Les 2
Gildebroeders
Vooraf Ook deze tweede les bestaat uit een (voor)leesverhaal en aanvullende teksten met opdrachten. Het verhaal speelt zich af net voor 1400. De spanningen tussen Bourgondië en Frankrijk aan de ene kant en Gelre (met Nijmegen als belangrijkste stad) zijn hoog opgelopen: De in de eerste les beschreven overwinning van de Geldersen bij Niftrik/Ravenstein schreeuwt bij de Brabanders en Bourgondiërs om wraak. De gebroeders Van Limburg zijn een paar jaar ouder geworden, maar ze zijn nog steeds erg jong als ze worden uitgezonden naar hun oom Johan Maelwael. Deze heeft ondertussen als schilder naam gemaakt aan het koninklijk hof in Parijs. Het Parijse avontuur van zijn Nijmeegse neefjes duurt anderhalf jaar. Dan dreigt een pestepidemie en oom Johan stuurt de broertjes voor alle zekerheid terug naar huis. De route gaat via Brussel waar oom Johan een aantal vakgenoten kent. Helaas: Brussel is de hoofdstad van Brabant, en de Brabanders zijn de pijnlijke nederlaag tegen Gelre nog niet vergeten. De gebroeders Van Limburg, tussen de twaalf en vijftien jaar oud, worden gevangen gezet. Hun familie krijgt het bericht dat ze alleen vrijkomen tegen betaling van losgeld. De 'vraagprijs' is erg hoog en kan door de Nijmeegse familie niet worden opgehoest. De jongens zitten al zes maanden vast als het hun oom eindelijk lukt om ze vrij te krijgen met financiële hulp van zijn vrienden van het goudsmedengilde van Brussel en politieke hulp van hertog Filips de Stoute (Stoute betekent de Dappere) van Bourgondië. Dat de twee oudste gebroeders Van Limburg (Herman en Johan) op zo'n jonge leeftijd ver weg van huis gingen om een vak te leren was niet ongewoon in de late Middeleeuwen, zeker niet als een familielid al eerder contacten had gemaakt. Johan Maelwael, hun oom, was in Frankrijk in korte tijd rijk en beroemd geworden en had een belangrijke plaats gekregen in de koninklijke hofhouding. Zo had hij ook kennis gemaakt met de broer van de koning, Filips de Stoute, de machtige hertog van Bourgondië, en een gezworen vijand van de hertogen van Gelre... In de Middeleeuwen werden steden verdedigd en militaire campagnes gevoerd door de eigen bevolking. Het inzetten van huurlingen was een nieuwe ontwikkeling die in Nijmegen nog niet was doorgedrongen. De motivatie van de burgers bij de verdediging was duidelijk: het behoud van eigen leven en bezittingen. De motivatie om mee te gaan op militaire campagnes buiten het eigen gebied lag in de belofte van (plunder)buit en de mogelijkheid losgeld te vragen voor rijke of belangrijke gevangenen. Dit vragen van losgeld was een algemeen gebruik. Het bracht veel geld op en zorgde er tevens voor dat niet alle (adellijke en/of rijke) gevangenen onmiddellijk werden gedood. In het geval van de gebroeders Van Limburg werd het geld dat hun familie niet kon betalen, bijeengebracht door hun vakgenoten, hun gildebroeders. Bij adellijke gevangenen moest het losgeld worden opgebracht door hun onderdanen, vaak in de vorm van een extra belastingheffing. Vanaf de late Middeleeuwen begonnen in heel Europa broederschappen te ontstaan: verenigingen van mensen met hetzelfde beroep. Het doel van deze broederschappen was onderlinge steun bij ziekte, begrafenis en hulp aan nabestaanden (een soort onderlinge verzekering dus). Gezelligheid - een woord dat voortkomt uit de gildecultuur - was een belangrijk bijproduct. Ook was er altijd een godsdienstige dimensie: de broederschappen of gildes onderhielden samen een altaar in een parochiekerk en vierden jaarlijks het naamfeest van hun beschermheilige. Aan het eind van de Middeleeuwen werd de organisatie van het beroep of ambacht zelf het belangrijkste doel van het gildesysteem, vooral de bescherming van de eigen beroepspraktijk en de uitwisseling van kennis en ervaring. Nieuwe gildeleden werden geschoold in het vak. Na een gedegen opleiding kon een leerling erkend worden als vakman met de titel 'gezel' en uiteindelijk kon hij de titel 'meester' verkrijgen na het doen van de gilde- of meesterproef. Vaak had een gilde het alleenrecht op het uitoefenen van het vak, wat leidde tot de zekerheid van kwaliteit van het werk, maar vaak ook tot
een verstikkend monopolie. Leden van een gilde waren verplicht tot krijgsdienst als hun stad of staat werd aangevallen. Ze moesten daartoe wapens bezitten en onderhouden. In veel steden waren de gildebroeders ook belast met de brandweer. Rond 1800 (Franse Revolutie en Napoleon) kwam er een einde aan het gildesysteem. Het had veel goeds gebracht, maar als monopolie of kartel ook veel economische en sociale stagnatie veroorzaakt.
