bestemmingsplan
Herontwikkeling Campina-terrein Gemeente Woerden
Planstatus:
ontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0632.Campinaterrein-bVON
Datum:
4 juni 2013
Contactpersoon Buro SRO:
J. van Nuland / C. Vaartjes
Kenmerk Buro SRO:
SR120143
Opdrachtgever:
Hollands Midden bv
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave 1 Deel A het plan ........................................................................................................................................ 4 1.1 Inleiding ............................................................................................................................................................... 4 1.2 Planbeschrijving .................................................................................................................................................. 6
2 Deel B verantwoording .......................................................................................................................... 25 2.1 Ruimtelijke kader .............................................................................................................................................. 25 2.2 Wonen ............................................................................................................................................................... 31 2.3 Cultuurhistorische waarden .............................................................................................................................. 32 2.4 Mobiliteit ........................................................................................................................................................... 33 2.5 Milieu ................................................................................................................................................................ 36 2.6 Water ................................................................................................................................................................ 50 2.7 Ecologie ............................................................................................................................................................. 52 2.8 Duurzaamheid ................................................................................................................................................... 54
3 Deel C uitvoerbaarheid, overleg en inspraak....................................................................................... 55 3.1 Uitvoerbaarheid ................................................................................................................................................ 55 3.2 Overleg en inspraak........................................................................................................................................... 56
Voetnoten .................................................................................................................................................. 57
3
1 Deel A het plan 1.1 Inleiding 1.1.1 Aanleiding en doel In 2005 is de Campina-fabriek in Woerden gesloopt. Voor de vrijgekomen locatie is door Kuiper compagnons in 2006 een stedenbouwkundige visie opgesteld. Deze visie is op 19 juli 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. In 2012 is de visie geactualiseerd en aangevuld met een vernieuwde stedenbouwkundig plan. De locatie, naast het station en nabij het historische centrum, is een geschikte plek om te wonen. Met een herontwikkeling van het Campina-terrein kan een ‘gat’ in de stad worden gevuld, kunnen woningen in de nabijheid van het station en centrum worden toegevoegd en daarmee het gebruik van openbaar vervoer en voorzieningen in de stad worden gestimuleerd. Daarnaast ontstaat met de herontwikkeling de mogelijkheid om op deze plek voor treinreizigers de entree van Woerden een nieuw gezicht te geven en de ontsluitingsstructuur voor fietsers en auto’s in deze hoek van de stad te verbeteren. Er liggen bovendien mogelijkheden om ruimte te reserveren voor een mogelijke toekomstige verbinding tussen Snellerpoort en het Staatsliedenkwartier en daarmee de bereikbaarheid van centrum en station vanuit het zuiden van de stad te verbeteren. Om die redenen is de bovengenoemde stedenbouwkundige visie opgesteld, waarin het plan in een groter verband is bekeken en waarbij met een schuin oog is gekeken naar de transformatie van de naastgelegen bedrijfskavels aan de Johan de Wittlaan (‘Campinaast’) en de transformatie van de bestaande P&R plaatsen. De initiatiefnemer van de ontwikkeling is Hollands-Midden. Hollands-Midden heeft het voornemen om, in nauwe samenwerking met de gemeente Woerden, de locatie te herontwikkelen naar, met namen, woningbouw en daarnaast zorgwoningen en kleinschalige bedrijvigheid (in de plint). Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel om het aangepaste stedenbouwkundig plan (vastgesteld 19 december 2012) planologisch te bestendigen.
4
1.1.2 Plangebied De vrijkomende locatie is gelegen naast het station en nabij het centrum. Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Woerden, net buiten de vestingwerken, direct aan het P&R-terrein van het Stationsplein. Het plangebied vormt min of meer de overgang tussen de stationsomgeving en het Staatsliedenkwartier, een naoorlogse uitbreidingswijk die ligt ingeklemd tussen de spoorlijn en de Oude Rijn. Het Campina-terrein is gelegen tussen de spoorlijn en de Johan de Wittlaan. Het terrein wordt van het Stationsplein gescheiden door een rij woningen langs de Johan van Oldenbarneveltlaan en een parkeerterrein bij het station. De oostgrens wordt gevormd door Campinaast.
luchtfoto plangebied
1.1.3 Vigerende bestemmingsplannen Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan in onderdelen Woerden-Oost'. Het plan is vastgesteld op 2 mei 1960 en goedgekeurd op 5 juni 1961. De beoogde ontwikkeling van woningbouw is niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied het bestemmingsplan ‘Spoorbaanverbreding Woerden’. Dit bestemmingsplan is op 16 december 1993 vastgesteld door de raad en op 7 juni 1994 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
5
1.1.4 Leeswijzer Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid. Met deze indeling wordt aangesloten bij de Woerdense-standaard voor bestemmingsplannen Deel A geeft een inleiding op het bestemmingsplan, beschrijft het plangebied en beschrijft de beoogde ontwikkeling met als meest belangrijke onderdeel het stedenbouwkundig plan. Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie. Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke inpasbaarheid. De economische inpasbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke inpasbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.
1.2 Planbeschrijving De planbeschrijving is als volgt opgebouwd. In eerste instantie wordt stil gestaan bij de historie van het gebied. Daarna wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied. Deze beide elementen zijn feitelijke beschrijvingen. Daarna wordt ingegaan op het planvoornemen. Het planvoornemen bestaat uit een meer globale visie op het gebied waarbij de visie over een groter gebied gaat dan onderhavig bestemmingsplan. Vervolgens wordt het stedenbouwkundig plan nader toegelicht. Het stedenbouwkundig plan is een nadere uitwerking van de ruimtelijke visie. 1.2.1 Historie De geschiedenis van het Campina-terrein voert terug tot in de jaren '50 en '60. Aan de Johan de Wittlaan in Woerden (ten noordoosten van het station) stond hier de meubelfabriek “Stabin Bennis” gestaan. Hier werden voornamelijk meubelen van stalen buizen gemaakt. In 1970 werd op deze locatie de Mona zuivelfabriek gevestigd, hiervoor was er reeds een melkfabriek aanwezig. De Mona was als divisie voortgekomen uit het moederbedrijf Melkunie (later Campina Melkunie). Deze fabriek heeft jaren lang het gezicht van Woerden bij het station bepaald. In Woerden was de fabriek zeer bekend als “Monatoetjes” fabriek. Hier vond de productie plaats van de bekende Monatoetjes, vruchtenyoghurts, puddingen, kwark,zuiveldranken etc. Ook had de fabriek een functie als distributiecentrum voor zuivelproducten. In 2000 is Melkunie gaan centraliseren en werd de productie van de Mona-toetjes uit Woerden verplaatst naar Maasdam. Hierdoor heeft de fabriek zijn functie verloren. De fabriek (incl. omliggende terreinen) werd door Campina Melkunie in de verkoop gebracht. In het voorjaar van 2005 heeft Hollands Midden de fabriek aangekocht. In de 2e helft van 2005 is de fabriek in zijn geheel gesloopt.
6
Het Campina-terrein is een omvangrijke locatie met (in het verleden) een duidelijke fabrieksuitstraling. Het was een bedrijf met een grote toevoer van grondstoffen (melk). Dit had als gevolg dat er veel vrachtverkeer van en naar de fabriek plaatsvond.
(foto’s uit december 2004)
7
1.2.2 Ruimtelijk structuur Het Campina-terrein ligt ten oosten van het centrum van Woerden direct aan het P&R-terrein van het Stationsplein. Vanuit het plangebied is het ongeveer 800 tot 900 meter lopen naar het Kerkplein. Het terrein vormt de overgang tussen de stationsomgeving en het Staatsliedenkwartier. De stationsomgeving ten noorden van het spoor kenmerkt zich door een grote afwisseling aan sferen, functies en typologieën. Het beeld loopt hier uiteen van kleinschalige lintbebouwing langs de Oude Rijn, bedrijfspanden langs het spoor, infrastructuur rond het station tot een verpleegtehuis en een hertenkamp. Het gebied mist een sterke hoofdstructuur waardoor het enigszins chaotisch aandoet. Het ligt bovendien ingeklemd tussen de Oude Rijn en de spoorlijn en ligt daardoor gevoelsmatig enigszins geïsoleerd in de stad, ondanks de centrale positie. De Utrechtsestraatweg slingert er langs en vormt nu de belangrijkste verankering met de rest van de stad. Het Staatsliedenkwartier ten oosten van de planlocatie is veel eenvormiger, een typische woonwijk uit de jaren 60 en 70, met relatief veel laagbouw en een groen karakter. De Cattenbroekerlaan, Vosschenschanslaan en Utrechtsestraatweg vormen de belangrijkste structuren in dit gebied en verzorgen tevens de hoofdontsluiting. Ondanks de nabijheid en de openheid aan de kant van de vesting heeft het station van Woerden een slechte relatie met dit centrum. Dichte begroeiing blokkeert het zicht vanaf het Stationsplein op het Kasteel en de Bonaventurakerk en de wandelroute tussen station en centrum loopt in een historisch te verklaren, maar onlogische bocht, via de drukke Snellerbrug en de Oostdam. Vier belangrijke hoofdwegen komen op dit punt samen:
De Utrechtsestraatweg De Polanerbaan De Oudelandseweg De Oostdam
De Utrechtsestraatweg is een belangrijke doorgaande verkeersontsluiting en vormt een barrière tussen het stationsgebied en het centrum. De Oude Rijn is in ruimtelijk opzicht een belangrijke kwaliteit, maar versterkt dit nog verder. Voor langzaamverkeer is er een nieuwe verbinding tussen station en Binnenstad. Een andere barrière in het gebied wordt gevormd door het spoor. Er zijn in de stationsomgeving maar twee mogelijkheden om de overzijde van het spoor te bereiken, via het station zelf en via de gescheidenverkeerstunnels ten westen van het station. De ‘volgende’ mogelijkheid om het spoor te kruisen wordt gevormd door de fietstunnel ter plaatse van Cattenbroekerlaan en Cattenbroekerdijk, op een afstand van ongeveer 900 meter van het station. Deze verbinding heeft slechts een zeer beperkte betekenis voor de verbinding tussen de gebieden Snel en Polanen en het centrum voor langzaam verkeer. Aan de overzijde van het spoor ligt Snellerpoort, een nu nog leeg gebied, te midden van de uitbreidingswijken van de stad. Grasvelden, slootjes en schapen domineren hier nog het beeld, terwijl aan de zuidzijde Snel en Polanen verrees. Er liggen plannen voor de ontwikkeling van kantoren en woningen in dit gebied. Aan de overzijde van het spoor en nabij het station is relatief grootschalige bebouwing voorzien en centraal in de plannen voor Snellerpoort een water- en groenzone, die de overgang markeert tussen het westelijke en oostelijke deel en als structuur doorloopt tot aan het waterrijke gebied tussen Steinhagenseweg en Eilandenkade. Met de ontwikkeling van het Campina-terrein zelf zal hier op ingespeeld moeten worden. Het plangebied is ongeveer 3 hectare groot, een oppervlakte die wordt bepaald door de eigendomsgrens. De feitelijke oppervlakte voor het in potentie te bebouwen gebied kan kleiner zijn, in verband met eisen ten aanzien van externe veiligheid en een reservering voor een mogelijke toekomstige onderdoorgang onder het spoor.
8
1.2.3 Visie op de spoorzone 1.2.3.1 Inleiding Voor de herontwikkeling van het Campina terrein is in 2006 een stedenbouwkundige visie opgesteld. De visie, zoals vastgesteld, is nimmer tot realisatie gekomen. Samen met gemeente is daarom de Visie vernieuwd. Met deze slag is de visie op het gebied en het daarop volgende stedenbouwkundige plan samengevoegd tot één document, het stedenbouwkundigplan van november 2012. In deze plantoelichting worden beide elementen, de visie en het stedenbouwkundige plan, beschreven in de navolgende paragraven. Doelen en kansen De ontwikkeling van de locatie van het Campina-terrein dient twee belangrijke doelen: 1. 2.
Het creëren van een woonomgeving nabij het station en het centrum van Woerden. Het geven van een impuls aan de stationsomgeving en het Staatsliedenkwartier.
De locatie van de voormalige Campina-fabriek bevindt zich op een unieke plek in Woerden. Deze unieke positie brengt bijzondere kansen met zich mee:
Kansen om aan de diversiteit van woonmilieus in Woerden een nieuw, bijzonder en intensief woonmilieu toe te voegen, waarbij ook zorgwoningen en voorzieningen een plek kunnen krijgen.
Kansen om met nieuwe woningen maximaal te profiteren van de nabijheid van de openbaar vervoersknoop rond het station en daarmee het gebruik van openbaar vervoer te stimuleren.
Kansen om nieuwe woningen in Woerden een plek te geven zonder nieuwe grootschalige infrastructuur aan te hoeven leggen.
Kansen om de voorzieningen in het centrum te stimuleren.
Tenslotte ligt de locatie aan één van de drukste sporen van Nederland (de spoorweg tussen Utrecht, Rotterdam en Den Haag) en op een zeer prominente plek in de stad. Dagelijks passeren 10.000-en mensen het gebied, met de trein, met de bus, in de auto, met de fiets of lopend vanuit het station. De invulling van deze locatie kan derhalve een belangrijke bijdrage leveren aan het beeld van Woerden. Hoe ervaart men in de toekomst Woerden? Verborgen achter een doorgaand geluidsscherm?
Kansen om met de ontwikkeling van het gebied een impuls te geven aan het stationsgebied; het verplaatsen van de grootschalige bedrijfsfuncties uit het hart van de stad en het verbeteren van de relaties tussen stationsgebied en omgeving (voornamelijk het Staatsliedenkwartier).
De positie in de stad en ten opzichte van het spoor maakt het Campina-terrein echter ook een uitdagend gebied om te ontwikkelen:
De locatie ligt zoals gezegd pal naast één van de meest intensief gebruikte spoorwegen van Nederland. Er zal dus terdege rekening gehouden moeten worden met geluid en externe veiligheid.
