CULTUURFORUM 2020 30/05/2011
LANDER KENNIS – HET FIRMAMENT
Het ontwerp van een (t)Huis voor figurentheater: op zoek naar voorbeeldpraktijken om immaterieel cultureel erfgoed te borgen INLEIDING Deze lezing gaat over het haalbaarheidsonderzoek dat Het Firmament, het landelijk expertisecentrum voor figurentheatererfgoed in Vlaanderen, gevoerd heeft tussen 2005 en 2009. Nu, waarom zo’n groots opgezet onderzoek naar figurentheatererfgoed in 2005 vraagt u zich misschien af? Wel, in 2005 was de tijd hoog rijp om ook in Vlaanderen een versnelling hoger te schakelen wat betreft een werking of beleid over cultureel erfgoed. Door onder andere de verhoogde aandacht voor immaterieel cultureel erfgoed na het verschijnen van de UNESCO-conventie betreffende de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed in 2003, werden ook de erfgoedwerkers in Vlaanderen in snelheid gepakt: er bestonden (en bestaan) namelijk geen pasklare modellen, omgangsvormen en voorschriften om dit doorgaans erg kwetsbare en ‘nieuwe’ erfgoed in te passen in de reeds bestaande dynamiek van het cultuurbeleid. Vandaar dat de Vlaamse overheid redeneerde dat er met een beperkt aantal ‘good practices’ kon onderzocht worden hoe dit immaterieel cultureel erfgoed voor de toekomstige generaties gevrijwaard kon worden. Dit onderzoeksproject met de titel ‘Het Paradijs. Het onderzoek naar de behoefte, de haalbaarheid en de wenselijkheid van een (t)Huis voor het figurentheater in Vlaanderen’ kan beschouwd worden als zo’n ‘good practice, waarbij de methodologie zonder veel moeilijkheden kan worden ingezet in soortgelijke domeinen. Misschien nog even duiden dat figurentheater een brede term is voor zowel figuren-, poppen- als objectentheater. Vanwaar nu de keuze om zo’n onderzoeksproject op te zetten voor het figurentheaterveld? Diverse redenen kunnen daarvoor aangehaald worden. Ten eerste werd figurentheater beschouwd als een ideale proeftuin voor de Vlaamse beleidsmakers op het snijpunt van immaterieel cultureel erfgoed en roerend of materieel erfgoed. Bij figurentheater is het immateriële (o.a. de spel- en maaktechnieken) immers onlosmakelijk verbonden met het materiële (de poppen, objecten en figuren). Het manipuleren, of tot leven wekken, is essentieel om van figurentheater te kunnen spreken. Vlaanderen bezit een rijk figurentheaterverleden dat buigt op eeuwen van kennis, vaardigheden en verhalen die overgeleverd zijn van de ene generatie op de volgende, zowel mondeling als in de praktijk. In het veld van de brede podiumkunsten wordt figurentheater dan wel algemeen beschouwd als een van de meest folkloristische kunstvormen, toch heeft het zowel vandaag als vroeger een sterke invloed uitgeoefend op tal van avant-garde kunstenaars. De artistieke en institutionele geschiedenis van poppentheater wordt ook bepaald door diverse cross-mediale (denk maar aan de talloze tv-series waarin poppen fungeren) en cross-culturele uitwisselingen (denk maar aan de invloed op de kunst van het poppenspel wereldwijd door het Indonesische Wayang en het Japanse Bunraku theater, die momenteel zijn opgenomen als ‘Meesterwerken van Oraal en Immaterieel Erfgoed van de Mensheid’). Het was met andere woorden vanaf het begin duidelijk dat het onderzoek niet kon worden beperkt tot een folkloristisch en Vlaams verhaal. Het moest een breed en internationaal perspectief hanteren door het samenbrengen van mensen, praktijken en vertogen die traditioneel uit elkaar zijn gehouden voor diverse institutionele, esthetische en sociaal-culturele redenen. Daarbij was dit onderzoeksproject over figurentheater, als een van de eerste safeguardingsprojecten voor immaterieel cultureel erfgoed in Vlaanderen, ook bedoeld om het nieuwe volop in bloei zijnde veld van immaterieel cultureel erfgoed met good practices te voorzien. Ook vanuit een internationaal perspectief fungeerde dit haalbaarheidsonderzoek als een voorloper. We zijn niet op de hoogte van eventuele soortgelijke onderzoeksprojecten op het gebied van