Verhaal
De Gijzeling
Ik zie ze! Daar zijn ze! Nou weet ik het zeker! Kleine Rutger sprong op en neer van de opwinding. Het was al de derde keer dat hij in de verte zijn grote broers Herman en Johan meende te zien. De hele familie Maelwael-Van Limburg stond vlak bij de Molenpoort op de stadswal: Moeder Metta, haar vader, haar oom Herman en haar vier kinderen, Paul, Rutger, Arnold en kleine Greta op haar arm. Ook een paar vrienden en buren waren op de stadswal geklommen. Ze staarden allemaal over de grote vlakte buiten de stad, wachtend op het moment dat ze Herman en Johan zouden herkennen. Die ochtend had iemand het bericht gebracht dat de jongens vandaag, op de feestdag van de Heilige Cunera, terug zouden zijn in Nijmegen. Gisteravond waren ze blijkbaar tot Grave gekomen, vlakbij eigenlijk, maar net te ver weg om nog voor het sluiten van de stadspoorten in Nijmegen te zijn.
Iedereen lachte om het enthousiaste geroep van kleine Rutger. Een groep mannen die bezig was met de versterking van de stadsmuren hield op met werken. Iedereen staarde tegen de zon in naar het zuiden. Een groepje reizigers werd steeds duidelijker zichtbaar. Ja! Ja! Ze zijn het! Nu begon ook Paul geestdriftig te zwaaien. Paul Van Limburg stond bekend om zijn goede ogen en nu geloofde iedereen dat het grote moment was aangebroken: Nog voor het middaguur zouden Herman en Johan weer terug zijn in hun stad. Eindelijk. Twee lange jaren waren ze weg geweest: anderhalf jaar in de leer bij meester Alebret in Parijs en daarna zes lange maanden in een gevangenis in Brussel...onschuldig, alleen maar omdat ze uit Nijmegen, uit Gelre kwamen. Wat een ellende! En wat een geluk dat het nu voorbij was! Wat zouden die twee veel te vertellen hebben... De hele familie klom weer naar beneden. Ze renden door de Molenpoort Herman en Johan tegemoet. De jongens omhelsden hun moeder. Alle drie dachten ze daarbij aan hun vader die drie jaar eerder was gestorven... Kom, zei moeder Metta, vechtend tegen haar tranen, we gaan eerst naar het Maria-
altaar en daarna naar het huis van grootvader. Dan mogen jullie alles vertellen over Parijs en Brussel en over oom Johan.... Arm in arm liep het hele gezelschap door de Molenstraat en de Broerstraat naar
de Grote Markt. Paul en Herman keken rond, zagen de stad van hun jongste jaren. Hun opa moest lachen. Jullie kijken alsof je door Jeruzalem loopt! Het is ons arme Nijmegen maar... Onder de kerkbogen door liep het gezelschap naar de Sint Stevenskerk. Op het kerkhof, waar het op deze warme lentedag hevig stonk, werden ze opgewacht door hun oudoom die ook al Johan heette en die priester was. Priester Johan was vast gewend aan de geur van de graven, want hij woonde aan het kerkhof. Hij nam zijn familie mee de kerk in naar het Maria-altaar, het belangrijkste altaar van de Sint Steven. Daar dankten ze God en Zijn moeder dat de jongens veilig thuis waren gekomen. Ze zaten rond een grote tafel in het leeg geruimde atelier van opa in de Burchtstraat. Iedereen had gegeten en gedronken. Nu was het tijd voor verhalen. Eerst vertelden de jongens over hun reis naar Parijs, samen met oom Johan Maelwael, nu al bijna twee jaar geleden. De reis was voorspoedig gegaan. De twee broers werden ondergebracht bij Meester Alebret, een bekende goudsmid en een aardige man. Ze hadden in de loop van de maanden veel geleerd en leidden een mooi leventje. Parijs stond vol kastelen, kerken en kloosters. Er was veel armoede en ellende, maar ook veel moois. Ze vertelden enthousiast over de prachtige ramen van de kerken en de andere kunstwerken die Meester Alebret ze had laten zien. En de bijzondere mensen: Turken in prachtige gewaden, Egyptenaren die de toekomst konden voorspellen en negers uit Afrika, glimmend zwart, alsof ze net uit de pek waren gehaald. Maar tijdens tijdens hun tweede jaar in Parijs was de pest uitgebroken. Binnen een paar weken waren er al duizenden doden. Ze werden in lange rijen neergelegd op de pleinen. Hun lichamen waren helemaal zwart geworden en stonken zo vreselijk dat zelfs de kraaien er niets van moesten hebben. Oom Johan Maelwael, die in Dijon werkte voor de hertog van Bourgondië, was
