Wat zijn de gevolgen van echtscheiding van een huwelijk, dat in gemeenschap van goederen is gesloten, conform het Nieuwe Huwelijksvermogensrecht in de wettelijke schuldsaneringsregeling?
Afstudeerscriptie voor de opleiding HBO-Rechten Academie voor Bestuur, Recht en Veiligheid De Haagse Hogeschool, ’s-Gravenhage Examinatoren mw. mr. G.J. Lourens-van Duijn, eerste lezer dhr. mr. M. Heidenis, tweede lezer dhr. mr. D.R. van der Meer, externe deskundige
Clinton Cortenbach 08064318 ’s-Gravenhage, studiejaar 2011-2012
Inhoudsopgave Afkortingenlijst ............................................................................................................................ 4 Samenvatting ............................................................................................................................... 5 Voorwoord.................................................................................................................................. 6 Inleiding ...................................................................................................................................... 7 Hoofdstuk 1. Een korte uitleg omtrent de wettelijke schuldsaneringsregeling ............................ 8 1.1. Inleiding ........................................................................................................................... 8 1.2. Het verzoek tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ...................................................... 8 1.3. Voorwaarden om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ............ 8 1.4. Positie crediteuren ........................................................................................................... 9 1.5. Verplichtingen van de saniet gedurende zijn SSR ............................................................ 9 1.5.1. De verplichting tot het doen van maandelijkse boedelafdrachten ........................... 10 1.5.2. De verplichting om alle inlichtingen, die de bewindvoerder en de rechtercommissaris verlangen, te verschaffen ............................................................................... 10 1.5.3. Het niet doen laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden............................. 10 1.5.4. De inspannings- en sollicitatieverplichting ............................................................... 10 1.6. Het verkrijgen van de schone lei .................................................................................... 11 Hoofdstuk 2. Soorten vermogens (baten en lasten) in het huwelijk naar oud en nieuw recht ... 12 2.1. Inleiding ......................................................................................................................... 12 2.2. Baten in het gemeenschappelijke vermogen .................................................................. 12 2.3. Baten in het privévermogen ........................................................................................... 13 2.3.1. Verknochte goederen .............................................................................................. 13 2.3.2. Goederen en schulden die verkregen zijn onder uitsluitingsclausule bij erfenis en/of gift ..................................................................................................................................... 14 2.3.3. Het reeds genoten of nog te genieten pensioen....................................................... 14 2.3.4. Het verzorgingsvruchtgebruik.................................................................................. 14 2.4. Lasten in het gemeenschappelijke vermogen ................................................................. 14 2.5. Lasten in het privévermogen .......................................................................................... 14 Hoofdstuk 3. Het belang van de begrippen “Aansprakelijkheid”, “Verhaalbaarheid” en “Draagplicht” ............................................................................................................................ 16 3.1. Inleiding ......................................................................................................................... 16 3.2. Aansprakelijkheid .......................................................................................................... 16 3.3. Verhaalbaarheid ............................................................................................................. 17 3.4. Draagplicht ..................................................................................................................... 18 3.4.1. Draagplicht van de verschillende soorten vermogens .............................................. 19 3.4.2. Draagplicht van de echtgenoten .............................................................................. 19 Hoofdstuk 4. De gevolgen van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen ....... 20 4.1. Inleiding ......................................................................................................................... 20 4.2. Wijzen van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap .................................... 20 4.3. De gevolgen van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap ............................ 21 4.3.1. Het einde van de boedelmenging ............................................................................ 21 4.3.2. De huwelijksgoederengemeenschap wordt vatbaar voor verdeling en vereffening .. 21 4.3.3. Het bestuur wijzigt na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap ............. 21 4.3.4. De aansprakelijkheid na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap ......... 22 4.3.4.1. De gevolgen van het van toepassing worden van art. 1:102 BW (oud) ............. 22 4.3.4.2. Casus ter verduidelijking .................................................................................. 22 4.3.4.3. De gevolgen van het van toepassing worden van het huidige art. 1:102 BW .... 25 4.3.4.4. Casus ter verduidelijking .................................................................................. 25 2
4.3.4.5. Overgangsrecht................................................................................................. 29 4.3.4.6. De Dozy-clausule ............................................................................................. 29 4.3.5. De mogelijkheid voor elke echtgenoot om afstand te doen van de gemeenschap ... 29 Hoofdstuk 5. De gevolgen van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen voor de WSNP ................................................................................................................................. 31 5.1. Inleiding ......................................................................................................................... 31 5.2. Het moratorium op grond van art. 301 van de Faillissementswet .................................. 31 5.3. De werking van de schone lei op de 102-schulden ........................................................ 33 5.4. Het opstellen van de schulden- en uitdelingslijsten en het verifiëren van de schulden op deze lijsten ............................................................................................................................ 34 Conclusie en Aanbeveling ......................................................................................................... 36 Bronnenlijst .............................................................................................................................. 38 Bijlagen ..................................................................................................................................... 41 Onderzoeksopzet ...................................................................................................................... 43
3
Afkortingenlijst 1. Fw. 2. WSNP 3. SSR 4. VTLB 5. TBE 6. BW 7. V.O.F. 8. 102-schulden
Faillissementswet Wettelijke Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen schuldsaneringsregeling Vrij te laten bedrag Tussentijdse Beëindiging Burgerlijk Wetboek Vennootschap onder Firma Gemeenschapsschulden waarvoor alléén de ander 100% aansprakelijk was maar waar de andere echtgenoot nu 50% (oud) of 100% hoofdelijk aansprakelijk voor is geworden
4
Samenvatting Het verzoek tot de WSNP dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Indien het verzoek aan deze voorwaarden voldoet, wordt het verzoek in behandeling genomen en wordt de verzoeker opgeroepen ter zitting te verschijnen. De rechter toetst of de verzoeker te goeder trouw heeft gehandeld bij het aangaan van zijn schulden en of hij voldoende zijn best heeft gedaan om uit zijn problematische schuldenlast te komen. De verzoeker wordt, uitzonderingen daargelaten, dan toegelaten tot de WSNP. Zijn vermogen komt onder beheer van het WSNPregime, eventueel gelegde beslagen en aangevangen executies worden als het ware bevroren en de saniet dient zich drie jaar aan de uit de WSNP voortvloeiende verplichtingen te houden om vervolgens de schone lei te verkrijgen. Op grond van art. 1:94 lid 1 BW en art. 1:93 BW (oud) ontstaat er een gemeenschappelijk vermogen wanneer de echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Er zijn dan drie soorten vermogens, namelijk 1. het privévermogen van echtgenoot A, 2. het privévermogen van echtgenoot B en 3. het gemeenschappelijke vermogen van A en B. Welke goederen en schulden deze vermogens bevatten is te lezen in hoofdstuk 2. De aansprakelijke is in beginsel de persoon op wie de vordering verhaald kan worden. De aansprakelijkheid en verhaalbaarheid zijn relevant voor de verhouding tussen schuldeiser/schuldenaar en de draagplicht is van belang voor de interne verhouding als er sprake is van meerdere schuldenaren. Of de echtgenoot ook draagplichtig is voor (een deel van) de vordering ligt aan de wetsartikelen die op hem van toepassing zijn. Het kan voor komen dat er regresvorderingen ontstaan. De datum van ontbinding van het huwelijk staat nu gelijk aan de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. De huwelijksgoederengemeenschap wordt ontbonden en dit brengt gevolgen, zoals in hoofdstuk 4.3. wordt besproken, met zich mee. Deze gevolgen voortvloeiende uit het Nieuw Huwelijksvermogensrecht zijn onder het regime van de WSNP zeer groot. Het moratorium ex art. 301 Fw. beschermt de sanieten niet. Er kan beslag op het vermogen, dat niet in de boedel van de WSNP valt, worden gelegd en er kan geëxecuteerd worden daar de 102-schulden niet bij datum toelating tot de WSNP aanwezig zijn. Het zijn geen nieuwe verwijtbare schulden, maar wel op zichzelf ‘nieuwe’ schulden. De schone lei werkt daarom niet op de 102-schulden. De schulden- en uitdelingslijst zal moeten worden gesplitst indien de verzoekers bij datum toelating reeds gescheiden zijn. Er komen twee lijsten met twee uitdelingen. Voor verzoekers die gedurende de looptijd van de SSR scheiden moeten er zelfs drie lijsten komen.
5
Voorwoord Mijn scriptie over de gevolgen van echtscheiding van een huwelijk, dat in gemeenschap van goederen gesloten is, conform het Nieuwe Huwelijksvermogensrecht in de wettelijke schuldsanering is afgerond. Deze scriptie vormt het eindpunt van mijn studie HBO-Rechten aan de Haagse Hogeschool in ’s-Gravenhage. Dit betekent het einde van mijn periode van studeren op HBO-niveau en biedt mij veel nieuwe opties voor de beroepspraktijk en het doorstuderen op hogere niveaus. De afgelopen vijf maanden zijn leerzaam, zwaar maar toch ook vol interessante gesprekken met medestudenten, collegae en docenten geweest. Met plezier heb ik mij (nog) meer verdiept in de WSNP en de daarmee samenhangende rechtsgebieden. Graag bedank ik mijn medestudente en tevens collega Sharon Burger en mr. Dick van der Meer, rechter te Rechtbank ’s-Gravenhage voor hun luisterend oor, feedback en ideeën. Verder wil ik mijn scriptiebegeleidster, mr. Gerda Lourens-Duijn, bedanken voor de positieve begeleiding. In het bijzonder bedank ik mijn vriendin, Annemarie van der Lek, die zonder juridische voorkennis op HBO-niveau zich tot voldoende hoogte in het onderwerp van mijn scriptie heeft willen verdiepen om niet alleen de materie te begrijpen maar ook om mij van feedback te voorzien en voor haar steun aan mij en vertrouwen in mijn capaciteiten. Clinton Roger Cortenbach, ’s-Gravenhage, juni 2012
6
Inleiding Dagelijks heb ik te maken met de Faillissementswet (hierna te noemen Fw.) en behandel ik vraagstukken uit de wettelijke schuldsaneringsregeling1 (hierna te noemen WSNP). Dit onderdeel van het recht intrigeert mij, daar ik een werkelijke passie heb voor de gevallen/verzoekers die het verdienen toegelaten te worden tot de WSNP. Ik vind het mijn plicht om in deze scriptie toelichting te geven op de gevolgen van de veranderingen in het Nieuw Huwelijksvermogensrecht2 (dat is ingegaan per 1 januari 2012) en om op deze wijze te voorkomen dat het handelen van bewindvoerders, curatoren, crediteuren en rechtbanken zorgt voor negatieve resultaten voor de sanieten wanneer deze bij datum toelating gehuwd zijn in gemeenschap van goederen en tijdens de schuldsaneringsregeling (hierna te noemen SSR) scheiden. Met het ingaan van de Wet aanpassing gemeenschap van goederen wijzigt o.a. art. 1:102 BW. Dit artikel zorgt er voor dat de saniet, in tegenstelling tot oudere wetgeving, na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap 100% hoofdelijk aansprakelijk wordt voor gemeenschapsschulden waarvoor alléén de ander 100% aansprakelijk is (hierna te noemen 102schulden). Dit betekent mijns inziens, in dit stadium van mijn onderzoek, dat er gedurende de SSR wellicht ‘nieuwe’ schulden ontstaan. De aansprakelijkheid (en daarmee de vordering zelf) neemt namelijk met 50% (oud) of 100% toe. Te stellen valt dat er nieuwe schulden ontstaan en dat deze wellicht niet onder het moratorium ex art. 301 Fw. of onder de verleende schone lei vallen. Dit kan betekenen dat er ex art. 3:276 BW kan worden overgegaan tot executie of beslaglegging3. De zojuist genoemde problemen kunnen zelfs voor wijzigingen zorgen in de schulden- en uitdelingslijsten van de sanieten. Ik zal kort de WSNP uitleggen, erna de soorten vermogens (baten en lasten) in een huwelijk bespreken, waarom de begrippen “aansprakelijkheid”, “verhaalbaarheid” en “draagplicht” van belang zijn en vervolgens een uitleg geven over de voor de SSR relevante wijzigingen in het Nieuw Huwelijksvermogensrecht. In hoofdstuk 5 zal ik de problemen, die ik constateer, bespreken en indien mogelijk een oplossing geven. Verder zal ik antwoord geven op de vraag of met een scheiding van een huwelijk dat gesloten is in gemeenschap van goederen, gedurende de looptijd van de SSR, ‘nieuwe’ schulden zullen ontstaan. De definiëring hiervan is cruciaal voor de beantwoording op de vragen of de 102-schulden onder de schone lei vallen en hoe de schuldenen uitdelingslijsten gevormd zullen moeten worden. Ik zal afsluiten met een conclusie en aanbeveling.
