A
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid gemeente Eindhoven Beleidskader voor terugvordering en verhaal onder de WWB, WIJ en terugvordering onder de Ioaw, Ioaz,Wwik, Bbz 2004, Wk, Wmo en Subsidieverordening
Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
22-09-2011
kdi/YG10057510
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Colofon
Uitgave Gemeente Eindhoven Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid Datum 22 september 2011
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 2
INLEIDING 7 Bevoegdheid tot terugvordering en verhaal Financieringssystematiek 7
3
7
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN 8
WWB 10 Herziening en intrekking van een terugvorderingsbesluit 10 Verschil herziening en wijziging 10 Verschil intrekking en beëindiging 10 Gevolg herziening/intrekking 10 Terugvordering 10 Terugvordering algemeen 10 Terugvordering van gezinsleden 11 Afzien van terugvordering 13 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag 13 Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen 13 Afzien van brutering in geval van terugvordering / invordering 14 Afzien van (verdere) invordering 14 Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering 14 3.4.2 Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd 15 3.4.3 Bijstand in de vorm van een geldlening 16 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.4.1
WIJ 18 Herziening en intrekking van een terugvorderingsbesluit 18 Verschil herziening en wijziging 18 Verschil intrekking en beëindiging 18 Gevolg herziening/intrekking 18 Terugvordering 18 Terugvordering algemeen 19 Terugvordering echtgenoot/partner 19 Afzien van terugvordering 20 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag 20 Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen 21 Afzien van brutering in geval van terugvordering / invordering 21 Afzien van (verdere) invordering 22 Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering 22 4.4.2 Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd 23 4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.4.1
gemeente Eindhoven
3
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
4.4.3 Inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening 24 IOAW EN IOAZ 26 Herziening en intrekking van een toekenningsbesluit 26 Verschil herziening en wijziging 26 Verschil intrekking en beëindiging 26 Gevolg herziening/intrekking 26 Terugvordering 26 Terugvordering algemeen 26 Hoofdelijke aansprakelijkheid van partner/verzwegen partner 27 Afzien van terugvordering 28 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag 28 Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen 28 Afzien van brutering in geval van terugvordering / invordering 29 Afzien van (verdere) invordering 29 Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering 30 5.4.2 Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd 31 5.4.3 Uitkering in de vorm van een geldlening 31 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.2.1 5.2.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.4 5.4.1
WWIK 32 Herziening en intrekking van een toekenningsbesluit 32 Verschil herziening en wijziging 32 Verschil intrekking en beëindiging 32 Gevolg herziening/intrekking 33 Terugvordering 33 Terugvordering algemeen 33 Terugvordering van gezinsleden 34 Afzien van terugvordering 35 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag 35 Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen 36 Afzien van (verdere) invordering 36 Afzien van (verdere) terugvordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering 36 6.4.2 Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd 38 6.4.3 Uitkering in de vorm van een geldlening 39 6 6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.2 6.2.1 6.2.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.4.1
7 7.1 7.1.1 7.1.2 7.1.3
BBZ 2004 40 Herziening, intrekking en terugvordering 40 Algemeen 40 Terugvordering van gezinsleden 40 Afzien van terugvordering wegens dringende redenen
40
8 WMO 41 8.1 Intrekking en herziening van een toekenningsbesluit 41 8.1.1 Verschil herziening en wijziging 41 4
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
8.1.2 8.1.3 8.2 8.3 8.3.1 8.3.2 8.2 8.3.3
Verschil intrekking en beëindiging 41 Gevolg herziening/intrekking 41 Terugvordering 42 Afzien van terugvordering 43 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag 43 Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen 43 Afzien van (verdere) invordering 44 Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering 44 8.3.4 Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd 45 9 9.1 9.2
SUBSIDIEVERORDENING 47 Terugvordering 47 Analoge toepassing Wwb-beleidsregels 47
10 10.1 10.2 10.2.1 10.2.2 10.2.3 10.2.4 10.3 10.3.1 10.3.2 10.3.3 10.3.4 10.3.5 10.3.6 10.3.7 10.3.8 10.4 10.4.1
VERHAAL OP DERDEN 48 Algemeen 48 Verhaal op onderhoudsplichtige 48 Verhaal wegens uitsluitend onderhoudsplicht ex-partner 49 Verhaal wegens onderhoudsplicht ex-partner en minderjarig kind(eren) 49 Verhaal wegens uitsluitend onderhoudsplicht minderjarige kind(eren) 49 Verhaal wegens onderhoudsplicht jong-meerderjarig kind 50 Verhaal bij schenking en op nalatenschap 50 Verhaal bij schenking 50 Verhaal op de nalatenschap 50 Bijzondere bijstand voor uitvaartkosten 51 Wet op de Lijkbezorging 51 Indexering vastgestelde verhaalsbijdrage 52 Afzien van het opleggen/wijzigen verhaalsbijdrage 52 Verhaal in rechte 53 Afzien van verhaal wegens dringende reden 53 Afzien van (verdere) invordering 54 Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering 54
11
WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN (Wk) 56 Bestuurlijke boete 56 algemeen 56 Algemene inlichtingenplicht 56 Specifieke inlichtingenplicht 56 Terug-,en invordering 56 Hoofdelijke aansprakelijkheid 56 Boete als gevolg van het niet of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht 57 Hoogte van de boete 58 Vaststelling hoogte boete 58
11.1 11.1.1 11.1.2 11.1.3 11.2 11.3 11.3.2 11.3.3 11.3.4
gemeente Eindhoven
5
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
12 INVORDERING 60 12.1 Aflossing 60 12.1.1 Betaling ineens 60 12.1.2 Verrekening met de lopende (bijstands)uitkering, inkomensvoorziening (actieve klant) 60 12.1.3 Verrekening geldleningen vastgesteld of ontstaan vóór 01 juli 2009 61 12.1.4 Aflossingsregeling met draagkrachtberekening(niet-actieve klant) 61 12.1.5 Beslag 63 12.2 Niet voldoen aan aflossingsverplichting/niet meewerken aan minnelijke regeling 64 12.3 Aanmaning en vergoeding 64 12.4 Dwangbevel/vereenvoudigd derdenbeslag 64 12.5 Verrekening en beslaglegging 66 12.6 Rente en kosten 66 13 13.1 13.2 14
DEBITEURENONDERZOEK 68 De inhoud van het debiteurenonderzoek Categorieën debiteur 69 OVERGANGSBEPALING
6
68
70
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
1
INLEIDING
1.1
Bevoegdheid tot terugvordering en verhaal
In de Algemene bijstandswet waren terugvordering en verhaal van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Deze verplichting was met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (Wwb, per 01 januari 2004, een bevoegdheid geworden. Ditzelfde geldt voor de op 01 oktober 2009 inwerking getreden Wet investeren in jongeren (WIJ). Bij de invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG) per 01 januari 2010 is ook de terugvordering en verhaal in het kader van Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), en Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik) een bevoegdheid. De gedachte achter deze wet is, net als bij de invoering van de Wwb, dat gemeenten de volledige financiële en beleidsmatige verantwoordelijkheden voor de uitvoering van de Ioaw, Ioaz en Wwik krijgen (grotere financiële prikkel voor gemeenten). Het aantal specifieke uitkeringen aan gemeenten wordt verminderd, waardoor hun administratieve lasten worden verminderd. Gemeenten zijn derhalve vrij om te bepalen of zij nog gebruik maken van hun bevoegdheid om bijstand terug te vorderen van de belanghebbende dan wel te verhalen op een derde. Datzelfde geldt voor de in de gemeentelijke verordeningen, zoals de Wet maatschappelijke voorziening (Wmo), aan het college toegekende terugvorderingsbevoegdheid. Alleen voor het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) heeft terugvordering nog steeds een verplicht karakter. Terugvordering en verhaal is vaak onderwerp van bezwaar- en/of beroepsprocedures. Wanneer er geen beleidsregels zijn, dan worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van elk individueel besluit. Bij aanwezigheid van beleidsregels kan met een verwijzing naar beleidsregels worden volstaan. Bovendien biedt de beschrijving van het beleid en de publicatie daarvan de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen. Hierbij de opmerking dat in het kader van verhaal geen bezwaarprocedure bij de gemeente gevoerd kan worden, enkel bij de rechtbank (art 8:5 Awb in samenhang met onderdeel F van de bijlage van de Awb).
1.2
Financieringssystematiek
De inkomsten uit de incasso van teruggevorderde en verhaalde bijstand, inkomensvoorziening en uitkering vloeien rechtstreeks in de gemeentekas. Vanuit dat oogpunt kan het uitoefenen van de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal financieel aantrekkelijk zijn. Aan de andere kant moet gekeken worden naar efficiency. gemeente Eindhoven
7
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Terugvordering en verhaal van bijstand is immers een arbeidsintensieve aangelegenheid. Voor het Bbz 2004 blijft de oude budgettering gedeeltelijk ongewijzigd gehandhaafd: voor gevestigde zelfstandigen blijft een aparte financiering voor de kosten van levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal gehandhaafd, omdat deze kosten beperkt voorspelbaar zijn. Datzelfde geldt voor de onderzoekskosten en bedrijfskapitaal van starters. Ook de financiering van binnenvaartschepers (uitgevoerd door daartoe aangewezen centrumgemeenten, waar onze gemeente niet onder valt) blijft ongewijzigd. Ten aanzien van starters geldt dat de kosten van het levensonderhoud uit het I-deel gefinancierd worden en de voorbereidings-en begeleidingskosten uit het Pbudget omdat het aantal starters dat jaarlijks gebruik maakt van het Bbz (en daarmee de kosten) wel goed te ramen is. De terugvorderingsplicht in het kader van het Bbz 2004 geldt nog steeds vanwege de gedeeltelijke handhaving van de oude budgettering. Het bestaande debiteurenbeleid 2008 is door de hiervoor vermelde wetswijzigingen en veranderde inzichten ten aanzien van invordering niet meer actueel. Het is dan ook aanbevelenswaardig het bestaand debiteurenbeleid aan te passen.
2
1.
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid om het toekenningsbesluit te herzien of in te trekken of in te vorderen van ten onrechte verstrekte bijstand, uitkering, inkomensvoorziening, voorziening, financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget
2.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid bijstand, uitkering of inkomensvoorziening te verhalen op derden;
3.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid af te zien van (verdere) terugvordering of verhaal;
4.
Fraude mag niet lonen;
5.
Het verhaals-, terug-en invorderingsbeleid moet inzichtelijk en niet te bewerkelijk zijn.
6.
Burgemeester en wethouders houden bij de terug- en invordering rekening met de hoogte van het inkomen, bestaande verplichtingen en individuele omstandigheden;
7.
Burgemeester en wethouders houden voor wat betreft de berekening van de verhaalsbijdrage rekening met de in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht geformuleerde aanbevelingen voor het berekenen van draagkracht (de zogenaamde ‘Trema-normen’); 8
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
8.
Voor de debiteur moet het aantrekkelijk zijn een minnelijke regeling aan te gaan zodat burgemeester en wethouders niet tot dwanginvordering hoeven over te gaan;
9.
Invordering dient doeltreffend zijn. De gemeente streeft naar schulden zoveel mogelijk binnen een redelijke termijn te laten terugbetalen;
10. Debiteurenonderzoeken worden niet automatisch bij elke debiteur uitgevoerd maar zoveel mogelijk signaalgestuurd om het incassoproces efficiënt en effectiever te maken;
gemeente Eindhoven
9
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
3
WWB
3.1
Herziening en intrekking van een terugvorderingsbesluit 3.1.1
Verschil herziening en wijziging
'Herziening' ziet op een verandering vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. 'Wijziging' ziet op een verandering met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit.
3.1.2
Verschil intrekking en beëindiging
'Intrekking' ziet op ongedaanmaking vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. 'Beëindiging' ziet op ongedaanmaking met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit (CRvB 18-07-2006, nr 05/5650 Wwb en CRvB 08-08-2006, nr 05/5499 Wwb).
3.1.3
Gevolg herziening/intrekking
De herziening of intrekking van het toekenningsbesluit leidt ertoe dat de rechtsgrond onder de verleende bijstand wegvalt. Artikel 54 Wwb noemt enkele situaties waarbij herziening/intrekking aan de orde is. Dit zijn de situaties waarin sprake is van het ten onrechte verlenen van bijstand als gevolg van: b
schending van de inlichtingenplicht (artikel 54 lid 3 sub a Wwb) ;
b
andere redenen (artikel 54 lid 3 sub b Wwb);
b
het verstrijken van de hersteltermijn (artikel 54 lid 4 Wwb).
Artikel 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/ intrekking van een toekenningsbesluit als bedoeld in artikel 54 lid 3 en 4 Wwb.
3.2
Terugvordering 3.2.1
Terugvordering algemeen
In artikel 58 lid 1 Wwb is bepaald dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben de verleende kosten van bijstand terug te vorderen, voor zover de bijstand: b
ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b
in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
b
voortvloeit uit gestelde borgtocht; 10
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
b
ingevolge artikel 52 Wwb bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
b
anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
b
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat: 1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Wwb beschikt of kan beschikken; 2°. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
Artikel 2 lid 1 en lid 3. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand in situaties als beschreven in artikel 58 Wwb. Onder kosten van bijstand wordt verstaan: de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met vergoeding bedoeld in artikel 46 Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
3.2.2
Terugvordering van gezinsleden
Op grond van artikel 59 lid 1 Wwb kan bijstand die aan het gezin is verleend worden teruggevorderd van elk tot de bijstand behorend gezinslid ook al wordt de bijstand aan één persoon uitbetaald. Op grond van artikel 59 lid 2 Wwb kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet is verleend b als gezinsbijstand maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden of b overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 24 Wwb verleend had moeten worden omdat 1 van de gehuwden (in de zin van de Wwb) een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. De vraag of betreffende persoon op de hoogte was van de bijstandsverlening is niet relevant voor de toepassing van artikel 59 lid 2 (zie CRvB 16-12-2003, nr 01/1548 NABW).
gemeente Eindhoven
11
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Duidelijk moet zijn dat: b
de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen en
b
dat deze persoon in de gezinsbijstand zou moeten worden begrepen
Alle gezinsleden van wie in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Betreft de verzwegen partner echter een partner zonder recht (bijvoorbeeld een vreemdeling die niet voldoet aan het in artikel 11 lid 2 Wwb gestelde) dan is aan de eis van gezinsbijstand voor gehuwden van artikel 59 lid 2 Wwb niet voldaan. De wel rechthebbende partner heeft immers recht op bijstand naar de norm van een alleenstaande of alleenstaande ouder. Terugvordering mede van de verzwegen partner is dan niet mogelijk (zie Rechtbank ’s-Hertogenbosch 15-03-2010, nr Awb 08/223 en CRvB 02-04-2002, nr 99/4563 NABW). Artikel 3. 1.
