HELP, IK BEN EEN AMBTSDRAGER over het kerkenraadswerk in de praktijk
Christelijke Gereformeerde Kerk Haarlem
B LOK I
DE
PLAATS VAN DE AMBTEN IN DE GEMEENTE
B LOK I - INHOUD 1.
KARAKTER EN DOEL VAN HET AMBT 1.1 De ambten zijn gegeven door Christus 1.2 Karakter van het ambt 1.2.1 gezag van Christus 1.2.2 dienend 1.3 Doel van het ambt
2.
WELKE AMBTEN ZIJN ER?
3.
DE WEG NAAR HET AMBT 3.1 Bijbelse vereisten voor ouderlingen en diakenen 3.2 Verkiezing door de gemeente 3.2.1 achtergrond 3.2.2 praktisch 3.2.3 periodieke aftreding 3.3 Ondertekening van de belijdenis
LITERATUUR BLOK I
-11.
KARAKTER EN DOEL VAN HET AMBT 1.1 De ambten zijn gegeven door Christus Als gereformeerde christenen weten we haast niet beter dan dat er ‘ambtsdragers’ in de gemeente zijn. Ambts-dragers, dragers van het ambt van ouderling, of van het ambt van diaken of het ambt van dienaar des Woords. Dat zijn we zo gewend, dat er ambten in de gemeente zijn. Maar wist u, dat er een heleboel christenen zijn die het niet zo hebben op het ambt? Ze zeggen: het ambt, dat is iets dat in het NT helemaal niet voorkomt, dat heeft de kerk later bedacht. In het NT lees je dat àlle gelovigen in de gemeente gaven van de Heilige Geest hebben gekregen en dat de gemeente daardoor zèlf mondig genoeg is om de leiding van de Heilige Geest te volgen. Het is eigenlijk een bewijs van slecht geestelijk leven als er in de gemeente kennelijk een soort leiding nodig is die dan boven de gemeente zou moeten staan. Dat is een belemmering voor de gaven van de Geest die iedere gelovige voor zich gekregen heeft. En bovendien, ga het NT er maar op doorlezen, in het hele NT komt het woord 'ambt' niet voor. Dus hoezo: 'ambtsdragers'? þ Hoe komen wij er als gereformeerden eigenlijk bij om over ambten te spreken? Wat in ieder geval gereformeerd is, is om bij alles in de kerk te zoeken naar een bijbelse fundering. En als we dan in het NT gaan zoeken naar dingen over het ambt, dan blijkt dat het NT de záák van het ambt wel degelijk kent, ook al komt de naam 'ambt' als aanduiding van het werk van ouderlingen en diakenen niet voor. Een paar voorbeelden: * In Hand.6:1-7 wordt verteld hoe de veelheid van werkzaamheden de apostelen dringt tot het uitbreiden van het aantal werkers in de gemeente. Naast het college van de twaalf apostelen, komt dat van 'de zeven', al weten we niet precies wat hun werk is geweest. * In Hand.11:30 komen we voor het eerst oudsten tegen als degenen die de opbrengst van de collecte in ontvangst nemen. * Uit Hand.14:23 blijkt dat Paulus en Barnabas in elke gemeente oudsten aanwezen. * In Hand. 15:2 lezen we dat Paulus en Barnabas zich om raad naar de apostelen en oudsten te Jeruzalem begeven. * In 1 Tim.5:17 lezen we: "De oudsten die goede leiding geven komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun die zich beslasten met prediking en onderricht".
-2*
In 1 Tim.3 wordt uitvoerig over de vereisten voor opzieners en diakenen gesproken, net als in Titus 1:5-9 en Fil.1:1.
Uit al deze teksten blijkt dat het NT de ambten kent. Het belangrijkste dat wij echter uit het NT leren is dat het de Here Jezus Zélf was die de ambten instelde. In Ef.4 zegt Paulus: "En Hij (dat is Christus) heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus" (Ef.4:11,12). Het woordje 'en' heeft hier de betekenis van 'bovendien'. Naast de vele genadegaven aan iedere gelovige afzonderlijk heeft Christus bovendien ambtsdragers gegeven. Een andere belangrijke tekst is Hand.20:28, waarin we lezen dat Paulus tot de oudsten van Efeze zegt: "Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft om de gemeente Gods te weiden". Dat hier de Heilige Geest wordt genoemd als Degene die de ambtsdragers heeft gegeven in plaats van Christus, kan omdat de Heilige Geest en Christus nauw samenwerken, de Heilige Geest wordt ook wel genoemd: de Geest van Christus. Samenvattend: de Here Jezus heeft ambtsdragers gegeven aan zijn gemeente. Dat wij over 'ambten' spreken, is niet omdat wij dat zelf uitgevonden hebben, bijvoorbeeld om praktische redenen, maar omdat wij daarin Christus' zorg voor zijn gemeente erkennen. Wat moeilijk gezegd: Het ambt komt niet van beneden maar van boven, van Christus. 1.2 Karakter van het ambt 1.2.1 Gezag van Christus Als we zeggen dat we in de ambten Christus' zorg voor zijn gemeente erkennen, dan moet dat iets verder uitgelegd worden. Als eerste moeten we zeggen dat Christus alléén de kerk regeert. Christus heeft alle macht en heerschappij over zijn gemeente. Hij Zelf regeert haar, weidt haar, verzorgt haar en beschermt haar. Maar Hij doet dat op zó'n wijze, dat Hij hiervoor mensen gebruikt. De Here Jezus regeert en weidt zijn gemeente door middel van mensen die Hij hiertoe roept. Er loopt dus een rechtstreekse lijn van ambtsdragers naar de Here Jezus Zelf. Dit blijkt ook uit teksten als Math.10:40: "Wie u ontvangt, ontvangt Mij.." en Luc.10:16: "Wie naar u hoort, hoort naar Mij ...". Ambtsdragers zijn gezanten van Christus en zij mogen handelen in zijn naam. Vandaar dat de Bijbel ook kan spreken over gehoorzaamheid van de gemeente aan de
-3ambtsdragers (1 Kor.16:16, 1 Thess.5:12,13, 1 Tim.5:17, Hebr.13:17). Het ambt brengt gezag met zich mee en daar mag de gemeente ook op aangesproken worden. Maar daar moet wel iets bij gezegd worden: ambtsdragers hebben geen gezag in zichzelf. Het gezag van ambtsdragers is het gezag van Christus. Het is het gezag van Iemand anders, van Christus, waar ambtsdragers gebruik van mogen maken. Dat betekent twee dingen: je hebt als ambtsdrager geen gezag vanwege iets in jezelf waar je trots op zou kunnen zijn, en ten tweede: het geldt ook alleen maar zolang je handelt in Zijn naam! En daarom is de gehoorzaamheid van de gemeente nooit onderwerping zonder meer. De gemeente moet de ambtsdrager toetsen of hij niet in strijd handelt met het Woord van God. 1.2.2 Dienend Een tweede karaktertrek van het ambt is dat het dienend van aard is. Zoals gezegd kent het NT het woord 'ambt' als aanduiding van het werk van ouderlingen en diakenen niet. In plaats daarvan gebruikt het NT het woord 'dienst' als aanduiding voor zowel het ambtelijke werk als al het andere werk in de gemeente. Dienst is de enige manier waarop het ambt in de kerk kan worden uitgeoefend. Daarom wordt vaak gesproken van 'ambtelijke dienst' of 'ambtelijke bediening'. In het bijbelse woord diakonia, dienst, klinkt mee de persoonlijke inzet voor de naaste. Een diakonos was eigenlijk een tafeldienaar, d.w.z. hij reikte aan tafel het eten aan en droeg zo zorg voor het levensonderhoud van de ander. Het ambt als diakonia laat voor de ambtsdrager maar één weg open: die van de navolging van Christus. Christus heeft zijn eigen leven als één grote dienst verstaan. Hij nam de gestalte aan van een dienstknecht en gaf zijn leven in dienst van de naaste. Daarom kan ambtsdienst in Christus' naam nooit anders dan in de vorm van dienstverlening plaatsvinden (zie Joh.12:26, 13:14). 1.3 Doel van het ambt We zagen dat Christus de ambten gaf. In Ef.4:11,12 lezen we ook het doel daarvan: "om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus". Het doel van het werk van ambtsdragers is niet om de gemeente het werk uit handen te nemen, maar om de gemeente juist actief te maken. Het woord dat Paulus in het Grieks voor 'toerusten' gebruikt, betekent zoveel als 'iemand iets geven, waardoor hij ten volle kan functioneren'. Daaruit blijkt dat het de taak van de ambtsdragers is om aan de gelovigen datgene aan te
-4reiken, waardoor zij als leden van het lichaam kunnen functioneren. Christus gaf de ambtsdragers om de gelovigen toe te rusten, geschikt te maken voor de opbouw van de gemeente. Ook in Ef.4:16 zegt Paulus iets over de taak van ambtsdragers. Hij spreekt daar over de gemeente die bijeengehouden wordt door de dienst van al zijn 'geledingen'. Het Griekse woord dat Paulus hier gebruikt heeft de betekenis van 'pees'. Paulus zegt dat de pezen het lichaam bij elkaar moeten houden, terwijl elk lid op eigen wijze meewerkt aan de opbouw van het lichaam. Met die pezen bedoelt Paulus de ambtsdragers. De ambtsdragers zijn gegeven om de verschillende gaven in de gemeente te coördineren, om ze op één doel te richten: de opbouw van het lichaam. Als je het zo bekijkt, en dan kom ik nog even terug op wat ik helemaal aan het begin zei; hebben die mensen nou gelijk die zeggen dat het ambt eigenlijk een bedreiging is voor de gaven die iedere gelovige van de Heilige Geest heeft gekregen? Als je hoort wat Paulus in Ef.4 zegt over het ambt, dan merk je dat het ambt de gaven van de Geest helemaal niet bedreigt. Het ambt is er juist voor bedoeld om de gaven die ieder gemeentelid gekregen heeft te activeren en te coördineren! 2.
WELKE AMBTEN ZIJN ER? Artikel 2 van onze kerkorde noemt drie ambten: het ambt van dienaar des Woords, van ouderling en van diaken. We moeten echter constateren dat wij deze drie ambten zoals de kerkorde daarover spreekt niet zonder meer in het NT terugvinden. De dominee, zoals wij die kennen, komt in de apostolische kerk niet voor. Ook onze ouderling vinden wij niet zonder meer terug. Volgens het NT waren alle oudsten bv. ook leer-ouderlingen (zie Hand.20:28-31, 1 Tim.3:2, 1 Tim.5:17, Tit.1:9). Hoe de diakenen precies in de apostolische kerk gefunctioneerd hebben is moeilijk te achterhalen. Paulus zegt in 1 Tim.3 wel aan welke vereisten zij moeten voldoen, maar spreekt niet duidelijk over hun taak. Wanneer wij het NT lezen, komen we met een grote hoeveelheid van ambtelijke en niet-ambtelijke diensten in aanraking. In het boek Handelingen komen we tegen: apostelen (o.a. 1:13, 2:42, 4:33, 5:12) oudsten (11:30, 14:23, 15:2, 15:4-23, 16:4) profeten (13:1-3) leraars (13:1-3)
-5-
-
In de brieven van Paulus vinden we: profeten (Rom.12:7, 1 Kor.12:10,28, Ef.4:11) leraars (Rom.12:7, 1 Kor.12:28, Ef.4:11) onderwijzers (Gal.6:16, Rom.12:7) evangelisten (Ef.4:11, 2 Tim.4:5) onderlinge dienstverleners (Rom.12:7) helpers (1 Kor.12:29) regeerders (Rom.12:8, 1 Thess.5:12, 1 Tim.5:17, 1 Kor.12:28) uitdelers van de gave van vertroosting en vermaning (Rom.12:7, 1 Thess.5:12, 1 Kor.12:8) Verder spreekt Paulus over: krachten (1 Kor.12:10,28) gaven van genezing (1 Kor.12:9,18) tongentaal (1 Kor.12:10,28) uitlegging daarvan (1 Kor.12:10,28) onderscheiden van geesten (1 Kor.12:10) voorgangers (Hebr.13:7,17) opzieners (Fil.1:1, 1 Tim.3:2, Tit.1:7) oudsten (1 Tim.5:17,19, Tit.1:5) herders (Ef.4:11) diakenen (Fil.1:1, 1 Tim.3:8,12)
We zien dat er zowel gaven genoemd worden, als mensen die de gaven ontvangen hebben. Prof. Velema zegt hierover: "Er is een breed spectrum van gaven waarmee de leden elkaar mogen dienen. Dat er ambten zijn, is onmiskenbaar. Dat er gaven zijn is even onmiskenbaar. Dat niet elke gave als ambt dienstbaar gemaakt wordt is even onmiskenbaar. We zullen ook eerlijk moeten zeggen dat de drie ambten die wij kennen niet zonder meer teruggaan op het NT. We bedoelen hiermee niet te zeggen dat ze t.o.v. het NT niet gelegitimeerd kunnen worden. Dat lijkt ons stellig wel het geval te zijn. Het betekent wel, dat het plaatje er in het NT ingewikkelder heeft uitgezien, dan wat daarvan bij ons is overgekomen" (Inleiding in de diakoniologie (coll.dictaat), blz.31). Hoe komen we dan wel aan onze drie ambten? De drie ambten zoals onze kerkorde die kent, zijn niet los te zien van beslissingen die men in de Reformatie heeft genomen. Het is de verdienste van de reformatoren, vooral van Bucer en Calvijn, geweest, dat zij in de veelheid van diensten drie fundamentele diensten hebben herkend die de gemeente van Christus altijd nodig heeft: de prediking, de herderlijke regering en het barmhartigheidswerk. En het is in het voetspoor van deze reformatoren dat de gereformeerde kerken hebben gezegd: wij gaan uit van deze drie ambten:
-61. het ambt van dienaar des Woords 2. het ambt van ouderling 3. het ambt van diaken. Tussen deze ambten bestaat naar gereformeerd principe geen onderscheid in rangorde, alleen in dienstbetoon (Art.2 AKS NGK). 3.