1
Titel III van de Faillissementswet Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen 3 Burgerlijke rechtsvordering, Tweede Boek “Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen, beschikkingen en authentieke akten 2
7
Hoofdstuk 1. Een korte uitleg omtrent de wettelijke schuldsaneringsregeling schuldsaneringsregeling
1.1. Inleiding De Wet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is op 1 december 1998 ingevoerd. Deze wet is in het leven geroepen om een natuurlijk persoon nog een kans te geven om niet tot in de lengte van dagen door crediteuren achtervolgd te worden. Deze mogelijkheid bestaat slechts wanneer hij zich in een problematische schuldenpositie bevindt, waarvan redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of als hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.4 Een andere doelstelling van de wet is dat door het bestaan van een wettelijke schuldsanering de bereidheid van schuldeisers tot het treffen van minnelijke regelingen met de schuldenaar wordt bevorderd.5 1.2. Het verzoek tot de wettelijke wettelijke schuldsaneringsregeling Het verzoek tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt in beginsel uit eigen beweging door de schuldenaar gedaan. Het verzoekschrift dient aan de voorwaarden zoals genoemd in de artt. 284 jo. 285 Fw. te voldoen. Dit houdt in dat het verzoekschrift onder andere een verklaring ex art. 284 Fw. waarin hij een door hem of een gevolmachtigde ondertekend verzoekschrift alsmede een verklaring ex art. 285 lid 1 aanhef en onder f van de Fw. dient aan te leveren. De verklaring ex art. 285 Fw. waarin wordt verklaard dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldsanering te komen dient afgegeven te zijn door of namens het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente waarin verzoeker woont of verblijf houdt. Deze dient opgemaakt te zijn volgens het in het overleg tussen de Raad voor Rechtsbijstand, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten meest actueel afgestelde model. Bij arrest6 van de Hoge Raad is beslist dat tevens een advocaat gemachtigd is om een verklaring ex art. 285 lid 1 onder f van de Fw. op te stellen en aan te leveren. Verder dient het verzoekschrift onder andere een kopie van een geldig legitimatiebewijs, een origineel uitreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met vermelding van de burgerlijke staat te bevatten. Voor een volledig overzicht verwijs ik u graag naar bijlage 1. 1.3. Voorwaarden om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling Krachtens art. 288 lid 1 sub a t/m c Fw. dient voor de rechtbank aannemelijk te zijn dat: a) verzoeker zich in een problematische schuldenpositie bevindt; b) hij met het aangaan of onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen vijf jaar te goeder trouw heeft gehandeld; c) hij de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsanering naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen voldoende baten te verwerven voor zijn crediteuren. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan staat er in beginsel niets aan toelating in de weg.
4
Artikel 288 van de Faillissementswet Lankhorst/Salomans e.a., p. 27 6 HR 5 november 2010, LJN BN8056, NJ 2011, 31 5
8
Wel is het mogelijk dat er sprake is van een van de imperatieve7 afwijzingsgronden zoals genoemd in art. 288 lid 2 Fw.:
“Het verzoek wordt evenwel afgewezen: a. indien de schuldsaneringsregeling reeds op de schuldenaar van toepassing is; b. indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet; c. indien de schuldenaar schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358, vierde lid, ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar vóór de dag van het verzoekschrift, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen; of d. indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij deze toepassing is beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder a of b of op grond van artikel 350, derde lid, onder d, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.” Indien er sprake is van een van deze alternatieve voorwaarden zorgt dit voor afwijzing van het verzoek. De wetgever heeft met deze imperatieve8 afwijzingsgronden beoogd9 de werklast van de rechtelijke macht te verlichten door een mindere beoordelingsvrijheid aan de rechter toe te kennen waardoor hij een geringere motiveringsplicht heeft. 1.4. Positie crediteuren Wanneer de SSR van toepassing is op verzoeker, vanaf dat moment wordt hij “saniet” genoemd, vervallen vanaf dat moment alle gelegde beslagen op grond van art. 301 lid 3 Fw., het zogenoemde moratorium. Er kan hiermee ook geen beslag gelegd worden op goederen die tot de boedel behoren op grond van artt. 299 jo. 301 lid 3 Fw. Tevens worden ex art. 301 lid 2 Fw. alle ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de SSR aangevangen executies geschorst. Wat zeker niet onbelangrijk is, is dat de saniet op grond van art. 303 Fw. vanaf het moment van toelating geen wettelijke en contractuele rente verschuldigd is over de vorderingen ten aanzien waarvan de SSR werkt. 1.5. Verplichtingen van de saniet gedurende zijn SSR In de WSNP heeft de saniet zich aan vier verplichtingen te houden: I. het doen van een maandelijkse afdracht aan de boedelrekening, die geopend wordt per datum toelating, waarop de saniet gedurende zijn SSR zal sparen voor zijn crediteuren; II. het verschaffen van alle voor de SSR relevante inlichtingen; III. het niet laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden; IV. het vergaren van zoveel mogelijk baten voor uitdeling aan de crediteuren (inspannings- en sollicitatieplicht).
7
Kamerstukken 29 942, nr. C, MvA 2007, p.8 e.v. Winkel/Marsman, p. 44 9 Kamerstukken 29 942, nr. C, MvA 2007, p. 9-10 8
9
1.5.1. De verplichting tot het doen van maandelijkse boedelafdrachten Op grond van art. 295 Fw. valt al het vermogen en inkomen (uitzonderingen daargelaten) van de saniet in de boedel. Bij een saniet die in gemeenschap van goederen is gehuwd omvat de boedel ex artt. 313 jo. 63 Fw. ook de goederen van de huwelijksgoederengemeenschap. Het Vrij Te Laten Bedrag (hierna te noemen VTLB) is het bedrag ter hoogte van de beslagvrije voet (90% v/d bijstandsnorm) plus een reserveringstoeslag van 5%10. Gedurende de SSR behoudt de saniet dus 95% van de bijstandsnorm die van toepassing is. Na het berekenen van het VTLB wordt voor de saniet, de bewindvoerder en de rechter-commissaris duidelijk welk bedrag de saniet per maand aan de boedelrekening dient over te maken of, indien het gehele salaris c.q. de gehele uitkering op de boedelrekening wordt gestort, welk bedrag (het VTLB) teruggestort moet worden aan de saniet. Aan het einde van de SSR wordt berekend welk bedrag er vanaf de boedelrekening uitgedeeld kan worden aan de preferente en concurrente crediteuren. 1.5.2. De verplichting om alle inlichtingen, die de bewindvoerder bewindvoerder en de rechterrechter-commissaris verlangen, te verschaffen Op grond van art. 105 Fw. dient de saniet de rechter-commissaris (de rechter die benoemd is in de zaak van de saniet) en de bewindvoerder alle gevraagde en ongevraagde11 inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor zijn SSR. 1.5.3. Het niet doen laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden Deze verplichting is niet bij wet geregeld. Wel is het maken van bovenmatige nieuwe schulden in strijd met het doel waarmee de SSR wordt aangegaan en is het op grond van art. 350 lid 3 sub d Fw. een grond voor Tussentijdse Beëindiging (hierna te noemen TBE) van de SSR. 1.5.4. De inspanningsinspannings- en sollicitatieverplichting Deze verplichting houdt in dat de boedelafdrachten zo veel mogelijk geoptimaliseerd moeten zijn. Deze verplichting vloeit a contrario voort uit art. 350 lid 3 sub 2 Fw., dat bepaalt dat de SSR kan worden beëindigd wanneer de saniet tracht zijn schuldeisers te benadelen. Dit is in overeenstemming met de regel dat substantiële vorderingen door de schone lei niet langer meer opeisbaar zijn.12 Dit betekent dat de saniet fulltime werk dient te verrichten of hiernaar dient te solliciteren. Slechts wanneer uit een keuringsrapport van een onafhankelijke arts blijkt dat de saniet (gedeeltelijk) niet kan werken kan hij op verzoek aan de rechter-commissaris (deels) van zijn sollicitatieplicht worden ontheven.13 De bewindvoerder heeft op grond van art. 316 Fw. onder andere de taak erop toe te zien of de saniet zich aan al deze verplichtingen houdt en brengt halfjaarlijks verslag uit aan de rechtercommissaris.
10
H.H. Dethmers, p. 112 HR 15-2-2002, LJN: AD9144, NJ 2002, 259 12 Dethmers, p. 49 13 Gerechtshof Amsterdam 16-02-2009, LJN: BH4516 11
10
1.6. Het verkrijgen van de schone lei De SSR eindigt normaliter op grond van artt. 352 jo. 354 jo. 356 Fw.14; indien de duur (van drie jaar) van de regeling is verstreken. De saniet krijgt op deze grond de schone lei verleend indien hij zich voldoende aan de verplichtingen heeft gehouden. De bewindvoerder geeft 3 maanden voor het einde van de looptijd van de SSR in zijn laatste verslag conform art. 351 Fw. zijn advies omtrent toewijzing van de schone lei. De schone lei-zitting vindt in beginsel pro forma plaats tenzij er een gerede twijfel bestaat dat saniet de verplichtingen voortvloeiende uit de SSR niet deugdelijk is nagekomen. Saniet en de bewindvoerder worden dan ex art. 353 Fw. opgeroepen te verschijnen. De schone lei wordt verleend indien de saniet de SSR weet te doorlopen zonder dat hij in zijn verplichtingen tekort is geschoten (art. 354 Fw.). De schulden zijn hiermee niet langer rechtens afdwingbaar en worden natuurlijke verbintenissen15 op grond van artt. 358 Fw. jo. 6:3 BW. Het is tevens mogelijk dat de schone lei niet wordt verleend. Dit gebeurt op grond van art. 358 lid 2 Fw.; indien de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten. Voornoemd artikel verklaart art. 358 lid 1 Fw. en art. 354 lid 2 Fw. buiten toepassing. De schulden van de schuldenaar, voor de term “schuldenaar” wordt gekozen daar de WSNP niet meer van toepassing is op de saniet en de wet gebruik maakt van deze term, blijven dan bestaan.
14 15
Winkel/Marsman, p. 112 Winkel/Marsman, p. 123
11
Hoofdstuk 2. 2. Soorten vermogens (baten en lasten) lasten) in het huwelijk naar oud en nieuw recht
2.1. .1. Inleiding Het huwelijk is geregeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen BW). Bij de voltrekking van een huwelijk in Nederland ontstaat er tussen de echtgenoten van rechtswege een algehele gemeenschap van goederen. Indien dit niet gewenst is, is het mogelijk voor de sluiting van het huwelijk bij notariële akte16 met elkander huwelijkse voorwaarden te maken. Van deze mogelijkheid maakt een klein deel van de Nederlandse bevolking gebruik.17 Er ontstaat op grond van art. 1:94 lid 1 BW en art. 1:93 BW (oud) een gemeenschappelijk vermogen. Het huwen in gemeenschap van goederen is het op de trouwdag versmelten van de vermogens van bruid en bruidegom.18 De echtgenoten kunnen tevens vermogens hebben die slechts aan een van de echtgenoten persoonlijk toebehoort en dus niet in de tussen hun bestaande gemeenschap van goederen valt.19 2.2. Baten in het het gemeenschappelijke gemeenschappelijke vermogen Art. 1:94 BW definieert de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. Het huidige artikel luidt als volgt:
“1. Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen. 2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, met uitzondering van: a. goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen; b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen; c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Boek 4, vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge artikel 34 van Boek 4. 3. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. 4. Vruchten van goederen die niet in de gemeenschap vallen, vallen evenmin in de gemeenschap. Buiten de gemeenschap valt hetgeen wordt geïnd op een vordering die buiten de gemeenschap valt, alsmede een vordering tot vergoeding die in de plaats van een eigen goed van een echtgenoot treedt, waaronder begrepen een vordering ter zake van waardevermindering van zulk een goed.
