Diplomalijn
Management
Examen
Nemas Basiskennis Management
Niveau
Vergelijkbaar met mbo 4
Versie
1.0
Geldig vanaf
1 september 2014
Vastgesteld op
26 september 2013
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Veronderstelde voorkennis
Geen
®
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen 1
1.1
De kandidaat kan de term en het vak management definiëren.
X
1.2
De kandidaat kan een aantal basisbegrippen definiëren. *)
X
1.3
De kandidaat kan de wisselwerking tussen de organisatie en de interne en externe omgeving(sfactoren) beschrijven: door de belanghebbenden van een organisatie te noemen; door de rol van overheid aan te geven; door een beeld te hebben van de Europese ontwikkelingen; door de werking van het marktmechanisme te kunnen uitleggen. De kandidaat kan de wetgeving, die op alle organisatie van toepassing is, beschrijven. De kandidaat kan de organisatorische, juridische en financiële consequenties van de verschillende bedrijfs- of ondernemingsvormen aangeven. De kandidaat kan een onderscheid maken in de hoofdtypen van organisaties.
1.5 1.6 1.7
B
De kandidaat kan de ontwikkelingen aangeven, die zich binnen een bedrijfskolom kunnen voordoen.
X
X X X X
Bestuur- en bedrijfsvoering: doel en beleid *)
2.1 2.2 2.3
2.4 3
K
Begrippen
1.4
2
B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen
De kandidaat kan de fasen van de bestuurscyclus noemen en aangeven wat als inhoud van de fasen valt te beschouwen. De kandidaat kan de managementtaken noemen op de verschillende managementniveaus. De kandidaat kan de fasen van een rationeel besluitvormingsproces systematisch noemen: voorlopige probleemstelling; diagnose en informatieverzameling; definitieve probleemstelling; ontwikkelen van alternatieven; afwegen van alternatieven; selectie van de gewenste handelwijze; evaluatie. De kandidaat kan de soorten doelen naar aard en reikwijdte onderscheiden.
X X X
X
Planning en procesbeheersing *)
3.1
De kandidaat kan de betekenis van een goede planning aan geven.
®
Examenprogramma Nemas Basiskennis Management
X
1
T
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen 3.2 3.3 4
4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
T
X X
De kandidaat kan de arbeidsverdeling binnen een organisatie gestalte geven in de vorm van werkzaamheden, taken en functies. De kandidaat kan de belangrijke motieven bij de organisatie-opbouw noemen. De kandidaat kan de betekenis en de aard van de verticale en horizontale taakverdeling binnen een organisatie aan geven. De kandidaat kan de begrippen spanwijdte en omspanningsvermogen toe lichten binnen een specifieke organisatie. De kandidaat kan de inhoud met voordelen en nadelen, van de belangrijkste organisatiestelsels aangeven. De kandidaat kan op grond van verstrekte gegevens een eenvoudig organisatieschema lezen, interpreteren en tekenen.
X X X X X X
X
5.3
De kandidaat kan de inhoud en onderdelen noemen van het communicatieproces binnen een organisatie De kandidaat kan de kenmerken en vormen aangeven van schriftelijke communicatie. De kandidaat kan de typen van vergaderingen noemen.
5.4
De kandidaat kan de mogelijkheden tot besluitvorming noemen.
X
5.5
De kandidaat kan de taken van een voorzitter noemen.
X
5.2
X X
Inschakelen medewerkers en personeelsbeleid *)
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7
B
Communicatie *)
5.1
6
De kandidaat kan de plannen of planning in delen naar termijn of naar de betekenis voor het management. De kandidaat kan de te gebruiken hulpmiddelen of technieken bij de planning noemen en omschrijven.
K
Organiseren *)
4.1
5
B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen
De kandidaat kan het belang en de inhoud aangeven van een arbeidsovereenkomst. De kandidaat kan de factoren noemen die een rol spelen bij het ziekteverzuim binnen een organisatie. De kandidaat kan de kenmerken noemen van de belangrijkste door de manager te hanteren stijlen van leiderschap. De kandidaat kan de mogelijke rangorde in behoeften en motieven beschrijven. De kandidaat kan de kenmerken, met de voordelen en nadelen, van de belangrijkste loonstelsels noemen. De kandidaat kan de functie, werkwijze en valkuilen schetsen van belangrijke gesprekken met medewerkers. De kandidaat kan de wijzen van personele werving voor de organisatie noemen. De kandidaat kan de opbouw van een personeelsadvertentie noemen.