DE WEG NAAR HET AMBT 3.1 Bijbelse vereisten voor ouderlingen en diakenen In 1 Tim. 3:1-13 wordt uitvoerig over de vereisten voor ouderlingen en diakenen gesproken. Voor de ouderlingen is ook te noemen Titus 1:5-9. 1 Tim. 3:1-7 (ouderlingen): "Dit is een betrouwbaar woord: indien iemand staat naar het opzienersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak. Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen? Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid in het oordeel des duivels valle. Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanden, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik des duivels valle." Tit.1:5-9 (ouderlingen): "Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij...in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen, die onberispelijk zijn, één vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten. Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods, niet aanmatigend, niet driftig, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, niet op oneerlijke winst uit, maar gastvrij, met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaardig, vroom, ingetogen, zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen." 1 Tim.3:13 (diakenen): "Evenzo moeten de diakenen waardig zijn, niet met twee tongen sprekende, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, maar het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten. Laten ook dezen eerst op de proef gesteld worden, om daarna,
-7als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen. Evenzo moeten hun vrouwen zijn: waardig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles. Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren. Want zij die hun dienst goed hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats en veel vrijmoedigheid om te speken door het geloof in Christus Jezus." 3.2 Verkiezing door de gemeente 3.2.1 principieel Christus geeft de ambtsdragers, dat hebben we gezien. Maar dit betekent niet dat de gemeente bij de weg naar het ambt volledig is uitgeschakeld. Ambtsdragers worden niet uit de hemel in de gemeente gedropt. Wij zien al in Handelingen dat de gemeente wordt ingeschakeld wanneer er ambtsdragers moeten komen: * In Hand.1:12-26 wordt de verkiezing van de apostel Matthias verteld. De apostelen voorzien niet zelf in de vacature van Judas, maar zij betrekken de broeders erbij. Het zijn de broeders die tot het formeren van een tweetal komen, waaruit vervolgens door het lot Matthias wordt aangewezen. * In Hand.6:1-8 zetten de apostelen de vereisten uiteen waaraan de zeven mannen die gekozen moeten worden moeten voldoen, maar de gemeente moet uitzien naar geschikte broeders en vervolgens tot een verkiezing komen. * Wanneer we in Hand.14:13 lezen dat Paulus en Barnabas oudsten in elke gemeente aanwezen, hoeft dit niet te betekenen dat de gemeenten door hen werden uitgeschakeld. De gelovigen hebben gebeden en gevast (:23), zij waren dus bij de aanstelling betrokken. Uit wat Paulus in zijn brieven zegt, blijkt dat de plaats die iemand in de gemeente mag innemen teruggaat op de gave van de Heilige Geest, het charisma, dat hem geschonken is (zie 1 Kor.12). Dat geldt ook voor de ambtsdragers (:28). Uit de vereisten voor het ambt blijkt dat ambtsdragers mensen moeten zijn die goed bekend staan bij de gelovigen en de samenleving, en dat zij bijzondere gaven moeten hebben om te kunnen onderwijzen en te regeren. De taak van de gemeente is nu om deze bijzondere bekwaamheid, deze gaven van de Geest, op te merken. Het is dus heel bijbels als de kerkeraad de gemeente vraagt om namen van broeders die men geschikt vindt voor het ambt. De kerkenraad honoreert daarin dat de gemeente de gave van de Geest heeft en in staat is hierover te
-8oordelen. Ook de verkiezing staat in dit licht. De gemeente spreekt dan uit wie naar haar oordeel het meest bekwaam is. Via dit opmerken en verkiezen van de gemeente geeft Christus de ambtsdragers. Het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen brengt dit prachtig onder woorden wanneer daarin gevraagd wordt: 'Bent u ervan overtuigd, dat God Zelf u door zijn gemeente tot deze heilige dienst geroepen heeft?' 3.2.2 praktisch God roept tot het ambt door middel van de gemeente. Hoe hebben we dat principe in onze kerken nou praktisch vormgegeven? In art. 22 K.O. lezen we: "De ouderlingen worden uit een voordracht van de kerkenraad met medewerking van de gemeente verkozen, doordat een aantal, dubbel zo groot als het te verkiezen aantal, aan de gemeente wordt voorgesteld, waarvan zij verkiest zoveel er nodig zijn, waarna de gekozenen, als zij door haar zijn geapprobeerd, onder aanroeping van de Naam des Heren volgens het daarvoor bestemde formulier worden bevestigd". En in art. 24 K.O.: "Op dezelfde wijze als omschreven in art. 22, heeft ook de verkiezing, approbatie en bevestiging van diakenen plaats". Art. 22 spreekt van een verkiezing 'met medewerking van de gemeente uit een voordracht van de kerkenraad'. Zowel de kerkenraad als de gemeente hebben dus met die verkiezing te maken. Dat klinkt misschien logisch, maar er zit een principiële keuze achter. Er waren mensen die de verkiezing van ambtsdragers helemaal wilden losmaken van het ambt. De gemeente kon toch zelf bij meerderheid van stemmen wel uitmaken wie ze wilde kiezen? Daartegen hebben de gereformeerde kerken altijd volgehouden dat de kerkenraad een eigen verantwoordelijkheid draagt om toe te zien dat de verkiezing naar Gods Woord plaats vindt. De kerkenraad heeft bijvoorbeeld te oordelen of iemand beschikt over de vereisten die nodig zijn tot het ambt. Ook kunnen er bezwaren zijn om iemand kandidaat te stellen die wel bij de kerkenraad bekend zijn, maar niet bij de leden. Toch wilden de gereformeerde kerken vasthouden aan het bijbelse principe dat de gemeente betrokken is bij de verkiezing van ambtsdragers. Zij vonden het bijbels principe het best vertegenwoordigd bij een samenwerking tussen
-9kerkenraad en gemeente. De manier waarop die samenwerking vorm kreeg verschilde nog wel eens: 1. de kerkenraad verkoos de ambtsdragers en die werden ter goedkeuring aan de gemeente voorgesteld, 2. de gemeente zorgde door een vrije stemming voor een hele rij namen en de kerkenraad koos daaruit de meest geschikte, 3. (zoals in de Nederlandse kerken gebruik is geworden): de kerkenraad stelt een dubbelgetal, waarvan de gemeente de helft kan kiezen. Vooraf is de gemeente in de gelegenheid namen in te dienen van mensen die men geschikt acht voor het ambt. De hele weg naar het ambt op een rijtje: 1. De kerkenraad vraagt de gemeente om namen. 2. De binnengekomen namen vormen het eerste deel van de groslijst. Bij bespreking op de kerkenraad kunnen daar namen aan toegevoegd worden of (bij gewichtige redenen) vanaf gehaald worden. 3. Dan volgt de stemming op de kerkenraad om tot een dubbel getal te komen. Hierbij moet door de kerkenraad allereerst gelet worden op de vereisten voor het ambt zoals ze in de bijbel genoemd worden. Verder zal geprobeerd worden de meest geschikte mensen te vinden. Het stellen van een dubbel getal moet zorgvuldig gebeuren en de kerkenraad moet er van uitgaan dat alle kandidaten, zonder onderscheid, geschikt zijn voor het ambt. Het moet dus niet zo zijn dat er maar een aantal serieuze kandidaten zijn en er vervolgens namen bij gezocht worden om het getal vol te maken. De stemming op de kerkenraad moet schriftelijk plaatsvinden, om het gevaar van overheersing van elkaar te vermijden. 4. Na het bekendmaken van het dubbele getal volgt de stemming op de gemeentevergadering. Gekozen zijn degenen, die meer dan de helft van het aantal geldig uitgebrachte stemmen hebben. Bij een even getal is dit de helft +1 en bij een oneven getal de helft +½. Elke gemeente hoort een eigen regeling voor de stemmingsvergadering te hebben waarin dingen geregeld zijn als: wanneer is een stem ongeldig, hoe gaat het als er twee een gelijk aantal stemmen hebben, hoe gaat het met schriftelijke stemmen, etc. en dit reglement hoort ook bij de gemeente bekend te zijn. Degenen die verkozen zijn door de gemeente zijn tegelijk benoemd door de kerkenraad. 5. Nu volgt de approbatie (= goedkeuring) door de gemeente, d.w.z. hun namen worden twee maal achtereenvolgens aan de gemeente voorgelezen, waarna de gemeente ruimte heeft om bezwaren in te dienen. Dit moeten gegronde bezwaren zijn tegen leer of leven van de
-10-
7.
verkozenen. Dit recht komt niet alleen de stemgerechtigde leden toe, maar ook de doopleden. Worden er geen gegronde bezwaren ingediend, dan heeft de gemeente daarmee haar goedkeuring aan de benoeming gegeven. Bevestiging is de openlijke vastmaking van een ambtsdrager aan het werk in de gemeente. In het daarbij gebruikte formulier wordt gewezen op de ambtelijke plichten en door de beantwoording van de vragen 'verbindt' hij zich tot het nakomen daarvan. De bevestiging is iets anders dan de RK-ordening, waarbij iemand van de leken wordt afgezonderd en voorgoed wordt opgenomen in de geestelijke stand. Ouderlingen en diakenen worden in de gereformeerde kerken voor een bepaalde tijd gekozen, en aan het einde van die periode treden zij af. Wanneer zij afgetreden zijn, staan zij precies gelijk met alle andere leden van de gemeente. Wordt een ouderling of diaken opnieuw gekozen, dan is dit een nieuwe roeping die een nieuwe bevestiging inhoudt.
3.2.3 periodieke aftreding Nog even iets nu we het over aftreden na een bepaalde periode hebben; dit principe is ook in de kerkorde vastgelegd, en wordt genoemd 'periodieke aftreding'. We lezen erover in art. 27 K.O.: "De ouderlingen en diakenen dienen naar plaatselijke regeling twee of meer jaren, terwijl elk jaar een evenredig deel aftreedt. De aftredenden worden door andere vervangen, tenzij de toestand en het belang van een kerk een herkiezing raadzaam maken." Niet alle kerken van de Reformatie dachten over de diensttijd van ouderlingen en diakenen hetzelfde. Er waren er die meenden dat ouderlingen en diakenen voor hun leven gekozen moesten worden. Zo werd o.m. aangevoerd dat men nergens in de bijbel leest dat de apostelen maar voor een bepaalde tijd ouderlingen aanstelden, maar wel dat Paulus juist de ouderlingen in Efeze vermaant dat zij de dienst niet mochten verlaten. Toch hebben de Nederlandse Gereformeerde Kerken vanaf het begin als regel aangenomen dat er periodieke aftreding moest zijn. Zij gingen hierbij in het voetspoor van Calvijn. Calvijn achtte aftreden na een bepaalde tijd nodig om drie redenen: a. opdat hiërarchie in de kerk zou worden voorkomen, b. opdat de invloed van de gemeente op de regering van de kerk zou worden versterkt, c. opdat de gaven in de gemeente zoveel mogelijk tot openbaring zouden komen.
-11Hiernaast hadden de eerste Nederlandse synoden vooral praktische redenen waarom zij het tijdelijk dienen van ouderlingen en diakenen wenselijk achtten. Als praktische reden noemden zij o.a. dat een trouwe vervulling van het ambt soms moeilijk gaat zonder schade voor het dagelijkse beroep en nadeel voor het gezin. Daar kwam bij dat het leven van m.n. ouderlingen in vervolgingstijd in gevaar was, zodat de kerken vonden dat ze deze zware last niet altijd mochten leggen op dezelfde schouders. 3.3 Ondertekening van de belijdenis De laatste stap op de weg naar het ambt, na de verkiezing en de bevestiging, is de ondertekening van de belijdenis. In art. 53 K.O. staat: "Insgelijks (net als de dienaren des Woords en de hoogleraren, art. 52) zullen ook de ouderlingen en diakenen bij de aanvaarding van hun ambt, in een vergadering van de kerkeraad, hun instemming betuigen met de drie formulieren van enigheid door ondertekening van het voor hen bestemde verbindingsformulier.". Op de eerste kerkenraadsvergadering na de bevestiging wordt van de nieuwe ambtsdragers verwacht dat ze hun instemming met de belijdenis betuigen door een formulier te ondertekenen. Met de ondertekening verklaart men: 1. te geloven dat de leer van de kerk, zoals die in de belijdenis van de kerk vervat is met Gods Woord overeenkomt 2. deze leer ijverig te zullen leren en getrouw voor te staan 3. alle dwalingen te verwerpen, weerleggen en bestrijden 4. evt. afwijkende gevoelens ten opzichte van de leer van de kerk langs kerkelijke weg kenbaar te zullen maken 5. te handelen naar de geldende kerkorde.
Literatuur: Bucer, M.,Over de ware zielzorg (vert.: H.J. Selderhuis), Kampen 1991 Dijk, J.H. van, 'De ambten' in: Liefde voor Gods Kerk, H.J.Selderhuis, J. Westerink (red.), Leiden 1995 Hendriks, A.N., 'De plaats en de betekenis van de ambten in de gemeente' in: A.N. Hendriks, Die alles in allen volmaakt, Haarlem 1990 Trimp, C., Inleiding in de ambtelijke vakken, Kampen 1989
AANTEKENINGEN
BIJ
B LOK I
B LOK II
H ET WERK
VAN DE OUDERLING
B LOK II - INHOUD 1.
NIEUWTESTAMENTISCHE GEGEVENS IN VERBAND MET DE OUDERLING
2.
TAKEN VAN DE OUDERLING
3.
ENKELE PRAKTISCHE DINGEN IN VERBAND MET HET AMBT VAN OUDERLING 3.1 Ouderlingen met bijzondere opdracht 3.1.1 de jeugdouderling 3.1.2 de scriba 3.2 Huisbezoek 3.2.1 hoe doe je dat? 3.2.2 het huisbezoekverslag op de kerkenraad 3.3 Bijzondere taken van de ouderling 3.3.1 ouderling van dienst 3.3.2 preeklezen
LITERATUUR BLOK II
-11.
NIEUWTESTAMENTISCHE GEGEVENS IN VERBAND MET DE OUDERLING De NTe woorden voor ouderling zijn episcopos (opziener) en presbyter (oudste). Deze twee worden synoniem gebruikt. Een belangrijke tekst voor het werk van de opziener of oudste is Hand. 20:28: "Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij door het bloed van zijn Eigene verworven heeft". Uit deze tekst kunnen we als centrale term voor het werk van de oudste afleiden: het weiden van de kudde. Daarmee zitten we midden in een Bijbels beeld: dat van de herder. De herder zorgt voor de kudde, verzorgt gewonde schapen, jaagt roofdieren weg en leidt de kudde naar 'grazige weiden'. Het beeld van de herder kom je in de Bijbel tegen van God (Ps.23), maar ook van mensen die namens Hem 'herder' mogen zijn voor het volk (Ez.34). In Joh.10 lezen we dat Jezus de Goede Herder is. Het weiden van de kudde dat de oudsten mogen doen gebeurt in zijn naam. Het weiden vindt plaats doordat de ouderlingen toezien op zichzelf en de gehele kudde. Daarom wordt een oudste ook 'opziener' genoemd. De woorden 'toezien' en 'opziener' spreken van het leidinggeven aan de gemeente. Maar ook van het verzorgen van de gemeente. Toezien op de gemeente is een omzien naar de gemeente. Over het weiden van de kudde spreekt ook 1 Petr.5:1-5. Petrus zegt daar de oudsten iets over de manier waarop dat weiden moet gebeuren; ouderlingen hebben gezag, maar moeten in ootmoed dat gezag uitoefenen: "De oudsten onder u vermaan ik dan...: hoedt de kudde Gods die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde. En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven. Evenzo gij, jongeren, onderwerpt u aan de oudsten." Op twee plaatsen spreekt Paulus over de voorwaarden om ouderling te mogen zijn: 1 Tim. 3:2-7 en Tit.1:6-9. Het gaat vooral om de voorwaarde van het onbesproken en onberispelijk zijn. Paulus wil ermee zeggen dat een oudste in geen enkel opzicht iemand mag zijn die anderen een argument in handen geeft om zich tegen het evangelie en tegen de gemeente te keren. Wat verder opvalt is de geschiktheid om de christelijke leer te onderwijzen en te verdedigen. De ouderling moet 'bekwaam zijn om te onderwijzen' 1 Tim.3:2 en hij moet
-2'vasthouden aan het betrouwbare woord overeenkomstig de leer, opdat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer', Tit.1:9. Kortom: een ouderling moet de Schriften kennen! Dat is echt noodzakelijk. Hoe wil je ooit de gemeente leiden, vertroosten en vermanen, wanneer je zelf het Woord van God niet kent? Enkele NTe woorden voor het werk van een ouderling: weiden (poimainein): het weiden bedoelt de gemeente te doen leven bij het heil in Christus en haar daarbij te bewaren omzien naar (episkopein): het wakend en zorgend leiding geven aan de gemeente vermanen en vertroosten (parakaleo): het aansporen om tot geloof te komen en uit de kracht ervan te leven. bemoedigen (paramutheistai): het gaat om een bemoedigende aansporing op grond van Gods heilswerk in Christus, opdat degene die er het voorwerp van is het heil beleeft versterken (sterizein): de weerbaarheid van de gemeente moet versterkt worden met het oog op aanvallen van satans kant. toerusten (katartizein): toerusten ziet er op dat de gemeente aan haar doel zal beantwoorden en als gemeente zal functioneren terechtwijzen (nouthetein): iemand zijn zonde voorhouden en tot bekering oproepen lankmoedig zijn, geduld hebben (makrothumein): dit ziet op de wijze waarop pastoraat geoefend moet worden: niet overhaasten, dringen of dwingen, maar met geduld zoals God Zelf deze betoont opbouwen (oikodomein): bouwen ziet daarop dat ieder lid zijn plaats in het geheel inneemt, het ziet op het toenemen in kennis van het geloof en voortgang in een christelijke levenswandel; grens van het bouwen is de voltooiing van de gemeente als tempel van de levende God 2. TAKEN VAN DE OUDERLING In art. 23 K.O. lezen we: "Tot de ambtelijke opdracht van de ouderlingen behoort, behalve hetgeen in art. 16 genoemd is (nl. tucht oefenen met de dienaren des Woords), toe te zien, dat de dienaren, zowel als hun medeopzieners en diakenen, hun ambt getrouw waarnemen, zowel vóór als na het heilig avondmaal huisbezoek te doen, om de leden van de gemeente te vertroosten en te onderwijzen en anderen te bewegen tot het geloof in Christus".
