Diplomalijn
Financieel-Administratief
Examen
Periodeafsluiting
Niveau
mbo 4
Versie
1.2
Geldig
vanaf 01-01-2013
Vastgesteld op
13 juli 2011
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Veronderstelde voorkennis
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen 5.1 De kandidaat kan boekingen verrichten ten behoeve van de periodeafsluiting. 5.1.1 5.1.2
5.1.3 5.1.4 5.1.5
5.1.6 5.1.7 5.1.8 5.1.9 5.1.10 5.1.11 5.2
B
T
x
x x x
x x x x x x x
De kandidaat kan berekeningen maken ten behoeve van de boekhouding van de periodeafsluiting. 5.2.1 5.2.2 5.2.3
5.3
De kandidaat kent de definitie van dagboek, subgrootboek, bijboek, grootboek(rekening) en journaal. De kandidaat kent de betekenis van dagboeken, subgrootboeken, bijboeken en grootboek(rekeningen) en journaal in het boekhoudsysteem, kan hiervan voorbeelden noemen en kent de verschillen ertussen. De kandidaat kan dagboeken, subgrootboeken, bijboeken en grootboekrekeningen samenstellen. *) De kandidaat kan mutaties journaliseren in verband met inkoop, verkoop en productie. *) De kandidaat kan mutaties journaliseren in verband met kosten, opbrengsten, geld onderweg, privé, leasing, eigen vermogen, vreemd vermogen, voorzieningen, winstverdeling en een onderneming met filialen. *) De kandidaat kent de definitie van een kolommenbalans, een voorafgaande journaalpost, een balans en een winst-en-verliesrekening. De kandidaat kent de onderdelen van een kolommenbalans en het doel van het samenstellen ervan. De kandidaat kan een kolommenbalans, een balans en een winst-en-verliesrekening samenstellen. *) De kandidaat kent de overzichten uit een computerboekhoudprogramma. *) De kandidaat kent de betekenis van overzichten uit een computerboekhoudprogramma en kan deze beoordelen. *) De kandidaat kan de output vanuit een computerboekhoudprogramma beoordelen en fouten opsporen en herstellen. *)
K
De kandidaat kan berekeningen maken in verband met inkoop, verkoop, kosten en opbrengsten. *) De kandidaat kent de definitie van technische levensduur (gebruiksduur) en economische levensduur (gebruiksduur). De kandidaat kan de afschrijvingskosten en interestkosten berekenen van duurzame productiemiddelen. *)
De kandidaat heeft kennis van de belangrijkste theorie met betrekking tot de periodeafsluiting. 5.3.1
De kandidaat kent de definitie van de volgende begrippen: • (gewoon) aandeel en preferent aandeel; • (gewone) obligatie, achtergestelde obligatie en converteerbare obligatie, • agio op aandelen (agioreserve); • agio op obligaties en disagio op obligaties; • aandeel aan toonder en aandeel op naam; • nominale waarde en beurswaarde; • cashdividend, stockdividend en keuzedividend;
x x x
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen
5.3.2 5.3.3
5.3.4 5.3.5 5.3.6
5.3.7
5.3.8
5.3.9
5.3.10
5.3.11
5.3.12 5.3.13
5.3.14
5.3.15 5.3.16
B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen
• interest obligatie; • openbare emissie en onderhandse emissie; • à pari, boven pari en onder pari; • claim en optie (alleen als managersbeloning). De kandidaat kent de preferenties op preferente aandelen. De kandidaat kent de factoren die van invloed zijn op de beurskoers van aandelen en obligaties: winstontwikkeling, renteontwikkeling, politieke factoren, economische factoren. De kandidaat kent de overeenkomsten en verschillen tussen aandelen en (gewone) obligaties. De kandidaat kan berekeningen maken in verband met aandelen en obligaties. *) De kandidaat kent de definitie van: • natuurlijk persoon (ondernemingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid) en rechtspersoon (ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid); • eenmanszaak, maatschap, vennootschap onder firma (vof) en commanditaire vennootschap (cv); • aansprakelijkheid bij eenmanszaak, een besloten vennootschap (bv) en een naamloze