16
Artikel 115, Boek 1 Burgerlijk Wetboek Red. Schrama, p. 59 18 Caspel/Gokkels e.a., p. 192 19 Caspel/Gokkels e.a., p. 380 17
12
5. De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten, met uitzondering van schulden: a. betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen; b. uit door een der echtgenoten gedane giften, gemaakte bedingen en aangegane omzettingen als bedoeld in artikel 126, eerste lid, en tweede lid, onder a en c, van Boek 4. 6. Bestaat tussen echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dat goed als gemeenschapsgoed aangemerkt. Het vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers der echtgenoten.” Op grond van dit artikel vallen in beginsel alle, huidige en toekomstige, goederen en schulden van beide echtgenoten in de huwelijksgoederengemeenschap. 2.3. Baten in het privévermogen Er zijn op vorenstaande hoofdregel (dat alle, huidige en toekomstige, goederen en schulden van beide echtgenoten in de huwelijksgoederengemeenschap vallen) een aantal uitzonderingen. 2.3.1. Verknochte goederen Op grond van art. 1:94 lid 3 BW behoren de verknochte goederen niet tot de gemeenschap van goederen. Wanneer een goed verknocht is, valt deze slechts in de gemeenschap, voor zover de verknochtheid zich daar niet tegen verzet.20 Luijten en Meijer geven de volgende definitie van de term verknochtheid:
“… het gaat om een hoogst persoonlijke band tussen de echtgenoot en het goed of de verknochtheid kan gelegen zijn in de onvervreembaarheid van het goed.” 21 Wortmann en Duijvendijk-Brand geven mijns inziens een soortgelijke definitie:
“… indien en voor zover een goed een zodanige band heeft met de persoon van een der echtgenoten, dat het ongewenst is dat een of meer van de gevolgen die verbonden zijn aan het vallen in de gemeenschap met betrekking tot dat goed intreden.” 22 Ik concludeer dat de rechtspraak23 de lijn heeft getrokken dat naar mate de verknochtheid van het goed groter is, dit goed dan buiten de gemeenschap valt en de andere echtgenoot niet gerechtigd is tot de economische waarde van het goed bij de scheiding.
20
Bruijn, p. 104 Klaassen e.a., nr. 187 22 Wortmann en Duijvendijk-Brand, p. 94 23 HR 03-11-2006, LJN: AX8843 21
13
2.3.2. Goederen en schulden die verkregen zijn onder uitsluitingsclausule bij erfenis en/of gift Op grond van art. 1:94 lid 2 sub a BW valt het vermogen dat bij uitsluitingsclausule bij erfenis en/of gift is verkregen niet in de gemeenschap van goederen. De wet geeft de erflater/schenker de mogelijkheid om een uitsluitingclausule in zijn testament/schenkingsakte op te nemen waarin hij bepaalt dat hetgeen hij nalaat aan zijn erfgenamen niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt. De erfgenamen/begiftigden kunnen niet van de (dwingende) bepaling uit de uiterste wilsbeschikking/schenkingsakte afwijken door bijvoorbeeld in hun huwelijkse voorwaarden te bepalen dat de erfenis/gift alsnog in de gemeenschap zal vallen of verrekend wordt.24 2.3.3. Het reeds genoten of nog te genieten pensioen Op grond van art. 1:94 lid 2 sub b BW vallen bepaalde pensioenrechten niet in de huwelijksgoederengemeenschap. Deze uitzondering is door de wetgever ingesteld omdat deze pensioenaanspraken anders tweemaal verrekend zouden moeten worden.25 2.3.4. Het verzorgingsvruchtgebruik Op grond van art. 1:94 lid 2 sub c BW jo. artt. 4:29-30 BW valt het verzorgingsvruchtgebruik dat toekomt aan de weduwnaar die is hertrouwd niet in de huwelijksgoederengemeenschap.26 Deze vier categorieën baten behoren hiermee tot het privévermogen van de desbetreffende echtgenoot en niet tot de huwelijksgoederengemeenschap. 2.4. .4. Lasten in het gemeenschappelijke vermogen Op grond van art. 1:94 lid 5 BW behoren in beginsel alle schulden van beide echtgenoten tot de gemeenschap. Elke echtgenoot draagt hiermee de helft van de schuld. Dit geldt tevens voor schulden die al voor het huwelijk bestonden. In hoofdstuk 3.3. zal dieper worden ingegaan op het begrip “de draagplicht”. 2.5. Lasten in het privévermogen Enkel de volgende schulden behoren tot het privévermogen: I. Op grond van art. 1:94 lid 3 BW schulden die op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn en de verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Schulden die de echtgenoot aangaat in verband met zijn privévermogen zijn per definitie verknochte schulden. Verder wordt slechts in een gering aantal gevallen de schuld getypeerd als verknocht. Dit zijn bijvoorbeeld de schulden die voortvloeien uit een vennootschap onder firma (hierna te noemen V.O.F.) waarvan de echtgenoot firmant is.27 24
Klaassen e.a., nr. 187 Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek deel 1, toelichting op art. 94 lid 4, Boek 1, Burgerlijk Wetboek (oud) 26 Red. Schrama, p. 63 27 Hof Leeuwarden 16-09-2008, LJN: GF0905 25
14
II. Op grond van art. 1:94 lid 3 BW (oud) en art. 1:94 lid 5 sub a BW schulden die op de van de huwelijksgoederengemeenschap uitgezonderde goederen zien. De hier bedoelde schulden betreffen dezelfde uitzonderingen zoals in punt 2.3.1-2.3.4 besproken. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de echtgenoot een goed onder voornoemde uitsluitingclausule heeft geërfd en er kosten worden gemaakt ter onderhoud van dat goed. III. Op grond van art. 1:94 lid 3 BW (oud) en art. 1:94 lid 5 sub b BW schulden die quasilegaten zijn. Op deze categorie wordt niet verder ingegaan daar de behandeling te ver van het onderwerp zal afwijken. U wordt verwezen naar art. 4:126 lid 1 en lid 2 onder a en c BW zoals verwezen in art. 1:94 lid 5 sub b BW.
15
Hoofdstuk 3. 3. Het belang van de begrippen “Aansprakelijkheid”, “Aansprakelijkheid”, “Verhaalbaarheid” en “Draagplicht”
3.1. Inleiding De begrippen zoals genoemd in de titel van dit hoofdstuk zullen respectievelijk worden besproken. De aansprakelijkheid en verhaalbaarheid zijn relevant voor de verhouding tussen schuldeiser/schuldenaar en de draagplicht is van belang voor de interne verhouding als er sprake is van meerdere schuldenaren. De kwalificatie van gemeenschapsschuld of privéschuld is van belang voor de draagplicht van de schulden. Wanneer het een gemeenschapsschuld betreft dienen beide echtgenoten namelijk ieder de helft van de schuld (intern) te dragen. Wanneer het een privéschuld betreft dient de desbetreffende echtenoot het geheel van deze schuld (intern) te dragen. De crediteuren verhalen de schulden die gekwalificeerd kunnen worden als privéschulden, op de huwelijksgoederengemeenschap. Dit geldt tevens voor de schulden die zijn aangegaan voor de gewone gang van huishouding maar ook voor andere niet onder het privévermogen vallende schulden zoals schulden die ten behoeve van de hobby van de andere echtgenoot zijn aangegaan. De aansprakelijkheid is van groot belang wanneer de echtgenoten besluiten te gaan scheiden. In dit hoofdstuk zal middels deze begrippen duidelijkheid worden verschaft voor de situatie; tijdens het huwelijk en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gevolgen van de echtscheiding. Zoals Mourik en Nuytinck ook al schrijven getuigt de praktijk namelijk van veel verwarring.28 3.2. Aansprakelijkheid Het juridisch woordenboek omschrijft de term “Aansprakelijkheid van personen” als:
“de verplichting van een persoon de (financiële) gevolgen op zich te nemen; in rechte vanwege iets kunnen worden aangesproken; … echtgenoot voor gemeenschapsschuld: oud* art. 1:95, 102 BW” 29 De term aansprakelijkheid ziet op de vraag wie er heeft gecontracteerd c.q. de schuld is aangegaan (of waarvan wordt geacht de schuld mede te zijn aangegaan, zoals de schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding ex art. 1:85 BW) om vervolgens te bekijken wie er door de schuldeiser aangesproken kan worden tot nakoming van de verplichting die op de schuldenaar rust. Op grond van de algemene regels van verbintenissenrecht (Boek 6 BW) en art. 1:85 BW is iedere echtgenoot voor het geheel aansprakelijk voor (i) de hem aangegane (of in zijn persoon ontstane) schulden en voor (ii) de schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding.30 De handelende echtgenoot is 100% aansprakelijk voor zijn zelf aangegane privéen gemeenschapsschulden. De niet handelende echtgenoot is niet aansprakelijk voor privéschulden waarvoor de handelende echtgenoot 100% aansprakelijk is. Dit geldt echter niet voor verbintenissen (lees schulden) die zijn aangegaan voor de gewone gang van de 28
Mourik/Nuyticnk, p. 84 * door auteur toegevoegd 29 Caspel/Gokkels e.a., p. 8 30 Wortmann/Duijvendijk-Brand, p. 98
16
huishouding. Artt. 1:85 jo. 6:6 lid 2 BW bepalen dat beide echtgenoten voor het geheel van deze kosten hoofdelijk aansprakelijk zijn.31 Dit zorgt voor een verruimde aansprakelijkheid zodat de schuldeiser er een extra schuldenaar bij krijgt.32 Elke echtgenoot kan nu namelijk in rechte worden aangesproken tot nakoming van deze verbintenissen. De strekking33 van art. 1:85 BW staat eraan in de weg om de niet handelende echtgenoot dezelfde crediteurrechten (zoals kwijtschelden van een vordering) van de handelende echtgenoot te geven.34 Wortmann en Duijvendijk-Brand zijn van mening dat het begrip “de gewone gang van huishouding” objectief moet worden opgevat en zij komen tot de volgende opvatting:
“… het gaat er om wat de derde, gezien de aard van de uitgave en de – naar buiten blijkende, leefwijze van het gezin heeft mogen begrijpen.” 35 Tekst en Commentaar spreekt ook van objectivering van de term gewone gang van huishouding:
“… beslissend zijn de aard van de uitgave, de financiële omstandigheden en de naar buiten blijkende leefwijze (objectiverend) van het gezin.” 36 De schulden die zijn aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding zijn op basis van voornoemde definities niet limitatief op te sommen. De rechtspraak bepaalt naar de omstandigheden van elk geval of de schuld tot de gewone gang van de huishouding behoort en houdt hiermee o.a. rekening met de financiële situatie van de echtgenoten. In bepaalde situaties zal het kopen van een wasmachine in het ene geval37 wel en in het andere geval38 niet tot de gewone gang van de huishouding behoren. De vraag wanneer een verbintenis (schuld) is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van huishouding is behalve voor de aansprakelijkheid van belang maar ook relevant om te bepalen op welk(e) vermogen(s) de crediteuren zich mogen verhalen en wat hiermee de (interne) draagplicht is tussen de echtgenoten. Rekening dient te worden gehouden met art. 1:84 BW dat de kosten der huishouding definieert. Art. 1:84 BW regelt hiermee de draagplicht waarbij tevens van belang is dat het begrip “de kosten der huishouding” een ruimer begrip is dan het begrip “gewone gang van de huishouding”. 3.3. Verhaalbaarheid Op grond van art. 3:276 BW strekt het gehele vermogen van de schuldenaar tot verhaal van de crediteur, tenzij dit bij wet of overeenkomst is uitgesloten. Dit is de hoofdregel uit het algemene
31
Wortmann/Duijvendijk-Brand, p. 76 Red. Schrama, p. 50 33 Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek deel 1, toelichting op (oud) art. 85, lid 2, Boek 1, Burgerlijk Wetboek 34 Wortmann/Duijvendijk-Brand, p. 76 35 Wortmann/Duijvendijk-Brand, p. 77 36 Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek deel 1, toelichting op (oud) art. 85, lid 2, Boek 1, Burgerlijk Wetboek 37 Hof Amsterdam 6 november 1964, NJ 1965, 314 38 Hof ’s-Hertogenbosch 5 december 1968, NJ 1969, 254 32
17
vermogensrecht en geldt tevens voor echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd.39 De redactie Schrama legt het begrip “verhaal” als volgt uit:
“Verhaal is het te gelde maken van de goederen van de schuldenaar om uit de opbrengst de vordering te voldoen.” 40 Het juridisch woordenboek luidt over het begrip “verhaal (op schuldenaar)” als volgt:
“… gerechtelijke of buitengerechtelijke executie van vorderingen op vermogensbestanddelen die aan de schuldenaar toebehoren of anderszins voor de schuld verbonden zijn.” 41 Mijns inziens is de uitleg van de redactie Schrama voor de leek een stuk duidelijker dan de uitleg van het juridisch woordenboek, maar voor het volledig begrijpen van het begrip “verhaalbaarheid” zijn beide definities van belang. Verhaalbaarheid kan met het antwoord op de vraag “op welk vermogen kan de schuldeiser zich verhalen?” worden vastgesteld. Art. 1:95 lid 1 BW (oud) en art. 1:96 lid 1 BW bepalen dat voor een schuld van een echtgenoot die in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen de goederen uit de gemeenschap en zijn privévermogen kunnen worden uitgewonnen. Dit betekent (i) dat de gemeenschapsschulden op alle goederen uit de huwelijksgoederengemeenschap kunnen worden verhaald en (ii) dat deze schulden op het privévermogen van de handelende echtgenoot kunnen worden verhaald. De privéschulden van de handelende echtgenoot kunnen tevens op grond van art. 1:96 lid 1 BW (oud) en art. 1:96 lid 2 BW op alle goederen uit de huwelijksgoederengemeenschap worden verhaald, tenzij de niet-handelende echtgenoot eerst privégoederen van de handelende echtgenoot kan aanwijzen. De crediteur dient dan eerst verhaal te nemen op het privévermogen van de handelende echtgenoot voordat hij zich op de huwelijksgoederengemeenschap mag verhalen. Art. 1:96 lid 1 BW is met het ingaan van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen deels in de plaats gekomen van art. 1:95 lid 1 BW (oud) en is uitgebreider geworden.42 De schulden die zijn gemaakt voor de gewone gang van de huishouding vallen onder de gemeenschapsschulden en kunnen worden verhaald op de huwelijksgoederengemeenschap en op het privévermogen van de handelende echtgenoot. 3.4. Draagplicht In hoofdstuk 2.4. en hoofdstuk 2.5. is reeds besproken dat de hoofdregel ex art. 1:94 lid 2 BW (oud) en art. 1:94 lid 5 BW is dat de huwelijksgoederengemeenschap alle schulden, uitzonderingen daargelaten, van ieder der echtgenoten omvat. Ieder der echtgenoten draagt de helft van iedere schuld die ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap komt. Het maakt tevens niet uit of de schuld van vóór of tijdens het huwelijk dateert. Ontstaat de schuld echter na het huwelijk dan is deze natuurlijkerwijs privé.
