Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing
Competentieprofiel Bachelor Godsdienst – Pastoraal Werk
A.1 A.2 A.3 A.4
A.5
A.6 A.7
B.1.
B.1.1 B.1.2. B.2.1. B.2.2 B.2.3. B.2.4 B.2.5. B.3.1.
PROPEDEUSE Inhoudelijk competent onderkent het belang van de vakinhouden voor zijn persoonlijke ontwikkeling en die van de leerling, pastorant en client. Competent in reflecteren en persoonlijke ontwikkel is in staat de betekenis van de vakinhouden voor zijn persoonlijke ontwikkeling te formuleren Competent in begeleiden (to guide) onderkent het belang van een veilige leer en werkomgeving die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bevordert. Competent in het functioneren in een organisatie onderkent het belang van goede werkverhoudingen met medestudenten en begeleider in het kader van de (brede) levensbeschouwelijke en ethische identiteit van de opleiding. Competent in samenwerken met de omgeving onderkent het belang van contacten met naasten van pastoranten of cliënten, met ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers en met collega’s van (leer)bedrijven en instellingen. Competent in communiceren onderkent het belang van een open leef en werkklimaat dat een vriendelijke en coöperatieve sfeer bevordert Competent in organiseren hanteert een voor zichzelf bruikbare vorm van timemanagement met betrekking tot de uit te voeren taken en afspraken zowel binnen de opleiding als binnen de organisaties waar hij stage loopt HOOFDFASE Inhoudelijk competent De student beschikt over kennis van de centrale thema’s, concepten, theorieën en methodes van de verschillende vakgebieden van de theologie. Dit betreft de volgende disciplines: systematische theologie, praktische theologie, wijsbegeerte, bijbelwetenschap, kerkgeschiedenis, sociale wetenschappen (i.c. godsdienstsociologie en –psychologie) en religiewetenschappen, met als bijzondere aandachtsvelden cultuurwetenschap, spiritualiteit en ethiek. kan door onderwijs of literatuur aangereikte kennis correct en adequaat reproduceren, in eigen woorden samenvatten, en in nieuwe contexten toepassen. is in staat van deze kennis gebruik te maken bij het maken van beroepsproducten. Hermeneutisch competent Kan wat betreft levensbeschouwelijke vragen, deze vragen van mensen onderkennen; Kan wat betreft levensbeschouwelijke vragen, deze vragen verhelderen; Kan wat betreft levensbeschouwelijke vragen, deze in verband brengen met godsdienstige bronnen en tradities. is in staat om van een verbatim te maken van een gevoerd gesprek en daarvan te leren; Kan gebruik maken van geëigende hulpmiddelen bij de voorbereiding van een liturgische samenkomst. Pastoraal competent Kan het onderscheid duidelijk maken tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en
Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing
B.3.2. B.3.3 B.3.4. B.3.5. B.3.6. B.3.7. B.4.1. B.4.10 B.4.2. B.4.3. B.4.4. B.4.5. B.4.6. B.4.7. B.4.8. B.4.9. B.5.1. B.5.2. B.5.3. B.5.4. B.5.5. B.5.6. B.5.7 B.5.8. B.6.1. B.6.2. B.6.3. B.6.4. B.6.5. B.6.6. B.7.1. B.7.2.