vennootschap (nv); • hoofdelijke aansprakelijkheid bij een vof en bij een cv; • naamloze vennootschap (nv) en besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bv); • maatschappelijk aandelenkapitaal, geplaatst aandelenkapitaal en aandelen in portefeuille; • Directie, Raad van Commissarissen en Algemene Vergadering van Aandeelhouders in een nv en in een bv; • Ondernemingsraad. De kandidaat kent de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende ondernemingsvormen, kan de bevoegdheden noemen van een directie, Raad van Commissarissen en Algemene Vergadering van Aandeelhouders in een nv en een bv en kan de bevoegdheden noemen van een Ondernemingsraad (adviesrecht, recht op informatie, initiatiefrecht, instemmingsrecht) en daarvan voorbeelden geven. De kandidaat kent de definitie van faillissement, surseance van betaling, curator en bewindvoerder, kan aangeven wanneer faillissement en surseance van betaling ontstaan en eindigen en kan de taken noemen en omschrijven van een curator bij faillissement en een bewindvoerder bij surseance van betaling. De kandidaat kan de volgende vormen van aansprakelijkheid beschrijven: aansprakelijkheid voor werknemers, aansprakelijkheid voor zaken en productaansprakelijkheid. De kandidaat kent de definitie van: administratieve organisatie, interne controle, functies, en functiescheiding, en functievermenging; afloopcontrole, ontstaanscontrole en controle via de saldobiljettenmethode; cijferbeoordeling en verbandscontrole; inventarisatie; bevoegdheidscontrole, normcontrole en voortgangscontrole; formele controle en materiële controle. De kandidaat kan voorbeelden en toepassingen geven van de bij toetsterm 5.3.10 genoemde begrippen, kan ze in concrete situaties herkennen en kan een oordeel geven over de totale opzet van het stelsel van interne controle. De kandidaat kan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wvft) beschrijven. De kandidaat kent in hoofdlijnen de wet- en regelgeving voor de externe verslaggeving: jaarrekening, balans, winst-en-verliesrekening, publicatie, controle, modellen van balans en winst-en-verliesrekening, regelgevende organen en IFRS. De kandidaat kent de definitie van interne jaarrekening, gepubliceerde jaarrekening, bedrijfseconomische jaarrekening, fiscale jaarrekening, geconsolideerde jaarrekening, minderheidsbelang en meerderheidsbelang. De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de bij toetsterm 5.3.14 genoemde jaarrekeningen. De kandidaat kent de betekenis van een aantal Engelse benamingen binnen deze eindterm. *)
K
B
T
x x
x x x
x
x
x
x
x
x x
x
x x x
2
Toelichting op eindtermen en toetstermen 5.1.3
• Samenstellen dagboek, subgrootboek en bijboek. • Samenstellen grootboekrekening: openen, bijwerken, afsluiten en heropenen.
5.1.4
• Journaliseren van de volgende soorten mutaties, zowel volgens de enkelvoudige methode als volgens de
collectieve methode: o (retour)inkopen, zowel bij gelijktijdige ontvangst van factuur en goederen als bij ontvangst van factuur en goederen op verschillende tijdstippen; mogelijke tussenrekeningen zijn in het laatste geval: Inkopen, Te ontvangen facturen, Te ontvangen creditnota’s, Te ontvangen goederen, Te retourneren goederen; o (retour)verkopen, zowel bij gelijktijdige verzending van factuur en goederen als bij verzending van factuur en goederen op verschillende tijdstippen; mogelijke tussenrekeningen zijn in het laatste geval: o Af te leveren goederen, Te verzenden facturen, Terug te ontvangen goederen, Te verzenden creditnota’s; o inkoop en productie van voorraden, waarbij de goederen zijn gewaardeerd tegen historische inkoopprijs (geen fifo en lifo) of tegen (standaard)kostprijs of zijn geregistreerd tegen vaste verrekenprijs (eventueel inclusief directe en indirecte inkoopkosten) of tegen verkoopprijs; een eventueel