g e d yn a m i e k -
de mate van 'nascent entrepreneurship' in de volwassen bevolking (EIM/GEM) en het aantal bedrijfsoprichtingen in de werkgelegenheid zijn internationaal vergeleken tamelijk laag (EIM; CBS);
-
het aantal spin-outs vanuit kennisinstellingen loopt achter bij verschillende andere landen (EZ);
-
het aandeel snelle groeiers scoort beneden het internationaal gemiddelde (EIM; CBS);
-
ook het omzetaandeel van technologisch nieuwe producten in de industrie blijft onder het gemiddelde (CBS).
Naar aanleiding hiervan nog het volgende: er zijn aanwijzingen (Panel Study Entrepreneurial Dynamics PSDE I in de VS1 alsmede de Nederlandse starterspanels 2), dat ervaren, goed opgeleide en energieke 'employees' ook de betere nieuwe bedrijven voortbrengen. Wat weerhoudt in Nederland zo velen van hen om eraan te beginnen?
4.3
Conclusie We bezien nu de verbeterpunten in het licht van enkele conclusies die men kan trekken uit drie van de vier scenario's van de eerder dit jaar gepubliceerde EIM-scenariostudie (Prince et al., 2006). De eerste conclusie luidde dat een verdere groei van de dienstensector en een verdere internationalisering van de economie grote kansen bieden voor Nederland. De tweede conclusie was dat er sprake zal zijn van meer flexibiliteit en van meer dynamiek in het ondernemerslandschap (meer starters, meer verschillende typen starters, meer bedrijfsoverdrachten en meer stoppers). De voorgaande analyse van de 'ondernemende economie' suggereert dat meer dynamiek (in bredere zin) goed zal zijn voor de innovativiteit, concurrentiekracht en economische groei van Nederland. Om deze doelstelling te realiseren zal ons land de belangrijkste dynamiekbelemmerende obstakels in ondernemersklimaat en bedrijfsomgeving dienen weg te nemen of te verkleinen. Gericht onderzoek naar de determinanten van bedrijfsoprichtingen, innovatie en bedrijfsgroei kan het beleid ondersteunen bij het ontwerpen van de vereiste maatregelen. Deze gedachtegang is een belangrijk richtsnoer geweest voor de in hoofdstuk 5 geformuleerde onderzoeksvragen voor het Programmaonderzoek Ondernemerschap en MKB in de komende jaren.
22
1
Conceptrapportage door prof. Paul Reynolds.
2
Zie www.eim.net.
5
Strategische kennisbehoefte met betrekking tot ondernemerschap en MKB
Bovenstaande visies en analyses geven aanwijzingen voor de toekomstige behoefte aan strategische, publieke basiskennis over MKB en ondernemerschap. Deze kennisbehoefte is hier geformuleerd in de vorm van mogelijke onderzoeksvragen voor het deelprogramma kennisopbouw. Deze vragen zijn veelal geschikt om in coproductie en/of cofinanciering met universiteiten en andere organisaties te worden bestudeerd. De onderzoeksvragen zijn in de volgende rubrieken ondergebracht: Oprichtingsdynamiek; Bedrijfsprestaties; Internationale en regionale aspecten.
5.1
Oprichtingsdynamiek
C u l t u ur e n in s t i t ut i e s -
Wat is een ondernemende cultuur? Welke 'attitudes' behoren hiertoe? Welke rol kan het onderwijs hierin spelen? Bij welke 'antecedenten' van ondernemerschap kunnen diverse onderwijstypes aansluiten? Welke belemmeringen zijn er in de bedrijfscultuur, organisatie en structuur van het onderwijs om meer aandacht aan ondernemerschap te besteden?
-
Een specifiek cultuurelement zijn succesvolle ondernemers die mogelijk fungeren als rolmodellen en zo een stimulans vormen voor anderen om een eigen bedrijf op te richten. Als een land bijvoorbeeld een hoger aandeel snelgroeiende ondernemers of exportgerichte ondernemers heeft, leidt dit dan tot een hoger niveau van ondernemerschap in dat land?
-
In hoeverre en onder welke voorwaarden leidt een meer ondernemende cultuur ook tot meer bedrijfsoprichtingen en andere vormen van ondernemend gedrag?