Kosten van bijstand worden, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.
2.
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 Wwb, of de artikelen 30c tweede en derde lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (Suwi), niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in de artikel 31 t/m 34 Wwb bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
3.
Indien de bijstand overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 24 Wwb had moeten worden verleend omdat een van de gehuwden een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 Wwb, of de artikelen 30c tweede en derde lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (Suwi), niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in de artikel 31 t/m 34 Wwb bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
4.
De onder lid 1 t/m 3 genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
12
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
3.3
Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering: 1.
er wordt geen terugvorderingsbesluit genomen. De vordering komt in dat geval niet tot stand;
2.
er wordt afgezien van verdere terugvordering (= invordering) in een later stadium.
3.3.1
Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
In gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag en dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen) wordt, uit doelmatigheidsoverwegingen, geen terugvorderingsbesluit genomen. Burgemeester en wethouders stellen het grensbedrag op totaal € 150,-. Beleidsregel 4. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,-.
3.3.2
Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen
Uitgangspunt is dat ten onrechte verstrekte gelden volledig teruggevorderd en ingevorderd worden. De terugvordering/invordering mag echter niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2 Awb). Het spreekt dan ook voor zich dat (uit oogpunt van algemene beginselen van behoorlijk bestuur) bij ieder te nemen besluit tot terugvordering/invordering bezien wordt of er een reden tot matiging van dat besluit is. Naast matiging kunnen er dringende redenen zijn, die het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of invordering rechtvaardigen. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. De argumenten om van terug-, of invordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is, kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit.
gemeente Eindhoven
13
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 5. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of invordering, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
3.3.3
Afzien van brutering in geval van terugvordering / invordering
Vorderingen die een boekjaar overschrijden worden gebruteerd. Deze brutering vindt plaats aangezien over de eerder betaalde bijstand afdrachten hebben plaatsgevonden. Debiteuren kunnen met betrekking tot de brutering een verzoek om teruggave bij de Belastingdienst aanvragen. De terugbetaling van bijstand is immers een negatief inkomen. Afzien van brutering is wenselijk in de situatie dat de sector op de hoogte was van de ten onrechte verstrekte bijstand, maar vervolgens onredelijk lang wacht met het nemen van een terugvorderingsbesluit, waardoor debiteur geen kans krijgt om de vordering vóór het verstrijken van het boekjaar terug te betalen. Ook bij aanwezigheid van dringende redenen is het niet wenselijk de brutering toe passen. Er zijn 2 momenten waarop je individueel kan af afzien van brutering: 1) bij het vaststellen van de vordering; 2) bij het overschrijden van het boekjaar De klant dient uiteraard tijdig (bij voorkeur in het terugvorderingsbesluit) in kennis te zijn gesteld van de mogelijke brutering zodat hij niet voor verrassingen komt te staan.
3.4
Afzien van (verdere) invordering
Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
3.4.1
Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering
Afzien van verdere invordering vanwege schulden is gewenst om schuldsaneringstrajecten meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten hieraan regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat de schuld niet het gevolg is van een verwijtbare gedraging (fraude) en dat het besluit ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of de debiteur achteraf blijkt onjuiste informatie te hebben verstrekt. In onderstaande beleidsregel wordt tevens bepaald dat schulden die worden gedekt door hypotheek- of pandrecht, niet worden kwijtgescholden.
14
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Beleidsregel 6. 2. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van belanghebbende besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering van de teruggevorderde bijstand indien: a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag en b. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en c. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en d. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld onder lid 1 sub tot stand is gekomen. 3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder lid 1 of b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden. 4. Afzien van (verdere) invordering als bedoeld onder lid 1 is niet mogelijk indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
Aan de voorwaarden genoemd onder 1 sub b en c wordt voldaan indien door: b
de afdeling schulddienstverlening van de sector Zorg en Inkomen of
b
een andere door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) erkende schuldsaneringsorganisatie, een schuldsaneringstraject is ingezet. In deze situaties mag aangenomen worden dat vaststaat dat een schuldsanering noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schuldenproblematiek aan te pakken.
3.4.2
Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd
Om een debiteur niet blijvend met een schuld te achtervolgen, kan een restant van de nog openstaande (niet-fraude)vordering worden kwijtgescholden indien debiteur gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op die manier kan hij na vijf jaar met een schone lei beginnen. gemeente Eindhoven
15
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Indien debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, dan wordt de (restant)vordering na vijf jaar afgeboekt. Te denken valt hierbij aan de gevallen waarin de verblijfplaats van debiteur al vijf jaar onbekend is of de schuld vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij de debiteur. Ten aanzien van vorderingen, ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging (fraudevorderingen), vindt geen kwijtschelding/afboeking plaats. Artikel 7. 1. Burgemeester en wethouders zien ambtshalve af van verdere terug-/invordering van vorderingen, welke niet zijn is ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging, indien: a. belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 60 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode
b
de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan, of
b
overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
b. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. c. De periode genoemd onder lid 1 sub a wordt verlengd met de periode waarin de belanghebbende:
b
gedetineerd is geweest
b
een maatregel is opgelegd
b
niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan.
2.
Afzien van verdere invordering als bedoeld in lid 1 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op dat goed/die goederen verhaald kunnen worden.
3.4.3
Bijstand in de vorm van een geldlening
Bij in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand wordt met degene aan wie deze lening wordt verstrekt een afbetalingsregeling getroffen. Zolang de aflossingsverplichtingen worden nagekomen, is geen sprake van terugvordering. Evenals bij terugvordering is het niet gewenst om een afbetalingsregeling van een lening langer dan vijf jaren te laten voortduren. Aangezien leenbijstand zich vanwege de noodzaak van de gemaakte kosten onderscheidt van een terugvordering, is afzien van verdere invordering ná drie jaar van toepassing als de lening niet het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Bij 16
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
het merendeel van de verstrekte bijstand in de vorm van een lening is geen sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Kwijtschelding vindt niet plaats indien de lening is gedekt door een pand of hypotheek. Evenmin vindt kwijtschelding plaats indien de lening op grond van artikel 48 lid 2 sub a Wwb is verstrekt, omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn ten aanzien van de periode waarover hij bijstand vraagt alsnog voldoende middelen tot zijn beschikking krijgt (bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een aanspraak). Artikel 8. 1.
Burgemeester en wethouders zien ambtshalve af van (verdere) invordering van in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand indien de debiteur gedurende drie jaar overeenkomstig de vastgestelde draagkracht heeft afgelost;
2.
De periode genoemd onder lid 1 wordt verlengd met de periode waarin de belanghebbende: b
gedetineerd is geweest
b
een maatregel is opgelegd
b
niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan.
3.
De onder lid 1 genoemde periode is vijf jaar indien de lening niet het gevolg is van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Lid 2 van dit artikel is onverkort van toepassing.
4.
Kwijtschelding als bedoeld in de leden 1 t/m 3 vindt niet plaats indien: a.
de lening wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover deze vordering niet op dat goed/die goederen verhaald kunnen worden
b.
de lening is verstrekt voor levensonderhoud en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende achteraf over voldoende middelen zal beschikken om over de periode, waarover de lening is verstrekt, in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien
gemeente Eindhoven
17
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
4
WIJ
4.1
Herziening en intrekking van een terugvorderingsbesluit 4.1.1
Verschil herziening en wijziging
'Herziening' ziet op een verandering vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. 'Wijziging' ziet op een verandering met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit.
4.1.2
Verschil intrekking en beëindiging
'Intrekking' ziet op ongedaanmaking vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. 'Beëindiging' ziet op ongedaanmaking met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit (CRvB 18-07-2006, nr 05/5650 Wwb en CRvB 08-08-2006, nr 05/5499 Wwb).
4.1.3
Gevolg herziening/intrekking
De herziening of intrekking van het toekenningsbesluit leidt ertoe dat de rechtsgrond onder de verleende inkomensvoorziening wegvalt. Artikel 40 lid 3 WIJ noemt enkele situaties waarbij herziening/intrekking aan de orde is. Dit zijn de situaties waarin sprake is van het ten onrechte verlenen van inkomensvoorzienining als gevolg van: b schending van de inlichtingenplicht (artikel 40 lid 3 sub a WIJ); b andere redenen (artikel 40 lid 3 sub b WIJ); b het verstrijken van de hersteltermijn (art. 40 lid 4 WIJ) Artikel 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/ intrekking van een toekenningsbesluit als bedoeld in artikel 40 lid 3 en 4 van de WIJ.
4.2
Terugvordering
18
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
4.2.1
Terugvordering algemeen
In artikel 54 WIJ eerste lid is bepaald dat het college de bevoegdheid heeft de verleende kosten van inkomensvoorziening terug te vorderen, voor zover de inkomensvoorziening: b
ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (artikel 54 lid 1 sub a WIJ);
b
op grond van artikel 37 WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op inkomensvoorziening bestaat (artikel 54 lid 1 sub b WIJ);
b
in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen (artikel 54 lid 1 sub c WIJ);
b
anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen beschikt of kan beschikken (artikel 54 lid 1 sub d WIJ);
b
of anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 54 lid 1 sub e).
Artikel 2 lid 1 en lid 3. Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van inkomensvoorziening in situaties als beschreven in artikel 54 WIJ.
Onder kosten van inkomensvoorziening wordt verstaan: de door de gemeente betaalde inkomensvoorziening verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met vergoeding bedoeld in artikel 46 Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
4.2.2
Terugvordering echtgenoot/partner
Artikel 55 lid 1 bepaalt dat als een jongere inkomensvoorziening heeft ontvangen als alleenstaande, of als alleenstaande ouder, terwijl hij eigenlijk voor de WIJ als gehuwd had moeten worden aangemerkt, de kosten van inkomensvoorziening ook van de verzwegen partner kunnen worden teruggevorderd. De verzwegen partner is dan eveneens hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de schuld. Artikel 55 lid 1 WIJ stelt voor de terugvordering niet als voorwaarde dat de verzwegen partner op de hoogte moet zijn van de verlening van de inkomensvoorziening. De vraag of betreffende persoon op de hoogte was van de verlening van de inkomensvoorziening is daarom niet relevant. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van zowel de jongere als zijn verzwegen partner kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één gemeente Eindhoven
19
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
van hen niet in staat is om (het volledige) bedrag terug te betalen kan de andere voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. De terugvordering van de jongere die ten onrechte inkomensvoorziening heeft ontvangen (als alleenstaande of alleenstaande ouder) geschiedt op grond van artikel 54 lid sub a WIJ in samenhang met herziening van het recht op inkomensvoorziening. De terugvordering van de verzwegen partner geschiedt op grond van artikel 55 lid 1 WIJ in samenhang met de herziening van het recht op inkomensvoorziening van de jongere. Artikel 3. 1.
Indien een jongere inkomensvoorziening heeft ontvangen als alleenstaande, of als alleenstaande ouder, terwijl hij voor de WIJ als gehuwd had moeten worden aangemerkt, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de jongere de verplichtingen, bedoeld in artikel 44 of artikel 30c lid 2 of lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van inkomensvoorziening mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden.
2.
De onder lid 1 genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van inkomensvoorziening die worden teruggevorderd.
4.3
Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering 1.
Er wordt geen terugvorderingsbesluit genomen. De vordering komt in dat geval niet tot stand.
2.
Er wordt afgezien van verdere terugvordering (= invordering) in een later stadium.
4.3.1
Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
In gevallen waarin de ten onrechte verleende inkomensvoorziening niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag en dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengt hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen) wordt, uit doelmatigheidsoverwegingen, geen terugvorderingsbesluit genomen. Burgemeester en wethouders stellen het grensbedrag op totaal € 150,-. Artikel 4. Bij niet verwijtbaar gedrag zien Burgemeester en wethouders af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,-.