-3Als we dit samenvatten komen we op drie taken van de ouderling: a. de regering en tucht b. het opzicht over medeambtsdragers c. het huisbezoek om gemeenteleden te vertroosten en onderwijzen a. de regering en de tucht De regering van de kerk en het oefenen van kerkelijke tucht is een zaak van de ouderlingen gezamenlijk met de predikant. Over de tucht wordt verderop in de kerkorde gesproken, hier doelt de kerkorde meer op de regering van de kerk in het algemeen. Het hoofddoel daarvan is geestelijk opzicht over de gemeente te houden en de geestelijke opbouw van de gemeente te bevorderen. Zoals we gezien hebben worden de ouderlingen in de Schrift genoemd: opzieners der kudde. Aan hen wordt uitdrukkelijk de regering van de gemeente opgedragen, bv in Hand.20:28: "Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u als opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft". De regering van de kerk heeft tot doel de heerschappij van Christus in de gemeente tot werkelijkheid te brengen. b. het houden van opzicht over medeambtsdragers Onder medeambtsdragers wordt verstaan: de predikant, de medeouderlingen en de diakenen. Dit opzicht over elkaar als ambtsdragers rust op de Schrift. Ook de apostelen hielden opzicht over elkaar. Ook het toezicht op de leer en de wandel van de dienaren des Woords is nodig. Predikanten zijn gezanten van Christus, maar ook de trouwste gezant blijft een mens en leert en handelt niet altijd overeenkomstig zijn opdracht. Wat betreft de taak om de prediking van Gods Woord te beoordelen, is het dringend nodig dat ouderlingen de bijbel en de belijdenis onderzoeken. Als zij zelf de Schrift niet verstaan, kunnen zij ook niet beoordelen of hetgeen de gemeente voorgehouden wordt naar de goede leer is. Het toezicht op medeouderlingen en diakenen is er niet om heerschappij over elkaar te oefenen, maar integendeel om elkaar op te scherpen tot getrouwe dienst. c. het huisbezoek en het Heilig Avondmaal Na de Reformatie is in de gereformeerde kerken het huisbezoek van de grond gekomen als een bijzondere verzorging van de gemeenteleden. Het ambtelijke huisbezoek werd door Calvijn in Genève ingesteld in verband met het Avondmaal. Vanuit Genève werd het huisbezoek verbreid naar de meeste gereformeerde kerken. Ook op de vroegste Nederlandse synoden werd het huisbezoek ingevoerd, weer
-4meestal in verband met het Avondmaal. Die relatie is ook in onze kerkorde nog terug te vinden, als daar gesproken wordt van het zowel voor als na het Heilig Avondmaal huisbezoek doen. Ook al is bij ons de praktijk geworden dat er eens per jaar huisbezoek plaats vindt, is het toch goed die relatie met het Avondmaal wat in het achterhoofd te houden. Het doet er in ieder geval aan herinneren dat op het huisbezoek ook iets van een 'onderzoek' moet plaatsvinden of er sprake is van een levend geloof en een leven waarin iets te zien is van de heiliging. Op het huisbezoek komen verder alle aspecten van het herderlijk werk van de ouderling aan bod. We kunnen dat herderlijk werk kort in vier taken samenvatten: 1. vertroosten en bemoedigen 2. vermanen en terechtwijzen 3. raadgeven 4. helen, vrede stichten en verzoenen. Helemaal in dezelfde lijn als de kerkorde spreekt het formulier voor bevestiging van ouderlingen en diakenen over de taak van ouderlingen: "Tot de ambten waardoor het Christus behaagt Zijn gemeente te bouwen, behoort dat der ouderlingen. Ten aanzien van hen leert de Heilige Schrift, dat zij met de dienaren des Woords opzicht hebben over de gemeente. In gehoorzaamheid aan de Opperherder zullen zij de kudde Gods hoeden, zonder heerschappij te voeren, maar als voorbeelden van de kudde. Het behoort tot hun taak de leden van de gemeente trouw te bezoeken en hun geestelijke leiding te geven. Zij zullen ouderen en jongeren opwekken tot de dienst des Heren en erop toezien, dat een ieder naar het gebod des Heren zich zal openbaren als een levend lidmaat van Jezus Christus. Zij moeten de gemeente wijzen op haar roeping, in deze wereld van het Evangelie te getuigen en door handel en wandel anderen voor Christus te winnen. Hen die niet naar de regel der Schriften leven, behoren zij te vermanen, en over hen die geen boetvaardigheid betonen, de christelijke tucht te oefenen. Als opzieners van de gemeente moeten zij waken tegen het binnendringen van alle dwaalleer, die haar zou kunnen afbrengen van de gehoorzaamheid aan Jezus Christus, en tegen elke ontheiliging van de sacramenten. Zij hebben toe te zien op elkaar en op de dienaren des Woods, voor wier leer en dienst zij mede verantwoordelijkheid dragen. Daarom dienen zij Gods Woord te onderzoeken en zich gedurig te oefenen in de overdenking van de verborgenheden des geloofs. Het is de taak van de ouderlingen met de dienaren des Woord erop acht te geven, dat in de gemeente alles betamelijk en met goede orde zal geschieden, naar de wil van Hem Die geen God van wanorde is, maar van vrede.
-5Zo zullen zij in hun werk zich gedragen naar het woord dat Paulus richtte tot de oudsten van Efeze: "Ziet toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft". 3.
ENKELE PRAKTISCHE DINGEN ROND HET AMBT VAN OUDERLING 3.1 Ouderlingen met bijzondere opdracht 3.1.1 de jeugdouderling Jongeren van de gemeente staan misschien wel het meest van alle gemeenteleden bloot aan de invloed van de tijdgeest, op school, op de universiteit, op het werk. Zij vragen daarom bijzondere zorg. Omdat de 'gewone' ouderlingen daar vaak niet aan toekomen (vanwege hun volle taak) hebben veel gemeenten de functie van jeugdouderling in het leven geroepen. Dr. T. Brienen schrijft in Uit liefde tot Christus en Zijn gemeente, Kampen 1982: "De jeugdouderling is volledig ouderling, lid van de kerkenraad in gelijke rechten en plichten als de anderen, alleen met een speciale opdracht... De jeugdouderling is de personificatie van de zorg en de aandacht die de kerkenraad voor de jeugd heeft. Waar de wijkouderling geen contact met jonge leden kan krijgen, daar vindt de jeugdouderling zijn arbeidsveld. Hij is tegelijk de schakel tussen de kerkenraad enerzijds en de jeugd met het jeugdwerk anderzijds. Daarom geeft hij de gedachten van de jeugd door aan de kerkenraad, opdat men daar weet wat er onder de jeugd leeft, om ook daarmee rekening te houden in het uitstippelen van het beleid. De jeugdouderling moet daarom de man zijn, die het vertrouwen van de gemeente heeft en de gemeente moet hem omringen met meeleven, gebed en liefde". De taak van de jeugdouderling wordt door Brienen uitgesplitst in: 1. een pastorale taak Aan hem is het pastoraat aan de wat oudere jeugd toevertrouwd. Naast jongeren die nog thuis wonen gaat het dan vooral om zelfstandig wonende doopleden en jonge belijdende leden. Hij zoekt jongeren op en legt contacten met hen, individueel of in groepjes. Hij is beschikbaar als ze hem willen spreken. Hij bevordert hun onderlinge contacten en probeert hen bij het leven van de gemeente te betrekken.
-62. Een taak binnen de kerkenraad Als ouderling is hij lid van de kerkenraad en levert een bijdrage in het gehele beleid van de gemeente. Daarom ziet hij erop toe dat bij de behandeling van de zaken ook de jeugd aandacht ontvangt. Hij is betrokken bij de catechisaties die gegeven worden. Aan de andere kant licht hij de kerkenraad in over het jeugdwerk en over de eigen denk- en leefwereld van de jeugd. 3. Een adviserende en stimulerende taak Namens de kerkenraad onderhoudt de jeugdouderling contact met het jeugdwerk. Hij bezoekt de verenigingen, activeert jongeren om daaraan mee te doen en dient als vraagbaak en stimulator van het hele jeugdwerk. 4. Een taak naar de gemeente toe De jeugdouderling zal contacten onderhouden met ouders en soms bepaalde dingen over hun kinderen met hun bespreken. Daarbij blijft voor hem het ambtsgeheim naar beide partijen van kracht. Verder zou je kunnen denken aan het op de hoogte houden van de gemeente van wat er rondom de jeugdverenigingen) zoal gaande is. 3.1.2 de scriba Volgens art. 35 KO is de taak van de scriba: "zorgvuldig te notuleren hetgeen het optekenen waard is". Deze nog wel te overziene opdracht wordt in de kerkelijke praktijk echter vaak aanzienlijk uitgebreid. Dr. T. Brienen omschrijft in 'Uit liefde tot Christus en zijn gemeente' vijf taken van de scriba: 1. de scriba is notulist van de kerkenraadsvergaderingen 2. de scriba is het postadres van de gemeente 3. de scriba is samensteller van de kerkenraadsagenda 4. de scriba treft regelingen voor de eredienst, zoals kanselafkondigingen 5. de scriba houdt het ledenbestand bij. Als voorwaarden om dit werk goed te doen noemt Brienen: de gave hebben met de pen om te kunnen gaan, kunnen formuleren, zaken nauwkeurig kunnen bijhouden en uitwerken, op de hoogte zijn van het functioneren van allerlei commissies in de gemeente en daarbuiten (deputaatschappen en kerkelijke organen). Een scriba zal de weg moeten weten in het Jaarboek van de Kerken en een zekere mate van inzicht hebben in kerkordelijke bepalingen en besluiten van het kerkverband. Als je dit zo leest, lijkt dat een vrijwel onmogelijke opgave voor één persoon. De vraag is overigens of het werk van de scriba
-7werkelijk door één ouderling gedaan zou moeten worden. Het karakter van het ouderlingenambt moet hier toch wel wat in het oog gehouden worden (een ouderling die alleen maar scriba is, kan eigenlijk niet, want waar is je opdracht tot pastoraat dan gebleven?). 3.2 huisbezoek 3.2.1 Hoe moet dat? Eén van de belangrijkste taken van de ouderling is het doen van huisbezoek. Het is waarschijnlijk ook één van de taken waar ouderlingen het meest tegenop zien. Het is daarom goed eens wat dingen op een rijtje te zetten die kunnen helpen bij het afleggen van een huisbezoek. Natuurlijk zal iedere ouderling hierbij zijn eigen kwaliteiten en manier van doen hebben, en mag hij voluit op zijn eigen manier herder zijn voor de gemeenteleden die aan hem zijn toevertrouwd. Voorbereiding 1. Een afspraak maken Een afspraak maken is goed voor jezelf en voor het gezin dat je wilt bezoeken. Het is verstandig je agenda bij de hand te hebben. Als een bepaalde datum niet past, dan kun je meteen een andere datum vastleggen, dat is beter dan zeggen: ik bel nog wel eens weer. Het is misschien ook verstandig een vaste avond voor huisbezoeken te hebben. 2. Verdiepen in het bezochte gezin Het is goed je van te voren te verdiepen in het adres waar je naar toe gaat. Hoe is de samenstelling van het gezin (schoolgaande/studerende kinderen? hoeveel kinderen en hoe heten ze)? Is men belijdend lid? Is men betrokken bij commissies of verenigingen? Hoe is hun situatie in het dagelijks leven (werk/school/pensioen)? Als het niet het eerste bezoek is, lees dan eerdere aantekeningen nog eens door. Het is heel vervelend als ze precies het zelfde als vorig jaar moeten vertellen. 3. Een duidelijk doel voor ogen hebben Het is goed om bij de voorbereiding al over het doel na te denken. Het huisbezoek is geen koffievisite, maar heeft tot doel om de gemeente te leiden, te vertroosten en te vermanen op grond van Gods Woord. Het is ook goed om je af te vragen of er in dit speciale geval nog een bijzonder doel van het gesprek is; is er een specifieke moeite in dit gezin, is er misschien sprake van iets waar men op aangesproken moet worden, is er iets speciaals om naar te vragen?
