Examenlijn
Financieel-Administratief
Diploma
Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)
Module
Financiële Administratie (FA)
Niveau
MBO 4
Positionering Versie
1.2
Geldig
vanaf 01-01-2013
Vastgesteld op
13 juli 2011
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Veronderstelde voorkennis
Eindtermen en toetstermen K *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen 3.1 De kandidaat kan boekingen verrichten ten behoeve van de financiële administratie. 3.1.1 3.1.2
3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6 3.1.7 3.1.8 3.2
T
x
x x x x x x x
De kandidaat kan berekeningen maken ten behoeve van de boekhouding van de financiële administratie. 3.2.1 3.2.2 3.2.3
3.3
De kandidaat kent de definitie van dagboek, subgrootboek, bijboek, grootboek(rekening) en journaal. De kandidaat kent de betekenis van dagboeken, subgrootboeken, bijboeken en grootboek(rekeningen) en journaal in het boekhoudsysteem, kan hiervan voorbeelden noemen en kent de verschillen ertussen. De kandidaat kan dagboeken, subgrootboeken, bijboeken en grootboekrekeningen samenstellen. *) De kandidaat kan mutaties journaliseren in verband met inkoop, verkoop en productie. *) De kandidaat kan mutaties journaliseren in verband met kosten, opbrengsten, geld onderweg en privé. *) De kandidaat kent de overzichten uit een computerboekhoudprogramma. *) De kandidaat kent de betekenis van overzichten uit een computerboekhoudprogramma en kan deze beoordelen. *) De kandidaat kan de output vanuit een computerboekhoudprogramma beoordelen en fouten opsporen en herstellen. *)
B
De kandidaat kan berekeningen maken in verband met inkoop, verkoop, kosten en opbrengsten. *) De kandidaat kent de definitie van technische levensduur (gebruiksduur) en economische levensduur (gebruiksduur). De kandidaat kan de afschrijvingskosten en interestkosten berekenen van duurzame productiemiddelen. *)
x x x
De kandidaat heeft kennis van de belangrijkste theorie met betrekking tot de financiële administratie. 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4
3.3.5
3.3.6 3.3.7
De kandidaat kent de definitie van kredietlimiet, kredietruimte en kredietbeperking en kan instellingen noemen ter toetsing van kredietwaardigheid van (potentiële) klanten. De kandidaat kent de definitie van factoring en kan aangeven op welke manieren dit wordt toegepast. De kandidaat kent de voor- en nadelen van factoring voor de onderneming die vorderingen overdraagt. De kandidaat kent de definitie van: administratieve organisatie, interne controle, functies, functiescheiding en functievermenging; afloopcontrole, ontstaanscontrole en controle via de saldobiljettenmethode; cijferbeoordeling en verbandscontrole; inventarisatie; bevoegdheidscontrole, normcontrole en voortgangscontrole; formele controle en materiële controle; kassiersfunctie; giraal geldverkeer; telebankieren; slepen van kasgeld; backorder. De kandidaat kan voorbeelden en toepassingen geven van de bij toetsterm 3.3.4 genoemde begrippen, kan ze in concrete situaties herkennen, kan maatregelen noemen om slepen met kasgeld te voorkomen en maatregelen die genomen kunnen worden als een debiteur in gebreke blijft te betalen. De kandidaat kan in hoofdlijnen de werking van een ERP-systeem (Enterprise Resource Planning) in organisaties beschrijven. De kandidaat kent de voor- en nadelen van een ERP-systeem ten opzichte van het werken met traditionele computerprogramma’s.
x x x
x
x x x
2
Toelichting op eindtermen en toetstermen 3.1.3 Samenstellen grootboekrekening: openen, bijwerken, afsluiten en heropenen. 3.1.4
Journaliseren van de volgende soorten mutaties, zowel volgens de enkelvoudige methode als volgens de collectieve methode: o (retour)inkopen, zowel bij gelijktijdige ontvangst van factuur en goederen als bij ontvangst van factuur en goederen op verschillende tijdstippen; mogelijke tussenrekeningen zijn in het laatste geval: Inkopen, Te ontvangen facturen, Te ontvangen creditnota’s, Te ontvangen goederen, Te retourneren goederen; o (retour)verkopen, zowel bij gelijktijdige verzending van factuur en goederen als bij verzending van factuur en goederen op verschillende tijdstippen; mogelijke tussenrekeningen zijn in het laatste geval: Af te leveren goederen, Te verzenden facturen, Terug te ontvangen goederen, Te verzenden creditnota’s; o inkoop en productie van voorraden, waarbij de goederen zijn gewaardeerd tegen historische inkoopprijs (geen fifo en lifo) of tegen (standaard)kostprijs of zijn geregistreerd tegen vaste verrekenprijs (eventueel inclusief directe en indirecte inkoopkosten) of tegen verkoopprijs; een eventueel prijsverschil boeken bij ontvangst van de factuur of bij ontvangst van de goederen; o verbruik van grond- en hulpstoffen voor de productie; o kortingen en rabatten (op inkopen en verkopen); o inkoopcontracten en verkoopcontracten; o aankopen, verkopen, inruilen en buiten gebruik stellen van duurzame activa; o productie (onderhanden werk en gereedkomen van producten); o correcties met betrekking tot de hiervoor genoemde mutaties. o alle hiervoor genoemde mutaties met en zonder omzetbelasting en bij toepassing van een decimaal rekeningstelsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de kandidaat de betekenis van gangbare rubrieken kent; in het examen komen voor: rubrieken 0, 1, 2 (rubriek 2: alleen tussenrekeningen), 3, 4, 5 (rubriek 5: alleen rekeningen van werkelijke indirecte kosten en doorbelaste indirecte kosten), 6 (rubriek 6: alleen rekeningen van directe fabricagekosten en toeslag indirecte fabricagekosten en doorberekende fabricagekosten), 7, 8 en 9 (geen overboekingsrekeningen rubriek 4, 5, 6, 8 en 9).