prijsverschil boeken bij ontvangst van de factuur of bij ontvangst van de goederen; o verbruik van grond- en hulpstoffen voor de productie; o boeken van het prijsverschil op inkopen vanuit het afstemregister; o kortingen en rabatten (op inkopen en verkopen); o aankopen, verkopen, inruilen en buiten gebruik stellen van duurzame activa; o productie (onderhanden werk en gereedgekomen producten); o overboeken van de saldi van de rekeningen van de omzetbelasting ten behoeve van de aangifte; o correcties met betrekking tot de hiervoor genoemde mutaties; o alle hiervoor genoemde mutaties met en zonder omzetbelasting en bij toepassing van een decimaal rekeningstelsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de kandidaat de betekenis van gangbare rubrieken kent; in het examen komen voor: rubrieken 0, 1, 2 (rubriek 2: alleen tussenrekeningen), 3, 4, 5 (rubriek 5: alleen rekeningen van werkelijke indirecte kosten en doorbelaste indirecte kosten), 6 (rubriek 6: alleen rekeningen van directe fabricagekosten en toeslag indirecte fabricagekosten en doorberekende fabricagekosten), 7, 8 en 9 (geen overboekingsrekeningen rubriek 4, 5, 6, 8 en 9). 5.1.5
• Journaliseren van de volgende soorten mutaties, zowel volgens de enkelvoudige methode als volgens de
collectieve methode: o afschrijving op duurzame activa; o ontstaan en betaling van kosten, met toepassing van de permanence de l’inventaire et des profits et des pertes; o ontstaan en ontvangst van opbrengsten, met toepassing van de permanence de l’inventaire et des profits et des pertes; o toename en afname van goodwill; o mutaties van geld onderweg waarbij gebruik wordt gemaakt van een controlerende tussenrekening; o privéstortingen en privéopnamen en privégebruik/verbruik van goederen/diensten; o afboeken van oninbare vorderingen; o de winstverdeling en winstuitkering: reservering, interim-dividend, cashdividend, stockdividend, tantième; o de toe- en afname van eigen vermogen in een eenmanszaak, vof, cv, bv en nv; o het aantrekken en aflossen van vreemd vermogen: rekening-courantkrediet, hypothecaire lening, onderhandse lening, gewone obligatielening; o het ontstaan, toenemen en afnemen van voorzieningen: voorzieningen voor garantieverplichtingen, onderhoud, milieumaatregelen, debiteuren; o incidentele baten en lasten: kasverschil, voorraadverschil, boekresultaat afgestoten en buiten gebruik gestelde vaste activa; o leasing (uitsluitend voor de lessee); o boekingen met betrekking tot de omzetting van een eenmanszaak of een vennootschap onder firma in een besloten vennootschap; o boekingen voor een detailhandelsonderneming met filialen, zowel voor een onderneming met filialen die geen zelfstandige boekhouding voert als voor een onderneming met filialen die wel een zelfstandige boekhouding voert; o loonkosten inclusief werkgeversaandeel sociale lasten en pensioenpremies en de inhoudingen op het loon, de afdracht aan de Belastingdienst en aan andere instanties; o gewaardeerd loon bij een eenmanszaak en een vof; o correcties met betrekking tot de hiervoor genoemde mutaties; o alle hiervoor genoemde mutaties met en zonder omzetbelasting en bij toepassing van een decimaal rekeningstelsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de kandidaat de betekenis van gangbare rubrieken kent; in het examen komen voor: rubrieken 0, 1, 2 (rubriek 2: alleen tussenrekeningen), 3, 4, 5 (rubriek 5: alleen rekeningen van werkelijke indirecte kosten en doorbelaste indirecte kosten), 6 (rubriek 6: alleen rekeningen van directe fabricagekosten en toeslag indirecte fabricagekosten en doorberekende fabricagekosten), 7, 8 en 9 (geen overboekingsrekeningen rubriek 4, 5, 6, 8 en 9).
3
Toelichting op eindtermen en toetstermen 5.1.8
Samenstellen van een balans en een winst-en-verliesrekening in scontrovorm en in staffelvorm.