-84. Persoonlijke voorbereiding Tot de persoonlijke voorbereiding hoort het persoonlijk bidden om Gods leiding in het gesprek. Verder bestaat een goede voorbereiding uit openheid voor degene naar wie je toegaat, en uit toewijding aan het werk van de Goede Herder en de schapen van zijn kudde. Het gesprek zelf 1. Gebed en Schriftlezing aan het begin of aan het einde van het huisbezoek? Er zijn ouderlingen die een gesprek zo kunnen sturen dat ze via 'koetjes en kalfjes' op de meer wezenlijke dingen van het leven en het geloven terechtkomen. Ze hebben zo veel bijbelkennis dat ze hun huisbezoek goed kunnen afsluiten met een toepasselijk Schriftgedeelte en gebed. Het voordeel hiervan is dat je als ambtsdrager helemaal open het gesprek in gaat, het vertrekpunt van het gesprek is wat de ander bezighoudt. Er zijn echter ook ouderlingen die er moeite mee hebben om vanuit een algemeen gesprek ook het geestelijk leven aan bod te laten komen. Dan is het heel goed om van te voren een Schriftgedeelte uit te zoeken en met gebed en Schriftlezing te beginnen. Er is sowieso wel wat voor te zeggen om een huisbezoek met gebed te beginnen: je spreekt uit dat je samen, als gemeenteleden en als ambtsdrager lid van de gemeente van de Here Jezus bent en Hem wilt dienen en je bidt om vrijmoedigheid in het spreken zodat het gesprek tot opbouw van het geloof en tot eer van God zal zijn. 2. Bereidheid om te luisteren Echt luisteren naar mensen is moeilijk. Er zijn veel dingen die ons er van af kunnen brengen: We zijn tijdens hun verhaal bezig met onszelf (bv. wat moet ik straks zeggen?). Sommige mensen kunnen het moeilijk maken om naar hun verhaal te luisteren; ze vertellen zo langdradig, we kennen het verhaal al. Aan echt luisteren komen we niet meer toe. We zijn zelf nogal praterig. We vallen onze gesprekspartner in de rede en zeggen dat we hem helemaal begrijpen, we uiten uitgebreid ons medegevoel, we geven een advies. En de ander zit met een onaf verhaal dat hij of zij niet kwijt kan. We luisteren soms selectief. Wat we niet graag horen, laten we niet tot ons doordringen of we gaan over op ander voor ons belangrijkere zaken. Het is goed je te realiseren dat luisteren zo moeilijk is. Besteedt daar tijdens de voorbereiding ook maar eens tijd aan. In je persoonlijk gebed voorafgaand aan het
-9-
3.
4.
5.
6.
gesprek kun je je moeite hiermee aan God opdragen. Tijdens het gesprek is voor echt luisteren vooral belangrijk ook te letten op de dingen die niet gezegd worden. Afgebroken zinnen of bepaalde gebaren kunnen heel wat aangeven. Het stellen van vragen Belangrijk voor een goed gesprek is het stellen van goede vragen. Over het algemeen is het beter open vragen te stellen dan vragen die beantwoord kunnen worden met ja of nee. Verder komen vragen naar gevoelens het gesprek meer ten goede dan vragen naar feiten. Tenslotte is het goed om door vragen te stellen er achter te komen of je het verhaal van de ander goed gevolgd hebt, en of je opgepakt hebt wat de ander misschien niet met zoveel woorden zei, maar wel bedoelde. Huisbezoek raakt heel het leven Huisbezoek staat in dienst van de pastorale zorg die Christus aan zijn gemeente besteedt. Het gaat niet om wat de ouderling kwijt wil, het gaat ook niet om wat het gemeentelid verlangt, het gaat om wat Christus door de ouderling wil zeggen of doen. Pastoraat is een stukje bediening van het Woord van God aan een afzonderlijk gemeentelid. Het Woord van God bestrijkt heel het leven, daarom mag heel het leven ook aan de orde komen op het huisbezoek. In het pastoraat mogen alledaagse dingen besproken worden voor Gods aangezicht. De gedachte dat het alleen zou mogen gaan over 'geestelijke zaken' en dat de dagelijkse dingen op het huisbezoek niet thuis zouden horen is niet juist. Het gaat er juist om het dagelijkse leven bij het licht van Gods Woord te houden. De bijbel op het huisbezoek Het gedeelte wat je gaat lezen moet afgestemd zijn op de situatie van het huisbezoek. Het is goed om vooraf te bedenken wat je gaat lezen, maar je moet ook bedacht zijn op wat er tijdens het gesprek in gedachten komt. Het kan helpen om een aantal teksten die in bepaalde omstandigheden gelezen kunnen worden bij de hand te hebben, evt. op een briefje. Je moet in elk geval weten waar ze staan. Afsluiting van het huisbezoek Je hebt met elkaar over het leven met God gesproken, het is goed om aan het einde van de avond ook samen mét God te spreken. Voor het dankgebed kun je vragen naar gebedsonderwerpen: wat zullen we bidden? Het is goed om in het gebed zaken die in het gesprek naar voren zijn gekomen voor God te noemen. Ook de dank voor wat God gaf hoort in het gebed thuis en de voorbede voor het gezin. Het kan nodig zijn samen schuldbelijdenis te doen.
-10Het is verstandig om na afloop van het bezoek een paar dingen op te schrijven. Dat is goed voor de rapportage op de kerkenraad (zie onder), maar ook voor jezelf. Als tijdens het gesprek bv. bleek dat iemand uit de naaste familie ernstig ziek was, kan dat een reden zijn om er later nog eens naar te informeren. 3.2.2 Het huisbezoekverslag op de kerkenraad Op geregelde tijden moet je verslag uit brengen van je huisbezoeken. Meestal gebeurt dit op de daartoe bestemde kerkenraadsvergaderingen (PZ-vergaderingen/smal verband). Deze rapportage is voor de kerkenraad belangrijk om een beeld van het christelijk leven in de gemeente te krijgen en om te zien of alle adressen zijn bezocht. De vraag is vaak wat er van een huisbezoek nu wel moet worden gerapporteerd en wat niet. Heel kort zou je kunnen zeggen: Wel: de algemene indruk van het gesprek en omstandigheden v.h. gezin (zijn er bepaalde moeiten of blijde dingen?) dienen de gemeenteleden de Here? (geloof/levensheiliging) zijn ze aktie in het leven van de gemeente? concrete vragen of suggesties aan de kerkenraad Niet: het hele verloop van het gesprek algemene of vage opmerkingen. Overigens hoef je niet alles te vertellen, ook niet aan de kerkenraad. Wat mensen je in vertrouwen hebben verteld hoef je niet in het verslag te vermelden. Bij je bevestiging als ambtsdrager heb je beloofd de vereiste geheimhouding te betrachten ten aanzien van wat bij de uitoefening van je ambt in vertrouwen is meegedeeld (het ambtsgeheim). Ir. H.G. Aalbersberg wees er in een artikel in Ambtelijk Contact (1993, blz. 137) op dat een ouderling in het huisbezoekverslag geen oordelen hoort te vellen of conclusies hoort te trekken. Dat moet tijdens de bespreking op de kerkenraad gebeuren. Het verslag moet informatie bevatten die relevant is voor de taak van de kerkenraad. En dat betekent dat zowel het huisbezoekverslag als het gesprek op de kerkenraad ten dienste moeten staan van het gemeentelid waarover gerapporteerd wordt.
-113.3 Bijzondere taken van de ouderling 3.3.1 ouderling van dienst De ouderling van dienst draagt de praktische eindverantwoordelijkheid voor de gang van zaken tijdens de eredienst. Dat wil zeggen dat hij moet zorgen dat de dienst op tijd begint. Maar hij geeft ook tijdens de dienst de doorslag of de dienst al of niet voortgezet wordt als er iets mis gaat (iemand word bv. onwel). Verder is hij de aangewezen man om een reserve-preek bij zich te hebben voor als een predikant onverwacht niet komt, en er ook voor te zorgen dat iemand die preek zal gaan houden. Als er een gastpredikant voorgaat is het plezierig als de ouderling van dienst op tijd in de consistorie is om hem te verwelkomen en te vertellen wat de gebruikelijke gang van zaken is. Op een 'gewone' zondag blijkt zijn taak vooral in het doen van het kerkenraadsgebed voor de dienst, en het geven van de handdruk aan de predikant voor en na de dienst. Het kerkenraadsgebed is bedoeld om een zegen te vragen over de dienst en om kracht voor de voorganger. Dit hoeft helemaal geen lang gebed te zijn. De handdruk aan de predikant geeft aan dat de kerkenraad de verantwoordelijkheid voor de prediking toevertrouwt aan de predikant en achter hem staat. 3.3.2 preeklezen Leesdiensten waren in de tijd van de Reformatie al gebruikelijk. De synode van Embden nam in 1571 het besluit om in plaatsen waar geen predikant was vaste preeklezers aan te stellen, maar latere synodes raadden dit gebruik af. Lezers moesten noodhulpen blijven en mochten geen vaste positie in de gemeente krijgen. Men wilde voorkomen dat er een soort nieuw ambt zou ontstaan. Men wilde de bediening van het Woord uitsluitend opgedragen hebben aan de predikanten die daarvoor door de kerken zijn geëxamineerd en toegelaten. Dat principe is nu ook nog van belang. De lezer is zelf geen dienaar des Woords en moet de preek daarom lezen zoals zij door de predikant is geschreven. Als er toch wijzigingen aangebracht worden hoort dit te geschieden onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad. Over de praktijk van het preeklezen schreef B. Lantink een artikel in Ambtelijk Contact (1998, blz. 270). De preeklezer heeft als taak de uitgezochte preek voor te lezen en te zorgen voor een goede liturgie. Hij kan daarvoor in de meeste gevallen de liturgie uit 'de Levensbron' volgen, maar hij mag de liturgie aanpassen aan zijn visie. Dit geldt ook voor het gebed. Met de preek ligt dat toch iets anders. Men leest immers uit het werk van anderen en het zou unfair zijn om dan woorden te
-12spreken die de schrijver niet geschreven heeft, laat staan een inhoud te verkondigen die niet overeenkomt met het geschrevene. Op een geschreven preek ligt als het ware een copyright van de auteur. Hij geeft ook een aantal adviezen voor het preeklezen: 1. 2. 3. 4.
5.
6.
Spreek duidelijk, niet te snel of te zacht, en probeer na te gaan hoe de gemeente reageert. Probeer regelmatig de gemeente aan te kijken. Probeer variatie van toon aan te brengen. Probeer de kern van de preek te benadrukken. Sommige predikanten delen hun preek in in punten; benoem ze dan duidelijk. Ook is het goed soms iets te herhalen. Vermijd te lange zinnen. Als in de geschreven preek de zinnen te lang zijn, knip de zinnen dan in delen, zodat het duidelijker wordt. Ook ouderwetse taal mag vereenvoudigd worden, of een ouderwets voorbeeld vervangen door een vergelijkbaar voorbeeld. Preeklezers mogen weten brengers van het Woord te zijn en daarom moed van spreken hebben.
Literatuur: Bucer, M., Over de ware zielzorg (vert.: H.J. Selderhuis), Kampen 1991 Dijkstra-Algra, N., Huisman, P. (e.a.), Help, ik ben ambtsdrager. Een praktische cursus voor het werk, Kampen 1994 Velema, W.H., Koole, D. (red.), Uit liefde voor Christus en Zijn gemeente. Een handreiking voor de ouderling, Kampen 1982 Velema, W.H., Koole, D. (red.), Verricht uw dienst ten volle. De ouderling in de praktijk, Kampen 1985 Winter, J., Ouderling, waar begin je aan? Handreiking voor de beginnende ouderling, Amsterdam 1998
AANTEKENINGEN
BIJ
B LOK II
B LOK III
H ET WERK
VAN DE DIAKEN
BLOK III - INHOUD 1.
NIEUWTESTAMENTISCHE GEGEVENS IN VERBAND MET DE DIAKEN
2.
TAKEN VAN DE DIAKEN
3.
DIAKONALE WERKVELDEN 3.1 3.2 3.3 3.4
De eredienst De gemeente De samenleving Het werelddiakonaat
LITERATUUR BLOK III
-11.
NIEUWTESTAMENTISCHE GEGEVENS IN VERBAND MET DE DIAKEN 1.1 Het woord 'diaken' in het Nieuwe Testament Het woord 'diaken' is afgeleid van het Griekse woord diakonein, wat in de eerste plaats betekent: aan tafel bedienen. In die betekenis wordt het bijvoorbeeld van Martha gezegd in Luc.10:40. Vervolgens heeft dit werkwoord een veel bredere betekenis en is dan uitdrukking voor 'dienstbaar zijn', een dienst verrichten aan anderen. Dienen als liefdedaad jegens de naaste. Deze diakonia, dienst, is kenmerkend voor een discipel van Jezus, en Jezus' eigen dienst tot in de dood is de basis en het voorbeeld voor de dienst van zijn discipelen. Het woord diakonia wordt gebruikt voor allerlei soorten van dienstbetoon, maar het wordt ook specifiek gebruikt voor ambtelijke arbeid. Het apostelambt heet bv. een dienst (Rom.11:13, 2 Kor.4:1), en ook het ambt van evangelist (2 Tim.4:5). Heel in het bijzonder heet het bijeenbrengen van gelden voor de heiligen in Jeruzalem een dienst (2 Kor. 8:4, 9:1,12). Slechts op twee plaatsen komen we in het NT diakonia tegen als aanduiding van het ambt van diaken. Allereerst in Fil.1:1 waar de diakenen naast en op één lijn met de opzieners worden genoemd. Vervolgens in 1 Tim.3:8 en 12 waar de vereisten voor een diaken worden opgesomd. Over het ontstaan van het ambt van diaken licht het NT ons niet duidelijk in. Soms wordt hiervoor verwezen naar de verkiezing van de zeven mannen in Hand.6:1-6, maar waarschijnlijker is dat we hier te maken hebben met de instelling van het ambt van de oudsten, die waarschijnlijk aanvankelijk ook de dienst der barmhartigheid in de kerken hebben behartigd. Wij weten niet hoe het diakonale ambt nog weer van dat van de oudsten is afgesplitst. Duidelijk is wel dat het ambt dat in Hand.6 ingesteld werd mede de diakonale taak omvatte, en dat die diakonale taak dus al heel vroeg in de kerk een plaats heeft gehad. In 1 Tim.3:8-13 somt Paulus de voorwaarden op waaraan een diaken moet voldoen. Opvallend is het verschil met de vereisten voor het opzienersambt. We vinden hier de voorwaarde om niet met twee tongen te spreken en om het geheimenis van het geloof te bewaren in een rein geweten. Diakenen moeten in hun zorg voor de mensen niet met twee monden spreken maar waarachtig zijn. Uit het zo naast elkaar noemen van oudsten en diakenen blijkt dat Paulus het
-2diakenambt als volkomen passend in de opbouw van de gemeente heeft gezien. 1.2 De aard van het diakonale werk Al in het OT komen we het wezen van het diakonale werk tegen. De Here God Zelf is het die "wees en weduwe recht doet en de vreemdeling liefde bewijst door hem brood en kleding te geven", Deut.10:18. Direkt daarop volgt: "Daarom zult gij de vreemdeling liefde bewijzen, want vreemdelingen zijt gij geweest in het land Egypte", Deut.10:19. De oproep om aan vreemdelingen liefde te bewijzen rust in wat God Zelf doet en in wat Israël zelf ondervonden heeft. We lezen in Deuteronomium en Leviticus tal van voorschriften om te zorgen voor de armen (Deut.14:28,29, Deut.26:12-15, Deut.16:11, Deut.24:19, Lev.19:9). Israël moet de naaste, de broeder, liefhebben (Lev.19:18). We lezen in het OT niet dat Israël de nood van de wereld moet lenigen. Christus doorbreekt de OTe grenzen van liefde tot de broeder en spreekt over het gebod tot naastenliefde (Mat.22:34-40). Christus heeft in Joh.13:1-20 duidelijk gemaakt dat Zijn dienst aan de discipelen zowel de basis als het voorbeeld voor de dienst van de gemeente is. In het laatste oordeel zal het diakonaat de norm zijn waarnaar mensen worden geoordeeld (Mat.25:31-46). Christus wil zijn gemeente een diakonale gemeente doen zijn. Dat betekent dat de gemeente gekenmerkt wordt door en herkend wordt aan het onderlinge dienstbetoon. Diakonaat is karakteristiek voor het gemeentezijn, de hele gemeente moet door een diakonale, dat is dienende houding gekenmerkt worden. Tot nu toe is de nadruk gelegd op het diakonaat dat door de hele gemeente verricht moet worden. Maar het diakonaat is niet alleen een taak van de gemeente. Als het goed is ligt het werk van de diakenen en het werk van de gemeenteleden in elkaar gevouwen. Het is op elkaar betrokken. De gemeente moet een diakonale gemeente zijn. Daartoe moet ze door de ambtsdragers gestimuleerd worden. Maar de diakenen hebben zelf als ambtsdragers ook een diakonale taak te vervullen. Zij dienen in het lenigen van noden voorop te gaan en het voorbeeld te geven. We zouden de volgende omschrijving kunnen geven: "Het diakonaat is de dienst der barmhartigheid om de nood van de mens in zijn persoonlijk leven en in zijn leven met anderen te lenigen. Zij wordt verricht door de gemeente van Christus in Zijn naam ten dienste van haar leden en ten dienste van de wereld. Diakenen hebben in deze dienst ambtelijk en daadwerkelijk voor te gaan, en
-3samen met de andere ambtsdragers de gemeente als lichaam van Christus tot deze dienst toe te rusten." (W.H. Velema, Inleiding in het diakonaat (coll.dictaat), blz.18). Met deze omschrijving worden twee misvattingen weerlegd: de misvatting dat diakonaat alleen maar werk van diakenen zou zijn, maar ook de misvatting dat diakonaat alleen maar taak van gemeenteleden zou zijn. 2.