20
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
4.3.2
Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen
Uitgangspunt is dat ten onrechte verstrekte gelden volledig teruggevorderd en ingevorderd worden. De terugvordering/invordering mag echter niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2 Awb). Het spreekt dan ook voor zich dat (uit oogpunt van algemene beginselen van behoorlijk bestuur) bij ieder te nemen besluit tot terugvordering/invordering bezien wordt of er een reden tot matiging van dat besluit is. Naast matiging kunnen er dringende redenen zijn, die het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of invordering rechtvaardigen. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. De argumenten om van terug-, of invordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit. Beleidsregel 5. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of invordering, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
4.3.3
Afzien van brutering in geval van terugvordering / invordering
Vorderingen die een boekjaar overschrijden worden gebruteerd. Deze brutering vindt plaats aangezien over de eerder betaalde inkomensvoorziening afdrachten hebben plaatsgevonden. Debiteuren kunnen met betrekking tot de brutering een verzoek om teruggave bij de Belastingdienst aanvragen. De terugbetaling van inkomensvoorziening is immers een negatief inkomen. Afzien van brutering is wenselijk in de situatie dat de sector op de hoogte was van de ten onrechte verstrekte bijstand, maar vervolgens onredelijk lang wacht met het nemen van een terugvorderingsbesluit, waardoor debiteur geen kans krijgt om de vordering vóór het verstrijken van het boekjaar terug te betalen. Ook bij aanwezigheid van dringende redenen is het niet wenselijk de brutering toe passen. Er zijn 2 momenten waarop je individueel kan af afzien van brutering: 3) bij het vaststellen van de vordering; 4) bij het overschrijden van het boekjaar De klant dient uiteraard tijdig (bij voorkeur in het terugvorderingsbesluit) in kennis te zijn gesteld van de mogelijke brutering zodat hij niet voor verrassingen komt te staan.
gemeente Eindhoven
21
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
4.4
Afzien van (verdere) invordering
Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
4.4.1
Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering
Afzien van verdere invordering vanwege schulden is gewenst om schuldsaneringstrajecten meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten hieraan regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat de schuld niet het gevolg is van een verwijtbare gedraging (fraude) en dat het besluit ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of de debiteur achteraf blijkt onjuiste informatie te hebben verstrekt. In onderstaande beleidsregel wordt tevens bepaald dat schulden die worden gedekt door hypotheek- of pandrecht, niet worden kwijtgescholden.
22
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 6. 1.
Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van belanghebbende besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering van de teruggevorderde inkomensvoorziening indien: a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag en b. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en c. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en d. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2.
Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking
3.
Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt
voordat een schuldregeling als bedoeld onder lid 1 tot stand is gekomen. ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder lid 1 of b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden. 4.
Afzien van (verdere) invordering als bedoeld onder lid 1 is niet mogelijk indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
Aan de voorwaarden genoemd onder 1 sub b en c wordt voldaan indien door: b
de afdeling schulddienstverlening van de sector Zorg en Inkomen of
b
een andere door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) erkende schuldsaneringsorganisatie, een schuldsaneringstraject is ingezet. In deze situaties mag aangenomen worden dat vaststaat dat een schuldsanering noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schuldenproblematiek aan te pakken.
4.4.2
Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd
Om een debiteur niet blijvend met een schuld te achtervolgen kan een restant van de nog openstaande (niet-fraude)vordering worden kwijtgescholden indien debiteur gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op die manier kan hij na vijf jaar met een schone lei beginnen. gemeente Eindhoven
23
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Indien debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, dan wordt de (restant)vordering na vijf jaar afgeboekt. Te denken valt hierbij aan de gevallen waarin de verblijfplaats van debiteur al vijf jaar onbekend is of de schuld vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij de debiteur. Ten aanzien van vorderingen, ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging (fraudevorderingen), vindt geen kwijtschelding/afboeking plaats.
Artikel 7. 1. Burgemeester en wethouders zien ambtshalve af van verdere terug-/invordering van vorderingen, welke niet zijn is ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging, indien: a. belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 60 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode
b
de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan, of
b
overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
b. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. c. De periode genoemd onder lid 1 sub a wordt verlengd met de periode waarin de belanghebbende:
b
gedetineerd is geweest
b
een maatregel is opgelegd
b
niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan.
2.
Afzien van verdere invordering als bedoeld in lid 1 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op dat goed/die goederen verhaald kunnen worden.
4.4.3
Inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening
Een inkomensvoorziening kan op grond van artikel 39a WIJ worden verstrekt in de vorm van een geldlening. Deze geldlening kan indien de daaraan verbonden verplichting(en) niet zijn nagekomen worden teruggevorderd op grond van artikel 54 lid 1 sub c WIJ. Artikel 42a WIJ maakt het ook mogelijk een inkomensvoorziening te verstrekken onder vestiging van een krediethypotheek. Ook hiervoor geldt dat als de jongere de uit de geldlening voortvloeiende verplichting (bijv. niet mee willen werken aan het vestigen 24
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
van een krediethypotheek) teruggevorderd kan worden op grond van artikel 54 lid 1 sub c WIJ. Zolang de aflossingsverplichtingen worden nagekomen, is geen sprake van terugvordering. Met degene aan wie een lening wordt verstrekt wordt een afbetalingsregeling getroffen. Evenals bij terugvordering is het niet gewenst om een afbetalingsregeling van een langer dan vijf jaren te laten voortduren. Aangezien een in de vorm van een geldlening verstrekte inkomensvoorziening zich vanwege de noodzaak van de gemaakte kosten onderscheidt van een terugvordering, is afzien van verdere invordering ná drie jaar van toepassing als de lening niet het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Kwijtschelding vindt niet plaats indien de lening is gedekt door een pand of hypotheek. Evenmin vindt kwijtschelding plaats indien de lening verstrekt, omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn ten aanzien van de periode waarover hij bijstand vraagt alsnog voldoende middelen tot zijn beschikking krijgt (bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een aanspraak).
Artikel 8. 1.
Een (restant van de) in de vorm van een geldlening verstrekte inkomensvoorziening wordt ambtshalve kwijtgescholden indien de debiteur gedurende drie jaar overeenkomstig de vastgestelde draagkracht heeft afgelost;
2.
De periode genoemd onder 1 wordt verlengd met een mogelijke periode waarin de belanghebbende: b gedetineerd is geweest b een maatregel is opgelegd
b niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan. 3.
De onder lid 1 genoemde periode is vijf jaar indien de lening het gevolg is van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Lid 2 van dit artikel is onverkort van toepassing.
4.
Een (restant van de) in de vorm van een geldlening verstrekte inkomensvoorziening wordt niet kwijtgescholden indien a. de lening wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover deze vordering niet op dat goed/die goederen verhaald kunnen worden. b. De lening is verstrekt voor levensonderhoud en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende achteraf over voldoende middelen zal beschikken om, over de periode waarover de lening is verstrekt, in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
gemeente Eindhoven
25
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
5
IOAW EN IOAZ
5.1
Herziening en intrekking van een toekenningsbesluit 5.1.1
Verschil herziening en wijziging
'Herziening' ziet op een verandering vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. 'Wijziging' ziet op een verandering met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit
5.1.2
Verschil intrekking en beëindiging
'Intrekking' ziet op ongedaanmaking vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. 'Beëindiging' ziet op ongedaanmaking met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit (CRvB 18-07-2006, nr 05/5650 Wwb en CRvB 08-08-2006, nr 05/5499 Wwb).
5.1.3
Gevolg herziening/intrekking
De herziening of intrekking van het toekenningsbesluit leidt ertoe dat de rechtsgrond onder de verleende inkomensvoorziening wegvalt. Artikel 17 Ioaw/Ioaz noemt enkele situaties waarbij herziening/intrekking aan de orde is. Dit zijn de situaties waarin sprake is van het ten onrechte verlenen van uitkering als gevolg van: b schending van de inlichtingenplicht (artikel 17 lid 3 sub a Ioaw/Ioaz); b andere redenen (artikel 17 lid 3 sub b Ioaw/Ioaz); b het verstrijken van de hersteltermijn (art. 17lid 4 Ioaw/Ioaz). Artikel 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/ intrekking van een toekenningsbesluit als bedoeld in artikel 17 lid 3 en 4 van de Ioaw/Ioaz.
5.2
Terugvordering 5.2.1
Terugvordering algemeen
In artikel 25 Ioaw/Ioaz is bepaald dat het college de bevoegdheid heeft de verleende uitkering terug te vorderen, voor zover de uitkering b ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (artikel 25 lid 1 Ioaw/Ioaz); 26
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
b indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering is verleend, later inkomsten worden ontvangen waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden (artikel 25 lid 2 Ioaw/Ioaz); b of anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 25 lid 1 Ioaw/Ioaz). De grondslag van de Ioaw-en Ioaz-uitkering is een brutobedrag inclusief vakantiegeld, welke omgerekend wordt naar een netto-uitkering dat overeenkomt met het relevante sociaal minimum. Artikel 2 lid 1 en 3. Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van uitkering in situaties als beschreven in artikel 25 Ioaw/Ioaz.
Onder kosten van uitkering wordt verstaan: de door de gemeente betaalde uitkering verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met vergoeding bedoeld in artikel 46 Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
5.2.2
Hoofdelijke aansprakelijkheid van partner/verzwegen partner
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de partner/verzwegen partner is geregeld in artikel 26 Ioaw/ Ioaz. Op grond van dat artikel kan de uitkering, die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gehuwden-uitkering is verleend, maar wel als gehuwden-uitkering verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: een uitkering die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. De vraag of betreffende persoon op de hoogte was van de bijstandsverlening is niet relevant voor de toepassing van artikel 26 lid 2 (zie CRvB 1612-2003, nr 01/1548 NABW). Duidelijk moet zijn dat: b
de ontvanger van de uitkering het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen en
b
dat deze persoon in de gezinsuitkering zou moeten worden begrepen
De belanghebbenden van wie in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk belanghebbende kan worden gemeente Eindhoven
27
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
teruggevorderd. In gevallen waarin één van de belanghebbenden niet in staat is om (het volledige) bedrag terug te betalen kan de andere belanghebbende voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Artikel 3. 1.
Kosten van uitkering worden, indien de uitkering aan gehuwden/partners wordt verleend,
2.
Indien de uitkering als uitkering aan gehuwden/partners had moeten worden verleend,
van beide belanghebbenden teruggevorderd. maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 13 Ioaw/Ioaz, of de artikelen 30c tweede en derde lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (Suwi), niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van uitkering mede teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van uitkering rekening had moeten worden gehouden. 3.
De onder lid 1 en 2 genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van uitkering die worden teruggevorderd.
5.3
Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering: 1.
er wordt geen terugvorderingsbesluit genomen. De vordering komt in dat geval niet tot stand;
2.
er wordt afgezien van verdere terugvordering (= invordering) in een later stadium.
5.3.1
Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
In gevallen waarin de ten onrechte verleende uitkering niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag en dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengt hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen) wordt, uit doelmatigheidsoverwegingen, geen terugvorderingsbesluit genomen. Burgemeester en wethouders stellen het grensbedrag op totaal € 150,-. Beleidsregel 4. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,-.
5.3.2
Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen
Uitgangspunt is dat ten onrechte verstrekte gelden volledig teruggevorderd en ingevorderd worden. De terugvordering/invordering mag echter niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2 Awb). Het spreekt 28
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
dan ook voor zich dat (uit oogpunt van algemene beginselen van behoorlijk bestuur) bij ieder te nemen besluit tot terugvordering/invordering bezien wordt of er een reden tot matiging van dat besluit is. Naast matiging kunnen er dringende redenen zijn, die het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of invordering rechtvaardigen. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. De argumenten om van terug-, of invordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit. Artikel 5. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of invordering, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
5.3.3
Afzien van brutering in geval van terugvordering / invordering
Ioaw-/Ioaz-uitkeringen worden bruto verstrekt, dus ten onrechte verstrekte uitkeringen worden in principe bruto terug gevorderd. Brutering is echter, in de situaties waarin de sector nalatig is geweest dan wel wanneer andere dringende redenen aanwezig zijn en de vordering niet is ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging, niet wenselijk. Er zijn 2 momenten waarop je kan af afzien van brutering: 1) bij het vaststellen van de vordering; 2) bij het overschrijden van het boekjaar Voor de bepaling van het wel of niet opvoeren van de brutering geldt als criterium of de klant de terugbetaling op de vordering gedurende het lopende jaar had kunnen voldoen indien de sector tijdig het terugvorderingbesluit had genomen. De klant dient uiteraard tijdig (bij voorkeur in het terugvorderingsbesluit) in kennis te zijn gesteld van de mogelijke brutering zodat hij niet voor verrassingen komt te staan.
5.4
Afzien van (verdere) invordering
Wanneer een Ioaw-/Ioaz-vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om deze vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
gemeente Eindhoven
29
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
5.4.1
Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering
Afzien van verdere invordering vanwege schulden is gewenst om schuldsaneringstrajecten meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten hieraan regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat de schuld niet het gevolg is van een verwijtbare gedraging (fraude) en dat het besluit ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of de debiteur achteraf blijkt onjuiste informatie te hebben verstrekt. Artikel 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van belanghebbende besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering van de teruggevorderde uitkering indien: a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag en b. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en c. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en d. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld onder lid 1 tot stand is gekomen. 3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder lid 1 of b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden.
Aan de voorwaarden genoemd 1 sub ben c wordt voldaan indien door: b
de afdeling schulddienstverlening van de sector Zorg en Inkomen of
b
een andere door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) erkende schuldsaneringsorganisatie, een schuldsaneringstraject is ingezet. In deze situaties mag aangenomen worden dat vaststaat dat een schuldsanering noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schuldenproblematiek aan te pakken. 30
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
5.4.2
Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd
Om een debiteur niet blijvend met een schuld te achtervolgen kan een restant van de nog openstaande (niet-fraude)vordering worden kwijtgescholden indien debiteur gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op die manier kan hij na vijf jaar met een schone lei beginnen. Indien debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, dan wordt de (restant)vordering na vijf jaar afgeboekt. Te denken valt hierbij aan de gevallen waarin de verblijfplaats van debiteur al vijf jaar onbekend is of de schuld vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij de debiteur. Ten aanzien van vorderingen, ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging (fraudevorderingen), vindt geen kwijtschelding/afboeking plaats. Artikel 7. 1. Burgemeester en wethouders zien ambtshalve af van verdere terug-/invordering van vorderingen, welke niet zijn is ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging, indien: a. belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 60 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode
b
de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan, of
b
overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
b. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. c. De periode genoemd onder lid 1 sub a wordt verlengd met de periode waarin de belanghebbende:
b
gedetineerd is geweest
b
een maatregel is opgelegd
b
niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan.