figurentheater van deze schaal of aanpak. Er zijn enkele interessante werken, maar die hanteren in ieder geval niet de immaterieel cultureel erfgoedbril. VAN DE CENTRALE VOOR POPPENSPEL NAAR EEN (T)HUIS VOOR FIGURENTHEATER De kerngedachte achter dit onderzoeksproject was het onderzoeken van de haalbaarheid van een huis dat alle vormen van figurentheatererfgoed kon samenbrengen. Deze idee van een (t)Huis voor figurentheater dateert van lang voor de start van het project, omdat het teruggaat tot de droom van een familie van poppenspelers in Mechelen, met name de familie Contryn. Deze familie runde een professioneel stadstheater in Mechelen en had de gewoonte het vakmanschap van poppenmaker/poppenspeler door te geven van vader op zoon. In 1948 richtte Jef Contryn het Mechels Stadspoppentheater op. Van 1977 tot 1995 nam zijn zoon Louis Contryn de leiding over en in 1995 werd Willem Verheyden directeur. In overleg met de zoon van Louis Contryn, Paul Contryn, die al gedurende dertig jaar scenograaf, poppenmaker en poppenspeler is bij het gezelschap, veranderde Willem Verheyden de naam van het theater in DE MAAN. Aan het eind van de jaren 1960 richtte de familie Contryn, naast het Mechels Stadspoppentheater, De Centrale voor Poppenspel op, uit bezorgdheid voor het groeiende gebrek aan artistieke professionaliteit in hun vakgebied. Poppenspel werd indertijd op grote schaal uitgeoefend en men kon het zien op televisie, in de klas, in de folkloristische theaters, op de professionele podium en in de vele speelkamers van de kinderen thuis. Toch was er geen instelling om het kunstenaarschap en de artisticiteit te beschermen en zich te ontfermen over de restanten van de voorstellingen. Daarom besloot de Centrale voor Poppenspel dan ook om cursussen te organiseren en richtte daarvoor in zijn schoot de School voor Poppenspel op. Verder besloten ze ook een verzameling van poppen, objecten en figuren op te starten vanuit hun eigen gezelschap, aangevuld met bedreigde collecties van anderen. In het opzet om de artisticiteit en de materiële restanten in leven te houden, kan men al een impliciet begrip van immaterieel cultureel erfgoed en de overdracht ervan onderscheiden. Want de materiële collectie was niet bedoeld om in een glazen vitrine te steken, maar om telkens opnieuw nieuwe generaties uit te dagen om de figuren, poppen en objecten tot leven te weken. Gedurende drie decennia verliep de geschiedenis van de Centrale voor Poppenspel met ups en downs om verschillende redenen. Onder andere het acute tekort aan middelen, zowel voor de Centrale, voor de weinige professionele theatergezelschappen als voor de talloze amateurtheaters in de regio. Maar minstens zo cruciaal was de animositeit tussen de verschillende partners in het veld die niet bereid waren om de Centrale haar cruciale institutionele rol toe te kennen. Dit was deels vanwege de nauwe banden met het ene theatergezelschap in Mechelen. In 2002 kwam er toch schot in de zaak. Willem Verheyden en Paul Contryn voerden enkele grondige vernieuwingen door en gaven het centrum de nieuwe naam, Het Firmament. Hoewel de artistieke erfenis van de Centrale voor Poppenspel erg groot was, bleef de institutionele impact eerder beperkt: de cursussen werden officieel niet erkend, de collectie van 5000 poppen, objecten en figuren werd niet in optimale omstandigheden bewaard, en er waren geen middelen om de talloze levende dragers te sensibiliseren en aan te zetten tot samenwerking om hun werk te bewaren voor de toekomst en een nieuw krachtig leven te gunnen. De UNESCO-conventie voor de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed (2003) en het daaropvolgende Vlaamse cultureel erfgoeddecreet kwamen geen moment te laat en openden de ogen: ze deden het Firmament inzien hoe hun activiteiten en vooral, hun droom voor een (t)Huis voor figurentheater, omschreven kon worden als cultureel erfgoed. Met het cultureel erfgoeddecreet lanceerde de Vlaamse regering meteen een oproep voor initiatieven om expertise