X X X X X X X X
Marketing en de commerciële functie *)
7.1 7.2 7.3
De kandidaat kan de historische ontwikkeling in de marketing geven als accenten op product, verkoop, markt en klant. De kandidaat kan elementaire marketingbegrippen noemen in een specifieke situatie. De kandidaat kan onderdelen van de marketingmix noemen.
®
Examenprogramma Nemas Basiskennis Management
X X X
2
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 8
K
De kandidaat kan de hoofddoelen en de belangrijkste inhoud van de commerciële beleidskeuzes aangeven. De kandidaat kan de belangrijkste concurrentie- of marktvormen benoemen.
X
De kandidaat kan de inhoud en de gevolgen van het begrip marktsegmentatie beschrijven. De kandidaat kan de hoofdtypen van marktonderzoek noemen.
X
De kandidaat kan de belangrijkste dienstverlenende instellingen op marketinggebied noemen.
X
B
X
X
Productie en de logistieke functie *)
8.1
De kandidaat kan de onderdelen van het productieproces benoemen.
X
8.2
De kandidaat kan de belangrijkste productievormen noemen.
X
8.3
De kandidaat kan de doelen en de belangrijkste inhoud van de productiefunctie aangeven. De kandidaat kan de doelen, onderdelen en de inhoud van de logistieke functie aangeven.
X
8.4 9
B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen
X
Kosten en de financiële functie *)
9.1
9.3
De kandidaat kan de doelen en de belangrijkste inhoud van de financiële functie aangeven. De kandidaat kan de onderdelen van een balans- en exploitatierekening toelichten. De kandidaat kan de functies en onderdelen van de jaarrekening noemen.
9.4
De kandidaat kan de gangbare methoden tot kostenverbijzondering toelichten.
X
9.5
De kandidaat kan een eenvoudige break even-analyse toelichten.
X
9.6
De kandidaat kan een eenvoudige verschillen- of budgetanalyse toelichten.
X
9.7
De kandidaat kan de wet op de Jaarrekening, met de gevolgen op het terrein van het jaarverslag, de accountantscontrole en de relatie met de ondernemingsvormen aangeven.
9.2
®
Examenprogramma Nemas Basiskennis Management
X X X
X
3
T
Toelichting op eindtermen en toetstermen De kandidaat kan deze kernbegrippen in hun context plaatsen. 1.2
Organisatie, bedrijf, onderneming Eenmanszaak, maatschap, vof, cv Stichting Aansprakelijkheid Directe omgeving Stakeholders Transformatieproces Omgevingsfactoren Concrete en abstracte markt Secundaire sector Quartaire sector Integratie en differentiatie Wet op de ondernemingsraden Wet economische mededinging
Macro, meso micro omgeving BV, NV, Coöperatieve vereniging Vereniging Organen binnen NV/BV Indirecte omgeving Primaire proces Profit- en non-profit organisatie Producent en consument Primaire sector Tertiaire sector Bedrijfskolom en bedrijfstak Parallellisatie en specialisatie Bevoegdheden ondernemingsraad Arbo-wet
2.1 t/m 2.4
Strategisch beleid Middellange termijn doelen Hoofddoelen Kansen en bedreigingen Levenscyclus van een product Tactisch/ structurerend management
Lange termijn doelen Korte termijn doelen Afgeleide doelen Sterktes en zwaktes Strategisch management Operationeel management
3.1 t/m 3.3
Lange termijn planning Kor termijn planning Tactische planning Planbord Netwerkplanning Feedback Controle
Middellange termijn planning Strategische planning Operationele planning Werkschema’s Kritieke pad Feed forward Evaluatie
4.1 t/m 4.6
Activiteiten, taken en functies Bevoegdheid en verantwoordelijkheid Hiërarchie in organisaties Horizontake taakverdeling Taakverdeling naar functie Taakverdeling naar geografisch gebied Bestuursmotief Kostenmotief Taakspecialisatie Lijnorganisatie Divisieorganisatie Lijn- en stafrelatie Horizontale en hiërarchische relatie Spanwijdte