-
Welke wettelijke instituties doen er het meeste toe voor bedrijfsoprichtingen ('opportunity costs' versus regeldruk en administratieve rompslomp)? Welk verschil is er op dit punt tussen nieuwe bedrijven met en zonder personeel? Met welke specifieke instituties hebben nieuwe bedrijven te maken die personeel in dienst willen nemen (de problematiek van het beoogd werkgeverschap)?
-
Welke elementen uit cultuur en instituties weerhouden nog zo vele ervaren en succesvolle 'employees' om voor zichzelf te beginnen? Dit betreft het prominente thema 'de overgang van werknemerschap naar ondernemerschap'. Wat is bijvoorbeeld de invloed van de sociale zekerheid, van de pensioenwetgeving en van de faillissementswetgeving?
-
Hoe ziet het gehele palet van het startersbeleid1 eruit? Op welke determinanten van bedrijfsoprichtingen werken de diverse maatregelen door,
1
Een overall meta-evaluatie hiervan wordt beoogd middels een voorgenomen dissertatietraject in coproductie met de Erasmus Universiteit.
23
en hoe is hun onderlinge beïnvloeding? Hoe is het beeld van kosten en baten? -
Welke restrictieve wettelijke regels (of het ontbreken van faciliterende regels en incentives) belemmeren 'scientific entrepreneurship' en de overdracht van technologische kennis aan startende bedrijven?
-
Het programmaonderzoek heeft eerder twee onderzoeken naar spin-offs gedaan. Welk vervolgonderzoek naar deze relatief succesrijke vorm van bedrijfsoprichtingen is gewenst?
S e c t o r e n e n o n d e r n e m e r s t y pe n -
Hoe verschilt de oprichtingsdynamiek naar typen bedrijfsoprichtingen, zoals beginnende ondernemers met personeel, technostarters en andere innovatieve nieuwe bedrijven, starters met groeiambities, ZZP'ers en 'life-style ondernemers' die hun bedrijf wellicht blijvend combineren met een deeltijdbaan in loondienst? Wat zijn, meer in het algemeen, de kenmerken en determinanten van de diversiteit van ondernemerstypen? Daarbij is een sectorale verbijzondering gewenst.
-
Wat is het kwantitatieve aandeel van de verschillende typen? Hoe verschilt dit tussen sectoren? Is er iets te zeggen over een 'optimale mix'? Kortom, wat zijn de economische effecten van de verschillende ondernemerstypen?
-
Welke toetredingsbelemmeringen voor nieuwe bedrijven creëert het bedrijfsleven zelf (zoals erkenningsregelingen, predatory pricing, octrooien, samenwerkingsovereenkomsten, kwaliteitsregimes etc.)?
-
Welke belemmeringen zijn er, in het algemeen en per sector, voor bedrijfsopvolging in het MKB?
R e s ou r ce s vo o r b e d r i j f so p r i c h t in g e n -
Er is al veel onderzoek gedaan naar welke kennis, vaardigheden, sociaal kapitaal en andere factoren bij prestarters en starters het belangrijkst zijn voor de slaagkans van bedrijfsoprichtingen en van jonge bedrijven. Wat weten we nog niet? Hoe kunnen de kennislacunes worden verbijzonderd voor zelfstandigen zonder personeel en voor beginnende werkgevers in het MKB? Welke aanbevelingen kan het Programmaonderzoek aanreiken aan bedrijfsadviseurs?
-
Welke zijn de achterliggende kenmerken van investeerders in durfkapitaal voor ambitieuze nieuwe bedrijfsoprichtingen? Waarom loopt het geinvesteerde durfkapitaal internationaal vergeleken achter in Nederland? Is het een kwestie van cultuur of zijn er institutionele of andere externe belemmeringen?
M o g e l ij k e r e p e r c u s si e s v a n d e o n de r n e me n de e c o n o m ie Baumol (1990) heeft erop gewezen dat ondernemerschap productief, improductief en destructief kan zijn. Een onderzoeksvraag is dan ook welke schaduwzijden er kunnen zijn aan de ondernemende economie, en welke beleidsaanbevelingen hieruit voortvloeien teneinde mogelijke nadelen te voorkomen of te mitigeren. Het gaat om bijvoorbeeld de volgende vragen: -
Wat zijn de economische, sociale en psychische gevolgen van bedrijfsbeëindigingen en faillissementen? Hoe is de balans van leereffecten, herstructureringsvoordelen en veroorzaakte schade?
