1
Geschiedenis van het theater. Inleiding : De oorsprong van het theater ligt in een ver verleden, in de religieuze riten van de vroegste samenlevingen. Gedurende de hele geschiedenis van de mensheid kan men sporen vinden van liederen en dansen ter ere van een god, vertolkt door priesters en gelovigen in dierenvellen, en van de uitbeelding van zijn geboorte, dood en verrijzenis. (ook nu nog soortelijke erediensten bij primitieve volkeren)
Heden ten dage verstaan wij onder theater : (drie dingen zijn noodzakelijk) 1. acteurs die onafhankelijk van het oorspronkelijk in unisono = gelijkluidend, dwz met dezelfde toon in verschillende stemmen, optredende koor spreken of zingen. 2. een conflictelement dat overgedragen wordt door middel van dialoog. 3. een publiek dat emotioneel bij de handeling betrokken is. Zonder deze drie elementen kan er wel sprake zijn van religieuze of sociale ceremonieën, maar niet van theater! Beweerd wordt dat de vroegste nog bestaande Egyptische teksten voor begrafenissen en kroningen – waarvan sommige zelfs van 3000 voor Christus dateren – eigenlijk toneelstukken zijn. Maar een protocol voor de kroning is nog lang geen toneeltekst! De gebeurtenis maakt immers deel uit van de werkelijkheid. En volgens Aristoteles (Grieks wijsgeer en wetenschapper 384-322 v. Chr.) is een toneelstuk ‘een nabootsing van een handeling en niet de handeling zelf’. Voordat er van theater sprake kan zijn, moeten we wachten op iets dat wat meer afstand neemt van de werkelijkheid. Op grond hiervan is het eerste grote theatertijdperk in de geschiedenis van de Westerse beschaving dat van Griekenland in de 5de eeuw vr. Chr.
=========================
2
Vooraf : Het ontstaan van de wereld. Aan het begin aller dingen was de grenzeloze wereldruimte, die de dichters der Oudheid de Chaos noemden. Deze was zonder maat, zonder aanvang en zonder einde; als een gapende leegte strekte hij zich uit in het onmetelijke. Toch bevatte de chaos reeds de grondbestanddelen van al wat bestaat : aarde, water, lucht en vuur. Uit die vormeloze leegte ontstonden Gaea, de aarde en de donkere Tartarus, de afgrond onder de aarde; naast deze beiden ontwikkelde zich Eros, de liefde die werkzaam is in het eeuwig Heelal. Gaea, de aarde, bracht zee en hemel voort. Ook de Titanen, de drie Cyclopen en de drie honderdarmige reuzen zijn kinderen van oermoeder Aarde, want Eros, de albeheersende liefde, bewoog haar om zich met de zee en de hemel te verbinden. Vreselijke dingen worden van die oertijden verhaald. Uranus, de hemel, voelde zich in de wereldheerschappij bedreigd door zijn eigen zonen, de reusachtige Cyclopen, en verbande hen in de diepte van de duistere Tartaros. Tevergeefs trachtte Gaea haar kinderen tegen de haat van de vader te beschermen. Zij riep de Titanen op om hun broeders te redden. Alleen Cronos, de jongste (die de Romeinen Saturnus noemden) waagde het voor zijn broeders op te komen. Het was een vreselijke strijd, waarin Cronos zich stortte. Met zijn scherp wapen, verminkte hij zijn eigen vader, ontrukte hem de heerschappij en maakte zichzelf tot koning. Met deze handeling kwam de misdadigheid in de wereld. Uranus riep zijn zoon toe: ‘eens zal ook één van jouw zonen je van de troon stoten, zoals jij met mij hebt gedaan.’ En inderdaad, jaren later voerde Cronos een verschrikkelijke strijd met zijn zoon Zeus, waarin uiteindelijk Zeus zich de sterkste toonde. Zo kwamen de wraakwoorden van Uranus in vervulling. Zeus troont hoog op de top van de Olympus als Opperste in de kring der goden. Daar valt sneeuw noch regen, geen zuchtje wind wordt er gevoeld. Nectar en ambrozijn is het voedsel der goden en schenkt aan alle hemelingen eeuwige jeugd en onsterfelijkheid. Aldus was de wereld geschapen. Hemel en aarde vormden daarin een welgevoegd gebouw en aan de zee waren haar oevers toegewezen. Lustig krioelend bevolkte allerlei gedierte het aardrijk; in de golven speelden de vissen, in het luchtruim de vogels, en met gezwinde tred bewogen dieren van allerlei soort zich over de aardbodem. Toen kwam de kleinzoon van Uranus, Prometeus op de aarde. Hij was bekend met het goddelijke zaad, dat in de aardbodem sluimert. Van het leem dat hij daaruit nam, vormde hij naar het evenbeeld van de goden een gestalte. Goede, doch ook boze eigenschappen, sloot hij de inborst ervan in. De godin Pallas Athene, die zijn werk met bewondering gadesloeg, blies de bezielde klomp aarde haar adem in en schonk aan het schepsel daarmee de geest, het schepsel dat geroepen was met zijn geest de wijde wereld te beheersen. Aldus ontstonden de eerste mensen. (Fragment uit ‘Griekse mythen & Sagen’ Gustav Schwab = interessante lectuur) (Nog interessant = ‘Griekse mythen’ Imme Dros) Nota: In het primitieve theater ontdekken we de auteur als de meest volledige theatermaker, de absoluut autonome creatieve kunstenaar, alleen gebonden aan de rituele voorschriften, voor wat de rituele toepassing betreft, maar volledig vrij in de ontspanningstoepassing. Hij herwerkt (adapteert – dramaturg) de mythe naar zijn eigen uitdrukkingsmogelijkheden en de bevattingsmogelijkheden van zijn publiek, hij belichaamt zelf het verhaal (brengt het tot leven = acteur) met zijn instrument (lichaam en stem), hij bepaalt het speldispositief en de speelruimte (scenograaf), hij gebruikt technische hulpmiddelen (kostuum/masker = kostuumontwerper) om zijn personages meer karakter te geven en zal lichtinval (zon/vuur = belichter) hanteren om in het masker bijvoorbeeld andere uitdrukkingen te realiseren of om via schaduwen tegenspelers te creëren.
3
Vooraf : Het Grieks-Latijnse erfgoed. In de 8ste eeuw voor Christus zorgt de invoering van het alfabetisch schrift in Griekenland voor een gemakkelijkere en betrouwbaardere verspreiding van de literatuur. Zo ontstaat een omvangrijke lyrische (literaire vorm die gestalte geeft aan het innerlijke) en epische (wordt gebruikt als verzamelnaam voor alle verhalende literaire werken). Belangrijke namen in het preklassieke Griekenland : Homeros (ca 800 - ? ca 750 v. Chr) schreef de twee grote heldendichten ‘Ilias’ en ‘Odyssee’, waarin legendarische feiten worden verhaald die teruggaan tot de Myceense tijd. (ca. 13de-12de eeuw v. Chr.) Inhoud : Na de val van Troje keert de Griekse held Odyssee terug naar zijn vaderland, het eiland Ithaka. De terugreis zit vol avonturen en tegenslagen, waardoor Odyssee al zijn vrienden en gezellen verliest. Met de hulp van de goden bereikt hij uiteindelijk zijn vaderland. Hij is nog net op tijd om zijn trouwe echtgenote Penelope te bevrijden van een bende opdringerige vrijers. ‘ De Odyssee zou wel eens het meest gelezen gedicht aller tijden kunnen zijn. Zelfs wie het nooit in zijn geheel gelezen heeft, kent wel een van de fantastische avonturen van de listige Odysseus, de gekwelde Griekse held die jaren na de val van Troje moest rondzwerven voor hij zijn vrouw, zoon en vaderland zou terugzien. Wie heeft niet gehoord van de nimf Kalypso, die Odysseus zeven jaren in haar grot vasthield, van het meisje Nausikaä, dat hem uitgeput op het strand van de Phaiaken vond, de Lotoseters, de cycloop Polyphemos, wiens enige oog op gruwelijke wijze door Odysseus werd uitgebrand, van de tovenares Circe, die al zijn makkers in zwijnen veranderde, de blinde ziener Teiresias in de onderwereld, de Sirenen, die hem tevergeefs proberen te verlokken, van Skylla en Charybdis… En natuurlijk van zijn vrouw Penelope en haar opdringerige vrijers, en zijn zoon Telemachos, die knarsetandend wacht tot hij samen met zijn vader wraak kan nemen, met een gruwelijk bloedbad.’ ‘De Ilias: het verhaal over de meest beroemde oorlog uit de Griekse mythologie. Homeros beschrijft ons de laatste dagen van de lange strijd om Troje, niet als het verslag van een reeks gebeurtenissen, maar als dramatisch epos, waarin de gevechten als achtergrond dienen voor het eigenlijke themo: de wrok van Achilles en zijn keuze tussen leven en roem.’
Oorsprong en ontstaan: Theater. De oorsprong van het moderne theater kan teruggevoerd worden op de ‘dithyramben’ ( dit waren gedanste koorliederen) die gezongen werden (door een koor van 50 mannen) rond het altaar van Dionysus, de god van de wijn. De cultus van Dionysus, en de feesten die te zijner ere werden gehouden, worden beschouwd als de oorsprong van de Griekse tragedie. Het proces waardoor deze ‘godsdienstoefening’ evolueerde tot de volledige Griekse tragedie moet traag zijn geweest. In de ‘eerste toneelstukken’ vinden we steeds de vijftig koorleden terug en altijd staat in het midden van het toneel het altaar van Dionysus.
4
Vorm: De lyrische vorm van de dithyrambe verklaart de gezongen koorpartijen en de dichterlijke inhoud in de eerste stukken.
Inhoud: Oorspronkelijk stonden alleen het leven en de verering van Dionysus centraal. Nadien zijn er
ook verhalen over halfgoden en helden, legendarische voorouders van de Grieken en de met hen verbonden volkeren terug te vinden. De goede of slechte daden van de helden, hun oorlogen, vetes, huwelijken en overspel en het lot van hun kinderen die zo vaak boetten voor de zonden van hun ouders, zijn een bron van dramatische spanning en dragen het conflictelement aan : tussen mens en god tussen goed en kwaad tussen kind en ouders tussen plicht en passie. Deze conflictelementen resulteerden uiteindelijk in begrip en verzoening tussen de botsende partijen of in onbegrip en chaos.
(Zo werden belangrijke ideeën doorgegeven aan het nageslacht. Onder meer over de verhouding van de mens tot het noodlot, over recht en orde, over het individu en de staat) Het publiek kende de verhalen van alle Griekse toneelstukken bij voorbaat. Ze maakten deel uit van hun religieuze en culturele erfgoed (velen gingen terug tot de tijd van Homeros). Het interessante lag voor de toeschouwer niet in de onbekendheid met het verhaal, maar in het kijken hoe de toneelschrijver ermee omging, in de waardering van de acteerprestaties, in de verrichtingen van het koor tijdens het zingen en dansen. Het Griekse drama bleef niet beperkt tot de tragedie. Er was ook nood aan ontspanning! De komedie kwam binnensluipen in de vorm van feestelijkheden die plaatsvonden in de dorpen wanneer de oogst veilig was binnengehaald. Ze werden opgesierd door de grollen van satyrs (half mens, half geit) die de dienaren van Dionyus waren. Uit hun grappenmakerij en uit het ruwe vermaak van andere dorpsfestivals ontstonden de eerste echte komedies in het theater. Er werd een hele dag gespeeld : drie tragedies, gevolgd door een satyrspel --) ontstaan komedie. Om de stukken te kunnen begrijpen is kennis van de mythologie (verhalen over goden, halfgoden of helden uit het verleden die na een lange mondelinge overlevering hun neerslag vonden in diverse literaire genres) vaak een voorwaarde. De prologen geven echter meestal inzicht in de situatie. Het Griekse toneel bereikte een hoogtepunt in de Gouden Eeuw, de eeuw van Pericles = 5de eeuw vr. Chr. Als voorbereiding tot de grote boeitijd onder Pericles (500 – 429 v. Chr.) vermelden we de regering van de Atheense ‘tiran’ Peisistratos (600 – 527 v. Chr.) die niet alleen voor een bloeiende handel, en een daaruit voortvloeiende welstand zorgde ; maar ook de Panatheneeën invoerde = een feest met wedstrijden, culturele en sportieve manifestaties. De eer van het inluiden van het theater wordt toegeschreven aan Thespis. Die kreeg in 535 v. Chr. de opdracht de grootse zes dagen durende Dionysos-feesten te organiseren. Hij stapte uit het koor (aanvankelijk bestond dit uit vijftig leden geleid door een priester) en maakte van de dienst een vraagen antwoordspel. In de gedaante van de god of held wiens daden gevierd werden ging hij in dialoog met het koor.
5 (Dit was een revolutionaire stap omdat hij de eerste niet-gewijde was die de gedaante van een god aan durfde te nemen. Tot dan toe was dat het voorrecht geweest van priesters of koningen, die uit hoofde van hun functie al half goddelijk waren) Thespis’ naam is synoniem geworden met o.a. ‘acteren’ = ‘de kunst van Thespis’ en het ‘toneelkostuum’ = ‘thespiskleed’. Zo ontstond de nieuwe kunstvorm : de tragodia waarbij tegenover het koor (als bokken uitgedoste zangers) een tegenspeler werd geplaatst: de hypokriteis = ‘hij die doet alsof, de speler’ Later werd het aantal acteurs uitgebreid. (van 1 = protagonist nr. 2 = antagonist) (van 1 = protagonist nr. 2 = deuteragonist nr. 3 = tritagonist)
Plaats van actie : Aanvankelijk werd gespeeld op een open plek in het bos of rond een ‘heilige boom’. Nadien tegen de glooiing van een heuvel. (in Athene zuidflank van de Acropolis) Daags voor de spelen, werd het beeld van de god door de priesters, omringd door een stoet van saters en bokken, naar de ‘orchestra’ gebracht : een cirkelvormige plek van aangestampte aarde, waarbinnen het koor zou optreden. (prima bewaard in het theater van Epidaurus, dat nog ieder jaar gebruikt wordt voor een toneelfestival in de zomer) Publiek stond aanvankelijk rond deze orchestra. (véél later amfitheater) Het oude Griekse ‘theatergebouw’ bestaat uit: De ‘orchestra’ : zie boven De ‘skène’ = tent of houten gebouwtje, wat letterlijk ‘hut’ betekent, waarin de acteurs zich konden omkleden en van waaruit ook de rekwisieten werden aangevoerd. De ‘koilon’ = de zitbanken tegen de heuvelflank; de publieksruimte. De ‘parodos’ = links en rechts van de skène, vlak naast de publieksruimte, waren twee ingangen voorzien: de ‘parodoi’. Langs deze doorgangen kwamen het koor en de ‘spelers die van buiten’ kwamen. Deze waren duidelijke gecodeerd: de acteurs die van rechts kwamen, waren afkomstig vanuit de stad of de haven. Verschenen ze van links dan werden ze geacht van ver te komen.
6
Hulpmiddelen : Verplaatsbare podia of ekkyklema : soort toneelwagen die naar voor kon worden gerold, en waarop de scènes werden vertoond die zich binnenshuis afspeelden. Vernuftige getimmerde decors en periakten = rechtopstaande prisma’s die zich om hun as konden draaien en waarvan elke zijde een eigen beschildering had. Machineriën als zweeftoestellen (voor deus ex machina), en onderaardse gangen (voor de verschijningen)
Maskers en kostuums : Wellicht waren bij de oorspronkelijke Dyonisusfeesten de gezichten van de deelnemers beschilderd, of waren zij bedekt met primitieve maskers. (over de evolutie van dit masker is weinig met zekerheid te vertellen) De eerste maskers waren van linnen, licht hout of kurk. Mannelijke personages (er waren enkel mannelijke acteurs) droegen een donker; vrouwelijke personages een helder masker. De mond was wijd geopend, vaak in trechtervorm en fel geprononceerd, om de verstaanbaarheid van de acteur te bevorderen. Elk masker gaf niet alleen leeftijd, maatschappelijke positie en geslacht van het personage aan, maar ook de dominante emotie: vrees, woede, haat, wanhoop. De acteur, die het middel van de gelaatsuitdrukking niet kon gebruiken, moest voor de meeste effecten vertrouwen op het bereik en de expressie van zijn stem. De kleur van het masker en van de haardos, wordt in de 5de eeuw vastgesteld, in functie van het te spelen karakter. Een overwinnaar heeft helblonde haren, een treurend personage is donker, een valsaard is ros……
7
De kostuums waren lange gewaden, vaak in felle kleuren (behalve voor rouwenden = donker en voor vorsten = purper) die het lichaam volledig bedekten en hoge schoenen (cothurni) Later werden hun gewaden opgevuld en nam hun lengte toe door een hoofdtooi (onkos) en door dikke zolen onder de schoenen. Het kostuum van de komische acteur moest meer bewegingsvrijheid verschaffen (was een halve acrobaat). Hij droeg meestal zachte slippers (socci), een vleeskleurige maillot, een korte tuniek die op groteske wijze was opgevuld, en in de komedies uit Aristofanes’ tijd (ca. 450-380 v. Chr.), een grote, rode, leren fallus. De dienaren van Dionysus in het satyrspel droegen wollige korte broeken waaraan een staart en een fallus vastzaten.
Acteurs:
Zoals reeds vermeld zijn er enkel mannelijke acteurs de protagonist = hoofdrolspeler de deuteragonist en de tritagonist = tegenspelers
Koor :
Zong aanvankelijk het verhaal dat de acteurs demonstreerden – nadien leverde het commentaar op de gebeurtenissen.
De drie grote Griekse tragediedichters : Aeschylus (Aischylos), Sophocles (Sofocles) en Euripides. Alle drie hebben zij – op hun manier – een stempel gedrukt op het toneelleven van de ‘gouden eeuw’ = 5de eeuw vr.Chr.
8
Aeschylus : (ca..525 – 456 v. Chr.) Wordt geboren te Eleusis, een voorstad van Athene. Samen met zijn broers vecht hij mee in de oorlogen tegen de Perzen in de slag bij Marathon (490 vr. Chr.) Op 25- jarige leeftijd nam hij voor het eerst deel aan de jaarlijkse tragediewedstrijd. De eerste prijs verwerft hij nochtans slechts op 40-jarige leeftijd. In zijn stukken kunnen we de ontwikkeling van het Griekse theater volgen. In de vroegste telt het koor nog vijftig leden en is er maar één acteur. Later wordt het koor tot twaalf man teruggebracht en wordt er een tweede acteur ingevoerd en zelfs een derde. Diep religieus van natuur, handhaafde hij de traditionele godenwereld. Bij hem staan het noodlot en de goddelijke macht centraal. Onwrikbaar is zijn geloof in Zeus, de alvader van goden en mensen en van de door Zeus ingestelde wereldorde. Boven Zeus troon de Moira, de eeuwige rechtvaardigheid. Als dichter van de kracht van het noodlot en van de goddelijke gerechtigheid beschreef hij de conflicten tussen goddelijke en menselijke verplichtingen, tussen de goddelijke macht en de mens, waarbij de laatste het onderspit delft. Bij Aeschylus overheersen nog traditie en gebondenheid. Zwaar, aards en toch grootste weerklank van het verhevene. Al zijn stukken zijn krachtig en majestueus en in prachtige verzen geschreven. Er zijn zeven stukken bewaard: (heeft ongeveer tachtig à negentig stukken geschreven) - Oresteia is het enige voorbeeld van een dramatische trilogie die is overgebleven. bestaat uit 1. Agamemnon 2. Dodenoffer of De Offerplengsters 3. Eumeniden - De Perzen = de enige tragedie met een historisch onderwerp die bewaard gebleven is. Hierin wordt de slag bij Salamis en zijn uitwerking op de Perzen in de hoofdstad Susa beschreven. - Zeven tegen Thebe = met het vooral uit ‘Antigone’ bekende motief van Polyneikes, Oidipous’ zoon, die met zes andere helden optrekt tegen Thebe. Hij wil deze stad aan zijn broer Eteocles ontrukken. De beide broers en ook de andere zes komen om. - Prometheus geboeid = hierin wordt Prometheus, de Titanenzoon, door Zeus op de Kaukasus vast gesmeed, omdat hij voor de mens het vuur van de goden roofde. (Extra info: ‘Nu ben ik alleen’ p. 15/19 ‘Muze, zeg me…. ‘= bloemlezing Griekse literatuur) p.101/106)
Sophocles. (ca.496 – 406 v. Chr.) Werd geboren in Kolonos bij Athene. Hij was de zoon van een rijke wapenfabrikant. Was in zijn jeugdjaren een gevierd toneelspeler, maar moest afhaken omwille van een te zwakke stem. Sophocles, die een serene en weloverwogen aard had, charmant, succesvol en hooggeacht door zijn tijdgenoten, was een minder krachtig, maar menselijker schrijver dan Aeschylus. Hij hield zich meer bezig met de verwikkelingen van de intermenselijke verhoudingen dan die met de relatie godenmensen.
9 Verschoof het noodlot meer naar de achtergrond. Naast de goddelijke macht hanteerde hij ook menselijke wil en hartstocht als dramatische drijfveren: de rol van de goden wordt minder belangrijk, de mens zelf bepaalt in hoge mate zijn lot. Introduceert de tritagonist (derde acteur) --) brengt het dramatisch conflict op gang of lost het op). Het Koor is minder in de handeling betrokken, krijgt een meer ondersteunende functie. Sophocles zoekt de synthese van de voor de mens tastbare en grijpbare werkelijkheid met het bewustzijn van de onderwerping aan de hogere transcendentale machten. Hij weet een zekere harmonie te vinden tussen traditie en twijfel, starheid en ongedurigheid. In al zijn stukken wijst hij er op dat het van belang is maat te houden. Hij waarschuwt tegen de hoogmoed die de goden tart. Er zijn zeven stukken bewaard : (op zijn naam staan meer dan 120 stukken, allen bekroond met 1ste,2de 3de prijs - Ajax (Aiax) : Het thema is de waanzin en de zelfmoord van Ajax - Electra : Het onderwerp is hetzelfde als van ‘de Offerplengsters’ van Aeschylus en de ‘Electra’ van Euripides. De centrale figuur is hier Electra en er wordt minder aandacht besteed aan de zending van Orestes door het orakel. - Philoktetes - De vrouwen van Trachis. en drie stukken over het koningshuis van Thebe : - Antigone (zij is de dochter van koning Oidipous) - Koning Oidipous (onwetend doodt hij zijn vader en huwt zijn moeder ) - Oidipous in Kolonos. (Extra info : ‘Nu ben ik alleen’ p. 19/26 ‘Muze, zeg me….’ p. 107/120)
Euripides. (ca.480 – 406 v. Chr.) Werd op het eiland Salamis geboren; volgens de legende in het jaar van de grote zeeslag. Hij kwam uit een gegoede familie, was een beetje teruggetrokken en veel individualistischer dan zijn twee voorgangers. Hij was sceptsich, modern van visie en naarmate hij ouder werd steeds genadelozer en in zijn tijd duidelijk minder populair dan Aeschylus en Sophocles : hij won de prijs maar vijf keer. Het dramatisch conflict wordt een innerlijk conflict tussen verstand en passie. Sophocles zei : Ik toon de mensen zoals ze zouden moeten zijn ; Euripides zoals ze zijn. Het koor komt los van de handeling te staan Euripides staat uiterlijk nog geheel onder de ban van de overlevering en roept soms de ‘deus ex machina’, de god als ontknoper, op, maar is tegelijk de meest realistische, modern psychologische. Twijfelzucht en individualisme treden bij hem naar voren.
10 Zijn stukken zijn nu nog populair : ongewoon realistisch, niet langer pure tragedie maar tragi-komedie, zelfs melodrama’s. Een aantal ervan zijn studies van abnormale gemoedstoestanden en hij was geïnteresseerd in de psychologie van de vrouw. Vaak schildert hij hen af als zeer gepassioneerd en tamelijk gewelddadig. Dit bezorgt hem de reputatie van een vrouwenhater (Aristofanes laat in zijn Thesmoforiazousai de vrouwen Euripides om deze houding lynchen). Tot zijn vernieuwen behoorde het gebruik van een proloog in de moderne betekenis van het woord, om de situatie aan het begin van het stuk samen te vatten. Van Euripides bleven o.a. bewaard: (achttien van de mogelijk tweeënnegentig zijn bewaard) - Medea - Hippolytos - Andromache - Hecuba - Trojaanse vrouwen - Iphigeneia in Taurus - Electra - Bacchanten. - De Cycloop (satyrspel) (Extra info : ‘Nu ben ik alleen’ p. 27/34 ‘ Muze, zeg me…’ p. 121/126.)
De Griekse Komedie. Het Satyrspel. Werd gespeeld door de volgelingen van de god Dyonsus, waarbij de spelers vele dierlijke trekken vertoonden: een masker met een korte, stompe neus, grove wenkbrauwen, horentjes…. De spelers waren gewoonlijk gehuld in dierenvellen (bokken). In het satyrspel gaat het niet om hogere, edele, diepe gevoelens; wel om de meer primitieve aspecten van de mens. (Ook de grote tragediedichters schreven satyrspelen. Van hen is er nochtans maar één spel bewaard, nl. Kyklops van Euripides) De traditie dat er op de Dionysosfeesten, na drie tragedies, een satyrspel werd opgevoerd (waarin dikwijls eenzelfde geschiedenis werd vertoond, maar dan in het zotte) heeft in Griekenland lang stand gehouden. Het saterspel onderscheidde zich van de komedie doordat het nooit afzonderlijk werd opgevoerd, maar enkel een toemaatje was bij een reeks tragedies. Deze hadden met het daaropvolgende saterspel de thematiek of zelfs de personages gemeen, zodat er toch een zekere eenheid bewaard bleef. Hieruit ontstond de komedie (ca. 500 – 400 v. Chr.) Als we over de Griekse komedie spreken, wordt er meestal onderscheid gemaakt tussen de oude, de nieuwe en de middenkomedie.
11
De oude komedie geeft meestal kritiek op eigentijdse toestanden in de vorm van een klucht, of in revuestijl. Was op dezelfde manier opgebouwd als de tragedie: dezelfde afwisseling van koorzangen en epeisodia. Deze waren echter niet heel rechtlijnig uitgeschreven, zoals dat bij de tragedie het geval was. In de komedie zijn ze veeleer het product van een vrije, grillige fantasie. Eigenheid van de komedie was de parabase: een moraliserende passage, waarbij de auteur zich, via de mond van het koor, rechtstreeks tot het publiek wendt. (maskers werden dan afgenomen) De auteur ging dikwijls over tot het hekelen van personen of politieke toestanden. Door zijn opbouw en door zijn inhoud staat naar onze begrippen de oude komedie dichter bij een ‘revue’ dan bij een blijspel. De aankleding bij de komedie is grotesk. De maskers tonen ons grijnzende afstotelijke gezichten. De kleding is schaars en de acteurs zijn wanstaltig (bv. dikke buiken). Dikwijls dragen ze een grote –al dan niet geërecteerde- phallus De personages in de oude komedie zijn nog geen waarachtige karakters.
De middenkomedie vormt de overgang tussen de oude en de nieuwe komedie. Hierover weten we maar weinig. Wel is het zo, dat tussen 406 (Peloponesische Oorlog) en 336 (de vestiging van het rijk van Alexander de Grote) zich een hele evolutie heeft voltrokken, van de klucht, naar de karakter- en zedenkomedie toe. Onder de belangrijkste auteurs (er blijven geen werken bewaard) citeren we Antiphanes en Alexis.
De nieuwe komedie Waren de personages bij de oude komedie te veel ‘types’, in de nieuwe komedie krijgen ze een reëel karakter mee, dat hen tot individuen maakt, die te onderscheiden zijn van hun soortgenoten. De kleding en de maskers zijn natuurgetrouwer. Ook in het spel wil men de realiteit zo goed mogelijk weergeven. De structuur is volledig nieuw. Er is geen optreden meer van het koor. Daarnaast krijgen we in de nieuwe komedie voor het eerst een waarachtige intrige, terwijl de oude komedie hoofdzakelijk uit het aaneenrijgen van losse tafereeltjes en kleine sketches bestond. Belangrijke figuur in dit verband is Menandros. (343 – 293 v. Chr.)
Een aristocraat, en een aanhanger van de verfijnde levenswijze van het Hellenisme. De komedie krijgt bij hem een meer universele waarde, omdat het behandelde onderwerp de grenzen van tijd en ruimte overschrijdt. Zijn werken werden gewaardeerd om de intelligente, subtiele beschrijving van de personages. Bijna volledig overgebleven zijn : Het Meisje van Samos Het Scheidsgerecht.
12
De belangrijkste figuur is echter
Aristophanes. (Aristofanes) (ca. 450 – 380 vr. Chr.)
Zegt over zichzelf : ‘Van een louter vermakelijk en grof kluchtspel heb ik, de Attische komedie verheven tot een kunstwerk, met een hoog politiek en moreel doel, een meedogenloze satire op de kwalen van onze staat en zijn machthebbers. Geeft blijk van een grote vitaliteit op het gebied van de komedie, maar ook van een verfijning en een kunstenaarschap die zich slecht laten verenigen met de obscene elementen die men in het algemeen in de komedie aantreft. Was verre van progressist. Was veeleer behoudsgezind, conservatief zelfs. Was een fel tegenstander van nieuwe denkrichtingen en filosofische strekkingen. In zijn komedies trok hij dan ook fel van leer tegen ondermeer de Sofisten*, tegen scepticisme, tegen de filosoof Socrates en tegen de tragediedichter Euripides. *Sofisten : (Griekse geleerde, wijze; later drogredenaar) Naam gegeven aan rondtrekkende en elkaar beconcurrerende leraren in de Gr. Steden van de 5de en vroege 4de eeuw v. Chr. In een context van groeiende nood aan verstandelijke ontwikkeling verschaften zij tegen forse betaling een vorm van hoger onderwijs aan bemiddelde en ambitieuze jongeren. Ze hadden een ruime interessesfeer, maar hun hoofdbekommernis was in het algemeen het aanleren van retorische technieken en allerlei argumentatiestrategieën nodig voor een succesvolle carrière in het publieke leven. Hun slechte reputatie (vgl. sofisme = drogreden, schijnredenering) hebben ze vooral aan Plato te danken, die hen verweet alleen in de kunst van het overtuigen en niet in de waarheid te zijn geïnteresseerd. (Uit ‘Lexicon van literaire termen’ : H. van Gorp e.a.)
13 Aristophanes schreef veertig blijspelen, waarvan er elf zijn bewaard: De Wolken = een satire op de sofistenwijsheid, in Socrates verpersoonlijkt. Een aanval op de ‘moderne opvoeding’ van de sofisten en rethoren en de ‘denkrommel’ van Socrates. De Vrede = met een boer als hoofdpersoon, die, op een reusachtige mestkever rijdend, ten hemel stijgt om Vrede te halen, die door Oorlog in een spelonk in het godenland is opgesloten. De Vogels = een utopia = de fantastische vlucht uit het dagelijkse leven in Athene vol burgertwisten en Oorlogsdreigingen naar de wonderstad Wolkenkoekoeksheim. De Wespen = spot met de manie voor processen en het dienstdoen als jurylid. De Kikkers = Dionysus gaat naar Hades en waadt door de Styx onder het gekwaak van kikkers. Hij wil Euripides halen om de Atheners raad te geven. Op dat moment zijn Euripides en Aischylos aan het twisten in de Hades over het recht op de troon van het treurspel. Aischylos keert terug met Dionysos, terwijl hij Sophocles als zijn zaakwaarnemer achterlaat. Aischylos is dus de grootste tragedieschrijver. Euripides mag het vervolgens opnemen tegen Sophocles. (is dus een satire op Euripides) De Rijkdom (Ploutos) = over de onbillijke verdeling van de rijkdom en het vraagstuk van het communisme. Verder schreef hij drie vrouwenkomedies: Lysistrata of Vrouwenstaking = het spel waarin de Atheense vrouwen, vredelievend aan de mannen alle amoureuze toenadering weigeren, als deze geen vrede sluiten. Thesmoforiazousai of Vrouwenfeest = jaarlijks vierden de vrouwen in oktober een vruchtbaarheidsfeest. Het feest heette de Thesmoforia. (orde op zaken stellen) Profiterend van het feit dat ze op dit feest onder elkaar zijn, overleggen de vrouwen hoe ze Euripides onschadelijk kunnen maken. De tragediedichter heeft de vrouwen een slechte naam bezorgd door in zijn treurspelen al hun listen te verklappen. Ekklesiazousai of Vrouwenparlement= De vrouwen van Athene hebben het plan opgevat om hun stad te redden. In mannenkleren gehuld en met aangeplakte baarden gaan zij naar de volksvergadering, die voor vrouwen normaal streng verboden is. Zij zorgen ervoor dat het volk besluit het bestuur van de staat aan de vrouwen over te dragen. Praxagora, hun leidster, ontvouwt haar revolutionaire, communistische ideeën. (Extra info : ‘Muze, zeg me….’ p. 127/135 ===========================
14
Om ons overzicht volledig te maken noteren we nog : (ter info) Socrates (468-399 v Chr.) = Filosoof : Beschouwde het als zijn taak, zijn medeburgers op te roepen tot een ‘goed zedelijk leven’. Hij trachtte hen in gesprekken zelf het antwoord te doen vinden op de echte levensvragen. Het geweten vertelt wat juist is! Hij die weet wat goed is, zal ook het goede doen! Omdat Socrates zijn stadsgenoten steeds op de tenen trapte door vragen te stellen naar hun diepste gedachten, kreeg hij veel tegenstanders: men noemde hem ‘de wesp’. Op grond van valse beschuldigingen werd hij veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. De leer van Socrates kennen wij door een andere filosoof; nl.
Plato (428-347 v. Chr.) Deze schreef al zijn weken in de vorm van dialogen, waarin hij Socrates laat optreden als belangrijkste gesprekspartner. (In onderstaand fragment laat Plato Socrates zeggen, wat hij aanziet als doel van de filosofie: En zolang ik adem en daartoe in staat ben, zal ik nimmer ophouden met filosoferen, met u aan te sporen, met ieder van u, die ik op mijn weg aantref, terecht te wijzen. Ik zal u zeggen zoals ik het gewoon was : ‘Waarde vriend, ge zijt een Athener, d.w.z. een burger van de grootste en om haar macht en wetenschap meest vermaarde stad. En gij schaamt u niet u in te spannen om zoveel mogelijk geld bijeen te schrapen en roem en eer ! Maar om inzicht en waarheid en om de volmaking van uw ziel bekommert ge u niet ! Daar kijkt ge niet eens naar om !’ En mocht iemand van u dit betwisten en beweren dat hij er wèl zorg voor draagt, neen, dan zal ik hem niet gemakkelijk loslaten; ik zal niet weggaan voordat ik hem ondervraagd, uitgevraagd en uitgehoord zal hebben. Mijn enige taak is: rondgaan van straat tot straat om u ervan te overtuigen, jong en oud, niet in de eerste plaats bekommerd te zijn om lijf en goed, maar eerst en vooral om uw ziele-welzijn. Plato’s geschriften laten ons iets zien van zijn desillusie over de democratie die, tot het uiterste doorgevoerd, in 404 v Chr. tot de ondergang van Athene leidde. Andere werken vermelden abstracte filosofische doctrines (leerstellingen) ----) in het bijzonder zijn ‘Ideeënwereld’. Was tegelijkertijd een fascinerende persoonlijkheid en een geniale filosoof. Hij liet zijn grondbezittingen na aan de Academia, vlak bij Athene, opdat er een school voor filosofie zou worden gesticht.
Hippocrates (ca 460-370 v. Chr.) Was er op gericht de geneeskunde aan de magisch-religieuze sfeer te onttrekken en haar een wetenschappelijke basis te geven. Het welzijn van de zieke, de eerbied voor het leven en de plicht van de geheimhouding zijn de pijlers van de plichtenleer. (eed van Hippocrates)
15
Aristoteles ( 384- 322 v. Chr.) was de theoreticus van het Griekse toneel.
Schreef een verhandeling: De Poëtica, waarin hij probeerde het wezen van de tragedie te vatten. Volgens hem was het doel van een tragedie vrees en medelijden bij de toeschouwer opwekken, zodat hij gelouterd, gezuiverd naar huis kon. (= catharsis). Aan de hand van ‘Oidipous’ van Sophocles stelde hij een lijst op met kenmerken van de tragedie zowel wat vorm als inhoud betreft. (zie Regie-theorie : Aristotelisch drama) Twee belangrijke Redenaars : Isocrates (436 – 338 v Chr.) Demosthenes (384 – 322 v Chr.) ==========================
De Mime. (Mimus) Is waarschijnlijk zo oud als de mens zelf. Mime komt van het Griekse ‘mimos’: hij die nabootst. Het is de primaire, ironische nabootsing van de medemens. In de 5de eeuw v. Chr. is er in Griekenland voor het eerst sprake van mime, maar toen moet de mime al eeuwen oud geweest zijn. De mimekunstenaar (niet de verwarren met de pantomimespeler) was naast woordkunstenaar, ook nog verteller, zanger, muzikant, acrobaat, goochelaar en grappenmaker. Ook vrouwelijke mimespelers kwamen voor! (mimespelers stonden –in vergelijking met tragedie- en komediespelers- niet hoog in aanzien) Het mimespel werd geïmproviseerd, volgens een vooraf bepaald en vastgesteld schema. Nochtans werden de teksten niet opgeschreven. De mimespelen werden niet in een theater opgevoerd, maar wel op een houten staketsel of platform: vier houten palen en een plankenvloer. Een echt decor was er niet aanwezig. De aankleding is grotesk, en triviaal. (tot in de 5de eeuw na Chr. blijven de mannelijke personages een karikaturale phallus dragen!) De personages zijn veelal dezelfde: de snul, de bedrogen echtgenoot, de lichtekooi, de bluffer, het twistend echtpaar, enz…
16
De situaties en de gebruikte taal zijn gewaagd, naar het platvloerse toe. De mime is waarschijnlijk nauwer verwant met de primitieve vruchtbaarheidsfeesten ter ere van Dionysus, dan de klassieke Griekse tragedie. In de 3de eeuw vr. Chr. kwam de Griekse mime via Sicilië naar Midden-Italië. Daar evolueerde ze tot
Fabula Atellana
naar het stadje ‘Atella’. De mimespelers werden daar histriones genoemd. We hebben hier te maken met een kluchtig spel van boerse humor, zonder vaste plot, maar met veel ruimte voor improvisatie. De spelers zijn steeds weerkerende archetypes: De ‘Maccus’, een vraatzuchtige, losbandige vaak gebochelde dwaas De ‘Pappas’, een oude seniele gierigaard, kaalhoofdig maar met een lange baard en een geweldige buik. In de vroege Romeinse samenleving werd de ‘Fabula Atellana’ verkozen boven de Griekse toneelkunst, precies omdat ze in Romeinse ogen iets ‘van eigen bodem’ was.