39
Red. Schrama, p. 64 Red. Schrama, p. 64 41 Caspel/Gokkels e.a., p. 491 42 Kamerstukken 28 867, nr. 3, MvT 2002-2003, p. 23 40
18
De redactie Schrama legt het begrip “draagplicht” als volgt uit:
“De draagplicht ziet op de interne verhouding tussen echtgenoten en betreft de vraag ten laste van welk vermogen een bepaalde schuld behoort te komen.” 43 3.4.1. Draagplicht van de verschillende soorten vermogens De huwelijksgoederengemeenschap is draagplichtig voor 100% van de gemeenschapschulden, ongeacht wie de contractspartij is, en voor 0% van de privéschulden. De draagplicht van het privévermogen is 0% voor de gemeenschapschulden, 100% voor de eigen privéschulden en 0% voor de privéschulden van de andere echtgenoot. 3.4.2. Draagplicht Draagplicht van de echtgenoten De interne draagplicht is voor de gemeenschapsschulden per echtgenoot 50%, voor zijn eigen privéschulden 100% en voor de privéschulden van de andere echtgenoot 0%. De crediteur krijgt bij zijn vordering (indien deze een schuld voor de gewone gang van de huishouding betreft) er dus een extra verhaalmogelijkheid bij. Hij heeft namelijk 50% verhaalsrecht op de andere echtgenoot erbij gekregen.44 Voldoet de andere echtgenoot meer dan waartoe hij draagplichtig is, dan ontstaat er een recht op vergoeding uit de huwelijksgoederengemeenschap ex art. 1:95 lid 2 BW (oud) en artt. 1:87 BW jo. 1:96 lid 3 BW (réprise). Anderzijds is het ook mogelijk ex art. 1:96 lid 2 BW (oud) en artt. 1:87 BW jo. 1:96 lid 4 BW dat het privévermogen van de echtgenoot gehouden is tot vergoeding aan de huwelijksgoederengemeenschap (récompense). Dit kan zo zijn wanneer er een betaling wordt verricht met het vermogen uit de huwelijksgoederengemeenschap om een schuld die tot het privévermogen behoort af te lossen.45 Wat nieuw is bepaald in art. 1:96 leden 3 en 4 BW is dat de hoogte van de vergoedingsvordering gekoppeld wordt aan de waarde van het daarmee aangeschafte goed. Het vergoedingsrecht bestaat in beginsel niet meer uit de nominale waarde van het goed maar uit de huidige waarde waarmee de eventuele waardedalingen of waardestijgingen in acht worden genomen. In het volgende hoofdstuk zullen de gevolgen van een echtscheiding, met in achtneming van de zojuist behandelde begrippen, worden besproken.
43
Red. Schrama, p. 65 * tot de goederen die hij heeft meegekregen uit de gemeenschap 44 Red. Schrama, p. 65 45 Mourik/Nuyticnk, p. 81
19
Hoofdstuk 4. 4. De gevolgen van van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen goederen
4.1. Inleiding Met het ingaan van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen per 1 januari 2012 is er veel veranderd. Zo ook in het proces van het ontbinden van de huwelijksgoederengemeenschap. Voorheen was het zo dat ex art. 1:99 lid 1 sub a BW (oud) de huwelijksgoederengemeenschap pas was ontbonden op het moment dat de echtscheiding definitief was, namelijk na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De wetgever heeft besloten dit moment te vervroegen en heeft dit verwoord in art. 1:99 lid 1 sub b BW. De huwelijksgoederengemeenschap wordt ontbonden op het moment van het indienen van het echtscheidingsverzoek. De belangrijkste overweging van de wetgever om dit moment te vervroegen is:
“Door de vervroeging van het tijdstip van ontbinding worden de echtgenoten overigens beschermd tegen benadelende handelingen die door ieder van hen bijvoorbeeld tijdens de scheidingsprocedure zouden kunnen worden verricht.” 46 In de praktijk kwam het ook regelmatig voor dat het vervelende gevolgen met zich meebracht wanneer de echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure bijvoorbeeld een nieuw huis wilde kopen. Deze hypotheekschuld zou dan in de huwelijksgoederengemeenschap vallen terwijl de mogelijkheid bestaat dat de andere echtgenoot deze schuld helemaal niet voor de helft wil dragen. Hierdoor werd er vaak gewacht met het doen van de aankoop waardoor het maken van een nieuwe individuele start vertraging opliep. 4.2. Wijzen van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap Op grond van art. 1:99 BW (oud) zijn er vier limitatief opgesomde gronden voor ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Met het ingaan van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen is art. 1:99 BW uitgebreid. Dit heeft tot gevolg gehad dat er drie gronden om de huwelijksgoederengemeenschap te ontbinden bij zijn gekomen.47 Het betreft het lid 1 onder b, e en f. De inhoudelijke behandeling van al deze wijzen van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap zal niet plaatsvinden daar dit niet in het belang van deze scriptie is. Voldoende voldoet de volgende uitspraak van de redactie Schrama:
“De meest voorkomende manier waarop de gemeenschap wordt ontbonden, is door het eindigen van het huwelijk, hetzij door overlijden, hetzij door echtscheiding (art. 1:149 BW)” 48
46
Kamerstukken 28 867, nr. 3, MvT 2002-2003, p. 27 Kamerstukken 28 867, nr. 3, MvT 2002-2003, p. 37 48 Red. Schrama, p. 67 47
20
Verder zal worden ingegaan op de gevolgen van ontbinding huwelijksgoederengemeenschap en niet op de ontbinding van het huwelijk zelf.
van
de
4.3. De gevolgen van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap De huwelijksgoederengemeenschap verandert essentieel van aard door de ontbinding. Er treedt namelijk een aantal rechtsgevolgen in dat als volgt worden besproken. 4.3.1. 4.3.1. Het einde van de boedelmenging De boedelmenging zoals bedoeld in art. 1:94 BW eindigt met het in staat van ontbinding zijn van de huwelijksgoederengemeenschap. Goederen die erna verkregen worden of schulden die erna ontstaan komen niet meer ten bate of ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap, maar vallen in het vermogen van de echtgenoot die de goederen verkrijgt of de schulden heeft gemaakt (de formele verkrijgingsleer).49 De verhaalbaarheid van deze schulden ligt anders, zie hoofdstuk 3.3. 4.3.2. 4.3.2. De huwelijksgoederengemeenschap wordt vatbaar voor verdeling en vereffening Op grond van art. 1:100 lid 1 BW dient de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij helfte te worden verdeeld tussen de echtgenoten daar zij recht hebben op een gelijk aandeel. Om dit te verwezenlijken dienen de volgende stappen te worden genomen: (i) vast dient te worden gesteld welke goederen en schulden wel en welke niet tot de gemeenschappelijke boedel behoren. De benoeming van deze vermogens kan aan de hand van de informatie uit hoofdstukken 2.2-2.5 worden gedaan. (ii) De waardering van de goederen die tot de gemeenschap behoren dient plaats te vinden en (iii) de gemeenschap dient verdeeld te worden. Volgens art. 3:186 BW dienen de goederen tevens nog geleverd te worden op dezelfde wijze als voor de (eigendoms)overdracht is voorgeschreven.50 Van de regel dat de huwelijksgoederengemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld kan worden afgeweken indien goederen niet bij helfte kunnen worden verdeeld en wanneer echtgenoten om hun moverende redenen bewust van de verdeling bij helfte afwijken. De jurisprudentie51 heeft tevens bepaald dat afgeweken kan worden van een verdeling bij helfte op grond van de redelijkheid en billijkheid. 4.3.3. Het bestuur wijzigt na ontbinding van de de huwelijksgoederengemeenschap De bestuursregeling zoals beschreven in artt. 1:90 jo. 1:97 BW inhoudende de hoofdregel van gesplitst bestuur vervalt. Een gedeeld bestuur ontstaat en Titel 7 van Boek 3 BW is van toepassing (art. 1:97 lid 1 BW). Op grond van art. 3:170 lid 1 is iedere echtgenoot zelfstandig
49
Schrama, p. 55 Wortmann/Duijvendijk-Brand, p. 105 51 HR 7 december 1990, NJ 1991, 593 50
21
bevoegd tot het verrichten van daden van gewoon beheer en dienen de ex-echtgenoten het beschikken en overige beheer samen uit te voeren ex art. 3:170 lid 3 BW.52 4.3.4. De aansprakelijkheid na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap De aansprakelijkheid voor (bepaalde) goederen verandert door de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Art. 1:102 BW is vanaf dat moment van toepassing. rt. 1:102 BW (oud) 4.3.4.1. De gevolgen van het van toepassing worden van aart. Vanaf de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap wordt de echtgenoot voor de helft aansprakelijk voor onder andere de ‘andere schulden van de gemeenschap waar hij voorheen niet aansprakelijk voor was. Art. 1:102 BW (oud):
“Na de ontbinding van de gemeenschap blijft ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voor andere schulden van de gemeenschap is hij voor de helft aansprakelijk; voor dat gedeelte der schuld is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden.” Voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap geldt dat elke echtgenoot 100% aansprakelijk is voor alle schulden die hij ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is aangegaan en 100% aansprakelijk is voor de andere gemeenschapschulden die door hem zelf zijn aangegaan.53 Enkel voor laatstgenoemde soort schulden treedt na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap een wijziging in. De aansprakelijkheid en het verhaalsrecht worden voor deze schulden uitbreid daar de andere echtgenoot hier nu voor de helft hoofdelijk aansprakelijk voor wordt. Voor de privéschulden van een van de echtgenoten verandert er niets. In schema 4.1 wordt het verschil vóór en na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap weergegeven. Dit schema geldt alleen voor gemeenschapsschulden waarvoor slechts één echtgenoot vóór de ontbinding aansprakelijk is.
4.3.4.2. 4.3.4.2. Casus ter verduidelijking Echtgenoten A en B zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Zij hebben samen schulden (-80) 80) gemaakt voor de gewone gang van de huishouding, zoals de aanschaf van meubels. Verder heeft echtgenoot A dure verf en andere attributen gekocht voor haar kunstgalerie (-10). 10). Iets later ontvangt echtgenoot A een erfenis van haar grootvader onder uitsluitingsclausule (+20). Echtgenoot B heeft geen privévermogen en heeft door middel van een door hem aangegane lening een nieuwe Harley Davidson voor zijn motorverzameling gekocht (-20). 20).