De omliggende stationsomgeving vormt bovendien niet alleen een belangrijke knoop voor het openbaar vervoer, maar wordt tevens doorsneden voor het autoverkeer naar het centrum (Polanerbaan en Utrechtsestraatweg) door verschillende belangrijke ontsluitingsroutes voor de auto; het Snellerbrug-circuit en de Utrechtsestraatweg. De bestaande ontsluitingsstructuur is al langer onderwerp van studie en onderzoek, waarbij onder andere wordt gekeken naar de mogelijkheden om het sluipverkeer over de Johan de Wittlaan te beperken en de ontsluiting voor langzaamverkeer tussen centrum/station en Staatsliedenkwartier te verbeteren. Tevens is door de gemeente Woerden de wens uitgesproken om ter plaatse van het Stationskwartier ruimte te reserveren voor een mogelijke toekomstige langzaamverkeersverbinding tussen Snellerpoort en het station en centrum.
Tenslotte betreft het natuurlijk een bestaande locatie, midden in de stad. Er zal dus terdege rekening gehouden moeten worden met bestaande woningen. Een goede aansluiting op de omgeving is noodzakelijk.
9
Uitsnede vernieuwde visie 1.2.3.2 Ontsluiting Ontsluitingsstructuur autoverkeer omgeving Johan de Wittlaan. De hoofdontsluitingsweg van het Staatsliedenkwartier is de Utrechtsestraatweg. Deze weg heeft aan de zijde van de binnenstad de verbinding met de Snellerbrug, en aan de oostzijde een verbinding met de Limesbrug. De wijk wordt intern via de Vossenschanslaan, Cattenbroekerlaan en de Fagellaan op de Utrechtsestraatweg ontsloten. De Johan de Wittlaan is een weg van ondergeschikte betekenis met verkeer in beide richtingen. De Paulus Buyslaan is een woonstraat tussen de Utrechtsestraatweg en de Johan de Wittlaan. In de tijd dat de Campinafabriek in gebruik was, is op de Paulus Buyslaan eenrichtingsverkeer ingesteld om (vracht-) verkeer vanaf de Utrechtsestraatweg via dit woonstraatje naar de fabriek te voorkomen. De Johan de Wittlaan vormt samen met het vrijliggend fietspad langs de Spoorlaan en de Johan van Oldenbarneveltlaan voor fietsers tussen het NS-station en het Staatsliedenkwartier de kortste route. De aansluiting van het vrijliggende fietspad op de route Johan Wittlaan vormt voor de fietser een knelpunt. Johan de Wittlaan. In de huidige situatie ontstaat tijdens de spitsuren een wachtrij op de Utrechtsestraatweg voor het verkeer richting Snellerbrug. De minder goede verkeersafwikkeling voor het autoverkeer bij de Snellerbrug wordt voornamelijk veroorzaakt door het vele langzaam verkeer dat in deze omgeving voorrang verleend moet worden. Vanuit de woonwijk zijn klachten ontvangen over (sluip-)verkeer dat bij een langere wachtrij op de Utrechtsestraatweg via de Johan de Wittlaan rijdt om vervolgens op de Johan van Oldenbarneveltlaan weer in deze rij aan te sluiten. Naar verwachting is dit probleem opgelost als de langzaamverkeersverbinding tussen het NS-station en binnenstad via het defensie-eiland in gebruik genomen wordt en een aanzienlijke hoeveelheid minder langzaam verkeer gebruik maakt van de kruispunten bij de Snellerbrug. De Paulus Buyslaan moet zoveel mogelijk vrij blijven van het verkeer van en naar het Campinagebied en met de huidige rijrichting wordt dat het best bereikt.
10
Gemotoriseerd verkeer in de nieuwe situatie De ontsluiting van het Campina gebied voor autoverkeer zal plaats vinden via 4 aansluitingen op de Johan de Wittlaan. Van de bouwblokken grenzend aan de Johan de Wittlaan worden de parkeerterreintjes op de Johan de Wittlaan ontsloten. De Spoorzone wordt met een ontsluitingsweg ontsloten die ter hoogte van de Paulus Buyslaan op de Joh. De Wittlaan aansluit. Deze doodlopende weg krijgt aan het einde een keerlus voor personenautoverkeer. Alleen de hulpdiensten die van deze weg gebruik maken krijgen de mogelijkheid om bij deze keerlus door te rijden naar de Spoorlaan. Langzaamverkeer Wat betreft het langzaamverkeer zal het voornamelijk van belang zijn een helder, veilig en fijnmazig netwerk van langzaamverkeer-routes te maken tussen centrum, stationsomgeving en rest van de stad. De beschreven ingrepen in de ruimtelijke hoofdstructuur zijn daarom voornamelijk van belang voor het langzaamverkeer:
Een directe en herkenbare route van station naar het centrum. Een route vanuit het Staatsliedenkwartier, door het plangebied Campina, naar het station. Een route vanuit Snel en Polanen, Snellerpoort en Waterrrijk onder het spoor door, naar zorgcentrum Zuwe, het station en historische centrum.
Holland Midden b.v. zorgt voor de aanleg van een fietspad over grond welke in eigendom is en blijft van de Nederlandse spoorwegen. Deze grond komt, na overdracht van het openbaar gebied, in bruikleen bij gemeente Woerden die dan verantwoordelijk wordt voor de instandhouding voor deze doorgaande fietsverbinding. In de tijdelijke situatie, waar er geen doorgaand fietsverkeer naar het Staatsliedenkwartier mogelijk is, zal het fietsverkeer aan de oostkant naar de Johan de Wittlaan rijden. 1.2.3.3 Parkeren en de openbare ruimte De ambitie bij de ontwikkeling van het Campina-terrein is om naast het station een aangename en intieme woonomgeving te creëren. De uitstraling en kwaliteit van het gebied wordt verhoogd door het bewoners-parkeren niet in het openbaar gebied op te lossen, maar in een garage langs het spoor en binnen de bouwblokken. Zo kan een groot deel van het gebied autovrij worden gemaakt. Bezoekers voor de tweedelijns bebouwing parkeren langs de Johan de Wittlaan en de bezoekers voor de eerstelijns bebouwing in de spoorzone. Op die manier ontstaat in de rest van het woongebied een rustige openbare ruimte die zich bij uitstek leent om te wandelen, spelen of fietsen. De woonomgeving wordt daarmee een verlengstuk van de woning, in plaats van alleen een stallingsplaats voor de auto. Bijkomende voordelen zijn het efficiënte dubbele ruimtegebruik en het eenvoudig in te voeren parkeerregiem. Dit parkeerregiem is noodzakelijk om te voorkomen dat parkeerplaatsen in de buurt bezet worden door bezoekers van het station. De parkeerhoven binnen de bouwblokken kunnen worden ontsloten vanaf de Johan de Wittlaan en de parkeergarage langs het spoor vanaf de oostzijde. Mogelijk dat in de toekomst, bij het door-ontwikkelen op de P&R-locatie, ook aan de stationszijde een ontsluiting kan worden gemaakt. Voor de te hanteren parkeernormen wordt in de planregels verwezen naar de geldende parkeernota van de gemeente Woerden. De hier opgenomen normen zullen gebruikt worden bij de toetsing van de verschillende aanvragen omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is aan de hand van deze normen getoetst of het totale plan voorziet voldoende parkeerplaatsen. Uit deze toets blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn binnen het plangebied.
11
1.2.3.4 Aansluiting op het spoor, geluid, externe veiligheid en een beeldmerk De Campina-locatie ligt direct langs de spoorlijn. In de zone langs het spoor komen een aantal belangrijke aspecten van de toekomstige ontwikkeling van het Campina-terrein samen:
Het creëren van een doorgaande geluidswering. Het creëren van voldoende afstand tot het spoor in verband met de externe veiligheid. Het voorkomen van (teveel) afgraving, in verband met de verwachte bodemvervuiling. Op deze prominente locatie mag de stad niet verborgen worden achter een metershoog geluidsscherm; juist op deze plek is een beeldmerk voor Woerden gewenst, een herkenningspunt op de lijn tussen Utrecht en Rotterdam / Den Haag. Het spoor vormt vaak een harde barrière in de stad, een barrière die door de aaneenschakeling van geluidsschermen en achterzijden extra wordt benadrukt. Het doel is daarom om een situatie te creëren waarbij het spoor gevoelsmatig géén barrière meer vormt in de stad, maar min of meer achteloos de stad doorsnijdt, waarbij aan beide zijden van het spoor een groen, open en transparant beeld ontstaat.
Om die reden is gekozen voor een principe van losse bebouwingsobjecten op een groene wal. Géén gesloten bebouwingswand, maar een transparant lint met afwisselende losse gebouwen van verschillende hoogtes en afmetingen. Deze objecten staan op een groene wal, die de geluidswering verzorgt voor de achterliggende woonbuurt. De entrees en de buitenruimten liggen overwegend aan de noordzijde of anders aan de oost- en westzijde van de bebouwing, eventueel in de vorm van wintertuinen en atria. De gevel aan het spoor is ‘doof’, maar heeft dezelfde hoogwaardige uitstraling als de voor- en zijgevels. De voordelen van dit principe zijn: 1.
2.
3.
De essentie van een geluidswering is de continuïteit langs het spoor. Een continue bebouwingswand met grotendeels dove gevels presenteert zich als een ‘gesloten muur’ aan het spoor. Een relatief lage groene wal met losse bebouwingsobjecten is daarentegen eenvoudiger te geleden en heeft daardoor een meer menselijke schaal. De fasering is bovendien eenvoudiger. Langs het spoor ontstaat een transparant lint met een grote afwisseling aan gebouwen, sommige hoger en slanker, andere breder en lager en elk met een eigen herkenbare uitstraling en beeld naar het spoor. Zonnige en rustige buitenruimten zijn bij een min of meer gesloten bebouwingwand moeilijk te realiseren, door de ligging van het spoor aan de zuidzijde. Dit is opgelost door de bebouwingsrand ‘op te knippen’ en de buitenruimten aan de zijkant van de losse bebouwingsobjecten te positioneren. De groene wal biedt naast de geluidswerende functie ook de kans om het parkeren verdiept op te lossen, zonder daarvoor veel te hoeven afgraven. De parkeerbak kan gewoon op maaiveld worden gebouwd, of iets verdiept, de groene wal vouwt zich daar vervolgens overheen. De groene wal zelf kan vervolgens een onderdeel worden van de groene openbare ruimte en biedt mogelijkheden voor bijvoorbeeld spelen, wandelen of in de zon zitten.
In het kader van de externe veiligheid dient er langs het spoor tenslotte nog rekening gehouden te worden met een onbebouwde zone van 30 meter. Het voorstel is om de ontsluitingslus ten behoeve van de eerstelijns bebouwing hier een plek te geven en tevens het bezoekers parkeren voor deze woningen. De woonstraat en het bezoekers parkeren worden zoveel mogelijk groen ingepast, met bomen, hagen en groene taluds. De zone dient ook bereikbaar te zijn voor hulpdiensten en in het verlengde daarvan over voldoende water te beschikken. Door hier het oppervlaktewater te concentreren kan aan deze eis worden voldaan en tegelijkertijd de benodigde waterberging een plek krijgen. Het water vormt bovendien een toegevoegde waarde voor de openbare ruimte en aangelegen woningen.
12
1.2.3.5 Bebouwingshoogte De bebouwingshoogte op het Campina-terrein wordt enerzijds bepaald door de kwaliteit en potentie van de locatie en anderzijds door de omgeving. De bestaande bebouwing aan de noord- en oostzijde bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen van twee of drie lagen met een kap. De maat, schaal en korrel van de bebouwing is relatief kleinschalig. Aan de overzijde van het spoor is de bebouwingsmaat en -schaal juist grootschalig. Hier wordt het beeld bepaald door grootschalige kantoor- en schoolgebouwen. In de visie Spoorzone komt naar voren dat het plangebied een overgang moet gaan vormen tussen de nieuwe grootschalige bebouwing in Snellerpoort aan de zuidzijde van het spoor en de kleinschalige woonbebouwing langs de Johan de Wittlaan en het Staatsliedenkwartier. Uitgangspunt is daarom een aflopende bebouwingshoogte van zuidwest naar noordoost. De maximale hoogte voor de bebouwingszone aan de Johan de Wittlaan is 3 lagen. De bebouwingszone langs het spoor kan, in aansluiting op de ideeën omtrent de ontwikkelingen in Snellerpoort, een basishoogte krijgen van 4 tot 5 lagen boven op de garage, afgewisseld met accenten tot 11 à 12 lagen bovenop de garage. Uitgangspunt is dat hoe hoger de bebouwing, hoe slanker deze dient te zijn.
13
1.2.4 Stedenbouwkundig plan 1.2.4.1 Inleiding Het stedenbouwkundig plan is een verdere uitwerking van de reeds genoemde uitgangspunten in de visie, waarbij aan de ene kant gezocht is naar de precieze vormgeving en inrichting van het gebied en aan de andere kant (uitvoerig) onderzoek is gedaan, met name naar geluid en externe veiligheid.