TAKEN VAN DE DIAKEN Art. 25 K.O.: "De ambtelijke opdracht van de diakenen is gelden en goederen in te zamelen ter voorziening in de nood van de behoeftigen, deze getrouw en ijverig naar gelang van de behoefte, na onderling overleg, te besteden, de bedrukten te bezoeken en te vertroosten en te bevorderen dat de ter beschikking gestelde middelen goed worden gebruikt. Van hun beleid hebben zij rekening en verantwoording te doen aan de gehele kerkeraad en desgevraagd dunnen zij dit doen aan de leden van de gemeente op een door de kerkeraad vast te stellen tijd en wijze." Art. 26 K.O.: "De diakenen zullen zo nodig hetzij met andere diaconieën, hetzij met instellingen die zich bewegen op het terrein van het diaconaal en maatschappelijk werk, geregeld contact onderhouden, en zo mogelijk samenwerken voor de uitoefening van hun ambtelijke opdracht." Art. 40 K.O.: "De diakenen komen regelmatig samen om onder aanroeping van de Naam des Heren de diaconale aangelegenheden te behandelen. Zij doen verantwoording van hun beleid en beheer aan de kerkeraad." Volgens art. 25 K.O. valt de taak van de diakenen in vier delen uiteen: 1. het verzamelen van de gaven 2. het uitdelen van de gaven 3. het bezoeken en troosten van de armen 4. administratie en verantwoording a. het verzamelen van de gaven De armen van de gemeente moeten uit liefde verzorgd worden. De inzameling van gaven voor de armen is sinds de Reformatie onderdeel van de eredienst. Men vond dat de offerande van de gemeente geen aanhangsel mocht zijn, maar recht had op een plaats in de eredienst. Naast de gewone collecten voor de behoeften in eigen gemeente, kwamen ook buitengewone collecten voor andere gemeenten of doelen. Dat is een bijbels beginsel (1 Kor.16:2). Vanaf de NTe gemeente is het de gewoonte geweest om aan het Avondmaal uit dankbaarheid
-4voor de ontvangen genade van Christus een offer te brengen voor de behoeftigen van de gemeente. Dit gebruik is door de eeuwen blijven bestaan. Natuurlijk kan de kerkenraad van dit gebruik afwijken, maar dan hoort (net als bij alle collecten overigens) de bestemming vooraf aan de gemeente bekend gemaakt te worden. In ieder geval heeft de kerkeraad niet het recht om aan de gelden een andere bestemming te geven dan waarvoor ze gegeven zijn. b. het uitdelen van de gaven De diakenen moeten de gaven uitdelen 'naar gelang de behoefte'. Het beginsel hierbij is dat de diakenen niet uitdelen naar dat er inkomt, maar naar dat nodig is. Noodzakelijk is dat gegeven wordt wat voor het levensonderhoud nodig is. Is de kerk er echter toe in staat, dan is zij gehouden méér dan het allernodigste te geven (2 Kor.8:14). Wat de verplichting tot zorg voor de behoeftigen in eigen gemeente betreft, deze moet gegeven worden zonder onderscheid tussen doopleden en belijdende leden. Tot de leden moeten ook de leden gerekend worden die onder censuur staan (Bouman schrijft in Gereformeerd Kerkrecht dat het aan te bevelen zou zijn hen zelfs na excommunicatie te blijven steunen, 'opdat ook hierin uitkome dat de tucht niet dient om te verderven, maar om te behouden'). De diakenen moeten bij de ondersteuning handelen 'na onderling overleg'. Soms kan een diaken in noodgevallen iets uitkeren om in de eerste nood te voorzien. Maar als regel geldt dat in onderling overleg de wijze van ondersteuning wordt vastgesteld. Het geld dat de diakonie bezit is niet haar eigen geld, maar het geld van de gemeente en daarom moet er met beleid gehandeld worden. Ook mogen de diakenen de namen van degenen die ondersteund worden niet naar buiten brengen. Op een gemeentevergadering mogen wel de totale ontvangsten en uitgaven meegedeeld worden, maar de namen van personen en bedragen van afzonderlijke ondersteuningen horen in ieder geval tot het ambtsgeheim. c. De bedrukten bezoeken en vertroosten Het is een oude regel, maar misschien wel een goede, dat de diakenen persoonlijk de gaven aan huis bezorgen. De kerkorde bedoelt nu met de zin hierboven dat het diaconaal bezoek meer moet zijn dan een zakje met geld afgeven. De diakenen moeten de bedrukten bezoeken en vertroosten en bevorderen dat gegeven middelen goed worden gebruikt. Het is dus een vorm van huisbezoek, maar met een ander karakter dan het huisbezoek van de ouderlingen. Het is een huisbezoek met het oog op de nood die ergens heerst. Barmhartigheid bewijzen doen diakenen niet alleen door materiële gaven, maar ook met een woord van troost of een gebed. Een diaken moet een zekere levenswijsheid bezitten om vertrouwelijk te kunnen
-5spreken over allerlei toestanden van het maatschappelijk leven. Hij moet in bepaalde gevallen raad kunnen geven, maar soms ook vermanende woorden spreken wanneer er sprake is van eigen schuld. Zo heeft het werk van de diakenen ook een opvoedende en onderwijzende taak. d. verantwoordingsplicht aan de kerkenraad en tegenover de gemeente De kerkenraad heeft de opdracht om in de naam van Christus de gemeente te regeren, te leiden en te verzorgen. Aan de kerkenraad is ook de taak om toe te zien dat alle ambtsdragers getrouw hun werk verrichten. Dat wil zeggen dat er ook toezicht moet zijn op het werk van de barmhartigheid. Wanneer art. 25 zegt dat de diakenen rekenschap moeten afleggen in de kerkenraad wil dit niet zeggen dat ze van alle kleinigheden verslag moeten doen. Bij de diakonie ligt de beslissing over ondersteuning. Maar het is tegen het gereformeerd kerkrecht dat de diakonie een geheel zelfstandig bestuurscollege zou zijn, geheel los van de kerkenraad (dit geldt ook voor een geheel zelfstandige kerkvoogdij). Anderzijds kunnen de diakenen ook in moeilijke zaken raad vragen van de hele kerkenraad. De verantwoordingsplicht tegenover de gemeente draagt een ander karakter. Het gaat dan meer om het uitbrengen van een algemeen financieel verslag en eventueel het geven van inlichtingen over één of ander punt. Meestal gebeurt dit op de jaarlijkse gemeentevergadering. Op deze vergadering mogen in ieder geval de namen van de ondersteunden en het uitgekeerde bedrag niet bekend gemaakt worden. Tot slot het gedeelte uit het bevestigingsformulier voor ambtsdragers dat over de diakenen gaat: "Christus maakt ook van de dienst der diakenen gebruik om zijn gemeente te bouwen. Van het begin af heeft in de gemeente naast de bediening van het Woord en de sacramenten het werk van de christelijke barmhartigheid een plaats gehad. Wij lezen hiervan onder meer in Handelingen 6, waar gesproken wordt over de dagelijkse verzorging van de weduwen. De diakenen hebben samen met de dienaren des Woords en de ouderlingen zorg te dragen voor de gemeente, terwijl hun in het bijzonder de dienst van de barmhartigheid is toevertrouwd. Zij mogen de liefde van Christus zichtbaar maken door in noden en moeilijkheden van onderscheiden aard met raad en daad steun te verlenen. Zij zullen zoeken naar passende wegen en middelen om de bedoelde taak op de rechte wijze te vervullen. Verder zullen zij zorgen voor de juiste besteding van de gaven die door hen worden ingezameld.
-6Zij zullen de gemeente opwekken barmhartigheid te bewijzen aan de naasten. Zij mogen hun arbeid verrichten in blijmoedigheid en met een bewogen hart, bereid om de troost van het Evangelie mee te delen aan hen die in nood verkeren. In de gebrokenheid van de menselijke verhoudingen staan zij in dienst van Christus, Die de arme zal redden die om hulp roept, de ellendige en wie geen helper heeft." 3.
DIAKONALE WERKVELDEN 3.1 Eredienst Het eerste waaraan we denken bij het werk van diakenen in de eredienst is ongetwijfeld de collecte. De diaconale collecte is typisch voor de gereformeerde eredienst. Hiernaast wordt er door de diakenen gecollecteerd voor de commissie van beheer of algemeen kerkelijke kassen. Maar behalve bij de collecte heeft het diaconaat met veel meer onderdelen van de liturgie te maken. Denk maar eens aan de voorbede als wezenlijke dienst van de kerk aan de wereld. Het zou niet onjuist zijn om deze voorbede te laten behoren tot het ambtelijk werk van de diaken. Zo gebeurde dat in de oude kerk. Daar deed de diaken overigens ook de evangelielezing. Bij ons heeft de diaken behalve tijdens de collecte eigenlijk alleen nog een eigen bijdrage bij de viering van het avondmaal. De diakenen zorgen dan voor het gereedmaken van de tafel en het aangeven van brood en wijn. Dat is een heel mooi gebruik. De taak van de diaken is immers rechtstreeks afgeleid van het voorbeeld van de Here Jezus bij de voetwassing en de instelling van het avondmaal. Het is daarom mooi dat juist diakenen een eigen verantwoordelijkheid hebben in het gereedmaken en bedienen aan de avondmaalstafel. Ten slotte is er rond de kerkdiensten te denken aan het zorgen voor mensen die hulp nodig hebben bij het meemaken van de dienst: d.w.z. rijdienst, cassettebandjes en kerktelefoon. Taken van de diakonie met betrekking tot de kerkdiensten: het collecteren in de eredienst het gereedmaken van en bedienen aan de avondmaalstafel het zorgdragen voor vervoer het zorgdragen voor cassettebandjes en kerktelefoon 3.2 De gemeente We hebben gezien dat de hele gemeente een diakonale roeping heeft omdat diakonaat tot haar wezen behoort. De taak van de
-7diakenen in de gemeente zal daarom vooral zijn de gemeente tot haar diaconale taak te stimuleren en toe te rusten. Dat toerusten is niet overbodig. Voor veel gemeenteleden is diakonaat niet meer dan dat diakenen in de eredienst collecteren en jaarlijks een uitje organiseren voor de ouderen. Belangrijk is dan om de gemeente te leren zien wat diakonaat inhoudt vanuit de Bijbel. Het is vooral goed om te leren zien dat gaven en talenten niet alleen materieel en financieel van aard zijn. Als we elkaar dienen met onze gaven gaat het om veel meer dan geld en goederen. Door voorlichting (b.v. via stukjes in het kerkblad of het organiseren van bepaalde aktiviteiten) en voorbeeld kan een diakonie de gemeente helpen haar kijk op diakonaat te verbreden. Een belangrijk aspect van het werk van een diaken in de gemeente is het doen van diaconaal huisbezoek. In een diakonaal huisbezoek gaat het om een bezoek vanuit diakonaal oogpunt. Vroeger betekende dat vaak het halen van geld bij rijkere mensen en het uitdelen van geld bij arme mensen (het 'inzamelen en uitdelen van gaven'). Wat in onze tijd soms veel belangrijker is dan geld, zijn de gaven van tijd en aandacht. Het is nodig dat diakenen bij de gemeenteleden inzamelen wat die leden aan 'gaven' hebben, bv. aan tijd, behulpzaamheid, creativiteit etc. Waar die gaven in de gemeente nodig zijn, kunnen zij ze dan uitdelen. Zo kan het diakonale huisbezoek in het teken staan van de vragen: wat hebt u te geven aan de gemeente en wat hebt u nodig van de gemeente? Op deze wijze geeft een diaken leiding aan de opbouw van de gemeente. Naast dit algemene huisbezoek, kan het ook zijn dat er een bezoek gebracht moet worden vanwege specifieke moeilijkheden in een bepaald gezin. Dat kunnen financiële moeilijkheden zijn, maar het kan ook gaan om een gesprek over beroepskeuze, hulp bij ziekte of ongeluk, problemen vanwege spanningen op het werk of een grote werkdruk, enz. Moet een diakonaal huisbezoek met schriftlezing en gebed afgesloten worden? Het zal lang niet altijd hoeven, maar als het gesprek er aanleiding toe gaf, zou dit heel goed zijn. Een diaken mag tenslotte de troost van het evangelie brengen. En dat omvat naast de evt. praktische hulp ook een woord dat gesproken wordt of een voorbede die gedaan wordt. Tenslotte is bij het werk van diakenen in de gemeente te denken aan het organiseren van activiteiten voor bv. oudere gemeenteleden (ouderentocht, kerstviering), maar ook aan voorlichtingsavonden voor de hele gemeente over een diakonaal onderwerp.