Formele en informele organisatie Organisatiestructuur Verticale taakverdeling Organisatieschema Taakverdeling naar product Taakverdeling naar markt Sociaal motief Maatschappelijk motief Eenheid van leiding en bevel Lijn- en staforganisatie Projectorganisatie Functionele relatie en bevoegdheid Steile en platte organisatie Omspanningsvermogen
5.1 t/m 5.5
Informatie Zender en ontvanger Verbale communicatie Schriftelijke communicatie Besluitvorming Meerderheid en consensus Notities en nota’s Instructieve vergadering Communicatiemedia
Formele, informele communicatie Ruis en boodschap Non-verbale communicatie Vergadertypen en convocatie Agenda, notulen en verslaggeving Unanimiteit Besluitvormende vergadering Overlegvergadering
6.1 t/m 6.8
Arbeidsovereenkomst Arbo-wetgeving Motivatie
cao Arbeidsomstandigheden Behoeftenpiramide van Maslow
®
Examenprogramma Nemas Basiskennis Management
4
Theorie van McGregor (X en Y) Enkelvoudige taakopdracht Autoritair leiderschap Democratisch leiderschap Flexibel leiderschap Taakroulatie Taakverrijking Spanwijdte Werkoverleg Beoordelingsgesprek Disciplinair gesprek Premieloonstelsel (algemeen) Werving en selectie
Theorie van Blake en Mouton (grid) Samengestelde taakopdracht Consultatief leiderschap Participatief leiderschap Delegeren Taakverruiming Autonome groepen Omspanningsvermogen Sollicitatiegesprek Functioneringsgesprek Slechtnieuwsgesprek Tijd- en stukloon Flex-werk en uitzendbureaus
7.1 t/m 7.8
Omzet en marktaandeel Productontwikkeling Diversificatie Marketingmix, 5 P’s Distributie Promotiebeleid Product- en verkooporiëntatie Marktonderzoek Monopolie Oligopolie Kwalitatief marktondersoek Desk- en fieldresearch EIM, CBS
Doelgroep Marktontwikkeling Marktpenetratie Productbeleid Prijsbeleid Soorten goederen en diensten Markt- en klantoriëntatie Concrete en abstracte markt Monopolistische concurrentie Volledige mededinging Kwantitatief marktonderzoek Kamer van Koophandel
8.1 t/m 8.4
Creatie- en maakfunctie Stukproductie Serie-massaproductie Procesproductie Doorlooptijd Logistiek management Fysieke distributie Strategische voorraden Economische voorraad Speculatieve voorraden
Research en development Serie-stukproductie Massaproductie Routing en lay-out Goederenstroombeheersing Materials management Voorraadbeheer Technische voorraad Ontkoppelvoorraden
9.1 t/m 9.7
Vaste activa Liquide middelen Vreemd vermogen lang – kort Bestemmingsreserve Voorzieningen Solvabiliteit Baten Winst Begroting Kostprijs Prijsverschil Bezettingsverschil Constante en variabele kosten Break even-punt
Vlottende activa Eigen vermogen Algemene reserve Afschrijvingen Rentabiliteit Liquiditeit Lasten Kostensoorten Budget Budgetverschil Hoeveelheidsverschil Kostencategorieën Directe en indirecte kosten
®
Examenprogramma Nemas Basiskennis Management
5
Examenlijn
Management
Diploma
Nemas Basiskennis Management
Versie
1.0
Geldig vanaf
1 september 2014
Vastgesteld op
26 september 2013
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Toetsvorm
Online examen
Toetsduur
1 uur
®
Toegestane hulpmiddelen Toetsmatrijs K= Kennisvragen Eindterm Toetsterm
B= Begripsvragen
T= Toepassingsvragen
Puntenverdeling in %
Aantal vragen
min
min
max
Vraagsoort
K
B
T
max
%
%
%
1
1.1 t/m 1.7
4
5
x
x
2
2.1 t/m 2.4
4
5
x
x
3
3.1 t/m 3.3
4
5
x
4
4.1 t/m 4.6
4
5
x
5
5.1 t/m 5.5
4
5
x
6
6.1 t/m 6.8
4
5
x
x
7
7.1 t/m 7.8
4
5
x
x
8
8.1 t/m 8.4
4
5
x
9
9.1 t/m 9.7
4
5
x
x
50
50
70 *
25 *
Totaal
100
x
x
5*
* Met een marge van plus of min 5%.
®
Examenprogramma Nemas Basiskennis Management
6