Impressie stedenbouwkundig plan
14
Impressie stedenbouwkundig plan zuidwestzijde
Impressie stedenbouwkundig plan zuidoostzijde
15
1.2.4.2 De stedenbouwkundige opzet De ruimtelijke opzet van het stedenbouwkundige plan valt uiteen in drie te onderscheiden plandelen. Deze drie delen worden hieronder per deel nader toegelicht. Bouwblokken langs de Johan de Wittlaan De bebouwingszone tussen de Johan de Wittlaan en de groene wal bestaat uit twee gesloten bouwblokken en een rij woningen die een mooie afronding vormt van de bestaande woningen langs de Johan van Oldenbarneveldlaan. De blokken en tussenliggende straatjes worden ten opzichte van de Johan de Wittlaan zo vormgegeven dat een subtiel en aangenaam onderscheid ontstaat tussen de openbare weg en het woongebied met de private woningen. Binnen de blokken is ruimte voor grondgebonden woningen met tuin. Gedacht wordt aan een grote mate van individuele vrijheid van de kopers, waarbij men zelf de hoofdopzet, gevel en kapvorm van de woning mag kiezen. De opzet van de gesloten, alzijdige blokken met individuele woningen blijft daarbij behouden, met de oriëntatie van voorkanten en entrees aan alle vier de zijden. De hoekwoningen zijn zo gepositioneerd dat daarmee een tweezijdige oriëntatie ontstaat. Doordat de hoekwoningen verbonden zijn met de rest van het bouwblok middels een doorgaande, gemetselde gevelwand wordt een schijnbaar gesloten hoek gecreëerd, waarbij de hoekwoning toch een aantrekkelijke achtertuin hebben. De bewoners parkeren aan de achterzijde van de woning, in een afgesloten parkeerhof aan de binnenzijde van het blok. Dit parkeerhof wordt ontsloten vanaf de Johan de Wittlaan en wordt zorgvuldig ingepast, met uniforme groene erfafscheidingen en bijvoorbeeld een begroeide pergola. Het westelijke blok vormt de afronding van de bestaande woningen en achtertuinen van de woningen aan de Johan van Oldenbarneveldlaan. De afgesloten parkeerhof/achterstraat sluit hier aan op de bestaande achtertuinen. De afzonderlijke blokken hebben een samenhangende rooilijn, maar presenteren zich niet als drie eenvormige monolieten. Zij vormen elk een compositie van verschillende, herkenbare individuele woningen met afwisselende hoogtes en rooilijnen. Zo ontstaat een kleinschalig en afwisselend beeld, dat naadloos aansluit bij de maat, schaal en korrel van de bestaande bebouwing in de stationsomgeving. De eenheid binnen de blokken en binnen de bebouwingszone wordt bewaard door het consequent toepassen van één bandbreedte van materiaal en kleur welke wordt verankerd middels een beeldkwaliteitsplan. De binnenzijden van de bouwblokken zijn niet openbaar, het parkeerhof is alleen voor de bewoners. Er is een duidelijk onderscheid tussen de openbare buitenzijde en de private/collectieve binnenzijde. Meestal vormt de bebouwing de grens, soms gebeurt dit door mee ontworpen tuinmuren en -poortjes. Hiermee worden onduidelijke beheersituaties voorkomen en de sociale veiligheid vergroot. De bouwhoogte varieert binnen de blokken tussen de twee en drie lagen. Tussen de blokken liggen een tweetal intieme woonstraten van 7,5 meter breed, waar afwisselend brede en smalle woningen een plek hebben gekregen. In de architectonische uitwerking zal voornamelijk gezocht moeten worden naar het benadrukken van de kleinschalige maat, schaal en korrel. Het nieuwe woongebied zal vooral lopend en fietsend ervaren worden, dus een zorgvuldige en verfijnde detaillering is gewenst. De hoeken van de blokken vormen in dat verband een mooie aanleiding voor prominente, of juist subtiele architectonische accenten, bijvoorbeeld in de vorm van serres, dakranden of uitkragingen. Blinde gevels dienen voorkomen te worden, hoekbebouwing heeft aan beide zijden van de hoek een representatieve gevel. De begane grond verdieping kan een royale hoogte krijgen zodat er ook mogelijkheden ontstaan voor functies als werken aan huis, ateliers, kantoorruimte of zorgfuncties. In dit bestemmingsplan worden deze functies in 'de plint' toegestaan. Binnen de bestemming Wonen is dit geregeld door bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 toe te staan.
16
Bebouwingszone langs het spoor De bebouwingszone langs het spoor vormt in maat en schaal een overgang tussen de kleinschaligheid van de bouwblokken en de grootschaligheid van het spoor en de geplande ontwikkelingen in Snellerpoort. De basis van deze zone wordt gevormd door een brede groene wal met een parkeergarage en daarboven een transparant lint van losse bebouwingsobjecten. Kenmerkend is de grote afwisseling in hoogtes, volumes en posities. Slanke hogere bebouwing wordt afgewisseld met bredere lagere bebouwing. Elk gebouw is anders en presenteert zich zowel aan het spoor als aan het achtergelegen woongebied. In de visie wordt een basishoogte van 5 à 7 lagen voorgeschreven, met accenten tot 10 à 12 lagen. Binnen deze hoogte variatie is het mogelijk slankere torens naast bredere lagere bebouwing te plaatsen. Dit vergroot het contrast en de diversiteit en maakt het bovendien mogelijk met de positionering slim in te spelen op de schaduwval op de naastgelegen bebouwing en achterliggende openbare ruimte. Om die reden is op de hoek bij de groene reservering het hoogste accent gepositioneerd. Deze speelt in op de aanwezige ruimte en markeert tegelijkertijd de mogelijke toekomstige doorgang onder het spoor. Op de begane grond zakt het gebouw als het ware door de groene wal en krijgt het een gezicht op maaiveld aan de reservering. De positie van de gebouwen op de wal is nadrukkelijk afgestemd op het constructieve systeem van de onder gelegen parkeergarage, maar kent binnen dit stramien variatie in onderlinge afstand, grondoppervlakte en hoogte. Elk gebouw is daarmee uniek en vormt een eigen beeldmerk aan het spoor en naar de achterliggende woonwijk. De verschillende gebouwen zijn familie door materiaalgebruik en kleurstelling. In stedenbouwkundigplan is voorgesteld te werken met een bandbreedte van tinten baksteen. Daarnaast kan incidenteel een lichte/witte kleur worden toegepast welke als een verrijking te zien is. Met het werken binnen de voorgestelde bandbreedte wordt aansluiting gezocht bij de achtergelegen bouwblokken. Bij de architectonische uitwerking dienen de woongebouwen slim om te gaan met geluid. Buitenruimtes liggen inpandig in de vorm van loggia’s, of in de vorm van balkons afgeschermd achter een uitkraging aan de zijkanten van de gebouwen. Wintertuinen kunnen het mogelijk maken bij de lagere en bredere bebouwing een geluidsluwe gevel te maken en tegelijkertijd een bijzondere collectieve ruimte te creëren voor de omliggende woningen. In de architectonische uitwerking moet geluid vooral een inspiratie bieden voor bijzondere architectuur. De hoofdentree van de woongebouwen is gelegen aan de 'groene wal' van het spoor af. Op die manier kan men vanuit de woonbuurt via een flauwe helling of trap bij de appartementen komen en kunnen bewoners uit de appartementen gebruik maken van de autovrije openbare ruimte en via de nieuwe fietsroute direct naar het station wandelen. De gebouwen ‘zakken’ als het ware door de parkeergarage/groene wal heen. Hierdoor is de entree voor bezoekers in de parkeergarage eenvoudig te bereiken. De gevels aan het spoor zijn doof, maar zeker niet blind. Een spel van ramen en erkers geven de gebouwen een duidelijke eigen gezicht aan de spoorzijde. Tussen de gebouwen, op de groene wal staat een scherm van circa 1,5 meter (incidenteel 3 meter) hoog dat de rand van de wal markeert en tevens een bijdrage levert aan de geluidswering voor de achtergelegen woningen en het openbaar gebied. Openbare ruimte De openbare ruimte vormt het raamwerk waarbinnen de bebouwing een plek heeft gekregen. De belangrijkste kwaliteit van deze openbare ruimte is het grotendeels autovrije karakter en de zorgvuldige, verfijnde en duurzame inrichting. Het autoverkeer concentreert zich rondom het plangebied, op de bestaande Johan de Wittlaan, in de spoorzone en langs de reservering. Hier vandaan worden de verschillende parkeerhofjes en de parkeergarage ontsloten, samen met de bezoekersparkeerplaatsen. Het autoverkeer in deze omgeving bestaat hoofdzakelijk uit bestemmingsverkeer voor de aanwezige woningen en andere functies. Het doorgaande autoverkeer concentreert zich op de Utrechtsestraatweg, de intensiteit van de omliggende straten zal derhalve zeer beperkt zijn.
17
De rest van de openbare ruimte binnen het Campina-terrein wordt ingericht als wandel-, fiets- en speelgebied. Door het ontbreken van de auto’s op maaiveld wordt het gehele gebied een veilig gebied om te spelen en te verblijven. De open inrichting verschaft bovendien vanuit de omliggende woningen een royaal zicht op de openbare ruimte. Dit vergroot de sociale controle. Om de eenheid en identiteit van de woonbuurt te benadrukken is het een overweging subtiele overgangen te maken tussen ‘buiten’ en ‘binnen’. De subtiele overgangen benadrukken en handhaven bovendien het autovrije karakter. 1.2.4.3 Programma In de zoektocht naar de ruimtelijke mogelijkheden op de locatie is het precieze programma nog niet exact vastgelegd. Er is in eerste instantie met name gekeken naar massa, volume en hoogte. In de huidige markt is het belangrijk om flexibel te kunnen inspelen op de vragen die zich aandienen. De exacte invulling van het programma zal met de stapsgewijze uitwerking en het in de markt zetten nader worden uitgewerkt, uiteraard in directe relatie met het parkeren. Er is echter in het licht van de huidige woningmarkt wel een eerste aanzet gedaan en nadrukkelijk gezocht naar een globaal woonprogramma dat binnen de woningmarkt van Woerden afzetbaar is. Daarbij is ook reeds onderzocht welke gebouwcontouren en globale plattegronden daarbij gewenst zijn, vanuit de overtuiging dat maatwerk van groot belang is. Dit heeft geleid tot een voorlopig woningbouwprogramma, dat tevens binnen het stedenbouwkundig plan inzicht geeft in de randvoorwaarden ten aanzien van parkeren. In het verlengde van de opgestelde marktverkenning en breed uitgezette enquête in Woerden is het duidelijk dat in de huidige markt met name ingezet zal moeten worden op grondgebonden woningen, betaalbare appartementen en zorg. De globale woning-verdeling is als volgt: Sociaal:15-30 % Middel:60-75 % Duur:10-20 % Binnen het uitgewerkte programma wordt binnen de grenzen van het Campina-terrein uitgegaan van maximaal 256 woningen en waarvan maximaal 76 grondgebonden woningen. In de planregels is bepaald dat minimaal 25% aan sociale woningen wordt gerealiseerd. Naast woningbouw en zorg is de omgeving overigens ook geschikt voor andere functies, zoals kleinschalige kantoren / ateliers in de plint van de bebouwing. De precieze invulling van het programma moet nog worden vastgesteld, maar door het mogelijk toepassen van een hoge begane grondverdieping kunnen in de plint de voorwaarden gecreëerd worden voor deze alternatieve functies. Het bestemmingsplan laat een alternatieve invulling in de plint toe.
18
1.2.4.4 Ontsluiting en parkeren Zoals eerder benoemd is de belangrijkste kwaliteit van de woonbuurt het autovrije en autoluwe karakter. De ontsluiting vindt plaats via de Johan de Wittlaan, in een lusje via de groene reservering en spoorzone naar de in de toekomst door te trekken Johan van Oldenbarneveldlaan. Deze laatste aansluiting hangt samen met het herontwikkelen van de P&R-locatie. Tot die tijd zal de route voor auto’s door middel van een keerlus worden opgelost en worden alleen voetgangers, fietsers en calamiteitenverkeer via het Campinaterrein doorgeleid richting de Johan van Oldenbarneveldlaan en het stationsplein. In deze opzet kunnen praktische zaken als afvalinzamelpunten langs de Johan de Wittlaan en in de spoorzone worden opgelost, binnen loopafstand van de woningen. Daarnaast is het plan geheel zelfvoorzienend in de eigen parkeerbehoefte en brengt het daarmee geen extra parkeerbelasting voor de buurt met zich mee. De bewoners parkeren hun auto in afgesloten parkeerhoven binnen de bouwblokken of een parkeergarage onder de groene wal. De ontsluiting van de parkeerhoven vindt plaats vanaf de Johan de Wittlaan en die van de parkeergarage vanaf de autolus rond de reservering, zodat de overlast voor de bestaande bewoners langs de Johan de Wittlaan zo beperkt mogelijk blijft. De rest van het gebied is autovrij en bestemd voor wandelen, spelen en fietsen. Bezoekers voor de tweedelijns bebouwing parkeren langs de Johan de Wittlaan, de bezoekers voor de eerstelijn in de spoorzone. Ontsluiting langzaamverkeer en de reservering onder het spoor Met de ontwikkeling van het Campinaterrein wordt, in lijn met de visie, een aanzet gegeven voor het verbeteren van de ontsluitingsstructuur voor langzaam verkeer in deze hoek van Woerden. De ontwikkeling maakt een eerste stap naar een veilige fietsroute tussen de Cort van der Lindenlaan en het stationsplein. Samen met de in de toekomst rustigere Johan de Wittlaan en de recent aangelegde fietsroute nabij het zorgcentrum Zuwe ontstaat daarmee een fijnmazig en aantrekkelijk netwerk van fietsroutes die de relatie tussen Staatsliedenkwartier en station aanzienlijk verbeterd. De nieuwe fietsroute is bovendien een aantrekkelijke loper vanuit de nieuwe woonbuurt op het Campina-terrein naar het station en richting de fietstunnel van de Cattenbroekerlaan, die de verbinding vormt met het winkelcentrum van Snel en Polanen. Daarnaast wordt onderzocht of het in de toekomst haalbaar is een onderdoorgang voor langzaamverkeer naar Snellerpoort te maken en daarmee ook de zuidzijde van het spoor op een goede manier te verknopen met stationsgebied en centrum. De groene reservering zorgt er voor dat deze mogelijke toekomstige ontwikkeling niet geblokkeerd wordt. De precieze opzet van een dergelijke onderdoorgang zal later uitgewerkt moeten worden, maar een eerste verkenning laat zien dat een onderdoorgang op deze plek qua hellingshoek goed aan te sluiten is op de fietsroute naar het station en bovendien een interessante route kan vormen tussen de Steinhagenseweg, Snellerpoort, het Campina-terrein, de Schapenweide en zorgcentrum Zuwe. Mogelijk dat de route verder aan kan sluiten op de brug bij Fort Oranje en richting het Brediuspark. In de gemaakte verkenningen naar het inpassen van de fietstunnel komen twee opties naar voren: 1.
2.
Een fietstunnel die zowel de sporen als de woonstraat/calamiteitenroute in de spoorzone ondertunnelt. Deze oplossing vergt een langere tunnel, maar maakt het wel mogelijk de beide delen van de spoorzone direct met elkaar te blijven verbinden en in de reservering in te zetten op eenrichtingsverkeer aan weerszijden van de fietstunnel. Een fietstunnel die alleen de sporen ondertunnelt en derhalve een knip betekent in de woonstraat/calamiteitenroute langs de spoorzone. Voor de ontsluiting van de beide delen van de spoorzone (Campina en Campinaast) zal dan een separate ontsluitingsweg aan weerszijden van de reservering moeten worden gemaakt. Effectief betekent dit iets meer verharding in de reservering, maar geen grote aanpassing van de hoofdstructuur.