De Romeinse tragedie / De Romeinse komedie : Op het einde van de 3de eeuw worden enkele uit het Grieks vertaalde tragedies in Rome opgevoerd. De voorstellingen evolueren echter meer en meer tot ‘shows’. Het publiek komt naar het theater om zich te amuseren. Vandaar het succes van de komedies. Buiten theater worden er ook mimespelen, of spektakels zoals gladiatoren- en leeuwengevechten ten tonele gevoerd. Het principe van ‘Panem et circenses’ (brood en spelen) viert hoogtij De tragedie is op sterven na, dood. De zeldzame nog overblijvende tragediedichters schrijven hun stukken als LEESDRAMA’S. (Dit had belangrijke gevolgen: de auteurs dienden geen rekening te houden met de speelbaarheid!) In vergelijking met de Griekse drama festivals stellen we vast dat in Rome niet drie stukken, maar slechts één werd opgevoerd, eventueel uitgebreid met een exodium in de vorm van een mimus of Atellana.
Figuren uit de Romeinse tragedie zijn : Livius Andronicus : Een Griekse slaaf, die in 272 v. Chr. in handen viel van de Romeinse patriciërsfamilie der Livii, waar hij leermeester van de kinderen werd. Hiervoor vertaalde hij o.m. de Odyssee van Homeros in het Latijn. In 240 v. Chr. liet hij op de ‘Ludi Romani’ Griekse drama’s in een Latijnse vertaling opvoeren.
Gnaeus Naevius : Maakte als soldaat de Punische oorlog mee. In 235 v. Chr. nam hij met zijn
drama’s deel aan de Romeinse Spelen. In zijn toneelstukken verwees hij echter direct naar actuele politieke toestanden, en nam hij bepaalde machtige Romeinse families op de korrel. (theater als politieke volkskritiek) Uiteindelijk werd hij verbannen.
17
De belangrijkste figuur uit de Romeinse tragedie is : Lucius Annaeus Seneca : (4 v. Chr. – 65 n. Chr.)
Afkomstig uit Cordoba, kwam Seneca in Rome terecht. Hij was filosoof, toneelauteur en staatsman; ook leermeester en later raadsman van Nero. (door keizer Claudius wordt hij negen jaar verbannen naar Corsica, maar diens vrouw Agrippina slaagt erin hem te doen terugroepen in 49, en benoemt hem tot leermeester van haar zoon, de latere keizer Nero. Onder Nero krijgt Seneca zeer veel macht, maar in 65 in ongenade gevallen pleegt hij zelfmoord) Schreef zijn stukken al leesdrama’s. Geen enkel stuk werd tijdens zijn leven opgevoerd. Nochtans heeft hij als toneelauteur een grote invloed uitgeoefend op het latere West-Europese theater. Tot in de 19de eeuw zouden de West-Europese toneelschrijvers zich streng houden aan de indeling die Seneca aan zijn drama’s gaf : 5 bedrijven (waarbij de proloog in het eerste bedrijf was opgenomen), en een koor, dat buiten de eigenlijke actie van het stuk wordt gehouden, en dat enkel een beschouwende rol speelt. Liet zich inspireren door de tragedies van Euripides, maar toch wijken zijn stukken in belangrijke mate af van het werk van zijn Griekse voorganger. In eerste instantie natuurlijk, doordat zijn drama’s leesdrama’s waren, en hij bepaalde dingen wel kon neerschrijven, die Euripides niet kon laten spelen. Verder is het gruwelijke een essentieel bestanddeel van zijn werk. Misschien ook omdat hij in een bepaald gruwelijke tijd leefde (Keizer Nero), maar waarschijnlijk ook doordat hij niet gebonden was aan bepaalde beperkingen die een voorstelling met zich meebrengt, en hij dus alles veel plastischer en realistischer kon voorstellen. (in een leesdrama diende hij de gruwel van bv. moord niet door een bode te laten vertellen…) In zijn karaktertekening vervalt hij in grote wit-zwart tegenstellingen: de misdadigers kunnen inderdaad niet boos genoeg zijn. Ook zijn zijn stukken doorweven met een overdreven pathos : de personages drukken zich overdreven geladen uit. Niet zelden klinken hun ontboezemingen dan ook hol en vals. Zijn navolgingen van Griekse tragedies zijn overdreven en zelfs grotesk, zowel in gevoelens als in de stijl. Deze is kunstmatig, bombastisch en retorisch. Enkele van zijn werken die bewaard zijn gebleven : Medea – Phaedra – Oidipous – Agamemnon – Thyestes (o.m. bewerkt door H . Claus ) (Extra info : Fragment uit ‘‘Phaedra’ in een bewerking van H. Claus.)
18
Wat de komedie betreft toonden de Romeinen zich eveneens trouwe navolgers van de Grieken. Zij beschouwden echter dit ‘plagiaat’ niet als een oneer; wel integendeel…
De belangrijkste figuur uit de Romeinse komedie is : Titus Maccius Plautus : (245 – 184 v. Chr.)
Zijn stof haalde Plautus uit de nieuwe Griekse komedies (o.a. van de Athener Menandros), waarbij hij soms twee Gr. komedies tot één verwerkte, en uit ongeschreven mimespelen, die in het Romeinse rijk een actieve bloei kenden. Wel houdt Plautus de Griekse persoons- en plaatsnamen, maar hij geeft alles een Romeins tintje. De intrige wordt losser, en valt uiteen in een aantal tafereeltjes. Hij blinkt uit in fantastische situaties en extravagant taalgebruik. Hij bewerkte o.a. de ‘nieuwe komedies’ van de Athener Menandros. Geschreven voor een eenvoudig, wat ongecompliceerd publiek, maakte hij zeer vrij gebruik van de tekst. Ook door bepaalde toespelingen, zowel in de intrige als op de personages, krijgen zijn blijspelen waarde voor het Latijnse publiek. Ondanks het wat stereotiepe karakter van de personages (onbesuisde jongelieden, opschepperige soldaten, inhalige koppelaarsters…) worden ze altijd op ongedwongen en op levendige wijze gepresenteerd. Plautus opvolger als schrijver van blijspelen is : Terentius : (190-159 v. Chr.) Het raffinement dat in zijn zes komedies zichtbaar wordt, herinnert aan de elegantie van de originele Griekse stukken. Om hun charme, hun zuivere taalgebruik en de knappe intrige-opbouw hebben ze altijd bijval van de aristocraten gekregen. Zijn stukken krijgen een klassieke status bij de lezers van de goede smaak. Mist de extravagantie en de inkleuring van Plautus---) vandaar minder populair bij het grote publiek.
19
Nog twee dichters die mee het einde van deze periode markeren : Lucretius (ca 94 – 55 v.Chr), die stierf na voltooiing van zijn grote commentaar op de filosofie van Epicurus, ‘De natura rerum’ = Over de aard van de dingen, doortrokken van bekeringsijver. Catallus (ca 85 – 45 v. Chr.) wordt beschouwd als een lyrisch dichter in de moderne betekenis van het woord. Zijn gedichten bezingen zijn liefde en vervolgens zijn haat jegens de vrouw die hij ‘Lesbia’ noemt. Ook zijn vriendschappen en vijandschappen komen aan bod. Hij maakte deel uit van een groep jonge avantgarde- dichters. Zijn vroegtijdige dood betekende een groot verlies voor de literatuur. ===============================
De Romeinse theaterbouw. De Romeinen namen de vorm van de Gr. openluchttheaters over, maar brachten toch enkele ingrijpende wijzigingen aan. Zo werd het theater niet meer gebouwd tegen een heuvel of bergrug aan, maar midden in de stad. De vorm van de Romeinse orchestra bestaat nog slechts uit een halve cirkel en sluit aan bij de zeer hoge en brede skene, die even hoog is als de buitenmuren van het theater. De skene heeft verdiepingen, en is doorgaans rijkelijk versierd met beeldhouwwerk. De halfcirkelvormige orchestra is niet meer bedoeld als speelplaats voor de acteurs. Hier bevinden zich de voorbehouden plaatsen voor de senatoren en de patriciërs. Het koor, of wat er van overbleef diende op het proskenion te evolueren. De orchestra kon in bepaalde theaters afgesloten worden, om als speelplaats te dienen voor gladiatoren- en stierengevechten. Soms kon ze zelfs onder water gezet worden. Periakten werden achter de poorten opgesteld, en waren beschilderd met bos- of straatgezichten. Voor het proskenion bevond zich een gordijn, dat men bij het begin van de voorstelling naar beneden kon laten zakken, in een kleine gracht. Boven het amfitheater werd soms, geheel of gedeeltelijk, een velum gespannen, om het publiek te beschermen tegen de al te felle zonnestralen. Ook kon er eventueel ’s nachts worden gespeeld! Het theater was dan verlicht met ontelbare fakkels. ===============================
20
(interessant om te weten!)
Het ‘Gouden tijdperk ‘ in Rome komt er aan met : Cicero (106 – 43 v. Chr.) Tot zijn werk behoren openbare en privé redevoeringen, filosofische en retorische verhandelingen, essays, evenals een uitgebreide correspondentie over openbare en privé-aangelegenheden. Wij kennen zijn kwaliteiten en gebreken gedetailleerder dan van welke andere schrijver uit de Oudheid ook! Hij beschikte over een evenwichtige en beheerste stijl, helder en expressief, harmonieus in het ritme, rijk en ontroerend en met oneindige mogelijkheden. Zijn persoonlijkheid is aantrekkelijk vanwege zijn liefde voor de literatuur en de filosofie. Komen daar nog bij zijn gehechtheid aan vrijzinnige en menselijke waarden. Ze is het minder als men zijn opportunisme ( het handelen zonder bepaald beginsel, naar de eisen van het ogenblik, waarbij men er naar streeft iedere omstandigheid ten voordele van zich of van zijn partij aan te wenden) in ogenschouw neemt en zijn voorkeur voor uitvluchten waarvan hij als politicus blijk gaf. Zijn ijdelheid is een van zijn andere zwakheden en zijn liefde voor de vergane glorie van de Romeinse senaat maakt hem blind. Gedurende de crisistijd, veroorzaakt door burgeroorlogen, maakt hij net als Demosthenes de zaak van de verliezers tot de zijne. In een reeks vreselijke aanklachten tegen Marcus Antonius tekent hij eigenlijk zijn doodvonnis, dat hij aanvaardt met de moed een Romein waardig. Met Caesar Augustus (31 v.Chr.-14 n. Chr.) = achterneef van Julius Caesar werd een gunstig klimaat geschapen voor de dichtkunst. De overwinning van Augustus maakte een eind aan een eeuw vol barbaarse onrust en wreedheden. Grote namen zijn Vergilius : (70 – 19 v.Chr.) Hij verheerlijkte de terugkeer van de vrede en het aanzien van Rome. Hij schreef een leerdicht over de landbouw = Georgica : Het zijn fijnbewerkte, dichterlijke beschrijvingen, geschreven in harmonieuze verzen. Voor alles gaat het om een dichterlijke kunstuiting en niet om een agrarisch handboek. Zijn belangrijkste werk is zijn heldendicht : Aeneis, dat Rome verbindt met de Griekse mythologische wereld. Hij maakt gebruik van zijn voorgangers, van Homerus tot Lucretius, om zijn werk te verrijken met literaire toespelingen. Door zijn symbolen, voorbeelden, profetieën en voorspellingen heeft het dichtwerk betrekking op Augustus en zijn heldendaden, beschouwd als het uiteindelijk doel van de dwaaltocht van Aeneas. Ondanks de held, die nauwelijks innemend is, heeft dit lofdicht op Rome de latere generaties gefascineerd, en in het Latijnse Westen heeft het tot in zeer recente tijd een gelijkwaardige plaats ingenomen als Homerus in het Griekse Oosten. Horatius : (65 – 8 v. Chr.) Is een man van zijn tijd en geen ziener. Zijn Oden, die de Griekse lyrische gedichten navolgen, zijn vervaardigd met groot vakmanschap. Zijn Satiren en Epistolae (brieven) zijn geïnspireerd op zijn Latijnse voorganger Lucilius. Ze hebben een losse vorm en een plezierige achteloosheid, terwijl ze met een lichtvoetige humor en rustige wijsheid de opvattingen van de schrijver over het leven, de maatschappij en de literatuur weergeven.
21
Verder nog drie dichters waarvan elegische dichtwerken voor ons bewaard zijn gebleven zijn: Tibullus (60-19 v. Chr.), melancholisch en ingehouden, spreekt over twee liefdesgeschiedenissen die slecht aflopen. Propertius (ca 50-16 v. Chr.) heeft een complexere persoonlijkheid met een droefgeestig, neurotisch, door de dood geobsedeerd temperament. Zijn gedichten weerspiegelen zijn hevige stemmingswisselingen. Ovidius (43 v.Chr. – ca 18 n.Chr.) geeft in zijn elegieën over zijn jeugdliefdes blijk, zowel in de inhoud als in de vorm, van de wat kwetsbare elegantie van een man van de wereld. Hij kent de menselijke natuur, en dankzij zijn virtuoze taal kan hij ongedwongen, in alle mogelijke vormen, het altijd populaire thema van de liefde analyseren. Hij kruidt zijn teksten met spitsvondigheden en soms ook met harde opmerkingen. Zijn belangrijkste werk: de Metamorfosen = een bundel mythologische verhalen. De voornaamste prozageschriften uit de tijd van Augustus zijn de boeken die ons nog resten van Titus Livius (59 v.Chr. – 17 n.Chr.) = Ab urbe condita = De geschiedenis van Rome. Dit enorme boekwerk verhaalt de geschiedenis van de stad vanaf de stichting tot de tijd waarin de auteur schrijft. Het is geen kritische geschiedschrijving, maar de opeenstapeling van legenden en, soms verdraaide, historische onderwerpen zijn een voorbeeld van vertelkunst. Het blijft plezierig om te lezen en is soms meeslepend. Deze compilatie wordt vooral beschouwd als een lofdicht op Rome.
=================================
22
HET MIDDELEEUWSE THEATER.
Wat voorafging + Inleiding. Voor Aristoteles (384-322 v.Chr., in de 4de eeuw vr. Chr. de eerste grote theoreticus van het genre, was het drama het summum van alle literatuur. In zijn eigen tijd werd hij in Griekenland dan ook geconfronteerd met een ongeëvenaarde bloei van de dramatische kunst in de tragedies van Euripides (Medea), Sophocles (Koning Oedipus, Antigone), en de komedies van Aristofanes (De vogels) . In hun spoor ontstonden ook in het Antieke Rome belangrijke dramatische werken. In de 3de tot 2de eeuw v. Chr. was Plautus (Aulularia) werkzaam als dichter van komedies en in de 1ste eeuw n. Chr. volgde Seneca (Phaedra) vooral de Griekse tragedies na. Tijdens de laatste eeuwen van het Romeinse keizerrijk geraakte de dramatische kunst in vergetelheid en toen de Germanen in de 5de eeuw n. Chr. het Westen onder de voet liepen, waren de grote theaterdichters nog enkel als leerstof op retorenscholen of als private lectuur bekend. En omdat ook de Germanen zelf het dramatisch genre niet kenden, ging het in de vroege Middelleeuwen uiteindelijk nagenoeg helemaal verloren. Alleen rondreizende histriones of beroepsacteurs hielden met hun triviale kluchten of pantomimes de notie van toneel of theaterspel enigszins levend. Na eeuwen van vergetelheid werd in de 10de eeuw het dramatische genre opnieuw ontdekt en ontwikkelde er zich een nieuwe theatertraditie in West-Europa. Met West-Europa bedoelen we meer specifiek onze eigen regio (Noordelijke en vooral Zuidelijke Nederlanden) en onze buurlanden (Frankrijk, Duitsland en Engeland), waar het dramatische genre zich het eerst en het omvangrijkst ontwikkelde. Wat de tijd betreft, gaat het om een periode vanaf het midden van de 10de tot en met de eerste decennia van de 16de eeuw. In die ruim zes eeuwen omvattende tijdsspanne is het dramatische genre, haast toevallig ontstaan binnen de Latijnse liturgie van de christelijke Kerk, uitgegroeid tot een indrukwekkend geheel van religieuze spelen in de verschillende volkstalen. Onder andere door religieuze omwentelingen aan het begin van de 16de eeuw, ontwikkelde zich vanaf de 15de eeuw op zijn beurt een profaan toneel dat tenslotte de Middeleeuwen zou overleven, in de zedenkomedies van het humanisme en de Renaissance. Het dramatisch genre onder de loep. Volgens Aristoteles is een drama in wezen de uitbeelding van een verhaal. Het drama is bijgevolg een multimediaal genre dat niet enkel gebruikmaakt van woorden maar ook van visuele en akoestische middelen. Dat gebeurt door acteurs op een beperkte plaats (het toneel) gedurende een beperkte tijdsspanne (eenheid van tijd en ruimte). De handeling zelf is gestructureerd volgens de spanningscurve van ontstaan, climax en ontknoping van één intrige (eenheid van handeling).
23
Thematisch gaat het bij een drama in de grond altijd om de voorstelling van een confrontatie van de mens met de werkelijkheid in en rond zichzelf. Dat conflict weerspiegelt uiteindelijk (nog steeds volgens Aristoteles) de oerstrijd tussen de mythische machten van goed en kwaad, die aan de basis liggen van de werkelijkheid en de geschiedenis van de mensheid. Belangrijk is tenslotte nog Aristoteles’ bewering dat een drama door zijn opvoering bij het publiek gevoelens van angst en medelijden met een held wil opwekken, om de toeschouwer een heilzame catharsis of innerlijke bekering te laten ervaren. Hoewel het middeleeuwse theater beslist enkele kenmerken gemeen heeft met de definitie van Aristoteles, vallen bij een benadering toch eerder de verschillen dan de gelijkenissen op! Het toneel beperkte zich meestal niet tot één enkele locatie maar kon symbolisch tegelijk hemel, hel én aarde voorstellen. Het uitgebeelde verhaal kon een tijdspanne van meerdere jaren tot eeuwen omvatten. De handeling vertoonde vaak nogal wat epische karakteristieken, zoals het optreden van een commentator. Een rechtlijnige opbouw van de intrige tot aan de climax én de ontknoping van een dragend conflict blijft evenmin een vaste regel. Overigens kende het middeleeuwse drama niet de expliciete opdeling in aktes en scènes, maar verliep het spel in één grote, aanhoudende beweging. Meer dan drama was met name het religieus theater hoofdzakelijk Schauspiel, schouwtoneel. De neergeschreven tekst van een toneelstuk bezat niet meteen een eigen waarde maar gold slechts als de ‘partituur’ voor de opvoering, die het drama pas echt creëerde. Tenslotte beoogde het middeleeuwse toneel ook niet in de eerste plaats een catharsis op te wekken bij het publiek, maar wel de toeschouwer te beleren. Drama in de Middeleeuwen gold niet wezenlijk als ‘schone kunst’, maar had –naast vanzelfsprekend een ontspannende- vooral een nuttige, didactische functie.
Hergeboorte van het drama in de liturgie. 1. Van de vroege tot de hoge Middeleeuwen. (10de – 12de eeuw) De hergeboorte van het drama in West-Europa vindt plaats tijdens de 10de tot 12de eeuw; Achtergrond : Bij het begin van die tijdsspanne bevond het Frankische keizerrijk –door Karel de Grote in de voorgaande eeuw gesticht- zich in volle crisis. Na Karels dood werd het door zijn erfgenamen opgedeeld in een Oost-Francië (Duitsland) en een West-Francië (Frankrijk), met tussenin nog een derde deel, Lotharingen, dat echter vrij vlug door de beide andere geannexeerd werd. Alle gebieden werden in de 9de en de 10de eeuw zonder uitzondering geteisterd door invallen en plundertochten van buitenlandse bendes. Duitsland had voornamelijk te lijden onder plundertochten van de Slaven die vanuit Hongarije opereerden. In Frankrijk waren het de Noormannen tegen wie het zwakke centrale koningschap maar weinig kon uitrichten. Engeland vormde in de tweede helft van de 10de eeuw het strijdtoneel van legers uit Noorwegen en Denemarken. Chaos en ellende werden echter evenzeer veroorzaakt door de onophoudelijke oorlogen van de machtigen onder elkaar. De cultuur werd tijdens de 10de en 11de eeuw in West-Europa nog volledig bepaald door de christelijke Kerk. Alle onderwijs vond plaats aan abdij- of bisschopsscholen, de wetenschap bestond hoofdzakelijk uit de studie van de bijbel waaraan alle andere wetenschappelijke disciplines onderworpen waren. Ook de architectuur (Romaanse bouwkunst) en de plastische kunsten (o.m. boekverluchting met miniaturen, glasramen, beelden) werden nagenoeg uitsluitend in abdijen en andere religieuze centra beoefend en stonden in dienst van Kerk en eredienst. Dat gold eveneens voor de muziek, en in de literatuur overheersten haast exclusief het Latijn en religieuze genres (bijbelvertaling, hagiografie).
24
Belangrijk in dit verband is de Duitse non Roswitha (Hrotswitha) van Ganderheim (ca 930-1000), geboren uit een adellijk geslacht, die in de 10de eeuw ten behoeve van haar medezusters christelijke legenden in het Latijn schreef. Ze inspireerde zich daarvoor op de toneelwerken van de antieke Romeinse dichter Terentius, die op de kloosterscholen als leerboeken voor de studie van het Latijn werden gebruikt. Roswitha nam van Terentius de dialoogvorm over.
Eigenlijk kende Roswitha het dramatische genre niet en waren haar teksten bedoeld om (voor)gelezen te worden. Overigens had ook de Kerk onder de desastreuze politieke en maatschappelijke situatie te lijden en was het cultureel-, moreel en religieuze peil zowel bij de clerus als onder de bevolking in West-Europa over het algemeen bedroevend laag. 2. De liturgie als geboorteplaats van het drama. Voor de grote feesten van het kerkelijke jaar werden soms specifieke composities vervaardigd. Dat was het geval met de trope, in oorsprong een zin die aan de tekstloze melodie van een melisma werd toegevoegd om het zingen te vergemakkelijken. Vaak ging het om een dialogische tekst gebaseerd op een citaat uit de bijbel. Later werd de trope een nieuwe muzikale compositie die op verschillende plaatsen van de eredienst kon worden ingevoegd. Het zou een dergelijke trope zijn waaruit het vroegste liturgisch drama zich zou ontwikkelen. Dat het damatisch genre binnen de liturgische erediensten opnieuw kon ontstaan is mede te verklaren door het feit dat de liturgie, naast dialogisch opgebouwde zangen, nog heel wat andere spel-achtige elementen bevatte. Zo hulden de bedienaars van de eredienst zich in speciale gewaden (albe, kazuifel, dalamtiek, koorkap) en gebruikten ze specifieke attributen zoals een wierookvat en andere liturgische voorwerpen (kaarsen, kelk…) Ze traden op in een eigen ruimte (het koor van het kerkgebouw) met eigen meubilair (altaar,bisschopstroon, lessenaar) en bewogen zich op een niet-alledaagse manier (het voortschrijden in processievorm, maar ook het uitvoeren van rituele gebaren als kniebuigingen, het heffen van de armen ….). Nog andere ‘theatrale’ ‘spelmatige’ elementen zijn: Aan het slot van de viering op Goede Vrijdag werd het kruisbeeld van het altaar verwijderd en onder een doek ‘begraven’ – en op paaszaterdag ten teken van de verrijzenis plechtig teruggeplaatst (= kruisafname en kruisverheffing). Bij de kerkwijding was het sinds de 9de eeuw gebruikelijk dat de bisschop driemaal in processie rond het kerkgebouw trok. Driemaal klopte hij op de kerkpoort onder het zingen van een vers uit psalm 24 : ‘Open de poorten, gij vorsten, opdat de Koning der Glorie binnentrede’. Als antwoord op het gezang moest een geestelijke, die zich in de kerk verborgen had, in naam van de boze geest de vraag stellen: ‘Wie is die Koning der Glorie?’*. Bij de derde keer werd de poort geopend, de processie betrad de kerk en de geestelijke verwijderde zich quasi fugiens (‘als op de vlucht’).
25
Nog belangrijk tot het ontstaan van het drama binnen de christelijke liturgie is de niet de viering zelf, maar de ‘duiding’ ervan! In het kader van de missionering, werd (mede door de theoloog Amalar van Metz omstreeks 830) besloten om de vieringen als een nabootsing van bijbelse gebeurtenissen op te vatten. Door middel rememoratieve allegorese werden allerlei handelingen, bewegingen en woorden van het misgebeuren als herinnerende uitbeelding van de woorden en daden van Christus op aarde uitgelegd. (intrede celebrant = begin van de mis / verwees naar de meswording van Chr.; de offergang naar zijn intocht in Jeruzalem. De consecratie verbeeldde de kruisiging én de graflegging en het einde van de mis werd als Christus’ Hemelvaart geduid. Aan de bedienaars van de eredienst werden afwisselend de ‘rollen’ van Christus, de apostelen of de heilige vrouwen onder het kruis toegeschreven; het altaar werd geïnterpreteerd als avondmaalsdis, als calvarieberg of als het Heilig graf! (Kerk veroordeelde die verklarende methode van Amalar omdat ze het sacramentele karakter van de mis verwaarloosde, maar bleef de hele Middeleeuwen uiterst populair.) Mis werd op die manier niet zelf een toneelspel, maar ze werd wel in die zin uitgelegd = effening weg voor het echt liturgisch drama. Besluit : We kunnen dus stellen dat de manier waarop theater opnieuw verschijnt, merkwaardig genoeg op dezelfde manier is ontstaan als het Griekse theater: uit de religie, via koorzang naar de trope. Dit is een korte, gezongen prozatekst over het thema van de feestdag (vb. Kerst, Pasen) en onder de vorm van een vraag- en antwoordspel. (*zie boven) Want net zoals het Griekse drama zich ontwikkelde uit de verering van Dionysus, zo ontwikkelde het middeleeuwse liturgische drama zich uit de christelijke liturgie en met name uit de viering van het Paasfeest, aangezien de Verrijzenis, veel meer dan de Geboorte, de kern van het christelijk jaar vormde.
De wieg van het middeleeuwse theater staat in de kerk. Vermits de Kerk niet alleen het monopolie bezat op het gebied van het spirituele- , maar ook van het culturele leven (de Kerk oordeelde immers over wat mocht en niet mocht, en was de enige instelling die systematisch archiveerde) betekende voor het theater de integratie enerzijds een officieel erkenning, maar anderzijds ook een ernstige beknotting van zijn vrijheid. Ondertussen zwierven ‘vermaakartiesten’ door Europa. Alleen of in kleine groepen. Onder hen bevonden zich acrobaten, dansers, mime-spelers, dompteurs met beren of apen, jongleurs, worstelaars, minstrelen (troubadours) en vertellers. Zij trokken van de ene hofstede naar de andere burcht om daar de lange winteravonden op te vrolijken met zang, dans, muziek, poëzie, en gespeelde tafereeltjes. Het waren all-round artiesten, die de traditie van de mime – soms op hoog niveau- verder zetten. De literaire productie die zij hebben voortgebracht (en waarvan maar heel weinig tot ons is gekomen) heeft trouwens als wieg gediend voor de verschillende literaire tradities in de volkstaal in West-Europa. (zo onthouden we de Troubadourslyriek in Zuid-Frankrijk) Ze droegen de kiemcel van het theater met zich mee, klaar om onder gunstige omstandigheden wortel te schieten. Deze rondtrekkende potsenmakers, die minder gemakkelijk in de greep van de Kerk konden gehouden worden, bleven daarbij tamelijk ‘verdacht’ en de kerk vond het blijkbaar niet de moeite om hun productie te archiveren. 3. Ontstaan en ontwikkeling van het liturgisch paasdrama. De oudste bekende trope komt uit de abdij Saint-Martrial in Limoges waar ze omstreeks 930 ontstaan is. Die eerste trope hoorde thuis in de liturgie van Pasen, dé absolute hoogdag van het kerkelijk jaar.
26 De gezongen tekst komt niet rechtstreeks uit de bijbel maar parafraseert het bezoek van de vrouwen aan het graf, waar ze niet de Heiland vinden, maar een engel die hen toespreekt. Interrogatio: Quem quaeritis in sepulchro, Christicolae? Vraag: Wien zoekt gij in het graf, christenen? Responsio: Jesum Nazarenum crucifixum, o coelicolae. Antwoord : Jezus van Nazareth die gekruisigd werd, o hemelbewoners. Item: Non est hic, surrexit sicut praedixerat; ite nuntiate quia surrexit de sepulchro. Opnieuw: Hij is niet hier, Hij is verrezen zoals hij voorspeld had. Ga daarom verkondigen dat Hij uit het graf is opgestaan. Antiphona: Surrexit enim, sicut dixit, dominus, ecce precedet vos in Galileam, ibi eum videbitis, alleluia, alleluia. Antifoon: De Heer is opgestaan zoals Hij voorspeld heeft. Zie, Hij gaat u voor naar Galilea. Daar zal u Hem zien. Alleluja, alleluja! De eerste tropen onderscheidden zich noch muzikaal noch op enige andere wijze van de overige liturgie; ze bestonden uit een dialogisch gezang van twee koorhelften. Het zouden ‘gewone’ liturgische composities geweest zijn die pas naderhand, door latere gebruikers en vooral door literatuurwetenschappers, tot literair-dramatische creaties werden uitgeroepen. 4. Verspreiding + ‘stof’: Het is onmogelijk om de voortgang van het theater precies in kaart te brengen of om exact de plaatsen aan te wijzen waar ontwikkelingen plaatsvonden. Liturgische stukken worden door heel Europa aangetroffen. De Mystery plays in Engeland, de mystères in Frankrijk, de sacre rappresentazioni in Italië, de autos sacrementales in Spanje, de Geistspiele in Duitssprekende landen, maar ook de verspreide voorbeelden uit Midden- en Oost Europa hebben alle hetzelfde thema en gaan uit van de devotie en gelovigheid van hun publiek. Uit de grote literatuur-voorraadkamer die de Bijbel is, nam men de dramatische verhalen, zoals die van de ark van Noach, Jonas en de walvis, Danïel en de leeuwenkuil, Samson en Delilah…. En toen de Bijbel uitgeput was, vielen de schrijvers terug op verhalen over heiligen en martelaren.
Het geestelijk toneel in het Latijn. Lange tijd werd er (door geestelijken) in het Latijn toneel geschreven. Deze stukken hadden uiteraard een educatieve strekking. Zo vermelden voor wat de 5de eeuw betreft E. APOLLINARIOS, BASILLIOS en GREGORIOS; In een stuk van een onbekende schrijver (ca. 5de eeuw), getiteld Querolus, wordt een mensenhater uigebeeld (cfr. De Misantroop : Menandros en Plautus) Ten tijde van Karel de Grote (ca. 800) schreef de abt ANGELBERT toneel. Verder is er de figuur van een kloosterzuster uit de abdij van Gandersheim (Brunswijk). Met name HORTWITHA. (zie hergeboorte van het drama in de liturgie). Haar literair werk neemt een aanvang met een verhaal over de geboorte van de H. Maagd. Weldra hield ze zich haast uitsluitend bezig met het schrijven van dramatisch werk. Zoals boven vermeld werd ze fel
27 beïnvloed door het werk van Terentius, alhoewel ze – naar haar eigen zeggen- de heidense ontuchtige inhoud van zijn werk verafschuwde. De zes toneelwerken die ze naliet, zijn dedramatiseringen van heiligenlegenden. Voor een kloosterzuster beschrijft ze tamelijke gewaagde toestanden; maar dit is volgens haar noodzakelijk om de triomf van de deugd op de heidense toestanden beter te laten uitkomen. Waarschijnlijk werden haar stukken niet opgevoerd en dienden zij als leesdrama’s tot stichting van de gelovigen. Toneelwerken: 1. Gallicanus: een Romeins veldheer, die zich tot het Christendom bekeert, en de marteldood sterft. 2. Dulcitius: een martelaarschap van de zusters Agape, Chiomia en Irene. 3. Abraham: een heremiet haalt zijn nichtje Maria uit een ontuchthuis. 4. Paphnutius. 5. Sapientia: een Griekse vorstin verzet zich tegen de pogingen van keizer Hadranus, om haar het nieuwe geloof te laten afzweren. 6. Callimachus: hartstocht van de heidense Callimachus voor de christenvrouw Brusiana. Na haar afsterven wil C. zich aan haar lijk vergrijpen, maar wordt door een slang gedood.
Het geestelijk toneel in de Volkstaal.
De oorsprong, of misschien beter gezegd: de aanleiding tot het geestelijk toneel in de volkstaal, ligt waarschijnlijk in het liturgisch Paasgebeuren: de dood en de verrijzenis van Christus. Het vroegste document dat wij terzake bezitten, is de Concordia Regularis van de Benedictijn Etherlworld, bisschop van Winchester (opgesteld tussen 959 en 979). Hierin verwijst hij naar het gebruik om de Introitus-tropus van Pasen (= Wie zoekt gij….) in de St. Pietersabdij te Gent plastisch uit te beelden, door de dialoog door verschillende diakens te laten ‘spelen’. Niet enkel het Paasgebeuren, maar ook het Kerstfeest gaf aanleiding tot zulke uitbeeldingen van een liturgische tekst. We spreken van de Paascyclus en de Kerstcyclus. In deze semi-liturgische drama’s komen nog wel Latijnse zangen voor, maar toch kunnen we reeds spreken van een dramatische kunst in de volkstaal. Het liturgische spel evolueerde logisch over het semi-liturgische spel naar Het mysteriespel. - Mysteriespelen bieden de dramatisering van geloofsgeheimen. - De auteurs ontlenen hun stof bij voorkeur aan het leven van Christus, zoals de passages over zijn lijden en de verrijzenis (passiespelen). Ook het leven van Maria was erg in trek. In de Nederlanden ontstond ‘het mysteriespel’ uit een samensmelting van de Kerst- en de Paascycli. - Het Maastrichter Paasspel dateert uit de eerste helft van de 14de eeuw. Het gaat om een passiespel dat –zoals vaak- de gehele geschiedenis van de mensheid omvat. Het begint met de schepping van de wereld en dan worden in verschillende episoden de hele geschiedenis doorlopen. Het handschrift breekt echter af bij het verraad van Judas. Indirecte bronnen, zoals rekeningen, geven aan dat ongeveer elke stad zijn passiespel had (dat bovendien verschillende dagen kon duren: het werd een prestige zaak). Sommige mysteriespelen worden nog steeds opgevoerd zoals dat van Elche (Alicante) in Spanje. - In het midden van de 15de eeuw werden op de Grote Markt te Brussel de Zeven Bliscappen van Maria
28 opgevoerd. (slechts de 1ste en de 7de zijn bewaard gebleven). Als heiligen- of mirakelspel noteren we Marieken van Niemeghen. (eind 15de , begin 16de eeuw) Hierin wordt een bekend, dus bestaand verhaal behandeld dat samenvalt met een heiligenleven of met een mirakel dat zou hebben afgespeeld en waarbij Maria of een Heilige een rol zou hebben gespeeld.
- In Frankrijk was Le jeu d’Adam en d’Eve (einde 12de eeuw) zeer bekend. Het is een Kerstcyclus, die de bijbel uitbeeldt vanaf het scheppingsverhaal, tot de geboorte van Christus. - Le miracle de Théophile van Rutebeuf (13de eeuw) handelt over een monnik die zijn ziel aan de duivel verkoopt maar die door Onze-Lieve-Vrouw wordt gered.
- In Duitsland waren er ‘Osserspiele’ en ‘Weihnachtspiele’. Pas in de 14de eeuw werd het Latijn hier volledig door de volkstaal verdrongen. (In de 16de eeuw speelde het toneel hier een rol bij de reformatie. Voor de calvinisten was het toneel verderfelijk, voor veel protestanten een uiting van het “paapse geloof”.) In het overwegend katholiek gebleven Zuid-Duitsland bleef de traditie van de passiepselen tot op heden bewaard; cfr. Oberammergau.
29 - Ook in Engeland bestond er een traditie van mysterie- en mirakelspelen. Gewoonlijk worden ze locaal gerangschikt als: Chester-, Wakefiel-, York- en Coventry- spelen. - In Italië heeft de invloed van de ‘landi’ (lofzangen, gedialogeerd door rondtrekkende ‘giullaire di Dio’: Jongleurs van God) meegespeeld, bij de ontwikkeling van het drama in de volkstaal. Deze sacre rappresenta zioni of gewijde spelen werden bij feestelijke gebeurtenissen op openbare pleinen opgevoerd. - Na 1264 ontstonden in Spanje de ‘auto’s’. Vooreerst de auto sacramental, waarin het H. Sacrament werd verheerlijkt. Later de auto natcial, dat over het Kerstgebeuren handelde. Dit genre zou standhouden tot in de 18de eeuw.