te ontwikkelen over het beschermen, registreren, bewaren en ontsluiten van cultureel erfgoed. Zo financierde ze het haalbaarheidsonderzoek, getiteld ‘Het paradijs. Een onderzoek naar de noodzaak, de haalbaarheid en de wenselijkheid van een (t)Huis voor figurentheater in Vlaanderen’, om te onderzoeken of de voorwaarden voor een cultureel erfgoed huis voor figurentheater direct voor handen waren. Dit werd onmiddellijk beschouwd als een belangrijk signaal van de overheid voor het veld om zich te verenigen en samen te werken: als het huis niet werd gesteund door de hele familie van figurentheatermakers - dat wil zeggen, door het grootste deel van de
figurentheatererfgoedgemeenschap - was het gedoemd ineen te stuiken voordat de eerste steen ervan nog maar gelegd was. EEN SCHETS VAN HET HAALBAARHEIDSONDERZOEK: DOELSTELLING, AANPAK EN UITDAGINGEN Het onderzoeksproject werd dus geconfronteerd met verschillende uitdagingen. Maar van zodra het opgestart werd, nam de zo vitale steun van het veld meteen een hoge vlucht. Dit onder andere dankzij de officiële erkenning van de overheid en de aanwerving van jonge externe medewerkers met grote belangstelling voor het medium en zonder een voorgeschiedenis in een bepaald gezelschap. Maar het belangrijkst van al, de specifieke aanpak van het onderzoeksproject was erg effectief in het verenigen van de leden van de erfgoedgemeenschap om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Het eerste doel van het onderzoek was het opsporen en in kaart brengen van de bestaande collecties, zowel in privébezit als in publieke instellingen in Vlaanderen. Hiervoor werden talrijke interviews of mondelinge bevragingen afgenomen die de ondervraagden tegelijkertijd bewust maakten van de waarde van hun kunstenaarschap en collecties. Jaarlijks werd ook een internationale conferentie georganiseerd om de tussentijdse resultaten van het onderzoek bekend te maken en te bespreken, en om een ontmoetingsplatform te creëren zodat de verschillende mensen van de erfgoedgemeenschap elkaar beter konden leren kennen. Zodus, de registratie was geen doel op zichzelf, maar fungeerde als een welbewust middel, een flankerende maatregel om het hogere doel van erfgoedgemeenschapsvorming te dienen. Een andere gelijkaardige good practice was de thesaurusgroep waarvoor mensen uit de verschillende geledingen van de erfgoedgemeenschap werden uitgenodigd om het proces van registratie voor te bereiden. In deze thesaurus groep werd afgesproken hoe de verschillende soorten poppen, objecten en figuren geïdentificeerd zouden worden. Een van de meest bekende poppensoorten is diegene die kan praten, zoals vb. The Muppets van Jim Henson, of dichter bij huis, Samson. De thesaurusgroep, bestaande uit poppenspelers, theatercritici, kunstenaars, amateurs en onderzoekers, besloten de term bekpop te gebruiken. Andere termen, met name klapbekpop of mondpop werden ook in overweging genomen en gelden als alternatieven. Er werd ook een officiële definitie opgesteld. Deze definitie helpt de verschillende poppensoorten te classificeren. Een sokpop bijvoorbeeld heeft geen eigen categorie nodig, want het valt in deze definitie helemaal onder de bekpop, met specificatie dat ze gemaakt is van een sok. Daarnaast werd ook een vlot leesbare omschrijving opgesteld met een tekening erbij, zoals je hier ziet. Deze thesaurusgroep verbeeldt zeer goed het principe van dialoog dat Het Firmament continu trachtte toe te passen, in zowel de beslissing over wat te registreren, als hoe te registreren, en ook waarom en met welke middelen het registreren en bewaren moest gebeuren. Hier ziet u een voorbeeld van een registratiefiche voor theaterpoppen. Aangezien er ook stakeholders van buiten het gebied van figurentheater (bijv. musea en archieven, erfgoedcentra, toerisme, de academische wereld, en de beeldende en andere podiumkunsten) betrokken werden bij deze dialoog, werden deze niet alleen vertrouwd met het medium en zijn erfgoed, maar werden ze ook betrokken bij