Beide opties zijn denkbaar. Bij de daadwerkelijke uitwerking zal een afweging gemaakt moeten worden op basis van kosten en ruimtelijke implicaties.
19
1.2.4.5 Architectuur De kwaliteit en uitstraling van de architectuur is op deze locatie van groot belang:
Door de ligging aan het spoor en nabij het station vormt het gebied een belangrijk onderdeel van het ‘gezicht van Woerden’.
De architectuur zal een bijdrage leveren aan de uitstraling en het imago van de nieuwe woonbuurt. De architectuur zal een bijdrage leveren aan het reduceren van de geluidsbelasting. De stationsomgeving kenmerkt zich door een grote afwisseling aan functies en bebouwingstypologieën. Het komt de uitstraling van de stationsomgeving ten goede door de beoogde ingetogen en terughoudende architectuur waarmee aansluiting ontstaat met de directe omgeving.
Het belangrijkste thema bij de architectonische uitwerking van de Campina-locatie is de wisselwerking tussen diversiteit en samenhang. Zonder historiserend te worden, wordt het Campina-terrein in materiaalgebruik en verschijningsvorm familie van de bestaande bebouwing langs de Utrechtsestraatweg en Johan van Oldenbarneveltlaan. De architectuur geeft de stationsomgeving een meer samenhangend beeld. Dat betekend niet dat de architectuur op de Campina-locatie identiek wordt aan architectuur uit de context. Specifieke karakteristieken uit deze context zullen een eigentijdse vertaling krijgen. Binnen het plangebied zijn verschillende gebieden te onderscheiden. Elk van deze gebieden krijgt een herkenbare gemeenschappelijke identiteit. Dit betekent dat binnen de gebieden de verschillende gebouwen familie van elkaar zijn. De samenhang zal daarbij voornamelijk worden gevonden in het uniforme gebruik van één bandbreedte van een bepaalde kleur baksteen. Voor de Campina-locatie is dit een palet van verschillende stenen.
1.2.4.6 Beeldkwaliteitsplan In aanvulling op het stedenbouwkundig plan en dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld de uitgangspunten voor de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte op het Campina-terrein. Het beeldkwaliteitplan en de daarin opgenomen richtlijnen zijn geen keurslijf waarbinnen de planvorming verder uitgewerkt moet worden. Het beeldkwaliteitsplan is een aansporing en inspiratiebron voor de verschillende bij de planontwikkeling betrokken partijen. Het schept een kader voor de stapsgewijze ontwikkeling van het gebied, garandeert samenhang in het uiteindelijke beeld en vormt een aanzet tot nieuwe initiatieven en het leveren van een grotere, op kwaliteit gerichte inspanning. In het beeldkwaliteitsplan is niet alleen een inspirerend kader geschetst, maar zijn per deelgebied tevens beeldkwaliteitscriteria opgenomen. Het betreft concrete toetsingscriteria, die kunnen worden toegepast door de welstandscommissie bij de beoordeling van de verschillende bouwplannen. De beeldkwaliteitscriteria zijn uitgewerkt in toetsbare criteria. Het beeldkwaliteitplan is een onderdeel van de welstandsnota daarmee worden de beeldkwaliteitrichtlijnen ook daadwerkelijk als toetsingscriteria worden gehanteerd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderscheid in vier deelgebieden. Hierbij is aangesloten op de in het stedenbouwkundig plan onderscheiden karakteristieke en unieke (deel)gebieden, te weten:
Johan de Wittlaan Groene wal Spoorzone Groene reservering
In vervolgens zes thema's, te weten typologieën, hoogte en kapvorm, oriëntatie, entrees en routing, erfafscheiding en materialisering, zijn per deelgebied criteria opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd en wordt verder vastgesteld als aanvulling op de welstandsnota van de gemeente Woerden.
20
1.2.4.7 Water Op het moment bevindt zich in het gebied geen oppervlaktewater op een smalle scheidingsloot langs het spoor na. In de functie van fabrieksterrein was het plangebied bovendien nagenoeg geheel verhard, waardoor er weinig infiltratie mogelijk was. Om deze situatie te verbeteren is in het stedenbouwkundig plan voorgesteld in de spoorzone een brede watergang te maken aan de voet van de groene wal. Deze krijgt een functie als waterberging, maar kan tevens gebruikt worden als (secundaire) bluswatervoorziening bij calamiteiten op het spoor. Dit water sluit aan op het bestaande sloot ten oosten van het plangebied langs het spoor. Onderzocht wordt of aan de zijde van het station dit water ook een verbinding krijgt met het water in Snellerpoort. In de rest van het plangebied wordt het percentage onverhard terrein groter ten opzichte van de oude situatie, waardoor de infiltratie zal toenemen. De afvoer van regenwater naar het water in de spoorzone zal in verband met de wal geschieden via de groene reservering en/of door leidingen onder de parkeergarage door. 1.2.4.8 Bezonning Een belangrijke randvoorwaarde bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plan is de bezonning van de openbare ruimte en van de bestaande en nieuwe bebouwing. Daarom is in de massaopbouw van zowel de spoorzone als de bouwblokkenzone rekening gehouden met de schaduwval van de voorgestelde bebouwing. De hogere bebouwing op de wal vormt de zuidrand van het gebied en het bebouwingslint is om die reden bewust open en transparant gehouden. Door de afwisseling van slank en hoog en breed en laag en door de tussenruimten tussen de bebouwing ontstaat er in het gebied erachter een afwisselend spel van zon en schaduw, waarbij elk deel van het gebied wel een keer in de zon komt. De buitenruimten van de bouwblokken in de spoorzone liggen aan de zijkanten van de bebouwing, op het oosten en westen, en hebben daar weinig last van de slagschaduw van naastgelegen gebouwen. Door de royale breedtemaat van de groene wal en door de positie van de bebouwing op deze wal heeft ook de achterliggende bebouwing van de bouwblokken geen last van de slagschaduw. De bouwblokken langs de Johan de Wittlaan verzorgen de overgang met de bestaande woningen en zijn om die reden bewust lager gehouden. Door bovendien de rooilijn langs de Johan de Wittlaan terug te leggen wordt voorkomen dat bestaande woningen met schaduwval van de nieuwe woonbuurt te maken krijgen. De woonstraatjes zijn smal en intiem, maar krijgen door hun noord-zuid-oriëntatie voldoende zon. Om de bezonning voor de bestaande bouwblokken in zicht te brengen is een bezonningstudie opgesteld. Hierbij is de nieuwe bezonningssituatie inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is voor het vergelijk ook de bestaande planologische ruimte inzichtelijk gemaakt. Wanneer deze in ogenschouw wordt genomen treedt er voor de omliggende woningen er een planologische verbetering van de bezonning op. Feitelijk zal er ten opzichte van de huidige situatie (onbebouwd) een beperkte vermindering van bezonning ondervonden worden.
21
1.2.5 Beeldkwaliteitsplan In aanvulling op het stedenbouwkundig plan en dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld de uitgangspunten voor de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte op het Campina-terrein. Het beeldkwaliteitplan en de daarin opgenomen richtlijnen zijn geen keurslijf waarbinnen de planvorming verder uitgewerkt moet worden. Het beeldkwaliteitsplan is een aansporing en inspiratiebron voor de verschillende bij de planontwikkeling betrokken partijen. Het schept een kader voor de stapsgewijze ontwikkeling van het gebied, garandeert samenhang in het uiteindelijke beeld en vormt een aanzet tot nieuwe initiatieven en het leveren van een grotere, op kwaliteit gerichte inspanning. In het beeldkwaliteitsplan is niet alleen een inspirerend kader geschetst, maar zijn per deelgebied tevens beeldkwaliteitscriteria opgenomen. Het betreft concrete toetsingscriteria, die kunnen worden toegepast door de welstandscommissie bij de beoordeling van de verschillende bouwplannen. De beeldkwaliteitscriteria zijn uitgewerkt in toetsbare criteria. Het beeldkwaliteitplan is een onderdeel van de welstandsnota daarmee worden de beeldkwaliteitrichtlijnen ook daadwerkelijk als toetsingscriteria worden gehanteerd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderscheid in vier deelgebieden. Hierbij is aangesloten op de in het stedenbouwkundig plan onderscheiden karakteristieke en unieke (deel)gebieden, te weten:
Johan de Wittlaan Groene wal Spoorzone Groene reservering
In vervolgens zes thema's, te weten typologieën, hoogte en kapvorm, oriëntatie, entrees en routing, erfafscheiding en materialisering, zijn per deelgebied criteria opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. 1.2.6 Fasering De planrealisatie kent een fasering. Binnen de planperiode van 10 jaar zal uitvoering worden gegeven aan het bestemmingsplan. Gezien de huidige marktomstandigheden zullen de grondgebonden woningen, na verwachting, in tijd eerder gerealiseerd worden dan de gebouwen in de spoorzone. Maar hierbij is niet uitgesloten dat bepaalde blokken in de spoorzone eerder of gelijktijdig worden gerealiseerd. Hierbij is de afname de bepalende factor. De gebouwen in de spoorzone en de gebouwde parkeervoorziening zijn noodzakelijk voor de geluidsafschermde werking. In het bestemmingsplan is hierin voorzien middels het opnemen van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Er dient voorzien te worden in een, al dan niet tijdelijke, voorziening alvorens de grondgebonden woningen gerealiseerd kunnen worden. De tijdelijke geluidsvoorziening, welke is voorzien in het tussenliggende groen gebied, wordt in vorm en omvang gedicteerd door de beoogde geluidsreducerende werking. Hiervoor is door DGMR een memo opgesteld welke onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Middels een aanduiding op de verbeelding is de tijdelijke geluidsvoorziening planologisch ook mogelijk gemaakt. Het plan kent een wijzigingsbevoegdheid om deze aanduiding van de verbeelding te halen zodra het plan volledig is uitontwikkeld.
22
1.2.7 Planmethodiek De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURPstandaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd. Vervolgens is zoveel als mogelijk aangesloten op de gemeentelijke standaard. Gezien het ontwikkelingskarakter van het plan is er voor gekozen binnen de aanwezige ruimtelijke kaders wel flexibiliteit te creëren zodat de locatie vraaggestuurd en gefaseerd tot ontwikkeling gebracht kan worden. Een dergelijke planopzet sluit goed aan op de huidige vastgoedmarkt. Verbeelding De verbeelding is getekend op schaal 1 : 1000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen. Regels De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. Hoofdstuk 1 Inleidende regels In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel “wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: Groen, Verkeer, Water, Wonen Grondgebonden en Wonen - Gestapeld. De bestemming Groen is opgenomen voor het beoogde groen gebied tussen de bebouwing aan de spoorzone en de achterliggende zone. De beoogde langzaamverkeerroute is middels een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen. Voor de tijdelijke geluidsvoorziening, noodzakelijk indien de grondgebonden woningen in tijd eerder gerealiseerd worden, is een aanduiding opgenomen. De bestemming Verkeer ziet op de verkeerswegen voor onder andere gemotoriseerd verkeer. Binnen deze bestemming zijn ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Het parkeren is op de verbeelding en in de regels nader gereguleerd. Op deze wijze wordt de beoogde ruimtelijke kwaliteit geborgd. Naast verharding mag binnen de bestemming Verkeer ook groen worden gerealiseerd. De bestemming Wonen- Grondgebonden is opgenomen voor de grondgebonden woningen in het plangebied. Naast wonen is het, conform het gemeentelijk beleid, ook toegestaan een beroep aan huis uit te oefenen. In de plint is het eveneens mogelijk een woonwerkeenheid te realiseren. In het plan is naast de bouwhoogte ook het aantal bouwlagen vastgelegd. De binnenterreinen zijn bestemd voor parkeren. Middels een aanduiding op de verbeelding is dit geregeld. De bestemming Wonen - Gestapeld is opgenomen voor de bebouwing langs het spoor, dit is inclusief de parkeerlaag. Binnen deze bestemming is in hoofdzaak de woonfunctie toegestaan. De plint van deze bebouwing leent zich voor aanvullende ondergeschikte functies. Het betreft dan zorg, maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten, kleinschalige bedrijvigheid en (dag-)horeca.
23
Per blok is het maximum bebouwd oppervlak bepaald. Daarnaast zijn de maximale bouwhoogte en het aantal bouwlagen vast gelegd. De gewenste geleding tussen de verschillende blokken is geregeld middels een hoogtescheidingslijn. Op deze wijze bestaat er nog voldoende vrijheid de afzonderlijke bouwblokken binnen de architectonische randvoorwaarden verder uit te werken. Fasering Het plan kent een fasering. De grondgebonden woningen zullen na verwachting in tijd eerder gerealiseerd worden dan enige gebouwen in de spoorzone. De gebouwen in de spoorzone en de gebouwde parkeervoorziening is noodzakelijk voor de geluidsafschermde werking. In de planregels is hierin voorzien middels een voorwaardelijke verplichting. Er dient voorzien te worden in een, al dan niet tijdelijke, voorziening alvorens de grondgebonden woningen gerealiseerd kunnen worden. Hoofdstuk 3 Algemene regels Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Anti-dubbeltelregel In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen. Algemene bouwregels In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zoals regels omtrent erfbebouwing, ondergronds bouwen en de bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en galerijen. De regeling voor erfbebouwing sluit aan op het gemeentelijke afwijkingen beleid. Algemene afwijkingsregels Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene ontheffingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Algemene wijzigingsregels De algemene wijzigingsregels zien op twee onderdelen. Het realiseren van een nutsgebouw met een inhoud van 150 m3 en een bouwhoogte van 3 meter en in een mogelijkheid bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen te verschuiven. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
24
2 Deel B verantwoording 2.1 Ruimtelijke kader 2.1.1 Rijksbeleid 2.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld. Nederland bereikbaar De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. Nederland leefbaar en veilig De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen: 1. 2. 3.
eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling; vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt; mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
25
Planspecifiek Onderhavig plan betreft een ontwikkeling van ca. 267 woningen in bestaand stedelijk gebied. Het plan heeft, als gevolg van de ligging in bestaand stedelijk gebied, beperkt raakvlak met het rijksbeleid. De ontwikkeling is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking. Het betreft het transformeren van een stedelijke locatie op basis van een private investeringen. Gezien de verdere optimalisatie van het plan, het bijzondere woonmilieu en de fasering wordt de vraag en daarmee ook de afzetbaarheid als reëel ingeschat. Ten tweede valt de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied op braakliggend terrein. Er kan dan ook geen sprake zijn van hergebruik van bestaande bebouwing. Ten derde worden de kwaliteiten van de omgeving optimaal benut en er is dan ook sprake van een goede inpassing. Voor nadere toelichting van dit punt wordt verwezen naar het stedenbouwkundig plan. Tot slot sluit het plan aan op de bestaande infrastructuur waardoor de bereikbaarheid gemaximaliseerd wordt. 2.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte. In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:
Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en Waddengebied; Defensie; Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
Rijksvaarwegen; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Ecologische hoofdstructuur; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Veiligheid rond rijksvaarwegen; Verstedelijking in het IJsselmeer; Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.