Het profaan theater. Naast het kerkelijke drama, bestonden er ook profane drama’s. Het profane theater was wel zwakker vertegenwoordigd dan zijn religieuze tegenhanger. Wellicht was de voornaamste reden dat, sinds zijn ontstaan binnen in de christelijke eredienst, het drama zozeer met zijn liturgische en religieusdidactische functies werd geïdentificeerd dat het niet echt als een literair genre werd opgevat. Het ernstig profane toneel kunnen we opsplitsen in spelen die tot het domein van de hoofse literatuur en cultuur behoren, en andere die eerder burgerlijk of niet-standgebonden zijn. Een scherp onderscheid tussen beide categorieën is niet steeds te maken, evenmin overigens als tussen het ernstige en het komische. De middeleeuwen kenden immers geen duidelijke grenzen tussen de verschillende genres en types zodat de classicistische begrippen als tragedie en komedie met enig voorbehoud dienen te worden hanteert. Toneel in de hoofse sfeer. De 12de en het begin van de 13de eeuw was de periode waarin de eerste grote emancipatie van de leken, of althans van de adel onder hen plaatsvond. Die ontwikkeling ontstond in Frankrijk, maar verspreide zich vrij vlug over Duitsland en de andere landen van West-Europa. Edellieden vormden op grond van hun afkomst een eigen bevoorrechte klasse en klommen op –door de militaire, juridische en bestuurlijke taken die ze van de vorsten ontvingen- tot de eerste stand in de maatschappij. Ook ontwikkelden ze een eigen standsbewijstzijn met een eigen wereldse ridderethiek (verwerving van typische ridderdeugden als moed, dapperheid, loyaliteit, trouw) en een eigen hoofse cultuur. Centraal in dat concept stond de idee van de minne. Als minne golden in de eerste plaats de nooit aflatende inspanningen van de man om, ter wille van een als volmaakt beschouwde geliefde dame, zichzelf tot een hoofs wezen te ontwikkelen. Voor haar diende hij zowel galante omgangsvormen als een zekere geestelijke vorming te verwerven en bepaalde waarden of deugden als eer, trouw en gematigdheid na te streven. Het hoofse ideaal vond zijn voornaamste realisatie niet in de dagdagelijkse werkelijkheid, maar in de kunst en de literatuur. In de Hoge minnezang werden vooral de kwaliteiten van de vrouw bezongen en betuigde de man zijn onwrikbare trouw aan haar. Een ander belangrijk thema was de minneklacht omdat de diepste verlangens van de minnaar noodzakelijkerwijs onvervuld moesten blijven. In andere, meer realistische genres zoals de pastorale, werden ook de zinnelijke geneugten van de liefde verheerlijkt en werd de onmogelijke liefde tussen de adel en de boerenstand geproblematiseerd. De ridderepiek beschreef van haar kant de weg die de adellijke man moest afleggen om door aventiure (wapenfeiten) en minne in het huwelijk de ridderlijke volmaaktheid te bereiken. Het dramatisch genre is in de hoofse literatuur grotendeels afwezig. Op enkele uitzonderingen na blijken ridders weinig behoefte te hebben gevoeld om door middel van dramatische uitbeeldingen concreet gestalte te geven aan hun wensen en idealen. En wat we als hoofs theater kunnen beschouwen, komt dan nog vaak voor onder de reeds vertekende vorm van burgerlijke satires of parodieën. Dat laatste geldt met name voor de producten van Duitse bodem, terwijl we in de
30 Franse en vooral de Nederlandse literatuur wel degelijk enkele opmerkelijke spelen vinden die we als hoofs kunnen bestempelen. Aan het begin van de geschiedenis van het profane theater staat een Latijns drama dat, misschien niet als hoofs, dan toch als adellijk toneel kan gelden. Het Ludus de Antichristo is een handschrift uit het Beierse klooster Tegernsee overgeleverd (ca. 1200) en vermoedelijk omstreeks 1160 ontstaan. Daardoor is dit spel niet enkel het oudste profaan theaterstuk uit de Middeleeuwen dat we kennen, maar behoort het sowieso tot de vroegste drama’s.
Profane spelen in de volkstaal zijn pas vanaf de 13de eeuw overgeleverd. Een van de vroegste is het Oudfranse Li Jeu de Robins et Marions van de hand van Adam de la Halle. Het gaat om een gedramatiseerde pastorale waarin een herderinnetje smoorverliefd is op een boerenjongen, en daarom een ridder een blauwtje laat lopen.
De profane spelen die nog het best aan de definitie van hoofs toneel beantwoorden stammen alle uit de Nederlanden en wel uit één enkele bron, het Hulthemse handschrift. Dit vroeg 15de eeuwse manuscript wordt genoemd naar een Gentse notabele (Charles Hulthem) die het in de 19de eeuw op een veiling kocht en het zo van de ondergang redde. Inhoudelijk is het een bonte verzameling van meer
31 dan tweehonderd teksten: proza, poëzie en ook tien toneelstukken. Wat de toneelstukken betreft gaat het om vier ernstige (abele = mooi, voornaam) spelen, telkens gevolgd door een klucht of sotternie en tenslotte nog twee extra kluchten.
Hulthemse handschrift
Lanseloet van Denemarken
Esmoreit
1. Een abel spel van Lanseloet van Denemarken, hoe hi wert minnende ene joncvrou, die met sijnder moeder diende.’ (Een voornaam spel over Lanseloet van Denemarken. Hoe hij verliefd werd op een hofdame van zijn moeder).. 2. Een abel spel ende een edel dinc van de hertoghe van Bruuyswijc, hoe hi wert minnende des Roedelioens dochter van Abelang (Een voornaam spel en een nobele geschiedenis over de Hertog van Brunswijk. Hoe hij verliefd werd op de dochter van Roedelioen van Abelant) of beter bekend als Gloriant. 3. Het abel spel van Esmoreit, sconincs sone van Ceciliën (Een voornaam spel over Esmoreit, prins van Sicilië.). 4. Dit abel spel is van enigszins andere aard. In het Spel vanden Winter ende vanden Somer gaat het om een allegorisch drama waarin de personificaties van de Winter en de Zomer met elkaar redetwisten. 15de en 16de eeuwse Moraliteiten. Het thema van deze spelen was in wezen het leven van de aardse mens die zichzelf wil realiseren, wat steeds met vallen en opstaan gepaard gaat. Het gaat om de strijd tussen goed en kwaad, tussen deugd en zonde, met als uiteindelijke inzet het hemels heil of de eeuwige verdoemenis in de hel. Het hoofdpersonage gold in eerste instantie als een representant van de menselijke soort als zodanig, wat de naamgeving al uitdrukt: Mankind of ‘Mensheid’, Elckerlijc of ‘Iedereen’. Specifiek en wezenlijk voor de moraliteiten was vooral het feit dat de mede- en tegenspelers van het centrale personage evenmin individuen waren, maar allegorische personificaties van menselijke deugden en ondeugden, van gebreken en zonden of van abstracte begrippen en generalisaties als Waarheid, Wil, Goede Werken of Gezelschap. Tenslotte verbeeldde de handeling van dergelijke spelen in de regels een psychische crisis waarin de mens verzeild geraakt in extreme situaties, zoals het ogenblik van de dood. Spiegel der zaligheid van Elckerlijc wordt door de eeuwen heen (dus nu nog) beschouwd als een soort universeel drama van de mens en zijn geestelijk bestaan.
32 De kluchten of sotternieën. Eén van de bronnen van het komisch theater van de Middeleeuwen was ongetwijfeld de traditie van de laatantieke mimi of histriones, rondreizende beroepsacteurs die in de periode van het Romeinse rijk in steden en dorpen allerlei kluchtspelen opvoerden. De uitgebeelde figuren waren vaste types, zoals de soldaat-opschepper, de leugenachtige koopman-bedrieger, de oude hoorndrager en pantoffeltheld, de manzieke deerne, de dorpsidioot …. De dialogen teerden vooral op schunnige moppen en scatologische praatjes, terwijl de intriges steevast op handtastelijkheden uitliepen. Vooral ter gelegenheid van markt- of feestdagen debiteerden kleine reizende gezelschappen korte kluchtspelen die een mengeling waren van pantomime, poppenkast, zang, monoloog en dialoog. Er zijn weinig voorbeelden overgebleven omdat het vaak om louter orale teksten ging die grotendeels op improvisatie berustten en dus niet werden neergeschreven. Een andere bron van herkomst waren de merkwaardige tradities die naar aanleiding van bepaalde kerkelijke feesten bestonden. Zo kende Frankrijk sinds de vroege Middeleeuwen het Fête de Fous (Feest van de gekken) waarop de lagere clerus, acolieten, subdiakens en dergelijke, voor één dag de heerschappij in kerk en klooster mochten overnemen. Het gebruik, duidelijk bedoelt als een psychische uitlaatklep, gaf aanleiding tot luidruchtige, vaak onbetamelijke processies, maar vooral tot een soort parodiërende eredienst waarbij een ‘gekkenbisschop’ een satirische preek hield. In dit verband vermelden we nog als ‘wereldse tegenhanger’ in de 14de eeuw : Fête des Sots We onthouden ook carnaval (grote festiviteit voor de vasten) Schriftelijke fixaties van komisch toneel zijn in Frankrijk vanaf de 13de eeuw, in de andere landen vanaf de 14de eeuw overgeleverd. Veruit de meeste teksten stammen echter uit de 15de en het begin van de 16de eeuw. Vormen en genres waren erg verschillend naar land en gelegenheid, maar ook naar inhoud en opzet. In Frankrijk kende men het dit, een monoloog waarin een komisch type zichzelf voorstelt. Voorts onderscheidde men er de sotie, die als opening van een toneelsessie gold, en de farce die de voorstelling afsloot. In de Nederlanden werd het komische aanhangsel bij een abel spel sotternie genoemd. Het Duits komisch toneel bestond nagenoeg uitsluitend uit Fastnachtspiele (vastenavondspelen). Naar inhoud en thematisch behandelen ze de meest uiteenlopende materies. Het alledaagse leven, echtelijke ruzies wegens bedrog of overspel, vechtpartijen, het seksuele leven…. Voorts werden allerlei standen gehekeld en vooral werd een ontnuchterend beeld opgehangen van de maatschappij waar de wet van de sterkste en het recht van de sluwste ongehinderd geprezen werden. Werken. In Frankrijk wordt La farce du Maître Pathelin (1564) als een meesterwerk in zijn genre beschouwd. De auteur is niet gekend. Het handelt over een arme advocaat, meester Pathelin, die een koopman om de tuin leidt, maar die zelf door een sluwe herder op zijn beurt bedrogen wordt.
33
In de Nederlanden was het genre erg populair. Hier werden cluyten, die erg boers waren, en een tamelijk goedkope humor hadden, onderscheiden van de sotternieën, die een meer satirische inslag kenden. Lippijn: Hier betrapt een man zijn vrouw op overspel, maar een buurvrouw maakt hem wijs dat de elfen hem betoverd hebben. Drie daghe Here: Deze sotternie vertelt het verhaal van een man, die thuis onder de ‘sloef’ ligt, een deal sluit met zijn vrouw. In ruil voor een dure pels laat ze hem drie dagen de baas zijn in huis. De man geniet hiervan zo dat hij zijn buren uitnodigt en bij deze gelegenheid zijn vrouw rond-commandeert. Die Buskenblaser: Hier wil een oude man zijn jonge vrouw niet verliezen en hij laat zich door een kwakzalver een wonderbuisje aansmeren: telkens hij daarop blaast, zal hij weer jong worden… Maar het buisje is gevuld met roet en wanneer de man zich pikzwart aan zijn vrouw vertoont, oogst hij uiteraard niets dan hoongelach. Nu Noch: Een man die zwaar onder de pantoffel van zijn vrouw ligt, krijgt goede raad van zijn buurman. De cluyte van Playerwater .In dit toneelstuk is te zien hoe een man zijn vrouw betrapt in de armen van een priester. De man zit verstopt in de mand van een marskramer. Vervolgens zal hij zijn rivaal met stokslagen verdrijven.
Liederen, boerden en spoken. Vele liederen die lange tijd voortleefden via mondelinge overlevering, hadden een Oud-Germaanse of zelfs Indo-Europese oorsprong. Sommige liederen waren gedialogeerd en konden gespeeld worden: bijvoorbeeld Het daghet in den Oosten. Boerden waren realistisch-komische verhalen uit het volksleven en hadden dikwijls dezelfde onderwerpen als de cluyten. (kluchten). In de spoken was er meestal een moraliserende strekking te vinden. Ze werden voorgedragen door sprooksprekers: beroepsvoordragers die in dienst waren van de adel of de rijke burgerij. (Noord-Nederlandse sprooksprekers waren bijvoorbeeld Dirc Potter en Willem Van Hillegaertsbergh).
De enscenering + voorstellingsruimte.
Het religieuze drama was verhalend, episch. Het had als doel: de aanschouwelijke uitbeelding van wat er in het evangelie stond geschreven. Een climax, of een centraal conflict was er in deze religieuze drama’s niet te vinden: de gebeurtenissen werden gewoon op een rijtje geteld. Ook voor de uiterlijke
34 presentatie werd alles naast elkaar geplaatst: in de kerk gebeurde dit op verschillende plateaus, voor de verschillende plaatsen van de handeling. Later werd er gespeeld op het marktplein: op verschillende plateaus in de diverse hoeken; ofwel op een laag plateau, waarop de verscheidene plaatsen naast elkaar waren uitgebeeld (simultaantoneel); ofwel op wagens, die men achtereenvolgens voor de toeschouwers kon rijden (in Engeland de ‘pageant cars’, met bovenop de speelruimte, en onderaan de kleedruimte voor de acteurs). Naargelang het religieuze drama vorderde, ging men een ander plateau bespelen; rolde men een andere toneelwagen voor; of ging men naar een ander gedeelte van het simultaantoneel. Aanvankelijk was de plaatsaanduiding in de kerk tamelijk symbolisch. Maar tezelfdertijd met de ontwikkeling van de gedramatiseerde liturgie naar het liturgische drama, werd deze plaatsaanduiding (decor) ook realistischer en ingewikkelder. Bij het simultaantoneel van mysterie- en mirakelspelen, werd er zelfs druk gebruik gemaakt van machinerieën, en van allerlei trucages. In 1547 werd er te Valenciennes (Frankrijk) een merkwaardig simultaantoneel opgebouwd, voor de opvoering van een passiespel.
Het bevatte niet minder dan 11 afdelingen. In het handschrift dat van het spel bewaard bleef, bevond zich een gekleurde tekening van het podium: uiterst links was de hemel, uiterst rechts de hel, voorgesteld als een drakenmuil. Daartussen lagen er vele poorten en gebouwen, die o. m. voorstelden : Nazareth, de Tempel, Jeruzalem, het paleis van Herodes, en het Meer van Tiberias. De verscheidene speelplaatsen, tussen hemel en hel in, werden mansio’s of huzekens of ‘huizen’ genoemd.
Vertolking en aankleding. De spelen werden vertolkt door burgers uit de stad, gewoonlijk door leden van de gilden. Nochtans speelden soms ook edellieden of voorname burgers mee. Het optreden van vrouwen was veeleer zeldzaam. De spelers dienden zelf voor hun kostuums in te staan, en besteedden hieraan doorgaans bijzonder veel aandacht. Een harmonie of logische samenhang was hierbij uiteraard niet te vinden. De kostuums waren ook niet historisch; wel waren ze geïnspireerd op de kledij van het ogenblik. (cfr. De schilderijen van de Vlaamse Primitieven).
35 Geleidelijk aan groeiden de Spelen ook uit tot echte massaspelen. De hele stad werkte ofwel mee, of behoorde tot het talrijke enthousiaste publiek. Het was geen zeldzaamheid dat er bij een spel 100 tot 250 spelers optraden, die voor een publiek van duizenden mensen speelden. (er wordt gesproken over 50 tot 60.000 toeschouwers. In Frankfurt waren er bij een passiespel dat 8 dagen duurde in 1498 niet minder dan 265 spelers! Zowel in het Paasspel als in het Kerstspel werden komische personages geïntroduceerd. De komische acteurs werden gerekruteerd uit de rij van rondtrekkende vermaaksartiesten. Bij nader inzicht blijkt ook dat de stukken ‘geregisseerd’ werden. Satan zelf was de grootste komische figuur, samen met zijn gevolg van duivels die na de scène van het Laatste Oordeel vrolijk de verloren zielen de hellemond in schoven. Deze duivels mochten ook in allerlei scènes optreden waar ze niets te maken hadden, gewoon om te voldoen aan de vraag van het publiek naar komische nevenscènes. Ze droegen maskers die angstaanjagend waren. De kostuums waren vol details en soms prachtig bestikt. Uit leer werden soepele pakken voor de duivels gemaakt, broeken voor de mannen en handschoenen voor God. Er was een overvloed aan sieraden. Er waren vergulde stralenkransen en maskers voor God en de aartsengelen. De vorm is vaak episch/episodisch. Er wordt fundamenteel een bekend verhaal verteld. Telkens gaat het om bestaande verhaalstof uit Genesis, het leven van een heilige …. Het feit dat er een verhaal verteld wordt, impliceert uiteraard het bestaan van een verteller of vertelfunctie Te oordelen naar de toneelaanwijzingen in de nog bestaande teksten moeten de voorstellingen uiterst gecompliceerd zijn geweest en waren er een aantal rekwisieten en toneelmachinerieën voor nodig. In het verhoogde houten toneel waren luiken verborgen; er waren takels waarmee God en zijn engelen uit de hemel konden afdalen, er was het mechanisme van de hellemond, die openging om rookwolken uit te stoten en dichtging om de verdoemden te verzwelgen, zo gecompliceerd dat er zeventien man nodig waren om het te bedienen. De theatertechnici draaiden hun hand niet om voor overstromingen, branden en aardebevingen. Men eiste realistische terechtstellingen, met bloedende wonden en afgehakte hoofden en ledematen. Er waren mooie rollen weggelegd voor levende goederen – konijnen, schapen, een offerram en ezels voor Bileam en de tocht naar Egypte. Er was ook muziek, instrumentaal of gezongen, uitgevoerd door bont uitgedoste groepen. Dit alles tezamen leverde een bewegelijke, kleurrijk spektakel. ===================== Extra info Middeleeuwen! De basis van de ME wordt zeker nog bepaald door de Griekse en Romeinse cultuur. Maar zijn ook bepalend : de verspreiding van het Christendom in Europa nieuwe handelsmissies naar o.a. Sacndinavië de kruistochten het belang van astrologie, gesteund door de kerk. Kenmerken: Gemeenschapskunst: kunst is bestemd voor iedereen, kunst om de kunst bestaat niet; haast alle werken zijn anoniem. Er wordt niet echt gestreefd naar schoonheid.(deze is eerder toevallig) De kunst moet voor iedereen toegankelijk zijn. Alles draait rond God. Het is de Kerk die de kunst doorgeeft (bij de klassiekers gebeurde dat door de staat) De kunst moet mensen beter maken. Er zit dikwijls moraal in het verhaal.
36 Verschillende periodes: In de voorhoofse periode draait alles rond het thema trouw/ontrouw, loyaliteit en verraad. Voorbeelden: Het Roelantslied, Karel ende Elegast, Heer Halewijn. De hoofse liefde werd ‘uitgevonden’ door de troubadours in het zuidwesten van Fankrijk. De modelmens wordt de ‘hoofse’ mens. De ridder moet alles op spel durven zetten om het kwaad in de wereld te bestrijden. Hij moet zich onderscheiden door bijzondere verfijnde omgangsvormen en leefgewoonten en hij moet zich overgeven aan de minne, de liefde voor de vrouw, die duidelijk ver boven de ridder verheven is. Voorbeelden: een lied van Bernard de Ventadour en van Willem IX van Aquitanië. De Arthurromans rond de ridders van de ‘ronde tafel’ met als aanvoerder Koning Arthur. De ridders probeerden een nieuw evenwicht te vinden tussen het hoofse ideaal en hun plicht als ridder. Voorbeeld: Walewein ( = van twee auteurs Penninc en Pieter Vostaert), Ferguut en Parsifal van de Noordfranse dichter Chrétien de Troyes (ca 1138-1183) We onthouden nog het Dierenepos: Van den vos Reinaerde. De Beatrijslegende Heynric van Veldeke (ca. 1140-1200) Zijn geschriften zijn de oudste ons bekende Middelnederlandse teksten. Nog belangrijke figuren: Chrétien de Troyes. (ca 1138 – ca 1183) Is de beroemdste Franse dichter uit de Middeleeuwen. Perre Abélard. (1079 – 1142) Frans Filosoof. Walther von der Vogelweide. (ca 1170 – 1230) Wellicht de meest complexe lyrische auteur van de Middeleeuwen, niet alleen in Duitsland, maar in heel Europa. De heilige Thomas van Aquino. (ca 1224 – 1274) Geboren bij Aquino in Italië, dominicaan en professor in de theologie. Hadewych (ca. 1200 – ca. 1269) en Jan van Ruusbroec (1293-1381) Belangrijke figuren in verband met “Mystieke literatuur’.(tijdens de mystieke ervaring komt het tot een eenwording tussen de mens (de ziel) en God. François Villon. ( 1431-1463) Frans auteur en schepper van een dichtoeuvre met een grote pathetische kracht en ontroerende oprechtheid. (Auteur van de Lais en van het Testament) In een beeldende interpretatie en op een spottende en ironische toon behandelt hij thema’s als het lot, de dwaasheid, de ijdelheid, het kwaad en vooral de dood, die dikwijls in zijn verzen terugkomt. Ik erken dat armen en rijken, Wijzen en dwazen, priesters en leken, Edelen, schurken, dik en dun, Klein en groot, en mooi en lelijk, Dames met enorme kragen, Van welke klasse men maar wil, Met vetrollen en rijke tooi, Geen van al de dood ontlopen.
37 Dante Alighieri. (1265 – 1321) Italiaans dichter. Auteur van La Divina Commedia. (De Goddelijke Komedie) Is een allegorisch gedicht – geschreven in drie delen en honderd zangen – dat de dichter, en via hem de mensheid, van de Hel naarde Louteringsberg voert, om uiteindelijk het Paradijs te bereiken.
Francesco Petrarca. (1304- 1374) Italiaans dichter.De ontdekker van de klassieken en voorloper van het humanisme is voor alles de voortreffelijke lyrische dichter van de Canzoniere,waarvan de invloed op de westerse poëzie enorm groot was. Bestaat uit 365 gedichten, een voor elke dag van het jaar. Het is een niet aflatend liefesgebed en verlangen naar Laura.
Giovanni Boccaccio. (1313-1375) Is bekend als auteur van Il Decamerone. Een tekst die men in de herinnering bewaart als een erotisch en antiklerikaal werk. Zijn Decamerone (Tien dagen) ontstaat kort nadat de pest in 1348 in Florence dood en verderf heeft gezaaid ; het is overigens een antwoord op het burgerlijke en maatschappelijk verval dat de epidemie had veroorzaakt. Als kader voor zijn verhalen (tien per dag, dus honderd in totaal), bedenkt hij dat zeven jonge vrouwen en drie jongemannen de stad hebben verlaten en hun toevlucht hebben gezocht in een in de heuvels van Toscane gelegen villa, waar ze hun vrije mondaine leven kunnen hervatten. Ze wisselen hun verhalen af met zang en dans, en herscheppen naar tijd en ruimte hun comfortabele sociale leven, dat opgevrolijkt wordt door heerlijke maaltijden en kostelijke spijzen.
38
Geoffry Chaucer. (1340 of 1345 – 1400) De vader van Engelse dichtkunst. Auteur van The Canterbury Tales, verhalen in versvorm. Het is zijn laatste en grootste werk, hoewel onvoltooid. De Tales bieden een vrijwel volmaakte synthese tussen aan die tijd gebonden conventies en een realistische schildering van de mensheid.
Jan Hus. (ca 1371 – 1415) Tsjechisch schrijver. Werd als ‘ketter’ levend verbrand omwille van zijn volledige inzet voor de hervorming van de zeden van zijn Kerk, waardoor hij in conflict kwam met haar hoge vertegenwoordigers, waaronder de Paus. Hij handelde in naam van de waarheid. Hij beriep zich op het recht van het verstand om de heilige teksten (van het heilige Schrift) te onderzoeken en vrijelijk te interpreteren. Hij eiste dus ook het recht op om een interpretatie van een autoriteit af te wijzen, en het recht op ongehoorzaamheid.
==========================
39
De Rederijkers. Situering en algemene kenmerken. Een van de voornaamste argumenten om het midden van de 15de eeuw te zien als de grens tussen twee literaire tijdvakken is de uitvinding van de boekdrukkunst. Ofschoon de bevolking van heel West-Europa nog vnl. uit analfabeten bestond, was het voor de stedelijke burgerij in toenemende mate nodig te kunnen lezen en schrijven. In de loop van de 15de eeuw ontstaan her en der allerlei gilden en genootschappen, die stilaan “Camers van Rhetorijcke” werden genoemd. Het waren een soort gilden op letterkundig gebied. De naam ‘rederijker’ is ontstaan uit het Franse woord ‘rhétoricien’ en verwijst vooral naar een onderdeel van welsprekendheid. Maar de term retorica verwijst eveneens naar de retoricale dichtvorm en de techniek van het dichten zelf.
Den Boeck uit Brussel werd aan het begin van de vijftiende eeuw opgericht en is waarschijnlijk de oudste rederijkerskamer. In de zestiende eeuw lieten de leden van deze kamer een mooi boek maken met daarin alle reglementen. Het embleem, een opengeslagen boek, en de spreuk van de kamer zijn daarin afgebeeld.
De rederijkers hebben een belangrijke betekenis omdat ze de taaleenheid bevorderen en het aanzien van de kunst optillen. Daarenboven moeten ze vooral gezien worden als een schakel tussen de middeleeuwen en de renaissance. Ze beperken zich vooral tot de lyriek (refrein – rondeel) en de dramatiek (mysterie- en mirakelspelen, moraliteiten) en hebben een sterke voorkeur voor ingewikkelde versvormen. Godsdienst blijft een belangrijke rol spelen, maar er ontstaat ook aandacht voor de mens en het aardse. Het Godsbeeld maakt stilaan plaats voor het mensbeeld. Ze beschouwen zichzelf ook als scheppers van schoonheid. De nadruk ligt op drie ascpecten: de collectiviteit, de vertoning, de competitie. De Camers van Rhetorycke droegen de naam van een bloem (Antwerpen : De Violier, Mechelen : De Pioene…) of van een heilige (Kortrijk: Ste Barbara) en hadden een blazoen en een kernspreuk. De ‘Camers’ werden geleid door een hoofdman of door een deken. Hun beschermheer noemde ze ‘Prince’. Een belangrijk man was ‘de factor’: de schrijver. Deze hiërarchische structuur van ambachtsgilden met hun drie trappen van leerling, gezel en meester, werd beschouwd als een navolgenswaardig voorbeeld op creatief gebied. Dit hield in dat men de kunstenaar allereerst zag als een vakman die zijn vaardigheid door regels en voorschriften moest ontwikkelen, door oefening en kritiek scholen en door duurzame inspanningen vervolmaken.
40
Wapenschilden van de rederijkerskamers die deelnamen aan de rederijkerswedstrijd te Gent in 1539. Centraal staat het schild van de Nieuwkerkse rederijkerskamer ' Goet willich'; Gent, Ieper en Brugge in de marge... Het centrale thema was 'Welc den mensche stervende meesten troost es'. Meteen grepen de rederijkerskamers dit thema aan om kritiek te formuleren op de aflaten en 'pardoenen'.De gedrukte uitgave van de opgevoerde stukken, kwam in 1540 op de lijst van verboden boeken staan.
De bloeitijd van de Rederijkers viel in een periode van grote welvaart voor onze gewesten: het “Boergondische Tijdvak” (cfr. Ook de grote bloei van schilder- en beeldhouwkunst, de bouwkunst en de muziek.) Mettertijd verwierven deze rederijkerskamers zulk een macht en invloed dat de Boergondsche hertogen pogingen ondernamen om ze aan hun invloed te onderwerpen door ze te organiseren. Zo maakte Filips de Schone ‘Jhesus metter Balsemblomme’ (1492) tot soeverein kamer. (Gent) Activiteiten: De rederijkers speelden zowel mysterie- en mirakelspelen als sotternieën en abele spelen. Doordat ze didactisch waren ingesteld creëerden ze ook een nieuw, specifiek genre: de moraliteit. Het belangrijkste voorbeeld is ‘Elckerlyc’ (ca. 1495 van Petrus Dorlandus)
Den spieghel der salicheit van Elckerlijc
[Antwerpen, Govaert Bac, omstreeks 1500].
41 Dit is een allegorisch drama dat zich uit de mysterie- en mirakelspelen heeft ontwikkeld. Hierin treden allerlei abstracte begrippen op als Deugd, Boete, Rijkdom, Berouw… Het doel van deze allegorische drama’s was: de toeschouwers een ‘stichtend’ aanschouwelijk voorbeeld te geven. Meestal bleven de auteurs in de bloeiperiode van de Rederijkers anoniem. Toch zijn er enkele bekend. Met name : Anthonis De Roovere, Mathys de Castelein (factor te Oudenaarde), Cornelis Erveraert (factor te Brugge), Colyn Van Ryssele.
Anthonis de Roovere schreef in 1456 een lofdicht dat op verschillende plaatsen in kerken werd opgehangen. Het gedicht werd daarvoor op een groot vel perkament geschreven en mooi geïllustreerd. In Brugge is nog een van die bladen bewaard.
Ook in Frankrijk (moralité), in Engeland (morality plays) en in andere West-Europese landen werd dit genre beoefend. Maar toch is het vooral in de Nederlanden tot hoge bloei gekomen. In Duitsland deed zich een gelijkaardig verschijnsel, als dat van de Rederijkers voor, met de
‘Meistersänger’.
Ook zij hadden belangstelling voor het toneel, en muntten vooral uit in het genre van de ‘Fastnachtspiele’’ : stukken die in de vasten werden opgevoerd door rondtrekkende jongelui. Hans Sachs (1494-1576) is wel de meest bekende en belangrijkste. Hij was schoenmaker die echter Latijn en Grieks had gestudeerd, en die in zijn jeugd doorheen heel Duitsland had gereisd. Zijn grote verdienste is dat hij het genre van de Fastnachtspiele uit de platte kluchtigheid heeft opgetild en veredeld. Zo schreef hij een 80-stal stukken in dit genre. Het zijn de ‘Meistersinger’ geweest die in Duitsland de eerste theaters hebben gebouwd: de (openlucht-)theaters van Nürnberg en Augsburg. Evolutie Rederijkers: Zijn verzand in woordspelen. Zijn echter van groot belang geweest voor het in stand houden van onze taal. Hadden zij niet bestaan dan waren we compleet verfranst.
42
'Blazoen van de Antwerpsche Rederijkerskamer 'De Goudbloeme',werd ontleend aan de bundel 'Spelen van sinne', in 1562 te Antwerpen gedrukt. Maria draagt de zinnebeeldige goudbloem, misschien een klein soort zonnebloem, waarmee zij in de poëzie werd vergeleken.
Sint-Barbara Aalst.
Als toppunt van hun activiteit, richtten ze wedstrijden in, die in Brabant de naam van Landjuweel kregen. De meest beroemde van de reeks is het landjuweel van 1561 te Antwerpen.
'Tooneel, opgericht bij het beroemde Antwerpsche landjuweel van 1561, ontleend aan 'Spelen van Sinne, ghespeelt op de Lant Juweel binnen Andtwerpen', gedrukt in 1562. Hier ziet men duidelijk hoe de middelopeningen, beneden en boven, door gordijnen afgesloten werden
========================
De zot van een rederijkersgezelschap zorgde voor grappen en grollen tijdens officiële wedstrijden Hier zien we Juerken, de zot van Antwerpen.
43
De Renaissance. Van de Middeleeuwen tot de Italiaanse renaissance. (1300-1450) Achtergronden. Tussen 1300 (het eerste, door paus Bonifacius VIII in de katholieke kerk ingestelde jubeljaar,) en 1453, (de inneming van Constantinopel door de Turken), zien we het geleidelijke verval van wat tot die tijd de twee grote instituties waren; het pausdom en het keizerrijk. Het Christelijk geloof blijft sterk, ondanks de crisis waardoor de autoriteit van de katholieke kerk wordt aangetast en de voortekenen van de Hervorming. Er ontstaat echter een nieuw wereldbeeld waarin de mens centraal staat: de mens is de maat van alle dingen. Humanisten droegen de bouwstenen aan van dit wereldbeeld, zich mede baserend op antieke denkbeelden. Het voornaamste verschijnsel van die tijd dat de bloei van de kunst bevordert, is de enorme vlucht die de vrije steden (de emancipatie van de stedelijke burgerij) nemen en de groeiende rijkdom van de handeldrijvende burgerij (ook de kruistochten veroorzaakten een economische opleving). Vrijwel overal in Europa zijn drie soorten cultuurhaarden te onderscheiden. 1. De universiteiten: hun aantal wordt uitgebreid (Praag, Perpignan, Heidelberg, Keulen, Poitiers, Ferrara, Leuven (1425) 2. De koninklijke en vorstelijke hoven in Frankrijk, Engeland….. De graafschappen Holland en Vlaanderen De Italiaanse heerlijkheden: (ontwikkeling van de stad-staten) Florence ( de ondernemers-bankiers waren de stuwende groep achter de vroege renaissance macht van deze stad was in handen van de familie de Medici) Milaan (hier hadden de Sforza’s het heft in handen, een geslacht van legeraanvoerder) Venetië werd geregeerd door vooraanstaande koopmansfamilies. Verder onthouden we nog Rome, (waar de geest van de renaissance zich weerspiegelde in het beleid van de pausen) , Ferrara, Mantua Het pauselijke ‘hof’ van Avignon. 3. De steden, die hun eigen cultuurpatroon hebben: Frankrijk met ‘puys’ (landjuwelen) en ‘confrèries’ (gilden), Engeland met zijn ‘guildes’ en de noordelijke Nederlanden met hun ‘rederijkerskamers’. In de steden komen de beeldende kunsten tot ontwikkeling, met name de architectuur. De steden hebben ook het monopolie van de toneelopvoeringen bij de voornaamste religieuze jaarfeesten. Een van de belangrijkste kenmerken van de cultuur van deze periode is de secularisering (verwereldlijking). Steeds minder is kennis het privilege van de geestelijkheid. In tal van landen wordt cultuur beroepsmatig bedreven, in dienst van een heer of een soeverein vorst, als notaris, secretaris, kanselier, officieel geschiedschrijver of hofdichter. De literatuur wordt persoonlijker: vroeger werd er gepraat over ‘werken’, voortaan hebben we het over ‘auteurs’, die voorrang geven aan de landstaal en aan een groter realisme. Vanaf het laatste kwart van de 15de eeuw neemt de boekdrukkunst een grote vlucht en verovert Europa. Die ontwikkeling wordt in gang gezet door de uitvinding van J. Gutenberg in Mainz. (eerste drukwerk : de Bijbel / rond 1453)
Belangrijke figuren uit deze periode zijn : Dante Alighieri (1265/1321), Francesco Petrarca (1303/1374) en Giovanni Boccaccio (1313/1375) --) Italië.Guillaume De Machaut (ca 1300-1377), en Christine de Pisan (1363-ca 1430) --) Frankrijk
44
Dante Alighieri
Fancesco Petrarca
Guillaume De Machaut
Christine de Pisan
Wat de geschiedschrijving betreft : In verhouding tot de voorgaande periode is de geschiedschrijving wellicht het terrein waar we de grootste veranderingen waarnemen en waarbinnen een onmiskenbaar vernieuwende geest heerst: de hoeveelheid geschriften wordt indrukwekkend, de volkstaal vervangt over het algemeen het Latijn, en de berijmde kroniek maakt dikwijls plaats voor de kroniek in proza. Voortaan is er een grotere belangstelling voor de nationale geschiedenis en voor de gebeurtenissen uit de eigen tijd. Ook al spelen legenden en voorzienigheid nog steeds een niet te verwaarlozen rol in de verklaring van de feiten, er wordt vooruitgang geboekt: de geschiedschrijver verifieert zijn bronnen en verzekert zich van de authenticiteit van de documenten. Natuurlijk wordt alles een stuk subjectiever doordat de auteur vaak getuige is geweest van de weergegeven gebeurtenissen. Belangrijke geschiedschrijvers : Frankrijk: Jean Froissart. (ca. 1333- ca. 1400) Duitsland: Ottokar von Steiermark. (ca 1260 – ca 1320) De Middelnederlandse geschiedschrijving wordt beheerst door de kronieken die ontstonden aan de hoven van Holland en van de hertogen van Brabant of binnen de grote aristocratische families. Jacob van Maerlandt (ca 1220 – eind 13de eeuw) : Spieghel historiael ; die voltooid is door de Brabantse priester Lodewijk van Velthem.
Jan van Boendale (1279 – ca 1350) is de auteur van Brabantsche Yeesten en van Der leken Spieghel . In dit laatste werk wijdt hij (behalve aandacht aan wereldgeschiedenis) zijn aandacht aan het functioneren van de maatschappij, aan de hofetiquette, aan de liefde en, natuurlijk, aan de moraal. Het boek bevat de eerste poëtica in de volkstaal wat Europa betreft: ‘hoe dichters dichten sullen ende wat si hantieren sullen’.
45
Renaissance : Wat?
Staat in het teken van de vernieuwing: ‘ri-nasicita’ – re-naissance = wedergeboorte. Het is de benaming van een brede cultuurbeweging die rond 1400 in Italië ontstond en daarna langzamerhand heel West-Europa ging beheersen. Over het begin van de renaissance bestaan uiteenlopende opvattingen: doorgaans traceert men de voorboden in Italië al in de 13de en 14de eeuw, en uitlopers in de rest van Europa nog tot in de 17de eeuw.
(In engere zin is de renaissance beperkt tot de 15de en 16de eeuw. De term wordt voornamelijk in de cultuurgeschiedenis gebruikt)
Kenmerken : Herontdekking van de klassieke oudheid (Grieken en Romeinen) gekenmerkt door een ongelooflijke sprong voorwaarts waar het de cultuur betreft – de beeldende kunsten, letteren en wetenschappen. Bewust streven naar schoonheid, naar mooie vormgeving. Aandacht voor de persoonlijkheid van de mens : individualisme. De levenshouding is meer gericht om de mens en de wereld waar vroeger het goddelijke en het hiernamaals bepalend was: Niet God is langer het middelpunt van heelal, maar de mens. De kunstenaar heeft aandacht voor de mens, voor de natuur; voor het aardse leven en de heerlijkheid daarvan. De Renaissance is dus in de eerste plaatse een geestesbeweging, een cultuurstroming in de breedste zin van het woord. De nieuwe ideeën beïnvloeden alle aspecten van de samenleving: maatschappelijke verhoudingen en politieke opvattingen, theologie en filosofie, letteren, architectuur en beeldende kunsten, het eerst en het duidelijkst in Italië, waar de nieuwe geest zich, ondanks de sterke politieke verdeeldheid en vele oorlogen, sterkt verbreidde en de inspiratiebron werd van een ongekende culturele bloei.