52 53
Red. Schrama, p. 68 Wortmann/Duijvendijk-Brand, p. 108
22
Analyse Echtgenoot A heeft: - een privévermogen (+20 (+20) - schulden voor de gewone gang van de huishouding gemaakt (-30) - schulden met een ander doel dan de gewone gang van de huishouding (-10)
Echtgenoot B heeft: - geen privévermogen (0) - schulden voor de gewone gang van de huishouding gemaakt (-50) - schulden met een ander doel dan de gewone gang van de huishouding gemaakt (-20)
Samen hebben echtgenoten A en B: - een gezamenlijk vermogen (-110) 110) (de huwelijksgoederengemeenschap)
Aansprakelijkheid (zie hoofdstuk 3.2.) Zij besluiten in 2011 te gaan scheiden. Art. 1:102 BW (oud) is vanaf dat moment van toepassing. Echtgenoot A blijft aansprakelijk voor de schulden die voor de gewone gang van de huishouding zijn gemaakt = (-30+-50=) -80 Echtgenoot A blijft aansprakelijk voor de schulden die zij zelf is aangegaan en voor de schulden die zij niet voor de gewone gang van de huishouding heeft gemaakt (-10) Echtgenoot A wordt hoofdelijk aansprakelijk voor de helft van de ‘andere schulden’ = (-20/2=) -10 Echtgenoot B blijft aansprakelijk voor de schulden die voor de gewone gang van de huishouding zijn gemaakt = (-30+-50=) -80 Echtgenoot B blijft aansprakelijk voor de schulden die hij zelf is aangegaan en voor de schulden die hij niet voor de gewone gang van de huishouding heeft gemaakt (-20) Echtgenoot B wordt hoofdelijk aansprakelijk voor de helft van de ‘andere schulden’ = (-10/2=) -5
Verhaalbaarheid (zie hoofdstuk 3.3.) De crediteuren van de schulden voor de gewone gang van de huishouding (-80) kunnen zich verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap, op het privévermogen van A en op het privévermogen van B. De crediteuren van de door A zelf aangegane schulden (-10) waar B nu op grond van art. 1:102 BW voor de helft aansprakelijk is geworden kunnen zich volledig verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap, op het privévermogen van A (+20) en op het privévermogen van B (0). (0) De crediteuren van de door B zelf aangegane schulden (-20) waar A nu op grond van art. 1:102 BW voor de helft aansprakelijk is geworden kunnen zich volledig verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap, op het privévermogen van B (0) en op het privévermogen van A (+20). (+20)
Draagplicht (zie hoofdstuk 3.4.) Echtgenoten A en B zijn ieder voor de helft (80/2=) -40 draagplichtig voor de schulden die voor de gewone gang van de huishouding zijn aangegaan. Verder zijn de echtgenoten draagplichtig tot de hoogte van de hierboven bij aansprakelijkheid genoemde bedragen.
23
Vóór ontbinding v/d huwelijksgoederengemeenschap
Na ontbinding v/d huwelijksgoederengemeenschap Echtgenoot A handelt Aansprakelijkheid
Slechts A is 100% aansprakelijk
A is 100% aansprakelijk, B is hoofdelijk aansprakelijk tot 50%
Verhaal
Verhaal op huwelijksgoederengemeenschap en op privévermogen A
Verhaal op huwelijksgoederengemeenschap, op privévermogen A en op privévermogen B
Draagplicht
A is 50% draagplichtig voor de 102schulden, 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en 0% draagplichtig voor privéschulden van B
A is 50% draagplichtig voor de 102schulden, 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en 0% draagplichtig voor privéschulden van B
B is 0% draagplichtig voor de 102schulden (uitzonderingen ex art. 1:84 BW daargelaten), 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en 0% draagplichtig voor privéschulden van A
B wordt 50% draagplichtig voor de 102-schulden, blijft 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en is 0% draagplichtig voor privéschulden van A
Schema 4.1.
24
4.3.4.3. 4.3.4.3. De gevolgen van het het van toepassing worden van het huidige art. 1:102 BW Met het ingaan van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen per 1 januari 2012 is art. 1:102 BW gewijzigd en luidt als volgt:
“Na ontbinding van de gemeenschap blijft ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voor andere gemeenschapsschulden is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden, met dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen, onverminderd de artikelen 190, eerste lid, en 191, eerste lid, van Boek 3. De rechtsvordering tot voldoening van de in de tweede volzin bedoelde schuld verjaart tegelijkertijd met de rechtsvordering tegen de echtgenoot, in wiens persoon de in die volzin bedoelde gemeenschapsschuld is ontstaan.” Vanaf de datum van het indienen van het echtscheidingsverzoek wordt de echtgenoot 100% hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden die de andere echtgenoot niet voor de gewone gang van de huishouding heeft gemaakt en geen privéschulden zijn. Hij wordt daarmee draagplichtig voor deze gemeenschapsschulden (102-schulden) waar hij voorheen niet voor aansprakelijk was. Dit klinkt menig persoon erg onrechtvaardig in de oren. De wetgever heeft hier rekening mee gehouden doordat eerstgenoemde echtgenoot nu wel 100% hoofdelijk aansprakelijk is geworden voor de gemeenschapsschulden die de andere echtgenoot niet voor de gewone gang van de huishouding heeft gemaakt maar slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft meegekregen. Het privévermogen van de nietcontracterende echtgenoot is dus voor deze categorie schulden veiliggesteld.54 Verder wordt het nadien te vergaren inkomen van de niet-contracterende echtgenoot veiliggesteld omdat het vermogen waar de crediteur zich op mag verhalen een keer volledig uitgewonnen is. Dit was onder het oude recht anders. Een en het ander wordt duidelijk in schema 4.2. weergegeven. Dit schema geldt tevens alleen voor gemeenschapsschulden waarvoor slechts één echtgenoot vóór de ontbinding aansprakelijk is.
4.3.4.4. Casus ter verduidelijking Gemakshalve wordt de casus herhaald: Echtgenoten A en B zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Zij hebben samen schulden (-80) 80) gemaakt voor de gewone gang van de huishouding, zoals de aanschaf van meubels. Verder heeft echtgenoot A dure verf en andere attributen gekocht voor haar kunstgalerie (-10) Iets later ontvangt echtgenoot A een erfenis van haar grootvader onder uitsluitingclausule (+20). Echtgenoot B heeft geen privévermogen en door middel van een door hem aangegane lening een nieuwe Harley Davidson voor zijn motorverzameling gekocht (-20). 20).
54
Red. Schrama, p. 70
25
Analyse Echtgenoot A heeft: - een privévermogen (+20) - schulden voor de gewone gang van de huishouding gemaakt (-30) - schulden met een ander doel dan de gewone gang van de huishouding (-10)
Echtgenoot B heeft: - geen privévermogen (0) - schulden voor de gewone gang van de huishouding gemaakt (-50) - schulden met een ander doel dan de gewone gang van de huishouding gemaakt (-20)
Samen hebben echtgenoten A en B: - een gezamenlijk vermogen (-110) (de huwelijksgoederengemeenschap)
Aansprakelijkheid (zie hoofdstuk 3.2.) Zij besluiten in 2012 te gaan scheiden. Art. 1:102 BW is vanaf dat moment van toepassing. Echtgenoot A blijft aansprakelijk voor de schulden uit de huwelijksgoederengemeenschap = (-30+-50=) -80 Echtgenoot A blijft aansprakelijk voor de schulden die hij zelf is aangegaan en voor de schulden die hij niet voor de gewone gang van de huishouding heeft gemaakt (-10) Echtgenoot A wordt hoofdelijk aansprakelijk voor de ‘andere schulden’ (-20) Echtgenoot B blijft aansprakelijk voor de schulden uit de huwelijksgoederengemeenschap = (-30+-50=) -80 Echtgenoot B blijft aansprakelijk voor de schulden die hij zelf is aangegaan en voor de schulden die hij niet voor de gewone gang van de huishouding heeft gemaakt (-20) Echtgenoot B wordt hoofdelijk aansprakelijk voor de ‘andere schulden’ (-10)
Verhaalbaarheid (zie hoofdstuk 3.3.) De crediteuren van de schulden voor de gewone gang van de huishouding (-80) kunnen zich verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap, op het privévermogen van A en op het privévermogen van B. De crediteuren van de door A zelf aangegane schulden (-10) kunnen zich volledig verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap en op het privévermogen van A (+20). (+20). De crediteuren van de door A zelf aangegane schulden (-10), 10) waar B nu op grond van art. 1:102 BW hoofdelijk aansprakelijk voor is geworden, kunnen zich verhalen op de goederen die B uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft meegekregen. De crediteuren van de door B zelf aangegane schulden (-20) kunnen zich volledig verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap en op het privévermogen van B (0). De crediteuren van de door B zelf aangegane schulden (-20), 20) waar A nu op grond van art. 1:102 BW hoofdelijk aansprakelijk voor is geworden, kunnen zich verhalen op de goederen die A uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft meegekregen.
Draagplicht (zie hoofdstuk 3.4.) Echtgenoten A en B zijn voor de helft (80/2=) -40 draagplichtig voor de gemeenschapsschulden. Verder zijn de echtgenoten draagplichtig tot de hoogte van de hierboven bij de aansprakelijkheid genoemde bedragen. Dit geldt echter niet voor de 102-schulden. Bij deze schulden zou men kunnen verwachten dat de draagplicht 100% bedraagt, zoals dat t.a.v. de
26
aansprakelijkheid in de tweede volzin van art. 1:102 BW is bepaald. In art. 1:103 lid 6 BW is echter bepaald dat:
“Indien de andere echtgenoot een schuld der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding der gemeenschap niet aansprakelijk was, geheel of ten dele heeft voldaan, heeft hij deswege verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan. Heeft hij een schuld, waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding der gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, voor meer dan de helft voldaan, dan heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan.” Hier valt m.i. uit te herleiden dat de echtgenoten voor 50% draagplichtig zijn voor de 102schulden omdat art. 1:103 BW slechts werkt ten aanzien van deze schulden. Een ander vermoeden is dat de wetgever bij het ontwerpen van het huidige art. 1:102 BW, art. 1:103 BW over het hoofd heeft gezien daar dit wetsartikel onder het oude recht hetzelfde luidt en dus onveranderd is gebleven. N.B. De draagplicht voor de 102-schulden van de echtgenoten kan dan wel 50% bedragen maar de huidige regel van dat slechts uitgewonnen kan worden hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen blijft gelden.