toevallig in Parijs. Hij wilde geen risico nemen en stuurde zijn neefjes direct de stad uit. Ze waren niet de enige die Parijs ontvluchtten, weg van de pest. Duizenden mensen trokken naar het noorden, waar het blijkbaar veiliger was. Oom Johan moest zelf terug naar Dijon, maar hij had geregeld dat de jongens met een paar Bourgondische ambtenaren naar Rijssel (Lille) en vandaar naar Brussel konden reizen. Alles ging goed, totdat ze in Brussel waren aangekomen. Daar vertelde een van hun reisgenoten in een herberg dat Herman en Johan uit Gelre, uit Nijmegen kwamen. Een paar uur later werden de jongens door een paar Brabantse wapenknechten opgepakt en in een donkere kelder gegooid. Twee lange dagen zaten ze daar, zonder eten, drinken, zonder licht en zonder te weten wat er met ze ging gebeuren.... Toen werd de zware deur van de kelder opengemaakt. Een man stapte binnen. Hij zei dat hij Dirc van Rassel heette, dat hij goudsmid was en dat hij hun oom Johan Maelwael goed kende. Hij zou er voor zorgen dat ze een betere plek zouden krijgen, maar hij vertelde ook dat ze voorlopig niet vrij zouden komen. Gelre was nu eenmaal in oorlog met Brabant, en de broertjes waren nu eenmaal op vijandig terrein... Korte tijd later werden ze naar een kasteel net buiten de stad gebracht. Daar was een oud lokaal van de wacht ingericht als gevangenis. Er waren ruim twintig gevangenen, allemaal mannen, jong en oud. Het waren geen misdadigers, maar mensen die net als de Herman en Johan werden vastgehouden om losgeld. De eerste weken waren zwaar geweest, maar hun medegevangene waren vriendelijk: ze probeerden zichzelf en de jongens bezig te houden. Zo kregen ze elke middag Franse les van een oude man uit Senlis. En dan was er meester Sylvain, die ze elke ochtend een moeilijk raadsel opgaf. Daar konden ze soms uren over nadenken, tot ze 's avonds meestal, maar niet altijd, de oplossing hadden gevonden. En ze tekenden elke dag; niet met verf op perkament, maar met stokjes in het zand van de vloer. De winter was koud. In februari waren kort achterelkaar twee oude mannen gestorven en de jongens waren soms bang dat ze dood zouden vriezen. Elke zondag kwam meester Dirc, de vriend van oom Johan, op bezoek. Soms met iets te eten, soms met kaarsen, soms met nieuws. Op een dag in maart vertelde hij dat hij bezig was het losgeld van zeventig goudstukken bij elkaar te halen. Hun familie in Nijmegen had lang niet genoeg geld om zelfs maar een deel te kunnen betalen. Bij zijn gildebroeders in Brussel had hij veertig goudstukken losgekregen, maar die laatste dertig...dat kon nog wel eens heel lang duren... Dat was slecht nieuws. De jongens hadden die nacht moeite hun tranen te bedwingen. Maar een paar dagen later kwam meester Dirc onverwacht terug, en nu met goed nieuws. Op verzoek van oom Johan, had hertog Filips besloten de laatste dertig goudstukken te betalen. De jongens zouden op eerste pinksterdag worden vrijgelaten. Bij het horen van dit nieuws juichten alle gevangenen alsof ze zelf werden vrijgelaten. Maar de problemen waren nog niet voorbij. Meester Dirc vertelde dat er in Brabant veel mensen waren die familieleden hadden verloren bij het bloedbad bij Niftrik en daarom wraak hadden gezworen. Ze wilden iedere Geldersman die ze tegenkwamen de hals door snijden... Meester Dirc gaf de jongens het advies om de hele weg van Brussel naar Nijmegen alleen maar Frans te spreken en nergens te vertellen dat ze uit Gelre kwamen. En inderdaad. Op pinksterzondag, het was prachtig weer, werden de gebroeders Van Limburg vrijgelaten. Na de hoogmis en een laatste maaltijd bij meester Dirc en zijn gezin gingen ze meteen op weg naar Nijmegen. Na twaalf dagen lopen bereikten ze Grave, een stadje aan de Maas dat in Gelderse handen was. Hier durfden ze voor het eerst weer hun eigen taal te spreken. Hun lange, bange avontuur was voorbij...