26
2.1.2 Provinciaal Beleid 2.1.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal beleid wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden. De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:
een duurzame leefomgeving; vitale dorpen en steden; landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats: Accent op de binnenstedelijke opgave De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave. Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. Deze kwaliteit wenst de provincie te behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wordt onder andere opvangen door hier rood-voor-groen constructies mogelijk te maken. Planspecifiek De beoogde ontwikkeling past binnen de visie van de PRS. Deze visie is, zoals aangegeven, gebaseerd op drie pijlers. Onderstaand wordt toegelicht op welke wijze aangesloten wordt op de twee belangrijkste beleidsopgave zoals die voortvloeien uit de pijlers: De provincie wil ten minste twee derde deel van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. De planlocatie ligt binnen de rode contour en daarmee in het stedelijk gebied. Het plan sluit dan ook geheel aan op de beleidsopgave. De ligging van de rode contouren wordt in de volgende paragraaf verder nader toegelicht. Voorts is het plangebied gelegen nabij het station en gebiedsontsluitingswegen in de kern. Hierdoor wordt een woongebied gerealiseerd dat optimaal gebruik kan maken van de bestaande infrastructuur. Onderhavige planlocatie wordt ook in de PRS met naam genoemd: 'In de kern Woerden zijn veel mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw, zoals Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein en het Defensie-eiland.'....'De kern Woerden kan daarmee tevens een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt'. Onderhavig plan is dan ook in overeenstemming met het provinciale beleid.
27
2.1.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van de provincie Utrecht is eind 2012 vastgesteld door Provinciale Staten. In de PRV zijn regels opgenomen met betrekking op onder meer het landelijk gebied, bedrijventerreinen, duurzame energie en cultuurhistorische waarden. Bestemmingsplannen worden aan deze regels getoetst waardoor het provinciale beleid doorwerkt naar het gemeentelijk niveau. Planspecifiek Op de grens van het aangewezen stedelijk gebied en het aangewezen landelijk gebied ligt de rode contour. Verstedelijking in het stedelijk gebied is toegestaan (artikel 3.1 PRV), verstedelijking in het landelijk gebied is enkel onder specifieke voorwaarden toegestaan (artikel 4.2 PRV). Het plangebied ligt geheel binnen de rode contour zoals opgenomen in de provinciale verordening. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de provinciale verordening.
Verbeelding PRS: Rode contour met plangebied in geel 2.1.2.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015 Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 23 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Het Waterplan 2010-2015 legt de hoofdlijnen vast van het waterbeleid van de provincie Utrecht voor de betreffende periode. Het plan bevat beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt. Het waterplan heeft als doel om tot een robuust watersysteem te komen. Dit doel zal middels een gebiedsgerichte aanpak tot stand moeten komen. In het waterplan wordt per beleidsaspect (waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water) beschreven welke acties er worden ondernomen om de doelstelling daadwerkelijk te bereiken. De provincie geeft met het Waterplan richting aan de rol van water in leefomgeving. De hoge belevingswaarde van de landschappen draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van Utrecht als woon- en werkmilieu. Derhalve werkt de provincie met het concept ‘Watergedragen landschappen’.
28
Planspecifiek Om de beleidsdoelen te realiseren zullen gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke bescherming van water in bestemmingsplannen. In de waterparagraaf van het voorliggende bestemmingsplan wordt hier nader op ingegaan. 2.1.3 Gemeentelijk beleid 2.1.3.1 Structuurvisie Woerden In 2008 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie Woerden 2022 vastgesteld. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma’s een plek moeten krijgen in Woerden. In 2009 is de structuurvisie Woerden vastgesteld. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma’s het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna. In de toekomstvisie zijn vijf kernambities geformuleerd:
Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen Ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt Alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk Woerden goed bereikbaar Regionale functie verder uitbouwen
Ten aanzien van wonen wordt in de structuurvisie het volgende geconcludeerd: 'Kwantitatief is er voldoende bouwcapaciteit binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en de behoefte van de Woerdense bevolking. Dit betekent dat de opgaven voor de Ruimtelijke Structuurvisie met name op het kwalitatieve vlak liggen. Concreet gaat het om:
Meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn (grondgebonden woonmilieus, groene woonmilieus en exclusieve woonmilieus). Naast bouwen in de stad Woerden ook zoeken naar locaties bij de dorpen om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen (onder meer van starters en ouderen).
Planspecifiek In de structuurvisie wordt het Campina-terrein genoemd als één van de transformatielocaties van bedrijven naar wonen. Met dit plan wordt voorzien in een aanvulling op het bestaande woningaanbod. De beoogde ontwikkeling biedt een toename van ca. 267 woningen waarvan een groot deel gestapeld. De locatie ligt centrum stedelijk en nabij het station. Binnen de gemeente Woerden gaat het om een woonmilieu dat nog niet veel aanwezig is en daardoor een aanvulling op de bestaande woonmilieus. Voorts zal als gevolg van het plan het gebied aantrekkelijk ingericht worden waardoor de leefbaarheid verbeterd wordt. Tevens draagt het aantal woningen bij aan het op peil houden van het voorzieningenniveau. Het plan is hiermee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
29
2.1.3.2 Nota parkeernormen De Nota parkeernota zijn de parkeernormen neergelegd welke de gemeente Woerden hanteert. De nota heeft tot doel om bij nieuwe of te wijzigen ruimtelijke plannen en projecten de hoeveelheid parkeerplaatsen te kunnen bepalen en de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Een tweede doel is de parkeernormen meer inzichtelijk te maken. De normen zijn gebaseerd op de landelijke kencijfers van het CROW. Deze cijfers geven een goede indicatie van de parkeerbehoefte van de verschillende functies. De nota werkt met een bandbreedte voor functies. Binnen deze bandbreedte wordt de norm bepaald door rekening te houden met het volgende:
de bereikbaarheid van de locatie; de kenmerken van de functie; de mobiliteitskenmerken van gebruikers en bezoekers; het aantal te verwachten verkeersbewegingen.
Voor de herontwikkeling van het Campina-terrein worden de onderstaande normen gehanteerd. Deze zijn in overeenstemming met de Parkeernota 2013 zoals deze in voorbereiding is. In de bouwverordening is een verwijzing naar deze Nota parkeernormen opgenomen. Op deze wijze zijn de opgenomen normen juridisch geborgd. In de regels van het bestemmingsplan wordt ook verwezen naar deze te hanteren normen. Woning duur
> € 315.000,-
2,0 ppl/won
Woning middelduur
van € 200.000,- tot € 315.000,-
1,8 ppl/won
Woning goedkoop
< € 200.000,-
1,6 ppl/won
Lichte zorgwoningen
1,6 ppl/won
Zware zorgwoningen
0,6 ppl/won
Bezoekersparkeren per woning
0,3 ppl/won
30
2.2 Wonen 2.2.1 Kader Nota Wonen 2006+ “Wonen naar eigen keus” (19 januari 2007) De Woonvisie van de gemeente Woerden bestaat uit vijf hoofdlijnen: extra inzet voor jongeren, senioren en mensen met een beperking, consumentgericht bouwen en verbouwen, partijen zetten zich in voor betaalbaarheid van het wonen, ontwikkeling van Woerden voorlopig baseren op het stabilisatiemodel+ en gemeente en partners maken afspraken over investeren in wonen. De gemeente staat voor goed wonen voor alle doelgroepen, maar zet zich extra in voor starters, senioren en mensen met een beperking. De gemeente creëert ruimte voor starters enerzijds door direct te bouwen voor deze doelgroep, anderzijds door de woningproductie in het algemeen weer op het gewenste niveau te brengen, zodat via doorstroming ruimte op de markt komt. De gemeente Woerden werkt aan het aanbod van wonen, welzijn en zorg. De wensen van de bewoners spelen een grote rol in het bouwen en verbouwen in Woerden. Het is zaak om zoveel mogelijk in te spelen op de specifieke woonwensen van de bewoners zelf. Door zich steeds af te vragen: “Wie is je klant” wil de gemeente Woerden zo consumentgericht mogelijk bouwen en verbouwen. Gemeente en corporaties zetten zich samen in voor betaalbare kwaliteit. Het zorgen voor voldoende beschikbare woningen in de kernvoorraad is een verantwoordelijkheid van de gemeente, marktpartijen en corporaties. Voornamelijk voor senioren ligt er een kwalitatieve opgave. Ruimtelijke ontwikkeling van Woerden wordt voorlopig gebaseerd op het stabilisatiemodel+, met behoud van het karakter van kernen en wijken. Op grond van de huidige kennis vindt de gemeente het belangrijk dat er in de komende jaren in de gemeente Woerden gebouwd wordt om de volgende doelen te kunnen realiseren:
Voldoende woningen bouwen voor de eigen woningbehoefte. Compensatie voor sloop. Enige compensatie voor woningbouwvertraging in de afgelopen jaren. Beperkt invulling geven aan regionale opvangfunctie.
Om deze doelen te realiseren volgt de gemeente het stabilisatiemodel+, dat uitgaat van een productieniveau van circa 2.200 woningen in de periode 2005-2014. Dit zijn circa 220 woningen per jaar. In de nota Wonen 2006 is becijferd dat dit vanaf 2010 gaat om circa 120 woningen per jaar. De gemeente en haar partners maken aanvullende prestatieafspraken over het investeren in wonen. Succesvol beleid is beleid dat in overleg met de verschillende actoren tot stand komt: dat vraagt om open processen, met vroegtijdige betrokkenheid van bedrijven, instellingen en burgers. Maar wel vanuit een eigen visie van de gemeente, waarin de betrokkenheid met de lokale samenleving vorm wordt gegeven. 2.2.2 Conclusie Het voornemen voorziet in een gefaseerde ontwikkeling van met name (zorg)woningen. Het woonprogramma voor het gefaseerd ontwikkelen van woningen past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
31
2.3 Cultuurhistorische waarden 2.3.1 Archeologie 2.3.1.1 Kader In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Het Verdrag van Malta is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. 2.3.1.2 Huidige situatie Het archeologisch beleidsplan van de gemeente Woerden is vastgesteld in september 2007. In het beleidsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Woerden in hoofdlijnen beschreven. Vervolgend is in december 2010 de archeologische maatregelenkaart vastgesteld. Onderdeel van het beleidsplan is de archeologische maatregelenkaart. Op de Archeologische waardenkaart wordt aangegeven voor welke gronden archeologische waarden in de ondergrond te verwachten zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart weergegeven met onderhavig plangebied in de rode ovaal.
Uitsnede maatregelenkaart archeologie (plangebied in rood ovaal) Het plangebied wordt op de archeologische maatregelenkaart aangegeven als verstoord. Dit betekent dat er geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er heeft reeds archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek. Op basis van dit rapport blijkt eveneens dat het perceel grotendeels verstoord is.
32
Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat mogelijk een historische weg uit de (late) middeleeuwen / nieuwe tijd door het plangebied heeft gelopen. Over het plangebied is een deel van het verwachte Romeinse limes tracé (voormalige grens van het Romeinse rijk)opgenomen. Daarom wordt, ondanks de verstoring in het plangebied, aan amateurarcheologen de ruimte geboden om tijdens de werkzaamheden om waarnemingen te doen. 2.3.1.3 Conclusie RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in juni 2006 een bureauonderzoek met veldtoets (verkennend boormonderzoek) uitgevoerd, zie bijlage [1]. Het bureauonderzoek is uitgevoerd om na te gaan of er reeds archeologische vondsten uit het plangebied bekend zijn en om de gespecificeerde archeologische verwachting te bepalen. Tijdens het veldonderzoek zijn 10 (controle-) boringen verricht. In aanvulling op het bureauonderzoek heeft in het gehele plangebied een visuele inspectie plaatsgevonden. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten opgeleverd. Uit het onderzoek is gebleken dat de bodem is verstoord door kleiwinning (afgegraven). Tevens is de aanwezigheid van recente verstoringen vastgesteld. Eventueel oorspronkelijke aanwezige archeologische waarden zijn verstoord en/of verdwenen, er is derhalve geen nader onderzoek nodig. Gedurende de verdere planontwikkeling wordt de gelegenheid geboden aan de locale werkgroep van amateur archeologen om aanwezig te zijn bij de graafwerkzaamheden. Eventuele vondsten worden conform de wettelijke vereisten gemeld bij het bevoegd gezag.