Humanisme (in de periode van de vroeg-renaissance) = de wetenschappelijke kant van de
renaissance. Vanuit strikt literair oogpunt betekent humanisme : de studie van de Griekse en Latijnse taal en letteren : de ‘studia humanitatis’ De humanist aanvaardt a priori geen waarheden meer, of ze nu door goddelijke openbaring zijn gedicteerd of door het orakel van een of andere ‘autoriteit’. Hij accepteert slechts wat door vaststaande, verifieerbare gegevens wordt gestaafd. Kortom, hij onderwerpt alles (en dat is nieuw) aan een kritisch onderzoek. Voor hem is Latijn, en bovenal het Latijn van Cicero, bij uitstek de taal van de wijsheid en de elegantie. (volkstaal moet weer wijken) Aan hun herontdekking van de Oudheid ontlenen de humanisten een nieuw mensbeeld. In hun ogen is de mens vrij, ondernemend, in staat zich te doen gelden dankzij zijn intelligentie, zijn rede en zijn wil. Ook al staat hij niet onverschillig tegenover zijn heil in het hiernamaals, eerst verwezenlijkt hij zichzelf in de loop van zijn leven op aarde. Op opvoedkundig gebied worden er grote sprongen gemaakt! De onderwijsmethoden wijzigen. De terugkeer naar de bronnen houdt in dat de Bijbel in de oorspronkelijke versie gelezen wordt. Het gevolg hiervan? Steeds meer afbreuk aan de autoriteit van de traditie en van de liturgische riten.
46 Grote namen in verband met het Humanisme: Desiderius Erasmus (1469-1536) (Lof der Zotheid – Klacht van de Vrede) Thomas More (1478-1535) (Utopia) Michel de Montaigne (1533-1592) : geest gericht op de wereld, kritisch, sceptisch, vrij van vooroordelen, mens als middelpunt van het denken.
Desiderius Erasmus
Thomas More
Michel de Montaigne
De kunstenaars + grote figuren: De vrouw kreeg een nieuwe positie : talrijker werden de vrouwen die een sociale rol speelden (Isabella d’Este) of als dichteres optraden (Vittoria Colonna). Tegelijkertijd eiste de heksenvervolging ook in Italië slachtoffers onder het volk, met uitzondering van de republiek Venetië De beoefenaars van architectuur en beeldende kunst emancipeerden uit de middeleeuwse positie van anonieme handwerklieden. Zij streefden naar de maatschappelijke status van geleerde (beoefenaar van de artes liberales of de vrije kunsten) door het opstellen en toepassen van ‘natuurwetten’: de schilders zochten naar de wetten van het ‘perspectief’, de architecten naar die van de ‘proporties’. De uomo universale (= universele mens) werd hun ideaal. Vele kunstenaars waren dan ook zowel schilder als beeldhouwer als architect. Het streven naar veelzijdigheid leidde ook tot dilettantisme (van het Italiaanse ‘diletto’ = verlustiging) : het beoefenen van de kunsten uit vreugde en niet om in het levensonderhoud te voorzien. (Leon Battista Alberti was de eerste dilettant-architect, hij was ook dichter, kunsthistoricus en atleet.) Als prototype van de ‘uomo universale’ onthouden we Leonardo da Vinci (1452-1519) (kunstenaar, geleerde, technicus, dichter en uitvinder) (tevens belangrijkste figuur Hoog-Renaissance)
47
Nicolaus Copernicus
Johannes Keppler
Galileo Galilei
Op het vlak van de natuurwetenschap is Nicolaus Copernicus (1473-1543) baanbrekend : Aarde draait om de zon en om eigen as. Johannes Keppler (1571-1630) : ‘Waar materie is, daar is wiskunde’ en ‘het boek van de natuur is in wiskunde geschreven’ kwantitatieve benadering van de natuur, i.p.v. kwalitatief (zoals de Grieken) In 1600 ontdekt hij wetten in de beweging van de planeten. Galileo Galilei (1564-1642) : Grondlegger van de moderne natuurwetenschap: o.a. experimenten met vallende lichamen; en niet waarom (zoals Aristoteles), maar hoe vallen lichamen; het gaat om meetbare factoren ‘natuurwet’ : beschrijving, niet verklaring van een fenomeen d.m.v. een mathematische formule. Wat de reformatie betreft : Maarten Luther (1483-1546) :
Lutherse bijbel van 1534
95 stellingen van Maarten Luther
Bestrijdt de pretentie dat de kerk de enige bemiddelaar is tussen God en de mensen (protest op aflatenstelsel), in plaats daarvan een ‘algemeen priesterschap’; ieder individu komt voor zichzelf te staan: Verlossing van schuld d.m.v. geloof in het ‘Schrift’, het geopenbaarde woord van God: evangelistisch. Verder onthouden we nog: Michelangelo Buonarroti (1475-1564) In hem komen de grootsheid en de dramatiek van de Renaissance tot uiting. Zijn werk op het gebied van schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur vormt een samenhangend oeuvre met als middelpunt de menselijke figuur met zijn kracht en lijden. David (marmer), Madonna met kind (roodkrijttekening) – De Sixtijnse kapel – Schepping van Adam.. Stansa di Rafaello = Raffaël (1483-1520) zijn werk wordt gekenmerkt door een evenwichtige compositie, fijne modellering van de figuren en een karakteristiek landschap.
48
Tiziano Vercelllio Titiaan (ca 1488-1579) werk munt uit in het gebruik van kleur Giovanni Bellini (ca 1430-1516) ging als eerste over tot het schilderen in olieverf. Oudnederlandse schilderkunst 1420-1580. Rogier van der Weyden (1399/1400 ) – 1464) Vlaams schilder die met zijn plastisch weegegeven figuren en veelzeggende portretten veel invloed had op de Duitse en Noord-Franse schilderkunst. Jan van Eyck (ca. 1390-1441) scherp observerende schilder die de techniek van het olieverfschilderen verfijnde en door zijn realisme de kunst een impuls gaf. Jeroen Bosch (ca. 1450-1516) schilder van groteske apocalyptisch-fantastische visioenen met moraliserende bedoelingen. Zijn invloed reikte tot aan het surrealisme. Pieter Breugel (1525/1530 – 1569) bekend schilder van zedenschilderijen met spreekwoordkarakter en moralistische bedoelingen. Nog enkele namen uit de Renaissance in Duitsland van 1490-1540 : Albrecht Dürer – Hans Baldung Grien – Alber Altdorfer – Mathias Grünewald – Lucas Cranach d.o. en Hans Holbein d.J.
================
49
De Renaissance in Italië. De Komedie. De Renaissance ging dus gepaard met een vernieuwde studie van de klassieke (Griekse en Romeinse) auteurs; zowel de tragediedichters als de blijspelauteurs. De belangstelling die Plautus hierbij genoot is van groot belang geweest bij de verdere ontwikkeling van het Italiaanse toneel; (zijn werken werden o.m. in 1486 aan het hof te Ferrare in de volkstaal gespeeld). De klassieke stukken werden voor een select publiek opgevoerd; en werden commedia erudita en tragedia erudita genoemd. De eigen, Italiaanse dramaturgie heeft zich ontwikkeld uit de korte tussenspelen of interludia, die tussen de klassieke werken door gespeeld werden. De eerste Italiaanse toneelauteurs (die in de volkstaal schreven), stonden nog erg onder de invloed van hun ‘klassieke’ voorgangers. Ludovico ARIOSTO. (1474-1533)
Italiaans episch dichter en een van de hoofdfiguren van de renaissance.Oudste zoon van Niccolo Ariosto. Als kind al schreef hij treurspelen,die hij met zijn negen broers en zussen opvoerde. Hij studeerde rechten te Ferrara, waar hij aan het hof van Ercole vertoefde en een schitterende humanistische scholing genoot. Zijn eerste latijnse verzen doen in hem reeds een groot dichter vermoeden. Hij verbleef een poos in Rome, waar hij zich op de studie der oude letteren toelegde In 1502 was hij kapitein van de burcht van Canossa. In 1503 trad hij als secretaris in dienst van kardinaal Ippolito d’Este. Ariosto leidde de theateropvoeringen aan het hof en schreef hiervoor blijspelen, eerst in proza, daarna in rijmloze verzen. Na een conflict met de kardinaal (hij weigerde hem te vergezellen naar zijn bisdom in Hongarije) trad hij in 1518 in dienst van hertog Alfonso van Ferrara. Hij bleef te Ferrara wonen waar hij een vrij huisvaderlijk leven leidt, in het geheim gehuwd met Alessandra Benucci. (dit om de paar kerkelijke privileges die hij genoot niet te verliezen) Ariosto’s goedig karakter, vol beminnelijkheid, wars van alle eerzucht en in hoge mate gesteld op rust en vrede, was spreekwoordelijk en bezorgde hem de titel Ludovico della tranquillità (Lodewijk van de Rust)
50 Zijn in 1527 aangekocht huis, door hem gekentekend in het gevelopschrift ‘Parva sed apta mihi” ( Klein, maar echt voor mij geschikt), is nu Ariostomuseum. Werken : Als zijn belangrijkste werk dient beschouwd: Orlando furioso (Razende Roeland). Het is een romantisch heldendicht. De WAANZIN is het absoluut nieuwe dat Ariosto bijdraagt aan de literaire traditie. (Dit werk knoopt aan bij Orlando innamorato (Roeland verliefd), een ander episch riddergedicht in achtlettergrepige verzen van de hand van Boiardo en gepubliceerd in 1495. Ariosto neemt de draad op, daar waar Boiardo hem heeft afgebroken.) Hij legt echter véél meer nadruk op het liefdeselement dan zijn voorganger. Hij behandelt de ongelukkige liefde van Roeland voor Angelica, welke hem tot waanzin drijft, de overwinning op de heidenen door de ridders van Keizer Karel en de verbintenis van Ruggiero en Bradamente, de grondleggers van het huis van Este (Itiaans vorstenhuis, genoemd naar gelijknamig stadje, ten zuid-westen van Padua)
De avonturen van zijn helden kennen geen grenzen; uit een soort revanche voeren ze hen met een zeer grote vrijheid van beweging en vindingrijkheid van het ene punt van de aardbol naar de andere. (geografische ontdekkingen vormen de aanleiding)
De kunstige ineenvlechting van de episodes, de goedmoedige ironie die zich nooit aan haar onderwerp verliest, de bekoorlijke fijnheid van de schildering, de pure vreugde aan de volmaakte vorm (men spreekt van Ariosto’s “gouden stanzen”!(= strofen/in het bijzonder een 8 regelige strofevorm) zonder voelbaar didactisch oogmerk, maken dit werk tot de duidelijkste expressie van het kunstideaal van de Renaissance. Het schrijven van het dichtwerk heeft meer dan dertig jaar geduurd, afgebakend door drie uitgaven (1516,1521,1532) Hij stelde zich tot doel de sporen van dialect binnen de literaire taal te verwijderen en een dichtwerk te scheppen dat in staat zou zijn in de breedte van zijn strofen het ritme, de harmonie en de soepelheid te bereiken van proza en een ongestoorde maar niet uniforme vertelling, gemakkelijk te lezen en te begrijpen. Ariosto wisselt de tonen van het verhaal af, beurtelings overgaand van het heldhaftige naar het prozaïsche, van het komische naar het weemoedige, van het wonderbaarlijke naar het alledaagse. Om dit resultaat te bereiken aarzelt hij niet een episode te onderbreken om een andere te hernemen of een nieuwe te introduceren. Het uiterst ongedwongen mechanisme van onderbrekingen en hernemingen maakt het mogelijk de lezer te blijven boeien. Het bewerkstelligt een subtiel evenwicht tussen verhaalstramien en ritmische harmonie. Orlando furioso kent talrijke personages. Geen van hen is echter te verwaarlozen. Elk van hen volgt de weg van zijn eigen avontuur die, op de een of ander manier, die van het hoofdpersonage kruist. Belangrijk is ook dat hij het gedrag van zijn helden en tovenaars terug brengt tot ‘menselijke maat’. Thema’s van het werk zijn: De onrustige zwerftocht van de mens die achter zijn illusies aanloopt. De cultus van de tot in het heroïsche doorgedreven vriendschap. De tot zelfopoffering doorgevoerde liefdestrouw. De hartstocht die in waanzin ontaardt. Het wonderbaarlijke dat overgaat in het fantastische.
51 Ook komen er negatieve, hoewel reële thema’s aan bod: het verraad, de ontrouw der vrouwen, de smaak van slachtpartijen en bloed. En, bovenal, een thema dat alle andere verenigt en omvat: dat van hun HARMONIE, die niet alleen ligt in het veroveren van de meest verheven waarden van alle poëzie, maar ook –historisch gezien – in het beeld dat men zich tijdens de renaissance maakte van de harmonie tussen mens en natuur, tussen gevoel en rede. Orlando furioso is voor de renaissance, wat de Devina Comedia van Dante was voor de M.E. Dante belichaamt de strenge tijd van sterk geloof, grote hartstochten en episch politieke strijd. Ariosto spiegelt een tijdvak waarin cultuur de levendigste interesse heeft bij de politiek geïnteresseerde klasse. Waarbij gedachte en fantasie vergetelheid moeten bieden voor de zorgen en ellende van het heden. Dat edel-speelse mag door sommigen als zijn zwak bestempeld worden, toch hebben fijnzinnige critici hem niet ten onrechte de “glimlach van Italië” genoemd. Het gedicht is vrijwel in alle Europese talen vertaald en meer dan 500 maal herdrukt. Nog andere werken : Zijn toneelwerkjes Cassaria (De Kastjes, 1502) en I Supposite (De Ondergeschovenen) zijn geïnspireerd op het werk van Plautus en Terentius.
Niccolo MACHIAVELLI. (1469 – 1527)
Italiaans politicus, diplomaat en schrijver. Een van de stichters van de politieke wetenschappen. Hij werd slechts vier jaar voor Copernicus geboren. Macchiavelli wilde korte metten maken met het gebruikelijke politieke denken van zijn tijd, net als de natuurwetenschappers dat op hun vakgebied deden, en de feiten beschouwen zoals ze waren. Hij begon zijn diplomatieke loopbaan te Florence in 1494, werd nadien secretaris en in 1499 kanselier belast met oorlogszaken en interne aangelegenheden. Hij voerde opdrachten uit voor de republiek bij de paus, de keizer, de Italiaanse vorsten, de koning van Frankrijk en kon aldus overal de problemen van politieke, administratieve aard aan de werkelijkheid toetsen. Tegelijk was hij ook getuige van een voor Italië’s toekomst beslissende tijd: de verscheurdheid van het land, de verbanning van de Medici, de intrede van de Franse troepen. In 1502 ontmoet Machiavelli te Urbino Casare Borgia, die het model voor zijn Principe zal worden. In 1512 keren de Medici terug. Machiavelli wordt ontheven uit zijn functie, in hechtenis genomen en in de gevangenis geworpen. Na kerker en marteling te hebben doorstaan, wordt hij onschuldig bevonden en vrijgelaten. Hij trekt zich terug met zijn gezin op een klein landgoed bij San Casciano.
52 Hier rijpen zijn gedachten en schrijft hij Discorsi sulla pruma deca di Tito Livio. (= Verhandelingen over de eerste Decade van Titus Livius) Dit is het werk waaraan hij het langst gewerkt heeft; begonnen voor ‘De Heerser’ en later geëindigd. (1513-1521). In dit werk zet hij het uitvoerigst zijn gedachte en zijn politiek systeem uiteen. In 1520 ontmoet hij Franecsco Guicciardini, gouverneur van Modena, die zijn meest vertrouwde vriend wordt. Geleidelijk tracht hij weer in het actieve leven te komen en schaart zich voorzichtig aan de kant van de Medici. Hij wil zich op de verdediging van Florence toeleggen. Maar als in 1527 de Medici voor de tweede maal worden verbannen, weert men hem uit elke openbare functie. Verbitterd en in armoede sterft hij nog hetzelfde jaar. Werken : In zijn meest beroemde boek Il Principe (een belangrijk politiek essay) = De Heerser van 1513 zegt hij : ‘Omdat het mijn bedoeling is iets te zeggen dat van praktisch nut voor de onderzoeker is, leek het me juist de dingen voor te stellen zoals ze in werkelijkheid zijn, en niet zoals ze in de verbeelding bestaan’. (Voor hem hadden politieke theoretici beschreven welke plichten de ideale heerser had, aan welke eisen hij moest voldoen en wat de beste staatsvorm was. Maar nooit hadden deze theoretici het over de praktijk van de politiek) Met grote waarheidszin en inzicht beschrijft hij wat de mensen doen om macht te krijgen en te behouden, en de uiteenlopende manieren waarop ze die verliezen. Hij behandelt de rol van geweld of dreiging daarmee in de politiek; het belang van de schijn en dus van ‘image-building’; of een politicus zijn woord mag breken, en zo ja, wanneer; welke listen kans van slagen hebben en welke niet. Il Principe wordt de bijbel van de Realpolitik genoemd. (dat woord staat voor ‘reële, compromisloze politiek) Een van de hoofdstukken heet: ‘Over hen die aan de macht kwamen door middel van misdaad’. Machavelli baseert zijn redeneringen nooit op wat men behoort te doen, of op christelijke of bijbelse aansporingen. Hij geeft alleen maar een prachtig geschreven en op waarneming gebaseerd beeld van wat er in feite gebeurt. (En niet alleen zij die de carrières van een Hitler of een Stalin bestuderen, zien Machiavelli’s inzichten bevestigd. Zijn inzichten zijn zo universeel geldig, dat je ze telkens bevestigd ziet als mensen in de politiek, maar ook in het bedrijfsleven, ja zelfs in de kerken en verenigingen, met slinkse streken streven naar posities en macht. Machiavelli schreef de Discorsi in dezelfde tijd als Il Principe en daar vergelijkt hij met dezelfde scherpzinnigheid voor- en nadelen van verschillende staatsvormen en concludeert hij dat een door het volk gesteunde republiek de beste en meest stabiele is. Zijn onverbloemde beschrijvingen van de politieke praktijk zijn natuurlijk schokkend. Maar toch is het niet terecht hem ervan te beschuldigen een voorstander van dergelijke verwerpelijke praktijken te zijn. Hij zegt bijvoorbeeld dat een heerser de staat moet redden of zijn eigen positie moet zien te handhaven, bereid moet zijn inbreuk te doen op dit of dat morele principe. Maar zelfs op zulke plaatsen stelt hij alleen een onaangename waarheid vast die in elk geval gold voor zijn tijd en plaats: de Renaissance in Italië. Degenen die, terecht, inzagen dat hij een einde maakte aan de huichelarij van eeuwen, waardeerden zijn inzichten meteen. Machiavelli verwierf snel internationale roem. Shakespeare verwijst in een van zijn toneelstukken naar hem, en de beroemde Engelse kanselier Francis Bacon zei : ‘We zijn veel verplicht aan Machavelli en anderen, die beschrijven wat mensen doen en niet wat ze zouden moeten doen.’
53 Nog steeds vinden velen zijn boek zo schokkend dat het woord ‘machiavellistisch’ synoniem is geworden met sluw, immoreel, opportunistisch, en vooral manipulatief. “HET IS VOOR EEN HEERSER VEILIGER TE WORDEN GEVREESD DAN TE WORDEN BEMIND.” ‘EN ALS U VAN DE TOP VAN UW VERHEVEN POSITIE ZO NU EN DAN UW OGEN ZULT RICHTEN NAAR DEZE PLAATSEN HIER BENEDEN, ZULT U MERKEN HOE ONWAARDIG DE FORTUIN MIJ MET NIET AFLATENDE KRACHT HAAR KWAADAARDIGHEID LAAT ONDERVINDEN’ (Met deze verongelijkte woorden droeg Machiavelli in 1513 Il principe op aan Lorenzo de’Medici. Hij probeerde in het gevlij te komen bij de nieuwe machthebber van Florence, die hem na een coup in 1512 had ontslagen uit de kanselarij van de Toscaanse stad.) ‘EEN HEERSER MOET BESCHIKKEN OVER DE SLUWHEID VAN EEN VOS OM DE VALSTRIKKEN TE DOORZIEN, EN DE KRACHT VAN EEN LEEUW OM DE WOLVEN VAN ZICH AF TE HOUDEN.’ Ook op toneelgebied heeft hij nieuwe paden betreden met o.a. Mandragora : een satirische komedie. De vrekkige Nicia kan bij zijn mooie jonge vrouw Lucretia geen kinderen krijgen. Hij wordt om de tuin geleid door de gewiekste jongeling Callimacho, die beweert uit het sap van een Mandragora een toverdrank te kunnen bereiden. Er zal echter wel een man de nacht in de kamer van Lucretia moeten doorbrengen… Volgens de biechtvader zijn ‘alle middelen goed om het doel te bereiken’;Een duidelijke verwijzing naar ‘Il Principe’. (Vergelijk ook met het thema van ‘Volpone’ van B. Jonson) De tragedie. Bij de tragedies, die in de volkstaal werden geschreven, speelde de invloed van Seneca een zeer grote rol. Torquato TASSO : (1544-1595) Italiaans dichter en prozaïst. Torquanto’s overgevoelig temperament maakte hem in zijn jeugd vatbaar voor sterke indrukken: Het verblijf in de benediktijnerabdij van Cava de’Tirreni, de geheimzinnige dood van zijn moeder en de aanval van de Turken op Sorrento (zijn geboorteplaats) in 1558.
Hij studeert aan het hof van Urbino waar zijn vader (zelf dichter) in dienst is. Hij doet hier zijn eerste kennis op van het hofleven en de etiquette en van de culturele stromingen van de tijd o.m. van de Contra-reformatie. In 1561 gaat hij te Padua studeren, eerst rechten, dan wijsbegeerte en letteren.
54 Ondertussen verschijnt te Venetië zijn eerste grote gedicht: Rinaldo. (1562) In 1565 treedt hij als dichter in dienst bij kardinaal Luigi d’ Este te Ferrara. Aan het hof van hertog Alfonso II (de laatste grote hertog van de Este’s) waar een geest van zinnelijke verfijning heerst en het hervormingsdenken zijn sporen heeft nagelaten, brengt Tasso de gelukkigste jaren van zijn leven door; ondanks de kwellingen die zijn onstuimige liefdesaffaires met de prinsessen aan het hof van Ferrara hem bezorgen. Uit deze periode dateert Aminta (een herdersspel) . Ondertussen was Tasso al geruime tijd bezig aan een groots opgezet dichtwerk waaraan hij vrijwel zijn hele leven zal werken, het epos Gerusalemme liberata ( Jeruzalem verlost). In 1574 krijgt hij de eerste aanvallen van de malariakoortsen. Ook zijn geestvermogens gaan achteruit. Hij meent zelf dat de Gerusalemme strijdig is met het geloof. Iedereen stelt hem gerust, maar hij voelt zich onbegrepen. Hierdoor werkt hij zich geregeld in een netelig parket. Hij wordt gevangen genomen, krijgt woede-aanvallen, vlucht, wordt opgesloten. Tijdens zijn opsluiting krijgt hij bezoek van o.a. Montaigne en Vincenzo Gonzaga, erfgenaam van de hertog van Mantua. Op Gonzaga’s verzoek mag Tasso in 1586 Ferrara verlaten en aan het hof te Mantua verblijven. Als rusteloze gebroken man vat hij in een brief zijn lot samen dat hem tot dan toe beschoren was: 7 jaar gevangenis, 9 jaar ziekte, 32 verbanning. Daar hij ook te Mantua geen rust vindt, zwerft hij van stad tot stad en belandt tenslotte in Rome waar Paus Clemens VIII hem onder zijn bescherming neemt. Hij sterft op de vooravond van de dag dat men hem op het Compidoglio met de dichterslauweren zou kronen. Werken : Aminta: is een herdersspel, een loflied op de liefde. (Naarmate in Europa aan de hoven de luxe, en in de steden de welvaart steeg, werd ook de belangstelling groter voor het leven op het platteland, dat in herdersspelen (pastoral, Schäferspiel…) op een romantische en geïdealiseerde manier werd verbeeld. Herders en herderinnetjes werden op de planken voorgesteld als gelukkige, probleemloze mensen, die nog een ongerepte ziel bezaten. Zij waren omringd door idyllische nimfen en viriele saters; en werden in allerlei sentimentele geschiedenissen verwikkeld.)
In ‘Aminta’ komt het voorbijgaan van de tijd tot uitdrukking, berust op een gedurfde moraal, die ver afstaat van de starre voorschriften van de Contrareformatie. Het wordt beschouwd als het hoogtepunt van de pastorale uit de literaire Renaissance. (Tasso geldt ook als de laatste grote vertegenwoordiger van de renaissanceliteratuur van zijn land) Het herdersspel “Aminta” bestaat uit vijf korte bedrijven. Aan het einde van elk bedrijf worden de gevoelens door een koor samengevat. Het onderwerp is zeer eenvoudig : de herder Aminta bemint de nimf Silvia die hem eerst verstoot en tenslotte zijn liefde beantwoordt. Het grondmotief van het stuk is een antwoord van Dafne aan Silvia : perduto è tutto il tempo, che in amor non si spende = verloren al de tijd die niet aan liefde werd gewijd.
Aminta biedt noch sterke karakters, noch boeiende gebeurtenissen, noch een sterke bouw. Maar het is een levendige verjonging van de antieke idylle. Er is een grote invloed van de antieke dichters aanwezig, maar de allegorie laat vele allusies toe op eigentijdse toestanden. Gerusalemme Liberata : (Jeruzalem bevrijd) is het levenswerk van Tasso. Het is een christelijk ridderepos bestaande uit twintig canto’s. Tasso doet een poging om het sacrale met het profane te verbinden. Hierin wordt beschreven hoe Jeruzalem door de kruisvaarders onder bevel van Godfried van Bouillon aan de Saracenen wordt ontrukt. Hoewel de invloed van
55 Homerus, Vergillius en Ariosto op vele plaatsen doorklinkt, zijn de mildheid van toon en de verfijndheid der gevoelens karakteristiek voor het zachtaardige en melancholische karakter van Tasso. Hoewel ‘Jeruzalem bevrijd’ vaak wordt aangevallen, met name door Galileï, is het een van de populairste werken uit de Italiaanse literatuur. Toch bestormen hem al snel de twijfels. Als oudjezuëtenleerling stelt hij zich vragen over zijn geloof: is het werk niet te profaan? Heeft hij het niet te sensueel gemaakt? Door twijfel gekweld en verontrust schrijft hij een nieuwe versie van ‘Jeruzalem’. Ontdaan van zijn romantische episodes, wordt de nieuwe versie een didactisch werk van puur stichtelijke aard : La Gerusalemme conquistata (Jeruzalem veroverd, 1592-1593) Invloed : Zijn ongewone, sensitieve persoonlijkheid inspireerde Goethe tot de tragedie Torquanto Tasso Byron tot zijn The lament of Tasso. Giraldi CINZIO: (1504-1572) Wordt de schepper genoemd van het romantisch drama; omdat hij de stof voor zijn toneelstukken niet meer bij de auteurs van de klassieke oudheid ging zoeken maar wel bij de Italiaanse novellisten. Batista GUARINI: (1573-1612) Hij schreef Il pastor fido (De trouwe herder). Het stuk bevatte vele muzikale gedeelten, en staat zo mede aan het begin van een ontwikkeling, die uiteindelijk naar het opera-genre zou leiden.
Het ‘zangspel’: voorloper van de Opera! Volgens de dramaturg uit de 16de eeuw werden de drama’s in de Griekse oudheid niet gesproken, maar gezongen. Vandaar dat men een eenheid tracht te bereiken tussen woord en muziek door de toneeluitvoeringen te onderbreken door intermezzi. Intermezzi: Deze ‘tussenstukjes’ met zang, dans en muziek zijn bedoeld als verstrooiing voor de toeschouwers. Tegen het einde van de 16de eeuw evolueren deze intermezzi naar het melodrama, naar de opera. Het is dus vanzelfsprekend dat de eerste opera’s een thema uit de klassieke oudheid als onderwerp hebben. De eerste opera waarin Orpheus (de eerste versie van de Opheus-mythe die we kennen is van Vergillius. Hij schreef de geschiedenis van Orpheus omstreeks 26 voor Christus als onderdeel van zijn Georgica. Hij was daarmee ook de eerste om de tot dan toe naamloze geliefde van Orpheus de naam Eurydice te geven. 25 jaar later nam Ovidius hen beiden op in de Metamorphosen) zijn opwachting maakt is Eurydice van Jacopo PERI (1561-1633). Dit muziekdrama werd in 1600 voor het eerst opgevoerd in Florence. (Euridice is van historisch belang, omdat het de eerste opera is waarvan de muziek bewaard is gebleven)
56 Peri laat de zangers nog wel lichtelijk ‘sprekend zingen’ . Het libretto van deze opera is van Ottavio RINUCCINI (1562-1621) die het drama Orfeo van Polizano uit 1472 als basis heeft genomen. Het eind werd echter ‘aangepast’. In vergelijking met de oorspronkelijke versie kiest Rinuccini voor een ‘happy end’! (Pluto laat Eurydice zonder voorwaarden vrij) Nog belangrijk in dit verband is Claudio MONTEVERDI (1561-1633). Hij componeert de Renaissanceopera waarin Orpheus centraal staat. Zijn Orfeo is gebaseerd op het libretto van Striggio. (Pluto stelt de voorwaarden en Orpheus verliest Eurydice.) Monteverdi geeft echter zijn eigen draai aan het verhaal. Na het erbarmelijke verlies nodigt Orpheus’vader Apollo zijn zoon namelijk uit om voor eeuwig op de Olympusberg te komen wonen. De muziek overstijgt op deze manier de menselijke passie en wordt goddelijk. Ook schrijven Apollo en Opheus muziekgeschiedenis, want hun samenzang is het eerste operaduet ooit.
Document: Het recept voor de onderwereld. ‘Voor de uitbeelding van een hel kan men, als zich achter de middelste achterwand een ruimte of een open binnenplaatsje bevindt, als volgt te werk gaan. Men ontsteekt twee vuren, het een tegenover de opening van het voornoemde plaatsje, en het andere zo ver van het eerste verwijderd dat de personen die hier moeten optreden, zonder gevaar hier tussendoor kunnen lopen of dansen. Zo zal het lijken alsof ze midden in de vlammen staan, aangezien men weliswaar ziet dat het een echt vuur is, maar vanwege de afstand niet kan inschatten hoe het effect wordt verkregen.’ (aldus Nicola Sabattini, een decorontwerper en tijdgenoot van Monteverdi in zijn boek Practica di fabricare Scene, 1638)
De opera bestaat uit een ouverture, balletten, aria’s, recitatieven, koren. De begeleidende instrumenten worden in deze opera verdeeld in ‘fundament-‘ en ‘ornament-‘ instrumenten, waarbij ook rekening gehouden is met de instrumentatie met betrekking tot de tekst: de onderwereld wordt anders geinstrumenteerd dan het koor van de herders en de nimfen. De uitdrukking van de gevoelswaarde van de tekst is van groot belang: er worden regels toegepast om gevoelens in de tekst tot uitdrukking te brengen in de muziek. De gevoelens worden ingedeeld in 4 effecten (hevig positief, positief, negatief en hevig negatief). Naargelang van het affect laat men de melodie stijgen of dalen, de samenklank al of niet dissoneren, het tempo en de dynamiek wordt aangepast…. De tekst moet verstaanbaar zijn. De begeleiding dient daarom de tekst te versterken. Het koor heeft dezelfde functie als het koor in het Griekse drama: een band tussen het podium en het publiek. Het koor levert commentaar op de actie.
57
De eerste aanzetten tot de Danskunst. Onder Lodewijk XIV (1637- 1715) sprak men al over ‘ballet-comedie’ en ‘ballet-opera’. Evenals zijn voorganger Lodewijk XIII was hij een fervent liefhebber van dergelijke opvoeringen. In het paleis van Versailles werd zelfs een speciaal theater ingericht waar wekelijks nieuwe balletten werden uitgevoerd door Lodewijk en zijn hovelingen. Men noemt deze uitvoeringspraktijk ’ballet de cour’. Aanvankelijk werden de belangrijke dansrollen enkel door mannelijke hovelingen uitgevoerd (net zoals bij de Griekse tragedie). De dansers droegen kleine dansmaskers. In 1681 traden ook vrouwen op. De plaatsing van de hoveling in de choreografie was een weergave van zijn status aan het hof. In 1661 richt Lodewijk XIV een Académie Royale de la Danse op (in navolging van andere instellingen die zich bv. bezighielden met poëzie). Deze academie moet gezien worden als een ‘genootschap’ van deskundigen die de richtlijnen voor de danstheaterpraktijk vastlegden en de op dat moment gangbare danstechniek beschreven. De belangrijkste verworvenheden vanuit dit genootschap zijn de nu nog altijd kenmerkende aspecten van ‘en dehors’ (uitdraai van de benen) en de 5 posities van waaruit alle klassieke balletpassen beginnen en eindigen.
De grote Maskerades. Met de Medici’s aan het begin van de 16de eeuw brak de tijd aan van de grote maskerades, die bij belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden: het bezoek van de paus LEO X in 1515, de intocht van keizer Karel V in 1536, de rouwplechtigheden na de dood van Michelangelo Buonarroti in 1564, het huwelijk van Johanna van Oostenrijk en Francesco de Medici in 1565. Bij al deze gelegenheden werd de stad ‘gemaskeerd’. Men construeerde fraaie gevels en gebouwen, triomfbogen en reuzen, en men maakte beelden uit de Oudheid na. De grootste kunstenaars van de stad waren hierbij betrokken en de werken, waarvoor men hout, gips en papier-marché gebruikte, werden in recordtijd neergezet, en werden steeds groter. Voor Giorgio Vasari, toen al een bekende kunstenaar, betekende dit een nieuwe loopbaan als regisseur, choreograaf, impresario, geschiedschrijver en technicus van de Florentijnse maskeraden van de tweede helft van de vijftiende eeuw, die allemaal op kosten van Cosimo I plaatsvonden.
Self-portrait by Giorgio Vasari
Ter gelegenheid van het huwelijk van de jonge hertog Francesco met Johanna van Oostenrijk overtrof Vasari zichzelf. (feestelijkheden begonnen op 16 december 1565 en eindigden op 23 maart 1566) Theatervoorstellingen, religieuze opvoeringen, vuurwerk, optochten van praalwagens (met thema’s als ‘de triomf der dromen’), de opstelling van een veldslag om een burcht van papier-marché op de Piazza Santa Maria Novella met honderden paarden en zo’n duizend mensen: het was het grootste schouwspel dat een heersersfamilie ooit in de stad op touw had gezet.
58
DE COMMEDIA DELL’ARTE.
“Commedia dell’arte’ (‘komedianten van de kunst’) , zo wordt het geïmproviseerde ‘typentoneel’ genoemd dat in Italië van de 16de tot in de 18de eeuw werd gespeeld. Het was een echt volkse theatervorm, die vanaf ongeveer 1550 door beroepsacteurs werd beoefend, die in kleine troepen de markten en kermissen afreisden. Als beroepstheater stond de ‘Commedia dell’arte’ tegenover de ‘Commedia Erudita’ of het ‘geleerde’ theater, dat in de scholen en aan de Italiaanse hoven werd gespeeld door gelegenheidsacteurs. Inhoud: De inhoud, het ‘geschiedenisje’ van zo’n ‘commedia dell’arte’-stuk had gewoonlijk weinig om het lijf. De stukken werden trouwens niet echt opgeschreven. Er werd enkel van een ‘scenario’ vertrokken, waarin de hoofdlijnen van de intrige waren vermeld. Dit wil niet zegen dat de ‘improvisaties’ niet gerepeteerd werden. De acteurs (het rondreizend gezelschap) trokken van dorp tot dorp (van stad tot stad) en stuurden iemand vooruit om plaatselijke verhalen en vertellingen te sprokkelen. Als het gezelschap toekwam, speelden zij een basisverhaal waarin de plaatselijke gebeurtenissen door improvisatie verwerkt waren. Tussen de scènes werden er visuele grappen gemaakt in de vorm van zorgvuldig voorbereide tirades en acrobatische capriolen, aangevuld met muziek, dans en pantomime. Spreekt vanzelf dat bij zulke ‘improvisatie’ de acteurs goed op elkaar dienden ingespeeld te zijn. Elke acteur had dan ook zijn vast personage, dat hij doorgaans zijn hele leven lang bleef doorspelen. Personages: De vaste personages die het publiek in elk stuk te zien kreeg, waren traditioneel in een wel bepaalde Italiaanse stad geboren. Zo komt de verwaande arts (of rechtsgeleerde) Il Dottore altijd uit de universiteitsstad Bologna; de gierige koopman Pantalone was steeds in de handelsstad Venetië geboren, terwijl Napels–dat onder Spaanse heerschappij leefde- de opgeblazen Capitano leverde. Bergamo (de stad van de lastdragers), was de geboorteplaats van de knechten Brighella, die listig en doortrapt is, en van Arlecchino, die soms een beetje onnozel is, maar toch uiterst vindingrijk, en die een taal hanteert die één woordspeling is. Het kamermeisje Columbina was van Napels en werd – evenals de andere vrouwenrollen- van het ontstaan van de ‘commedia dell’ arte’ af, door een vrouw gespeeld. (dit is niet zo vanzelfsprekend, wanneer je weet dat de vrouwenrollen in Shakespeare’s tijd (1564-1616) nog steeds door jonge knapen werden gespeeld)
De personages belichamen universele en onveranderlijke karakters, die de toeschouwer met behulp van hun masker en kostuum kon herkennen.