24
-
In hoeverre leidt meer ondernemerschap tot meer (verborgen) armoede (zie Folkeringa en Vroonhof, 2004)? Wat zijn de gezondheidsrisico's als gevolg van armoede, onzekerheid en hoge werkdruk?
-
Is maximale marktdynamiek ook optimaal, of gaan de negatieve sociale of economische effecten van een almaar toenemende marktdynamiek overwegen (zoals kapitaalvernietiging)? Verschilt een eventueel optimum tussen sectoren?
-
Welke spelregels zijn nodig om mogelijke ongewenste gevolgen van ondernemerschap in 'nieuwe sectoren' (zoals de zorg) te voorkomen of te verminderen?
5.2
Bedrijfsprestaties
I n n o v at i e f g e d r a g , i n tr a p r e ne ur s h ip e n b e dr i j fs g r o e i v a n b e s t a a n d e o n d e r ne m i n g e n -
Wat zijn de belangrijkste voorwaarden en belemmeringen voor ondernemend en innovatief gedrag van individuen binnen bedrijven? Hoe verhoudt 'intrapreneurship' zich tot 'entrepreneurship'?
-
Welke organisatievormen, zoals projectteams, tijdelijke organisaties, joint ventures, netwerkorganisaties, nieuwe business units of dochterondernemingen worden gebruikt voor nieuwe initiatieven vanuit het gevestigde bedrijfsleven? Wat zijn de voor- en nadelen van elk?
-
Welke zijn de belangrijkste institutionele voorwaarden en belemmeringen voor bedrijfsgroei (zoals bestemmingsplannen, bouwvergunningen, milieuregels en -eisen, regelgeving rond het hebben van personeel etc.)? Welke andere maatschappelijke belemmeringen zijn er voor bedrijfsgroei (financiering en kapitaalmarkt; beschikbaarheid van geschikt personeel etc.)?
-
Er is binnen het programmaonderzoek al het een en ander bekend over het aandeel snelgroeiende bedrijven per sector.1 Hoe kan dit onderzoek nog verder worden verdiept, hoe zal het sectorale beeld zich in de komende jaren ontwikkelen, en in hoeverre zijn de oorzaken van te geringe bedrijfsgroei sectorspecifiek? Dient het beleid dienaangaande sectorspecifiek te zijn?
-
Welke belemmeringen voor bedrijfsgroei creëert het bedrijfsleven zelf (zoals te weinig durfkapitaal, restricties bij bankfinanciering, leveringsvoorwaarden, prijzenoorlogen, etc.)?
-
Welke restrictieve wettelijke regels (of het ontbreken van faciliterende regels) belemmeren de overdracht van technologische kennis aan groeiende bedrijven? Welke incentives en welke belemmeringen voor technology transfer zijn er binnen de kennisinstellingen? Welke incentives en welke belemmeringen voor technology transfer zijn er binnen het bedrijfsleven?
-
In hoeverre vormt bedrijfsopvolging een impuls voor een ambitieuze herstart en doorgroei van al langer bestaande bedrijven? Welke belemmeringen bemoeilijken dit?
1
EIM (2005), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1987-2005.
25
Schaalvraagstukken en sectoren -
Wat zijn de oorzaken van schaalverkleining in sommige branches (zoals horeca, woningonderhoud, persoonlijke diensten) en schaalvergroting in weer andere bedrijfstakken (zoals energie, communicatie, luchtvaart, verzekeringen, 'retail food')? Dit vereist bedrijfslevenbreed onderzoek naar branches en sectoren, waarbij per bedrijfstak kan worden onderzocht hoe de determinanten van ondernemerschap er uitwerken (instituties, onderwijs en bedrijfsopleidingen, stand van de (productie)techniek, situatie op de arbeidsmarkt, mate van internationale concurrentie etc.).
-
In welke sectoren treden schaalverkleining en -vergroting tegelijkertijd op, dat wil zeggen neemt het aantal startende bedrijven toe maar blijft een tendens tot schaalvergroting en concentratie bij de (middel)grote bedrijven doorzetten, zodat met name het middenbedrijf verdwijnt? Wat zijn de oorzaken en zijn er beleidsimplicaties?