5.4.3
Uitkering in de vorm van een geldlening
De Ioaw en Ioaz kennen geen regels kent omtrent het verstrekken van een voorschot en een uitkering in de vorm van een geldlening of als borgtocht. Beleidsregels over terugvordering daarvan zijn derhalve niet aan de orde.
gemeente Eindhoven
31
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
6
6.1
WWIK
Herziening en intrekking van een toekenningsbesluit
De Wet werk en inkomen (Wwik) is een aparte wet en geen verlengstuk van de Wwb. De Wwik biedt kunstenaars de mogelijkheid om binnen een periode van tien jaar maximaal vier jaar een aanvulling op het inkomen aan te vragen als zij niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De regels inzake herziening, intrekking en terugvordering in de Wwik komen echter grotendeels overeen met die in de Wwb, Ioaw en Ioaz. Herziening/intrekking en terugvordering van een uitkering is in deze wet, net als in de Ioaw en Ioaz, sinds 1 januari 2010, een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders. Het huidige kabinet heeft het voornemen de Wwik per 1 januari 2012 af te schaffen omdat zij het niet vindt passen, dat er voor kunstenaars andere regels gelden dan voor de overige ondernemers of werknemers. Daarnaast sluit afschaffing van de Wwik aan bij het kabinetsstandpunt dat de sociale zekerheid alleen bestemd is voor degenen die echt niet kunnen werken, levert het een administratieve lastenvermindering voor de twintig centrumgemeenten (die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze regeling) op en levert het een structurele bezuiniging op de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kunstenaars die na 1 januari 2012 niet in staat zijn om met hun werk voldoende inkomsten op te bouwen, worden geacht om, net als anderen, actief naar ander werk te zoeken, eventueel ook buiten de kunstsector. Zo lang de Wwik echter nog geldend is, zijn beleidsregels over herziening, intrekking en terugvordering nodig.
6.1.1
Verschil herziening en wijziging
‘Herziening’ ziet op een verandering vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. ‘Wijziging’ ziet op een verandering met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit.
6.1.2
Verschil intrekking en beëindiging
‘Intrekking’ ziet op ongedaanmaking vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. ‘Beëindiging’ ziet op ongedaanmaking met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit (CRvB 18-07-2006, nr 05/5650 Wwb en CRvB 08-08-2006, nr 05/5499 Wwb).
32
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
6.1.3
Gevolg herziening/intrekking
De herziening of intrekking van het toekenningsbesluit leidt ertoe dat de rechtsgrond onder de verleende uitkering wegvalt. Artikel 26 Wwik noemt enkele situaties waarbij herziening/intrekking aan de orde is. Dit zijn de situaties waarin sprake is van het ten onrechte verlenen van uitkering als gevolg van: b gedragingen bedoeld in artikel 22 lid 1 Wwik (artikel 26 lid 1 sub a Wwik); b het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 22 lid 1 Wwik (artikel 26 lid 1 sub a Wwik); b andere redenen (artikel 26 lid 1 sub b Wwik); b het verstrijken van de hersteltermijn (artikel 26 lid 2 Wwik). Artikel 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/ intrekking van een toekenningsbesluit als bedoeld in artikel 26 Wwik.
6.2
Terugvordering
6.2.1
Terugvordering algemeen
In artikel 28, 29 en 30 Wwik is bepaald dat het college de bevoegdheid heeft de verleende uitkering terug te vorderen: b indien het bedrag van de voorlopig verleende uitkering meer bedraagt dan de definitief vastgestelde uitkering (artikel 16 lid 4 sub b Wwik) b ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (artikel 29 lid 1 sub a Wwik); b ingevolge artikel 14 Wwik bij wijze van een voorschot is verleend en na onderzoek is vastgesteld dat over de betrokken periode geen recht op een uitkering bestaat (artikel 29 lid 1 sub b Wwik); b anderzijds onverschuldigd is betaald voor zover de kunstenaar dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 29 lid 1 sub c Wwik); b anderszins, waaronder begrepen, het geval dat de kunstenaar of zijn gezin naderhand met betrekking tot het kalenderjaar waarover uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 1.2 beschikt of kan beschikken, voor zover deze middelen bij de definitieve vaststelling op grond van artikel 16 Wwik zouden hebben geleid tot terugvordering van uitkering, indien op het moment van deze definitieve vaststelling al over deze middelen zou zijn beschikt (artikel 29 lid 1sub d Wwik);
gemeente Eindhoven
33
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
b voor zover de kunstenaar of zijn echtgenoot niet voldoet aan de verplichting, tot verlenen van inzage in administratie als bedoeld in artikel 20 lid of 4, laatste volzin Wwik. De grondslag van de Wwik-uitkering is het brutobedrag inclusief vakantiegeld, welke, na eventuele aftrek van bruto-inkomsten, omgerekend wordt naar een netto-uitkering dat overeenkomt met het relevante sociaal minimum. Gezien het karakter van de Wwik (de inkomsten van de kunstenaar worden gezien als inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap en gemengde beroepspraktijk) verdient het de voorkeur bruto terug te vorderen, dus inclusief belasting en premies. Brutering is echter in de situaties waarin de sector nalatig is geweest dan wel wanneer andere dringende redenen aanwezig zijn en de vordering niet is ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging, niet wenselijk. Er zijn 2 momenten waarop je kan af afzien van brutering: 1)
bij het vaststellen van de vordering;
2)
bij het overschrijden van het boekjaar
Voor de bepaling van het wel of niet opvoeren van de brutering geldt als criterium of de klant de terugbetaling op de vordering gedurende het lopende jaar had kunnen voldoen indien de sector tijdig het terugvorderingbesluit had. De klant dient uiteraard tijdig (bij voorkeur in het terugvorderingsbesluit) in kennis te zijn gesteld van de mogelijke brutering zodat hij niet voor verrassingen komt te staan. Artikel 2 lid 1 en lid 3. Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van uitkering in situaties als beschreven in de artikelen 28, 29 en 30 Wwik. Onder kosten van uitkering wordt verstaan: de door de gemeente betaalde uitkering verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is.
6.2.2
Terugvordering van gezinsleden
Op grond van artikel 33 lid 1 Wwik kan een uitkering die aan het gezin is verleend worden teruggevorderd van elk tot de uitkering behorend gezinslid ook al wordt de uitkering aan één persoon uitbetaald. Op grond van artikel 33 lid 2 Wwik kan een uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet is als een gezinsuitkering aan gehuwden is verleend, maar wel als gezinsuitkering gehuwden verleend had moeten b
tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: een uitkering die aan een 34
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
alleenstaande kunstenaar is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. De vraag of betreffende persoon op de hoogte was van de verlening van uitkering. Alle gezinsleden van wie in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Zie hoofdstuk Wwb voor een verdere toelichting. Artikel 3. 1.
Kosten van uitkering worden, indien de uitkering aan een gezin wordt verleend, van alle
2.
Indien de uitkering als gezinsuitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar
gezinsleden teruggevorderd. zulks achterwege is gebleven omdat de kunstenaar of zijn echtgenoot de verplichting bedoeld in artikel 20 Wwik niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 1.2 Wwik bij de verlening van uitkering rekening had moeten worden gehouden. 3.
De onder lid 1 en 2 genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van uitkering die worden teruggevorderd.
6.3
Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering: 1.
er wordt geen terugvorderingsbesluit genomen. De vordering komt in dat geval niet tot stand;
2.
er wordt afgezien van verdere terugvordering (= invordering) in een later stadium.
6.3.1
Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
In gevallen waarin de ten onrechte verleende inkomensvoorziening niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag en dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengt hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen) wordt, uit doelmatigheidsoverwegingen, geen terugvorderingsbesluit genomen. Burgemeester en wethouders stellen het grensbedrag op totaal € 150,-.
gemeente Eindhoven
35
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 4. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, bij niet verwijtbaar gedrag, indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,-.
6.3.2
Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen
Uitgangspunt is dat ten onrechte verstrekte gelden volledig teruggevorderd en ingevorderd worden. De terugvordering/invordering mag echter niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2 Awb). Het spreekt dan ook voor zich dat (uit oogpunt van algemene beginselen van behoorlijk bestuur) bij ieder te nemen besluit tot terugvordering/invordering bezien wordt of er een reden tot matiging van dat besluit is. Naast matiging kunnen er dringende redenen zijn, die het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of invordering rechtvaardigen. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. De argumenten om van terug-, of invordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. In gevallen waarin eerst een herziening- of intrekkingbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit. Artikel 5. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of invordering van een terugvorderingsbesluit, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
6.4
Afzien van (verdere) invordering
Wanneer een Wwik-vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
6.4.1
Afzien van (verdere) terugvordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering
Vóór 01 januari 2010 was in de artikelen 31 en 32 Wwik voor burgemeester en wethouders de bevoegdheid af te zien van (verdere) terugvordering vanwege schuldenproblematiek opgenomen. Aangezien terugvordering per 1 januari 2010 geen verplichting meer is, maar een bevoegdheid, zijn deze artikelen geschrapt. Burgemeester en wethouders mogen nu zelf bepalen in welke gevallen zij tot 36
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
terugvordering en afzien van (verdere) terugvordering overgaan. Afzien van verdere invordering vanwege schulden is gewenst om schuldsaneringstrajecten meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten hieraan regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat de schuld niet het gevolg is van een verwijtbare gedraging (fraude) en dat het besluit ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of de debiteur achteraf blijkt onjuiste informatie te hebben verstrekt. In onderstaande beleidsregel wordt tevens bepaald dat schulden die worden gedekt door hypotheek- of pandrecht, niet worden kwijtgescholden. Artikel 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van belanghebbende besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering van de teruggevorderde uitkering indien: a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag en b. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en c. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en d. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld onder lid 1 tot stand is gekomen. 3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder lid 1 sub of b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden. 4.
Afzien van (verdere) invordering als bedoeld onder lid 1 is niet mogelijk indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
Aan de voorwaarden genoemd onder 1 sub b en c wordt voldaan indien door: b
de afdeling schulddienstverlening van de sector Zorg en Inkomen of
b
een andere door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) erkende schuldsaneringsorganisatie, een schuldsaneringstraject is ingezet. In deze situaties
gemeente Eindhoven
37
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
mag aangenomen worden dat vaststaat dat een schuldsanering noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schuldenproblematiek aan te pakken.
6.4.2
Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd
Om een debiteur niet blijvend met een schuld te achtervolgen kan een restant van de nog openstaande (niet-fraude)vordering worden kwijtgescholden indien debiteur gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op die manier kan hij na vijf jaar met een schone lei beginnen. Indien debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, dan wordt de (restant)vordering na vijf jaar afgeboekt. Te denken valt hierbij aan de gevallen waarin de verblijfplaats van debiteur al vijf jaar onbekend is of de schuld vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij de debiteur. Ten aanzien van vorderingen, ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging (fraudevorderingen), vindt geen kwijtschelding/afboeking plaats Artikel 7. 1. Burgemeester en wethouders zien ambtshalve af van verdere terug-/invordering van vorderingen, welke niet zijn is ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging, indien: a. belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 60 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode
b
de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan, of
b
overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
b. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. c. De periode genoemd onder lid 1 sub a wordt verlengd met de periode waarin de belanghebbende:
b
gedetineerd is geweest
b
een maatregel is opgelegd
b
niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan.
38
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
6.4.3
Uitkering in de vorm van een geldlening
In de Wwik is geen mogelijkheid opgenomen om een renteloze geldlening te verstrekken voor bijvoorbeeld duurzame gebruiksgoederen. Wel kan de uitkering bij wijze voorschot worden verleend (artikel 14 Wwik). Zolang de aflossingsverplichting betreffende het verstrekte voorschot wordt nagekomen, is geen sprake van terugvordering. Het is, evenals bij terugvordering, niet gewenst om een afbetalingsregeling van een lening langer dan vijf jaren te laten voortduren. Aangezien een in de vorm van een geldlening verstrekte uitkering zich vanwege de noodzaak van de gemaakte kosten onderscheidt van een terugvordering, is afzien van verdere invordering ná drie jaar van toepassing als de lening niet het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Artikel 8. 1.
Een (restant van de) in de vorm van een geldlening verstrekte uitkering wordt ambtshalve kwijtgescholden indien de debiteur gedurende drie jaar overeenkomstig de vastgestelde draagkracht heeft afgelost;
2.
De periode genoemd onder 1 wordt verlengd met een mogelijke periode waarin de belanghebbende: b gedetineerd is geweest b een maatregel is opgelegd
b niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan. 3.
De onder lid 1 genoemde periode is vijf jaar indien de lening het gevolg is van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Lid 2 van dit artikel is onverkort van toepassing.
4.
Een (restant van de) in de vorm van een geldlening verstrekte inkomensvoorziening wordt niet kwijtgescholden indien de lening wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover deze vordering niet op dat goed/die goederen verhaald kunnen worden.
gemeente Eindhoven
39
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
7
BBZ 2004
7.1
Herziening, intrekking en terugvordering 7.1.1
Algemeen
Terugvordering van de bijstand die op grond van het Bbz 2004 is verleend, heeft, in tegenstelling tot de Wwb, WIJ, Ioaw en Ioaz, een verplicht karakter. De terugvordering is geregeld in de artikelen 44 t/m 47 Bbz 2004. Hoewel niet expliciet opgenomen in het Bbz 2004 is met de formulering van artikel 44, lid 1 niet bedoeld om de gehele terugvorderingsparagraaf van de Wwb buiten werking van het Bbz te stellen. Bij ontbreken van (nadere) regels in de onderliggende regelgeving is de hoofdregeling (de wet) van toepassing.