pastoraat; Kan gebruik maken van verschillende passende vormen van gesprekstechniek; Kan pastorale gesprekken initiëren en afronden; Kan in een verbatim het verhaal van de pastorant weergeven zonder vooringenomenheid en eigen oordeel; Kan het verhaal van de pastorant de leidraad laten zijn voor het pastorale gesprek; Kan omgaan met de religieuze en ethische dimensie van levensvragen; Kan onder begeleiding initiatief nemen tot, op gang houden van, grenzen stellen in samenvatten van en conclusies trekken uit een pastoraal gesprek. Liturgisch competent Is in staat de kernelementen van een viering te beschrijven; Kan omgaan met de officiële regels die er in de rooms-katholieke kerk en andere kerken gelden ten aanzien van de vieringen van sacramenten; Is in staat onderscheid te maken tussen verschillende vormen van vieringen; Is in staat de confessionele achtergrond van diverse typen vieringen te herkennen; Is in staat het belang van de kerkelijke jaarcyclus aan te geven; Kan symbolen en rituelen binnen en buiten de geloofsgemeenschap herkennen en beschrijven; Kan onder begeleiding van een pastorale professional een viering van geloof voorbereiden en er aan meewerken; Houdt rekening met beschikbare tijd en mogelijkheden bij het organiseren van vieringen; Is in staat een liturgieboekje voor de viering te maken; Is in staat tot verstaanbare communicatie in woord en gebaar; Agogisch competent Kan planmatig en doelgericht werken; Kan proces- en taakgericht denken en werken; Kan feedback geven en staat open voor het ontvangen van feedback; kan op gestructureerde wijze voorgenomen plannen en activiteiten uitvoeren; Toetst eigen handelen aan vooraf opgestelde eisen; Kan in een groep een prettig leef- en werkklimaat bevorderen; Beheerst moderne communicatiemiddelen (tekstverwerking; email; audiovisuele media enz) en kan ze toepassen; Weet te enthousiasmeren en te mobiliseren. Educatief competent Kan voor diverse individuen en groepen leer- en ontwikkelingsdoelen formuleren; Ontwerpt betekenisvolle leeractiviteiten; Staat open voor reflectie en feedback van de lerende(n) en is flexibel in het aanpassen van leeractiviteiten; Speelt in op groepsdynamische processen; Kan onder begeleiding bestaand catechetisch materiaal afstemmen op een specifieke doelgroep; Kan een relatie leggen tussen actuele bestaanservaringen en de geloofsverhalen uit Schrift en Traditie; Missionair competent Is in staat relaties van de eigen instelling, parochie of organisatie met andere geïnstitutionaliseerde levensbeschouwingen te verkennen en te beschrijven; Is betrokken op en heeft actuele kennis van maatschappelijke en (multi)culturele
Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing
B.7.3. B.7.4 B.7.5. B.7.6. B.7.7. B.8.1. B.8.2. B.8.3. B.8.4. B.8.5. B.8.6. B.8.7. B.8.8. B.9.1. B.9.2. B.9.3. B.9.4. B.9.5. B.9.6. B.9.7.
C.1. C.1.1. C.1.2. C.1.3. C.2.1 C.2.2. C.2.3 C.2.4. C.2.5. C.2.6.
ontwikkelingen in de plaatselijke en Nederlandse context; Vertolkt op respectvolle wijze de eigen religieuze traditie in gesprek met personen die deze traditie niet delen; Legt contacten met mensen van buiten de eigen geloofsgemeenschap; Kan een kaart maken van maatschappelijke voorzieningen in de eigen omgeving; Is in staat met de ‘missionaire agenda’ van de rooms-katholieke kerk te werken; Kan sociale omstandigheden lezen en duiden. Communicatief competent Kan gebruik maken van symbolen, beelden en voorbeelden om levensbeschouwelijke onderwerpen ter sprake te brengen en uit te leggen; Kan signalen van individuen en groepen verstaan en duiden en waar nodig om verduidelijking vragen; Kan zich in de gedachten, gevoelens en situaties van anderen inleven; Kiest de juiste communicatie die past bij de doelgroep; Maakt gebruik van actuele informatie- en communicatietechnologie; Kan op adequate wijze verslagen maken van bijgewoonde en gevoerde gesprekken; Bezit redactionele vaardigheden voor schriftelijke en digitale communicatie; Heeft inzicht in de eigen aard van een parochieblad en weet er aan bij te dragen. Persoonlijk competent Kan in ruime mate reflecteren op zijn studie en leerstijl om daarmee zijn bekwaamheid verder ten ontwikkelen; Weet bij zijn ontwikkeling gebruik te maken van feedback van begeleiders en medestudenten bijvoorbeeld tijdens intervisie of groepssupervisie; Kan onder woorden brengen vanuit welke spiritualiteit hij werkt; Analyseert het eigen functioneren en heeft daardoor een goed beeld van zijn/haar competenties en blijft planmatig werken aan de ontwikkeling ervan; Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling; Toont relativeringsvermogen en kent zijn/haar grenzen; Verantwoordt zijn/haar gemaakte