-
In welke (voorheen) sterk gereguleerde bedrijfstakken, zoals de zorgsector, is ruimte voor meer ondernemerschap en meer bedrijfsmatig werken? Welke specifieke belemmeringen en thema's (bijvoorbeeld fusies, rationalisering, bedrijfsoverdrachten, etc.) zijn hierbij aan de orde?
5.3
Internationale en regionale aspecten
I n te r n at i o na l e a s p e c t e n -
De opkomst van de ondernemende economie wordt deels verklaard uit (toenemende) globalisering (Audretsch en Thurik, 2000; 2001). Globalisering komt tot uitdrukking in openheid van nationale economieën. De trend tot globalisering lijkt zich voorlopig voort te zetten (WTO en dienstenrichtlijn EU). Het is de vraag wat de betekenis van toenemende openheid in nationale economieën is voor ondernemerschap. Aan de ene kant betekent meer openheid mogelijk meer kansen op buitenlandse markten, ook voor startende ondernemers. Aan de andere kant verandert ook de concurrentieomgeving voor bedrijven en is sprake van meer buitenlandse concurrentie in de thuismarkt. Mogelijk leidt toenemende openheid ook tot meer 'spillovers' tussen bedrijven uit verschillende landen. Ook is er nog onvoldoende kennis over de samenhang tussen groeiambities, innovativiteit en internationale oriëntatie van ondernemers.
-
Meer in het bijzonder is onderzoek nodig naar de betekenis van de Europese eenwording voor ambitieuze bedrijfsoprichtingen en voor de groeimogelijkheden van Nederlandse bedrijven. In hoeverre biedt de EU een met de VS vergelijkbare thuismarkt? Wat zijn de belangrijkste belemmeringen voor 'Europees ondernemen' (administratieve lasten, verschillen in nationale regelgeving, taal- en cultuurverschillen, etc.)? Welke betekenis voor het MKB heeft arbeidsmigratie binnen de zich uitbreidende EU, en immigratie van ondernemers uit de nieuwe EU-landen in het bijzonder?
-
Welke rol speelt het MKB binnen allerlei internationaal (mondiaal) opererende ketens? Wie stuurt dergelijke ketens aan? Wat zijn de voor- en nadelen van de betrokkenheid van kleine bedrijven in zulke ketens? Welke kansen bieden internationale ketens aan het MKB?
26
R e g i on a l e as p e c te n -
Nederland is weliswaar een klein land, niettemin kent het regio's die verschillen in bevolkingssamenstelling en bevolkingsgroei, sectorstructuur, bedrijfskosten (zoals huren, grondprijzen, lokale tarieven), aanwezigheid van kennisinstellingen etc. Wat is de betekenis van dergelijke regionale verschillen voor de regionale bedrijvendynamiek, voor de regionale bedrijfsmigratie en voor de groei van bestaande bedrijven in de regio's? En welke zijn de gevolgen voor economische groei en banencreatie?
-
Welke grensoverschrijdende regio's zijn van belang voor het MKB?
27
Literatuur
1
Acs, Zoltan, David Audretsch, Pontus Braunerhjelm and Bo Carlsson (2004), The missing link: the knowledge filter and entrepreneurship in endogenous growth, Discussion Paper, London: Centre for Economic Policy Research. Audretsch, D.B. and M. Keilbach (2006), Entrepreneurship, growth and restructuring, Discussion Papers on Entrepreneurship, Growth and Public Policy No. 1306, Jena: Max Planck Institute for Research into Economic Systems. Audretsch, D.B. and A.R. Thurik (2000), Capitalism and democracy in the 21st century: from the managed to the entrepreneurial economy, Journal of Evolutionary Economics 10 (1), 17-34. Audretsch, D.B. and A.R. Thurik (2001), What is new about the new economy: sources of growth in the managed and entrepreneurial economies, Industrial and Corporate Change 10 (1), 267-315. Audretsch, David and Roy Thurik (2004), A model of the entrepreneurial economy, International Journal of Entrepreneurship Education 2 (2). Baumol, W.J. (1990), Entrepreneurship; productive, unproductive, and destructive, Journal of Political Economy 98, 893-921. Bosma, Niels, Heleen Stigter and Sander Wennekers (2002), The Long Road to the Entrepreneurial Society; Global Entrepreneurship Monitor 2001 The Netherlands, Zoetermeer: EIM. Carree, M.A. and A.R. Thurik (2003), The impact of entrepreneurship on economic growth, in: D.B. Audretsch and Z.J. Acs (eds.), Handbook of Entrepreneurship Research, 437-471, Boston/Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. CBS (2006), Het Nederlandse Ondernemingsklimaat in Cijfers 2006. Davidsson, P. (2004), Researching Entrepreneurship, International Studies in Entrepreneurship, Boston etc: Springer Science Inc. EIM (2005), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1987-2005, Zoetermeer: EIM. EIM (2006), Internationale Benchmark 2005; Benchmark Ondernemerschap, Bedrijvendynamiek en Snelle Groeiers, Zoetermeer: EIM.