27
Vóór ontbinding v/d huwelijksgoederengemeenschap
Na ontbinding v/d huwelijksgoederengemeenschap Echtgenoot A handelt Aansprakelijkheid
Slechts A is 100% aansprakelijk
A is 100% aansprakelijk, B is 100% hoofdelijk aansprakelijk
Verhaal
Verhaal op huwelijksgoederengemeenschap en op privévermogen A
Verhaal op huwelijksgoederengemeenschap, op privévermogen A en op de goederen die B mee heeft meegekregen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en dus niet op het nadien te vergaren inkomen Draagplicht
A is 50% draagplichtig voor de 102schulden, 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en 0% draagplichtig voor privéschulden van B
A is 50% draagplichtig voor de 102schulden, 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en 0% draagplichtig voor privéschulden van B
B is 0% draagplichtig voor de 102schulden (uitzonderingen ex art. 1:84 BW daargelaten), 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en 0% draagplichtig voor privéschulden van A
B wordt 50% draagplichtig voor de 102-schulden, B blijft 100% draagplichtig voor eigen privéschulden en is 0% draagplichtig voor privéschulden van A
Schema 4.2. 28
4.3.4.5. 4.3.4.5. Overgangsrecht Er kunnen gevallen zijn waarbij het de vraag is of nu het oude of juist het nieuwe recht van toepassing is. Het overgangsrecht is hier erg duidelijk in; huwelijksgoederengemeenschappen (uit huwelijken die gesloten zijn in gemeenschap van goederen) die vóór 1-1-2012, het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen, zijn ontbonden vallen onder het oude recht. Let hierbij op voor het tijdstip van ontbinding van art. 1:99 BW (zie hoofdstuk 4.1.). 4.3.4.6. 4.3.4.6. De DozyDozy-clausule55 Onder het oude recht hadden echtgenoten rechterlijke goedkeuring nodig als zij hun huwelijkse voorwaarden wilden wijzigen. De rechter bepaalde in vrijwel alle gevallen56 dat de Dozy-clausule opgenomen diende te worden. Het juridisch woordenboek definieert de Dozy-clausule als volgt:
“hoofdelijkheidsclausule; bepaling in huwelijkse voorwaarden dat beide echtelieden zich over en weer hoofdelijk aansprakelijk stellen voor voldoening van de gemeenschapsschulden, zoals die ten tijde van het sluiten dan wel bij een wijziging van de huwelijkse voorwaarden bestaan.” 57 De Dozy-clausule is een hoofdelijksheidsbeding waarbij de echtgenoten zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de gemeenschapschulden die aanwezig zijn ten tijde van de wijziging van het huwelijksvermogensregime.58 Voor het ingaan van de Wet aanpassing gemeenschap van goederen weigerden de rechtbanken59 veelal de goedkeuring voor de huwelijkse voorwaarden indien deze de Dozy-clausule niet zou bevatten en dit de crediteuren onvoldoende bescherming zou bieden.60 Deze bescherming voor gemeenschapsschuldeisers heeft de wetgever nu gecodificeerd in art. 1:102 BW.61 4.3.5. 4.3.5. De mogelijkheid voor elke echtgenoot om afstand te doen van de gemeenschap Een verruimde aansprakelijkheid ex art. 1:102 BW geldt dus na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Door middel van ex-echtgenoten de optie te geven afstand te doen van de huwelijksgoederengemeenschap (art. 1:103 BW) kunnen zij deze verruimde aansprakelijkheid opheffen/ontduiken. Gevolg hiervan is dat het aandeel van de echtgenoot die afstand van de huwelijksgoederengemeenschap doet bij het vermogen van de andere echtgenoot komt op grond van artt. 1:103 lid 2 jo. 1:108 lid 1 BW. De echtgenoot die afstand van de huwelijksgoederengemeenschap doet kan echter wel op grond van art. 1:103 lid 3 BW (oud) zijn persoonlijke gebruiksgoederen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap meekrijgen.62 Het doen van afstand werkt slechts ten aanzien van de goederen waarvan de aansprakelijkheid voor de scheidende echtgenoot is toegenomen. Dit zijn de schulden die 55
Vernoemd naar haar ontwerper, oud-president van het Amsterdams Gerechtshof, mr. F.B. Dozy Naar ervaring van mw. mr. G.J. Lourens-van Duijn 57 Caspel/Gokkels e.a., p. 136 58 Artikel “Dozy-clausule in de wet vanaf 2012”, 8 december 2011, A. van der Schaaf 59 Onder andere Rechtbank Amsterdam 24 maart 1958, NJ 1958, 248 60 van der Burght/Doek, p. 305 61 Kamerstukken 28 867, TNvW 2005-2006, nr. 9, p.20 62 Red. Schrama, p. 70 56
29
slechts door de andere echtgenoot zijn aangegaan voor andere doeleinden dan voor de gezamenlijke huishouding. De echtgenoot die afstand van de huwelijksgoederengemeenschap doet is hiermee niet langer aansprakelijk en draagplichtig voor de helft van de gemeenschapsschulden. Het afstand doen van de schulden waarvoor beide echtgenoten reeds aansprakelijk waren voor de ontbinding zoals schulden ten behoeve van de gewone gang van de huishouding (zie hoofdstuk 3.2.) heft niet de aansprakelijkheid op.
30
Hoofdstuk 5. De gevolgen van de Wet aanpassing wettelijke wettelijke gemeenschap van goederen voor de WSNP
5.1. Inleiding In hoofdstuk 4 is gebleken dat de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen voor een aantal wijzigingen in de procedures, maar ook voor een aanzienlijke wijziging van de 102schulden zorgt. In de algemene inleiding is het moratorium ex art. 301 Fw. kort genoemd en zijn tevens vragen ten aanzien van de werking van de schone lei en de uitdelingslijsten opgeworpen. In dit laatste hoofdstuk zal de benodigde informatie verschaft worden om antwoord te geven op voornoemde vragen. Het antwoord zelf zal ik in zoverre aan het einde van elk kopje geven. 5.2. Het moratorium op grond van art. 301 van de Faillissementswet In hoofdstuk 1.4. is dit zogeheten moratorium summier uitgelegd. Alle ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de SSR gelegde beslagen vervallen en alle aangevangen executies worden op grond van artt. 299 jo. 301 leden 2 en 3 Fw. geschorst. Wanneer een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd nu besluit te gaan scheiden verandert hun aansprakelijkheid t.a.v. de 102-schulden. Zij blijven 100% hoofdelijk aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden die de betreffende echtgenoot zelf is aangegaan maar worden tevens 100% hoofdelijk aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden die de ander voor andere doeleinden dan voor de gezamenlijke huishouding is aangegaan. Voortbouwend op schema 4.2. was echtgenoot B dus niet aansprakelijk voor deze 102-schulden maar met het in staat van ontbinding zijn van de huwelijksgoederengemeenschap is hij nu 100% hoofdelijk aansprakelijk geworden. Te stellen valt dat er ‘nieuwe’ schulden zijn ontstaan. Dit is van belang voor de SSR daar dit een grond kan zijn voor TBE (zie hoofdstuk 1.5.3.). Onder het oude art. 1:102 BW nam de aansprakelijkheid reeds met 50% toe en was dit voorheen ook geen probleem in de WSNP kunt u denken. Lammers schrijft:
“Naar mijn mening zijn dit geen nieuwe schulden die kunnen leiden tot beëindiging van de Wsnp op grond van art. 350 lid 3 sub d Fw. Er komt ‘slechts’ een aansprakelijke partij bij. En dat betekent ‘niet veel meer’ dan dat de schuldeiser er een partij bij krijgt die hij kan aanspreken voor de betreffende gemeenschapsschuld. Van verwijtbaarheid lijkt bovendien geen sprake en het is de vraag of er wel sprake is van ‘bovenmatige schulden’ omdat het totaal van de gemeenschapsschuldenlast, die ‘op de boedel drukt’ niet verandert.” 63 Mijns inziens is de term ‘nieuwe’ schuld een erg lastig begrip om te definiëren daar de term meerdere ladingen dekt. In art. 350 lid 3 sub d Fw. wordt over het maken van bovenmatige schulden gesproken. Dit draagt een zekere mate van verwijtbaarheid als voorwaarde daar de SSR op deze grond tussentijds beëindigd kan worden en dit grote (financiële) gevolgen met zich meebrengt voor de saniet. Eens ben ik het met Lammers dat het geen, krachtens art. 350 lid 3 sub d Fw., verwijtbare nieuwe schuld is. Het zou naar mijn mening te ver gaan om deze 102schulden als verwijtbaar te typeren. Het recht op echtscheiding zou op deze wijze de 63
Lammers, p. 11
31
echtgenoten, die in de SSR zitten, worden ontnomen. Het in het gesprek tussen mr. D.R. van der Meer en mijzelf genoemde argument dat dit wel mogelijk is daar de SSR tevens het belang van de crediteuren dient te waarborgen en deze door een echtscheiding tussen de debiteuren in hun mate van het volledig verhalen van hun vordering zouden worden benadeeld is naar onze mening onjuist. In de praktijk komt het met regelmaat voor dat de crediteur de verhaalbaarheid van zijn vordering ziet afnemen wanneer de echtgenoten gaan scheiden en dit zou niet anders moeten zijn in de SSR. Dan nu verder met het begrip “nieuwe” schulden. De 102-schulden zijn geen “verwijtbare nieuwe” schulden, maar zijn het dan slechts “nieuwe” (in het belang zijnde voor art. 299 Fw.) schulden? De ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap zorgt voor het van toepassing worden van art. 1:102 BW. Echtgenoot B wordt hierdoor aansprakelijk voor een schuld, die voorheen wel bestond bij echtgenoot A maar, waarvoor echtgenoot B eerst niet aansprakelijk was. Dit definieer ik als het ontstaan van een “nieuwe” schuld. Dethmers benoemde dit probleem onder het oude recht in 2005 al:
“Hij wordt als het ware schuldenaar van een schuld waarvoor hij dat eerder niet was.” 64 De 102-schulden die gedurende de WSNP ontstaan zijn dus niet verwijtbaar ontstaan, maar zijn wel “nieuw”. Art. 301 lid 2 en lid 3 Fw. houden in dat alle ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de SSR tot verhaal van de schulden aangevangen executies worden geschorst en alle gelegde beslagen vervallen met ingang van de dag waarop de toepassing van de SSR is uitgesproken. Dit moratorium geldt naar mijn mening dus niet voor deze “nieuwe” 102schulden, het gelegde beslag en de aangevangen executie(s) zijn namelijk niet per datum toelating WSNP aanwezig. De crediteur kan beslag leggen op het salaris van de saniet daar de WSNP een “beslag” heeft op het vermogen van de saniet maar dit niet zijn gehele vermogen omvat. Neem het voorbeeld dat de saniet een gouden badkuip bezit. Dit bovenmatige vermogen valt ex art. 295 lid 4 onder b Fw. niet in de boedel maar dient te gelde worden gemaakt waarbij de opbrengst vervolgens op grond van art. 295 lid 1 Fw. in de boedel valt. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de WSNP een enger beslag legt dan het gehele vermogen van de saniet. Het laat dus ruimte voor anderen (lees crediteuren) om beslag te leggen op het vermogen dat buiten de boedel valt (art. 295 lid 4 Fw.). Zo wordt het de crediteur van de “nieuwe” 102-schuld mogelijk gemaakt zijn executierecht ex art. 3:276 BW te gebruiken. De meest praktische oplossing die in 2005 door Dethmers wordt voorgesteld luidt:
“Vanuit het oogpunt van schuldsanering is dit ongewenst doordat het nieuwe schulden in het leven roept zonder dat daar aan de betreffende partner een verwijt van valt te maken. Een juridische constructie om deze vorderingen onder de werking van de schuldsanering te brengen, is om aan te nemen dat deze vorderingen onder opschortende voorwaarde van ontbinding ontstaan op moment dat ze door de in gemeenschap van goederen gehuwde partner werden aangegaan. Een andere optie is om deze vorderingen mee te nemen in de opsomming van art. 299 lid 1 van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt.” 65 Vanuit de rechtspraktijk zijn mij geen grote problemen bekend. Hier maak ik uit op dat de rechtspraktijk blijkbaar zelf een oplossing voor dit probleem heeft gevonden, maar is deze juist? Ik vermoed dat de rechtspraktijk gebruik maakt van eerstgenoemde oplossing of van de 64 65
Dethmers, p. 98 Dethmers, p. 98
32