Leesteksten met opdrachten 1. Gildebroeders Een gilde is een club of vereniging van mensen met hetzelfde beroep. Zo was er in Nijmegen een bakkersgilde, een schoenmakersgilde, een bierbrouwersgilde, een kleermakersgilde en nog veel meer. Vier eeuwen lang, van 1400 tot 1800, waren dit soort verenigingen erg belangrijk in het leven van de stedelingen. De leden van een gilde - bijna altijd mannen - werden gildebroeders genoemd. Ze hielpen elkaar in noodgevallen, ze zorgden samen dat hun beroep of ambacht goed werd uitgevoerd, ze namen samen deel aan de verdediging van hun stad, ze gingen samen naar de kerk en vierden samen feest. Vraag 1: Een gilde was in de Middeleeuwen een vereniging van mensen met hetzelfde beroep. Welke gilden horen in dit rijtje niet thuis: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
het het het het het het het het
paardrijdersgilde weversgilde timmerliedengilde vechtersbazengilde koopliedengilde bakkersgilde tandartsengilde doorzettersgilde
2. Leerlingen, gezellen, meesters Een kind dat in de Middeleeuwen een beroep wilde leren ging daarvoor niet naar school, maar wel naar een meester. Dan vroeg hij aan de meester of hij 'leerling' mocht worden. Dat betekent 'iemand die iets leert'. Als leerling moest je eenvoudig klusjes doen en verder goed je ogen en oren openhouden. Als de meester het gevoel had dat je talent had, kon hij je aannemen als gezel (meesterknecht). Als een gezel voldoende had geleerd en voldoende ervaring had kon hij zijn meesterproef doen. Hij moest dan iets maken waaraan iedereen kon zien dat het 'meesterlijk' was gemaakt. Als dat lukte werd de gezel zelf meester en kon hij op zijn beurt weer leerlingen en gezellen aannemen. Vraag 2: Zet in de goede volgorde: meesterproef, gezel, meester, leerling 3. Gezelligheid Een gilde had niet alleen met werk te maken, maar ook met vrije tijd. Minstens een keer per jaar hield elk gilde een groot feest. Dan kwamen alle gildebroeders bijeen. Eerst was er een kerkdienst en dan werd er de hele dag gegeten, gedronken, gedanst en gezongen. Vooral voor de gezellen waren deze feesten belangrijk. Ze deden dienst als huwelijksmarkt waar de ongetrouwde gezellen meisjes konden ontmoeten. Vaak ging het er vrolijk aan toe en werd het erg laat. Nog veel woorden in onze taal herinneren aan de tijd van de gezellen en hun feesten. Een paar voorbeelden? Wat dacht je van 'gezelschap', 'vrijgezel' of 'gezellig'? Vraag 3: Zet de volgende drie woorden in de juiste zin: gezelschap; vrijgezel; gezellig. 1. Als een meesterknecht nog niet was getrouwd of geen vaste verkering had werd hij ........ genoemd 2. Op een gildefeest werd het vaak erg ...... 3. Maar eerst gingen ze met het hele ...... naar de kerk
4. Gildetekens In de Sint Stevenskerk hangen al eeuwenlang vijftien grote kroonluchters vol met kaarsen (zie foto). Toen er nog geen elektrisch licht was, werden deze kaarsen aangestoken en zo gaven de kroonluchters dan licht bij nachtelijke plechtigheden. Kroonluchters waren erg duur. In Nijmegen zijn ze - lang geleden - betaald door de gilden. Als beloning mochten de gilden op 'hun' kroonluchter een teken van hun beroep laten zien. Ga maar eens kijken in de Sint Steven. Je kunt nog steeds goed zien welk gilde voor welke kroonluchter heeft betaald. Vraag 4: Schrijf de naam van het juiste gilde bij elk gildeteken. schippersgilde kleermakersgilde bakkersgilde slagersgilde bouwgilde timmerliedengilde smedengilde bierbrouwersgilde
De opdrachten van meester Sylvain In de gevangenis was er weinig afleiding. Om te zorgen dat Herman en Johan zich niet zouden doodvervelen kregen ze elke dag Franse les. Ook kregen ze elke morgen een nieuw raadsel of een nieuwe opdracht van meester Sylvain, een medegevangene. Hieronder staan vijf van deze opdrachten. Kun jij ze oplossen? Je hoeft het niet alleen te doen. Vraag raad aan wie je maar wil. 1. Leerling, gezel, meester Op weg naar een feest van het bakkersgilde kom je zes meesterbakkers tegen. Iedere meesterbakker heeft drie gezellen bij zich. Elk van deze gezellen voert twee paarden mee en op elk paard zitten twee leerlingen. Hoeveel mensen zijn er op weg naar het feest? 2. De kring Meester Sylvain tekent met een stok een kring in het zand. In de kring schrijft hij:
In deze kring staat de 'r' .... maal geschreven Wat moet je invullen op de stippellijn?