59
Il Dottore
Brighella
Pulcinella
Pantalone
Arlecchino
Isabella
Capitano
Colombina
Arlecchina
60
Pagliaccio – Paljas
Pulcinella baart een kind
Alle types zijn ontstaan uit het knechtentype en ondergingen langzaam een evolutie. Voorbeelden: - De geliefden: (Gli innamorati) Meestal ernstige types; rond wie het stuk was opgebouwd. Zij speelden meestal zonder masker. - De oude mannen: Pantalone (vrekkig hypernerveus type met huwbare zoon en dochter) prachtige vertolking van dat type door Louis de Funès in de film ‘De Vrek’ van Molière. en Il Dottore (geeft zich graag uit voor intelligent, blaaskaak), komische figuren. - De knechten: (Gli zanni) zijn altijd komisch. O.a. Arlecchino, Pedrolino, Pulcinella; De Zanni zijn de ziel van het stuk! De eerste Zanne (clown) –afkomstig uit Bergamo- is de figuur die de touwtjes van de intrige aan elkaar knopen. Hij is altijd listig, steeds geestig, hoogst amusant, bijzonder levendig, plots naïef, soms goedhartig, zeker vraatzuchtig, nimmer ‘met de waarheid gehuwd’, vol zotternij, spotters en intriganten, het ene zonderlinge avontuur na het andere belevend. En ongedeerd uit alle gevaren tevoorschijn springend. Naast hem en soms in levendig contrast, staat een tweede Zanne: soms zot en dom en onhandig, een figuur die zijn linkerhand niet van de rechter weet te onderscheiden, maar een andere keer weer ineens vol listigheden is. (beetje te vergelijken met Laurel en Hardy) Zeer snel verdringt de commedia dell’arte het gewone blijspel. Dit succes kan worden verklaard door het belang dat gehecht wordt aan het improvisatievermogen, de onbevangen kijk op het leven en vooral door de spelkwaliteiten van de acteurs. De universaliteit van de gebarentaal bezorgt haar een bekendheid die ver over de grenzen van Italië heen reikt. De commedia dell’artespelers die naar Spanje zijn gegaan om daar te spelen, hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de opbloei van het Spaanse volkstoneel. De voornaamste kenmerken op een rij. 1. De voorstellingen waren grotendeels improvisaties. 2. De personages staan vast. 3.Er werd gebruik gemaakt van halfmaskers. Improvisatie. Om de improvisatie zo vlot mogelijk te laten verlopen, werd gewerkt met een beperkt aantal vaste types. (Ook nu nog zijn voor oefening en training deze uitgewerkte personages een dankbaar gegeven.)
61 Daardoor moesten de spelers niet meer zoeken naar de figuur, de houding, de beweegredenen van hun personage. Zij konden a la carte een bepaald type neerzetten, dat dienstig was voor de improvisatie van dat ogenblik. De maskers waren hierbij zeker een hulp. Later echter dwong de ‘herkenbare waarschijnlijkheid’ (theater is doen alsof/spelen rol!) van de personages het masker tot een marginaal bestaan. Ook was er de drang tot er- en herkenning van de kunstenaar. (Nota: Maskers vinden we ook terug bij de Griekse tragedies/komedies. in de Romeinse tijd werden ook maskers gebruikt om vaste types neer te zetten. Soms werden ze ook misbruikt; o.a. door een gemaskerde speler, die op het einde van het stuk moest vermoord worden, te vervangen door een Christen slaaf; bijgevolg keerde de kerk zich tegen deze kunstvorm en beschouwde ze als decadent en verdorven)
Volgens de traditie mochten de Zanni tijdens de voorstelling van de basissituatie van het stuk afwijken van de voorgeschreven gang van zaken, als ze maar terugkwamen op een punt waar het scenario weer opgenomen kon worden. Dat vereiste natuurlijk een grote vaardigheid en gevatheid. Alles wijst erop dat de ‘spelers’ hun weerga in het theater niet kenden en de eigenschappen van de danser, zanger, acrobaat, bekkentrekker en (pantomime)spelers combineerden met een ongelofelijke lichamelijke en geestelijke vlugheid. Gebaren en gesticulatie waren uitgesproken en goed uitgedokterd. Door de maskers konden zij de expressie van hun gezicht immers niet gebruiken. De praktijk van het improviseren werd ongetwijfeld gestimuleerd doordat het gezelschap bestond uit acteurs die altijd dezelfde rol speelden.
Alle spelers waren bedreven in een of andere variétéachtige techniek, die naargelang de behoeften in een pauze (intermezzi) werd gebruikt om –net als nu- de beurs te spekken van de omstaande handelaars. Daardoor verwierven de groepen zich stilaan een vaste stek op markten en waren zij graag geziene gasten. Een andere techniek die ook nu nog in variaties gebruikt wordt is de “lazzi’ (kort komisch stukje) Een lazzi diende om de aandacht van het publiek gevangen te houden terwijl er zich ergens anders op de scène iets afspeelde dat weliswaar moest gebeuren, maar waar liefst de aandacht niet op gevestigd werd. Bijvoorbeeld de schielijke opkomst van een personage, of het snel omkleden van een acteur… (Een oeroud voorbeeld van een lazzi is ‘het vangen van een vlieg’. Een personage ziet een (denkbeeldige) vlieg, volgt haar, probeert haar te vangen, vangt haar, laat haar terug ontsnappen, enz… Het orkest bewees hierbij natuurlijk ook goede diensten.
Het draaiboek (il canovaccio) Alles werd in grote lijnen vastgelegd in een draaiboek. Hierin werden een aantal elementen opgenomen die we nu nog steeds terug vinden in de hedendaagse scenario’s. Zo wordt er begonnen met ‘de voorgeschiedenis’ = ‘aromento’. Hierin wordt een fictieve voorgeschiedenis bedacht die het handelingsverloop in het stuk mogelijk maakt. De acteurs kunnen er steeds op terugvallen wn. ze problemen hebben met hun personage of handelingen. Het tweede punt is ‘het scèneverloop’. Hierbij wordt een korte beschrijving gegeven van elke scène afzonderlijk. Dit om de spelers een houvast te geven. Per scène wordt vastgelegd wat ze zeker moeten zeggen/spelen opdat het handelingsverloop zonder problemen zou kunnen doorgaan. De rekwisietenlijst is het derde punt. Belangrijk voor de ‘toneelmeester’. Het vierde punt: per scène een aantal plaatsaanduidingen. Een lijst met mogelijke plaatsen waar een lazzi moet plaatsvinden. Voorbeeld: Wel uit latere periode : graaf Carlo Gozzi (1720-1806) die in een voorwoord op het ‘conavaccio’ voor het ‘stuk’ Contratti Rotti (Verbroken Contracten), vertelt wat de tien of twaalf spelers in de gaten moeten houden om het publiek bijna drie uur lang bezig te houden…
62 De personages zijn o.a. Brighelle (sluwe dienaar), Pantolone, de dwaze oude man, Truffaldino, eveneens een slimme dienaar, verwant aan de Arlechinno, Tartaglia, de dikke, half en half ‘geleerde’ kluchtfiguur, en tenslotte het minnende paar: Florindo en Rosauro. Brighella (de dienaar komt binnen, ziet niemand en roept. Pantalone (angstig) komt binnen. Brighella wil de dienst verlaten enz. Pantolone bezweert hem dit niet te doen. Brighella laat zich vermurwen en belooft zijn hulp. Pantolone zegt dat de schuldeisers betaald willen worden, speciaal Truffaldino en dat juist die dag het uitstel afloopt, enz. Brighella stelt hem gerust. Op dat ogenblik: Truffaldino scene dat hij betaald wil worden. Brighella vindt een middel om hem weg te sturen. Op dat ogenblik: Tartaglia luistert aan het raam. Brighella ziet dit, hij mimeert dat Pantalone geweldig rijk is. Tartaglia op straat, speelt dat hij een aalmoes van Pantalone wil. Tenslotte komen zij overeen, dat de dochter van Tartaglia met de zoon van Pantalone zal trouwen. Op dat ogenblik: Tartaglia zegt dat hij geld wil. Brighella doet alsof Pantalone het hem geeft. Na dit drie keer gedaan te hebben, allen af. Florindo (de jonge minnaar) spreekt over zijn liefde voor Rosaura en over zijn honger. Hij klopt. Rosaura wil hem op de proef stellen en vraagt een cadeau. (….)
Carlo Gozzi zegt verder over dit scenario: ‘Uit dit tekstblaadje ontstaat het blijspel ‘Il contratti rotti’ en uit meer dan vierhonderd andere korte samenvattingen van hetzelfde soort komen onze blijspelen der commedia dell’arte voort. Het zou veel te lang worden, de vierhonderd of meer thema’s alle op te noemen, die voortdurend nieuwe variaties opleveren èn in de scènes èn in de dialoog. De handige acteurs die zelf weer opvolgers zijn van uitstekende spelers die kwamen te sterven, zijn, bekwaam genoeg om eeuwig iets nieuws van deze thema’s te maken….’ Gedurende bijna twee eeuwen leefde de ‘commedia dell’arte’ in haar traditionele vorm voort. Wil een regisseur heden ten dage gebruik maken van ingrediënten eigen aan de ‘Commedia dell’arte’, dan moet hij goed kunnen inschatten welk effect bepaalde elementen op het publiek kunnen hebben.
63 Theaterbouw in Italië. Werd de commedia dell’arte door de rondreizende toneelgroepen op enkele schragen (tonnen) en planken gespeeld; dan werden voor de commedia erudita speciale speelruimten gebouwd. Samen met de vernieuwde belangstelling voor de toneelauteurs uit de Griekse en Romeinse oudheid, was er ook een grote interesse ontstaan voor de Griekse en Latijnse bouwkunst, in casus de theaterbouw. In de eerste helft van de 16de eeuw werden er speciale zalen in hout opgetrokken, die na de voorstellingen opnieuw werden afgebroken. In 1580 werd te Vincenza door Palladio het Teatro Olimpico gebouwd (werd door Scamozzi voltooid): een stenen gebouw waarin ca 3000 toeschouwers konden plaatsnemen. De toeschouwersruimte was als amfitheater gebouwd. Door zijn inrichting deed de toneelruimte nog denken aan de Middeleeuwse mansio’s.
64 In 1620 bouwde Aleotti het eerste galerijen-theater, het Theatro Farnese, in het slot van de hertog van Parma: een langwerpige constructie met een parterre in hoefijzervorm. Dit theater is samen met dan van Scamozzi in Sabbioneta, de voorloper van het latere Europese operatheater. (De ontwerper, of anders zijn leerling Giacomo Torelli, rustte het uit met coulissen en een achterdoek i.p.v. de vaste bogen van de eerdere theaters.)
Uit dit “galerijentheater” kwam het “bogentheater” voort, zoals bv. het Teatro San Cassiano dat in 1630 in Venetië werd gebouwd.
65 Besluit: Waarschijnlijk is er nooit zo’n intens theatrale beweging geweest als de Commedia dell’arte in zijn hoogtijdagen. Deze beweging had alles aan de acteur te danken en weinig aan de toneelschrijfkunst of literatuur. Ze leidde haar eigen acteurs op, schiep haar eigen voorwaarden, reisde met eigen kostuums en rekwisieten; soms met verplaatsbare podia. Een gezelschap kon uit slechts vijf acteurs bestaan, maar ook uit vijfentwintig. De minder getalenteerde groepen traden in dorpen en stadjes op, de beroemde in zalen bij de adel en in koninklijke paleizen. De invloed van de Commedia dell’arte op het Europese theater is onschatbaar. Zelfs wanneer de personages onherkenbaar veranderd zijn, kunnen ze herleid worden tot hun voorbeelden. Uit Arlecchino, Colombina en Pantalone ontstonden Harlequin, Columbine en Pantaloon van de 19de eeuwst Engelese pantomime. Uit Pulchinella ontstond de Franse Polichinelle, de Engelse Punchinello en uiteindelijk de pop Punch (Jan Klaassen) met zijn Engelse vrouw Judy (Katrijn). Pedrolino onderging een nog vreemdere metamorfose: eerst werd hij de elegante Pierrot van Watteau, daarna de in liefde kwijnende, eenzame Pierrot van het 19de eeuwse Parijs, en uiteindelijk de vrolijke, gezellige Pierrot van het Engelse badplaatstheater. Vele andere personages uit de commedia dell’arte zijn bewaard gebleven in het Franse klassieke theater, want toen ze in Italië uit de gunst raakten, begonnen ze een nieuwe loopbaan in Parijs. De Franse komedie is vol van Scapins, Scaramouches en Mezzetins. Dit gedeelte van hun geschiedenis hoort bij Frankrijk, evenals hun invloed op Molière. Ook Shakespeare moet ‘de magere Pantalone op z’n sloffen’ gezien hebben om hem zo nauwkeurig te kunnen beschrijven. Overal in het theater zijn sporen van de Commedia dell’arte.
Scapin
Pierrot (Gilles)
===================================
Polichinelle
66
De Renaissance in Spanje. Het toneel in de Spaanse taal ontstaat pas rond 1500. Een voorloper van het eigenlijke renaissance-toneel is Juan del Encina (1469-1539). Zijn toneelwerk bevat zowel eenvoudige volkse stukken die nog middeleeuws geïnspireerd zijn, als enkele meer moderne drama’s die de invloed van de renaissance verraden. (Egloga de Fileno= Herdersdicht van Fileno).Hij was een geestelijke, die auto’s en egloga’s (korte stukjes) liet opvoeren in het paleis van de eerste Hertog van Alva. Het belangrijkste werk is La Celestina (1499), toegeschreven aan Fernando de Rojas (1475-1541), die studeerde in Salamanca.
Naar de vorm is dit werk een soort leesdrama. Het is een dialoog in proza die bestaat uit 21 tonelen, waarvan er een groot aantal technisch niet speelbaar zijn. (werd door H. Claus in het Nederlands tot toneelstuk bewerkt: De Spaanse hoer) Waarover gaat het? Over een koppelaarster (la Celestina) die twee jonge mensen met elkaar in contact brengt. Het is een rauw realistisch werk dat echter uitmunt door de psychologische diepte van de karakters. Het gehele werk is doortrokken van een noodlotsatmosfeer die de liefde van de twee hoofdpersonages beheerst. De centrale figuur is echter de koppelaarster, die we leren kennen als een incarnatie van het kwaad. Weliswaar is zij een springlevende figuur. In Spanje waren vooral de opvoeringen op dorps- en marktpleinen door rondreizende groepen succesrijk. Lope De Rueda (1510-1567) Een juwelier uit Sevilla werd acteur, en later leider van zo’n rondreizend gezelschap. Hij schreef vier komedies , die opvallen door natuurlijkheid van stijl en gedacht, en tien ‘pasos’ – eenakters – met levendige en snelle dialogen die ontzettend gesmaakt werden. In ‘Las Aceitunas’ (= De Olijven) twisten een man en een vrouw over de prijs van olijven terwijl ze de boom waarvan de vruchten moeten komen nog maar pas gepland hebben.
67 Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616)
Is geboren in Alcalà de Henares, dat in de 16de eeuw een beroemde universiteitsstad was. Op school ontmoet hij Lopez de Hoyos, een volgeling van Erasmus en begint te schrijven… Later ontdekt Cervantes de wereld buiten Spanje. Dit en het vrije leven in Italië vormen het raamwerk voor zijn leven als jonge volwassene. Hij beleeft er avonturen en oorlogen. In Algiers leidde hij het bestaan van slaaf, deed diverse ontsnappingspogingen en werd ten slotte in 1580 vrijgekocht. Het verhaal van zijn gevangenschap krijgt een schriftelijke neerslag. Dat gebeurt dertig jaar later, nadat Cervantes het heeft verdicht in de novelle die in het eerste deel van zijn meesterwerk is opgenomen: het levendige verhaal van de gevangene dat de hoofdstukken 39,40 en 41 van Don Quijote beslaat. In Spanje teruggekeerd, werd hij door Filips II met verscheidene opdrachten belast. Vanaf dit moment houdt hij zich voornamelijk bezig met ambtelijke werkzaamheden en het schrijversschap. Voor wat het liefdes- en gezinsleven betreft zijn er geen autobiografische gegevens voor handen. Alles wijst echter op een twijfelachtig bestaan dat dag voor dag geleefd wordt en waaruit een voortdurende sfeer van illegaliteit spreekt. Hij stierf op 23 april 1616, de dag waarop ook Shakespeare stierf. Werken : o.a. La Galatea(1585) is zijn eerste werk - een herdersroman in zes boeken. Don Quijote de la Mancha of El Quijote (DonQuijote). Dit werk heeft onmiddellijk succes, zowel het eerste deel (1605) als het tweede deel (1615). Het voorop gezette doel van de schrijver was een parodie te maken op de ridderroman. Dit genre, dat in de 16de eeuw nog zeer populair was en gold als belangrijkste ontspanningslectuur, werd door Cervantes op de hak genomen. Hoewel de parodie nauw verbonden is met het geparodieerde genre en dus eigenlijk met de verdwijning van de ridderromans had moeten verdwijnen, overleeft hij deze. Twee tegengestelde werelden ontmoeten elkaar: de fictieve wereld van de ridderroman en de werkelijke wereld van het dagelijkse leven. Het mechanisme dat hen uit mekaar houdt en tegelijkertijd verbindt, is de waanzin van Don Quijote, een element dat ontleend is aan Ariosto met zijn Orlando Furioso, maar ook aan de middeleeuwse literatuur : Roeland, de archetypische held, en de hoofse roman van Chrétein de Troyes waarvan het avontuur de drijvende kracht is. Zoals elke dolende ridder trekt de hidalgo (edelman van lagere rang in Spanje) er driemaal op uit: De eerste keer maakt hij zich als ridder klaar voor vertrek. De tweede keer leidt tot de ontmoeting met Sancho, die zijn knecht wordt. De avonturen die ze meemaken worden door de twee helden verschillend geïnterpreteerd: waar de ridder reuzen ontwaart, ziet zijn schildknecht slechts windmolens. De laatste keer dat de held en zijn schildknecht erop uit trekken, zijn de romaneske verwikkelingen, het spel, de decors en de dynamiek nog grootster dan in het boek van 1605.
68 De moraal van het verhaal komt daarin ook duidelijker naar voren: weet dat het leven alleen maar uit schaduwen en dromen bestaat, maar beleef het alsof het niet zo was. De betekenis van het verhaal is veelzijdig : 1. Het verbeeldingsspel. Cervantes is een van de eerste schrijvers die zijn eigen frustraties en levensontgoocheling van zich afschrijft in een zelfgeschapen droomwereld. 2. De satire. Cervantes geeft de doodsteek aan het reeds kwijnende ridderverhaal. Ook Keizer Karel V, de katholieke Kerk, het verval van de Spaanse macht worden over de hekel gehaald. 3. De menselijkheid. Cervantes tracht de mensen te begrijpen. Don Quijote is buitengewoon eerlijk en zegt zeer juiste dingen. Ook Sancho Panza evolueert naar een gezonde volksfilosofie. 4. De Spaanse volksziel wordt in het boek weerspiegeld. De drang naar uitersten, de paradoxale tegenstelling van idealisme en realisme leeft in zijn werk. 5. De confrontatie don Quijote – Sancho Panza leeft in elke mens. Wij beleven de polaire spanning tussen idealisme en realisme zeer concreet in ons bestaan. Het boek relativeert elk absoluut ophemelen van één van beide polen. Juan de la Cueva (1543-1610) was naast dichter en prozaschrijver ook toneelauteur. Hij schreef voornamelijk historische drama’s, waarvoor hij zijn stof vond in de Griekse en Romeinse -, maar ook in de nationale geschiedenis. Hij was de voorloper van Lope de Vega, in het schrijven van historischrealistische komedies op nationale onderwerpen.
(In zijn ‘Ejemplar Poético’ (16106) een soort (ars poetica’, zette hij zich af tegen de klassieke regels, o.m. tegen de ‘wet van de drie eenheden’, en eiste de vrijheid van verbeelding en uitwerking op)
Lope De Vega. (1562-1635) (of Lope Felix de Vega Carpio)
Geboren te Madrid uit arme ouders. Hij leidde een turbulent leven, was voortdurend verwikkeld in liefdesavonturen, echtscheidingen, processen met schuldeisers. Op 52 jaar wordt hij priester, maar ook dan heeft hij nog ettelijke avontuurtjes. Zijn leven was een roman, een mengsel van wild avontuur en vroomheid. Hij bezat een geniale improvisatie- en een fabelachtige werkkracht. Op alle gebieden van de letterkunde heeft hij een uitgebreid oeuvre nagelaten. Hij schreef lyriek, een epos, pastoraleromans, ascetisch proza, en een interessant leesdrama dat zijn autobiografie vertelt. Zijn toneelwerk is haast onoverzichtelijk: ca 400auto’s, en ca. 1 800 comedia’s waarvan er ca. 470 bewaard zijn gebleven.
69
Toneelwerk. In zijn Arte nuevo de hacer comedias ( de nieuwe kunst om komedies te schrijven v.1609) formuleert hij de soepele en open benaderingswijze van de nieuwe Spaanse komedie. Zo gaat hij uit van drie bedrijven (expositie of uiteenzetting, de intrige of de ontwikkeling en de ontknoping) Er is een samengaan van komische en tragische elementen. De compositie van het stuk wordt gebouwd rond een zeer complexe handeling. Het voornaamste beginsel van, Arte nuevo de hacer comedias komt neer op het volgende: een toneelstuk moet de natuur en vervolgens het hedendaagse leven imiteren. In verband hiermee staat zijn opvatting: ‘Het toneelstuk moet genot verschaffen. Daarom moet de toneelschrijver rekening houden met zijn eigen tijd.’ De stof voor zijn stukken haalde hij uit de klassieke oudheid, de bijbel, christelijke legenden, de Moorse traditie, de eigen nationale geschiedenis, de Italiaanse novellen…. Er komen dus verschillende thema’s uit de religieuze, epische en folkloristische traditie. Maar er is er één dat overheerst: het eergevoel van de man of vrouw uit het volk. Hij voorziet ook elk personage van een typisch Spaans temperament. Nog te onthouden is dat Lope de Vega de schepper van het romantische drama genoemd wordt. Belangrijk is ook dat zijn werk vaak een “happy ending” krijgt. Wat hij op vele anderen voor heeft is zijn mooie serie van vrouwenkarakters. In Spanje mocht 1 actrice meespelen. Werken : El mejor alcalde, el Rey (= De koning is de beste burgemeester of De beste rechter is de Koning) Een stuk tegen tirannie, geschreven met een sterk rechtsgevoel. Een jonge boerin uit Galicïe, Elvira trouwt met een jonge boer Sancho. Deze vraagt de grote landheer Don Tello getuige te zijn bij de bruiloft. Don Tello neemt de uitnodiging aan, maar wanneer hij Elvira ziet wordt hij zelf verliefd op haar. Hij schaakt haar en houdt het meisje vast, ook wanneer de koning, na een klacht van Sancho, hem beveelt Elvira te laten gaan. Sancho richt zich weer tot de koning, die besluit zelf te komen om Don Tello te straffen. Intussen heeft Don Tello Elvira reeds verkracht. Het vonnis van de koning luidt: Don Tello wordt gevangen gezet, wordt verplicht Elvira te huwen en haar de helft van zijn bezit als bruidschat te geven, en vervolgens ter dood gebracht. Lope de Vega ontleende het motief aan de Cronica General, maar hij heeft één historisch feit veranderd. Waar het in de kronieken gaat om de roof van een stuk land, maakt Lope de Vega er de schaking van een bruid (liefdesmotief) van en kan zo de intrige boeiender en menselijker maken. Hij zocht dus in de geschiedenis van zijn land personages en feiten die nuttig konden zijn om zijn artistiek doel te bereiken. Fuente Ovejuna is ontleend aan een historische gebeurtenis uit 1476. Hierin speelt het volk de hoofdrol. Een dorp, Fuente Ovejuna, staat op tegen zijn militaire commandant, die hen verdrukt en hun vrouwen misbruikt. Het kasteel wordt bestormd en de tiran vermoord. Wanneer er een strafexpeditie arriveert, antwoorden de dorpelingen op de vraag wie de commandant heeft vermoord: Quién mato al comendador? - Fuente Ovejuna, Señor. Y quén es Fuenta Overjuna? - Todos a una (= allen samen)
70 ‘El Perro del Hortelano’ (De hond van de tuinman) waarin een edelvrouw verliefd wordt op haar knecht (een voorloper van het burgerlijk drama) ‘Amar sin sabar quien’ (Beminnen zonder te weten wie), ‘El nuevo mondo de Colon’ (De nieuwe wereld door Columbus ontdekt) ‘El Cerco de Santa Fe’ (De belegering van Sabnta Fe. Lope De Vega was een toneelscheppend genie: iemand die van alles toneel kon maken (schragen, planken, 2 acteurs en 1 hartstocht…) In zijn geweldige veelzijdigheid, wist hij de universele traditie te versmelten met de eigen nationale volkscultuur waarmee hij organisch verbonden was. Hij was zo populair in Spanje, dat de uitdrukking ontstond “es de Lope”: het is buitengewoon! Don Pedro Calderon de la Barca. (1600-1681)
Was de laatste grote toneelschrijver van het 17de eeuwse Spanje. Hij wordt beschouwd als de machtigste vertegenwoordiger van de religieuze barok van zijn tijd. Zijn vader was secretaris aan het hof. Calderon werd opgevoed door de Jezuïeten en studeerde vanaf zijn 15de rechten en theologie. Vanaf zijn twintigste wijdde hij zich volledig aan het schrijven. Aanvankelijk leidde hij een tumultueus leven. Op 51 jarige leeftijd echter werd hij monnik, en na korte tijd hofkapelaan. Naar de geest staat zijn werk in het teken van het absolute. De absolute idealen moeten gerespecteerd worden: trouw aan God, trouw aan de koning en trouw aan de persoonlijke eer. Hij wil deze principes langs zijn toneelstukken om inhameren. Al het overige is betrekkelijk. Het aardse leven biedt slechts oppervlakkige en leugenachtige schittering. Zo verzet hij zich ook tegen de zinnelijke en relativerende Italiaanse renaissance. Naar de vorm tovert hij zijn toeschouwers de praal en de schittering van de wereld voor, met verbluffende ensceneringen en een prachtig retorische taal. Hij biedt spektakel dat wil verbluffen. Bovendien overweegt in zijn stukken de allegorie en de symboliek, waarmee hij het bovennatuurlijke wil uitdrukken. Aangrijpend zijn zijn grootse visie op hemel en aarde, het weelderige symbolisme en de barokke taal. (In menig opzicht kunnen we Calderon de la Barca vergelijken met Vondel (1587-1679) Zijn personages zijn niet door liefde, haat of jaloezie bezeten, maar demonstreren liefde, haat en jaloezie, waarop beloning of straf zal volgen. Werken : Calderon schreef verschillende genres, waaronder zarzuelas, een soort operettes, komedies en meer ernstige stukken zoals ‘El principe constante’ (De standvastige vorst) Dit werk voert een historische gebeurtenis op het toneel. De trouw aan het geloof voert met Spaanse strakheid tot het radicale extreem.
71 ‘La devocion de la cruz’ (de godsvrucht tot het kruis of de verering van het kruis) Is een soort mirakelspel. Hij schreef ook het allegorische auto sacramental (een soort moraliteit) ‘El gran theatro del mundo’ (de wereld is een schouwtoneel). Een van zijn indrukwekkendste en algemeen menselijke werken over de vergankelijkheid van al het aardse. Hierin zet Calderon zijn grondvisie uiteen. Heel de wereld is slechts schijn. God roept elke speler op voor een door hem bepaalde rol. In het stuk treden naast typen als de Rijke, de Boer, de Koning, ook allegorische personages op; de Wijsheid, de Schoonheid, de Wet van de genade…… ‘El Alcalde de Zalamea’ (De Rechter van Zalamea) De dochter van Crespo, een landbouwer wordt door een Spaanse kapitein geschaakt en misbruikt. Crespo laat de kapitein in de gevangenis werpen en wordt om deze moedige daad tot Alcalde uitgeroepen. Daarop wil hij de kapitein dwingen zijn dochter te huwen. Filips II komt ten slotte in hoogsteigen persoon opdagen om de zaak te klaren. Crespo wordt uiteindelijk tot Alcalde voor het leven benoemd. ‘La vida es sueno’ (Het leven is een droom) uit 1635 staat een beetje apart. Een orakel waarschuwt de Poolse koning Basilio, dat zijn zoon Segismondo hem ooit van de troon zal stoten. Daarom laat hij hem in een toren opsluiten, onder de hoede van Clotaldo. Om zijn reacties te kennen, laat de koning hem op een keer slapend naar het hof brengen. Waneer Segismondo wakker wordt, en merkt dat hij als een koning leeft met een prachtig hof, komen zijn lage instincten boven, en bedrijft hij tal van euveldaden. Hij wordt opnieuw slapend naar zijn toren gebracht, waar men hem bij zijn ontwaken vertelt dat alles maar een droom was. Het volk roept op de opvolger van Basilio, en gaat Segismondo bevrijden. En kijk: door zijn opgedane ervaring heeft S. een soort van zuivering doorgemaakt, waardoor hij van zijn heerszucht genezen is. In de werkelijke wereld, die zo lang voor hem een droom was, zal hij nu een weldoende rol spelen. (prachtige poëtische passages!!) Tirso de Molina. (1584-1648)
Pseudoniem van Gabriel Téllez. Werd geboren te Madrid, studeerde aan de universiteit van Alcala, werd kloosterling en missionaris op San Domingo. Werd gedurende lange tijd ondergewaardeerd, maar staat sinds enkele tijd weer op gelijke hoogte met Lope de Vega en Calderon. Tirso de Molina was een vriend van Lope en is ook door zijn werk nauw met hem verwant. Naast romans en auto’s, schreef hij ca. 400 komedies.
72
Werken: Tirso de Molina geniet zijn grootste reputatie als de schepper van de legendarische Don Juan-figuur. Dat gebeurde in ‘El Burlador de Sevilla, u concidado de piedra’. (De verleider van Sevilla) Don Juan vlucht uit Napels omdat hij gravin Isabella verleid heeft. Hij leidt schipbreuk en vindt onderdak bij een herderin in Tarragona. Hij belooft haar te zullen huwen, maar laat haar in de steek. In Sevilla doodt hij de vader van een meisje dat hij wil verleiden. Hij gaat weer op de vlucht maar keert na een aantal jaren terug naar Sevilla. In een kerk ziet hij een standbeeld ter ere van de man die hij vermoordde, Don Gonzalo. Er ontstaat een gesprek tussen Don Juan en het standbeeld dat hem uitdaagt om de volgende nacht in de kerk te komen. Ondanks de raad van enkele vrienden gaat de roekeloze Don Juan op het voorstel in. Het standbeeld grijpt hem bij de hand en onmiddellijk stijgt er een hels rookvuur op. Vruchteloos vraagt hij nog om te mogen biechten, maar hij wordt met lichaam en ziel naar de hel gesleept. Don Juan is een roekeloze, zinnelijke egoïst die zich wil uitleven zonder morele rem. Ondanks al zijn zwakheden heeft Don Juan toch een aantal deugden. De bedoeling van Tirso de Molina is trouwens moraliserend. De hoofdgedachte van het werk is dat wie weerstand biedt aan de genade onherroepelijk verdoemd wordt. Over het feit dat juist een geestelijke zoveel stukken schreef waarin de verovering van de vrouw aan de orde is, kan men slechts speculeren. Waarschijnlijk is hij ook de auteur van ‘El condenado por desconfiado’ dat door critici aangeschreven staat als één van de prachtigste religieuze stukken. Kenmerkend voor zijn werk zijn : de buitengewone levendigheid. De handeling verloopt steeds spontaan en natuurlijk. Merkwaardig is ook de snelle, sprankelende dialoog: ironisch, pikant, geestig, gracieus en met een ernstige achtergrond. De karakters van zijn personages zijn buitengewoon goed getekend. Blinkt ook uit in het portretteren van vrouwen, die hij als geestig en intelligente wezens op de planken zet. ‘Don Gil de las calzas verdes’.(Don Gil met de groene broek.) Hij is een meester van het Spaanse realisme. Verder vermelden we nog: Alarcon Y Mendoza (1581-1639) en Don Guillen de Castro (1569-1631) De Spaanse toneelinrichting. Men speelde in zalen bij de adel en op binnenhoven of corrales omringd door gebouwen. Deze boden, net als de binnenhoven van herbergen in Engeland (zie Elisabethaans theater), kant en klare speelplaatsen en toen de eerste professionele theaters werden gebouwd, bevatten zij veel kenmerken van de corral. Het publiek stond op het binnenhof (patio) of zat op de galerijen en in de loges daar omheen. Er was een speciale galerij voor vrouwen en achter het toneel dat tussen het publiek naar voren stak, bevond zich een balkon dat via een trap bereikbaar was. De achterwand van het toneel was voorzien van deuren en ramen en er was een binnentoneel dat zichtbaar gemaakt kon worden door een gordijn weg te trekken. Ook waren er luiken in de toneelvloer en machinerieën om wolken, tronen of goddelijke verschijningen van bovenaf te laten zakken. De twee belangrijkste theaters waren de Corral de la Cruz (1579) en de Corral del Principe (1582), beide in Madrid. Toen de Madrileense theaters later herbouwd werden naar Italiaanse mode, behield het belangrijkste van de twee een weerklank van voorbije dagen in zijn naam: Teatro del Principe.
73
Corral de la Cruz (1579)
Corral del Principé (1582)
Een gemaskerd bal in het Teatre del Principe, Madrid 1766; schilderij van L. Paret. Toont duidelijk de Italiaanse invloed op de Spaanse theaterbouw. ==========================
74
De Renaissance in Engeland . Hoewel de ontwikkeling van het Engelse theater gelijk opliep met die van het Spaanse en hun theaters in bouwwijze veel overeenkomsten vertonen, is er als gevolg van de politieke situatie waarschijnlijk geen onderling contact geweest. Er is sprake van Engelse acrobaten die slechts enkele jaren na de opening van The Theatre in Londen in 1576 door Spanje trokken en misschien hebben zij nieuws meegenomen voor Burbage en Henslowe over de nieuwe gebouwen in Madrid. Maar de Engelse toneelschrijvers waren waarschijnlijk net zo onbekend voor de Spanjaarden als omgekeerd. Onder de bijna een halve eeuw durende regering van Elisabeth I (1558-1603), dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn, bereikte Engeland een grote economische en culturele bloei. Daarom wordt de renaissance in Engeland met haar naam verbonden. De letterkunde werd druk beoefend. Vele verfijnde en liefelijke petrarkistische verzen zijn slechts bewaard gebleven omdat zij op muziek werden gezet. Dit op ‘muziek-zetten ‘ gebeurde door grootmeesters van het madrigaal en het lied. (Byrd, Dowland en Morley). De auteurs bleven vaak anoniem. Dichters van de Elisabethaanse renaissance zijn: Edmund SPENSER. (1552- 1599)
Hij is een overgangsfiguur in die zin dat zijn poëzie, meestal sterk allegorisch gericht en vol mythologische zinspelingen zit. Hij bedient zich van een taal die reeds in zijn tijd nogal archaïsch aandoet. Zijn eerste verzen waren vertalingen van Petrarca en du Bellay. (werd begraven in de
“Poets’Corner” in Westminster Abbey.)
Werken : Zijn eerste belangrijk werk is een pastoraal-lyrische gedichtenreeks The Shepeardes Calendar (‘de kalender van de herder(s)’) die bestaat uit 12 pastoralen (herdersgedichten), gewijd aan een bepaalde maand en geïnspireerd door zijn liefde tot Rosalind. Zij verheerlijken de liefde en het natuurgenot, maar laten ook af en toe puriteinse sympathieën doorschemeren.
De invloed van Vergillius en de Pléiade is duidelijk. Toch wordt het werk beheerst door de oorspronkelijke verbeeldingskracht en het zangerig talent van Spenser.
The Feary Queen is een buitengewoon fijn lyrisch epos. Het is een schitterend mengproduct van middeleeuwse traditie, renaissancegeest en puriteinse ethiek. Het is een rijk geschakeerde allegorie, waarin deugden worden gepersonifieerd, maar waarin ook de volmaakte ridder Arthur (vertegenwoordigt de grootmoedigheid en staat vr. de graaf van Leicester) een ‘feeënkoningin’ Gloriana (Elisabeth) zoekt die, gedurende een jaarlijks feest dat 12 dagen duurt, iedere dag één van haar ridders op avontuur uitzendt om één van de 12 Ariostoliaanse deugden te verwezenlijken. Het werk dankt zijn inspiratie aan Ariosto’s ‘Orlando Furioso’ en werd in Spenser’s tijd veel gelezen. De hele zinnelijke
75 betovering van de renaissance is in dit werk aanwezig. Hij wil in Engeland een zedelijk en humanistisch hoogstaande elite helpen vormen van ‘gentlemen’, die deugdzaam, hoofs en cultureel verfijnd zijn. Deugd en lieflijkheid moeten samengaan. Spenser bezit een feilloze schoonheidszin en een grote taalvaardigheid. Zij stijl is prachtig en muzikaal. De Spenserstanza (achtregelige strofe) behoort tot de lieflijkste, warmste, rijkste poëzie uit de Engelse en de Europese letterkunde. Epithalamion (Het huwelijksbed) is een groots huwelijksgedicht dat behoort tot de fijnste werken uit de wereldlyriek. Het is geschreven in metrische ingewikkelde stanzen die herinneren aan de Italiaanse canzonen en aan de bruiloftspoëzie van Catallus. Het is een schitterend taalkunstwerk, een wonder van beeldenpracht en muziek, stralend van vurige maar kuise zinnelijkheid, een glanzende versmelting van geestesverrukking en sensualiteit. Verder is er de bundel Amoretti en Four Hymns (Of Love, Of Beauty, Of Heavenly Love, Of Heavenly Beauty) William Shakespeare . (1564-1616)
Is vooral beroemd als toneelauteur (hierover later meer). Toch is zijn dichtwerk vermeldenswaard. Behalve een aantal losse verzen die in zijn toneelstukken gereciteerd worden, bestaat zijn lyrisch werk slechts uit één bundel ‘Sonnets’. Een groot aantal van de 154 sonnetten zijn gericht tot een jonge man, een kleine reeks tot een dichter-rivaal, en een laatste tot de “dark lady”. De gedichten zijn dramatisch, er steekt een grote onrust in, en vaak ook een hevige vrees om de uitverkorene te verliezen. Het hoofdthema is de onbestendigheid van de menselijke gevoelsrelatie. Hierin speelt de tijd een belangrijke rol. De taal en beeldspraak zijn vrij conventioneel, maar nooit onpersoonlijk. Ze zijn ook op de meest uiteenlopende wijzen interpreteerbaar. Als uitdrukking van Shakespeare’s diepbewogen gemoed en uitzonderlijk taal- en stijlbeheersing hebben ze een zeer hoge literaire waarde. Aan het einde van de 16de eeuw komt er een reactie tegen de ‘al te gracieus oppervlakkige vormkunst’. Er is een neiging tot buitensporige verbeelding en duisterheid, en meteen naar verwikkeling van de stijl. Dit barok-maniëristische streven vinden we ook in andere Europese landen. In Engeland echter gaat ze gepaard met een merkwaardige geestelijke verdieping in de poëzie van een groep dichters die men, de Metaphysicals noemt. Hun beeldenwereld is rijk en gevuld met woorden die een fysische eigenschap aanduiden. Opvallend is vooral hun neiging om in hun beelden de onzichtbare wereld (godsdienstige, filosofische of psychische gegevens) te vermengen met fysische gegevens) Zo worden geestelijke ervaringen vaak uitgedrukt in wis- en natuurkundige termen.