volgende oplossing; door de 102-schulden informeel onder art. 299 lid 1 sub b Fw. te laten vallen. Het huwelijk is dan geen overeenkomst, maar kan tevens worden ontbonden en de schulden die deze ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met zich meebrengt qua aansprakelijkheid ex art. 1:102 BW zorgen voor een gelijkenis in definiëring van de schulden zoals genoemd in art. 299 lid 1 sub b Fw. Soms wordt nog gesproken over een vordering die bij datum toelating wel aanwezig is maar nog niet te gelde is gebracht en daarom (nog) niet op de door verzoeker aangeleverde schuldenlijst staat. Dit is mijns inziens juridisch onjuist daar het slechts een gelijkenis in definiëring vertoont. Ik erken ook dat het huwelijk een contractus sui generis is. Echter, Hartkamp schrijft dat het een overeenkomst van een zeer bijzondere aard is.66 Ik betwijfel daarom ook of de wetgever bij het schrijven van art. 299 lid 1 sub b Fw. beoogde de 102-schulden, die voortvloeien uit de ontbinding van het huwelijk, binnen de werking van hiermee mee te nemen in de WSNP. Het is naar mijn mening juridisch correcter door gebruik te maken van de door Dethmers laatstgenoemde oplossing. 5.3. De werking van de schone lei op de 102102-schulden In hoofdstuk 1.6. is de schone lei reeds besproken. Te lezen in dat hoofdstuk is op welke wijze de SSR eindigt en aan welke voorwaarden de saniet heeft moeten voldoen om de schone lei te krijgen. Nog niet besproken is ten aanzien van welke vorderingen de schone lei werkt. Artt. 358 jo. 299 lid 1 Fw. definieert deze schulden. Artikel 299 lid 1 Fw. luidt als volgt:
“1. De schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van: a. vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan; b. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst; c. vorderingen die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling in de nakoming van een vóór die uitspraak op de schuldenaar verkregen verbintenis; d. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan door de vervulling van een vóór die uitspraak overeengekomen ontbindende voorwaarde; e. na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling onvoldaan gebleven vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsbetrekking.” 67 Tevens in opvolging van hoofdstuk 5.2. is het volgende schrijven van Lammers en Dethmers van belang. Lammers schrijft:
“In theorie kan het echter wél betekenen dat de echtgenoten na de verlening van de schone lei alsnog geconfronteerd kunnen worden met verhaalsacties voor de nieuwe schulden van art. 1:102 BW oud.” 68
66
Hartkamp, p. 18 Artikel 299 lid 1 van de Faillissementswet 68 Lammers, p. 11 67
33
Dethmers schrijft:
“Indien de echtscheiding tijdens de schuldsanering wordt uitgesproken, dringt zich de vraag op of die aansprakelijkheid (schuld) uit de wet ontstaat op het moment van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap en derhalve nog niet bestond ten tijde van de uitspraak schuldsanering (art. 299 lid 1a) zodat deze buiten de werking van de schone lei valt (art. 358 lid 1).” 69 In 2010 werd deze theorie door een uitspraak van de Hoge Raad70 werkelijkheid. Dit arrest zal niet volledig worden besproken daar het slechts de verjaring van de nu op B verhaalbare 102schuld betrof en dat probleem inmiddels achterhaald is door de toevoeging van de wetgever van de derde volzin aan art. 1:102 BW. De 102-schulden blijven mijns inziens echter bestaan daar zij niet onder de verleende schone lei vallen. Het betreft dezelfde kwestie zoals in hoofdstuk 5.2. besproken en ook hier ben ik van mening dat de aanname dat deze vorderingen onder opschortende voorwaarde van ontbinding ontstaan op het moment dat de door de in gemeenschap van goederen gehuwde partner werden aangegaan onjuist is. De andere optie; om deze vorderingen mee te nemen in de opsomming van art. 299 lid 1 van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt, blijft juridisch correcter. Het probleem dat de schone lei niet de 102-schulden omvat is momenteel in zoverre opgelost doordat het huidige art. 1:102 BW de verhaalsmogelijkheden van de crediteuren beperkt tot de goederen71 die de desbetreffende echtgenoot uit de ontbonden gemeenschap heeft meegekregen. Dit is na de afwikkeling van de WSNP wellicht een deel van de inboedel en hiermee vrijwel niets.72 Nota Bene: Een oplossing voor de aansprakelijkheid van echtgenoot B voor de schulden van echtgenoot A biedt het afstand doen van de gemeenschap ex art. 1:103 BW. Zie hierover hoofdstuk 4.3.5. 5.4. Het opstellen opstellen van de schuldenschulden- en uitdelingslijsten en het verifiëren van van de schulden op deze lijsten Een schuldenlijst is aanwezig bij de toelatingszitting tot de WSNP in het verzoekschrift ex art. 285 Fw. Deze schuldenlijst wordt veelal opgemaakt door de schuldhulpverlener van de gemeente waar verzoekers woonachtig zijn. Deze schuldenlijst bevat vaak niet alle daadwerkelijke schulden, de correcte hoogte van de vorderingen of de goede ontstaansdatum. Dit komt doordat verzoekers, op dat moment “cliënten” bij de gemeente, niet volledig zijn in de beantwoording van vragen van de gemeente en in het aanleveren van alle stukken aan de gemeente. Van belang voor de verificatie ex art. 289 Fw. voor de te verwachten uitdeling is dat de vorderingen bestaan op het moment van de uitspraak van de SSR (art. 299 lid 1 Fw.). Een
69
Dethmers, p. 98 HR 08-01-2010, NJ 2010, 155 71 Caspel/Gokkels e.a., p. 498; vermogen (activa): goederen en schulden van een rechtssubject (art.3:6 BW) 72 Lammers, p. 12 70
34
voorwaarde voor de crediteur om zijn vordering op de schuldenlijst van de saniet te krijgen is dat zijn vordering ook buiten de SSR rechtens afdwingbaar is ex art. 3:296 lid 1 BW).73 In beginsel is er één gezamenlijke schuldenlijst bij een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd waarbij beide echtgenoten géén privévermogen hebben daar het hebben van een privévermogen in de praktijk weinig voorkomt. Deze schuldenlijst bevat dus alle gemeenschapschulden (art. 1:94 lid 5 BW) waarbij wel in acht dient te worden genomen of de echtgenoten 100% (ex art. 1:85 BW) of 50% aansprakelijk zijn. Zelfs deze onderscheiding in schulden kom ik in de praktijk haast niet tegen, terugkoppelend naar de uitspraak van Mourik en Nuytinck in hoofdstuk 3.1. Wanneer de echtgenoten scheiden is vanaf het moment van indiening van het verzoek art. 1:102 BW van toepassing. De 102-schulden dienen voor 100% geverifieerd te worden, maar slechts voor zover er nog vermogen aanwezig is uit de verdeelde huwelijksgoederengemeenschap. Zoals Lammers al schrijft liggen er op het punt van hoe vast te stellen dat dit vermogen er (nog) is nog wat discussiepunten over open.74 Zij komt met de volgende, naar haar mening, praktische oplossing:
“Praktisch betekent dit naar mijn mening dat er twee schuldeiserslijsten en twee uitdelingen zouden moeten komen: een lijst met daarop alle schuldeisers, dus inclusief de art. 1:102schuldeisers, die een uitkering krijgen uit het nog aanwezige vermogen dat de schuldenaar uit de verdeelde huwelijksgemeenschap heeft ontvangen (denk bijvoorbeeld aan een auto of een eigen woning), en een lijst met schuldeisers zónder de art. 1:102-schuldeisers, die tevens uitkering krijgen uit het vermogen dat ná de ontbinding van de huwelijksgemeenschap is opgebouwd (dus inclusief de spaarcapaciteit die tijdens de Wsnp wordt gegenereerd).” 75 Dit houdt in dat er bij een echtpaar dat zich in de SSR bevindt vier schuldeiserslijsten en vier uitdelingen zouden moeten komen. Naar mijn mening is dit een zeer praktische oplossing waarmee het probleem het best mee wordt opgelost. Alle schulden worden meegenomen in de uitdeling alhoewel ik mij afvraag hoe juridisch correct dit is (zie mijn commentaar in hoofdstuk 5.2. en 5.3.) Verder is Lammers onduidelijk of er hiermee sprake is van een tussentijdse uitdeling met betrekking tot de 102-schulden. M.i. is hier sprake van daar het vermogen waarop de crediteuren van de 102-schulden zich kunnen verhalen op dat moment (nog) aanwezig is. De door Lammers laatstgenoemde uitdeling vat ik op als slotuitdeling.
73
Dethmers, p. 138 Lammers, p. 13 75 Lammers, p. 14 74
35
Conclusie en Aanbeveling Het grootste gevolg voor een echtpaar dat getrouwd is in gemeenschap van goederen, zich in de SSR bevindt en besluiten te gaan scheiden, is dat huidig art. 1:102 BW vanaf dat moment van toepassing is. De tweede volzin geeft het probleem:
“Voor andere gemeenschapsschulden is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden, met dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen, onverminderd de artikelen 190, eerste lid, en 191, eerste lid, van Boek 3.”76 De echtgenoten worden voor andere gemeenschapsschulden, dit zijn de schulden die de ander voor andere doeleinden dan de gewone gang van huishouding heeft gemaakt, 100% hoofdelijk aansprakelijk waarbij slechts de goederen die hij heeft meegekregen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap kunnen worden uitgewonnen. Deze andere gemeenschapsschulden ontstaan, indien het echtpaar in de SSR besluit te gaan scheiden, dan na datum toelating WSNP. Dit zorgt ervoor dat het moratorium op grond van art. 301 Fw., dat van toepassing is doordat het echtpaar zich in de SSR bevindt, niet geldt voor deze schulden. Deze 102-schulden zijn nieuw en dit maakt het mogelijk dat de crediteuren beslag op het vermogen dat buiten de boedel valt van de saniet mag leggen of dat er geëxecuteerd mag worden. Door de 102-schulden als nieuwe schulden te kenmerken betekent dit tevens dat de schone lei niet werkt ten aanzien van deze schulden. Een derde probleem vormt de beperkte werking van art. 289 Fw. dat bepaalt dat de vorderingen op het moment van de uitspraak van de SSR aanwezig dienen te zijn indien deze crediteuren een uitdeling willen ontvangen. Naar mijn mening ging de rechtspraktijk onder het oude recht en gaat de rechtspraktijk onder het huidige recht niet juridisch correct om met de 102-schulden in de WSNP. Voor de problemen van het niet aanwezig zijn van de 102-schulden bij datum toelating van de WSNP, met het gevolg dat het moratorium ex art. 301 Fw. en de schone lei niet gelden, beveel ik daarom een wetswijziging van art. 299 Fw. aan. Aan dit artikel dient een subartikel te worden toegevoegd in de vorm van: art. 299 lid 1 onder f Fw. Dit dient als volgt te luiden: “na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstane schulden krachtens artikel 102 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.” Ik beveel tevens een wetswijziging van art. 301 lid 2 en 3 Fw. aan. Aan lid 2 dient de volgende tekst te worden toegevoegd: “…, daarmee inbegrepen de nadien aangevangen executies op grond van de vorderingen die ontstaan krachtens artikel 102 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.” Aan lid 3 dient aan de eerste volzin de volgende tekst te worden toegevoegd: “…, daarmee inbegrepen de nadien gelegde beslagen op vorderingen die ontstaan krachtens artikel 102 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.” Het gevolg van de codificering van mijn aanbevelingen is dat de 102-schulden onder de werking van art. 301 Fw. vallen en dat de schone lei (ex artt. 289 jo. 299 lid 1 Fw. jo. 354 jo. 356 Fw. jo. 358 lid 1 Fw.) ten aanzien van deze schulden werkt. Het biedt tevens de oplossing voor het probleem van het opstellen van de schuldeisers- en uitdelingslijsten bij een echtpaar dat 76
Artikel 102, tweede volzin, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
36
gedurende de SSR besluit te gaan scheiden daar de 102-schulden gewoon meegenomen kunnen worden in de uitdeling. Van de door Lammers in hoofdstuk 5.4. eerstgenoemde voorgestelde uitdelingswijze dient gebruik te worden gemaakt, maar berust zich dan op art. 299 lid 1 onder f Fw. waardoor dit juridisch correct is.