de huidige positie in het veld, die, artistiek gesproken, nog steeds eerder perifeer is. In zijn opzet realiseerde het hele onderzoeksproject ook een toenemend besef van de waarde van het medium. Werken met immaterieel cultureel erfgoed heeft niet alleen betrekking op het verleden, maar heeft ook invloed op het heden en de toekomst. Een belangrijke, waarschijnlijk zelfs de belangrijkste, uitkomst van de gesprekken en van het onderzoek was de breed gedeelde oproep om in welke context dan ook het aura van de marionet te handhaven, zonder welk het zou herleid worden tot een anoniem hoopje knutselwerk, behandeld hout en gerecycleerd materiaal. Deze aura kan opgeroepen en onderhouden worden door middel van verhalen, tradities, manipulatietechnieken en coördinatievaardigheden, die allemaal een unieke performance en ervaring creëren. Deze oproep voor een performatieve of interactieve presentatie en ontsluiting van het erfgoed van figurentheater in plaats van het statisch te plaatsen in een traditioneel museaal kader, een glazen vitrinekastje of onder een stolp, komt rechtstreeks voort uit de manier waarop poppenspelers meestal allerlei materialen en
kant en klare objecten omzetten of transformeren in tot leven gewekte figuren. Hun advies was dan ook categoriek om niet te opteren voor de heropvoering van originele voorstellingen, maar om het materiaal, de poppen, objecten en figuren, te vertalen naar een nieuwe performatieve context waarin niet alleen de materiële objecten, maar ook hun immateriële kwaliteiten en eigenschappen nieuwe betekenissen en functies genereren. Een sprekend voorbeeld hiervan is een parcours gemaakt door Eric Raeves, een hedendaagse danserchoreograaf-performer. Hij werd uitgenodigd door Het Firmament om te gaan rondneuzen in deze oude geregistreerde collecties en gesprekken aan te gaan met oude poppenspelers. Deze ervaringen golden als inspiratie voor een parcours, PLAY genaamd, dat hij ontwikkelde, een parcours schommelend tussen voorstelling, tentoonstelling en performance. Onder meer deze perpetuum mobile met poppen van Paul Contryn uit de voorstelling Het leven van Charlotte Salomon maakte hier deel van uit. Deze installatie speelt met die dunne scheidslijn tussen levend en niet-levend die zo eigen is aan het magische moment of de artisticiteit van figurentheater. De poppen lijken wel een lichaam te hebben, maar hun leven lijkt te zijn ontnomen, omdat hun beweeglijkheid enkel nog afhangt van de machine van het perpetuum mobile die door de handen van de bezoekers in gang kan worden geduwd. De nieuwe scenografie waarin die poppen functioneren, is bepalend voor dit wrede effect. De poppen worden hier eigenlijk behandeld als levenloze objecten, maar tegelijk wekt de installatie ook de indruk dat ze ooit leven hebben gehad: ze hebben nog steeds lichamen. En zo creëert deze installatie, via een omweg, toch dat magische moment waarin materie leven én dood krijgt door mensenhanden en door onze verbeelding. Zo zie je dat deze installatie de materiële en immateriële aspecten van figurentheater combineert op een reflectieve en actuele manier. Van de invulling van erfgoedpresentatie door performing arts verwachten we in de toekomst niet alleen in Vlaanderen maar wereldwijd nog veel vernieuwende/opwindende/creatieve benaderingen. Een interessante oefening hier is dat de specifieke insteek van figurentheater kan worden geëxtrapoleerd naar een algemeen tentoonstellingsmodel waarin meer aandacht is voor een performatieve omgang met erfgoed. Het project PLAY laat zien dat je ook expliciet kan tonen dat je over erfgoed kan reflecteren door het op te voeren in een nieuwe context, zodat er ook nieuwe of andere dan ‘originaire’ betekenissen aan kunnen worden gegeven. – een lijn die we in de nabije toekomst in samenwerking met enkele partners uit de cultureel-erfgoedsector verder willen ontwikkelen. In dit opzicht zullen we nog nauw samenwerken met Vlaams Theater Instituut, steupunt voor de podiumkunsten. Het uitbrengen