5.1.9 De overzichten uit een computerboekhoudprogramma zijn: t/m Invoerverslag, Rekeningschema, Proef- en saldibalans, Kolommenbalans, Balans, Winst-en-verliesrekening, 5.1.11 Grootboekkaart, BTW-aangifte, Saldilijst debiteuren, Openstaande posten debiteuren, Ouderdomsanalyse debiteuren, Saldilijst crediteuren, Openstaande posten crediteuren en Ouderdomsanalyse crediteuren. 5.2.1
• • • • •
5.2.3
•
•
5.3.5
• •
5.3.16 •
Elementaire berekeningen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen, procenten en promillen. Berekeningen boven en onder het honderd en boven en onder het duizend. Berekeningen met verhoudingen. Oplossen van een vergelijking met één onbekende Berekeningen met omzetbelasting. Berekenen van de afschrijving van een duurzaam productiemiddel bij toepassing van de volgende afschrijvingsmethoden: o afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs; o afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde; o afschrijven met een variabel bedrag per periode, bijvoorbeeld afhankelijk van het gebruik van het duurzame productiemiddel. Bereken van de interestkosten van een duurzaam productiemiddel bij toepassing van de hiervoor genoemde afschrijvingsmethoden. Berekenen van het aantal uitgegeven aandelen, het bedrag van de emissie en het eventuele agio. Berekenen van het aantal uitgegeven obligaties, het bedrag van de emissie en het eventuele agio of disagio. De volgende Engelstalige vaktermen (Nederlandse vertaling staat tussen haakjes): o financial accounting (externe verslaggeving); o management accounting (interne verslaggeving); o annual report (jaarverslag); o financial statements/annual accounts (jaarrekening); o balance sheet (balans); o income statement (winst-en-verliesrekening); o assets (activa); o non-current assets (vaste activa); o goodwill (goodwill); o current assets (vlottende activa); o long-lived assets/tangible fixed assets (materiële vaste activa); o intangible fixed assets (immateriële vaste activa); o long term liabilities/non-current liabilities (schulden op lange termijn); o current liabilities (schulden op korte termijn); o debts (schulden); o net sales (netto omzet); o gross contribution (brutobijdrage); o operating result (bedrijfsresultaat); o profit before taxes/result before profit tax (resultaat vóór belasting); o net result (nettoresultaat); o net financing costs (saldo financieringskosten); o depreciation (afschrijving); o ordinary shares (gewone aandelen); o preference shares (preferente aandelen); o loans (leningen), bonds (obligaties); o inventories (voorraden); o accounts receivable (debiteuren); o trade receivables (handelsvorderingen); o cash (liquide middelen); o shareholders equity (eigen vermogen); o capital stock/share capital/equity capital (aandelenkapitaal); o paid-in capital (gestort aandelenkapitaal); o additional paid-in capital (agioreserve); o retained earnings (winstreserve); o par value/face value (nominale waarde); o provision (voorziening); o accounts payable (crediteuren); o trade payables (handelsschulden).
4
Diplomalijn
Financieel Administratief
Examen
Periodeafsluiting
Versie
1.2
Geldig
vanaf 01-01-2013
Vastgesteld op
13 juli 2011
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Toetsvorm
Schriftelijk examen met open vragen en incidenteel één of enkele gesloten vragen
Toetsduur
2 uur (120 minuten)
Toegestane hulpmiddelen Toetsmatrijs
K= Kennisvragen Eindterm
5.1
B= Begripsvragen
Toetsterm
5.3
Totaal
Puntenverdeling in %
Aantal vragen
min
min
max
Vraagsoort
max
K
B
T
%
%
%
50%
80%
14
0%
10%
0
2 Open vragen
5.1.4
10%
30%
3
8 Open vragen
x
5.1.5
20%
60%
6
12 Open vragen
x
5.1.6 t/m 5.1.8
0%
10%
0
2 Open vragen
x
x
x
5.1.9 t/m 5.1.11
0%
10%
0
2 Open vragen
x
x
x
Totaal
5%
15%
2
3
5.2.1
0%
10%
0
2 Open vragen
5.2.2 en 5.2.3
0%
15%
0
3 Open vragen
10%
40%
3
9
5.3.1 t/m 5.3.5
0%
20%
0
3 Open vragen
x
x
5.3.6 en 5.3.7
0%
20%
0
3 Open vragen
x
x
5.3.8
0%
10%
0
2 Open vragen
x
5.3.9
0%
5%
0
1 Open vragen
x
5.3.10 en 5.3.11
0%
10%
0
2 Open vragen
x
x
5.3.12 en 5.3.15
0%
10%
0
2 Open vragen
x
x
5.3.16
0%
10%
0
2 Open vragen
x
Totaal 5.1.1 t/m 5.1.3
5.2
T= Toepassingsvragen
Totaal
100%
18
25
x
x
x
x x
x
x
minimaal
0%
0%
60%
maximaal
20%
30%
80%
5