3.1.5
Journaliseren van de volgende soorten mutaties, zowel volgens de enkelvoudige methode als volgens de collectieve methode: o afschrijving op duurzame activa; o ontstaan en betaling van kosten, met toepassing van de permanence de l’inventaire et des profits et des pertes; o ontstaan en ontvangst van opbrengsten, met toepassing van de permanence de l’inventaire et des profits et des pertes; o mutaties van geld onderweg waarbij gebruik wordt gemaakt van een controlerende tussenrekening; o privéstortingen en privéopnamen en privégebruik/verbruik van goederen/diensten; o afboeken van oninbare vorderingen; o incidentele baten en lasten: kasverschil, voorraadverschil, boekresultaat afgestoten en buiten gebruik gestelde vaste activa; o loonkosten, inclusief werkgeversaandeel sociale lasten en pensioenpremies en de inhoudingen op het loon, de afdracht aan de Belastingdienst en aan andere instanties; o gewaardeerd loon bij een eenmanszaak en een vof; o correcties met betrekking tot de hiervoor genoemde mutaties; o alle hiervoor genoemde mutaties met en zonder omzetbelasting en bij toepassing van een decimaal rekeningstelsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de kandidaat de betekenis van gangbare rubrieken kent; in het examen komen voor: rubrieken 0, 1, 2 (rubriek 2: alleen tussenrekeningen), 3, 4, 5 (rubriek 5: alleen rekeningen van werkelijke indirecte kosten en doorbelaste indirecte kosten), 6 (rubriek 6: alleen rekeningen van directe fabricagekosten en toeslag indirecte fabricagekosten en doorberekende fabricagekosten), 7, 8 en 9 (geen overboekingsrekeningen rubriek 4, 5, 6, 8 en 9).
3.1.6 De overzichten uit een computerboekhoudprogramma zijn: t/m Invoerverslag, Rekeningschema, Proef- en saldibalans, Kolommenbalans, Balans, Winst-en-verliesrekening, 3.1.8 Grootboekkaart, BTW-aangifte, Saldilijst debiteuren, Openstaande posten debiteuren, Ouderdomsanalyse debiteuren, Saldilijst crediteuren, Openstaande posten crediteuren en Ouderdomsanalyse crediteuren. 3.2.1
Elementaire berekeningen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen, procenten en promillen. Berekeningen boven en onder het honderd en boven en onder het duizend. Berekeningen met verhoudingen. Oplossen van een vergelijking met één onbekende. Berekenen van het factuurbedrag van een inkoop en een verkoop en een factuur samenstellen. Berekeningen met omzetbelasting.
3
Toelichting op eindtermen en toetstermen 3.2.3
Berekenen van de afschrijving van een duurzaam productiemiddel bij toepassing van de volgende afschrijvingsmethoden: o afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs; o afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde; o afschrijven met een variabel bedrag per periode, bijvoorbeeld afhankelijk van het gebruik van het duurzame productiemiddel. Berekenen van de interestkosten van een duurzaam productiemiddel bij toepassing van de hiervoor genoemde afschrijvingsmethoden.
4
Examenlijn
Financieel-Administratief
Diploma
Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)
Module
Financiële Administratie (FA)
Versie
1.1
Geldig
vanaf 01-01-2013
Vastgesteld op
13 juli 2011
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Toetsvorm
Schriftelijk examen met open vragen en incidenteel één of enkele gesloten vragen
Toetsduur
2 uur (120 minuten)
Toegestane hulpmiddelen
Toetsmatrijs K= Kennisvragen
B= Begripsvragen
Eindterm Toetsterm
3.1
3.3
Totaal
Puntenverdeling in %
Aantal vragen
min
min
max
Vraagsoort
max
K
B
T
%
%
%
60%
85%
15
0%
10%
0
3 Open vragen
3.1.4
10%
40%
4
10 Open vragen
x
3.1.5
30%
60%
8
12 Open vragen
x
3.1.6 t/m 3.1.8
0%
10%
0
2 Open vragen
Totaal
5%
25%
2
5
3.2.1
0%
15%
0
3 Open vragen
3.2.2 en 3.2.3
5%
15%
1
3 Open vragen
Totaal
5%
15%
2
5
3.3.1
0%
10%
0
2 Open vragen
x
3.3.2 en 3.3.3
0%
10%
0
2 Open vragen
x
x
3.3.4 en 3.3.5
0%
15%
0
4 Open vragen
x
x
3.3.6 en 3.3.7
0%
10%
0
2 Open vragen
x
x
minimaal
0%
0%
60%
maximaal
20%
30%
80%
Totaal 3.1.1 t/m 3.1.3
3.2
T= Toepassingsvragen
100%
20
25
x
x
x
x
x
x
x x
x
5