1
Hier worden slechts de bronnen genoemd waarnaar in de tekst is verwezen. De visies en analyses in deze notitie zijn ook gebaseerd op vele niet vermelde publicaties uit met name het Programmaonderzoek. Zie verder www.eim.net.
29
EZ (1999), De Ondernemende Samenleving; meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap, Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Folkeringa, Mickey en Paul Vroonhof (2004), Armoede onder zelfstandige ondernemers, Research Report H200409, Zoetermeer: EIM. Freytag, A. and A.R. Thurik (2007), Entrepreneurship and its determinants, Journal of Evolutionary Economics, forthcoming. Gartner, W.B. and N.M. Carter (2003), Entrepreneurial behaviour and firm organizing processes, in: D.B. Audretsch and Z.J. Acs (eds.), Handbook of Entrepreneurship Research, 195-221, Boston/Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. Hannan, M.T. and J. Freeman (1989), Organizational Ecology, Cambridge, MA etc: Harvard University Press. Ireland, R.D., C.R. Reutzel and J.W. Webb (2005), Entrepreneurship research in AMJ; what has been published, and what might the future hold?, Academy of Management Journal 48(4), 556-564. Jong, J.P.J. de (2006), The decision to innovate; literature and propositions, Research Report H200607, Zoetermeer: EIM. Kok, J. de, G. de Wit en K. Suddle (2006), SMEs as job engine of the Dutch private economy, Research Report H200601, Zoetermeer: EIM. North, D.C. (1990), Institutions, Institutional Change, and Economic Performance, Cambridge: Cambridge University Press. Prince, Y.M., S.J.A. Hessels, P.H.M. van Hoesel en C.C. van de Graaff (2006), Een Blik op MKB en Ondernemerschap in 2015; Scenario's op basis van de CPB-vergezichten voor de Nederlandse Economie, Zoetermeer: EIM. Shane, S. and J. Eckhardt (2003), The individual-opportunity nexus, in: D.B. Audretsch and Z.J. Acs (eds.), Handbook of Entrepreneurship Research, 161-191, Boston/Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. Stel, André van (2006), Empirical Analysis of Entrepreneurship and Economic Growth, Springer. Stevenson, H.H. and J.C. Jarillo (1990), A paradigm of entrepreneurship: entrepreneurial management, Strategic Management Journal 11, 17-27. Thurik, A.R. and A.R.M. Wennekers (2004), Entrepreneurship, small business and economic growth, Journal of Small Business and Enterprise Development 11 (1), 140-149. Verhoeven, W., P. Gibcus en P. de Jong (2005), Bedrijvendynamiek in Nederland: goed of slecht?, Minirapportage M200509, Zoetermeer: EIM.
30
Wennekers, Sander (2006), Entrepreneurship at Country Level; Economic and Non-Economic Determinants, Rotterdam: ERIM. Wennekers, A.R.M., J. Meijaard, P.J.M. Vroonhof en N.S. Bosma (2005), Maatschappelijke Urgentie van Ondernemerschap, Den Haag: SMO. Wong, Po Kam, Yuen Ping Ho and Erkko Autio (2005), Entrepreneurship, innovation and economic growth: evidence from GEM data, Small Business Economics 24 (3), 335-350.
31