van een themanummer figurentheater van het tijdschrift Courant was daarvan een eerste mooie voorbeeld. Ook met OPENDOEK en Danspunt, die binnen het amateurkunstenveld theater en dans onder hun hoede nemen, worden in dat opzicht belangrijke partners. CONCLUSIE Het onderzoeksproject resulteerde in de opsporing en registratie van meer dan 16.000 poppen en andere waardevolle objecten. De uitkomst van het project gaat echter veel verder dan louter kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksresultaten. In de eerste plaats heeft dit project in grote mate bijgedragen aan in het ingang doen vinden van het erfgoedbegrip in een sector die vroeger vrijwel uitsluitend bezig was met het maken van theater. Figurentheatermakers werden zich bewust van de erfgoedwaarde van hun creaties en begonnen mee na te denken over manieren om hun poppen, objecten en figuren te bewaren en ze te presenteren in nieuwe performatieve contexten door gebruik te maken van de concrete tools die de immaterieel erfgoed bril met zich meebracht. De meerwaarde is dat de podiumkunsten en de cultureel erfgoedsector elkaar op die manier dynamisch verrijken. Een eerste zichtbare resultaat is de publicatie, i.s.m. het steunpunt FARO, van de onderzoeksresultaten in een toegankelijk boek, getiteld ‘De boom op het dak. Verdiepingen in het figurentheatererfgoed’. Ten tweede versterkte het onderzoek ook de fundamenten van het (t)Huis voor figurentheater en haar positie in het veld. Dit is grotendeels te wijten aan de beleidsaanbevelingen die geformuleerd werden en die de verhuis naar de Brusselpoort in Mechelen in een stroomversnelling brachten. Dit betekent dat het (t)Huis voor
figurentheater ook eindelijk een echt fysiek huis heeft. Deze (t)Huis zal de verschillende functies die zijn opgesomd door de erfgoedgemeenschap combineren: promotie en communicatie, presentatie, geheugen of depot, ontmoeting en opleiding. Idealiter verenigt Het Firmament deze functies- een kantoor, een bibliotheek en documentatiecentrum, een open depot, een workshopruimte, enz. - op een interactieve, dynamische en actuele manier. De som van het geheel moet meer zijn dan de afzonderlijke delen. De essentie van dit centrum is beleving, animatie en beweging. Deze elementen moeten worden geïntegreerd in alle aspecten van het huis: vanaf de receptie tot in het open depot of de expositieruimte. Dit vormt een grote uitdaging voor de toekomst. Bovendien leent de methodologie van dit haalbaarheidsonderzoek zich uiteraard ook voor het in kaart brengen van andere erfgoedgemeenschappen. Een eerste voorbeeld is het veld van de vertelcultuur. Van Stoel tot Stoel heeft ondertussen ook een gelijkaardig onderzoeksproject afgerond, gebaseerd op dat van Het Firmament, naar de haalbaarheid van een centraal huis voor vertelcultuur in Vlaanderen. Ze verenigden alle actoren in het vertellandschap om een safeguardingsplan om te stellen. In tegenstelling tot voor Het Firmament, was de conclusie hier dat een centraal huis voor vertelcultuur niet wenselijk is. De verschillende organisaties kwamen tot de conclusie dat het beter was te opteren voor een netwerkstructuur, genaamd Vlaanderen Vertelt, waarin de verschillende organisaties nauw samenwerken en elkaar versterken. Dit netwerk is ook een gevolg van het gevoerde haalbaarheidsonderzoek en toont opnieuw de kracht van een geïntegreerde aanpak aan. Tot slot dan, het belangrijkste resultaat van het haalbaarheidsonderzoek naar een (t)Huis voor figurentheater is het inzicht dat het in kaarten brengen van het erfgoed van een hele sector in voortdurende samenspraak en nauwe dialoog moet gebeuren met die sector zelf. Deze samenwerking met de belangrijkste stakeholders leidt tot een allesomvattend safeguardingsplan met aandacht voor alle aspecten van het erfgoed. Een safeguardingsplan dat niet alleen gedragen wordt door de hele erfgoedgemeenschap, maar dat ook vernieuwende en creatieve manieren voortbrengt om om te gaan het verleden op een hedendaagse en actuele manier.