-8Taken van de diakonie met betrekking tot de gemeente: de gemeente tot haar diakonale taak stimuleren en toerusten afleggen van diakonale huisbezoeken het waar nodig verlenen van materiële of praktische bijstand het organiseren van activiteiten op diakonaal terrein 3.3 De samenleving Diakonaat houdt zich ook bezig met nood in de samenleving. Het gaat dan om zowel maatschappelijke problemen (alcoholof drugsproblematiek bv.) als persoonlijke nood. Bij maatschappelijke problemen waar de diakonie hulp wil verlenen, zal er vaak samenwerking zijn tussen verschillende diakoniën, bv. in classicaal verband. Als het gaat om plaatselijke problemen kan ook gedacht worden aan samenwerking van diakoniën van verschillende kerken. De gecompliceerdheid van onze wetten maakt dat een diaken lang niet alles zelf weet. Dat hoeft ook niet omdat er allerlei instanties zijn die informatie kunnen geven. Als het gaat om informatie over wetgeving moet genoemd worden de uitgave Diaconaal Sociaal Info. Alles waar een diaken mee in aanraking kan komen als het gaat om wettelijke regels en voorzieningen komt hier aan de orde. Ook zijn er over diverse onderwerpen themanummers van Adma-Info, die zijn te bestellen bij het Diaconaal Bureau. Daar kan een diaken trouwens terecht voor al zijn vragen. Ook de Classicale Diaconale Commissie kan hem zo nodig van dienst zijn. Taken van de diaconie met betrekking tot de samenleving: financiële of daadwerkelijke ondersteuning van bepaalde projecten vertegenwoordiging in verschillende instanties op de hoogte zijn van bestaande voorzieningen 3.4 Werelddiaconaat Hierbij denken we aan hulp overal over de wereld. Het is goed om ook te denken aan de 'wereld' die in ons eigen land aanwezig is: aan vluchtelingen en gastarbeiders. Diaconale bijstand aan mensen in Afrika geven en tegelijk dezelfde mensen in Nederland niet helpen is onmogelijk. Het Diakonaal Bureau helpt diakonieën die een aktie willen ondernemen om als gemeente hulp te gaan verlenen elders in de wereld. Jaarlijks staat het septembernummer van Adma-info in het teken van de projecten van Deputaten Hulpverlening Binnen-
-9en Buitenland, waaraan plaatselijke gemeenten mee kunnen doen. Taken van de diaconie met betrekking tot het werelddiakonaat: financiële of daadwerkelijke ondersteuning van bepaalde projecten
Literatuur: Deputaten ADMA, Diakonaat, diaken en kerkelijke vergaderingen, Veenendaal 1999 Dijkstra-Algra, N., Huisman, P. (e.a.), Help, ik ben ambtsdrager. Een praktische cursus voor het werk, Kampen 1994. Hendriks, A.N., 'Het ambt en de positie van de diaken in de gemeente van Christus' in: A.N. Hendriks, Met het oog op de gemeente, Kampen 1991 Koole, D., Velema, W.H. (red.), Zichtbare liefde van Christus - Het diakonaat in de gemeente, Kampen 1991 Well, H.H. van, 'Taak van de diakenen' in: Adma-info 17e jaargang nr. 2, Veenendaal 1998 Well, H.H. van, 'Diaconaal huisbezoek' in: Adma-info 18e jaargang nr. 2, Veenendaal 1999
AANTEKENINGEN
BIJ
B LOK III
B LOK IV
H ET FUNCTIONEREN VAN
KERKVERBAND
EN KERKORDE
BLOK IV - INHOUD 1.
KERKVERBAND EN KERKELIJKE VERGADERINGEN 1.1 Is het kerkverband de grootste zonde van de kerk? 1.2 Hoe zit ons kerkverband in elkaar? 1.3 Het karakter van de kerkelijke vergaderingen 1.3.1 kerkelijke zaken 1.3.2 op kerkelijke wijze 1.3.3 begrenzing autonomie plaatselijke gemeente 1.3.4 bevoegdheid 1.4 Afvaardiging naar kerkelijke vergaderingen 1.5 Besluiten van kerkelijke vergaderingen en het recht van appèl
2.
DE KERKORDE 2.1 Bedoeling en karakter van de kerkorde 2.2 Hoe ziet onze kerkorde er uit? 2.2.1 de ambten 2.2.2 de kerkelijke vergaderingen 2.2.3 leer, sakramenten en ceremoniën 2.2.4 christelijke tucht 2.3 Enkele belangrijke artikelen uit de kerkorde
LITERATUUR BLOK IV
-11.
KERKVERBAND EN KERKELIJKE VERGADERINGEN 1.1 Is het kerkverband de grootste zonde van de kerk? Onze gemeente behoort tot het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. Weer zoiets waar we niet zo vaak over nadenken. Het is nu eenmaal zo. Maar; waarom hebben wij eigenlijk een kerkverband? Spreekt de bijbel niet meestal over de plaatselijke gemeente als over een kerk op zich, die zelf uit mag maken hoe de gang van zaken in de gemeente is? En wat hebben andere gemeenten daar eigenlijk zo nodig mee te maken? Voor het antwoord op deze vragen gaan we weer zoeken in het NT. En dan vooral in de brieven van Paulus. Als Paulus het heeft over de kerk, dan bedoelt hij daarmee inderdaad meestal de plaatselijke gemeente. De plaatselijke gemeente wordt door hem aangesproken als zelfstandig en mondig, met eigen ambtsdragers en eigen verantwoordelijkheid. Maar toch... Als we Paulus' brieven lezen blijkt dat hij op allerlei manieren die plaatselijke gemeenten laat beseffen dat ze deel zijn van een groter geheel. En dat niet alleen, hij wil ook een zo groot mogelijke overeenstemming in handelen onder hen bevorderen. Let maar eens op: telkens wijst hij de gemeenten op wat elders geschiedt (zie bv. Kol.1:6,23); wat in andere gemeenten aan de hand is moet hun belangstelling hebben (2 Kor.9:2, Kol.4:16); ze moeten deelnemen in wat in andere gemeenten wordt ondernomen (1Kor.16:1); hij legt er de nadruk op dat hij in alle gemeenten dezelfde richtlijnen geeft (1 Kor.7:17, 4:17, 14:34); hij wil dat ze zich aan elkaars kerkelijke regels gelegen laten liggen en bestraft de Korinthiërs om hun eigenzinnige houding: "Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?" (1 Kor.14:36). Waarom wil Paulus dat de verschillende gemeenten zich zoveel aan elkaar gelegen laten liggen? Is het omdat het uit praktisch oogpunt wel goed is om samen te werken als gemeenten, bv. om elkaar met geld te kunnen helpen of elkaar advies te kunnen geven in bepaalde zaken? Ja, ongetwijfeld is dit een reden waarom gemeenten onderling verband zouden moeten hebben. Maar het is niet de belangrijkste reden. De belangrijkste reden is dat wat de kerk in wezen is, namelijk het lichaam van Christus. Wij zijn er aan gewend het beeld van het lichaam van Christus te gebruiken voor de plaatselijke gemeente, als beeld van hoe je in de gemeente met elkaar omgaat. Maar zoals dit beeld geldt in de plaatselijke gemeente, geldt het ook voor alle gemeenten samen. Want Christus heeft
-2niet vele lichamen, Hij heeft maar één lichaam, Zijn kerk. En als Christus maar één lichaam heeft, dan zal dat ook moeten blijken in de manier waarop dat lichaam zich presenteert; nl. als een eenheid. Vandaar dat de gereformeerde kerken steeds op bijbelse en praktische gronden de noodzakelijkheid van een kerkverband hebben verdedigd. Zij wilden een organisatie waarbij enerzijds de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente werd gehandhaafd en waarbij anderzijds de samenwerking onderling tot openbaring kon komen, omdat de gemeenten één zijn in Christus. Vanuit Genève en Frankrijk werden de gedachten van een synodale organisatie overgedragen aan de gemeenten in de Nederlanden. In 1571 te Embden werden voor het eerst de zaken rond kerkverband en synodes nader geregeld. De kerkelijke organisatie werd door de synode van Embden niet opgelegd aan de gemeenten, maar zij werd door de gemeenten met algemeen akkoord aangenomen. Omdat men één was in belijdenis was er eenheid om ook verder alles wat de regering van de kerk en het welzijn van de gezamenlijke gemeenten betrof samen nader te regelen. De beleden eenheid in het ware geloof werd geprobeerd zoveel mogelijk ook in de praktijk te laten zien. 1.2 Hoe zit ons kerkverband in elkaar? Onze kerkorde spreekt in art. 29 van vier kerkelijke vergaderingen: 1. de kerkenraad 2. de classis (samenkomst van een aantal plaatselijke gemeenten die dicht bij elkaar liggen; vergadert minstens 2x per jaar) 3. de particuliere synode (PS) (samenkomst van een aantal classes; vergadert 1x per jaar) 4. de generale synode (GS) (de meest brede vergadering; vergadert 1x per 3 jaar - wordt 'generaal' of 'algemeen' genoemd omdat de hele kerk er vertegenwoordigd is) 1.3 Karakter kerkelijke vergaderingen Art. 30 K.O. spreekt over het karakter van de kerkelijke vergaderingen: "In deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken en die op kerkelijke wijze, behandeld worden. In meerdere vergadering behoort slechts datgene te worden behandeld, wat in de mindere niet kon worden afgedaan, of wat behoort tot de kerken van de meerdere vergadering in het algemeen."
-31.3.1 kerkelijke zaken De kerkelijke vergaderingen (kerkenraad, classis, PS en GS) hebben zich volgens art. 30 alleen te bemoeien met kerkelijke zaken. Voor deze bepaling was aanleiding, want in de Roomse kerk werden op de kerkelijke vergaderingen allerlei besluiten genomen die lagen buiten het kerkelijk terrein, zoals over het al of niet oorlogvoeren en andere zaken die behoorden tot de rechten van de overheid. Daarom: op de kerkelijke vergaderingen geen politieke zaken, ook geen maatschappelijke of militaire, maar kerkelijke. 1.3.2 op kerkelijke wijze Deze kerkelijke zaken moeten vervolgens op kerkelijke wijze worden behandeld. De kerkelijke wijze van behandelen is niet overheersend, bevelend en dwingend, maar overtuigend, terechtwijzend, overredend en leidend. Kerkelijk betekent altijd broederlijk en eenvoudig. De kerkelijke vergaderingen hebben zich te gedragen naar het Woord van de Koning der kerk. Op kerkelijke wijze wil ook zeggen dat er op de kerkelijke vergaderingen alleen zaken behandeld worden, die door de gemeenten zelf aan de orde gesteld zijn. 1.3.3 begrenzing autonomie plaatselijke gemeente Art. 30 spreekt over 'meerdere' en 'mindere' vergaderingen. Dit onderscheid betekent niet dat de meerdere vergaderingen een soort hoger bestuur zouden vormen, of hoger in macht zouden zijn. De meerdere vergaderingen zijn samenkomsten van meerdere gemeenten. Het woord meerder wijst op een grotere of bredere vergadering, omdat er een groter aantal leden op deze kerkelijke samenkomst aanwezig is. Maar het wijst ook op een meerder gezag omdat meerdere gemeenten door hun afgevaardigden vertegenwoordigd zijn. Een meerdere vergadering heeft geen gezag in zichzelf, zoals de kerkenraad, maar de gemeenten brengen door hun afvaardiging hun gezag op een meerdere vergadering. En het gezag van tien kerken is in graad meer dan van één kerk. Het gezag van de plaatselijke kerkenraden blijft altijd bestaan, ook tijdens de bijeenkomst van een classis of synode. Maar voor de gevallen die op de meerdere vergadering gebracht zijn, laten de kerkenraden de beslissing over aan die vergaderingen, waarin zij zelf door hun afvaardiging vertegenwoordigd zijn. De plaatselijke gemeente houdt haar zelfstandigheid, maar zij besluit vrijwillig te behoren tot een kerkverband met een gemeenschappelijk aanvaarde kerkorde. De plaatselijke gemeente heeft zo een autonomie, die zij vrijwillig laat begrenzen door de besluiten van de meerdere vergaderingen.
-41.3.4 bevoegdheid In de eerste plaats behoort tot de bevoegdheid van de meerdere vergadering te handelen over datgene wat in de mindere vergadering niet afgehandeld kan worden. Dit zijn zaken waarin de plaatselijke kerkenraad de hulp inroept van de classis of waarbij een gemeentelid zich beroept op een meerdere vergadering. Behalve deze zaken zegt art. 30 dat er ook zaken zijn die 'in het algemeen behoren tot de kerken van de meerdere vergadering'. Het gaat hier om gemeenschappelijke zaken die alle kerken aangaan. Je kunt dan denken aan zaken van leer, orde en tucht, maar ook aan de opleiding tot de dienst des Woords en het benoemen van deputaatschappen. 1.4 Afvaardiging naar kerkelijke vergaderingen Art.33 K.O.: "Zij die naar de meerdere vergaderingen worden afgevaardigd, behoren hun geloofsbrieven en instructieën, ondertekend door hen die ze hebben afgevaardigd, mede te brengen en alleen dezen hebben stemrecht...". Afgevaardigden naar een meerdere vergadering krijgen 'geloofsbrieven' of, zoals ze ook wel genoemd worden, 'lastbrieven' mee. Daarin staat dat deze afgevaardigden gemachtigd zijn de kerkelijke vergadering die hen heeft gezonden te vertegenwoordigen. Een geloofsbrief vermeldt als het goed is niet alleen de naam van de afgevaardigde (met zijn plaatsvervanger), maar bevat ook een verklaring dat deze persoon last en macht (opdracht en bevoegdheid) is gegeven om alle ter tafel komende zaken mede te behandelen. Onder instructies verstaan we opdrachten die de kerkelijke vergadering meegeeft aan de afgevaardigden om te behandelen op de meerdere vergadering. In de praktijk nemen de afgevaardigden die instructies niet mee naar de vergadering, maar worden ze vooraf opgestuurd naar de roepende kerk, zodat die een agenda kan samenstellen. Omdat de meerdere vergaderingen samenkomsten zijn van gemeenten, kunnen deze samenkomsten niet officieel handelen zonder de lastbrieven die de afgevaardigden meebrengen. Door de lastbrieven, waarin de kerkenraad zegt zijn gezag in deze wettige afgevaardigde op de vergadering aanwezig te doen zijn, krijgen de meerdere vergaderingen pas hun autoriteit. Daarom mogen ook alleen afgevaardigden met zo'n lastbrief stemmen.
-5Nog iets over het aantal afgevaardigden: iedere plaatselijke kerk stuurt naar de classis: 1 predikant + 1 ouderling + (op proef) 1 diaken iedere classis stuurt naar de particuliere synode: 3 predikanten + 3 ouderlingen + 1 diaken iedere particuliere synode stuurt naar de generale synode: 6 predikanten + 6 ouderlingen + 1 diaken 1.5
Besluiten van kerkelijke vergaderingen en het recht van appèl
Art. 31 K.O.: "Wanneer iemand zich erover beklaagt, dat hij door de uitspraak van een mindere vergadering verongelijkt is, kan hij zich op een meerdere vergadering beroepen. Hetgeen bij meerderheid van stemmen uitgesproken wordt, zal voor vast en bondig worden gehouden, tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God of met de artikelen, in deze generale synode vastgesteld, zolang zij niet door een andere generale synode veranderd zijn." Christus heeft de plaatselijke gemeente macht gegeven om in Zijn naam de kerk te regeren. En als zodanig heeft geen enkele gemeente heerschappij over een andere gemeente; geen enkele kerkenraad iets te zeggen over een andere kerkenraad. Toch gaan wij uit van een zeggenschap van de meerdere vergaderingen over de mindere (van classis over kerkenraad, van PS over classis en van GS over PS). Dat komt, omdat het gereformeerd kerkrecht er van uitgaat, dat een gemeente zich vrijwillig heeft aangesloten bij een kerkverband en ook vrijwillig de uitoefening van een deel van zijn bevoegdheid overdraagt aan de meerdere vergaderingen. De plaatselijke gemeenten sturen hun afgevaardigden naar de meerdere vergaderingen om gezamenlijk met de andere kerken bepaalde dingen te regelen. Als de plaatselijke gemeente bepaalde beslissingen vrijwillig overlaat aan het oordeel van de meerdere vergaderingen, dan heeft zij zich ook aan de besluiten van die meerdere vergaderingen te houden. Het principe dat besluiten van meerdere vergaderingen bindend zijn, is vanaf het begin van de Reformatie in ons land uitgesproken, en is gegrond op Gods Woord, o.a. op Hand.15 (convent te Jeruzalem; vgl. Hand.16:4). Ieder heeft zich dus aan de kerkelijke besluiten te houden. Behalve in twee gevallen. Art.30 zegt: als een besluit in strijd komt met Gods Woord of de geldende kerkorde hoeft het niet voor vast en bondig gehouden te worden. Wanneer een besluit in strijd is met Gods Woord mag het niet uitgevoerd worden, niemand mag gedwongen worden te doen wat hij voor God niet kan doen. Maar zegt de kerkorde: het moet dan ook
-6aangetoond worden dat het besluit strijdig is met het Woord van God. De bezwaarde moet proberen de kerkelijke vergadering te overtuigen en op kerkelijke wijze zijn bezwaren kenbaar maken. Zo'n kerkelijke wijze van bezwaar maken is het recht van appèl (of: hoger beroep). Het recht van appèl is het recht om tegen een besluit van een kerkelijke vergadering in beroep te gaan op een meerdere vergadering. Het is een waarborg voor gemeenteleden en kerkeraden tegenover heerszucht en willekeur van kerkelijke vergaderingen. In art. 31 K.O. is te vinden hoe het in z'n werk gaat. Een aantal algemene regels voor het recht van appèl: a.
b. c.
d.