3. Winst of verlies In Nijmegen werd twee keer per jaar een jaarmarktgehouden. Dan kwamen er kooplui van heinde en verre met spullen die je op de gewone weekmarkten bijna nooit kon kopen. Een koopman zag op de jaarmarkt een rol wollen stof liggen van zeer goede kwaliteit. Hij kocht de rol voor 70 stuivers en verkocht hem meteen weer voor 80 stuivers. Dat ging makkelijk, dacht hij, dat kan ik nog wel een keer doen.... Hij kocht dezelfde rol terug voor 90 stuivers en verkocht hem even later voor 100 stuivers. Heeft de koopman winst gemaakt? En als dat zo is, hoeveel heeft hij dan verdiend?
4. Licht in de duisternis De gevangenen in Brussel kregen elke avond drie kaarsen. Als de kaarsen waren opgebrand bleef er een flinke stomp over. Van drie van deze stompen konden de gevangenen weer een nieuwe kaars maken. Op een gegeven moment hadden ze negen kaarsstompen verzameld. Hoeveel kaarsen konden ze daarvan maken?
5. Beter dan goed? Slechter dan slecht? In de Middeleeuwen geloofde iedereen dat God bestond, net zoals iedereen geloofde dat de duivel bestond. Meester Sylvain had daarover het volgende raadsel: Het is beter dan God Het is slechter dan de duivel De allerarmsten hebben het De rijken hebben het nodig Wie het eet, gaat dood Wat is het?
Antwoorden lesbrief 2
Het Gilde
Vraag 1. 1. het paardrijdersgilde, 4. het vechtersbazengilde, 8. het doorzettersgilde 1, 4 en 8 zijn geen beroepen. Van gildes kan dus geen sprake zijn Vraag 2. Leerling, gezel, meesterproef, meester Vraag 3. 1. vrijgezel; 2. gezellig; 3. Gezelschap Vraag 4.
slagersgilde
smedengilde
kleermakersgilde
bakkersgilde
schippersgilde
timmerliedengilde
bouwgilde
bierbrouwersgilde
De opdrachten van meester Sylvain 1. Slechts een persoon gaat naar het gildefeest: jijzelf. Alle anderen; meesters, gezellen, leerlingen en zelfs de paarden, gaan precies de andere kant op. 2. Op het stippellijntje moet staan: 'vier'. Als je 'drie' schrijft klopt de zin niet. 3. De handelaar heeft 20 stuivers winst gemaakt. Eerst heeft hij 10 stuivers winst gemaakt toen hij de stof, die hij voor 70 stuivers had ingekocht, verkocht voor 80 stuivers. Daarna heeft hij nog een keer tien stuivers verdiend door de stof die hij voor 90 stuivers had ingekocht, voor 100 stuivers te verkopen.
4. Vier. Van de negen stompen kan hij drie nieuwe kaarsen maken. Als deze kaarsen zijn opgebrand, kan hij van de drie stompen nog een kaars maken, de vierde. 5. Het antwoord is 'niets'. Als je 'niets' schrijft in plaats van 'het' staat er: Niets is beter dan God Niets is slechter dan de duivel De armen hebben niets De rijken hebben niets nodig En wie niets eet, gaat dood