7.1.2
Terugvordering van gezinsleden
Artikel 59 Wwb (terugvordering op gezinsleden) is voor het Bbz 2004 van overeenkomstige toepassing: de algemene bijstand wordt immers aan het gezin verleend, de beschikking wordt aan beide echtelieden/partners gericht. Voor wat betreft het bedrijfskapitaal zijn alleen de belanghebbenden die de akte van schuldbekentenis hebben ondertekend, hoofdelijk aansprakelijk.
7.1.3
Afzien van terugvordering wegens dringende redenen
Er kunnen dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingbesluit geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien (artikel 44 lid 2 Bbz 2004). De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden die het afzien van terugvordering rechtvaardigen. De argumenten om van terugvordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. De inkomens- en vermogenspositie van de zelfstandige op zich is dus geen reden om van terugvordering af te zien. Artikel 5. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of invordering van een terugvorderingsbesluit, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
40
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
8
WMO
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een kaderwet en bevat, in tegenstelling tot hiervoor besproken regelingen, geen eigen regels inzake herziening, intrekking en terugvordering. Ook bepaalt de Wmo niet, in tegenstelling tot de haar voorganger Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG), dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. De gemeenteraad is op grond van vaste jurisprudentie vrij om regels hierover op te nemen in haar verordening (bijv. CRvB 20-07-2006, nr 05/3331 Wwb en rechtbank Zutphen 27-10-2010, nr 09/1732 Wmo). Aangezien er situaties zijn, waarbij terugvordering van de verstrekte voorziening, financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget wenselijk is, heeft de gemeenteraad hiertoe in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven een juridische grondslag gelegd.
8.1
Intrekking en herziening van een toekenningsbesluit
8.1.1
Verschil herziening en wijziging
‘Herziening’ ziet op een verandering vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. ‘Wijziging’ ziet op een verandering met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit.
8.1.2
Verschil intrekking en beëindiging
‘Intrekking’ ziet op ongedaanmaking vanaf een in het verleden gelegen datum of over een in het verleden gelegen periode. ‘Beëindiging’ ziet op ongedaanmaking met ingang van een datum die is gelegen op of na de datum van het desbetreffende besluit (CRvB 18-07-2006, nr 05/5650 Wwb en CRvB 08-08-2006, nr 05/5499 Wwb).
8.1.3
Gevolg herziening/intrekking
De herziening of intrekking van het toekenningsbesluit leidt ertoe dat de rechtsgrond onder de verleende uitkering wegvalt. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 9.2 lid 1 “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2011)” een genomen beschikking geheel of gedeeltelijk intrekken indien: b niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; gemeente Eindhoven
41
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
b op grond van gegevens is gebleken dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen; b de vastgestelde eigen bijdrage niet is betaald; b de aanvrager recht blijkt te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden; b
de aanvrager niet voldaan heeft aan de ten behoeve van de uitvoering van de “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2011” opgestelde uitvoeringsregels.
Verder kunnen burgemeester en wethouders een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget of gemaximeerde financiële vergoeding intrekken indien b blijkt dat het budget of de vergoeding binnen zes maanden, of als sprake is van een woningaanpassing binnen twaalf maanden, na beschikking volledige uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden (artikel 9.2 lid 2 van de “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2011”). Artikel 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/intrekking van een besluit als bedoeld in artikel 9.2 Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2011.
8.2
Terugvordering
De voorziening, die als gevolg van herziening of intrekking van een voorziening op grond van artikel 9.2 Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2011, ten onrechte of tot een hoog bedrag is betaald, kan worden teruggevorderd op grond van artikel 9.3 “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2011. Anderszins onverschuldigd gedane betalingen (bijvoorbeeld doordat de tegemoetkoming per abuis overgemaakt is aan een niet-belanghebbende) kunnen eveneens op grond van dit artikel worden teruggevorderd.
42
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Een terugvorderingbesluit kan op grond van de Wmo niet bij dwangbevel1 worden ingevorderd, indien belanghebbende niet in der minne tot betaling overgaat. Om een executoriale titel2 te verkrijgen zal de rechterlijke gang bewandeld moeten worden. Artikel 2. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering als bedoeld in artikel 9.3 Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2011.
8.3
Afzien van terugvordering
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering: 1. er wordt geen terugvorderingsbesluit genomen. De vordering komt in dat geval niet tot stand; 2. er wordt afgezien van verdere terugvordering (= invordering) in een later stadium.
8.3.1
Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
In gevallen waarin de ten onrechte verleende inkomensvoorziening niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag en dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengt hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen) wordt, uit doelmatigheidsoverwegingen, geen terugvorderingsbesluit genomen. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de beleidsregels betreffende Wwb-vorderingen. Het kruimelbedrag is vastgesteld op € 150,- . Artikel 4. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,-.
8.3.2
Afzien van terugvordering/invordering wegens dringende redenen
Uitgangspunt is dat ten onrechte verstrekte gelden volledig teruggevorderd en ingevorderd worden. De terugvordering/invordering mag echter niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2 Awb). Het spreekt
1
Onder dwangbevel wordt verstaan: een schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 Awb af te dwingen. 2 Een executoriale titel is het originele stuk dat een deurwaarder nodig heeft om tot executie over te gaan. gemeente Eindhoven
43
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
dan ook voor zich dat (uit oogpunt van algemene beginselen van behoorlijk bestuur) bij ieder te nemen besluit tot terugvordering/invordering bezien wordt of er een reden tot matiging van dat besluit is. Naast matiging kunnen er dringende redenen zijn, die het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of invordering rechtvaardigen. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. De argumenten om van terug-, of invordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. In gevallen waarin eerst een herziening- of intrekkingbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit. Artikel 5. Bij niet verwijtbaar gedrag zien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of invordering van een terugvorderingsbesluit, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.
8.2
Afzien van (verdere) invordering
Wanneer een Wmo-vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In deze beleidsregels is aansluiting gezocht bij beleidsregels voor de Wwb-vorderingen.
8.3.3
Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering
Afzien van verdere invordering vanwege schulden is gewenst om schuldsaneringstrajecten meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten hieraan regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat de schuld niet het gevolg is van een verwijtbare gedraging (fraude) en dat het besluit ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of de debiteur achteraf blijkt onjuiste informatie te hebben verstrekt.
44
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van belanghebbende besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering van de teruggevorderde voorziening indien: a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag en b. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en c. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en d. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld onder lid 1 tot stand is gekomen. 3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder lid 1 of b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden. 4. Afzien van (verdere) invordering als bedoeld onder lid 1 is niet mogelijk indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
Aan de voorwaarden genoemd onder 1 sub b en c wordt voldaan indien door: b
de afdeling schulddienstverlening van de sector Zorg en Inkomen of
b
een andere door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) erkende schuldsaneringsorganisatie, een schuldsaneringstraject is ingezet. In deze situaties mag aangenomen worden dat vaststaat dat een schuldsanering noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schuldenproblematiek aan te pakken.
8.3.4
Kwijtschelding niet verwijtbare (restant)vordering na verloop van tijd
Om een debiteur niet blijvend met een schuld te achtervolgen kan een restant van de nog openstaande (niet-fraude)vordering worden kwijtgescholden indien debiteur
gemeente Eindhoven
45
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op die manier kan hij na vijf jaar met een schone lei beginnen. Indien debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, dan wordt de (restant)vordering na vijf jaar afgeboekt. Te denken valt hierbij aan de gevallen waarin de verblijfplaats van debiteur al vijf jaar onbekend is of de schuld vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij de debiteur. Ten aanzien van vorderingen, ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging (fraudevorderingen), vindt geen kwijtschelding/afboeking plaats Artikel 7. 1. Burgemeester en wethouders zien ambthalve af van verdere terugvordering/invordering van een Wmo-vordering, welke niet ontstaan is als gevolg van een verwijtbare gedraging, indien: a. belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 60 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode
b
de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan, of
b
overeenkomstig de vastgestelde draagkracht; of
b. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. c. De periode genoemd onder lid 1 sub a wordt verlengd met de periode waarin de belanghebbende:
b
gedetineerd is geweest
b
een maatregel is opgelegd
b
niet kan aflossen vanwege aflossing van een andere vordering aan de gemeente Eindhoven, welke als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan.
2.
Afzien van verdere invordering als bedoeld in lid 1 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op dat goed/die goederen verhaald kunnen worden.
46
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
9 SUBSIDIEVERORDENING
9.1
Terugvordering
In de huidige subsidieverordening zijn een aantal paragrafen opgenomen, die door de sectoren Z&I en WERK worden uitgevoerd (per 01-01-2012 wordt dit de Algemene Subsidieverordening en de ‘nadere regels’). Met name gaat hier om de minimaregelingen en regelingen om klanten te faciliteren bij arbeidsinschakeling/participatie. Het komt wel eens voor dat er teveel of ten onrechte subsidie worden verstrekt/uitbetaald. Burgemeester en wethouders hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de afzonderlijke paragrafen (per 01-012012: ‘nadere regels’) de bevoegdheid om de verleende en/of vastgestelde subsidie te wijzigen of in trekken (artikel 4:48 t/m 4:50 Awb) en de teveel verstrekte subsidie terug te vorderen (artikel 4:57 Awb). Artikel 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de in de artikelen 4:48 tot en met 4:50 Awb bedoelde bevoegdheid tot wijziging/ intrekking van een verleende/vastgestelde subsidie.
9.2
Analoge toepassing Wwb-beleidsregels
Voor de mogelijkheden over al dan niet kwijtschelding wordt, voor zover de Subsidieverordening en de afzonderlijke paragrafen (per 01-01-2012: ‘nadere regels’) dit toelaten, aansluiting gezocht bij de beleidsregels betreffende de Wwb. Artikel 2. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:57 Awb om een teveel verstrekte subsidie terug te vorderen.
gemeente Eindhoven
47
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
10
VERHAAL OP DERDEN
10.1
Algemeen
De Wwb, de WIJ en de Wet op de Lijkbezorging geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de gemaakte kosten van bijstand, uitkering of uitvaart te verhalen op derden. De gevallen en de wijze waarop op derden verhaald mag worden, zijn opgesomd in de betreffende wetten. De Ioaw, Ioaz, Wwik en Wmo kennen geen verhaalsmogelijkheid. De rechterlijke macht stelt (half) jaarlijks een rapport op, dat aanbevelingen geeft voor een eenvormige praktische invulling van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht, berekeningsmodellen en de daarbij behorende tarieven (de zogenaamde Tremanormen, ‘Trema’ staat voor Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht). Zowel in de alimentatie- als de verhaalsjurisprudentie wordt het Trema-rapport als leidraad gebruikt. Uitgangpunt is dat de Tremanormen ook gehanteerd worden in onze uitvoeringspraktijk. Aangezien dit rapport niet specifiek voor de verhaalswetgeving is geschreven, maar voor de alimentatiewetgeving, kan strikte toepassing hiervan leiden tot onbillijkheden. In dat geval wordt (gemotiveerd) afgeweken van de Trema-normen.
10.2
Verhaal op onderhoudsplichtige
Zolang er een onderhoudsplichtige is, mogen de gemaakte kosten van bijstand of inkomensvoorziening tot aan de grens van zijn onderhoudsplicht, als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk wetboek, worden verhaald op (artikel 62 Wwb): a. op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt; b. op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt; c. op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend. De omvang van de onderhoudsplicht wordt bepaald door: b de duur van de onderhoudsplicht (artikel 1:157 Burgerlijk Wetboek) b de behoefte van de onderhoudsgerechtigde (artikel 1:397 Burgerlijk Wetboek) 48
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
b de draagkracht van de onderhoudsplichtige (artikel 1:397 Burgerlijk Wetboek) b hoogte van de verstrekte bijstand: er kan nooit meer bijstand op de onderhoudsplichtige worden verhaald dan er (bruto) is verstrekt.
10.2.1
Verhaal wegens uitsluitend onderhoudsplicht ex-partner
De berekening van de verschuldigde verhaalsbijdrage i.v.m. onderhoudsplicht voor de ex-partner gebeurt conform de Trema-normen, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Daar waar toepassing van de Trema-normen tot onbillijkheden leidt, wordt ten gunste van onderhoudsplichtige afgeweken.
10.2.2
Verhaal wegens onderhoudsplicht ex-partner en minderjarig kind(eren)
Indien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van zowel de ex-partner als één of meer kinderen, dan wordt de verhaalsbijdrage (ten behoeve van het kind) vastgesteld op de behoefte van het kind, conform de Trema-normen. Een eventueel resterende draagkracht wordt benut voor een verhaalsbijdrage ten behoeve van de expartner. Een en ander eveneens conform de Trema-normen. Voor zowel de verhaalsbijdrage voor het kind als de partner kan de onderhoudsplichtige fiscaal voordeel genieten. Wanneer uit de draagkrachtberekening blijkt dat de draagkracht lager is dan het bedrag dat in zijn algemeenheid nodig is om voor de inkomstenbelasting voor een persoonsgebonden aftrek vanwege levensonderhoud van kinderen in aanmerking te kunnen komen, dan wordt de verhaalsbijdrage vastgesteld op dat lagere bedrag. Indien door rechter in een beschikking de kinder-en/of partneralimentatie is vastgesteld en is gebleken dat de rechter bij de bepaling van deze alimentatie is uitgegaan van juiste recente inkomensgegevens, dan vindt er geen nader onderzoek naar de financiële situatie van onderhoudsplichtige plaats.