76 Donne bijvoorbeeld noemt de liefde een distilleertoestel dat gevoelens vermengt en verfijnt. Meer dan eens vinden we een versmelting van erotiek en mystiek in hun werk. De inhoud van hun gedichten wordt verder getypeerd door een psychologische complexiteit: intellect en passie werken samen of bestrijden elkaar. De belangrijkste dichter van deze school is John DONNE. (1573-1631)
Hij reageert tegen het afgelikt formalisme en het suikerzoete liefdesgevlei van het Petrarkisme. Zijn liefdeslyriek is realistisch direct, een mengsel van pure passie en arrogant cynisme. Even wild en getormenteerd als zijn gemoed is zijn vorm, die vol verrassingen, tegenstellingen en moeilijke associaties steekt. Zijn verbeelding is subtiel raadselachtig en extravagant. Er is in de poëzie van Donne naast brutaal paganisme, zelfkwelling en scepticisme, ook een filosofische diepte, soms zeer vernuftig geformuleerd. Hij heeft een zeer oprechte geestelijke opvatting van de vrouw: een tedere affectie voor het goede, toegewijde en edele in de vrouwelijke ziel. Na de dood van zijn vrouw werd Donne in diepe wanhooop gedompeld. Deze ervaring heeft hij verwerkt in het zeer mooie Nocturnal upon St. Lucies Day. Dan keert zijn ziel zich tot God en schrijft hij zijn boeiende en oprechte Holy Sonnets : hartstochtelijke religieuze poëzie, soms vol vrees en wanhoop, maar tenslotte vol godsdienstige vrede. Songs and Sonnets omvat 55 wereldse liefdesgedichten die uitmunten door vindingrijkheid in de beeldspraak, metrische verscheidenheid, ritmische structuur, geestigheid en fijne ironie. Bekend is vooral The Ecstasy, waarin hij zijn metafysica van de liefde ontwikkelt. Elegies zijn twintig gedichten in coupletten. Schrijft hier in de traditie van Ovidius: zijn lyriek is vol pikante details, speels cynisme, geleerdheid en wemelt van geestige zetten. Weer is de liefde het centrale thema. Verder Satires, vijf in aantal en Verse – Letters zijn brieven in de vorm van verzen. De bekendste zijn The Storm en The Calm. Donne zal steeds een omstreden dichter blijven wegens zijn intellectuele bewustheid en zijn gecompliceerde dichtkunst. Grote dichters als T.S Eliot en W.B. Yeats, werden door hem beïnvloed. Tegen de ingewikkelde barokstijl van Donne die algemeen nagevolgd wordt, komt een reactie van de dichter toneelschrijver
77 Ben JONSON. (1572-1637)
(buiten dichter ook toneelauteur!)
Hij verwerpt de stijlcomplexiteit, keert zich ook tegen het maniërisme van de Petrarkisten en navolgers van de Pléiade, verkettert het werk van Spenser, en keert terug naar een klassieke eenvoud, klaarheid en orde. Zijn poëzie is knap, maar mist vaak lyrische spontaneïteit. Een paar mooie gedichten van hem zijn: to Celia, Hymn tot Diana, Epitaph on the Countesse of Pembroke. In zijn spoor ontwikkelen zich enkele dichters, de zogenaamde Cavaliers, meestal edelen en hovelingen, die op een natuurlijker wijze dan de maniëristen de schoonheid van de natuur en de zinnelijke levensvreugden bezingen. Zij stonden niet zo afzijdig tegenover de dichtkunst van de Metaphysicals, maar maakten gebruik van hun dichterlijke verworvenheden. De belangrijkste Cavaliers zijn Robert Herrick, Richard Lovelace en John Suckling. Eigenlijk zijn zij voorboden van het Classicisme dat in de 17de eeuw zijn hoogtepunt zal bereiken. John LILY. (1554-1606) Is de schepper van de eerste Engelse renaissance-roman. Als jong aristocraat schreef hij zijn Eupheus or the Anatomy of Wit. Hij beschrijft hierin het leven van een jong Athener door de natuur goed begaafd, die naar Napels gaat (Londen), maar daar door het wulpse hofleven erg ontgoocheld wordt. Hij verlaat Napels en keert weer naar zijn boeken en zijn studie in Athene. (Oxford) Het verhaal is een bedekte satire op de Engelse maatschappij en maakt furore aan het hof. Vooral de gekunstelde taal en de precieuze levensstijl wekken veel navolging. De taal en de stijl zijn spitsvondig. De stijl waarin hij het leven en de manieren van de toenmalige aristocratie bekritiseert, later euphuïsme – met alliteraties, assonanties, parallellisme, mythologische en biologische toespelingen, heeft grote invloed gehad op het Engels proza, ook op W. Shakespeare, (die er echter later de draak mee
stak in ‘Twelfth night’ en ‘Love’s labour’s lost’.)
John MILTON. (1608-1674)
Engels dichter en pamfletschrijver. Wordt na Shakespeare gezien als de grootste Engelse dichter.
78 Is een geboren rebel die gekant is tegen elk systeem. Hij is begiftigd met een zeer sterke persoonlijkheid en altijd overtuigd van zijn gelijk. In 1652 wordt hij blind en trekt zich in eenzaamheid terug. Keert zich af van de profane thema’s van de renaissance en het maniërisme van de barok. Hij verlangt (zoals in zijn beginperiode) opnieuw naar klassieke rust en zuiverheid. Publiceerde een aantal pamfletten, gericht tegen het bisschoppelijk gezag, een drietal pamfletten over echtscheiding, het pamflet ‘Areopagitica’ (waarin hij zich tegen iedere vorm van censuur en tegen iedere beknotting van persvrijheid verzet), politieke pamfletten Schrijft een groots religieus epos. Paradise Lost, waarin de opstand en de val van de engelen, het leven in het paradijs en de val van de mens worden beschreven. Het is een machtige synthese van renaissance, puritanisme en klassiek. Nog te onthouden: Thomas More. (1478-1535) Engels humanist en staatsman en ‘heilige’. Hij werd beroemd door zijn Utopia waarin hij het economische en politieke bestel van het Engeland van zijn tijd hekelt en een heilstaat met socialistische en communistische trekken schetst. (was bevriend met Erasmus) Niet alleen behoorde More tot de eerste vooraanstaande politici van Europa, meer nog was hij beroemd als een van de grootste humanisten van zijn tijd, een man van buitengewone geleerdheid en bezonnenheid van geest, zeer verfijnd, humaan en geestig. De Court Masques. Van een niet te onderschatten waarde voor de ontwikkeling van het Engelse theater waren de ‘maspues’ of maskerspelen aan het hof in het begin van de zeventiende eeuw. De masque begon met een proloog in verzen (presentation), waarin de handeling (device) werd uitgelegd. Daarna volgden de lofreden, dansen, dialogen, koren, met als hoogtepunt de main dance, waarin de toeschouwers werden betrokken, en het demasqué. Belangrijk waren hier meer bepaald de elementen uit de Italiaanse theater- en decorbouw die werden geïntroduceerd door beeldend kunstenaar-architect Inigo Jones (1573-1652), een man die het zich door zijn hoffunctie kon veroorloven op een soort van studiereizen naar Italië te trekken. Hij geldt als de eerste theaterontwerper die per scène de decoratie wisselde. In 1635 paste hij bij zijn eigen decors ook meer en meer het (uit Italië afkomstige) coulissensysteem toe. Bij de masque ‘Salmacida Spolia’ werd een coulissensysteem over het volledige toneel toegepast. Het toneel had een achterdoek en aan de zijkanten vier coulissen met telkens vier panelen die terzijde konden geschoven worden. Boven waren er friesen die tezelfdertijd met de coulissen konden worden verwisseld. (Door zijn koele, classicistische helderheid was zijn invloed op de verdere ontwikkeling van de Engelse architectuur van eminent belang. Zijn bekendste werken zijn het Queen’s House in Greenwich, het Banqueting House in Whitehall, Londen, de kapel van Marlbough House in Londen en de restauratie van St. Paul’s Chathedral in Londen.)
Het Elisabethaanse theater in Engeland.
Het Engelse toneel was van volkse oorsprong, en bleef dan ook hoofdzakelijk, wat inhoud en vormgeving betreft, gericht op het gewone volk. Wel staat vast dat de Engelse toneelauteurs invloeden ondergingen van de “klassieke toneelschrijvers”. Bv. van Seneca en Plautus. Zij hebben zich echter niet laten verleiden tot slaafse navolging. Integendeel, zij zijn er in geslaagd om een eigen, Engels-nationaal toneel te scheppen, dat zowel naar de vorm, als de inhoud, verwijderd bleef van de richtlijnen van Aristoteles, of van de evenwichtige orde van de renaissance. Ze maken geen onderscheid tussen tragedie en komedie.
79 De stukken hebben vijf bedrijven, maar binnen de bedrijven is het aantal tonelen onbeperkt. Wat de dramatische middelen betreft, heerst er de grootste vrijheid (moorden en gruweldaden worden op het toneel vertoond) We vinden ook soms een afwisseling van verzen en proza. De gevoelens zijn grillig, opgejaagd, verward en dikwijls overdreven. Ook de verbeelding is onbeheerst, met een voorliefde voor het gruwelijke, het sensationele, het excentrieke. Het hele levensbeeld dat in het Engelse toneel wordt opgeroepen is typisch barok. Door zijn hartstochten, zijn wreedheden, en door zijn verbondenheid met het volkse, is het Elisabethaanse toneel erg verwant met het Spaanse toneel van die tijd. De grote opbloei in het Engelse toneelleven is vooral te wijten aan de enorme populariteit. De toneelschrijver beschouwt zich niet als een letterkundige maar wel als een “playmaker” die zorgt voor het amusement van de massa. (Bij de beoordeling van de werken van Shakespeare en anderen mag men nooit vergeten dat deze stukken ontstonden en groeiden op het toneel en niet in de schrijfkamer. Vorm en stijl, figuren en thema’s zijn gegroeid uit de noodzakelijkheid van het spel en berekend op de mogelijkheden van het spelersmateriaal van een bepaalde groep.) De groepen werden gevormd door straatzangers, declamators, clowns en universiteitsstudenten. Aanvankelijk werd het theater slechts geduld om het volk te verstrooien; zo bepaalde de staat en de adel. Het theater werd aanvankelijk niet beschouwd als letterkundig genre en stond ook niet in hoog aanzien. Overigens werden de toneelgroepen dikwijls buiten de stadsmuren gesloten omdat de opvoeringen met “te veel herrie” gepaard gingen. Vanaf 1571 werden de “companies” verplicht zich onder de bescherming te stellen van een patroon – een adellijke – naar wie ze zich noemden. Hierdoor kregen de groepen sociale erkenning (daar waar zij vroeger vaak als onruststokers of als vagebonden werden aanzien) bij het meer beschaafde publiek. Een der eerste groepen was die van de graaf van Leicester, welke na zijn dood de groep van Lord Chamberlain werd genoemd. Tot deze “company” behoorden Shakespeare, Richard Burbage (tragediespeler) en William Kempe (komediespeler). In 1603 kwam deze company onder bescherming van James of Jacobus I en werd vanaf dan ‘The Kings Men’ genoemd. Men speelde toneel op binnenplaatsen van herbergen, op openbare pleinen…. In 1576 werd het eerste vaste theatergebouw opgericht : The Theatre, gebouwd door de timmerman en amateur-acteur James Burbage (buiten de stadsgrens van Londen, op de rechteroever van de Thames), weldra gevolgd door andere schouwburgen:The Curtain, The Rose, The Swan, The Globe. Het gebouw is cirkelvormig en heeft overdekte zitplaatsen rondom een open binnenplaats. Op deze binnenplaats staat een rechthoekig podium, met twee doorgangen en als enig vast decor een balkon. Al het overige wordt gesuggereerd met zeer eenvoudige middelen (zo kan men een kasteel aanduiden met een ton), of mondeling meegedeeld in de loop van de dialogen. De verbeelding van de toeschouwers moest dan maar verdere decors aanvullen. Alle vrouwenrollen werden door “boy actors”, jongens, gespeeld tot 8 december 1660, toen voor het eerst een vrouw op het toneel verscheen. Ook kindergezelschappen bestonden.
80 Na vele jaren van miskenning en misprijzen had de toneelspeelkunst en het schrijven van toneelstukken zich in Shakespeare’s tijd kunnen opwerken tot een lonend bedrijf, en tot een geëerd beroep. Ook aan de hof stonden de toneelgroepen in aanzien. Voorlopers van Shakespeare : Thomas KYD. (1558 – 1594)
Zijn huidige plaats in de Engelse literatuurgeschiedenis wordt bepaald door zijn treurspel:The Spanish Tragedy (ontstaan tussen 1587 en 1590). In 1594 voor het eerst gepubliceerd, was een der populairste stukken bij het Elisabethaanse publiek. Het is het eerste zogenaamde “revenge-play” : Hieronimo wil de moord op zijn zoon Horatio wreken, maar gaat zelf ten onder bij het uitvoeren van deze wraak. Dit thema wordt verstrengeld met de liefdesgeschiedenis van Horatio met de zuster van zijn latere moordenaar. Het speelt zich af tegen de achtergrond van de Spaans-Portugese oorlog. Het stuk verraadt naar vorm en inhoud zeer sterke invloed van Seneca. (het thema van de wraak, de heftige hartstochten, de verschijning van geesten, de retorische taal en de lange pathetische monologen) Deze tragedie krioelt van de gruweldaden, die echter organisch groeien uit de karakters en de verwikkelingen. Omwille van de sterke karaktertekening, de gespannen actie, de knappe opbouw en de pakkende momenten is dit stuk beslist waardevol. Heel wat elementen van zijn werk doen denken aan de latere Hamlet van Shakespeare. (Sommigen menen zelfs dat Kyd de auteur is van een verloren gegaan Hamlet-stuk, dat Shakespeare zou geïnspireerd hebben) Chrisopher MARLOWE. (1564-1593)
Dichter en toneelschrijver. De belangrijkste vóór Shakespeare. Zoon van een vaak in armoe verkerende schoenmaker. Hij werd opgeleid op de beroemde King’s School in Canterbury (zijn geboorteplaats).
81 Studeert theologie, wijsbegeerte en natuurwetenschappen van zijn 17de tot zijn 23ste jaar. (onderbroken door enkele missies als geheim agent naar het vasteland, o.a. nr. Reims en Utrecht) Vestigt zich ca 1587 te Londen, waar hij zich aansluit bij de toneelspelersgroep van de Graaf van Pembroke en de Lord Chamberlain. Woont een tijdlang samen met Thomas Kyd. Leidde een wild en losbandig leven tot een dubieuze herbergtwist hem op 29jarige leeftijd het leven kost. Marlowe is een eigenaardige en boeiende figuur : iemand die zowel in de hogere kringen verkeerde, als in de meest verdachte kroegen te vinden was. Hij werd geacht als dichter en als wetenschapsman; maar hij liep ook constant gevaar om gearresteerd te worden, wegens zijn uitgesproken atheïstische denkbeelden. Als vrijdenker, aartsrebel tegen elk ‘establisment’ en hartstochtelijk romanticus avant-la-lettre, de grootste, origineelste en willicht ook meest innemende dichter onder de Engelse toneelschrijvers voor Shakespeare. Marlowe is de eerste Engelse toneeldichter die zich van de poëzie bedient met inzet van alle intellectuele energie die hij in zich heeft. Voor het Elisabethaanse drama is hij de Mozes die de weg wijst naar het beloofde land zonder zelf de triomfale intocht te mogen beleven. Hij was de aangever van het nieuwe instrument dat de aard van het dramatische vers in Engeland voorgoed zou veranderen. Met dat vers werd de tragedie tot een kunstvorm gemaakt die zowel populair was als serieus. Zijn Tamberlaine staat aan het begin van een nieuwe ontwikkeling van het Engelse theater. Door de invoering van het “blanke vers”, dat veel minder stroef was, maakte hij de weg vrij voor Shakespeare. Hij was een groter dichter dan toneelauteur. (hoewel hij ook in dit laatste niet te onderschatten is.) Werken : Tamburlaine the Great : Het is een breedsprakerig en verbeeldingrijk gruwel- en karakterdrama in ‘blanke verzen’. (waaraan Marlowe een grotere soepelheid en tegelijk een grotere zeggingskracht wist te geven. Zijn ‘mighty verse’ zou alle volgende toneelschrijvers, met name ook Shakespeare inspireren).
Het is de levensgeschiedenis van de mongoolse potentaat die Indië overrompelde en de Turken versloeg in de 14de eeuw. De barbaarse schaapsherder die als een Attila de volkeren en koningen die hem op zijn veroveringstocht in de weg staan of afslacht of aan zijn zegekar klinkt, is een herculische held met een onbegrensd zelfvertrouwen dat hem in staat stelt zich boven mens en fortuin te plaatsen. Deel I schildert Taburlaine’s opkomst via de meedogenloze onderwerping van het ene rijk na het andere. Zijn sadistische machtswellust kwelt en vernedert de hoog geplaatsten het wreedst, totdat dit brute en toch op zijn wijze poëtische roofdier-in-mensengedaante geconfronteerd wordt met de beeldschone Zenocrate, dochter van de sultan van Egypte, wiens leven hij ter wille van haar spaart. Het stuk eindigt met Tamburlaine’s apotheose aan haar zijde. (eerste opvoering dateert waarschijnlijk van 1587) Deel II in tijd 20 jaar later, kende evenveel succes en moet Shakespeare beïnvloed hebben. Hierin zet hij zijn veroveringen verder die zich nu uitstrekken tot Babylon en Jeruzalem. Het sterven van Zenocrate, die hem drie zonen heeft geschonken, drijft hem tot het uiterste en alles moet voor zijn gesel wijken. Alleen de dood stoot deze schijnbare ‘superman’ terug tot het niveau van gewone mens. Op het moment dat hij op het punt staat zich op China te storten aan het hoofd van een immens leger, sterft hij zonder meer als verdwaasde naïeveling.
82
Jaar na jaar verschenen deze twee delen van Tamburlaine opnieuw op de affiche, tot aan de sluiting van de Londense theaters in 1642. (omwille van de pest of ‘The Plague’) The tragical History of Dr. Faustus die een pact met de duivel sluit in de illusie zo een rationeel antwoord op alle vragen en de vervulling van alle wensen te kunnen verkrijgen. Het is een bewerking van het oude Germaanse volksverhaal, geschreven en opgevoerd tussen 1589 en 1592. Dit stuk werd tot in de 18de eeuw regelmatig opgevoerd. Het inspireerde onder meer Goethe voor zijn “Faust”. Inhoudelijk wortelt het nog sterk in de traditie van de Middeleeuwe “morality plays’. The Jew of Malta is een Machiavellistisch stuk. Het is een fantastisch melodrama van verraad op verraad, geconcipieerd rondom de figuur van de grote Renaissance-koopman. De intrige is gebaseerd op de schatting die Malta aan de Turken moet betalen en die de Italiaanse gouverneur de joodse inwoners wil doen opbrengen. Barabbas, de rijkste, verzet zich, ziet zijn bezittingen geconfisceerd, speelt het belegerde Malta de Turken in handen, wordt gouverneur, wil zich wreken maar wordt naar het einde toe slachtoffer van zijn eigen intriges. Dit stuk lijkt het meest succesvolle te zijn geweest en zou Shakespeare geïnspireerd hebben voor zijn Shylock uit ‘the Marchant of Venice’. Edward II is een nationaal historisch drama (is een van de eerste historische drama’s in de Engelse literatuur).De titelheld, koning van Engeland, is een zwakkeling die zijn Franse gunsteling Galveston een tegennatuurlijke liefde toedraagt en geheel van hem afhankelijk is. Zijn voornaamste tegenspeelster is koningin Isabelle, die zich door haar gemaal verwaarloosd weet.Tenslotte wordt Edward door Isabella’s minnaar Mortimer, die tevens de ontevreden adel aanvoert, gevangen genomen en op weerzinwekkende perverse wijze ter dood gebracht. De kern van het stuk is Edward’s homoseksualiteit en de daaruit voortkomende gefrustreerdheid die zijn innerlijk verscheurt tussen de uitersten van diepste zwaarmoedigheid en zorgloze uitgelatenheid. Technisch is dit stuk zijn beste toneelspel. Tijdgenoten van Shakespeare. Ben JONSON. (1573-1637) Toneelschrijver, acteur en dichter. Kreeg een zeer verzorgde opvoeding in Westminster School. Maar liever dan bij zijn stiefvader (een meester-metselaar) in de zaak te gaan, verkoos hij het avontuur. Hij trok naar het Europese vasteland, waar hij o.m. in Vlaanderen als vrijwilliger tegen de Spaanse troepen streed. Rond 1595 in Londen teruggekeerd, kwam hij in de theaterwereld terecht. Hier werd hij een collega van Shakespeare bij de “Lord Chamberlains Men”, die in het Globe-theater speelde. Meerdere malen geraakte hij in schandaaltjes verwikkeld, en kwam hij ook, o.m. ter wille van zijn scherpe satirische pen, in de gevangenis terecht. Als toneelhervormer genoot hij een groot aanzien. Hij keerde zich tegen de ‘vormeloze’ romantische stukken die toen hoogtij vierden.(ook Shakespeare -die hij bewonderde – ontkwam niet aan zijn kritiek) Jonson verdedigde de wederinvoering van de drie klassieke eenheden van plaats, tijd en handeling. Hij schreef zijn stukken in de stijl van de Italiaanse renaissanceschrijvers als Macchiavelli, Tasso en Ariosto. (naar hen wordt in de tekst ook vaak verwezen, wat soms een beetje pedant aandoet.) Hij stelde zich tot doel de mensen te verbeteren door hun eigen zwakheden te tonen en deze belachelijk te maken. Hij bouwt zijn satire op door personages te creëren, die zozeer beheerst worden door één ‘humour’, dat een obsessie het gevolg is, die tot allerlei absurde gedragingen leidt.
83 Zijn voornaamste thema is de hekeling van het ongebreidelde verlangen, naar macht, naar geld of naar zingenot. Alle drie beschouwde hij als gevolgen van het opkomende economische individualisme. Nooit echter is er in zijn hekeling plaats voor medelevend begrip, wat vooral opvalt in vergelijking met Shakespeare. Hij overleed te Londen op 6 augustus 1637. Werken : Behalve politiek getinte satiren (die hem veel last bezorgden) schreef hij enkele klassieke tragedies, waarvoor hij door de universiteiten van Oxford en Cambridge met “honoris causa” –titels werd gehonoreerd. Zijn eerste stuk Everyman in his Humour werd in 1598 door de troep van Shakespeare gespeeld. Shakespeare zelf speelde de hoofdrol. Hier wordt de handeling opgebouwd rondom een aantal figuren die bepaalde dwaasheden, obsessies, en pretenties uitbeelden; op gang gebracht door samenzweringen en vermommingen, om tenslotte te eindigen in algehele verzoening en vrolijkheid. Afgezien van enkele rijmloze versgedeelten is het stuk geschreven in een luchtig en gemeenzaam proza. Hoofdfiguren zijn Bobadill, de militaire snoever, en Stephen, de eerzuchtige maar onnozele ‘Streber’. Zijn tweede stuk Everyman out of his Humour kende minder succes. In Eastward Ho! (de roep van de matrozen, als ze de Theems afvoeren) krijgen we een beeld van de burgerlijke kringen in het Londen van zijn tijd. Bartholomew Fair is een zedenspel, waarin Jonson op een realistische wijze het Londense volksleven schildert. Als vertrouweling van James I, organiseerde en schreef hij vele Masques : kleurrijke en feestelijke spelen, met bonte maskerades, met zang, muziek en dans. In zijn blijspelen, waarvan vooral Volpone or The Fox bekend is gebleven, was Jonson succesvoller dan in zijn tragedies. Als voornaamste doel van het blijspel zag hij de ridicularisering van menselijke zwakheden die tot een obsessie uitgroeien, zoals vechtlust, gierigheid, jaloezie … Door deze sterk te overtrekken meende hij te kunnen bijdragen tot de verbetering van de mensen. Verder nog John Fletcher (1579-1625), Francis Beaumont (1584-1616), John Webster ca. 1580ca.1625 of 1638), Cyril Turner (ca. 1575-1626), Thomas Middleton (1580-1627) In sommige aspecten van de theaters zien we nog de invloed van de ‘inn courts’. Het publiek zat rondom in de galerijen of stond recht in de ‘pit’, de ruimte voor en opzij van het podium. Verder mochten een aantal toeschouwers ook op de scène zelf plaatsnemen. Er werden opvoeringen gegeven in openlucht, voor een publiek dat samengesteld was uit alle lagen van de bevolking. Deze diversiteit van toeschouwers was een gegeven waarmee de auteurs rekening dienden te houden. Ook in de stukken van Shakespeare is dit merkbaar. Naast deze grote, publieke openluchttheaters, ontstonden er na enige tijd met kaarsen verlichte overdekte theaters.
84
The Swan Theatre
The Globe Theatre.
The stage of The Globe Theatre
85
William Shakespeare. (1564 – 1616)
Algemeen wordt W. Shakespeare beschouwd als de grootste toneelauteur van het West-Europese theater. Dit is echter niet altijd zo geweest. Shakespeare leefde in een tijd waarin toneelspelers niet als erg respectabel werden gezien. Het was trouwens meer dan honderd jaar na zijn dood, dat zijn naam stilaan een begrip zou worden!
Zijn leven: de feiten. 1533 1559 1564
1576
Geboorte van Elisabeth, dochter van koning Hendrik VIII en Anna Boleyn. Op 15 januari wordt Elisabeth tot koningin van Engeland gekroond. Op 26 april wordt William Shakespeare in de Holy Trinity Church te Stratford-upon-Avon gedoopt, als derde kind en eerste zoon van John Shakespeare, een welgestelde handelaar, en Mary Arden, die van kleine landadel afstamde. De traditie beschouwt 23 april als zijn geboortedag. (ook St George’s Day, de feestdag van Engelands patroonheilige) Over Williams jeugd weten we zogoed als niets. (wellicht volgde hij in Stratford de plaatselijke “Grammar School”.
James Burbage, een timmerman, bouwt te Shoreditch nabij London het eerste theater, genaamd ‘The Theatre’. 1582 Op 27 november vinden we in het register van de bisschop van Worcester dat een speciale vergunning werd verleend voor het huwelijk van W. Shakespeare met Anne Whateley (een verkeerde schrijfwijze voor Hath(a)way). Wn. de gegevens correct zijn, was zij acht jaar ouder dan William. Waarom deze speciale vergunning werd verleend wordt duidelijk wanneer we weten dat in die tijd niet tijdens de advent mocht gehuwd worden, tot na het octaaf van Driekoningen. En Anne Hathaway was blijkbaar in gezegende toestand, vermits 1583 op 26 mei in het doopregister van Stratford de naam ingeschreven staat van “Suzanna, daughter to William Shakespeare.” 1585 Op 2 februari wordt de tweeling Hamnet en Judith, een zoon en een dochter, gedoopt. Tussen 1585 en 1592 weten we niets met zekerheid over W. Shakespeare. Deze jaren worden dan ook “the missing years” genoemd. Er is een legende die zegt dat hij werkzaam was als schoolmeester, ergens op het platteland. Dit zou dan meteen zijn uitstekende kennis van de klassieken verklaren.
1592
In een satirisch pamflet “A Groatswoth of Witte, Bought with a Million of Repentance” waarschuwt de auteur Robert Green (die tot de groep van ‘schooldramaturgen’ behoorde) tegen een opkomend jong auteur. Hij bedoelt ongetwijfeld W. Shakespeare.
86 Hoewel ons op dat moment geen enkele publicatie van Sh. bekend is, is duidelijk dat hij als toneelauteur reeds een zekere bekendheid heeft verworven. Wegens de pest zijn de theaters in London van juni 1592 tot april 1594 gesloten. 1593 1594
Publicatie van Venus and Adonis, een verhaal in verzen. Publicatie van The Rape of Lucrece, beiden opgedragen aan de graaf van Southampton.
Heropening van de theaters in de zomer. 1596 1597 1599 1601 1603 1607 1608
Dood van Hamnet Shakespeare. Hoewel in London verblijvend, koopt Sh. een herenhuis in Stratford: ‘New Place’ in Chapel street. De Lord Chamberlain’s Men installeren zich in een nieuw theater: The Globe. Sh. is een van de aandeelhouders. Dood van William’s vader, John Shakespeare. Op 20 maart overlijdt Koningin Elisabeth. Zij wordt opgevolgd door James I. De nieuwe koning neemt de Lord Chamberlain’s Men onder zijn persoonlijke bescherming. Zij nemen de titel aan van “King’s Men”. Sh.’s dochter Suzanna huwt met John Hall, geneesheer te Stratford. De King’s Men betrekken een zaal in Blackfriars, een oud Dominikanenklooster. Het is een overdekte zaal, waarin ook ’s winters kan gespeeld worden.
1609
Publicatie van Shakespeares’ sonnets. Deze zijn vermoedelijk tussen 1592 en 1598 geschreven.
1610
Sh. heeft waarschijnlijk London verlaten, om in Stratford te gaan wonen. Hij blijft wel met London in contact. The Globe theatre gaat in vlammen op. Sh. koopt een woning in Blackfriars. Sh.’s dochter Judith huwt te Stratford met Thomas Quiney. Op 25 maart tekent hij zijn testament. Ongeveer een maand later, op 23 april, sterft hij in zijn geboorteplaats, Stratford-upon-Avon. Hij wordt begraven in de Holy Trinity Church. Twee collega’s van W. Sh., de acteurs John Hemminge en Henry Condell, publiceren de zogenoemde ‘First Folio’, waarin alle toneelwerken van Sh. zijn opgenomen, met uitzondering van Pericles. De titel luidt: ‘Mr. William Shakespeares Comedies, Histories and Tragedies’.
1613 1616
1623
De uitgaven van Sh.’s werk. Voor de eerste uitgaven van Shakespeare’s werken, dient een onderscheid gemaakt tussen Quarto’s en Folio’s, naargelang het formaat van het bedrukte papier. Afzonderlijke werken verschenen op quarto-formaat, terwijl de “verzamelde werken” op het grotere folio-formaat werden uitgegeven. Zoals hierboven vermeld: de eerste Folio (F1) verscheen na Sh.’s dood. Onder de Quarto’s vinden wij de zogenaamde ‘good Quarto’s’ en ‘bad Quarto’s’: goede en slechte uitgaven. Bij een ‘bad Quarto’ staat het zo goed als vast dat het niet Sh. was die de tekst naar de drukker bracht, maar wel een of andere piraat. De auteur en acteur Sh. had er immers geen enkel belang bij dat zijn successtukken in druk verschenen: het kwam er voor zijn toneelgroep op aan, met een stuk de massa zo lang mogelijk naar het theater te lokken, en de tekst ver buiten het bereik van de
87 concurrerende gezelschappen te houden. Enkel wanneer een stuk uitgespeeld was, of wanneer de troep in geldnood verkeerde, bracht men de tekst naar de drukker. Wanneer een auteur een tekst klaar had, ging hij met het manuscript naar de leider van de troep. Deze liet bepaalde gedeelten omwerken, bracht zelf verbeteringen aan, coupeerde passages, laste er andere in, enz…, en gaf daarna het handschrift aan de kopyïst. Deze schreef het hele stuk niet over: enkel maar de afzonderlijke rollen, bv. alle passages van Theseus, alle scènes van Puck… Er diende één volledig manuscript in het theater aanwezig te zijn: dat van de promptor (de regisseursouffleur-toneelmeester…) Voor de concurrentie stonden nu meerdere wegen open. Snelschrijvers werden naar een voorstelling gestuurd om de voorstelling heimelijk in snelschrift op te nemen, acteurs werden omgekocht……. Een “auteursrecht” bestond nog niet: wel een soort van copyright, maar dan ten bate van de uitgevers, en niet van de auteurs. De Londense drukkers en boekhandelaars (deze laatste waren eveneens uitgevers) waren hecht aaneengesloten in een Company of Stationers. Deze beroepsvereniging hield een register bij, Stationers Register, waarin de titels van de uitgegeven of uit te geven werken werden ingeschreven. Hierdoor verwierf de uitgever een uitsluitend recht op de publicatie van het ingeschreven werk, en strenge sancties werden voorzien tegen een inbreuk op dit recht. De tekstoverlevering van Sh.’s werk is heel onzeker; niet alleen door de ‘bad Quarto’s’, maar ook door de vele fouten en weglatingen die bij het kopiëren en het drukken haast niet te vermijden waren. Beslist werden er ook door derden wijzigingen aan de teksten aangebracht, of andere fragmenten ingelast. Het hoofdstuk over de tekstkritiek van Sh.’s werk, zal dus waarschijnlijk nooit kunnen worden afgesloten.
Werk. Shakespeares ‘blank verse’ bereikt een in het Engels tot dan toe ongekende suggestiviteit, niet alleen qua taal en resonantie, maar juist ook qua beeldenrijkdom en zeggingskracht. Al heel vlug had hij zich bevrijd van de geaffecteerdheid van de conventionele retorica en de slaafse navolging van de klassieken. Hij was evenzeer het product van zijn situatie in plaats en tijd als de kunstenaar die daar geheel bovenuit kon stijgen en van het begin af aan universeel wist aan te spreken. In het eerste verband moet hij gezien worden als Engelsman op dat moment in de geschiedenis, waarop zijn land zich voor het eerst van een eigen identiteit bewust begint te worden, met een eigen taal, een eigen cultuur en een eigen rol in Europa. In het tweede verband is het zijn uitgesproken sympathie voor de jeugd en iedere bedreigde individualiteit, die zijn even sociaal als politiek bewogen oeuvre als zodanig herkenbaar maakt. Als alle zeer groten keert Sh. telkens terug tot dezelfde thema’s – in zijn geval begripsparen zoals: schijn en wezen, bedrog en zelfbedrog, vrijheid en afhankelijkheid, passie en beheersing, rede en waanzin, orde en chaos, zijn en niet-zijn – en dit alles bij telkens anders geschudde kaarten in het spel van leven, liefde en dood, in gezin en staat. Shakespeare was geen filosoof, geen systeembouwer, maar een in de menselijke gemeenschap diep geïnteresseerde, die in zijn werken tot het einde toe balanceerde tussen hoop en wanhoop, vreugde en melancholie, geluk en cynisme, maar steeds theaterman bleef, rekening houdend met de wensen van zijn publiek. ° Zo leverde hij het optimistische blijspelverhaal in zijn ‘golden comedies’, dat met al zijn onwaarschijnlijkheden de overtuiging gaf dat gevangenen bevrijd werden en gescheiden geliefden verenigd.
88 °
Hij schiep met zijn historiestukken (uit de meedogenloze machtsstrijd om de Engelse koningskroon tussen Lancaster en York in de Rozenoorlogen) een nationaal imago voor de Engelsen, waarin met een
aanvaardbare schijn van redelijkheid het goede uiteindelijk het kwaad wist te beteugelen. ° Ook stelde hij in zijn satirische werk de onderdrukker aan de kaak, terwijl hij alle medegevoel deed uitgaan naar wie geweld was aangedaan, in welke zin ook. ° Hij stond op de bres voor de zich – tegen alle ‘aristocratische’ druk in - psychologisch (zo niet sociaal) emanciperende jonge vrouw. ° In zijn tragedies gaf hij waardigheid en innerlijke bevrijding aan de geruïneerden. En bij dit alles bleef hij bewust telkens onderstrepen dat zijn kunst toch maar ‘kunst’ was, dat de ironie van het tragische in zijn komische kern bestond – en omgekeerd. Waren zijn historiestukken de tragedies van een versplinterde staat, zijn treurspelen zijn de tragedies van een versplinterde geest.
Het is moeilijk om zijn werk te dateren. De chronologische volgorde waarin Shakespeare zijn stukken heeft geschreven kan niet met absolute zekerheid worden vastgesteld. Toch een poging tot….
(nr. de chronologische volgorde opgesteld door Sir Edmund Chambers in zijn werk William Shakespeare: A Study of Facts and Problems Oxford University Press, 1930)
a. Shakespeares rijpingsperiode. 1590 - 1591 Henry VI (deel 2) Henry VI (deel 3) 1591 - 1592 Henry VI (deel 1) 1592 - 1593 Richard III Comedy of errors (Komedie der vergissingen) 1593 - 1594 Titus Andronicus Taming of the shrew. (De getemde feeks) 1594 – 1595 Two gentlemen of Verona (Twee heren uit Verona) Love’s labours lost (Liefdes loze lessen) Romeo and Juliet 1595 -1596 Richard II Midsummer Night’s Dream (Midzomernachtsdroom) 1596 – 1597 King John Merchant of Venice (De Koopman van Venetië) 1597 – 1598 Henry IV (deel 1), Henry IV (deel 2) 1598 – 1599 Much ado about nothing. (Veel drukte om niets) Henry V 1599 – 1600 Julias Caesar As You like it. (Naar het U lijkt) Twelfth Night (Driekoningenavond) b. De hoogbloei. 1600 – 1601 Hamlet Merry Wives of Windsor 1601 – 1602 Troilus and Cressida 1602 – 1603 All’s well that ends well. 1604 – 1605 Measure for Measure Othello 1605 – 1606 King Lear Macbeth
(Vrolijke vrouwtjes van Windsor) (Eind goed, al goed) (Maat voor Maat)
89 1606 – 1607 1607 – 1608 c. De nabloei. 1608 – 1609 1609 – 1610 1610 – 1611 1611 – 1612 1612 – 1613
Anthony and Cleopatra Coriolanus Timon of Athens Pericles Cymbeline Winter’s Tale Tempest Henry VIII Two noble kinsmen.