keuzes. STARTBEKWAAMFASE Inhoudelijk competent De theoloog in opleiding weet zijn theologische kennis aan te wenden in de praktijk van het kerkelijk werk c.q. de geestelijke verzorging. is in staat zijn kennis voor anderen te ontsluiten. is in staat van deze kennis gebruik te maken in diverse beroepssituaties. in staat zelfstandig zijn kennis te vermeerderen en deze te presenteren in een beroepsessay. Hermeneutisch competent kan levensbeschouwelijke thema’s benoemen en er zinvol gebruik van maken bij het begeleiden van individuen en groepen; Heeft inzicht in de referentiekaders van anderen en betrekt zijn/haar eigen geschiedenis en achtergrond zinvol bij de interpretatie van de situatie van anderen; Kan adequaat omgaan met catechetisch materiaal in een groep die hij/zij begeleidt; kan een liturgische overweging maken waarin het menselijke bestaan belicht wordt met behulp van bijbelse verhalen; is in staat bij de duiding van maatschappelijke en culturele verschijnselen de invloed van godsdienstige achtergronden op een zinvolle wijze te verhelderen; Reflecteert op en geeft uitdrukking aan de betekenis van zijn/haar religieuze traditie
Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing
voor de huidige cultuur en samenleving. Pastoraal competent C.3.1. Kan communicatiestoornissen tijdens gesprekken herkennen, benoemen en helpen opheffen; C.3.10 Kan in samenspraak met de pastorant gebruik maken van riten, symbolen en gebeden; C.3.11 Kan de pastorant voorbereiden op vieringen van sacramenten door de betekenis ervan te verhelderen en te verduidelijken wat er bij deelname wordt verwacht; C.3.12 Kan deelnemers aan een groepsgesprek zowel individueel als gezamenlijk aanspreken op hun gedrag en een op samenwerking gericht gedrag stimuleren. C.3.2. Is in staat grenzen van eigen bevoegdheid en handelen te bewaken; C.3.3. Weet wat het beroeps/ambtsgeheim inhoudt en kan het hanteren; C.3.4. Kan eigen gevoelens en opvattingen herkennen en hanteren ten dienste van de gesprekspartner; C.3.5. Kan op basis van eigen analyse verwijzen naar derden zoals hulpverleningsinstanties binnen en buiten de geloofsgemeenschap; C.3.6. Heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen en heeft oog voor de pastoranten in hun context; C.3.7. Gaat integer en ethisch verantwoord om met pastoranten en hun situatie, is nabij en leeft mee maar houdt gepaste professionele afstand; C.3.8. Appelleert aan het zelfoplossend vermogen van pastoranten en maakt hen bewust van hun situatie; C.3.9. Kan aan religieuze bronnen en tradities refereren wanneer dat zinvol is voor de pastorant of wanneer deze er om vraagt; Liturgisch competent C.4.1. Kan zelfstandig op passende wijze en aansluitend bij de gegeven context vormgeven aan liturgische vieringen; C.4.10 Kan op authentieke wijze een viering leiden; C.4.11. Kan expressief en stijlvol rituelen begeleiden; C.4.12. Kan geloof gestalte geven in gebed en gezang; C.4.13. Kan individuele personen en groepen voorbereiden op het vieren van verschillende sacramenten; C.4.14. Kan anderen begeleiden in de ontwikkeling van symboolgevoeligheid en religieuze taal. C.4.2. Is in staat om bij de voorbereiding van liturgische vieringen met anderen (pastores, vrijwilligers in liturgiegroepen, vrijwilligers voor bloemschikken, kerkmusici, koster, te overleggen en samen te werken; C.4.3. Kan sturing geven aan een liturgische werkgroep; C.4.4. Kan op verantwoorde wijze uit liturgische bronnen en tradities putten, zoals Bijbel, liturgisch directorium, missaal, brevier, zondagsmissaaltjes, religieuze liederen en andere muzikale vormen, leesroosters, dienstboeken, gebedenboeken, liturgische en exegetische tijdschriften; C.4.5. Is in staat een liturgische overweging te maken, rekening houdend met de eigen aard van de betreffende bijeenkomst; C.4.6. Weet op overtuigende wijze de gemaakte overweging te houden; C.4.7. Is in staat passende gebeden te formuleren (passend bij de aard en thematiek van de viering; situatie van de deelnemers; balans tussen persoonlijk en algemeen); C.4.8. Kan de tot stand gekomen viering evalueren en lering trekken uit deze evaluatie; C.4.9. Kan de tot stand gekomen viering verantwoorden ten overstaan van de parochie of instelling waarin de viering heeft plaats gevonden;
Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing
Agogisch competent C.5.1. Kan groepen begeleiden en groepsprocessen initiëren en begeleiden; C.5.10. Is in staat relaties te leggen met relevante organisaties, instellingen en individuen, bouwt deze uit, onderhoudt deze en behartigt daarbij de belangen van de eigen organisatie waarvoor hij werkt; C.5.11. Kan vrijwilligers begeleiden en speelt daarbij in op groepsdynamische processen; C.5.12. Maakt gebruik van ecclesiologische en godsdienstsociologische inzichten bij de opbouw van de geloofsgemeenschap. C.5.2. Kan bijdragen aan het doelmatig functioneren van de organisatie waarvoor hij werkt door zich te houden aan afspraken en procedures; C.5.3. Kan bestaande situaties analyseren en op basis van deze analyse plannen ter verbetering ontwerpen; C.5.4. Maakt gebruik van evaluatiecriteria bij reflectie op de uitvoering van proces en product; C.5.5. Kan constructief bijdragen aan het behalen van gemeenschappelijke doelen in groepen en samenwerkingsverbanden; C.5.6. Kan in het kader van een beleidsplan samen met vrijwilligers en collega’s activiteiten ontwikkelen; C.5.7. Kan onder begeleiding een beleidsplan ontwikkelen en formuleren; C.5.8. Is in staat de wijze van samenwerking met collega’s en andere organisaties en instellingen te motiveren en te verantwoorden. C.5.9. Kan bijdragen aan de identiteit van de instelling of organisatie (parochie, bisdom, etc.) onder wier verantwoordelijkheid hij werkt; Educatief competent C.6.1. Begeleidt individuen en groepen in hun leerproces; C.6.2. Is in staat de beginsituatie van de lerende(n) in te schatten en kan religieuze ontwikkelingen en ervaringen herkennen en kiest op basis daarvan leerinhoud en werkvormen; C.6.3. Kan individuen en groepen motiveren in hun religieuze leervragen, daagt hen uit en begeleidt hen waar nodig zodat zij in staat zijn het eigen leer- en vormingsproces te sturen; C.6.4. Is in staat vrijwilligers toe te rusten om taken uit te voeren in parochie of andere organisatie; C.6.5. Kan impulsen geven tot levensbeschouwelijke ontwikkeling; C.6.6. Kan gelovigen en geloofsleerlingen inwijden in de gelovige interpretatie van het leven zoals dat in Bijbel en traditie vorm heeft gekregen; C.6.7. Kan leiding geven aan een individueel of groepsgesprek waarin deelnemers hun eigen gelovige positie onder woorden brengen; C.6.8. Kan zijn eigen gelovige positie onder woorden brengen in een individueel gesprek of in een groepsgesprek; Missionair competent C.7.1. Is in staat vanuit de eigen religieuze traditie te reflecteren op ontwikkelingen in cultuur en samenleving; C.7.10 Is in staat diaconale activiteiten af te stemmen op het maatschappelijke hulpverleningscircuit. C.7.2. Organiseert activiteiten voor verschillende doelgroepen waarbij diverse opvattingen en religieuze tradities met elkaar in contact en gesprek worden gebracht; C.7.3. Levert een bijdrage aan een interreligieuze dialoog; C.7.4. Levert een bijdrage aan het debat in Nederland betreffende ethische thema’s;
Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing
C.7.5. Rust mensen toe tot een missionaire houding; C.7.6. Kan mensen begeleiden bij hun diaconale inzet; C.7.7. Kan opvattingen over de rol van de kerk in de samenleving, zoals die leven binnen de organisatie waarvoor hij werkt, vertolken; C.7.8. Kan noden onderkennen in kerk en samenleving en in dat kader gepaste activiteiten ontwikkelen; C.7.9. Weet diaconale activiteiten een plaats te geven binnen andere kerkelijke activiteiten; Communicatief competent C.8.1. Brengt eigen standpunten overtuigend en met enthousiasme onder woorden. Hij legitimeert deze standpunten vanuit diverse inzichten daarbij respect tonend voor de ander; C.8.2. Kan heldere teksten schrijven met een duidelijke structuur en opbouw; C.8.3. Kan contact maken individuele personen en met groepen. Hij zorgt er voor dat zij zich bij hem op hun gemak voelen; C.8.4. Kan professionele gespreksvaardigheden hanteren in individuele contacten en in contacten met groepen. Persoonlijk competent C.9.1. Is in staat met behulp van theologische concepten te reflecteren op persoonlijke ontwikkeling in het perspectief van de eigen levensvisie en ethische visie; C.9.2. Kan een analyse maken van sterke en zwakke punten in zijn eigen bekwaamheid en die in verband brengen met omgevingsfactoren (kansen/bedreigingen); C.9.3. Kan benoemen welke waarden en normen een rol spelen in de eigen beroepsethiek en welk gedrag daaruit voortvloeit; C.9.4. Kan met behulp van theologische concepten zijn eigen handelen evalueren; C.9.5. Ontwikkelt een visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening, passend binnen de religieuze traditie en/of organisatie die hij/zij vertegenwoordigt; C.9.6. Reflecteert op de religieuze traditie, inclusief de daartoe behorende geschriften, gebruiken en symbolen, van de organisatie die hij/zij vertegenwoordigt en weet deze op waarde te schatten; C.9.7. Geeft persoonlijk gestalte aan zijn/haar identiteit, is daarin evenwichtig en handelt op een authentieke, integere en ethisch verantwoorde wijze.