10.2.3
Verhaal wegens uitsluitend onderhoudsplicht minderjarige kind(eren)
De rechter heeft bepaald dat bijstand onsplitsbaar is (Hof Amsterdam 04-05-2010, nr. 200.038.542/01 en Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-01-2003, nr. 383-H-02). Dit houdt in dat voor de berekening van een verhaalsbedrag de gezinsbijstand niet mag worden gesplitst in een deel voor de ouder en een deel voor het kind, maar dat de behoefte van het kind bepalend is voor de omvang van het verhaalsbedrag. De Tremanormen geven richtlijnen aan voor de bepaling van de behoefte van het kind. Deze richtlijnen zijn leidend voor de berekening en vaststelling van de verhaalsbijdrage. Wanneer uit de draagkrachtberekening blijkt dat de draagkracht lager is dan het bedrag dat in zijn algemeenheid nodig is om voor de inkomstenbelasting voor een persoonsgebonden aftrek vanwege levensonderhoud van kinderen in aanmerking te kunnen komen, dan wordt de verhaalsbijdrage vastgesteld op dat lagere bedrag. gemeente Eindhoven
49
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Indien door rechter in een beschikking de kinderalimentatie is vastgesteld en is gebleken dat de rechter bij de bepaling van deze alimentatie is uitgegaan van recente inkomensgegevens, dan vindt er geen nader onderzoek naar de financiële situatie van onderhoudsplichtige plaats.
10.2.4
Verhaal wegens onderhoudsplicht jong-meerderjarig kind
De berekening van de verschuldigde verhaalsbijdrage i.v.m. onderhoudsplicht voor de jong-meerderjarige gebeurt conform de Trema-normen, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Daar waar toepassing van de Trema-normen, gezien de individuele omstandigheden van het geval, tot onbillijkheden leidt, wordt ten gunste van onderhoudsplichtige afgeweken.
10.3
Verhaal bij schenking en op nalatenschap 10.3.1 Verhaal bij schenking
In artikel 62f Wwb is bepaald dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan. Voorwaarden zijn dat: b gelet op alle omstandigheden, aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs heeft kunnen voorzien en b met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden bij het besluit op de aanvraag indien de schenking niet had plaatsgevonden.
10.3.2
Verhaal op de nalatenschap
Kosten van bijstand of inkomensvoorziening kunnen in 2 situaties worden verhaald op de nalatenschap van een inmiddels overleden bijstandsgerechtigde of jongere, indien aan die persoon: b
destijds ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt, voor zover deze voor het overlijden nog niet is teruggevorderd (artikel 62f onderdeel b onder 1 Wwb) of;
b
bijstand of inkomensvoorziening is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht (artikel 62f onderdeel b onder 2 Wwb).
Indien na het overlijden van de belanghebbende tot terugvordering wordt besloten, kan dus alleen op de nalatenschap worden verhaald, voor zover de nalatenschap verhaal biedt. Vorderingen die er al waren vóór het overlijden van de belanghebbende vallen in de nalatenschap. Dat betekent dat de erfgenamen, die de erfenis hebben aanvaard, verantwoordelijk zijn voor de betaling van de in de nalatenschap gevallen vordering. In die gevallen is geen sprake van verhaal op de nalatenschap.
50
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
10.3.3
Bijzondere bijstand voor uitvaartkosten
Om een overledene te begraven of te cremeren, zal er een opdrachtgever moeten zijn die de opdracht tot lijkbezorging geeft. Normaal gesproken zal dat de partner, kind(eren) of andere verwanten van de overledene zijn. De kosten van een begrafenis of crematie behoren tot de passiva van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen. Indien het erfdeel van de erfgenamen niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te kunnen voldoen, dan kunnen de erfgenamen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen voor deze kosten. Uitvaartkosten behoren niet tot de noodzakelijke bestaanskosten van de overledene zelf, zodat bijstandsverlening voor deze kosten aan de overledene niet mogelijk is (zie bijv. CRvB 20-05-2008, nr 07/1421 Wwb). De voor de uitvaartkosten verstrekte bijzondere bijstand is niet verhaalbaar.
10.3.4
Wet op de Lijkbezorging
Er zijn echter ook situaties waarin er niemand is die de opdracht tot lijkbezorging kan (of wil) verstrekken. In die situaties is de Wet op de Lijkbezorging van toepassing. De gemeente waarin het lichaam van de overledene zich bevindt is dan verplicht zorg te dragen voor de begrafenis of crematie. De kosten die deze gemeente in dat verband maakt, moeten worden voldaan uit de opbrengst van de bij de overledene gevonden gelden en goederen dan wel uit de nalatenschap van de overledene. Indien de nalatenschap ontoereikend is, dan heeft de gemeente de bevoegdheid om deze kosten conform de verhaalsparagraaf van de Wwb (par. 6.5 ) te verhalen op de bloed- en aanverwanten die krachtens de artikelen 392 t/m 396 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot het verstrekken van levensonderhoud aan de overledene verplicht zouden zijn geweest (artikel 22 Wet op de Lijkbezorging). Dit verhaalsrecht wordt begrensd door de van toepassing zijnde bepalingen van het erfrecht. Dat wil zeggen dat de erfgenamen die de nalatenschap hebben aanvaard de schuld ook moeten betalen, ook als de nalatenschap niet toereikend is. Indien de nalatenschap niet toereikend is en er kan van de erfgenamen niet worden verlangd dat zij de vordering terugbetalen heeft het voortzetten van de invorderingsprocedure geen enkele nut. Afzien van verdere invordering is dan ook op zijn plaats. Indien de erfgenamen de erfenis verworpen hebben, dan is er geen wettelijke verhaalsmogelijkheid en dient de vordering als oninbaar te worden afgeboekt.
gemeente Eindhoven
51
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 9. 1.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid tot verhaal in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 61 tot en met 62i Wwb, 57 WIJ en artikel 22 Wet op de Lijkbezorging.
2.
Burgemeester en wethouders hanteren de richtlijnen en normen opgenomen in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht als leidraad.
3.
Burgemeester en wethouders kunnen in individuele gevallen afwijken van het bepaalde in lid 2 indien, indien toepassing daarvan onredelijk en/of onbillijk is voor de onderhoudsplichtige.
10.3.5
Indexering vastgestelde verhaalsbijdrage
De vastgestelde verhaalsbijdrage wordt, conform partner-, en kinderalimentatie, jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd met het percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee bedragen voor levensonderhoud worden verhoogd. Als maximum geldt de maximaal verstrekte bruto kosten van bijstand van de maand, waarover de verhaalsbijdrage is verschuldigd. Artikel 10. De vastgestelde verhaalsbijdrage wordt, conform partner-en kinderalimentatie, jaarlijks met ingang van 1 januri geïndexeerd met percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee bedragen voor levensonderhoud worden verhoogd. Als maximum geldt de maximaal verstrekte bruto kosten van bijstand van de maand, waarover de verhaalsbijdrage is verschuldigd.
10.3.6
Afzien van het opleggen/wijzigen verhaalsbijdrage
In navolging van het verhaalsregime onder de Algemene bijstandswet (Abw), wordt, uit doelmatigheidsoverwegingen en overeenkomstig de terugvorderingsregels, een kruimelbedrag gehanteerd: indien de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 45,per maand wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage. Van wijziging van een opgelegde verhaalsbijdrage (na een heronderzoek) wordt eveneens afgezien indien de wijziging ten nadele van de onderhoudsplichtige lager is dan € 45,- per maand. Indien te voorzien is dat de maximaal op te leggen verhaalsbijdrage over 12 maanden in totaal minder dan € 540,- bedraagt, wordt eveneens afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een kortdurende uitkeringsperiode van de onderhoudsgerechtigde.
52
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 11. 1. Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van het opleggen van een verhaalsbijdrage indien de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 45,- per maand; 2. Burgemeester en wethouders zien af van het wijzigen van een reeds opgelegde verhaalsbijdrage indien de nieuwe verhaalsbijdrage minder dan € 45,- per maand ten nadele van de onderhoudsplichtige afwijkt.
10.3.7
Verhaal in rechte
Indien onderhoudsplichtige niet bereid is uit eigen beweging de opgelegde verhaalsbijdrage te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling overgaat is verhaal in rechte de enige weg om tot dwanginvordering te kunnen komen. Indien de verstrekking van bijstand/inkomensvoorziening aan de onderhoudsgerechtigde is beëindigd, dan wel de onderhoudsplicht is beëindigd en verhaal daarmee eindigt wordt van verhaal in rechte afgezien, indien het totaal te verhalen bedrag minder dan € 540,- bedraagt. De tijd en energie (kosten) wegen dan niet meer op tegen de baten. Artikel 12. Burgemeester en wethouders zien af van verhaal in rechte indien: a. het totaal te verhalen bedrag minder dan € 540,- bedraagt en b. de onderhoudsplicht ten aanzien van onderhoudsgerechtigde is beëindigd of c. de verstrekking van bijstand of inkomensvoorziening aan onderhoudsgerechtigde is beëindigd
10.3.8
Afzien van verhaal wegens dringende reden
Er kunnen zich voorts situaties voordoen waarbij afgezien kan worden van verhaal om dringende redenen. Denk hierbij aan situaties waarbij sprake is van ernstige bedreiging ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde. In de gevallen waarin vanwege dringende redenen van verhaal wordt afgezien, moet sprake zijn van maatwerk dat uit de rapportage zal moeten blijken. Artikel 13. Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van het opleggen van een verhaalsbijdrage indien daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand of inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen, een dringende reden aanwezig is.
gemeente Eindhoven
53
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
10.4
Afzien van (verdere) invordering
Wanneer een vordering door middel van een verhaalsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) buiten invordering te stellen.
10.4.1
Afzien van (verdere) invordering vanwege schuldenproblematiek bij een niet verwijtbare vordering
In deze beleidsregel is artikel 93a Abw (oud) nagenoeg letterlijk overgenomen. Een dergelijke bepaling komt in de Wwb niet meer voor, maar is gewenst om de schuldsaneringstrajecten meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten aan de kwijtschelding regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat het besluit tot afzien van verdere invordering ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of achteraf blijkt dat de onderhoudsplichtige onjuiste informatie heeft verstrekt. Artikel 14. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand of inkomensvoorziening voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld onder lid 1 sub tot stand is gekomen. 3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder lid 1 of b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden.
54
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Aan de voorwaarden genoemd onder 1 sub b en c wordt voldaan indien door: b
de afdeling schulddienstverlening van de sector Zorg en Inkomen of
b
een andere door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) erkende schuldsaneringsorganisatie, een schuldsaneringstraject is ingezet. In deze situaties mag aangenomen worden dat vaststaat dat een schuldsanering noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schuldenproblematiek aan te pakken.
gemeente Eindhoven
55
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
11
WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN (Wk)
11.1
Bestuurlijke boete 11.1.1
algemeen
Een ouder, die gebruik maakt van kinderopvang en behoort tot de gemeentelijke doelgroepen, kan (op aanvraag) een tegemoetkoming in de kinderopvangkosten van de gemeente krijgen. De ouder die aanspraak maakt op de gemeentelijke tegemoetkoming heeft een inlichtingenplicht ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders (artikel 1.28 lid 1 t/m 3 Wk). Komt hij deze verplichting niet na, dan kan het college hem een bestuurlijke boete opleggen (artikel 1.72 lid 1 sub c Wk).
11.1.2 Algemene inlichtingenplicht Artikel 1. 28 lid 1 Wk bevat een inlichtingenplicht voor de ouder. De ouder moet alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die van belang zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming verstrekken aan het college. Het college stelt een redelijke termijn waarbinnen de inlichtingen en gegevens moeten worden verstrekt.
11.1.3 Specifieke inlichtingenplicht In artikel 1.28 lid 3 Wk is een specifieke inlichtingenplicht opgenomen, namelijk de plicht om het college onmiddellijk op de hoogte te stellen van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming. Hiermee wordt voorkomen dat de belanghebbende onnodig wordt geconfronteerd met een teruggave van de teveel betaalde voorschotten.
11.2
Terug-,en invordering
De regels van terug-, en invordering betreffende de Wwb zijn van overeenkomstige toepassing op de Wk (artikel 1:38 lid 2 Wk).
11.3
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De partner (als bedoeld in artikel 3 Algemene wet inkomensregelingen) van de ouder is ten aanzien van schulden voortvloeiend uit vorderingen van de gemeente hoofdelijk 56
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
aansprakelijk (artikel 1.44 Wk). De partner wordt derhalve hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor Wk-vorderingen. Artikel 15. 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegheid een bestuurlijke boete op te leggen, als bedoeld in artikel 1.72 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. 2. Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun terug-invorderingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 1.38 lid 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
3. Artikelen 2 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
11.3.2
Boete als gevolg van het niet of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht
De ouder die de inlichtingenplicht van artikel 1.28 Wk niet of niet tijdig nakomt, riskeert een bestuurlijke boete (artikel 1.72 lid 1 onderdeel c Wk). Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Indien voor de overtreding een boete van minder dan € 340,- van toepassing is, moet de boete binnen 3 jaar na de overtreding worden opgelegd (artikel 5:45 lid 2 jo. artikel 5:53 Awb). Betreft het een boete van meer dan € 340,- dan geldt voor het opleggen van de boete een termijn van 5 jaar (artikel 5:45 lid 1 jo. artikel 5:53 Awb). De Awb kent een aantal situaties waarin geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Het gaat om de volgende gevallen: 1. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 5:41 Awb); 2. De overtreder is overleden (artikel 5:42 Awb). Een reeds opgelegde bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van overlijden niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voor zover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.; 3. Aan de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete opgelegd dan wel een kennisgeving als bedoeld in artikel 5:50 lid 2 aanhef en onderdeel 2 Awb gedaan (ne bis in idem-beginsel, artikel 5:43 Awb); 4. Tegen de overtreder is wegens dezelfde gedraging b
een strafvervolging ingesteld en het onderzoek ter zitting is begonnen of een strafbeschikking is uitgegaan (art. 5:44 lid 1 Awb), of
b
het recht tot strafvervolging is vervallen (artikel 5:44 lid 2 Awb);
5. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vervallen, dit is het geval na 3 of 5 jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Awb).
gemeente Eindhoven
57
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
11.3.3
Hoogte van de boete
De hoogte van de bestuurlijke boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder kan worden verweten en de omstandigheden waarin de ouder verkeert. De boete bedraagt maximaal € 2.269,-.