2.4 Mobiliteit 2.4.1 Huidige situatie De hoofdontsluitingsweg van het staatsliedenkwartier is de Utrechtsestraatweg. Deze weg heeft aan de zijde van de binnenstad de verbinding met de Snellerbrug, en aan de oostzijde een verbinding met de Limesbrug. De wijk wordt intern via de Vossenschanslaan, Cattenbroekerlaan en de Fagellaan op de Utrechtsestraatweg ontsloten. De Johan de Wittlaan is een weg van ondergeschikte betekenis. De Paulus Buyslaan vormt een woonstraat tussen de Utrechtsestraatweg en de Johan de Wittlaan. In de tijd dat de Campinafabriek in gebruik was, is op de Paulus Buyslaan eenrichtingsverkeer ingesteld om (vracht-)verkeer vanaf de Utrechtsestraatweg via dit woonstraatje naar de fabriek te voorkomen. De Johan de Wittlaan vormt samen met het vrijliggend fietspad langs de Spoorlaan en de Johan van Oldenbarneveltlaan voor fietsers tussen het NS-station en het Staatsliedenkwartier de kortste route. De aansluiting van het vrijliggende fietspad op de route Johan Wittlaan vormt voor de fietser een knelpunt. Johan de Wittlaan In de huidige situatie ontstaat tijdens de spitsuren een wachtrij op de Utrechtsestraatweg voor het verkeer richting Snellerbrug. De minder goede verkeersafwikkeling voor het autoverkeer bij de Snellerbrug wordt voornamelijk veroorzaakt door het vele langzaam verkeer dat in deze omgeving voorrang verleend moet worden. Vanuit de woonwijk zijn klachten ontvangen over (sluip-)verkeer dat bij een langere wachtrij op de Utrechtsestraatweg via de Johan de Wittlaan rijdt om vervolgens op de Johan van Oldenbarneveltlaan weer in deze rij aan te sluiten. Als oplossing is geopperd om eenrichtingsverkeer in te stellen op de Johan de Wittlaan in oostelijke richting. Deze maatregel betekent ook een beperking en omrijden voor het bestemmingsverkeer en is naar verwachting ook niet nodig. Naar verwachting is dit probleem opgelost als de langzaamverkeersverbinding tussen het NS-station en binnenstad via het defensie-eiland in gebruik genomen wordt en een aanzienlijke hoeveelheid minder langzaam verkeer gebruik maakt van de kruispunten bij de Snellerbrug. De Paulus Buyslaan moet zoveel mogelijk vrij blijven van het verkeer vanen naar het Campinagebied en met de huidige rijrichting wordt dat het best bereikt.
33
Ontsluiting van het gebied Campina en gevolgen voor de omgeving De ontsluiting van het Campina gebied voor autoverkeer zal plaats vinden via 4 aansluitingen op de Johan de Wittlaan. Van de bouwblokken 1 t/m 3 worden de parkeerterreintjes op de Johan de Wittlaan ontsloten. De Spoorzone wordt met een ontsluitingsweg ontsloten die ter hoogte van de Paulus Buyslaan op de Joh. De Wittlaan aansluit. Deze doodlopende weg krijgt aan het einde een keerlus voor personenautoverkeer. Alleen de hulpdiensten die van deze weg gebruik maken krijgen de mogelijkheid om bij deze keerlus door te rijden naar de Spoorlaan. Parkeren Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat het bewonersparkeren op eigen terrein wordt opgelost. Voor de te hanteren parkeernormen wordt verwezen naar de geldende parkeernota van de gemeente Woerden. Langzaam verkeer De huidige fietsverbinding tussen het NS-station via de Johan de Wittlaan-Johan van OldenbarneveltlaanSpoorlaan v.v. wordt ervaren als een knelpunt voor het fietsverkeer. Als alternatief voor deze verbinding wordt in het verlengde van het fietspad langs de Spoorlaan een veilig vrijliggend in tweerichtingen bereden fietspad door het plangebied aangelegd. Dit fietspad, dat alleen voor fietsers bedoeld is (dus niet voor brommers/scooters), sluit aan de oostzijde van het Campina terrein aan op de Johan de Wittlaan. Het fietspad wordt ruim en comfortabel ontworpen, zodat het geschikt is voor hoge intensiteiten (in de huidige situatie maken er op een werkdag ongeveer 1600 fietsers gebruik van de Johan de Wittlaan). 2.4.2 Toekomstige situatie Verkeersbewegingen In de huidige situatie (waarbij het Campina terrein onbebouwd is) rijden op een gemiddelde werkdag op het drukste wegdeel (tussen Johan van Oldenbarneveltlaan en Paulus Buyslaan) ongeveer 630 motorvoertuigen (Verkeerstelling Johan de Wittlaan van januari/februari 2013). in oostelijke richting waarvan ca. 2,3% middelzware voertuigen en ca. 1,1% zware voertuigen. In westelijke richting zijn dat ca. 200 voertuigen waarvan ca. 5, 7% middelzware voertuigen en ca. 3,6% zware voertuigen. In totaal gaat het om ca. 830 voertuigen per etmaal. De planontwikkeling ziet op de realisatie van woningen. De realisatie van woningen leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. De toename van verkeer als gevolg van het bouwplan Campina is door de gemeentelijk verkeerskundige als volgt berekend. Uitgaande van een ritproductie van gemiddeld ca. 5 ritten per woning en een woningbouwprogramma van ca. 250 woningen betekend dat 1.250 personenautoritten. Er van uitgaand dat 3/5 deel van dit verkeer richting centrum rijdt en 2/5 deel richting Limesbrug is de verdeling op de Johan de Wittlaan west + 750 autobewegingen en Johan de Wittlaan oost + 500 autobewegingen. Daarmee zouden in de toekomstige situatie op een gemiddelde werkdag op het drukste deel ca. 1.600 voertuigen op de Johan de Wittlaan rijden. Gezien het profiel van de beschouwde wegen is deze intensiteit acceptabel. Parkeren Het plan moet voldoende parkeergelegenheid bieden voor de nieuwe ontwikkeling. Om het benodigde aantal parkeerplaatsen te bepalen is ook inzicht in de bestaande situatie nodig. Een deel van het bezoekersparkeren van het Campinaterrein wordt namelijk in de directe omgeving van het Campinaterrein opgelost. Vandaar dat inzichtelijk moet zijn hoe groot het gebruik van de (bestaande) parkeermogelijkheden is op de Johan de Wittlaan binnen het plangebied van het Campinaterrein door de bewoners uit de directe omgeving daarvan. Het betreft het gebruik door de bewoners van de Johan de Wittlaan, de Paulus Buyslaan en het daarachter gelegen Hertenkamp, en de bewoners van de oostzijde van de Johan van Oldenbarneveltlaan ten zuiden van de Johan de Wittlaan. Parkeersituatie bestaand: Het aantal huidige parkeerplaatsen op de Johan de Wittlaan in het plangebied (uitgaande van langsparkeerplaatsen van 6 meter lengte) bedraagt 25 stuks (noordzijde 6, zuidzijde 19).
34
Parkeersituatie toekomst: Het aantal toekomstige parkeerplaatsen op de Johan de Wittlaan in het plangebied bedraagt 45 stuks (noordzijde 13, zuidzijde 32). Door de verkeerskundige van de gemeente Woerden is een parkeertoedeling opgesteld. Berekening toedeling bestaand woongebied aan Johan de Wittlaan binnen plangebied Campina: Johan de Wittlaan 9 woningen x (1,5 pp bewoners +0,3 pp bezoekers) = 16,2 pp beschikbaar op eigen terrein 5 pp. Op weg Johan de Wittlaan 11,2pp Paulus Buyslaan 16 woningen x (1,5 pp bewoners +0,3 pp bezoekers) = 28,8 pp beschikbaar op eigen terrein 4 pp. Op weg 23 pp Op weg Johan de Wittlaan: 28,8 – (4 + 23) = 1,8 pp waarvan de helft (0,9) in de Vossenschanslaan en de andere helft (0,9) in Johan de Wittlaan 0,9pp Hertenkamp 10 woningen x (1,5 pp bewoners +0,3 pp bezoekers) = 18 pp beschikbaar op eigen terrein van 1 woning: 3 pp. Waarvan 1,8 meegerekend mag worden. In totaal 18 auto’s, waarvan helft (9) op de Vossenschanslaan en andere helft (9) op de Johan de Wittlaan. Van deze 9 auto’s parkeert de helft buiten het plangebied J. de Wittlaan en De andere helft in het plangebied Johan de Wittlaan. Dat zijn er 4,5 waarvan 1,8 voor het parkeren op eigen terrein afgetrokken mag worden. dat betekent dat er 2,7 auto’s op de Johan de Wittlaan binnen het plangebied geparkeerd worden. 2,7 pp Oostzijde van de Johan van Oldenbarneveltlaan 6 woningen x (1,5 pp bewoners +0,3 pp bezoekers) = 10,8 pp beschikbaar op eigen terrein 4pp. Op weg Johan de Wittlaan 6,8pp Totaal aantal gebruikte parkeerplaatsen door bestaande bewoners Op J. de Wittlaan binnen plangebied: 21,6 pp Bij aanleg van 13 langsparkeerplaatsen langs de noordzijde van de Johan de Wittlaan en 32 haakse parkeerplaatsen langs de zuidzijde van de Johan de Wittlaan zijn er 23,4 pp beschikbaar voor bewoners/bezoekers plan Campina. Hiermee wordt in voorzien in de parkeerbehoefte voor bezoekersparkeren voor de grondgebonden woonblokken. Specifiek voor het bewonersparkeren is binnen de grondgebonden woningen voorzien in interne parkeerhofjes. Deze hofjes hebben voldoende parkeercapaciteit conform de gemeentelijke parkeernorm. Voor de blokken langs het spoor is voorzien in een gebouwde parkeervoorziening. In maatvoering is deze voorziening zodanig vormgegeven dat ook hier voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. 2.4.3 Conclusie Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast leiden de verkeersbewegingen als gevolg van het plan niet tot verkeersproblemen. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
35
2.5 Milieu 2.5.1 Algemeen De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.). 2.5.2 Geluid 2.5.2.1 Kader De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de Wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidshinder uit de omgeving. In de Wgh. worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh | per 01-04-2012):
woningen; geluidsgevoelige terreinen (een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai en wegverkeerslawaai. Wettelijke regelingen met betrekking tot het spoorweglawaai zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder (Bgh.). 2.5.2.2 Conclusie De akoestische gevolgen in termen van gevelbelasting en vereiste gevelwering is voor het plan onderzocht door DGMR Raadgevend ingenieurs uit Den Haag, rapportnr. V.2012.0303.06.R001 d.d. 28 mei 2013 voor zowel wegverkeer als spoorwegverkeer, zie bijlage [2]. Dit onderzoek leidt tot de volgende conclusies en aanbevelingen. Wegverkeerlawaai De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt alleen door de Johan de Wittlaan overschreden. Deze overschrijdingen zijn nader bekeken en gebleken is dat bronmaatregelen niet alle overschrijdingen kunnen wegnemen. Dit omdat maatregelen niet mogelijk zijn vanwege stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële bezwaren. Een ontheffing hogere waarde Wet geluidhinder is dan ook vereist. Gelijktijdig met de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zal een ontwerp beschikking hogere waarde Wet geluidhinder ter inzage worden gelegd. Na de inzage periode neemt het college van burgemeester en wethouders hierover een Besluit en volgt hierop een inschrijving bij de openbare registers van het Kadaster. Spoorverkeerlawaai De maximale ontheffingswaarde voor spoorwegverkeerslawaai wordt op de eerstelijns bebouwing overschreden. De gevels waar dit optreedt , worden in het plan echter doof uitgevoerd. Vanwege de hoge geluidsbelasting (tot 68 dB) moet aan de hand van gevelisolatie berekeningen, bij aanvraag van een omgevingsvergunning, wel aangetoond worden dat het maximale binnen niveau van 33 dB in de verblijfsgebieden wordt gewaarborgd. In het ontwerp moet rekening worden gehouden dat de gevelwering ook hier voldoende is om bij gesloten geveldelen de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. De onderzochte maatregel om het aanwezige scherm van 2.5 meter hoogte van het staatsliedenkwartier te verlengen tot aan te station levert te weinig effect op. De geluidsbelasting op een aantal gevels neemt af, maar is in het geheel (reductie van de geluidsbelasting voor alle gevels) onvoldoende: van de 171 rekenpunten die zonder scherm een
36
overschrijding hebben van de voorkeursgrenswaarde blijven 130 rekenpunten met een overschrijding over. Daarnaast stuit een dergelijk scherm op financiële en stedenbouwkundige bezwaren. Als uitgangspunt bij de planvorming gold een open structuur richting de passerende reiziger per spoor waardoor Woerden zich kan presteren. Bij plaatsing van geluidsschermen is deze openheid niet- of onvoldoende mogelijk. Met betrekking tot de ambitie waarden kan geconcludeerd worden dat het geluidsniveau van maximaal 55 dB op 1,5 meter hoogte ter plaatse van de openbare ruimte tussen de bebouwing gehaald kan worden als de borstwering tussen de eerstelijns bebouwing verhoogd wordt tot circa 3 meter. Om deze ambitie daadwerkelijk te halen is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting brengt met zich mee dat eerst de borstwering gerealiseerd moet worden, ter plaatse van de achterliggende grondgebonden woningen, alvorens deze grondgebonden woningen in het binnen gebied gerealiseerd kunnen worden. Cumulatief In het onderzoek is ook cumulatief gekeken naar de geluidsbelastingen. De onderstaande afbeelding maakt inzichtelijk wat de geluidsbelasting cumulatief is op de gevels van de verschillende (woon-)blokken (in grijs weergegeven). Om de planontwikkeling mogelijk te maken is een Ontheffing hogere waarden besluit nodig. Op grond van de Wet geluidhinder zal het ontwerp besluit hogere waarden gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Tijdelijke voorzieningen Gezien de gefaseerde planontwikkeling wordt voorzien in een tijdelijke geluidsvoorziening. Deze tijdelijke voorziening is door DGMR beschouwd op de effecten en vereisten. Een memo is hiervoor opgesteld, deze is als bijlage toegevoegd. Bij de aanleg van de tijdelijke voorziening zal de uitvoering overeenkomstig de memo van DGMR geschieden om in afdoende mate te voorzien in een acceptabel leefklimaat.
37
2.5.3 Luchtkwaliteit 2.5.3.1 Kader In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Besluit gevoelige bestemmingen Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. . Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechterd. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden. 2.5.3.2 Conclusie Door Westerdiep Adviseurs is een rapportage luchtkwaliteit opgesteld. De berekening van Westerdiep Adviseurs laat zien dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan leidt tot een toename van de concentratie stikstofdioxide van 1.2 μg/m3. Dit is precies de drempelwaarde voor de NIBM toets. Het plan voldoet daarmee aan deze toets. Om echter inzicht te verkrijgen in de luchtkwaliteit binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn van het plan voor de luchtkwaliteit op een representatief meetpunt buiten het plangebied is vervolgonderzoek uitgevoerd. Hiermee is beoordeeld of het realiseren van een woongebied past binnen de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in het realisatiejaar als in het horizonjaar 2020 de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide niet worden overschreden. Dit geldt voor de concentraties binnen het plangebied (meetpunt 1) alsook voor de concentraties in de omgeving (meetpunt 2). Het plangebied is daarmee (ook) geschikt voor vestiging van gevoelige functies. De berekeningen geven verder aan de bijdrage van het plan aan de concentratie van luchtvervuilende stoffen (aanzienlijk) lager is dan 1,2 μg/m3. Het onderzoek naar luchtvervuilende stoffen in de buitenlucht bij de parkeergarage wijst uit dat de concentraties fijn stof, stikstofdioxide en benzeen ruimschoots voldoen aan de grenswaarden. Bij het ontwerp van de parkeergarage zal, mede omwille van de concentratie benzeen binnen de parkeergarage, aandacht moeten zijn voor een goede ventilatie gericht op een (redelijkerwijs) zo laag mogelijke vervuiling van de luchtkwaliteit (binnenniveau), in ieder geval lager dan de grenswaarde voor het binnenniveau.