(Het wintersprookje) (De storm) (Twee edele verwanten)
Zijn bronnen. Literatuur en de literaire traditie van zijn tijd. Van ‘auteursrecht’ was nog geen sprake. Het begrip ‘plagiaat’, zoals wij het verstaan, was nog onbekend. De kunst van het nabootsen, het schrijven ‘zoals’, de ‘imitatio’, stond in hoog aanzien. Historische bronnen: Voor de Engelse geschiedenis baseerde hij zich vooral op de kroniekschrijvers Eduard Hall (‘The Union of the Noble and Illutre Families of Lancaster and York, 1542) en Holinshed (‘Chronicles of England and Schotland, 1577). Hij heeft ook enkele bestaande historische stukken herschreven of herwerkt. Ook de Engelse renaissance-literatuur had invloed op Sh., zowel wat zijn thema’s betreft, als zijn stijl (sonnetten). De klassieke oudheid was een bron van inspiratie. Hierover ontleende hij gegevens uit de levensbeschrijvingen van Plutarchus, die in 1579 (uit het Frans) in het Engels was vertaald door Sir Thomas North. Van de Latijnse letterkunde kende hij blijkbaar zeer goed Seneca en Ovidius, en (zij het in mindere mate) ook Plautus en Vergillius. Van de Italiaanse literatuur waren het voornamelijk de novellisten die hem inspireerden. (Vooreerst Matteo Bandello, via het Frans, vertaald in het Engels door Geoffy Fenton (1567) en door William Paysiter in de authologie ‘The Palace of Pleasure’ opgenomen. Ook Giraldi Cinthio, met zijn verhalenbundel ‘Hecatommithi’, 1565)
Wat de Franse literatuur betreft: zo kende hij beslist het werk van Montaigne. Ook van de Spaanse literatuur zou hij invloeden hebben ondergaan (de novellen, en de schelmenromans) Besluit: Slechts weinige van zijn onderwerpen zijn totaal oorspronkelijk. Het genie van Sh. ligt dus niet zozeer bij zijn inventiviteit wat de onderwerpen betreft, maar wel bij zijn manier van verwerking van en bestaande stof.
We gaan dieper in op zijn theaterwerk. 1. Rijpingsperiode (1590-1600)
A. KOMEDIES. Bij zijn eerste stukken, staat Shakespeare nog sterk onder de invloed van het “eufuïsme”, dat een groot belang hecht aan de uiterlijke (en ingewikkelde) vorm, en een fantasie kent, die tamelijk wereldvreemd is. Comedy of Errors. (Het spel der vergissingen) Gebaseerd op ‘De Tweelingbroeders’ van Plautus. Een vernuftig opgebouwde klucht, waarin Autipholus en Dromio van Efese worden aanzien als Autipholus en Dromio van Syrakuse.
(1978 met Judi Dench en Francesca Annis door Philip Casson and Trevor Nunn)
90
Taming of the Shrew. ( De getemde feeks) Een oeroud onderwerp, dat o.m. ook door Ariosto in Gli Suppositi werd behandeld. Een komedie met een realistische inslag, veel minder esthetiserend als de vorige, en de twee volgende. De dronken ketellapper Christopher Sly, wordt door een Lord opgepakt. Deze doet hem geloven dat hij een edelman is, die van krankzinnigheid werd genezen. Er wordt voor hem een spel opgevoerd met twee intriges: Petruchio die de ‘feeks’ Katharina temt, en Bianca, de zuster van Katharina, die door verscheidene vrijers het hof wordt gemaakt. (Film : Samuel Taylor maakte in 1929 The taming of the shrew met acteurspaar Mary Pickford en Douglas Fairbanks sr., in 1967 gevolgd door de versie van Franco Zeffirelli met Elisabeth Taylor en Richard Burton) (Musical ‘Kiss me Kate’ van 1953 door Cole Porter, vrij bewerkt naar) (’10 Things I hate about you’ : 1999 gebaseerd op door Gil Junger met Julia Stiles en Heather Ledge)
Two gentlemen of Verona. (De twee Veronezen) Eveneens een komedie over verwisselingen en vergissingen. Shakespeare vond hiervoor zijn inspiratie in ‘Diana Enamorada’ van Jorge de Montemayor. Love’s Labour Lost. (Veel gemin, geen gewin) Gebouwd op parallellisme en verwisselingen. De koning van Navarra en drie van zijn edellieden besluiten zich drie jaar lang voor de studie af te zonderen. Maar bij een bezoek van de prinses van Frankrijk en drie van haar hofdames, vergeten ze al hun voornemens, en leven ze allen in een amoureuze euforie; weer met vermommingen en vergissingen. Tot een dienaar de prinses de dood van haar vader komt melden. (Film: 2000 door Kenneth Branagh)
Romeo and Juliet. Hiervoor putte Shakespeare uit de Italiaans novellisten (Bandello, Masuccio, Salerintano,…) In 1554 had Arthur Brooke het verhaal van Bandello in het Engels vertaald. Te Verona bestaat er een hardnekkige en bloederige vete tussen de families Capulet en Montaque. Romeo (Montaque) en Julia (Capulet) worden op elkaar verliefd. Een pater zegent in het geheim hun huwelijk in. Romeo wordt verbannen, nadat hij in een straatgevecht Tybalt heeft gedood. De Capulets willen Julia met Paris laten trouwen. De pater geeft Julia een drankje, dat haar schijndood moet maken, en schrijft dit aan Romeo. De brief gaat echter verloren. Paris en Romeo treuren aan Julia’s graf. Rome doodt Paris, neemt vergif in, en sterft aan Julia’s zijde. Julia ontwaakt, ziet haar dode geliefde, en doorsteekt zichzelf met zijn dolk. De twee families verzoenen zich aan het graf. (Is meermalen verfilmd: o.a. door Franco Zeffirelli in 1968, in 1990 door Armando Acosta II met Francesca Annis, Vanessa Redgrave en Ben Kingsley en in 1997 door Baz Luhrman met Leonardo Di Caprio en Claire Danes….) ( 1938 Balletbewerking van choreograaf Serge Prokofjev) ( 1961 Musical ‘Westside story’ door Leonard Bernstein ontleend aan)
Samen met ‘Hamlet’, is ‘Romeo en Julia’ waarschijnlijk het meest populaire stuk van Shakespeare. In R & J is Shakespeare nochtans nog niet tot zijn dramatische volwassenheid gekomen. Daarvoor wordt hij nog te zeer heen en weer geslingerd tussen de heerlijkste spontaniteit en de meest vervelende conventie. Toch neemt deze ‘tragedie’ nergens de vorm van een échte tragedie aan. R & J gaan niet ten onder door hun eigen fout of tekortkoming, maar door een toevallige samenloop van omstandigheden: een broeder die een brief niet kan afgeven, een knecht die Romeo het bericht van Julia’s dood brengt, het feit dat Romeo iets vlugger dan Broeder Lorenzo bij het graf is, en dat Julia net iets te laat wakker wordt om te beletten dat Romeo zijn wanhoopsdaad zou voltrekken. Het is in feiten een komedie, maar met een spijtige afloop!
91
Midsummer Night’s Dream. (Een midzomernachtsdroom) Een ingewikkelde en vernuftig uitgewerkte komedie; bestaande uit vier in elkaar verstrengelde intriges. Zijn inspiratie vond Sh. wellicht bij Plutarchus (voor Theseus); bij Ovidius (voor Pyramus en Thisbie) terwijl elfen en bosgeesten tot de Engelse volksverbeelding behoorde. Wellicht is het stuk geschreven nr. aanleiding van een of ander voornaam huwelijksfeest… In het laatste gedeelte ridiculiseert Sh. –als beroepstonelist – het amateurtoneel. Inhoud: literatuurlijst!
(Film: Max Reinhardt regisseerde in 1935 met James Cagney en Mackey Rooney en Michael Hoffman in 1999 met Michelle Pfeiffer en Calista Flockhart) (Opera 1960 van Benjamin Britten) (Ballet 1962 van George Balanchine)
Merchant of Venice. (De koopman van Venetië) De stof vond Shakespeare bij de Italiaanse novellisten. Een rijke dame Portia heeft drie kistjes. Zij zal trouwen met de man die kan raden in welk kistje haar portret verborgen is. Bassamio raadt juist en trouwt Portia. Bassamio heeft echter geld geleend van Antonio; die het op zijn beurt leende van de Jood Shylock; met als voorwaarde dat deze recht heeft op één pond vlees van de schuldenaar als die niet tijdig betaalt. Antonio kan niet betalen en wordt gevangen gezet. Shylock eist zijn pond vlees en weigert de betaling van de schuld door Bassio. De zaak komt voor de rechtbank, waar de vermomde Portia pleit. Uitspraak : Shylock heeft recht op zijn vlees, maar mag daarbij geen druppel bloed laten vloeien, op straffe des doods! Omdat hij het leven van een christen in gevaar wilde brengen wordt hij daarbij beboet en vernederd. Als honorarium vraagt Portia aan Bassanio de ring, die ze hem vroeger gaf. Hij aarzelt, maar doet het. Het stuk eindigt na een kleine twist, met een verzoening. De volgende drie komedies worden soms de ‘golden comedies’ genoemd omdat ze alle drie uit de werkelijkheid vluchten, naar een probleemloze wereld, vol liefde en geluk. Much Ado About Nothing. (Veel leven om niets) De stof vinden we al bij Bandello, Ariosto (Orlando) en Spencer (Fayrie Queen). De intrige is weer een van parallellisme tussen liefdesparen met vergissingen en bedriegerijen, die met een “happy end” worden afgesloten. Claudio wil trouwen met Hero; maar door de laster van Don John, wordt hun verloving verbroken. Benedick wil vrijgezel blijven en Beatrice wil van geen mannen weten. Aan beiden wordt wijsgemaakt dat de andere stapelverliefd is. Uiteindelijk komt alles voor de twee paren terecht. Het is een levendig stuk vol sprankelende en geestige dialogen (vooral ts. Benedick en Beatrice) en met scherp getekende karakters) (Film: 1993 door Kenneth Branagh) As you Like It. (Elk wat wils) Een “pastoraal” stuk dat al in 1590 door Thomas Logde werd behandeld. (1992 door Christine Edzard) Twelfth Night, Or What You Will. (Driekoningenavond) (Het onderwerp komt voor bij Bandello, en in een novellenverzameling van Bernabe Rich)
Bij een schipbreuk heeft Viola haar tweelingbroer Sebastian verloren. Zij vermomt zich als jongen en neemt als Cesario dienst bij Orsino, hertog van Illyrië. De hertog is verliefd op Olivia, die zijn liefde niet beantwoordt en die verliefd wordt op Cesario, die de liefdesbrieven van de hertog brengt. Intussen is
92 Viola op de hertog verliefd geraakt. Sebastian, die niet verdronken is, komt in de stad en wordt door Olivia voor Cesario aanzien. Uiteindelijk volgt een happy end, met twee gelukkige paren. De titel “Twelfth Night” of “Driekoningenavond” dankt het stuk aan de opvoering op die dag, aan het hof van koningin Elisabeth. (1996 door Trevor Nunn met Helena Bonham Carter, Nigel Hamthorne, Ben Kingsley, Imogen Stubbs en Mel Smith) (Film : ‘Shakespeare in Love’ van 1998 door John Madden, geschreven door Marc Norman en Tom Stoppard geïnspireerd op Cesario/Viola uit ‘Twelfth Night, Or what you will en Romeo en Juliet.)
Merry Wives of Windsor. (De vrolijke vrouwtjes van Windsor) Een legende vertelt dat Shakespeare zijn ‘Merry Wives’ schreef op verzoek van koningin Elisabeth, die Falstaff ook eens een keertje verliefd wilde zien… (1982 BBC-TV door David Hugh Jones met Ben Kingsley) (1849 Opera ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ van Otto Nicolas)
B. HISTORISCHE DRAMA’S.
Dit genre was in Sh.’s tijd heel populair. Zij wortelden in een sterk nationaal bewustzijn van een natie, die in volle opgang was. Zijn eerste historische drama’s zijn veeleer episodische stukken: Sh. heeft zich hierin nog niet kunnen losmaken van de kronieken waaruit hij zijn stof putte. Stilaan groeit echter zijn vakmanschap, en worden zijn intriges beter opgebouwd, en zijn karakters beter uitgetekend. Hendrik VI Deze drie stukken met elk vijf bedrijven, handelen over de ‘Rozenoorlog’, waarin het huis van Lancaster en het huis van York een bloedige vete uitvochten. De stukken bevatten nog weinig intrige, en zijn veeleer weinig gestructureerde intriges. In het derde deel maken we reeds kennis met Richard, hertog van Gloucester. Richard III Voornamelijk nr. de kronieken van Hall en Holinshed. Het laatste stuk, dat handelt over de ‘Rozenoorlog’ welke beëindigd wordt door het huwelijk van Hendrik Tudor, graaf van Richmond (Lancaster) met Elisabeth van York. Voor het eerst slaagt Sh. er in, op geniale manier een veelzijdig karakter uit te tekenen; dat van Richard III. (Film : 1955 door Lawrence Olivier en 1996 ‘Looking for Richard’ door Al Pacino) Titus Andronicus Een wraak- en gruweltragedie, erg beïnvloed door de tragedies van Seneca, en in de trant van Christopher Marlowe en Thomas Kyd. (door sommigen wordt dit drama als niet van Sh. beschouwd) Richard II Voornamelijk nr. de kronieken van Holinshed. De laatste regeringsjaren van Richard II; hij laat Henry Bolingbroke hertog van Hereford uit het land zetten, en neemt zijn bezittingen in. Bolingbroke komt terug, neemt Richard II gevangen en bestijgt zelf de troon als Henry IV. Richard is een zwakke figuur, niet opgewassen tegen het koningsschap. Hij verwaarloost zijn taak als koning, en pleegt volgens Sh. daardoor verraad tegenover zijn volk. Hierdoor wordt de opstand een verantwoorde daad.
93 King John Naar gegevens uit de kronieken van Holinshed. John laat zich uitroepen tot koning van Engeland. Zijn neef Arthur was ook kroonpretendent en sluit een overeenkomst met de Fransen om John te onttronen. De Fransen willen Engeland met de wapens veroveren, maar na allerlei gebeurtenissen wint John het pleit. In dit stuk verheerlijkt Sh. vooral de bevrijding en de zelfstandigheid van Engeland. Henry IV Nr. de kronieken van Holinshed. Twee delen, met elk vijf bedrijven. In het eerste deel zien we een Henry IV, die niet meer de rechtvaardige Bolingbroke is uit Richard II, maar een listige en veeleer achterbakse politicus, met weinig sympathieke trekken. Het huis van Percy is tegen hem opgestaan, met aan het hoofd Henry Percy, bijgenaamd Hotspur. In dit stuk treedt voor het eerst de komische figuur van Falstaff op: een 60-jarige gezellige dikkerd, een opschepper, moppentapper en vrouwenloper. Hij is de verpersoonlijking van de levenslust. In het tweede deel maken we de innerlijke ondergang mee van Henrik IV, die geplaagd wordt door de herinnering aan de moord op Richard II. Na de dood van Hendrik IV bestijgt zijn zoon als Hendrik V de troon. Ook in dit deel komt Falstaff voor, die een onuitputtelijke bron van komische taferelen blijkt te zijn, en die samen met Pistol, Peto, Poins e.a. de lol er in houden. Henry V Het stuk behandelt de strijd van Henry V tegen Frankrijk, uitlopend op de slag van Agincourt; en gevolgd door zijn verloving met de Franse koningsdochter. Hij is een barbaarse figuur, die echter als grote triomfator en als nationale held wordt uitgebeeld. (Film: 1989 door Kenneth Branagh)
Julius Caesar Behandelt de moord op Julius Caesar, en de overwinning van Antonius op Brutus en zijn aanhangers. Het eigenlijke hoofdpersonage is de figuur van Brutus. (Film: in 1953 door Joseph L. Mankiewicz, Stuart Burg deed hetzelfde in 1969) (Film :De Brit Sir Laurence Olivier regisseerde en acteerde in Henry V (1944), Hamlet (1948), Richard III (1955) en Othello (1966)
2. Hoogtebloei. (ca.1600-1608) Vooral in zijn tragedies peilt Sh. in deze periode naar de diepste gronden van de menselijke ziel. De blije, zonnige levensopvatting, die we in de komedies van zijn eerste periode voorkomen, is verdwenen. Deze heeft plaats gemaakt voor een meer zwaarmoedige levensbeschouwing. Daarom wordt deze periode ook zijn ‘donkere’ periode genoemd.
A. TRAGEDIES Hamlet. Een bewerking van een bestaand thema, dat reeds voordien voor het toneel werd bewerkt. (Ook Thomas Kyd zou een Hamlet-stuk geschreven hebben, dat niet bewaard is gebleven)
De eerste bekende opvoering vond plaats in juli 1602. Eerste publicatie: 1603. Inhoud: literatuurlijst! (1948 door Lawrence Olivier) (1964 door bill Colleran en John Gielgud met Richard Burton) (1980: Hamlet, Prince of Denmark BBC-TV door Rodney Bennet met Patrick Stewart)
94 (1991: Film door Franco Zeffirelli) (1996 door Kenneth Branagh met Kenneth Branagh, Richard Attenborough, Judi Dench, billy Crystal and Kate Winslet.)
Othello De stof voor dit ‘drama van de jaloersheid’ vond Sh. in een novelle uit de ‘Hecatommithi’ van de Italiaan Giraldi Cinthio (1565). Structureel is het één van de best gebouwde stukken uit heel Sh.’s oeuvre. (Film: 1952 door Orson Welles – 1956 door Sergei Jutkevish – 1995 door Oliver Parker)
King Lear De geschiedenis van dit stuk is beschreven in de ‘Chronicles’ van Holinshed, ‘Fairie Queen’ en ‘The Mirrour for Magistrates’ van Spenser en in een anoniem stuk getiteld ‘King Lear’. Leraar, koning van Britannië is oud en wil zijn koninkrijk verdelen onder zijn drie dochters: Goneril, Regan en Cordelia. Hij verlangt van hen een publieke verklaring van hun genegenheid ten opzichte van hem. Cordelia, die beweert niet in staat te zijn haar gevoelens op een passende manier te verwoorden, wordt samen met haar man, de hertog van Kent, verbannen. (1970 door Peter Brook – 1970 door Grigori Kozintsev – 1987 door Jean-Luc Godard) (1985 ‘Ran’ gebaseerd op door Akira Kurosawa)
Macbeth (kronieken van Holinshed) Het is –samen met ‘The Comedy of Errors’ en ‘The Tempest’ – een van zijn kortste stukken. Macbeth is een generaal van Duncan, koning van Schotland. Wn. hij na een overwinning op een leger van Noren en Schotse rebellen naar huis keert, ontmoeten hij en generaal Banquo drie heksen, die voorspellingen doen; o.m. dat Macbeth koning van Schotland zou worden. (1948 door Orson Welles - 1972 door Roman Polanski (Bitter Moon) (Operabewerkingen van Giuseppe Verdi : Macbeth (1847-1865), Othello (1887) en Falstaff (1893).
Anthony and Cleopatra Voor deze “tragedie van de erotiek” putte Sh. zijn stof uit Plutarchus. In tegenstelling tot Octavius –die voorgesteld wordt als een boosaardige intrigant- is Antonius een edele en ascetische figuur, die echter door de verblinding van de passie in de afgrond wordt gestort. Cleopatra is het symbool van de zinnelijkheid, tot ze uiteindelijk de waarachtige liefde ontdekt. (Film: 1974 door Trevor Nunn en John Schoffield met Patrick Stewart en Ben Kingsley)
Coriolanus Ook voor dit stuk putte Sh. zijn gegevens uit Plutarchus. De trotse Marcius Coriolanus staat als patriciër afwijzend tegenover het gewone volk. Nadat hij zich in de strijd tegen de Volsci als een held heeft gedragen, wordt hij tot consul benoemd. Later wordt hij, om zijn antidemocratische houding uit de stad verbannen. De verbitterde Coriolanus sluit een verbond met de Volsci, en verschijnt met een leger voor de muren van Rome. Uiteindelijk zwicht hij voor de smeekbeden van zijn moeder en zijn zuster, en brengt hij de Volsci ertoe vrede te sluiten. Door samenzweerders wordt hij neergestoken. Een merkwaardig thema in dit stuk is: het conflict tussen het absolutistische individu, en de democratische gemeenschap. Timon of Athens Het thema van de ‘mensenhater’ vinden we terug bij Aristofanes, Plutarchus e.a. Timon is een rijk en vrijgevig man, die zoveel van bezittingen aan vrienden en kennissen uitdeelt, dat hij zich ruïneert. Als niemand hem dan wil helpen, keert hij zich van de wereld af, en vervloekt de wereld en de mensen in een bitter grafschrift. Dit stuk wordt het dieptepunt van Sh’s pessimistische periode genoemd.
95
(Film: Orson Welles maakte Macbeth (1948), Othello (1952) en Chimes at midnight (1966) rondom de Falstaff-figuur)
B. KOMEDIES. In tegenstelling tot zijn vroegere, worden deze komedies de ‘dark comedies’ genoemd, omdat ze een pessimistische ondertoon hebben. Troilus and Cressida Gebaseerd op de laat-Middeleeuwse versies van Homerus, o.a. Chaucer’s ‘Troilus and Cresside’. Cressida wordt bemind door de jonge Troilus, een zoon van Koning Priamos van Troja. Haar oom Pandarus speelt voor koppelaar en brengt de geliefden samen. Maar haar vader Calchas, die naar de Grieken is overgelopen, laat haar uitwisselen tegen een Trojaanse krijgsgevangene. Eens in het Griekse kamp, vergeet een trouweloze Cressida haar geliefde en stort zich in de armen van de Griekse Diomedes. Als Troilus getuige is van haar ontrouw, jammert hij “O beauty! where is thy faith!” Een tweegevecht tussen Diomedes en Troilus blijft onbeslist; maar wellicht is het slot niet het oorspronkelijke. Een stuk, dat een beetje apart staat, in het geheel van Sh.’s oeuvre. In plaats van een komedie kunnen we het beter een boertige satire noemen. De Griese helden (Paris, Ajax, Achilleus) zijn een stelletje schurken en de mooie Cressida is een egoïstische en ontrouwe vrouw. All’s well that ends well Naar een novelle uit de ‘Decomerone’ van Boccacio, die reeds door William Painter in ‘Palace of Pleasure’ was gepubliceerd. Helena, dochter van een geneesheer en wees; is verliefd op Bertram. Wanneer zij aan het Franse hof erin slaagt de Koning te genezen, mag zij van hem zelf een echtgenoot kiezen. Zij kiest Bertram, die tegen zijn zin de wil van de Koning opvolgt, maar dadelijk naar Florence vertrekt, en haar nooit meer wil terugzien. Daar maakt hij de mooie Diana het hof. Helena is hem echter nagereisd, en komt met Diana overeen om haar plaats in te nemen bij een nachtelijke bijeenkomst. Bij die gelegenheid geeft Bertram haar een ring. Bij zijn terugkeer in Frankrijk zal hij de zwangere Helena die zijn ring draagt, als vrouw moeten erkennen. Measure for Measure George Whetstone had in 1578 al een stuk ‘Promos and Cassandra’ geschreven, naar een novelle uit de “Hecatommithi” van Giraldi Cinthio. Vincentio, hertog van Wenen, wil zich een tijdje terugtrekken, en draagt zijn macht over aan de gestrenge maar rechtschapen Angelo. Op grond van een oude wet; veroordeelt Angelo de jonge Claudio ter dood, wegens overspel met zijn verloofde. Isabella, zuster van Claudio, komt bij Angelo om genade smeken. Deze is bereid Claudio te sparen, als Isabelle hem terwille zal zijn. De hertog, als monnik vermomd, heeft alles gevolgd en organiseert een nachtelijke bijeenkomst. Maar in plaats van Isabella zal Mariana, een door Angelo in de steek gelaten meisje op het rendez-vous zijn. Toch geeft Angelo het bevel Claudio terecht te stellen. De hertog verhindert dit en keert officieel weer in de stad. Angelo wordt verplicht met Mariana te trouwen, Claudio wordt vrijgesproken, en de hertog zelf neemt Isabella tot vrouw. Opnieuw een satirisch en dikwijls grimmig stuk, waarin Sh. schijnt aan te tonen dat wie de macht heeft, ook het recht aan zijn zijde heeft, maar niet omgekeerd.
96
3. De nabloei. (1609-1612) Het donkere pessimisme is verdwenen en maakt plaats voor een nieuwe harmonie met een getemperde maar rustige vreugde. Het Engelse toneel evolueerde na Elisabeth (+ 1603) naar een meer pralerige, barokke vertoning. Ook Shakespeare heeft zich hieraan niet kunnen onttrekken. Pericles, Prince of Tyre Het verhaal van Apollonius van Tyrus, werd o.m. in ‘Confessio Amantis’ van John Powers (1393) beschreven. Het is een ongelooflijke ingewikkelde intrige. Na allerlei belevenissen (als zeestorm en schipbreuk) vindt Pericles zijn dood gewaande vrouw, Thaïsa, en zijn door piraten geroofde dochter Marina terug. (er wordt getwijfeld of dit stuk in zijn geheel door Sh. is geschreven)
Cymbeline Naar de ‘Decamerone’ van Boccacio en de ‘Chronicles’ van Holinshed. Cymbeline is koning van Britannië ten tijde van keizer Augustus. Hij heeft een dochter, Imogen. Zijn twee zoons – die hij dood waant- werden door een ten onrechte verstoten generaal Belarius geschaakt, en in de bergen als een soort natuurmensen opgevoed. Cymbeline is intussen hertrouwd met een boosaardige weduwe, die een zoon met name Cloten heeft. De geschiedenis: een geheel van onwaarschijnlijke avonturen en dramatische verwikkelingen (te ingewikkeld om na te vertellen) is een typische romantische en barokke tragi-komedie. The Winter’s Tale Naar de roman van Robert Greene: ‘Pandosto or the Triumph of Time’ (1588), in 1607 herdrukt als “Dorastus and Fawnia”. Leontes, koning van Sicilië, is getrouwd met Hermione. Hij verdenkt haar van overspel met zijn vriend en gast Polixenes, koning van Bohemen. Het dochtertje dat zij ter wereld brengt laat hij daarom verloren leggen. Perdita (‘de verlorene’) groeit op in Bohemen, in een pastoraal milieu. Zij wordt verliefd op Florizel, zoon van Polixenes. Na allerlei avonturen belanden ze aan het hof van de koning van Scicilië, waar blijkt dat zij de verloren dochter is van Leontes. Happy ending. The Tempest De stof voor dit stuk vond Sh. in diverse verhalen over schipbreuken. Prospero, de hertog van Milaan houdt zich bezig met de toverkunst. Hij wordt door zijn broer Antonio onterfd, en met zijn dochtertje Miranda op een gammel scheepje op zee gejaagd. Door de storm spoelen ze op een eilandje aan. Prospero onderwerpt met zijn toverstaf twee geesten die op het eiland wonen: Ariël (geest van lucht en vuur) en Caliban (het monster van aarde en water). Als een schip met Antoniem en de koning van Napels komt langsgevaren, ontketent Prospero een storm, die alle reizigers op het eiland werpt. Na allerlei gebeurtenissen en complicaties loopt alles goed af. Prospero vergeeft zijn vijanden, en begraaft zijn toverstaf. (1960 TV door George Schaefer met Richard Burton - 1982 door Paul Mazursky - 1991 ‘Prospero’s Books’ gebaseerd op door Peter Greeneway)
Hendrik VIII Is slechts ten dele van Sh.. Hij schreef het samen met John Fletcher. Het stuk gaat over de regering van Henry VIII. Het eindigt met de geboorte van Elisabeth, en daarbij wordt de toekomstige grootheid van Engeland voorspeld.
97
De theaterpraktijk. Theatergezelschappen. Shakespeare werkte (zoals hoger vermeld) voor één bepaald gezelschap, de Lord Chamberlain’s Men,dat bij de troonsbestijging van Koning Jacobus I in 1603 omgedoopt werd tot de King’s Men. (Het oprichten van goed georganiseerde toneelgezelschappen had in 1572 een belangrijke stimulans gekregen door een koninklijk decreet, een ‘Wet ter bestraffing van de landlopers’, die stipuleerde dat alle toneelspelers die niet de bescherming genoten van het koninklijk huis of de adel, aangemerkt moesten worden als schurken en landlopers en zodoende moesten worden gestraft. Als uitvloeisel hiervan werd het eerste officiële gezelschap van acteurs gevormd in 1574 en het eerste permanente theater in 1576 in Londen gebouwd).
Gedurende het grootste deel van zijn werkzame leven was Shakespeare bezig met toneelstukken schrijven die bestemd waren om in het ‘Globe Theatre’ te worden opgevoerd. Het was een (zie boven) een veelhoekig, houten gebouw met drie balkons. Het toneel stak naar voren uit tot in de centrale arena en besloeg een ruimte van ruwweg dertien bij acht meter. Boven de balkons was een dak en boven het toneel was een verhemelte, maar in het middengedeelte hadden zon en regen vrij spel. De voornaamste eigenschappen: ° geen overgordijnen en geen decor, en dus geen afwisseling van korte scènes en geen externe aanduidingen van de plaats van de handeling: rekwisieten en decors moesten voor de ogen van het publiek op toneel gezet en weer weggehaald worden en daarom tot een minimum worden beperkt. ° de acteurs kunnen niet van de zijkant opkomen: ze komen allemaal via achter. ° elke toeschouwer in de zaal is, relatief gesproken, heel dicht bij de acteurs; de toneelspelers bevinden zich als het ware tussen het publiek. De mensen in de zaal voelen zich hierdoor meer medespelers dan toeschouwers; zelfs al bood de Globe volgens berekeningen plaats aan tweeduizend mensen, toch was het een intiem theater. Anders dan de Globe was het ‘Blackfriars Theatre’ een geheel overdekt gebouw waarvan de vorm eerder langwerpig dan veelhoekig was Maar desondanks was er niet zo erg veel verschil. Gordijnen en decors ontbraken en alle acteurs kwam op via de achterkant van het toneel. Het Blackfriars Theatre moet veel geleken hebben op de eetzalen van de particuliere gebouwen waarin het gezelschap van Shakespeare ook gespeeld heeft. Omdat het publiek in de overdekte en particuliere theaters klein was, maakten ook zij dezelfde intieme indruk. De toegangsrijzen lagen echter hoger en er werd een grotere hoeveelheid machinerieën gebruikt om het toneeleffect te creëren: de consequenties daarvan voor de stukken die Shakespeare na 1608 schreef – Cymbeline, Winter’s Tale en The Tempest – zijn duidelijk merkbaar.
Het ‘Genre’. Het toneel vóór Shakespeares tijd bestond voornamelijk uit mysteriestukken en moraliteiten. ° De mysteriestukken werden op straat opgevoerd door de middeleeuwse gilden en beelden de heilsgeschiedenis uit van Adam en Eva tot aan het laatste oordeel, in een cyclus van levendige scènes waarin het heilige en het komische probleemloos hand in hand gingen. ° De moraliteiten toonden het conflict van abstracte deugden en ondeugden op een beeldende, gepersonifieerde manier. Onder koningin Elisabeth werd krachtdadig tegen het opvoeren van mysteriespelen en moraliteiten opgetreden, vanwege hun associaties met de ‘Oude Religie’. Maar deze middeleeuwse toneeltraditie zorgde ervoor dat Sh. een groot publiek had van mensen die waren getraind in het appreciëren
98 van volksdrama, die wat ze zagen op zijn waarde wisten te schatten: het zijn géén passieve toeschouwers. Het publiek van Sh. was alert op symbolische analogieën en contrasten en op de personificatie van abstracties, en hun oren waren afgestemd op subtiele nuances van toon en tempo in de manier waarop de tekst werd gesproken. Sh. was zich bewust van de mogelijkheden die het klassieke (het Latijnse) schooltoneel van de Renaissance bood, maar zijn kunst bleef geworteld in het volkse, zelfs toen tijdens het bewind van Koning Jacobus I de toegangsprijzen voor de schouwburgen omhoog gingen en andere toneelschrijvers zich meer en meer gingen rechten op het welgestelde deel van het publiek. Sh. was altijd in staat om tegelijkertijd de hovelingen en het volk aan te spreken.
De ‘Acteerstijl’.
Het voornaamste verschil tussen de Elisabethaanse manier van acteren en de huidige moet ‘vaart’ geweest zijn. ° In de eerste plaats de vaart waarmee het stuk werd opgevoerd: er hoefde geen doek op en neer te gaan en er waren geen uitgebreide decorwisselingen – de overgang van de ene naar de andere scène werd eenvoudigweg aangeduid doordat er een moment lang geen acteurs op het toneel waren. ° In de tweede plaats de vaart waarmee men zich over het toneel bewoog: als een toneelspeler van achteren moest komen om ogenblikkelijk een monoloog vooraan op het toneel te houden, moest hij een afstand van dertien meter zó snel overbruggen dat niemand er erg in had. De acteur ontwikkelde immers de kunst van het ‘voortglijden’ het zich zeer snel bewegen zonder te rennen. (Als Machete op het punt staat het toneel af te gaan om Duncun te vermoorden spreekt hij over ‘de moord die zich met verwoestende schreden voortbeweegt als een geest’. Macbeth zat met het probleem hoe hij met zo min mogelijk drukte van de voorkant van het toneel naar de uitgang aan de achterkant kon komen: zijn beschrijving van zichzelf, ‘de moordenaar die voortschrijdt als een geest’, is precies wat hij op het punt staat te doen.)
° In de derde plaats de vaart waarmee de tekst werd gesproken: in een intiem theater zonder een strakke afscheiding tussen acteur en publiek was ‘declameren’ van tekst, taboe. (Als Hamlet de toneelspelers opdraagt ‘de toespraak…. lichtvoetig over de tong te laten dansen’, verwoordt hij ongetwijfeld de visie van Shakespeare op deze materie)
‘Regie- en productie-aspect’.
Ten tijde van Shakespeare deed men geen enkele poging om tot fotografisch realisme te komen. Er werd trouwens ook veel geëist van de fantasie van het publiek. ° Het kwam voor dat de kostuums volledig anachronistisch waren – met Grieken en Romeinen die er als Elisabethanen uitzagen – maar er werd druk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om kostuums een symbolische betekenis mee te geven. Rivaliserende legers – en zelfs rivaliserende families, zoals in Romeo en Juliet – gingen gekleed in duidelijk van elkaar verschillende kleuren. (Wn. Hamlet voor de eerste keer opkomt tijdens de raadsvergadering, dragen alle anderen heldere kleuren. Zijn volledig zwart pak springt echter zó in het oog dat zelfs een blind paard het niet kan missen – het duurt drieënzestig regels voor Hamlet zijn mond open doet, maar toch is onze aandacht vanaf het begin van de scène op hem gefixeerd vanwege de kleur van zijn kleren)
Behalve het gebruik van kleurrijke kostuums werd ook de symbolische werking, die kan uitgaan van het groeperen van sommige acteurs of het op toneel tegenover elkaar plaatsen van anderen, volledig uitgebuit. Met andere woorden, Sh. kon rekenen op een publiek dat getraind was om toneelstukken op een bepaalde manier te bekijken en in tegenstelling met, laten we zeggen, het Franse klassieke toneel steunde het unieke karakter van het Elisabethaanse toneel op een lange traditie van volkstheater.
=========================
99
De Renaissance in Frankrijk. Frankrijk had reeds vroeg de uiterlijke pracht en praal van de Italiaanse Renaissance overgenomen. Prachtige paleizen werden gebouwd, prachtige tuinen werden aangelegd, alles werd met beeldhouwwerk versierd, wandtapijten en schilderijen. In de letterkunde bleven echter de laat-middeleeuwse Rhétoriqeurs de toon aangeven. Om godsdienstige redenen vluchtte een der belangrijkste rederijkers m.n. Clément MAROT (1496-1554) naar Italië waar hij het klassieke humanisme (Petrarca, Bembo) en de voornaamste levensstijl aan het hof leerde kennen. In zijn werk vinden we het losse levens-genieten, beschaafde spot en Franse “esprit”. Hiermee is hij de eerste Franse Renaissancedichter. Hij maakt ook de Italiaanse genres in Frankrijk bekend: het sonnet, het epigram…… Onder zijn invloed ontstaan er enkele belangrijke humanistische centra: Parijs en Lyon. Het werk van Maurice SCEVE (1500-1560) vormt de overgang van de rederijkerij naar de renaissancekunst van de Pléiade. Hij tracht door zijn innerlijk leven, zijn denkwereld, het zoeken naar zuiverheid en eenzaamheid in zijn verzen uit te drukken. Zijn bundel Délie, objet de la plus haulte vertu geeft een synthese van zijn uiteenlopende interesse: petrarkisme, platonisme, wetenschap en liefde. Zijn verzen zijn tegelijkertijd zeer intiem en tevens zeer beheerst, erudiet en vol passie, beknopt en rijk aan inhoud. Nog te onthouden is het zeer kleine literaire werk van Louise LABE (1524-1566). Zij schreef slechts 24 sonnetten en 3 elegieën. Het hoofdthema van deze gedichten is de liefde. De dichteres staat sterk onder de invloed van Petrarca, maar van slaafse navolging is geen sprake. Haar grote spontaniteit in het bekennen van haar gevoelens, haar vurige passie, haar vrouwelijke intuïtie en oprechtheid, maken deze sonnetten tot hoogtepunten van de Franse Renaissancelyriek. LA PLEIADE: We beleven de volle bloei van de Franse Reanaissance-poëzie met de opkomst van de Pléiade. Rond 1547 verenigen een aantal jongeren zich omwille van hun gezamenlijk humanistische belangstelling. Het vertrekpunt van hun beweging (die aanvankelijk ‘La Brigade’ noemde) was het manifest ‘Défence et illustration de la langue francaise’ (1549), dat werd opgesteld door Joachim DU BELLAY (1522-1560).