11.3.4
Vaststelling hoogte boete
Voor het bepalen van de hoogte van de boete wordt in de praktijk al jaren het tot 0107-2007 geldende stramien van de Ioaw (Boetebesluit sociale zekerheidswetten) gevolgd namelijk: b b
De boete bedraagt 10% van het bruto benadelingsbedrag; De hoogte van de boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 11,-;
b
De minimumboete bedraagt € 45,-;
b
In de gevallen waarin het niet nakomen van de inlichtingenplicht zonder financiële gevolgen is gebleven, de zogenaamde nulfraude, bedraagt de boete € 45,-;
b
De maximale boete bedraagt € 2.269,-.
De wijzigingen die het Boetebesluit sociale zekerheidswetten per 01-07-2007, heeft ondergaan, namelijk verhoging van het bedrag ad € 45,- naar € 52,- en wijziging van het bedrag ad € 11,- in € 10,- zijn nimmer doorgevoerd. Ook is het niet mogelijk gesteld voor die gevallen, waarin er geen sprake is van een benadelingsbedrag, te volstaan met een waarschuwing. Inmiddels is het boetebesluit sociale zekerheid ten aanzien van de Ioaw per 01-01-2010 komen te vervallen, maar wordt desalniettemin aangehaakt bij dat besluit omdat dit besluit voor andere sociale zekerheidswetten nog wel geldt: b De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 52,- wordt vastgesteld. b De bestuurlijke boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,-. b Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 52,-. b De maximale boete bedraagt € 2.269,-. Nadat een boetebedrag is vastgesteld aan de hand van de algemene beleidsregels moet altijd bezien worden of er reden is om dit bedrag hoger of lager vast te stellen (individualisering, artikel 5:46 lid 3 Awb). De wettelijke basis om een waarschuwing te geven ontbreekt, de Awb kent namelijk niet de mogelijkheid tot het opleggen van een waarschuwing. 58
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
De boete kan op grond van artikel 1.38 lid 2 Wk jo artikel 60 lid lid 2 Wwb bij dwangbevel worden ingevorderd. Bij veranderingen in de wetgeving na het tijdstip waarop de overtreding is begaan, worden de voor de overtreder meest gunstige bepalingen toegepast (artikel 5:46 lid 4 Awb jo. artikel 1 lid 2 Wetboek van Strafrecht). De artikelen 5:48 tot en met 5:54 Awb beschrijven de procedure voor boete-oplegging: een meer eenvoudige procedure voor de lichtere boete (lager dan € 340,-) en een uitvoerige procedure voor de zwaardere boete. Artikel 16. 1.
De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 10% van het bruto benadelingsbedrag, met een minimum van € 52,- en met een maximum van € 2.269,- , als bedoeld in artikel 1.72 lid 1 aanhef sub c Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
2.
De hoogte van de boete bedoeld in lid 1 wordt afrond naar boven op een veelvoud van €
3.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid
10,-. tot een benadelingsbedrag en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 52,-.
gemeente Eindhoven
59
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
12
INVORDERING
Nadat een terugvorderings-, of verhaalsbesluit is genomen, moet deze worden ingevorderd volgens de regels die gelden voor bestuursrechtelijke geldschulden, als bedoeld in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Invordering van de schuld gaat door middel van betaling ineens of, indien betaling ineens niet mogelijk is, met behulp van een aflossingsregeling. Een aflossingsregeling wordt bepaald door de aard van de vordering (verwijtbaar of niet-verwijtbaar) en de draagkracht van de debiteur. Voor het vaststellen van de draagkrachtruimte van de debiteur zijn beleidsregels noodzakelijk. Voor de gevallen waarin debiteur niet aan de opgelegde aflossingsverplichting voldoet is het stellen van regels niet meer nodig. Sinds 1 juli 2009 heeft de wetgever voor alle bestuursrechtelijke geldschulden regels vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (inwerkingtreding van de 4e tranche Awb).
12.1
Aflossing
12.1.1
Betaling ineens
Uitgangspunt bij invordering is dat de debiteur (nog steeds) beschikt over de ten onrechte ontvangen bijstand, uitkering, inkomensvoorziening of voorziening. Hij moet het bedrag dan ook ineens en terstond binnen zes weken na dagtekening van het besluit voldoen.
12.1.2
Verrekening met de lopende (bijstands)uitkering, inkomensvoorziening (actieve klant)
Verrekening mag uitsluitend als in die bevoegdheid bij wettelijk voorschrift is voorzien (art. 4:93 lid 1 Awb). Van de verrekeningsmogelijkheid wordt dan ook, daar waar het mogelijk is, gebruik gemaakt. Als de belanghebbende niet (meer) over het ten onrechte verstrekte bedrag beschikt, wordt het aflossingsbedrag vastgesteld door de beslagvrije voet (conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) te berekenen dus: 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vrij laten, verhoogd met een bepaald deel van de woonkosten en de premie ziektekostenverzekering. Het resterende bedrag wordt als aflossing op de lopende (bijstands)uitkering of inkomensvoorziening ingehouden. Dit geldt ook voor de Wmo-vorderingen. Om over te gaan tot verrekening of pseudo-verrekening is het uitvaardigen van een dwangbevel niet vereist.
60
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
12.1.3
Verrekening geldleningen vastgesteld of ontstaan vóór 01 juli 2009
Vermeldenswaard zijn de ‘oude’ geldleningen (bijstand in de vorm van geldleningen, vastgesteld/ontstaan vóór 01 juli 2009 (het tijdstip van inwerkingtreding van de 4e tranche Awb), maar die vóór die datum niet zijn teruggevorderd. Deze ‘oude’ geldleningen vallen onder het overgangsrecht dat zegt: ‘op een verplichting tot betaling van een geldsom aan of door een bestuursorgaan die is vastgesteld of ontstaan vóór 01 juli 2009 blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing’. Dat betekent dat we om te kunnen verrekenen artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek nodig hebben voor verrekening van dit soort geldleningen. Daarin staat met zoveel woorden dat we mogen verrekenen als we de terugbetaling kunnen afdwingen (lees: we een terugvorderingsbesluit hebben genomen). Voor de oude geldleningen geldt dus dat deze alleen mogen worden verrekend als de klant daarmee instemt of als we al een executoriale titel hebben. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dit ook (zie bijv. CRvB 25-05-2004/02/119 NABW/LJN AP0561: weliswaar betrekking op Abw, maar dat is voor de geldleningen in de WWB niet veranderd. Artikel 17 1. De openstaande vordering dient door de debiteur, met een (aanvullende) Wwb-, WIJ-, Ioaw, of Ioaz-, uitkering of Wmo-voorziening, binnen 6 weken na dagtekening van het besluit tot terugvordering of invordering, ineens terugbetaald te worden. 2. Indien debiteur niet (meer) beschikt over het ten onrechte verstrekte bedrag, dan wordt zijn afloscapaciteit aan de hand van de regels geldend voor de berekening van de beslagvrije voet, conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bepaald. 3. Het in lid 2 bedoelde aflossingbedrag wordt, indien mogelijk, verrekend met de lopende Wwb-, WIJ-, Ioaw-, Ioaz-uitkering of Wmo-voorziening.
12.1.4
Aflossingsregeling met draagkrachtberekening(niet-actieve klant)
Als de vordering niet ineens kan worden terugbetaald, moet een draagkrachtonderzoek plaatsvinden. Op grond van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de gemeente de mogelijkheid om het inkomen van de debiteur boven de beslagvrije voet aan te wenden voor de aflossing van de schuld jegens de gemeente. De beslagvrije voet bedraagt 90% van de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, plus de excedent woonlasten en de ziektekosten. Uit sociaal oogpunt ten aanzien van niet-verwijtbare schulden en om re-integratie niet te frustreren is het niet gewenst de volledige ruimte boven de beslagvrije voet aan te wenden voor de aflossing van de openstaande vordering. Bij de berekening van het aflossingsbedrag wordt een onderscheid gemaakt tussen een vordering ontstaan als gevolg van een niet-verwijtbare gedraging en een vordering ontstaan als gevolg van gemeente Eindhoven
61
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
een verwijtbare gedraging: op een vordering die als gevolg van een verwijtbare gedraging is ontstaan moet periodiek meer afgelost worden dan op een vordering ontstaan als gevolg van een niet verwijtbare gedraging. Indien beide soorten vorderingen open heeft staan dan wordt de berekeningssystematiek voor een verwijtbare vordering gebruikt. Voor het soort berekening het dus niet van belang of de klant wel of niet een uitkering of inkomensvoorziening ontvangt, maar puur de vraag hoe de vordering is ontstaan. Berekening vordering als gevolg van een niet-verwijtbare gedraging De berekening van het aflossingsbedrag vindt plaatst conform de regels van de beslagvrije voet. Aanvullend daarop wordt bij individuele gevallen rekening worden gehouden met de aflossing van een preferente belastingschuld, en het verschil tussen de zorgpremie en de bestuursrechtelijke premie (CVZ-premie). Bij een niet verwijtbare vordering wordt tevens rekening gehouden met een lopende alimentatieverplichting (waarvan de debiteur de betaling aantoont). Van het voor beslag vatbare bedrag (= de draagkracht) wordt 90% aangemerkt als aflossingscapaciteit. Per saldo wordt dus doorgaans meer inkomen vrijgelaten dan het wettelijke 90%. Indien dit doorrekenen een negatieve afloscapaciteit tot gevolg heeft, dan geldt het voor beslag vatbare bedrag als aflossingscapaciteit. Vordering als gevolg van een verwijtbare gedraging De berekening van het aflossingsbedrag vindt plaatst conform de regels van de beslagvrije voet. Aanvullend daarop kan bij individuele gevallen rekening worden gehouden met de aflossing van een preferente belastingschuld. Met de aflossing van overige vorderingen wordt geen rekening gehouden. Van het voor beslag vatbare bedrag (= de draagkracht) wordt 96% aangemerkt als aflossingscapaciteit. Indien dit doorrekenen een negatieve afloscapaciteit tot gevolg heeft, dan geldt het voor beslag vatbare bedrag als aflossingscapaciteit. Per saldo wordt dus doorgaans meer inkomen vrijgelaten dan wettelijk het wettelijke 90%, maar minder 4% dan bij een vordering, die niet ontstaan is al gevolg van een verwijtbare gedraging.
Schematische weergave van de berekening van de afloscapaciteit 1) Inkomen incl.v.t
€ 1299,04
2) Af: Geldende bijstandsnorm 90% incl. v.t. 3) Bij: Excedent woonlasten
€ €
1169,14 20,00
4) Bij: Excedent kosten zorgpremie
€
6,50
5) Bij: aflossing preferente schulden
€
0,00
6) Bij: lopende alimentatie verplichting, bij een niet verwijtbare vordering
€
0,00
7) Bij: verschil tussen zorgpremie en bestuursrechtelijke premie (CVZ)
€
0,00
8) Minimaal benodigd inkomen
62
€ 1195,54 gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
9) Draagkracht
€
103,50
Aflossingscapaciteit een niet verwijtbare vordering: 90% van de berekende draagkracht (nr 9)
€
93,15
een verwijtbare vordering: 96% van de berekende draagkracht (nr 9)
€
99,36
Bij negatieve afloscapaciteit geldt de draagkracht (9) als afloscapaciteit
Toelichting berekening Excedent woonlasten: huur -/- huurtoeslag -/- normhuur. Excedent kosten zorgpremie: ziektekostenpremie, incl. aanvullende verzekering -/- zorgtoeslag -/- nominale premie. Preferente schulden: aangetoonde preferente schulden waarop afgelost wordt, zoals inkomstenbelasting. Lopende alimentatieverplichting: een alimentatieverplichting is geen reden om de beslagvrije voet te verhogen, dus wordt uitsluitend voor de niet verwijtbare vordering rekening te houden met de alimentatiebetalingen. Het netto fiscaal voordeel dat debiteur dient bij het inkomen geteld te worden.
Om te bevorderen dat aan een minnelijke regeling wordt meegewerkt zal, bij wettelijke incassomaatregelen, als uitgangspunt de volledige ruimte boven de beslagvrije voet worden aangewend. Artikel 18 1.
Indien de vordering niet ineens kan worden terugbetaald, dan vindt een draagkrachtonderzoek plaats.
2.
De afloscapaciteit bedraagt voor een vordering ontstaan als gevolg van een nietverwijtbare gedraging 90% van het voor beslag vatbare bedrag, als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.
De afloscapaciteit bedraagt voor een vordering ontstaan als gevolg van een verwijtbare gedraging 96% van het voor beslag vatbare bedrag, als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
12.1.5
Beslag
Bij het hanteren van de hiervoor genoemde aflossingscapaciteit kan een deurwaarder toch nog beslag leggen op het restant van de uitkering. De sociale doelstelling komt daarmee in het geding. Om dit voorkomen dient contact opgenomen te worden met de deurwaarder met het verzoek om geen beslag te leggen op het restant van de uitkering waarop beslag mogelijk is. Indien de deurwaarder het beslag toch wil voort zetten dan zal als uitgangspunt de aflossingscapaciteit (inhouding op de uitkering) verhoogd worden tot de beslagvrije voet omdat onze vorderingen meestal preferent zijn en verrekening vóór beslaglegging gaat.
gemeente Eindhoven
63
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
12.2
Niet voldoen aan aflossingsverplichting/niet meewerken aan minnelijke regeling
Het overeengekomen of vastgestelde aflossingsbedrag wordt bij beschikking medegedeeld aan belanghebbende en geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Als de debiteur niet (langer) bereid is om aan de opgelegde aflossingsverplichting te voldoen, moeten andere (dwang)middelen worden ingezet.