2.
Er is een onbeperkt appèl-recht. Wanneer iemand bij zijn eerste appèl geen instemming ontmoet heeft hij het recht zich tot een meerdere vergadering te wenden. Eventueel kan hij doorgaan tot de generale synode. Bij het hoger beroep mag geen beroepsinstantie overgeslagen worden. Degene die zich beroept op een meerdere vergadering moet de redenen aangeven waarom hij tegen een genomen besluit is. Het hoger beroep is ook aan een termijn gebonden, en het moet geschieden met kennisgeving aan de scriba van de vergadering die het besluit nam waardoor men zich bezwaard voelt. Met eenzelfde zaak kan men slechts eenmaal op een bepaalde kerkelijke vergadering komen. Als een appel van een gemeentelid door de classis is afgewezen, kan dit lid op de volgende classisvergadering niet met hetzelfde bezwaarschrift komen.
DE KERKORDE 2.1 Bedoeling en karakter van de kerkorde Art.1 K.O. noemt het doel van de kerkorde: "Om in de gemeente van Christus naar de vereiste orde te leven....". Goede orde is in de gemeente van Christus nodig. Een kerntekst hiervoor is 1 Kor.14:40: "Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden", en 1 Kor.14:33: "want God is geen God van wanorde, maar van vrede". Uit deze laatste tekst blijkt dat de 'orde' die in de gemeente moet gelden, in verband staat met het welzijn van de gemeente. Het gaat om de orde, de vrede, het heil van God waarvoor in de kerkorde de weg vrijgehouden wordt. De kerkorde wil de weg vrijhouden voor Gods regering, zodat de kerk een ware kerk kan blijven. De orde van de kerk is dan ook niet dwingend, maar regelend van aard. Voor de gemeente van Christus is een kerkorde nodig. Maar niet als
-7een noodzakelijke voorwaarde voor haar wezen. Wel is het noodzakelijk voor haar welwezen. Er moet een vaste grondslag zijn om willekeur in het kerkelijk leven tegen te gaan, en goede orde te bevorderen. We hebben in de bijbel niet een handboek gekregen waarin precies staat hoe alles in de kerk geregeld moet worden. Toch zijn de hoofdlijnen van het gereformeerde kerkrecht wel degelijk terug te vinden in het NT. In de kerkorde staan principes die zo rechtstreeks op de bijbel teruggaan, dat ze voor alle tijden gelden. Maar daarnaast zijn er veel dingen die elke kerk zelf moet regelen naar de vragen van een bepaalde tijd. Het karakter van de kerkorde is dan ook dat zij de regels geeft, die, op grond van Gods Woord, in een bepaalde tijd en situatie nodig zijn voor een goede orde in de kerk (Selderhuis: principes van de Schrift + les van de geschiedenis = de kerkorde). Het zijn de plaatselijke gemeenten (die tenslotte van Christus de macht ontvangen hebben om de gemeente te regeren) die samenkomen in synoden en daar de kerkorde vaststellen. Een kerkorde is dan ook geen onveranderlijke regel. Dezelfde kerken, die haar hebben vastgesteld, kunnen haar ook wijzigen (art.87 K.O.). De kerkorde is een menselijke en geen goddelijke wet. Toch zijn de regelingen díe afgesproken zijn, zolang zij met onderlinge afspraak niet veranderd zijn, bindend (zie hierboven, 1.5). 2.2 Hoe ziet onze kerkorde eruit? De kerkorde is ingedeeld in vier delen: a. de ambten (art.2-28) b. de kerkelijke vergaderingen (art.29-51) c. leer, sakramenten en kerkdiensten (art.52-70) d. de christelijke tucht (art.71-81) + slotartikelen (art.8287) 2.2.1 de ambten Hierin komt aan de orde: wie er mag toegelaten worden als dienaar des Woords, de weg naar het ambt van dienaar des Woords, beroepen van een predikant, predikanten met een bijzondere opdracht, verlating van het ambt en emeritaat, taak van predikanten, gelijkheid van de ambten, taak van hoogleraren, regels rond de Theologische Universiteit, evangelisatie en zending, verkiezing en taak van ouderlingen, verkiezing en taak van diakenen, diensttijd van ouderlingen en diakenen.
-82.2.2 de kerkelijke vergaderingen Hier komt aan de orde: welke vergaderingen er zijn, welke zaken daar behandeld worden en op welke wijze, het recht van appèl, het begin van de vergadering met gebed, de lastbrieven, taak van de praeses, taak van de scriba, gezag van de vergaderingen, de kerkenraad, de diaconale vergaderingen, de classis, stemrecht op de vergaderingen, censuur tijdens de vergaderingen, visitatoren, archieven, instructies, de PS, de GS, verhouding met kerken in het buitenland. 2.2.3 leer, sakramenten en kerkdiensten Hier komt aan de orde: ondertekeningsformulier voor predikanten en hoogleraren, ondertekeningsformulier voor ouderlingen en diakenen, regelingen rond de doop, regelingen rond het avondmaal, kerkdiensten, rouwdiensten, biddagen, feestdagen, catechismusprediking, kerklied, huwelijksbepalingen. 2.2.4 de christelijke tucht Hier komt aan de orde: censuur over de leden, ban, wederopneming, censuur over ambtsdragers, censura morum. Hierna volgen nog enkele slotbepalingen over attestaties, zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten en mogelijkheid van wijziging van de kerkorde.
Literatuur: Deputaten voor de uitgave van de Kerkorde van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, Kerkorde van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, Amsterdam 1993 Gier, K. de, De Dordtse Kerkorde. Een praktische verklaring, Houten 1989
AANTEKENINGEN
BIJ
B LOK IV
B LOK V
PRAKTISCH
GEDEELTE
BLOK V - OUDERLINGEN 1.
HET VINDEN VAN HUISBEZOEKEN
BIJBELGEDEELTEN
VOOR
DE
Ds. W.H. Velema geeft in zijn boekje Zullen we lezen? Over het gebruik van de Bijbel in het pastoraat, Zoetermeer 1997, aan ouderlingen de tip mee om bij het persoonlijke bijbellezen het bijbelgedeelte ook al wat te lezen met het oog op de mensen die ze moeten bezoeken. Als er iets is dat je zelf geraakt heeft, zou je je af kunnen vragen: voor wie zou dit nu toepasselijk zijn? Velema stelt voor om de teksten die je op die manier gevonden hebt op te schrijven, misschien zelfs al met de situatie erbij waarvoor je denkt dat ze te gebruiken zijn. Hij noemt zelf o.a. de situaties: stervensbegeleiding eenzaamheid schuld geestelijke groei moeilijke beslissingen spanningen / conflicten Vragen: 1. Hoe gaat u om met uw persoonlijk bijbellezen met het oog op het pastoraat? 2. Lijkt het u een goed idee om teksten op deze manier op te schrijven? 3. Zou u andere situaties aan het lijstje hierboven toevoegen en heeft u zelf teksten die u in bepaalde situaties vaak gebruikt? 2.
GOED LUISTEREN In het hoofdstuk over het huisbezoek is al iets gezegd over hoe moeilijk goed luisteren eigenlijk is. Ook het boekje Help, ik ben ambtsdrager. Een praktische cursus voor het werk, Kampen 1994, schrijft over dit onderwerp: "Luisteren is veel moeilijker dan je denkt. Voor je het weet gaat het mis. Een paar voorbeelden: * We komen te snel met ons eigen verhaal. "O ja, ik weet precies wat u bedoelt, ik heb ook zoiets eens meegemaakt.". Zo neem je het verhaal van de ander a.h.w. over. De vraag is of je werkelijk weet wat die ander wilde vertellen. * We zijn te vol van onszelf. Soms heb e het zelf zo druk of heb je net veel meegemaakt. Dan zit je hoofd vol met van alles en kun je je niet goed concentreren op het verhaal van de ander. * We komen snel met een eigen oordeel. "Ja, maar dat hoeft u zo niet te voelen, u hebt toch ook nog veel om dankbaar voor te zijn.." Eigenlijk verbied je dan iemand - hoe goed
*
*
bedoeld ook - om zijn verdriet helemaal te uiten. Op dezelfde manier kun je ook te snel komen met een Bijbeltekst of een gebed. Zoiets helpt iemand dan niet verder, maar bedekt de pijn om er maar niet meer naar te hoeven luisteren. We zijn te oplossingsgericht. Soms kun je er niet tegen je onmachtig te voelen en bedenk je snel allerlei oplossingen: 'U kunt wel meedoen met een gesprekskring, dan voelt u zich niet zo eenzaam meer', 'zal ik de dominee vragen langs te komen?', 'ik kom u wel iedere week bezoeken'. Allemaal goedbedoelde ideeën, maar die soms veel te snel komen en lang niet altijd de oplossing zijn. We gaan discussiëren. Dan wordt het gesprek alleen maar gevoerd op rationeel niveau. We zijn bezig elkaar te overtuigen en niet meer benieuwd naar wat de ander nu werkelijk vindt en voelt. Voorzover er wordt geluisterd gebeurt dat alleen om weer nieuwe tegenargumenten te kunnen formuleren."
Vragen: 1. Doe eens een luisteroefening met elkaar (twee aan twee). De één vertelt de ander iets over wat hij het mooiste in zijn ambt vindt en wat hij het moeilijkste vindt. De ander luistert en mag alleen verhelderende vragen stellen. Na afloop vertelt degene die geluisterd heeft wat er bij hem als belangrijkste boodschap over is gekomen. Voelde de verteller zich beluisterd? Of ontbrak er iets aan het luisteren? 2. Herkent u iets van de valkuilen voor het goede luisteren die hier boven staan? Voor welke valkuil bent u zelf gevoelig? 3.
GEHEIMHOUDINGSPLICHT "Belooft gij de nodige geheimhouding te betrachten t.a.v. wat bij de uitoefening van Uw ambt vertrouwelijk te Uwer kennis wordt gebracht? " Een ambtsdrager heeft bij zijn bevestiging een eed afgelegd die hem verplicht uiterst zorgvuldig om te gaan met wat hij als ambtsdrager te horen krijgt. Over deze eed schreef H.W. van den Brink een artikel in Ambtelijk Contact (1990, blz. 452). Hij zegt: voor veel nieuwe ambtsdragers is de geheimhoudingsplicht een onbekend verschijnsel. Hoe ga je daarmee om? Voor wat de kerkenraadsvergaderingen betreft dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over wat naar de gemeente toe wordt bekendgemaakt. Veel zaken die vertrouwelijk ter kennis van ambtsdragers komen gaan echter niet overbeleidszaken, maar over dingen in de privé-sfeer van gemeenteleden. Het spreekt vanzelf dat zulke zaken door de kerkenraad zorgvuldig worden behandeld. Zoveel mogelijk zal geprobeerd worden de privacy van de betrokkenen te respecteren. De ambtsdrager hoeft niet alles te zeggen wat hij weet, de kerkenraad mag niet doorvragen tot het naadje van
de kous. Kernzaak is dat de ambtsdragers in alle oprechtheid het goede voor het gemeentelid zoeken en dat zij naar buiten zwijgen. Van den Brink: "Eigenlijk weten we als ambtsdragers heel goed hoe het bij de behandeling van kerkenraadszaken zou moeten gaan. We weten eveneens dat het, alle goede bedoelingen en voornemens ten spijt, toch van tijd tot tijd weer eens verkeerd uitpakt. Dit komt waarschijnlijk mede doordat iedere ambtsdrager de neiging heeft zijn eigen nuances aan te brengen in de geheimhoudingsplicht". Hij pleit er voor dat ambtsdragers zich oefenen in de beroepshouding van mensen die vanuit hun dagelijks werk een beroepsgeheim kennen. Zij moeten zich er ook aan wennen dat ze niet alles uit hun werk met iedereen kunnen bespreken. Vragen: 1. Komt u vaak met de geheimhoudingsplicht in aanraking en vindt u het moeilijk hier mee om te gaan? 2. Tot hoever gaat naar uw mening de geheimhoudingsplicht, geldt het b.v. ook t.o.v van uw vrouw?
BLOK V - DIAKENEN 1.
Diakenen hebben tot taak het bewijzen van barmhartigheid aan mensen in nood. Zij hebben eveneens tot taak de gemeente tot die dienst op te wekken. Vraag: op welke wijze geeft u gestalte aan beide taken?
2.
Mensen zeggen wel eens: <een goede diaken is op weg naar het ouderlingenambt'. Hoe kan een kerkenraad verandering brengen in die gedachte?
3.
GEHEIMHOUDINGSPLICHT "Belooft gij de nodige geheimhouding te betrachten t.a.v. wat bij de uitoefening van Uw ambt vertrouwelijk te Uwer kennis wordt gebracht? " Een ambtsdrager heeft bij zijn bevestiging een eed afgelegd die hem verplicht uiterst zorgvuldig om te gaan met wat hij als ambtsdrager te horen krijgt. Over deze eed schreef H.W. van den Brink een artikel in Ambtelijk Contact (1990, blz. 452). Hij zegt: voor veel nieuwe ambtsdragers is de geheimhoudingsplicht een onbekend verschijnsel. Hoe ga je daarmee om? Voor wat de kerkenraadsvergaderingen betreft dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over wat naar de gemeente toe wordt bekendgemaakt. Veel zaken die vertrouwelijk ter kennis van ambtsdragers komen gaan echter niet overbeleidszaken, maar over dingen in de privé-sfeer van gemeenteleden. Het spreekt vanzelf dat zulke zaken door de kerkenraad zorgvuldig worden behandeld. Zoveel mogelijk zal geprobeerd worden de privacy van de betrokkenen te respecteren. De ambtsdrager hoeft niet alles te zeggen wat hij weet, de kerkenraad mag niet doorvragen tot het naadje van de kous. Kernzaak is dat de ambtsdragers in alle oprechtheid het goede voor het gemeentelid zoeken en dat zij naar buiten zwijgen. Van den Brink: "Eigenlijk weten we als ambtsdragers heel goed hoe het bij de behandeling van kerkenraadszaken zou moeten gaan. We weten eveneens dat het, alle goede bedoelingen en voornemens ten spijt, toch van tijd tot tijd weer eens verkeerd uitpakt. Dit komt waarschijnlijk mede doordat iedere ambtsdrager de neiging heeft zijn eigen nuances aan te brengen in de geheimhoudingsplicht". Hij pleit er voor dat ambtsdragers zich oefenen in de beroepshouding van mensen die vanuit hun dagelijks werk een beroepsgeheim kennen. Zij moeten zich er ook aan wennen dat ze niet alles uit hun werk met iedereen kunnen bespreken. Vragen: 1. Komt u vaak met de geheimhoudingsplicht in aanraking en vindt u het moeilijk hier mee om te gaan? 2. To t hoever g a at naar uw menin g de geheimhoudingsplicht, geldt het b.v. ook t.o.v van uw vrouw?