In dit manifest wordt het Frans als literaire taal verdedigd, maar deze taal moet eerst gezuiverd en veredeld worden. Het middeleeuwse Frans is pover, slordig en onbeschaafd. Door contact met de
100 klassieke talen kan men het Frans zijn volle waardigheid en schoonheid geven. Dit betekent een radicale breuk met de middeleeuwen. De Pléiade ijverde ook voor het invoeren van de beelden en symbolen uit de klassieke mythologie. Dikwijls werd de geest van de literatuur uit de Oudheid onvoldoende begrepen, waardoor het gebruik van antieke goden en helden soms voor een bloedeloos spektakel zorgde. Du Bellay verloor op zeer jeugdige leeftijd zijn ouders. Zijn opleiding werd verwaarloosd door zijn veel oudere broer, die de zorg voor hem op zich genomen had. In 1545 ging hij rechten studeren in Poitiers. In 1547 ontmoette hij Ronsard, liet zijn studies varen, en volgde Ronsard naar Parijs. Zijn denken was meer gericht op de Latijnse dan op de Griekse cultuur. In 1549 publiceerde hij het manifest Défence et illustration de la langue francaise. Hij is hier de spreekbuis van de groep dichters, die onder leiding van Ronsard de nieuwe dichtschool, de Pléiade vormen. Het is geestdriftig pleidooi voor de eigen taal. (werd begraven in een kapel van de Notre Dame) Schreef verder nog : De dichtbundel “l’Olive” (1558), liefdespoëzie in navolging van Petrarca. Deze 15 sonnetten, in 1560 uitgebreid tot een geheel van 115 sonnetten, bezingen de lichamelijke en zedelijke schoonheid van de vrouw. Belangrijk in dit verband is het het 93ste sonnet waarin de Platonische gedachte op poëtische wijze wordt uitgedrukt: ‘Si notre vie est moins qu’une journée / En éternel… La, ô mon ame au plus hault ciel guidée : Tu y pouras recongnoistre l’Idée De la beauté, qu ‘en ce monde j’adore. Les antiquitez de Rome (1558) is een poëtische reisgids met meditaties. Rome overweldigde hem terstond door de grootsheid en de verhevenheid van zijn ruïnes. Zijn indrukken en dromerijen over het grote verleden, waaraan de ruïnes herinneren vinden we terug in dit werk. Divers jeux rustique en de Poemata, waarin hij zijn liefde voor de courtisane Faustine bezingt, in verzen die hem een ereplaats hebben bezorgd onder de neo-Latijnse dichters van zijn tijd. Les Regrets is een bundel, Alexandrijnse sonnetten waarin de dichter op zeer persoonlijke wijze uiting geeft aan zijn teleurgesteld verblijf in Rome en het heimwee naar zijn geboorteland. Pierre RONSARD. (1524-1584)
Frans dichter, zoon van een hoveling van koning Frans I, groeide op aan het hof en werd secretaris van de ambassadeur in de Elzas (1540). Maar doofheid als gevolg van een ernstige ziekte (1542) dwong hem een andere loopbaan te kiezen. Hij besloot zich aan de studie en de dichtkunst te wijden. In de omgang deed hij zich voor als een verfijnde edelman die verliefd was op verfijnde contacten, hoofse omgang, mooie vrouwen, dans en spel. Maar eigenlijk voelde hij zich erg eenzaam en door het leven teleurgesteld.
101 Werken : Geïnspireerd door Horatius en Pindarus, publiceerde hij zijn ‘Quatre premiers livres des Odes’ 1550, in 1952 gevolgd door een vijfde boek. Ronsard wil de Pindarische Ode in Frankrijk invoeren. De vorm is zeer ingewikkeld en het thema is meestal een heroïsche gebeurtenis. Centraal staat de figuur van de Muze, die de dichter inspireert tot verheerlijking van aardse en hemelse vreugden. Vaak vervalt hij echter in koele hoofsheid, gezochte duisternis en cerebraal pathos om effecten te bereiken. Eerste bundel van zijn Amours: Les amours de Cassandra (1552) zijn 181 sonnetten geïnspireerd door zijn liefde voor een meisje dat hij in Touranie ontmoette. Horatius en Petrarca waren hier zijn meesters. Soms geven deze gedichten een conventionele indruk, maar zij zijn glanzend voornaam van vorm en doordrongen van erotische zinnelijkheid, die steeds bekoort door gratie en fijne tact. Ronsard heeft veel aandacht voor de natuur. Van jongs af heeft zij hem vele aangename uren en troost bezorgd. Dit komt ook tot uiting in zijn fijne en bekoorlijke natuurbeelden, die zijn dichtkunst fris en helder maken. Het tweede deel : Les amours de Marie (ca. 1555) is gewijd aan zijn liefde tot een eenvoudig dorpsmeisje, Marie Dupin, die hij tijdens een jachtpartij toevallig ontmoet. Deze bundel overtreft de vorige. Het derde deel, dat pas veel later verschijnt (1578) Sonnets pour Hélène, is ontstaan uit de liefde van de oudere dichter voor een jongere vrouw (Hélène de Surères, een eredame van Catharina de Medici). Deze poëzie legt minder het accent op het zinnelijke; ze is diepmenselijk, doordrongen van geestelijke nostalgie, en het hunkeren naar geborgenheid en vrede. Belangrijk zijn nog zijn tijdsgedichten die hij als hofdichter schreef. Hij publiceerde drie “discours” in alexandrijnen, waarin hij de ellende van de godsdienstoorlogen aantoont en het katholieke standpunt verdedigt. Zijn “Discours sur les misères de ce temps” behoort tot zijn beste werk. Betekenis en Invloed : De voornaamste betekenis van Ronsard ligt in zijn vormkunstenaarschap. Zijn poëzie was bestemd voor de literaire elite. Meer dan andere dichters van zijn tijd beschikte Ronsard over een fijn gevoel voor ritme en stijl. Zijn invloed reikte tot ver over de grenzen van Frankrijk; ook in de Nederlanden volgden de renaissancedichters hem na (Jan van der Noot e.a.) In eigen kringen raakte hij steeds meer op de achtergrond en trok zich uiteindelijk terug, vol verbittering, in een klooster bij Tours. Maar tot op vandaag blijft hij een aristocraat van de poëzie! Marguretie DE NAVARRE Margaretha van NAVARRA : (1492-1549) Zij geldt als de voornaamste renaissanceprinses. Haar hofhouding stond sterk onder de invloed van Italië. Het was een cultureel verfijnd milieu, waar ook een platoons-mystieke en religieuze beweging merkbaar was. Zij schreef bijvoorbeeld een allegorisch gedicht Les Prisons, waarin het Platoonse en het christelijke denken vermengd worden. Zij schreef ook een uitvoerige theologische discussie: Le Miroir de ‘l âme pécheresse Haar meest bekende werk is echter haar onvoltooid gebleven verzameling Heptaméron. Het is een vrije navolging van Boccaccio waarin echter een aantal vulgaire en triviale verhalen opgenomen werden. Het mengsel van zielsverfijning, religiositeit en grove boertigheid bij deze vrouw zijn merkwaardig. Het is trouwens typerend voor deze eeuw die zweert bij het evangelie én de Decamerone.
102 Vijf dames en vijf heren vertellen elkaar 72 verhalen. De vertellers zijn, onder schuilnaam, personen uit haar eigen hofkring. (zo is ‘Parlemente’ Margueritte zelf) De verhalen zijn soms hoofs, soms ernstig moraliserend, soms realistisch tot het obscene toe. Het interessantst is de karakterisering en de observatie van de menselijke driften. François RABELAIS : (1490-1553)
Frans geneesheer, humanist en schrijver. Hij werd franciscaan, later benedictijn (1524). Studeerde medicijnen eerst te Parijs – waar hij een relatie aangaat met een weduwe die hem twee kinderen schenkt, waarna hij de monnikspij aflegt en wereldlijk priester wordt – nadien te Montpellier. Was lijfarts van kardinaal De Bellay, leidde een losbandig leven en keerde naar het einde toe terug in zijn geestelijke staat. Hij stierf als pastoor te Meudon. Rabelais is een overgangsfiguur: hij geldt zowel als laatste in de rij van de Franse en Italiaanse verhalenschrijvers uit de ME. en als de eerste van de grote Franse prozaïsten. In zijn proza verwerkte hij de volkstaal van de sotternijen en mysteriespelen. Zijn verbluffende woordenschat putte hij uit alle dialecten van Frankrijk en vulde deze aan met talrijke zelfgemaakte woorden en uitdrukkingen. Zijn groteske verhalen schreef hij om zijn tijdgenoten te vermaken, maar ook om er iets uit te leren. Tot op vandaag wordt hij gewaardeerd als subliem woordkunstenaar. Werken : Zijn voornaamste werk is het verzamelwerk Gargantua et Pantagruel, dat eigenlijk bestaat uit vijf boeken. (de authenticiteit van het vijfde boek wordt betwist) Het eerste boek, dat aanvankelijk Les grandes et inestimables chroniques du grand et énorme géant Gargantu noemde, herschreef hij met toevoeging van een zeer scherpe satire, en noemde het La vie inestimable du grand Gargantua, père de Pantagruel. In dit boek spot Rabelais met de maatschappij van zijn tijd, met de opvoeding, het zinloze van de oorlog en het losbandige leven in sommige abdijen.
103
Het tweede boek Les faits et dits héroîque du bon Pantagruel, fils de Gangantua, handelt over de « heldendaden » van Pantagruel. De zoon van Gargantua krijgt een dienaar, Panurge, een schurk eerste klas, die tevens voor de komische noot zorgt. In dit boek wordt reeds duidelijker dat Rabelais zich verzet tegen elke beknotting van de vrijheid. In het derde boek Le Tiers livre des faits et dits héroïques du bon Pantagruel, spot Rabelais met de scholastiek.De vraag of Panurge zal trouwen of niet is blijkbaar niet te beantwoorden. De schrijver maakt van de gelegenheid gebruik om zijn opvattingen over het huwelijk en de vrouw uiteen te zetten. Ook de vrouw heeft recht op vrijheid. Het vierde boek Le Quart Livre is een reisverhaal van Pantagruel en zijn knecht Panurge op zoek naar het bevrijdende orakel dat hen de zin van het leven zal mededelen. De visie van Rabelais is hier heel wat pessimistischer: de mens heeft hoge idealen, maar is uiterst zwak. Het vijfde boek, dat postuum werd uitgegeven; L’Isle Sonnante beschrijft de aankomst van Pantagruel, Panurge en hun makkers op het eiland waar de goddelijke fles :De Dive Bouteille, is ondergebracht. Het antwoord van het orakel op de vraag van Panurge luidt, heel kort : “Drink”. Dit antwoord is slechts duidelijk voor diegenen die reeds op voorhand klaar zien. Geniet van het leven en zoek niet naar de oplossing van grote problemen.
La Dive Bacbuc, illustratie uit ‘Pantagruel’ (Parijs, Bibl. Nat.)
104 Michel MONTAIGNE: (1533 – 1592)
Frans filosoof, essayist, magistraat. Zoon van Pierre Equem, burgemeester van Bordeaux, die hem reeds vroeg in de klassieke letteren en de filosofie onderwijst. Hij genoot een bijzonder verfijnde renaissance-opvoeding.Zo werd hij elke morgen gewekt met muziek en had hij een Duitse huisleraar met wie hij enkel Latijn mocht spreken. Zijn leven was voornamelijk geconcentreerd rond de studie en het nadenken over allerlei filosofische en godsdienstige vragen. Maakt in 1558 kennis met Etienne de la Boéthie, dichter van sonnetten, van wie hij er later 29 in zijn Essais zal citeren onder het pseudoniem van ‘Monsieur de Foix’. Wordt raadsheer, is later verbonden aan het parlement van Bordeaux. Maakt enkele grote reizen door Zwitserland, Duitsland en Italië. Van 1581 tot 1583 burgemeester van Bordeaux. De laatste jaren bracht hij door op zijn kasteel. (toren staat nog overeind) Over zijn werk : Zijn gedachten legde hij vast in zijn Essays. Het zijn losse aantekeningen, overpeinzingen en fragmenten, zonder vaste lijn genoteerd. Een aantal van zijn bedenkingen zijn autobiografisch. Zijn werk vertrekt uit een streven naar de grootst mogelijke levensvrijheid. Hij maakt zich los van alle systemen en evolueert naar een scepticisme, met als motto: “Que sais-je?” De werkelijkheid is voortdurend veranderend en men moet vermijden zich al te zeer te engageren. Hij was een overtuigd katholiek die in de absolute waarheid geloofde, maar hij wilde dit geloof aan niemand opdringen. Middenin de godsdienstoorlogen verdedigt hij een ruime tolerantie. De Essays van Montaigne vormen een nieuw literair genre. Het ontwikkelde zich van verzamelingen citaten van klassieke schrijvers met aantekeningen tot zelfstandige filosofische verhandelingen. Ze hebben in belangrijke mate aandacht gewekt voor de menselijke psychologie. Hij bezint zich voortdurend over zijn gedragingen en motivatie. Hiermee heeft hij de basis gelegd voor de psychologische ontleding die in de latere Franse letterkunde een enorme betekenis zal krijgen. Hij was de belangrijkste essayist van de Renaissance. In het eerste boek gaat het voornamelijk over menselijke aandoeningen als droefheid, hartstochten die op verkeerde objecten worden gericht, alle mogelijke ondeugden en hebbelijkheden en gewoonten. Boek twee behandelt de menselijke activiteit, zijn hebbelijkheid, aandoeningen van het gemoed en ondeugden. Er wordt uitvoerig stilgestaan bij: de wreedheid. In boek drie wordt ons een soort moraal gegeven. Het goede voorbeeld, meer dan het voorschrift speelt hier een belangrijke rol. Zijn voornaamste devies is ‘maat houden, het doel in het oog houden en de natuur volgen.’ ====================================
105 De Renaissance in de Nederlanden. De schrijvers die in de Nederlanden het gezicht van de vroeg-renaissance bepalen zijn, Jonker Jan van der Noot, Dirk Volckersz. Coornhert, Carel van Mander, H.L. Spiegel en Roemer Visscher. Jonker Jan van der Noot. (1535- ca.1595)
Nederlands,(B) dichter, een edelman uit Brecht in de buurt van Antwerpen. Kunstzinnig, geestig, sprak en schreef verscheidene talen, had veel gelezen. Was ook geïnteresseerd in alles wat met geleerdheid en cultuur verband hield. Zijn calvinistisch geloof dwong hem Antwerpen te verlaten en naar Engeland te vluchten. In Londen publiceert hij zeer vernieuwende boeken, evenals later in Keulen. Hij is een echt renaissance-dichter: verheerlijker van het dichterschap, van hooggeplaatste personen aan wie hij door zijn lofdichten onsterfelijkheid geeft, van zijn geliefde, van Brabant en van de Brabantse taal. Dicht o.a. sonnetten en oden. Opmerkelijk is Het Theatre oft toon-neel (Londen 1568), Gedichten naar het voorbeeld van Petrarca en Du Bellay. Hierin bezingt hij de vergankelijkheid van het aardse en de zekerheid van de Goddelijke liefde, gevolgd door een soms heftig anti rooms katholiek prozabetoog. Bij elk gedicht hoort een gravure van Marcus Gheeraerts . Rond 1570 verschijnt in Londen Het bosken, een bundel van sonnetten, treurdichten en epigrammen, gevolgd door een Nederlandse vertaling van de psalmen die Marot enkele jaren daarvoor in het Frans had vertaald. Belangrijk is Das Buch Extasis (1576), een heldendicht van meer dan tweeduizend verzen, het eerste grote werk in het Duits in renaissancestijl. De Frans-Nederlandse editie telt 1044 verzen; de Franse versie is ouder dan de Nederlandse, die beschouwd wordt als Van der Noots meesterwerk. In dit heldendicht wordt de overwinning bezongen die de dichter behaalt op de machten van de hel, zijn kroning en zijn huwelijk met zijn beminde Olympia, die het goede en het schone belichaamt. Het gedicht is helder en verheven van aard, zelfverzekerd en levendig, majestueus en aandoenlijk tegelijkertijd. Van der Noot neemt de ideeën en de stijl van de Pléiade over en past ze aan de Nederlandse omstandigheden aan. Na in Parijs de dichters van deze groep ontmoet te hebben, bezingt hij, zoals Ronsard in diens Hymnes, de ‘razernij’ en het bezeten karakter van de inspiratie.
106 Io! Peam! Ik ghevuel in myn sinnen Al-sulken vreugdt en yver heet van binnen, ‘Die nacht’ en dagh’ my soo virigh doen blaken Deur een godlijck en seer eerlijck ver-maken’ Dat mynen geest, en myn hert heur ont-stellen Deur dezen brandt, en yver die my quellen O welken vreugdt! O wat gheluc en eere, Ist, als in ons neer daeldt ons Godt en Heere! (Jan van der Noot, Olympiade)
O, ik voel een vuur oplaaien in mijn geest, in het diepst van mijn gedachten dat mij dag en nacht met zulk een zachte en bekoorlijke razernij vervult dat mijn gemoed en geest geheel van slag raken door de gloeiende ijver die zich met verdubbelde kracht in mij baan breekt. O, wat een genot! Wat een koninklijk goed als God afdaalt in het hart van een arme sterveling.
Dirck Volckertszoon Coornhert. (1522-1590)
Nederlands (N) dichter, prozaschrijver, polemist, graveur, spiritualistisch theoloog en moralistische wijsgeer. Ontving als zoon van een welgesteld Amsterdams lakenkoopman wel een goede opvoeding (inbegrepen een reis naar Spanje en Portugal), maar zonder Latijns-humanistische vorming. Latijn leerde hij pas op latere leeftijd. Hij was een merkwaardig figuur! Hij is de man die hartstochtelijk kiest voor het niet kiezen, die de wreedheden en de onrechtvaardigheden evenzeer bij reformist als contra-reformist aanvalt. Het gevolg was dat hij zijn hele leven vervolgd werd, door reformisten én contrareformisten. Hij vond slechts rust bij zijn stoïcijnse levenshouding die met een zelfde gemoedsrust geluk en tegenslag accepteert. Zijn vooruitstrevende geest en humanistische sympathieën kwamen aan het licht door de uitgaven van de drukkerij die hij samen met Jan van Zuren te Haarlem bestuurde : - Cicero’s ‘De Officiis’ (met een taalkundige en puristische inleiding die de ‘Twe-spraack’ aankondigde. - Seneca’s ‘De Beneficiis’, - Boccaccio’s ‘Decamerone (voor de helft : Vijftig Lustighe Historien.) Coornherts poëtisch talent werd duidelijk met de uitgave van de Dolinghe van Ulysse : De eerste 12 boeken van Homerus’Odyssea (later met 6 vermeerderd), overgezet in vloeiende, klankvolle en plastische Nederlandse verzen. Coornherts werken zijn veelomvattend. Zijn studie van het Latijn en de Latijnse letteren, verleende hem toegang tot de humanistische en theologische wijsheid.
107 Tot Coornherts belangrijkste werken behoren : Zijn ‘Comedies’, waarvan de Comedie van Lief en Leedt (in 1567 in de Gevangenpoort geschreven) en de Comdie van de Blinde voor Jericho (na 1575) de bekendste zijn. Ze vertonen een typische ontwikkelingsgang van rederijkersdrama tot een reeds enigszins klassiek blijspel; de vijf delen krijgen een compositorische functie; ook gaan er ‘koren’ optreden. Allegorie en moralisatie bleven echter gehandhaafd. Met de Dolinge van Ulysse is de “Zedenkunst dat is Wellevenskunste” Coornherts belangrijkste literaire prestatie. In die ‘Zedenkunst’ (1585), opgedragen aan zijn vriend H.L.Spiegel, wordt de weg behandeld waarlangs de mens de ‘habitus’,de ‘hebbelijkheid’van de deugd kan bereiken. Die deugd valt in vier deugden uiteen: Wijsheid, Rechtvaardigheid, Kracht en Matigheid. Carel van Mander. (1548-1606)
Schilder, schrijver en dichter van Zuid-Nederlandse afkomst. Sinds 1583 gevestigd in Haarlem, vertrok in 1573 naar Italië. Bij zijn terugkomst drie jaar later kwam hij niet alleen terug met een verrijkt inzicht in de klassieke beeldende kunst, maar ook met, in zijn reistas, het boek dat Giorgio Vasari (Italiaans architect, schilder en schrijver over kunst 1511-1574) geschreven had over antieke en Italiaanse schilders. In Haarlem vestigde hij een soort academie, waar o.a. naar naakt model werd gewerkt, een innovatie in het noorden. Hij had veel invloed op de jongeren, vooral door zijn geschriften. Beroemd blijft hij vooral van Het Schilder-Boeck dat in 1604 in Haarlem verscheen, en waarin hij –naar voorbeeld van Giogio Vasari – in levendig, beeldend proza de levens beschrijft van de schilders van de oudheid en die van de Italiaanse, Nederlandse en Duitse schilders. Het was een gedeeltelijke vertaling van Vasari’s boek, maar aangevuld met biografietjes van en beschouwingen over eigentijdse en eigenlandse schilders als de gebroeders Van Eyck, Pieter Breughel, Jeroen Bosch, Albrecht Dürer, Hans Holbein, Rogier van der Weyden. Het boek is van onschatbare waarde voor de kunstgeschiedenis. En niet alleen inhoudelijk is het boek belangrijk, ook de vaak levendige en beeldende stijl springt in het oog. Het Schilder-Boeck werd voorafgegaan door een leerdicht, geschreven in vijfvoetige jamben: Den Grondt der Edel Vry Schilderconst. Hierin ziet men de kunsttheoretische opvattingen van zijn generatie weerspiegeld.
108 Van Mander was beter als schrijver dan als dichter, en beter als dichter dan als schilder. Als dichter was hij een overgangsfiguur: zijn jambische verzen zijn een op het tellen der lettergrepen berustende klankenreeks, waarin het ritme van de M.E. nog nawerkt. Zij hebben nog niet de gladheid en zoetvloeiendheid van de onmiddellijk na hem komende renaissancedichters. Hendrick Laurensz. Spiegel. (1549-1612)
Noord-Nederlands humanistisch schrijver, koopman, behoorde tot de eerste renaissancisten in NoordNederland. Zijn devies ‘dueghd verhueght’ typeert hem: wars van partijschap en tweedracht had hij hoge ethische opvattingen geënt op de klassieke ethica, de rooms-katholieke zedenleer en het Erasmiaans humanisme. Hij was sterk verwant met Coornhert. Hoezeer hij renaissancist is, blijkt uit zijn ethisch-wijsgerig werk Hertspiegel, een groot onvoltooid gedicht over de deugdzaamheid, dat in 1614 postuum verschenen is. Op naam van de Amsterdamse rederijkerskamer ‘De Eglantier’ gaf Spiegel vier werken over grammatica, dialectica en retorica uit. (1584-1587). In deze werken bepleit hij de betekenis van het Nederlands als cultuurtaal, beveelt taalzuivering aan en de toepassing ervan in de praktijk, en dringt er op aan de colleges aan dat de Leidse hogeschool in de landstaal worden gegeven. Alle vier werken verschenen anoniem; de Twe-spraack° met een voorwoord van zijn vriend Coornhert. Ze geven blijk van een sterke beïnvloeding van Valerius en andere humanisten. °Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst / ofte Vant spellen ende eygenscap des Nederduitschen taals. Doel van dit werk is de Nederlandse taal te verheffen tot het peil van de Italiaanse, Spaanse en Franse taal, door haar te versieren en te verrijken. Het werk is geschreven in dialoogvorm. Behandeld worden o.a. de klankleer, de prosodie, de uitspraak, de leer der woordsoorten, de buiging, enkele syntactische problemen en de woordvorming. De wat dorre stof wordt omrankt door een fel rekwisitoor tegen de bastaardwoorden, een verheerlijking van Holland en de Hollanders en een pleidooi voor de ouderdom en de rijkdom van de moedertaal. Als bezwaar kan genoemd worden dat Spiegel in zijn versleer nog teveel op het rederijkersstandpunt staat en dat hij temidden van de veelheid van dialecten nog geen norm weet te vinden voor de beste uitspraak van het Nederlands.
109 Hart-spiegel is Spiegel’s hoofdwerk. Het is een zedenkundig dichtwerk, bestaande uit zeven zangen van ca. 500 regels elk, geschreven in alexandrijnen. De kerngedachte kan weergegeven worden met zijn zinspreuk, zijn devies ‘Dueghd verhuecht’; de ethische opvattingen zijn verwant aan die van Coornhert’s Wellevenskunste. Er komen fraaie natuurbeschrijvingen in voor, maar de veelal gedrongen zinsconstructies en gekunstelde neologismen maken het tot een ‘moeilijk’, soms tot een ‘hermetisch’ werk. Het hoogtepunt in zijn dichterlijk oeuvre wordt gevormd door zijn Lieden op ’t Vader ons, acht liederen, tezamen 77 strofen, elk van negen korte verzen met drie accenten per regel. Hierin heeft hij zijn godsdienstige en ethische denkbeelden samengevat aan de hand van de aanhef en de eerste bede van het onzevader. Spiegel voelde zich sterk aangetrokken tot de filosofie, niet de speculatieve, maar de praktische. De christelijke en antieke gedachtewereld vermengde hij: Christus stond voor hem op één lijn met Sacrates, Cebes en Epictetus; hij bewonderde Erasmus en Montaigne. Maar er zitten ook zaken uit de ideeënwereld van de late M.E. in zijn werk. Materialisme en naam-christendom bestreed hij. Kerktwisten verfoeide hij. Man kan hem typeren als een rationalistische optimist, maar ook als een idealist : het niet bedorven verstand kiest vanzelf het goede en het schone. Uitgangspunt is voor hem : de volstrekt vrije wil. De drie zielekrachten die de Natuur geeft zijn : de geneigdheid (de ziel is van nature goed, maar blind), de moed (de levensdrift, ook blind) en het vernuft (de rede, het oog der ziel), dat de eerste twee moet leiden. Spiegel heeft als leider van ‘De Eglantier’ , en ook na zijn dood, grote invloed uitgeoefend op Hooft, Bredero, Vondel, Poot. Roemer Visscher. (1547-1620)
Nederlands dichter. Verloor vroeg zijn beide ouders, maar kreeg een verzorgde opvoeding: hij las Frans en Latijn en enig Italiaans. Beroepshalve was hij ook graanhandelaar. Hij was lid van de rederijkerskamer De Eglantier en rekende o.m. Hendrik Laurensz. Spiegel tot zijn vrienden. Zijn drie dochters Anna, Geertruy en Maria Tesselschade, met de jongere zoon Pieter, werden voor die tijd hoogst ‘modern’ opgevoed : zij leerden Frans en Italiaans, bespeelden allerlei muziekinstrumenten, tekenden, deden aan glas graveren (dochter Anna verwierf hier grote naam in) en andere vormen van kunst. In het begin van de 17de eeuw werd het Roemerhuis een vrolijk ontmoetingscentrum van
110 schilders, dichters en geleerden, waarin zijn dochters Anna en Maria (ook dichteressen) de meest gevierde vrouwen waren. Werken : In 1599 werd buiten zijn toedoen een boekje gedrukt met 85 epigrammen. In 1612 verscheen zijn eerste bundel T’loff vande Mutse, ende van een blaewe scheen; Met noch andere ghenoeghelicke boerten ende quicken. In 1614 verscheen zowel de emblemata-bundel Sinnepoppen : plaatjes met spreuken in verschillende talen en korte bijschriften in proza, als Brabbeling, waarin tientallen quicken (= puntdichten), een aantal tuyters (= sonnetten, deels vertaald naar Ronsard), een aantal jammertjes (= elegieën) en enkele grotere gedichten zijn opgenomen. De toon is vrolijk, meer koddig dan geestig. In de stijl worden de rederijkerstrekken in evenwicht gehouden door een krachtig purisme; er is meer openhartigheid dan verfijning; de moraal kan men zien als gemengd christelijk, epicuristisch en stoïcijns. Zonder de literaire betekenis te overschatten, mag men deze boekjes, mede op grond van de herdrukken, beschouwen als een opmerkelijke literaire uiting van de Hollandse burgerij omstreeks 1600. In de latere edities van Sinnepoppen heeft Anna Roemersd. Visscher de emblematabundel voorzien van tweeregelige versjes en het proza van haar vader soms door een eigen tekst vervangen. Anna Roemers Visscher (1583/1584 – 1651)
Oudste dochter van. Dichteres. Schreef onder de zinspreuk ‘Ghenoeg is meer’ vooral in stichtelijke en didactische trant. Zij was bevriend met vrijwel alle belangrijke dichters van die tijd, maar voelde zich het meest aangetrokken door Cats (die in 1618 zijn Maechdenplicht aan haar opdroeg). Haar poëzie, over het algemeen middelmatig, doet haar naam als ‘wijse Anna’ eer aan: moralistisch en stoïcijns christelijk. Door Vondel, Huygens, Cats en vele anderen werd haar werk hemelhoog geprezen: zij was een tweede Sappho, een tiende Muze, een vierde Gratie, enz….. maar dit gebeurde vooral omdat zij de eerste Nederlandse dichteres was die haar bewonderaars kende. Bij haar leven is slechts een klein deel van haar literaire productie verschenen. In 1620 gaf ze een gewijzigde en vermeerderde herdruk uit van haar vaders Sinnepoppen, door haar o.m. voorzien van puntige disticha :Roemer Visschers Zinne-poppen; Alle verciert met Rijmen en sommige met Proze. Zij vertaalde ook Les cent emblèmes chrestiens van de hugenootse dichteres Gerogette de Montenay. Op haar naam staan ook veel gelegenheidsgedichten, waaronder lofdichten op vele poëten.
111 Maria Tesselschade Visscher (1594-1649)
Jongste dochter van. Dichteres (haar tweede naam ontving ze van haar vader ter herinnering aan het zware verlies aan schepen dat hij bij Tessel geleden had) Voor haar huwelijk had zij in ’t Saligh Roemers huys’ vele kunstenaars door haar schoonheid en veelzijdige begaafdheid bekoord. (o.a. Bredero, die haar in 1616 zijn Lucelle opdroeg. Als weduwe was zij van de Muiderkring, naast de gastheer Hooft, het gevierde middelpunt. Vooral door haar werd het Muiderslot het vroege Nederlandse voorbeeld van een ‘literaire salon’. Hield zich een aantal jaren bezig met de vertaling van Tasso’s Gerusalemme Liberata, maar daarvan is slechts een strofe bewaard gebleven. Evenals Huygens, Hooft staat zij onder invloed van het Maniërisme: het precieuze woordspel, de gedurfde beeldspraak, de gezochte paradoxen en antithesen bekoorden haar. Dit blijkt uit een aantal Brieven en een klein aantal Gedichten die we nog van haar bezitten. Het bekendst van haar is Onderscheyt tusschen een wilde en een tamme zangster. Nog een figuur uit de Nederlanden die zeker niet mag ontbreken is : Philips van Marnix van Sint Aldegonde. (1540-1598)
112 Latijns, Frans en Nederlands schrijver. Studeerde theologie in Leuven, Parijs en Genève, en daar kwam hij in aanraking met de leer van Calvin. Behalve theoloog was hij ook staatsman, bevriend met Willem van Oranje. Als verdediger van Antwerpen (hij was hier in 1583 burgemeester) moest hij deze stad in 1585 overgeven aan de Spanjaarden, waarna hij zich uit het openbare leven terugtrok. Zijn lijfspreuk was : ‘Repos ailleurs’ (rust elders) Literaire roem verdient hij om zijn fraaie vertaling van de psalmen en vooral om zijn felle satire Biënkrof der H. Roomsche Kerck (1569). Dit wordt zijn belangrijkste werk! Het is een sterk satirisch calvinistisch propaganda geschrift, waarin hij de inrichting en de opbouw van deze Kerk vergelijkt met die van een bijenkorf. De Biënkorf was enorm populair: tot 1761 telt men minstens 23 drukken; in het Duits zijn er vier verschillende vertalingen van, evenals in het Engels. Marnix maakte er zelf een zeer uitgebreid Franse bewerking van:Tableau des differens de la religion. Als dichter ontleent hij zijn betekenis aan zijn berijming van de psalmen en andere lyrische bijbelgedeelten. Hij vertaalt de bijbelse tekst eerst letterlijk uit het Hebreeuws en sluit zich in de berijming zo nauw mogelijk daarbij aan. In 1580 verschijnt te Antwerpen Het Boeck der Psalmen Davids. Hij werkt dit werk achteraf grondig om. Slechts een viertal ‘vrije verzen’ zijn van hem bekend, waaronder het Wilhelmus, waarvan niet helemaal vast staat of hij wel degelijk de auteur is. De betekenis van Marnix is groot geweest op allerlei terreinen. Hij was vooral ‘de penvoerder van de Opstand’, de geestelijke vader en de propagandist van de Nederlandse calvinisten. ===========================
113
Randinfo : De eerste sporen van ‘Ballet’. De 16de eeuwse Italiaanse Sociale dans. De Europese vorsten zijn verwoede kunstliefhebbers. Het collectioneren van schilderijen en wandtapijten of kostbare curiosa is in de 16de eeuw een tijdverdrijf aan de hoven. De zucht naar luxe en praal bereikt een hoogtepunt. Het begrip ‘decadent’ is hier vaak op zijn plaats. Een maniërisme, een gekunsteldheid zal op het einde van deze eeuw het esthetisch denken bepalen. De danskunst ontkomt er niet aan. In 1581 verschijnt ‘Il Ballarrino’, dansboek geschreven door Fabrito Caroso. In 1602 krijgen we ‘Le Gratie d’Amore’ te lezen, een dansboek geschreven door Cesare Negri (een dansmeester uit Milaan). Dit boek bevat een lijst van de meest bekende Italiaanse dansmeesters die toen werkzaam waren en die ons een beeld geven hoe sterk de Italiaanse danskunst verspreid was over het toenmalige Europa.
Fabritio Caroso
‘Il Ballarino’
Cesare Negri
‘Le Gratie d’Amore
De dansboeken zijn gedrukt. De verspreiding in Italië en de rest van Europa wordt een feit. Zowel Caroso als Negri vangen hun traktaat aan met ‘de manier waarop men staat of wandelt’. De natuurlijke houding, mooi rechtop, knieën gestrekt, rechte rug, armen hangend naast het lichaam, is de houding waaruit de 16de eeuwse danser vertrekt. Een belangrijke evolutie is de ontwikkeling van de sprong, in al zijn vormen.
114 Gaande van de kleine zoppetto (hopje) in de trage pavana-dansen, tot de capriola cinque, een soort entrechat cinq met parallelle voeten. (Om te ‘capriola’ te oefenen adviseert Negri zijn studenten om tussen een stoel
en een tafel te gaan staan. Men drukt zich op zodat de voeten van de grond komen. In deze positie probeert men de benen en de kuiten flink heen en weer te bewegen).
De sprong is het domein van de man. De dansstijl is krachtig, energiek en virtuoos te noemen. De dame tempert dit beeld door een gracieus, zacht bewegen. In solopartijen zijn haar variaties meer glijdend, minder gesprongen maar niet wars van enige virtuoze techniek. Het balleto is de meest voorkomende dansvorm in de Italiaanse traktaten. Men kan het zien als een afgeronde kleine choreografie waarin met ritme en tempo wordt gespeeld. Elk balleto was opgedragen aan een vooraanstaande dame uit de Italiaanse hoofse kringen. (ze krijgen namen als ‘Celeste Giglio’ = Hemelse Lelie OF ‘Chiara Stella’ = Heldere Ster)
Naast de balleto staat de cascarda, een dans in vlugge driekwartsmaat, met een regelmatig terugkerend refrein. Hij wordt dikwijls bedacht voor een trio, een combinatie die snelle kettingen mogelijk maakt. (ronkende namen als ‘Bella Giosa’ = de mooie opgewekte OD ‘Leggiadra d’Amore’ = de lichtvoetige liefde).
Daarnaast vinden we een aantal gezelschapsdansen voor vier tot acht dansers. (niet dansbaar : te moeilijk)
Gezelschapsdansen uit latere periodes (17de en 18de eeuw) hebben vaste danspatronen die steeds terugkomen en dus gemakkelijk te onthouden zijn. (bij Caroso en Negri valt er echter hard te oefenen) Eenvoudige dansen, waarin iedereen kon meedansen, zullen er hoogstwaarschijnlijk wel geweest zijn. Misschien namen Caroso en Negri niet te moeite om ze te noteren.
Het deftige, officiële karakter van een dansavond werd doorbroken wanneer de dans ‘la Caggia d’Amore begon, een dans voor verscheidene koppels. (genoteerd door Negri). Na een eenvoudige inleiding met buigingen en symmetrische plaatswissels begint de echte jacht der liefde. Elk koppel danst om beurt de rij naar beneden. Echter helemaal achteraan gekomen rukt de dame zich los en tracht de heer, na heel wat heen en weer geren, haar bij de hand te vatten. Met of zonder hulp van de mededansers, beëindigt het koppel de jacht op elkaar met een Riverenza. De dans eindigt met een gagliarda-figuur waarbij de heren elkaars dame proberen te roven. Dat dit soort dansen niet door iedereen werd geapprecieerd, wordt duidelijke door de gedrukte pamfletten of boekjes tegen de dans die in de 16de eeuw over geheel Europa opduiken. Ze komen hoofdzakelijk uit klerikale hoek. Maar ook burgerlijke partijen vinden de vrije omgang tussen de seksen verwerpelijk. Er ontstaat een heen en weer geschrijf over de morele waarde van de dans, iets wat de hoge adellijke kringen wellicht negeerden. ========================
115