38
2.5.4 Externe Veiligheid 2.5.4.1 Kader Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
risicovolle (Bevi-)inrichtingen; vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen; vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar, plaatsgebonden risico en groepsrisico. Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen. Plaatsgebonden risico en groepsrisico Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour. Het groepsrisico (Gr) is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogeheten oriënterende waarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht bij een overschrijding- of toename van de oriënterende waarde van het Gr. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording. Risicovolle (Bevi-)inrichtingen Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit in het kader van het Activiteitenbesluit regels gesteld in het Barim (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) m.m.t. veiligheidsafstanden die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
39
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991). Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status. Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Teneinde het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast, en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet (afhankelijk van een beslissing van de eerste Kamer 2013) vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
2.5.4.2 Conclusie Om te beoordelen of het plaatsgebonden risico binnen het plangebied overschreden wordt, is de risicokaart van de provincie geraadpleegd.
Uitsnede risicokaart
40
De risicokaart toont aan dat er geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied lopen als gevolg van Bevi-inrichtingen, dan wel transportroutes gevaarlijke stoffen over de weg en of buisleidingen. Vervoer gevaarlijke stoffen per spoor Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, maar wel binnen het invloedsgebied van een transportas voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van , op relatief korte afstand van het spoor gelegen functies zoals: zorginstellingen, koop- en huurappartementen. Deze functies liggen binnen het invloedgebied (lees: ruimtelijke risico-invloedsgebied van 200 meter) van het spoor waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het ruimtelijk besluit van de spoorzoneontwikkeling vereist daarom - in overeenstemming met het beleid externe veiligheid zoals vastgelegd in de circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen (Rnvgs) - een onderbouwing van de aanvaardbaarheid of onaanvaardbaarheid van de verandering van het groepsrisico. Dit heeft officieel “de verantwoording van het groepsrisico”. Uit het DGMR-deelrapport “Actualisatie risicoanalyse spoor Woerden 2013” d.d. 17 mei 2013 blijkt dat het groepsrisico als gevolg van het plan enigszins toeneemt ( van 0,384 tot 0,467). maar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Echter, vanwege deze geringe toename geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico is de beoordeling of extra veiligheidsmaatregelen nodig of zinvol zijn. Of ze nodig zijn, is een politieke beslissing en hangt af van de (beleids)keuzen van de gemeente. Of een maatregel zinvol is, kan beoordeeld worden door de kosten en effectiviteit van een maatregel te beschouwen in het licht van de risicoreductie die met die maatregel wordt bereikt. Deze systematiek vormt een basis voor een transparante afweging. Voordat de kosteneffectiviteit van maatregelen bepaald kan worden, is inzicht in en overzicht van mogelijke maatregelen nodig. Voor de bovenstaande opgave is door SSCM BV een rapportage d.d. 26 mei 2013 nr. P12067 versie 2.1 opgesteld waarin de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico’s is ingevuld, zie bijlage [3]. In deze rapportage zijn een aantal ontwerprandvoorwaarden opgenomen. Het betreft hier met name voorwaarden voor de ontsluiting van het gebied en de benaderingsmogelijkheden voor de hulpdiensten. Daarnaast zijn er voorstellen gedaan voor de lengte en compartimentering van de sloot. Voorts is een aantal maatregelen voorgesteld zoals een ontruimingsplan en voldoende bluswater. Concreet gaat het om de volgende randvoorwaarden zoals die in de hiervoor samengestelde projectgroep zijn benoemd en in de rapportage van SSCM zijn opgenomen": Het SSCM-rapport geeft in een overzicht aan welke extra maatregelen (technisch of organisatorisch) haalbaar zijn. Dit betreft maatregelen van bouwtechnische aard aan gebouwen, maatregelen die de zelfredzaamheid ten goede kunnen komen en maatregelen die de bestrijding van een optredende calamiteit betreffen. De haalbaarheid betreft eveneens de kosteneffectiviteit waarbij de effectiviteit tot uitdrukking is gebracht in beperking van (de toename van) het groepsrisico (kansbeperking e/o gevolgbeperking). Tevens geeft het rapport een goed overzicht op welke risicoaspecten de maatregelen een gunstig invloed kunnen hebben. De gemeente acht de verantwoording van het groepsrisico mogelijk met de volgende type maatregelen: a. b.
c. d. e. f. g.
Kosteneffectieve maatregelen tegen de “plasbrand” en het vrijkomen van een “toxisch gas” moeten door de ontwikkelende partij getroffen worden. Maatregelen van bouwtechnische aard aan gebouwen, maatregelen die de zelfredzaamheid ten goede kunnen komen en maatregelen die de bestrijding van een optredende calamiteit betreffen moeten genomen worden door de ontwikkelende partij. Iedereen in het plangebied moet dezelfde kans hebben om te overleven c.q. even veilig zijn. Ontwerpbeginsel is het ontwerpen met brandwerende maatregelen. De VRU focust zich op het incident. Bebouwing bevindt zich bij voorkeur op minimaal 30 meter van het spoor. Bij zorg in de appartementen moet de organisatie een “BHV” hebben, incl. een bedrijfsnoodplan en een ontruimingsplan.
41
Maatregelen aan gebouwen Bouwkundige maatregelen dienen geïntegreerd te worden in de gebouwen van het plan. Voor de plasbrand moeten de gebouwen aan de spoorzijde zo min mogelijk glas en gevelornamenten bevatten. Indien wordt gekozen voor glas, dan dient deze voldoende brandwerend te zijn. Maatregelen toxische gassen De maatregelen tegen toxische gassen bestaan uit het aanbrengen van een kleine overdruk en aanzuiging van lucht aan de niet-spoorzijde. Deze moeten in het ontwerp van het gebouw worden geïntegreerd. Maatregelen die de zelfredzaamheid bevorderen Teneinde de zelfredzaamheid van de gebouwgebruikers te bevorderen is een BHV-organisatie bij zorg in de appartementen van belang. De gebruiker van het gebouw dient aan te tonen dat het gebouw een BHVorganisatie bevat. Tenslotte moeten de vluchtwegen van het spoor af worden geprojecteerd in het plan. Maatregelen om een mogelijk optredende calamiteit bestrijden Maatregelen om een mogelijk optredende calamiteit te bestrijden en/of de effecten hiervan te beperken, moeten met de hulpdiensten worden afgestemd. Maatregelen die essentieel zijn voor het plan zijn: a. b. c. d. e. f. g. h. i.
Adequaat informeren hulpdiensten Deskundigheid hulpdiensten; Voldoende bluswatervoorziening; Bereikbaarheid incident; Ontsluiting van de locatie; Ontsluiting van het spoor (dienstweg); Opstelmogelijkheden brandweer; Aanwezigheid bluswater / schuim; Sturen van een incident;
42
Realisatie bluswater De realisatie van voldoende bluswater (6000 liter per minuut = 360m3 per uur) is essentieel. Deze veiligheidsvoorziening wordt door de ontwikkelende partij getroffen bij de uitwerking van de inrichtingsplannen. Het bestemmingsplan biedt hier een passend kader voor. Onderstaand de bij de randvoorwaarden benoemde (figuur 7) met aanvullende maatregelen:
Genoemde maatregelen kunnen in het ruimtelijk spoor van onderhavig plan niet allemaal vastgelegd worden omdat deze niet in alle gevallen ruimtelijk relevant zijn of door te vertalen zijn naar planregels. Dit omdat het bestemmingsplan een instrument is dat bouwwerken en het gebruik daarvan toe laat; de zogenaamde toelatingsplanologie. Het bestemmingsplan is niet het geschikte instrument om deze maatregelen in af te dwingen. In de Samenwerkingsovereenkomst (SOK) met bijbehorende allonge tussen Hollands-Midden en de gemeente Woerden zijn nadere afspraken gemaakt. In het bestemmingsplan zijn alleen de ruimtelijk relevante elementen vastgelegd zoals de situering van de gebouwen ten opzichte van het spoor. Aangezien de functie van de bebouwing per bouwblok verschilt, zal in het kader van de uiteindelijke omgevingsvergunning, per bouwblok aan het spoor, worden getoetst of alle type maatregelen zijn getroffen .
43
2.5.5 Bodemkwaliteit 2.5.5.1 Kader In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. 2.5.5.2 Bodemonderzoeken Teneinde de bodemkwaliteit van de locatie inzichtelijk te maken zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om de volgende onderzoeken:
vooronderzoek bodem, KWA Bedrijfsadviseurs, kenmerk 2402500DR02, oktober 2004; Nader bodemonderzoek [4]; Actualiserend bodemonderzoek Hopman & Peters, rapportnr. 13-P-021 d.d. 21 maart 2013
Conclusie bodemonderzoeken Alle thans bekende bodemonderzoeken tezamen geven nog geen compleet beeld van de bodemverontreinigingssituatie. Op diverse deellocaties is nog nader onderzoek nodig (zie par. 4.2van het rapport actualiserend onderzoek). Aanvullend hierop zal de rug met bagger, afkomstig uit het dwarsslootje (boorpunten 25 t/m 34) alsnog op OCB’s geanalyseerd moeten worden. Dit is nodig omdat het dwarsslootje verdacht is op bestrijdingsmiddelen vanwege een voormalig tuincentrum op het naastgelegen terrein. De aanvullende en nadere onderzoeken kunnen het beste uitgevoerd worden voordat een Omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de geregistreerde Wet bodembeschermingslocaties (Wbb-locaties) met betrekking tot het voormalige Campina-terrein. In de bijgaande tabellen is de status van deze verontreiniging weergegeven en tevens wat de gewenste vervolgactie is vanuit de Wet bodembescherming. De provincie Utrecht is hiervoor het bevoegd gezag.
44
45
Grondwater In het verleden vond op het Campinaterrein grondwateronttrekking plaats in verband met de winning van proceswater voor de zuivelfabriek. Hierdoor heeft een VOCl-pluim, afkomstig van het Defensie eiland, zich richting deze onttrekkingsbron verplaatst. E.e.a. blijkt uit de rapportages die hierover bekend zijn bij de Omgevingsdienst regio Utrecht. In het middeldiepe en diepe grondwater worden verhoogde concentraties aan vluchtige organische gechloreerde koolwaterstoffen (VOCl) gemeten. Toelichting Het diepe grondwater is tot 20 meter niet of nauwelijks verontreinigd. Er is daarom geen sprake van risico’s voor het beoogde gebruik wonen en bij werkzaamheden om de plannen te realiseren. Een uitzondering hierop betreft het onttrekken van grondwater. Bij het onttrekken van grondwater is de kans aanwezig dat verontreinigd grondwater wordt onttrokken. Ook kan een eventuele verontreiniging van elders worden aangetrokken. In het vergunningtraject voor de grondwater onttrekking is het noodzakelijk daar rekening mee te houden en eventueel compenserende maatregelen te treffen. Mogelijk wordt op de locatie een open WKO-systeem aangelegd. In verband met de ligging van de verontreinigde pluim is het van belang rekening te houden met een excentrische plaatsing van het systeem. Indien wordt gekozen voor een gesloten WKO-systeem is het niet toegestaan bodemlussen aan te brengen dieper dan het 1e watervoerende pakket. Eventuele aanvullende voorwaarden worden duidelijk op het moment dat de WKO-systemen worden gemeld bij het aanvragen van een omgevingsvergunning. De gemeente Woerden heeft het voornemen om de beheersing van de pluim vorm te geven door middel van gebiedsgericht grondwaterbeheer. Het is de bedoeling om bij de totstandkoming van dit beleid de actoren uit het gebied te betrekken. Verontreinigingssituatie. Door de onttrekking van grondwater door de voormalige Campinafabriek is in het verleden verontreinigd grondwater aangetrokken vanaf het Defensie-eiland. In de winputten van de onttrekking is destijds ook VOCL aangetroffen. Op het te ontwikkelen terrein zijn in het verleden geen diepe peilbuizen geplaatst. De dichtstbijzijnde peilbuizen bevonden zich op het parkeerterrein bij het NS-station. Bij de herinrichting van dit terrein rond 2008 zijn deze verloren gegaan. Een actueel beeld nabij het terrein is daarom moeilijk te krijgen. In de peilbuizen is tot 2006 op een diepte van 7 tot 20 meter geen overschrijding van de interventiewaarden voor VOCL aangetroffen. Dieper dan 20 meter zijn wel overschrijdingen van de interventiewaarden aangetroffen. De trend hierbij is dat in de loop van de tijd lagere concentraties worden gemeten. Sinds 2009 loopt er een monitoringsprogramma waarbij frequent grondwater wordt bemonsterd uit peilbuizen met verschillende diepten. Nabij het Campinaterrein worden alleen vanaf een diepte van 27 meter peilbuizen bemonsterd. Hierbij worden alleen stroomafwaarts interventiewaarden aangetroffen. De grondwaterstroming is ter plaatse zuidelijk gericht. Op basis van de beschikbare gegevens kan ervan worden uitgegaan dat op het Campinaterrein tot een diepte van 20 meter VOCL geen gehalten tot boven de interventiewaarde word aangetroffen. Op een diepte van 20 tot 50 meter kan de interventiewaarde worden overschreden. Hoge concentraties van 10 keer de interventiewaarde worden echter niet verwacht. Onzekerheid over de minimale diepte van mogelijk aanwezige verontreiniging kan worden weggenomen door de bovenzijde van de onttrekkingsfilters van de voormalige bronnen van het Campinaterrein te achterhalen. Het is niet de verwachting dat het grondwater boven deze filterdiepte verontreinigd is. Nadere informatie kan worden verkregen bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht.