37
Bronnenlijst
Literatuur Brahn/Reehuis - prof. mr. O.K. Brahn en prof. mr. W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2007
Bruijn - prof. mr. A.R. de Bruijn, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2010
Burght/Doek - prof. mr. G. van der Burght en prof. mr. J.E. Doek, Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2002
Caspel/Gokkels e.a. - mr. R.D.J. van Caspel, mr. H.R.W. Gokkel, drs. C.A.W. Klijn, Fockema Andreae’s Juridisch woordenboek, Wortels-Noordhoff Groningen/Houten 2008
Dethmers - H.H. Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, een praktische beschrijving van het wettelijk traject, Ars Aequi Libri 2005
Hartkamp -prof. mr. A.S. Hartkamp, Verbintenissenrecht Algemene leer der overeenkomsten, Deventer: Kluwer 2005
Klaassen e.a. - J. G. Klaassen, prof. mr. E.E.A. Luijten, prof. mr. W.R. Meijer, Huwelijksgoederen- en erfrecht Eerste gedeelte, huwelijksgoederenrecht, Deventer: Kluwer 2005
Mourik/Nuytinck - prof. mr. M.J.A. van Mourik en prof. mr. A.J.M. Nuytinck, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Deventer: Kluwer 2009
Lammers - (deel van) mr. H. Lammers, WSNP periodiek, februari 2012, jaargang 3, nr. 1
Lankhorst/Salomans e.a. - mr. dr. G.H. Lankhorst, prof. mr. P.R. Salomans, mr. M.A. Broeders en mr. S. Perrick, Insolventierecht in de notariële praktijk, Sdu Uitgevers 2011
Red. Schrama - Redactie W.M. Schrama, Familierecht geschets, Ars Aequi Libri 2009 - A. van der Schaaf, Artikel “Dozy-clausule in de wet vanaf 2012” van 8 december 2011,
Schrama - mr. W.M. Schrama, Vermogensrecht voor ongehuwde samenlevers, Deventer: Kluwer 2000
38
Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek deel 1 - Redactie J.H. Nieuwenhuis e.a., Burgerlijk Wetboek, Boeken 1, 2, 3, 4 en 5, Deventer: Kluwer 20111
Tekst en Commentaar Insolventierecht - Redactie M.Ph. van Sint Truiden e.a., Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2010
Winkel/Morsman - mr. A.R. van der Winkel en mr. J.M. Morsman, Praktijkboek Insolventierecht 9, Deventer: Kluwer 2011
Wortmann/Duijvendijk-Brand - mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. van Duijvendijk-Brand, Compendium Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2009
Kamerstukken - Tweede Kamer, Kamerstukken Memorie van Toelichting, 2010-2011, 32 870, nr. 3 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot aanpassing van artikel 97 en reparatie van enkele technische onvolkomenheden die zijn opgetreden bij de totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen” - Tweede Kamer, Kamerstukken 2007-2008, 28 867, nr. 14, amendement van het lid Anke “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” - Tweede Kamer, Kamerstukken Tweede Nota van Wijziging, 2005-2006, 28 867, nr. 9 “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” - Tweede Kamer, Kamerstukken MvT, 2002-2003, 28 867, nr. 3 “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” - Tweede Kamer, Kamerstukken Koninklijke boodschap en Voorstel van wet, 2002-2003, 28 867, nr. 1-2 “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)”
- Eerste Kamer, 2011-2012, 32 870, nr. A “Wijziging van Boek 1 BW tot aanpassing van artikel 97 en reparatie van enkele technische onvolkomenheden die zijn opgetreden bij de totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen” - Eerste Kamer, Kamerstukken Memorie van Toelichting, 2006-2007, 29 942 nr. C “Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen”
39
Jurisprudentie - Hoge Raad 5 november 2010, NJ 2011, 31 - Hoge Raad 8 januari 2010, NJ 2010, 155 - Hoge Raad 15 februari 2002, NJ 2002, 259 - Hoge Raad 7 december 1990, NJ 1991, 593
- Gerechtshof Amsterdam 16 februari 2009, LJN: BH4516 - Gerechtshof Leeuwarden 16 september 2008, LJN: BF0905 - Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 december 1968, NJ 1969, 254 - Gerechtshof Amsterdam 6 november 1964, NJ 1965, 314
- Rechtbank Amsterdam 24 maart 1958, NJ 1958, 248
40
Bijlagen
Bijlage 1 “checklist rechtbank ’s-Gravenhage” Checklist Indien deze stukken ontbreken/niet voldoen dan overleg met de/een rechter ivm eventueel N-O/plannen op zitting. □
verklaring ex artikel 284 Fw. (niet ouder dan zes weken)
□
verklaring ex artikel 285 Fw lid 1 aanhef en onder f van de Fw. (deze mag niet ouder zijn dan zes weken), afgegeven door of namens het College van B & W van de gemeente waarin verzoeker woont of verblijf houdt, en opgemaakt volgens het in het overleg tussen de RvR, NVVK en de VNG meest actueel vastgestelde model
□
indien verzoeker onder curatele is gesteld of er sprake is van beschermingsbewind dan dient de curator of bewindvoerder het verzoek mede te ondertekenen
□
Splitsen van de schuldenlast bij samenwonenden of gehuwden in gemeenschap van goederen
□
jaarstukken van de laatste drie jaar of een verklaring dat deze niet zijn opgemaakt (indien verzoeker korter dan 5 jaar geleden een eigen onderneming gedreven heeft)
□
Ontbreken van de vermelding van de data dat de schulden zijn ontstaan.
□
Minnelijk traject gestart en aangeboden
Opmerkingen:
41
U dient de onderstaande aangekruiste documenten mee te nemen naar de zitting. Deze stukken dienden reeds onderdeel uit te maken van uw verzoekschrift. Indien u de genoemde documenten niet aanlevert, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van uw verzoek.
□
kopie van een geldig legitimatiebewijs paspoort/rijbewijs/identiteitskaart),
□
origineel uitreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met vermelding van de burgerlijke staat (niet ouder dan één maand)
□
een recente loonstrook en/of uitkeringsspecificatie
□
eigen verklaring van hoe de schulden zijn ontstaan
□
Indien het verzoekschrift getekend is door een gevolmachtigde die niet als advocaat is ingeschreven een geschrift waaruit de volmacht blijkt
□
de vermelding van de exacte data dat de schulden zijn ontstaan met name bij de schulden met de nrs:
□
de vermelding van de oorspronkelijke schuldeiser van schulden bij een deurwaarder of incassobureau, met name bij de nrs:
□
indien u bent gehuwd of een geregistreerd partnerschap bent aangegaan en huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt, een kopie van de akte van de huwelijkse voorwaarden een specificatie van de schulden van de belastingdienst en indien aanwezig een terug- c.q. invorderingsbesluit daarvan
□
□
een specificatie van de schulden bij het UWV
□
een specificatie van de schulden bij de Sociale Verzekeringsbank
□
een specificatie van de schulden bij de Gemeente, bijvoorbeeld DSZW, (met uitzondering van de gemeentelijke belastingen)
□
een origineel uitreksel (niet ouder dan één maand) van de Kamer van Koophandel
□
jaarstukken van de laatste drie jaar of een verklaring dat deze niet zijn opgemaakt (indien u korter dan 5 jaar geleden een eigen onderneming gedreven heeft)
□
specificatie van de schulden i.v.m. een veroordeling tot een maatregel van schadevergoeding en een kopie van het strafvonnis
□
een recente verklaring van de hulpverlening (bij psychische problemen of een verslaving) waaruit blijkt wat de stand van zaken is ten aanzien van uw behandeling. Gegevens van uw koopwoning te weten: - een opgave van de meest recente waardebepaling - hoogte van de hypotheekschuld - opgave van het soort hypotheek - opgave van de maandelijkse woonlasten - opgave van de hoogte van uw teruggave van de belastingdienst
□
42
Onderzoeksopzet
Toelichting op de keuze van mijn onderwerp Ik heb voor dit onderwerp gekozen omdat het civiele recht mij erg interesseert en ik al ruim anderhalf jaar werkzaam ben op de afdeling Insolventies te rechtbank ’s-Gravenhage. Dagelijks heb ik te maken met de Faillissementswet (Fw.) en behandel ik vraagstukken uit de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit onderdeel van het recht intrigeert mij, wat collega’s bevestigen, daar ik een werkelijke passie heb voor de gevallen/verzoekers die het verdienen toegelaten te worden tot de WSNP. Ik vind het mijn plicht om in deze scriptie toelichting te geven op de gevolgen van de veranderingen in het Nieuw Huwelijksvermogensrecht en om op deze wijze te voorkomen dat het handelen van bewindvoerders, curatoren, crediteuren en rechtbanken zorgen voor negatieve resultaten voor sanieten wanneer deze bij datum toelating gehuwd waren in gemeenschap van goederen en tijdens de schuldsaneringsregeling (hierna te noemen SSR) scheiden. De wetswijziging van art. 1:102 BW zorgt er namelijk voor dat de saniet, in tegenstelling tot oudere wetgeving, 100% hoofdelijk aansprakelijk wordt voor gemeenschapsschulden waarvoor alléén de ander 100% aansprakelijk is. Dit betekent mijns inziens, in dit stadium van mijn onderzoek, dat er voortbouwend op voorgenoemde casus gedurende de SSR wellicht nieuwe ‘fictieve’ schulden ontstaan. Deze nemen namelijk met 50% in aansprakelijkheid toe en vallen wellicht niet onder het moratorium ex. art. 301 Fw en kan er hiermee worden overgegaan tot executie of beslaglegging. Verder zijn collega’s (rechters en (adjunct) juridisch medewerkers) bereid mij te helpen door middel van het verschaffen van informatie of ervaringen uit de rechtspraktijk met mijn scriptie. Tevens heb ik een cursus “Nieuw Huwelijksvermogensrecht en IPR” van Ars Discendi, onderwezen door mr. R. Brinkman en mr. H.H. Lammers, op 11 januari 2012 gevolgd.
Plan van aanpak Ik zal kort de WSNP uitleggen, erna de soorten vermogens (en schulden) in een huwelijk bespreken, waarom de begrippen “aansprakelijkheid”, “verhaalbaarheid” en “draagplicht” van belang zijn en vervolgens een uitleg aan de voor de SSR relevante wijzigingen in het Nieuw Huwelijksvermogensrecht wijden. In de conclusie zal ik antwoord geven op de vraag of met een scheiding van een huwelijk dat gesloten is in gemeenschap van goederen, gedurende de looptijd van de SSR, ‘nieuwe’ schulden zullen ontstaan. Indien deze schulden als ‘nieuwe’ schulden zullen worden gekenmerkt, hoe zit dat dan met het recht van executie of beslaglegging? Deze rechten worden namelijk in beginsel de crediteuren ontnomen ex. artt. 299 jo. 301 Fw. Op grond van art. 299 lid 1 sub a Fw. geldt dit slechts op vorderingen die ten tijde van de uitspraak tot toepassing WSNP bestaan en niet op nieuwe schulden. Ik zal afsluiten met een aanbeveling.
Hoofdvraag Wat zijn de gevolgen van echtscheiding van een huwelijk in gemeenschap van goederen conform het Nieuwe Huwelijksvermogensrecht in de WSNP?
43
Deelvragen 1. Wat houdt de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) kort in? 2. Wat voor soort vermogens (en schulden) bestaan er in het huwelijk naar oud en nieuw recht? 3. Waarom zijn de begrippen “Aansprakelijkheid”, “Verhaalbaarheid” en “Draagplicht” van belang? 4. Wat zijn de gevolgen van de wetswijziging van art. 1:102 BW voor de WSNP?
Conclusie Voortbouwend op deelvraag 4 zal ik in mijn conclusie antwoord geven op de hoofdvraag.
Te raadplegen bronnen en onderzoeksmethode Gebruik zal ik maken van: 1. Uit de Groene Serie en uit Tekst & Commentaar: - De Faillissementswet - Boek 1 Burgerlijk Wetboek - Wijzigingswet Faillissementswet (sanering van schulden van natuurlijke personen) 2. Jurisprudentie zal ik gaan zoeken op www.legalintelligence.com en de Kluwer Navigator op www.hhs.nl. - Uitspraak van 27-01-2006, Voorzieningenrechter Rechtbank Middelburg, LJN: AZ1066. 3. - Praktijkboek Insolventierecht 9 (3e druk) van mr. A.R. v/d Winkel en mr. J.M. Morsman - Van WSNP tot schone lei, een praktische beschrijving van het wettelijk traject (1e druk) van H.H. Dethmers - Zwaartepunten van het vermogensrecht (8e druk) (H.19) van prof. Mr. O.K. Brahn en prof. Mr. W.H.M. Reehuis - Insolventierecht in de notariële praktijk (druk 2011) van mr. dr. G.H. Lankhorst, prof. mr. P.R. Salomans, mr. M.A. Broeders en mr. S. Perrick - Compendium Personen- en familierecht (10e druk) (H.9) van mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. van Duijvendijk-Brand. 4. - Tweede Kamer, Kamerstukken MvT, 2002-2003, 28 867, nr. 3 “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” - Tweede Kamer, Kamerstukken 2007-2008, 28 867, nr. 14, amendement van het lid Anke “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” - Eerste Kamer, Kamerstukken MvT, 2006-2007, 29 942 nr. C “Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen” - Eerste Kamer, 2011-2012, 32 870, nr. A “Wijziging van Boek 1 BW tot aanpassing van artikel 97 en reparatie van enkele technische onvolkomenheden die zijn opgetreden bij de totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen” - Tweede Kamer, Kamerstukken MvT, 2010-2011, 32 870, nr. 3 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot aanpassing van artikel 97 en reparatie van enkele technische onvolkomenheden die zijn opgetreden bij de totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen” - Tweede Kamer, Kamerstukken Tweede Nota van Wijziging, 2005-2006, 28 867, nr. 9 “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” - Tweede Kamer, Kamerstukken Koninklijke boodschap en Voorstel van wet, 2002-2003, 28 867, nr. 1-2 “Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)” 44
Ik zal voornoemde bronnen bestuderen en een nadere literatuurstudie verrichten (juridische tijdschriften). Verder zal ik jurisprudentie op de voet volgen i.v.m. nieuwe, en daarmee dus recente, uitspraken die wellicht e.e.a. verklaren over mijn scriptieonderwerp.
Planning Het geven van een nauwkeurige planning is in dit stadium nog erg lastig. Ik zal eerst moeten afwachten of de hoofd- en deelvragen goedgekeurd worden. Zodra mijn onderzoeksopzet voldoende aangevuld wordt, indien nodig, en daarmee in orde verklaard wordt verwacht ik in een zeer stijgende lijn mijn scriptie te kunnen maken. Ik heb als streven af te studeren vóór 24 juni 2012.
45