W OORDENBOEK
VOOR AMBTSDRAGERS
Ambt "Het ambt is een opdracht met volmacht die op grond van door de Geest geschonken bekwaamheid met medewerking van de gemeente aan gelovigen verleend wordt, om de opbouw van de gemeente van Christus te dienen, naar het voorbeeld van de dienst van Christus en genormeerd door de apostolische overlevering" (W.H. Velema). Appèl Het recht van hoger beroep, of recht van appèl, is het recht om tegen een besluit van een kerkelijke vergadering in beroep te gaan op een meerdere vergadering (zie hiervoor art.31 K.O.). Approbatie Approbatie betekent in kerkelijke taal eigenlijk 'goedkeuring', en wel goedkeuring door de gemeente. Het bekendst is het gebruik bij de goedkeuring door de gemeente van door de kerkenraad benoemde ouderlingen en diakenen. Indien er geen wettige bezwaren ingebracht worden bij de kerkenraad, heeft de approbatie plaats door stilzwijgende instemming. Attestatie Een attestatie is een getuigschrift van leer en levenswandel dat de kerkenraad afgeeft als een gemeentelid verhuist naar een andere gemeente. Op grond van dit getuigschrift van zijn kerkenraad wordt hij in een nieuwe gemeente als lid opgenomen. Belijdenisgeschriften De drie algemene belijdenisgeschriften zijn: 1. de Apostolische geloofsbelijdenis, 2. de geloofsbelijdenis van Nicea, 3. de geloofsbelijdenis van Athanasius. Daarnaast kennen we drie Nederlandse belijdenisgeschriften, ook wel genoemd 'de drie Formulieren van Enigheid': a. de Heidelbergse Catechismus, b. de Nederlandse Geloofsbelijdenis, c. de Dordtse Leerregels. Ze zijn te vinden achterin de meeste kerkboekjes, en in het zgn. 'groene boekje' (De Nederlandse Belijdenisgeschriften, uitgegeven in opdracht van de NHK, de CGK en de GKN, Boekencentrum 's-Gravenhage, 1983).
Censura morum In de betekenis van art. 81 K.O. is censura morum het elkaar in liefde vermanen van de ambtsdragers met betrekking tot hun ambtsbediening. In de praktijk is censura morum geworden tot het onderzoek op de kerkenraad waarbij gevraagd wordt of er bij de broeders bezwaren leven die een verhindering kunnen zijn om samen het Avondmaal te vieren. Censuur (of: kerkelijke tucht) De kerkelijke tucht bestaat uit twee fasen: 1. de stille censuur (kan voor onbepaalde tijd, is niet openbaar en ontneemt het lid niet het lidmaatschap van de kerk, maar het gebruik van sommige rechten: bv. afhouding van het avondmaal) 2. de uitsluiting uit de gemeente of de ban (is vanaf het begin openbaar en gebeurt in drie trappen, die bij verharding in de zonde op elkaar volgen: 1. het bekendmaken aan de gemeente van de 1e trap van kerkelijke afsnijding waarbij de zonde wel, maar de naam van het gemeentelid niet wordt genoemd 2. het bekendmaken aan de gemeente van de 2e trap van kerkelijke afsnijding, waarbij ook de naam van het gemeentelid wordt genoemd 3. het bekendmaken aan de gemeente dat men hem als hij zich niet bekeert van de gemeenschap der kerk zal uitsluiten. Deze derde mededeling is de afsnijding zelf nog niet. De gemeente moet nogmaals opgewekt worden voor de betrokkene te bidden. Wel moet meegedeeld worden wanneer bij volharding de afsnijding zal plaatsvinden.) De precieze gang van zaken bij de kerkelijke tucht is te vinden in art.71-78 K.O. Classis De classis is de samenkomst van een aantal gemeenten uit dezelfde omgeving. De classis vergadert 2x per jaar, tenzij het vaker nodig is. Naar een classisvergadering vaardigt iedere plaatselijke kerk 1 predikant, 1 ouderling en (op proef) 1 diaken af. Consulent Oorspronkelijk was de consulent een predikant die door de classis aan een vacante gemeente was toegewezen om deze gemeente bij te staan in het beroepingswerk. In de praktijk hebben niet alleen vacante gemeenten, maar alle gemeenten
een consulent gekregen en wordt zijn taak nogal eens wat breder opgevat dan de oorspronkelijke bedoeling was. Diakenen Taken van de diakenen volgens het bevestigingsfomulier: zorgdragen voor de gemeente dienst der barmhartigheid liefde van Christus zichtbaar maken besteden van de ingezamelde gaven opwekken van de gemeente om barmhartigheid te bewijzen Diakonaal huisbezoek Diakonaal huisbezoek is een huisbezoek vanuit diakonaal oogpunt. Vroeger was dat vaak het halen van geld bij rijkere mensen en het uitdelen van dat geld bij arme mensen. Wat in onze tijd vaak belangrijker is dan geld, zijn andere gaven als tijd en aandacht. Op het diakonale huisbezoek kunnen de diakenen bij gemeenteleden inzamelen wat zij aan 'gaven' hebben. Waar gaven in de gemeente nodig zijn, kunnen zij dan die gaven uitdelen. Op deze wijze geeft een diaken leiding aan de gemeente en wordt de gemeente gebouwd. Formulieren van Enigheid Dit is een benaming voor drie Nederlandse belijdenisgeschriften die vlak na de Reformatie door de Nederlandse Gereformeerde Kerken opgesteld zijn en waarin men eenheid in het ware geloof vond. Het zijn: de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse Catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (1619). Generale synode (GS) De generale synode is de meest brede vergadering van de kerk. Ze wordt generaal of algemeen genoemd omdat de gehele kerk er vertegenwoordigd is. De generale synode vergadert in de regel 1x per 3 jaar. Naar deze vergadering vaardigt elke particuliere synode 6 predikanten, 6 ouderlingen en 1 diaken af. Jeugdouderling De jeugdouderling is ouderling in gelijke rechten en plichten als de anderen, maar met een speciale opdracht. Hij is de schakel tussen de kerkenraad en de jeugd en het jeugdwerk. Hij heeft: a. een pastorale taak (hem is het pastoraat aan de wat oudere jeugd toevertrouwd)
b.
c. d.
een taak binnen de kerkenraad (hij licht de kerkenraad in over het jeugdwerk en betrekt de jeugd in het beleid van de kerkenraad) een stimulerende taak (hij houdt contact met het jeugdwerk en activeert jongeren tot deelname) een taak naar de gemeente toe (bv. in het contact houden met ouders)
Kerkenraad Art.37 K.O. zegt over de kerkenraad: "In alle kerken moet een kerkenraad zijn, bestaande uit de dienaren des Woords, de ouderlingen en de diakenen, welke regelmatig zal samenkomen en waarin de dienaren des Woords - indien er meer zijn dan één, de dienaren om beurten - heeft te presideren." Kerkenraadsvergadering Vaak wordt onderscheid gemaakt in kerkenraadsvergaderingen in smal en breed verband. Onder vergaderingen in smal verband wordt bedoeld: vergaderingen zonder diakenen. Op deze vergaderingen worden de huisbezoeken gerapporteerd en komen pastorale zaken aan de orde. Kerkenraadsvergaderingen in breed verband zijn vergaderingen met ouderlingen en diakenen. Deze vergaderingen zijn ingesteld om allerlei zaken die het kerkelijk leven raken te bespreken. Kerkorde De kerkorde geeft de regels die, op grond van het Woord van God, voor de goede orde in de kerk nodig zijn. Het vaststellen van deze kerkelijke orde berust bij de plaatselijke kerken die in synode samenkomen. Een kerkorde is dan ook geen onveranderlijke regel. Dezelfde kerken die haar hebben vastgesteld, kunnen haar ook wijzigen. Zolang dit echter niet is gebeurd, heeft de kerkorde kracht en geldigheid voor de kerken die haar opgesteld hebben. Kerkvisitatie Eenmaal per jaar vindt er op de kerkenraad kerkvisitatie plaats door afgevaardigden van de classis. De bedoeling hiervan is volgens art. 44 K.O.: "toe te zien of de predikanten, ouderlingen en diakenen hun ambt getrouw waarnemen, bij de zuiverheid der leer volharden, de aangenomen kerkorde in elk opzicht handhaven en de opbouw van de gemeente, alsmede van de jeugd, naar behoren, zoveel hun mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, opdat zij hen die nalatig zijn in het één of ander, bijtijds broederlijk vermanen en met raad en daad alles doen verstrekken tot vrede, opbouw en welzijn van de kerken".
Lastbrieven Lastbrieven (ook wel genoemd: geloofsbrieven) zijn de brieven die afgevaardigden meekrijgen naar een meerdere vergadering. In de brieven staat dat de afgevaardigden gemachtigd zijn de kerkenraad die hen gezonden heeft te vertegenwoordigen. Het is een verklaring van de kerkenraad dat deze personen 'last' (opdracht) en 'macht' (bevoegdheid) is gegeven om alle daar ter tafel komende onderwerpen te behandelen. Moderamen Het moderamen van een vergadering vormt de leiding van die vergadering. Het bestaat in ieder geval uit een voorzitter om leiding te geven en een scriba om te notuleren. Meestal wordt dit nog aangevuld met een assessor (tweede voorzitter) die de voorzitter moet bijstaan. Volgens art.35 K.O. moet zo'n moderamen er in alle kerkelijke samenkomsten zijn, d.w.z. in kerkenraden, classes en synoden. Ondertekeningsformulier (of: verbindingsformulier) Het ondertekenen van het verbindingsformulier betekent dat de ambtsdragers zich binden aan de leer van de kerk, zoals die in de belijdenisgeschriften is vervat. Ouderlingen Taken van de ouderlingen volgens het bevestigingsformulier: gemeenteleden trouw bezoeken en geestelijke leiding geven opwekken tot de dienst des Heren wijzen op de roeping om te getuigen vermanen en christelijke tucht oefenen waken tegen dwaalleer toezien op elkaar en de dienaren des Woords er op acht geven dat alles in de gemeente betamelijk en in goede orde geschiedt Ouderling van dienst De ouderling van dienst is degene die de praktische eindverantwoordelijkheid draagt in de eredienst. Zijn taak blijkt vooral uit: het doen van het kerkenraadsgebed voor de dienst het geven van de handdruk voor en na de dienst het zorgen voor een reserve-preek in geval van nood het beslissen over al of niet voortzetten van de dienst in bijzondere situaties
Periodiek aftreden Art. 27 K.O.: "De ouderlingen en diakenen dienen naar plaatselijke regeling twee of meer jaren, terwijl elk jaar een evenredig deel aftreedt. De aftredenden worden door andere vervangen, tenzij de toestand en het belang van een kerk een herkiezing raadzaam maken." De Nederlandse Gereformeerde Kerken hebben vanaf het begin als regel aangenomen dat ouderlingen en diakenen niet levenslang, maar voor een bepaalde periode in het ambt dienen. Ze gingen daarmee in het voetspoor van Calvijn. Calvijn had drie redenen voor aftreden na een bepaalde tijd: 1. zo wordt de kans op heerschappij door de ambtsdragers in de gemeente kleiner; 2. zo heeft de gemeente meer invloed op de regering van de kerk; 3. zo komen de verschillende gaven die in de gemeente zijn meer tot ontplooiing. Preses Art. 34 K.O.: "De taak van de preses is om aan de orde te stellen en toe te lichten hetgeen behandeld moet worden, toe te zien dat een ieder op zijn beurt spreke, hen die te scherp en strijdlustig zijn in het spreken het zwijgen op te leggen en, indien zij daaraan geen gehoor geven, op hen censuur toe te passen. Zijn taak eindigt wanneer de vergadering uiteengaat.". Dat de predikant praeses is van de kerkenraad, is overeenkomstig art. 37 van de K.O. Preeklezen De opdracht van een preeklezer is het begeleiden van een eredienst onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad. Hij heeft de taak een uitgezochte preek voor te lezen en zorg te dragen voor een goede liturgie. Predikant Taken van een predikant volgens het bevestigingsformulier: het Woord van God verkondigen in alle getrouwheid de sacramenten bedienen het aanroepen van Gods naam met schuldbelijdenis, lofprijzing en voorbede onderwijzen van de jeugd het 'in goede orde en tucht' houden van de gemeente Particuliere synode (PS) De particuliere synode is een samenkomst van een aantal classes en vergadert 1x per jaar. Elke classis stuurt naar deze vergadering 3 predikanten, 3 ouderlingen en 1 diaken.
Scriba Een scriba moet er zorg voor dragen dat er een getrouwe schriftelijke vastlegging is van alle besluiten en belangrijke handelingen van een kerkelijke vergadering. Dr. T. Brienen omschrijft 5 taken van de scriba in Uit liefde tot Christus en zijn gemeente: hij is notulist van de kerkenraadsvergaderingen hij is het postadres van de gemeente hij is samensteller van de kerkenraadsagenda hij treft regelingen voor de eredienst, zoals kanselafkondigingen hij houdt het ledenbestand bij Verkiezing ouderlingen / diakenen Art. 22 K.O.: "De ouderlingen worden uit een voordracht van de kerkenraad met medewerking van de gemeente verkozen, doordat een aantal, dubbel zo groot als het te verkiezen aantal, aan de gemeente wordt voorgesteld, waarvan de gemeente verkiest zoveel er nodig zijn, waarna de gekozenen, als zij door de gemeente zijn goedgekeurd, onder aanroeping van de Naam des Heren volgens het daarvoor bestemde formulier worden bevestigd."; art. 24 K.O.: "Op dezelfde wijze als omschreven in art. 22 heeft ook de verkiezing, approbatie en bevestiging van diakenen plaats". Praktisch is de gang van zaken in onze kerken de volgende: 1. de kerkenraad vraagt de gemeente om namen 2. uit de binnengekomen namen en bespreking op de kerkenraad komt een groslijst 3. uit deze groslijst kiest de kerkenraad een aantal namen, dubbel zo groot als het aantal vacatures 4. de gemeente kiest uit dit dubbele getal het benodigde aantal 5. degenen die door de gemeente gekozen zijn, zijn door de kerkenraad benoemd en hun namen worden twee maal aan de gemeente bekend gemaakt 6. als er geen wettige bezwaren tegen hen worden ingebracht, worden zij in het ambt bevestigd.