46
Beeld van geactualiseerde contour van verontreinigd grondwater uit 2009
2.5.5.3 Conclusie grondwater Op basis van de beschikbare gegevens over de kwaliteit van het diepere grondwater zijn er geen beperkingen voor het gebruik van het gebied als woonbestemming. Wanneer voor de realisatie en het beheer van de woonbestemming grondwater onttrokken moet worden danwel boringen geplaatst moeten worden dieper dan het eerste watervoerende pakket, gelden er beperkingen. Wat deze beperkingen zijn hangt af van hetgeen de initiatiefnemer met de activiteiten in de ondergrond wil bereiken.
47
2.5.6 Milieuzonering 2.5.6.1 Kader Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
2.5.6.2 Huidige situatie Door Witteveen+Bos is destijds onderzocht verricht (rapportage WD35·3/mome/008) of omliggende bedrijven een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling. In de nabije omgeving van het terrein bevonden zich ten tijde van het genoemde onderzoek een vijftal inrichtingen, die van invloed op de planontwikkeling konden zijn. Thans zijn hiervan nog een drietal inrichtingen actief te weten:
aannemersbedrijf De Wit; ROC Midden-Nederland en Stichting hout en meubelen; Graas orthopedische schoenentechniek.
2.5.6.3 Conclusie Genoemde drie inrichtingen vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit als onderdeel van de Wet milieubeheer. Ten aanzien van deze inrichtingen gelden de regels zoals vermeld in het Barim (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer). Op grond hiervan vormen deze inrichtingen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling noch dat de ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van deze ondernemingen. 2.5.7 Kabels en leidingen Voor het plangebied is een klic melding verricht. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.
48
2.5.8 Trillingen Aangezien de te realiseren gebouwen op korte afstand van het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe gebouwen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling van het Campinaterrein onderzoek verricht naar de trillingssterke in de nieuwbouw ten gevolge van het treinverkeer. Onderstaand wordt allereerst kort ingegaan op het beleid inzake trillingen. Vervolgens worden de resultaten uit de onderzoeksrapportages kort beschreven. Beleid In Nederland bestaat geen wetgeving op het gebied van trillingen. Voor de beoordeling van trillingen ten gevolge van railverkeer in relatie tot hinderbeleving, wordt gebruik gemaakt van Richtlijn B, in 2002 opgesteld door de Stichting Bouwresearch in Rotterdam (SBR). Deze richtlijn, kortheidshalve SBR genoemd, bezit een zekere juridische status op basis van jurisprudentie. Onderzoek In opdracht van Hollands Midden bv is door Peutz bv, rapportnr. F18554-1 d.d. 18 maart 2008, een onderzoek uitgevoerd naar de optredende trillingniveaus ten gevolge van railverkeer ter plaatse van het geprojecteerde woningbouwplan op het voormalige Campina-terrein aan de Johan de Wittlaan te Woerden. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. Het terrein is gelegen ten noorden van de spoorbaan Utrecht-Gouda. De afstand van het dichtstbij gelegen spoor tot de eerstelijnsbebouwing bedraagt circa 30 m. Op dit spoortraject rijden zowel reizigerstreinen als goederentreinen. Doel van het onderzoek is geweest de optredende trillingniveaus ter plaatse de geprojecteerde woningen te toetsen aan de streefwaarden van de Richtlijn B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (Richtlijn SBR-8). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op de posities op 30 m en 60 m vanaf het dichtstbijgelegen spoor de bodemtrillingen de bovenste streefwaarde van 0,2 overschrijden. lndien de gebouwconstructie geen demping van de trillingen realiseert wordt niet voldaan aan de SBR Richtlijn. Dit houdt in dat met de betreffende gebouwen een reductie van de trillingssterkte moet worden gerealiseerd om aan de SBR Richtlijn te voldoen. De benodigde reductie bedraagt een factor van circa 1,8. Dit vergt in het algemeen geen vergaande aanpassingen aan de gebouwconstructie. Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat in de onderhavige situatie voor het kantoor Spoorlaan 19 een dergelijke reductie wordt gehaald. Er dient aandacht besteed te worden aan de uitvoering van de fundering van het gebouw, de overspanningen en opbouw van de vloeren, en wel zodanig dat de benodigde demping wordt gerealiseerd.
49
2.6 Water 2.6.1 Huidige situatie Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21 e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Waterbeleid voor de 21e eeuw De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning. Nationaal Waterplan Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
50
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan. Waterbeheerplan Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna HDSR) heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan ‘Water Voorop!’ voor de periode 2010-2015 vastgesteld. In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema’s en zeven vernieuwende projecten. Per thema en vernieuwend project zijn de belangrijkste doelen en maatregelen opgenomen die in de planperiode mee worden genomen. Beleidsthema’s zijn:
Veiligheid Voldoende water Schoon water Recreatie, landschap en cultuurhistorie
2.6.2 Conclusie Watertoets De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg zal het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden formeel om een reactie op het plan worden gevraagd. Hieraan voorafgaand is reeds overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. In het verleden is het gebied vrijwel geheel verhard geweest en was er 30.000 m2 aan verharding aanwezig. Dit verharde oppervlak was aangesloten op het aanwezige gemengde rioolstelsel. Bij hevige regenval stortte dit gemengde stelsel in het nabij gelegen watersysteem. In de nieuwe situatie is er circa 15.000 m2 aan verhard oppervlak aanwezig. De hoeveelheid verharding is minder dan in de oude situatie. Ten opzichte van de situatie in het verleden is er dus sprake van een verbetering. Daarnaast wordt er in de nieuwe situatie gewerkt met een gescheiden systeem. Schoon hemelwater zal daarbij niet meer op het riool geloosd worden maar op de te verbreden watergang. Het punt van lozing wordt zo gesitueerd dat de doorstroming van het water verbeterd.
51
De gemeente Woerden en initiatiefnemer heeft in april 2012 overleg gehad met het hoogheemraadschap. Uit dit overleg kwamen de onderstaande aandachtspunten waarmee bij de verder planvorming rekening gehouden dient te worden.
Er komen twee lozingspunten op de watergang aan de spoorkant. Een aan de oost- en een aan de westkant om de doorstroming te bevorderen. Regenwater van de woontorens wordt direct geloosd op het oppervlaktewater. Balkons mogen niet op de hemelwaterafvoer of watergang worden aangesloten maar dit water moet (in verband met schoonmaakmiddelen) via de vuilwaterafvoer worden afgevoerd.
Toepassen van uitloogbare materialen dienen voorkomen te worden.
Het water van de verharding rond de appartementblokken en op de groene wal wordt ter plekke geïnfiltreerd of met hwa afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Het water van de weg en parkeerplaatsen ten zuiden van de watergang wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater met kolken of via oppervlakkige afstroming naar de watergang. Beheer van de watergangen vindt plaats vanaf de oever door de gemeente Woerden.
De watergang langs het spoor dient te worden verbonden met de noordzuid lopende kavelscheidende sloot aan de oostkant van het plangebied met een duiker van minimaal 600 mm en bij voorkeur 800 mm.
2.7 Ecologie 2.7.1 Kader Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Gebiedsbescherming De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden); beschermde Natuurmonumenten; wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden; verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden; verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
52
Soortenbescherming De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren, de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is. 2.7.2 Conclusie In onderstaande afbeelding is de EHS en de beschermde natuurgebieden in de omgeving weergegeven. In groen is de EHS weergegeven en linksboven in rood een natuurgebied. Het plangebied ligt nabij de pijl.
luchtfoto met EHS en natuurgebieden (plangebied nabij pijl) gebiedsbescherming De EHS-gebieden en het natuurgebied (dunne rode streep op de luchtfoto) liggen allen buiten het stedelijk gebied van Woerden en op enige afstand van het plangebied. Onderhavig plan zal dan ook geen nadelige effecten hebben op deze gebieden. Vanuit het gezichtspunt gebiedsbescherming zijn er dan ook geen belemmeringen. soortenbescherming In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is voor het plangebied een quickscan flora en fauna (juni 2012) uitgevoerd, zie bijlage [4]. Gedurende het veldbezoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Nader onderzoek wordt dan ook niet aanbevolen. Wel wordt aanbevolen om buiten het broedseizoen werkzaamheden uit te voeren om verstoring van broedvogels te voorkomen. Voorts blijft de algemene zorgplicht van toepassing.
53
2.8 Duurzaamheid Met de transformatie van het fabrieksterrein naar wonen is een belangrijke stap gezet in een duurzame woontoekomst voor dit stukje Woerden. Deze binnenstedelijke locatie komt vrij om te wonen en te leven. Hierdoor is er minder druk op het omringende Groene Hart als het gaat om wonen. Het vertrek van Campina heeft zelfs de aanzet gegeven tot een transformatie van de gehele spoorzone. Ook de locaties van het naastgelegen tuincentrum en loonbedrijf komen beschikbaar om te wonen. Het Campina-terrein wordt vormgegeven als een rustige woonomgeving dichtbij de voorzieningen van de binnenstad. Lopend of met de fiets kunnen bewoners naar de oude binnenstad. Het geeft weer meer vitaliteit aan voorzieningen en detailhandel die, zoals overal in Nederland, onder druk staat vanwege het oprukkende gebruik van de auto en de perifere detailhandel. Door de nabijheid van het trein- en busstation zal vaker met de bus en trein worden gereisd. Het vrijkomen van het Campina-terrein als woonlocatie faciliteert duurzaam mobiliteitsgedrag. Doordat de auto’s van bewoners niet zichtbaar zijn in het openbaar gebied en bezoekers alleen aan de randen van het plan kunnen parkeren, is de openbare ruimte in hoofdzaak groen. Het groen en het gebruik van duurzame materialen zorgen voor een plezierige woonomgeving voor mensen. Voor de eengezinswoningen wordt deze sociale samenhang verder verstrekt omdat mensen zelf de eigen woning volledig hebben kunnen samenstellen. Mensen hebben de eigen woonwensen waar kunnen maken en zelf de uitstraling van de eigen woning mogen bepalen. De diversiteit in de gevel wordt bijeen gehouden door de vorm en het materiaalgebruik die zijn toegestaan waardoor een coherent straatbeeld ontstaat. Het mengen van zorg en wonen, sowieso door elkaars nabijheid maar verstrekt door de maatschappelijke voorzieningen, zorgt voor een sociale cohesie binnen de nieuwe buurt.
54
3 Deel C uitvoerbaarheid, overleg en inspraak 3.1 Uitvoerbaarheid 3.1.1 Economische uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek Vooruitlopend op de besluitvorming rondom het bestemmingsplan is tussen de gemeente en de initiatiefnemer in 2008 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Deze is aangevuld met een allonge. Met deze overeenkomsten wordt voorzien in de gemeentelijke plankosten. Passend bij deze tijd is zowel de opzet van de ontwikkeling als het voorliggende bestemmingsplan voorzien van flexibiliteit en mogelijkheden tot fasering. Deze flexibiliteit wordt allereerst terug gevonden in de faseerbaarheid van verschillende onderdelen binnen het plan. Zowel de appartementenblokken als de achterliggende blokken eengezinswoningen zijn goed afzonderlijk van elkaar te realiseren. De afhankelijkheden zijn, zowel voor de tijdelijke als de definitieve situatie, goed onderzocht en vastgelegd in de allonge en voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt enerzijds op elk moment in de tijd en voor elk planonderdeel voldaan aan de wet- en regelgeving, maar anderzijds kan het plan daardoor in onafhankelijke fasen worden opgedeeld en gerealiseerd. De gehele ontwikkeling kan in behapbare onderdelen worden vergund en gebouwd met als doel om tijdig, maar fasegewijs, de gehele ontwikkeling te realiseren. Ook op bouwwerkniveau is flexibiliteit een belangrijke factor. De bouwvlakken en -hoogten zijn binnen kaders flexibel gehouden. Wensen van particulieren en professionele partijen kunnen daardoor worden bediend. Het plan volgt en bedient de marktvraag, waardoor de uitvoerbaarheid sterk is vergroot. Tenslotte staat het bestemmingsplan andere functies dan wonen toe. Aan de spoorzone is bijvoorbeeld ruimte voor zorg. Ook maatschappelijke voorzieningen en horeca, welke dienstbaar moeten zijn aan de functies in het plan, zijn mogelijk. De ontwikkeling wordt hierdoor extra aantrekkelijkheid gemaakt. Tenslotte wordt binnen het gehele plan woonwerk dan wel (op beperkte schaal) werkeenheden toegestaan. Ook hierdoor wordt de diversiteit van het plan versterkt. Voor de gehele ontwikkeling is door initiatiefnemer een exploitatiebegroting opgezet. Deze begroting is sluitend. Logischerwijs is de bepalende factor voor de financiële uitvoerbaarheid de afzetbaarheid van de woningen. Om inzicht te krijgen op de marktvraag is een digitale enquête opgesteld. Hierop hebben 591 mensen gereageerd. 418 respondenten hebben aangegeven interesse te hebben in een woning op het Campinaterrein. Er is dus een aantoonbaar vraag. De analyse van de afgenomen enquête is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
55
3.1.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.2 Overleg en inspraak 3.2.1 Overleg In voorbereiding van een bestemmingsplan worden in het kader van art. 3.1.1. Bro de wettelijke overlegpartners betrokken. Voor onderhavig plan zijn de volgende overlegpartners benaderd:
Stedin Gasunie, afdeling west Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden Kamer van Koophandel, Midden Nederland Natuur-en Milieufederatie Omgevingsdienst Regio Utrecht College van Gedeputeerde Staten van Utrecht, t.a.v. Dienst Ruimte Vitens Commissie voor monumenten en cultuurlandschap Pro-rail Veiligheidsregio Utrecht KPN Telecom Eneco NS
3.2.2 Inspraak In de voorbereiding op het project is het Wijkplatform geïnformeerd in december 2012. In november 2012 is er een bewonersavond geweest voor buurtbewoners en andere belangstellenden. Gedurende de formele procedure wordt opnieuw een inloopavond gehouden.
56
Voetnoten
1 Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek, RAAP, rapport NO1760-WJOW, augustus 2006 2 Akoestisch onderzoek verkeerslawaai & spoorweglawaai, dGmR, kenmerk V.2012.0303.00.R001, 9 oktober 2012 3 (Concept) verantwoording groepsrisico, SSCM BV, rapport P12067, 16-10-2012 4 Quickscan Flora & Fauna, Van der Goes en Groot, rapport Johan de Witlaan 2, 22-6-2012
57