12.3
Aanmaning en vergoeding
Indien debiteur niet binnen de gestelde termijn (minimaal 6 weken) tot (volledige) betaling van de openstaande overgaat/een betalingsregeling heeft getroffen, dan wordt een aanmaning verstuurd met het verzoek om binnen minimaal 2 weken (gerekend vanaf de dag waarop die aanmaning is verstuurd) alsnog tot betaling over te gaan (artikel 4:112 Awb). Burgemeester en wethouders mogen voor deze aanmaning een vergoeding in rekening brengen van momenteel € 6,- indien de schuld minder dan € 454,- bedraagt en € 14,- indien de schuld € 454,- of meer bedraagt (artikel 4:113 Awb).
Artikel 19. 1.
Burgemeester en wethouders brengen voor de aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Algemene wet bestuursrecht een vergoeding in rekening bij debiteur.
2.
De hoogte van de vergoeding als bedoeld onder lid 1 wordt vastgesteld op het bedrag genoemd in artikel 4: 113 Algemene wet bestuursrecht (thans: € 6,- indien de schuld minder dan € 454,- bedraagt en € 14,- indien de schuld € 454,- of meer bedraagt).
12.4
Dwangbevel/vereenvoudigd derdenbeslag
Indien de klant de vordering niet binnen de aanmaningstermijn (volledig) betaald heeft/geen betalingsregeling heeft getroffen, wordt een dwangbevel uitgebracht, in de gevallen waarin dit wettelijk mogelijk is. Voor de Wwb is dit artikel 60 lid 2 als er sprake is van kosten van bijstand als bedoeld in de artikel 58 en 59 WWB. In de Ioaw en de Ioaz is de invorderbaarheid van vorderingen op grond van artikel 25 Ioaw/Ioaz lid 1 en 2 geregeld in artikel 28 Ioaw/Ioaz. Voor de WIJ is dit artikel 56, lid 2, voor de Wet kinderopvang is dit artikel 1.38 lid 2 Wk jo artikel 60 lid 2 Wwb, voor de Wwik artikel 34 lid 2 Wwik en voor het Bbz artikel 44 lid 3 Bbz jo artikel 60 lid 2 Wwb, voor de in het kader van de Wet inburgering (Wi) verschuldigde eigen bijdrage is dit artikel 24 lid 4 Wi en voor de boete inburgering artikel 5:10 Awb jo artikel 4:117 Awb.
64
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Een dwangbevel is een besluit in de zin van de Awb. Bezwaar en beroep tegen een dwangbevel is echter uitgesloten (artikel 8:4 Awb). Een klant die het niet eens is met het dwangbevel kan een zogenaamde executiegeschil starten bij de civiele kamer van de rechtbank tegen de tenuitvoerlegging daarvan (artikel 4:123 lid 2 Awb jo artikel 438 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De executie van het dwangbevel wordt niet geschorst door dit executiegeschil. Voor de schorsing van de executie zal de klant een ‘executie-kort-geding’ moeten voeren (artikel 438 lid 2 Rv). In de Wwb (artikel 60 lid 4), Ioaw/Ioaz (artikel 28 lid 4), WIJ (artikel 56 lid 4) de Wwik (artikel 34 lid 3), Bbz (artikel 44 lid 3 Bbz jo artikel 60 lid 4 Wwb) is opgenomen dat indien burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag (zoals die volgens artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ook aan de Raad voor de Kinderbescherming toekomt) het dwangbevel bekend kan worden gemaakt door het via de post toe te zenden aan de debiteur. Hierbij wordt afgeweken van artikel 4:123 Awb waarin is gesteld dat de bekendmaking geschiedt via betekening van een exploot door een deurwaarder. Hiermee wordt voorkomen dat de executie door de gemeente in handen gegeven moet worden aan een gerechtsdeurwaarder daar waar voor de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb de terugvorderingsbeschikking zelf een executoriale titel opleverde en inschakeling van een deurwaarder dus niet nodig was bij vereenvoudigd derdenbeslag. Het dwangbevel wordt dus per post worden verstuurd in de gevallen waar dit wettelijk is toegestaan (de meeste vorderingen). Bij twijfel over de ontvangst van het dwangbevel wordt het dwangbevel aangetekend (met handtekening / ontvangstbevestiging retour) verzonden. De kosten van het dwangbevel worden (op grond van artikel 4:119 Awb) in rekening gebracht bij debiteur. Om debiteur niet onnodig op kosten te jagen worden de openstaande vorderingen, waar mogelijk, gebundeld in 1 dwangbevel. Voor de vorderingen waarin bij wet niet is geregeld dat deze bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd, bijvoorbeeld de Wmo-vorderingen, dient een gerechtelijke procedure ter verkrijging van een executoriale titel bezien te worden. Het dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Dit betekent dat normaliter de tenuitvoerlegging begint met een bevel tot betaling aan de debiteur door de gerechtsdeurwaarder. Dat bevel houdt dan in dat het bedrag dat in de dwangsom is vermeld dat binnen 2 dagen moet zijn betaald. Het bevel tot betaling wordt in de regel ook tegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Als niet binnen die 2 dagen is betaald, dan wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet en kan bijvoorbeeld over worden gegaan tot het leggen van beslag.
gemeente Eindhoven
65
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
Artikel 20. 1. Indien debiteur de vordering niet binnen de aanmaningstermijn (volledig) heeft betaald dan wel een betalingsregeling heeft getroffen, wordt, voor zover dit wettelijk mogelijk is, een dwangbevel uitgebracht. 2. Het dwangbevel wordt, voor zover dit wettelijk mogelijk is, per post verstuurd. 3. De kosten van het dwangbevel worden in rekening gebracht bij debiteur.
12.5
Verrekening en beslaglegging
Verrekening mag uitsluitend als in die bevoegdheid bij wettelijk voorschrift is voorzien (art. 4:93 lid 1 Awb). Van de verrekeningsmogelijkheid wordt dan ook, daar waar het mogelijk is, gebruik gemaakt. Datzelfde geldt voor vereenvoudigd derdenbeslag. Indien verrekening en/of vereenvoudigd derdenbeslag om wat voor reden niet mogelijk blijkt dan wordt de vordering ter incasso overgedragen aan de deurwaarder. Hierbij dient afgewogen te worden of de hoogte van de vordering lonend is om de deurwaarder in te schakelen. Als ondergrens van dergelijke vorderingen wordt € 150,aangehouden. Zaken waarvan de kosten niet opwegen tegen de baten worden niet overgedragen aan een incassobureau/deurwaarder. Deze afweging dient per zaak te worden gemaakt. Artikel 21. 1.
Indien debiteur niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingbesluit c.q. dwangbevel ten uitvoer gelegd door middel van verrekening en/of vereenvoudigd derdenbeslag, voor zover dit wettelijk is toegestaan.
2.
Het drempelbedrag voor incasso-overdracht aan een incassobureau / gerechtsdeurwaarderskantoor is € 150,-.
12.6
Rente en kosten
Wanneer debiteur de opeisbare vordering niet binnen daarvoor gestelde termijn betaalt en geen uitstel van betaling heeft gekregen dan wel een betalingsregeling heeft getroffen is hij in verzuim. Vanaf dat moment begint de termijn te lopen waarover wettelijke rente berekend mag worden (artikel 4:97 Algemene wet bestuursrecht). De debiteur krijgt na afloop van die termijn nog wel een schriftelijke aanmaning, waarbij hij de gelegenheid krijgt om alsnog binnen 2 weken te betalen, maar de rente is dan al begonnen te lopen. Om wanbetaling te ontmoedigen wordt bij verzuim, ongeacht het soort vordering, wettelijke rente in rekening gebracht bij debiteur. Na afloop van het jaar wordt rente berekend over het bedrag inclusief de verschuldigde rente over dat 66
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
jaar (rente op rente; conform artikel 4:98 lid 1Algemene wet bestuursrecht jo artikel 6:119 lid 2 Burgerlijk wetboek). Indien de berekende rente minder dan (thans) € 20,-3 bedraagt dan wordt die rente niet in rekening gebracht bij de debiteur (artikel 4:98 lid 2 Algemene wet bestuursrecht). De hoogte van de verschuldigde rente wordt hem bij beschikking medegedeeld (artikel 4:99 Algemene wet bestuursrecht). Berekening van de wettelijke kan via www.wettelijkerente.net. Wordt de vordering ter incasso overgedragen aan een incassobureau/gerechtsdeurwaarder dan worden de daarmee gemoeide kosten en rente (daar waar dit wettelijk is toegestaan) doorberekend aan de debiteur. Artikel 22. 1.
Burgemeester en wethouders brengen conform afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht wettelijke rente in rekening bij de debiteur, indien hij de opeisbare vordering niet binnen de voorgeschreven termijn betaalt.
2.
Wordt de vordering ter incasso overgedragen aan een incassobureau/gerechtsdeurwaarder dan worden de daarmee gemoeide kosten en rente, daar waar dit mogelijk is, doorberekend aan de debiteur.
3
Let op! Dit grensbedrag kan bij Algemene maatregel van Bestuur worden gewijzigd (artikel 4:98 lid 3 Awb). Bij wijziging het dan geldende bedrag aanhouden
gemeente Eindhoven
67
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
13
DEBITEURENONDERZOEK
Het debiteurenonderzoek wordt alleen ingezet wanneer hiervan enig rendement te verwachten is. Zo zullen debiteuren die zich aan de betalingsverplichtingen houden niet (of minder) te maken krijgen met een debiteurenonderzoek. De bewaking van deze vorderingen vindt signaalgestuurd plaats. Voor debiteuren die een lopende uitkering/inkomensvoorziening hebben, de zogenaamde actieve debiteuren, en aflossingscapaciteit hebben, vindt een verrekening plaats met de lopende uitkering/inkomensvoorziening (inhouding op de uitkering). Indien er geen/te weinig aflossing heeft plaats gevonden, dan blijkt dit automatisch uit een V(erschil)-signaal, waarna eventuele verdere invorderingsacties ondernomen kunnen worden. Is verrekening op de uitkering/inkomensvoorziening niet mogelijk (vanwege het ontbreken van aflossingscapaciteit) dan wordt periodiek onderzocht of debiteur alsnog kan aflossen.
13.1 De inhoud van het debiteurenonderzoek De inhoud van een debiteurenonderzoek is kort en helder. In het debiteurenonderzoek wordt bezien: a. de inkomens- en draagkrachtpositie van de debiteur en b. de mogelijkheid om een bestaande aflossingsverplichting te herzien. Een dergelijk onderzoek is daarom alleen zinvol indien de verwachting bestaat dat een bestaande aflossingsverplichting aangepast moet worden c.q. wanneer er nog geen aflossingsverplichting is. Op basis hiervan is het in een aantal gevallen ook niet zinvol om bij categorieën debiteuren (voor wie een debiteurenonderzoek zinvol is) een onderzoeksfrequentie te noemen. Er moet in dit geval sprake zijn van maatwerk waarbij bepaald wordt wanneer, het best een onderzoek gepland moet worden. Voorbeeld: Als een debiteur nog geen aflossingsverplichting heeft omdat hij andere geaccepteerde aflossingsverplichtingen heeft, is het niet zinvol om met een vaste frequentie een nieuwe onderzoeksdatum te plannen maar dit pas te doen op het moment waarop de andere aflossingsverplichting zal zijn beëindigd.
68
gemeente Eindhoven
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
13.2
Categorieën debiteur
Er is een aantal debiteuren bij wie het zinvol is om proactief een debiteurenonderzoek te plannen en uit te voeren. Voor de overige debiteuren die aan de betalingsverplichting voldoen, geldt als signaal voor een onderzoek, indien de klant zich niet meer houdt aan de betaalverplichting (het zogenaamde V-signaal). Voor zover van toepassing wordt ook een frequentie aangegeven. Artikel 23. Burgemeester en wethouders voeren debiteurenonderzoeken uit op basis van maatwerk, waarbij het te verwachten rendement centraal staat. Hiertoe zijn de volgende profielen benoemd: Categorie Debiteur 1.
Onderzoeksfrequentie
Debiteuren met een aflossingsverplichting Ad-hoc. Plannen zodra duidelijk is dat minder dan
andere aflossingsverplichting eindigt of het
10% van de bijstandsnorm en waarbij door inkomen wijzigt. deze aflossingsverplichting de schuld niet binnen 36 maanden wordt afgelost. 2.
Debiteuren met een uitgestelde
Ad-hoc. Plannen zodra duidelijk is dat
afbetalingsverplichting (tenzij sprake is
andere aflossingsverplichting eindigt of het
van werkaanvaarding)
inkomen wijzigt.
Debiteuren met onbekend adres of in het
Elke 12 maanden (indien mogelijk
buitenland verblijvend.
registratie paspoortsignalering).
4.
Debiteuren die uitstromen
Tijdens het beëindigingsonderzoek
5.
Debiteuren die niet aan de vastgestelde
Direct nadat is vastgesteld dat niet
aflossingsverplichting voldoen
aan de betalingsverplichting wordt voldaan
3.
(het zogenaamde V-signaal). 6.
Verhaalsdebiteuren
gemeente Eindhoven
Ad-hoc
69
Debiteurenbeleid 2011 Mens & Maatschappij, Beleid Sociale Zekerheid
14
OVERGANGSBEPALING
Artikel 24. 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 01 oktober 2011, onder intrekking van het debiteurenbeleid 2008. 2.
Ten aanzien van een debiteur die met ingang van 01 oktober 2011 een aflossingsverplichting heeft lopen en nakomt, blijven de oude beleidsregels tot 01 oktober 2012 van toepassing, tenzij op basis van dit nieuw beleid een voordeel ten opzichte van het oude beleid voor hem optreedt. In dat komt de debiteur bij het eerstvolgende heronderzoek in aanmerking voor toepassing van deze nieuwe beleidsregels.
70
gemeente Eindhoven