A
gemeente Eindhoven
Inboeknummer Verslagnummer 10 Bladnummer 1088 Aanwezig 40 leden 25 januari 2005
Verslag voor de raad van de gemeente Eindhoven Betreft openbare vergadering van 15 november 2004, locatie Raadzaal, Stadhuisplein 1, aanvang 15:00 uur, schorsing 18:30 uur, vervolg 19:30 uur, schorsing 22.00 uur. Uitnodiging aan drs. A.B. Sakkers mw. A.C. van Alphen de Veer-Paulen J.G.J.M. van den Biggelaar mw. S. Bulut-Kapucu M.J.A.M. van Bussel drs. G.J.H. Dijsselbloem mw. drs. M.C.T. Fiers mw. N.G.E.C. Habets A.F.W. Houben F. van Iersel drs. H.M.F. Janssen mw. E.M.H. Joosten mw M.T. Kamphorst mw. P.J.F. van KesselJansen mr. P.P.H.A. Leenders J.L. van der Meer mw. S de Niet mw. J.A. Oomen S. Panchoe mw. R.B. Dos RamosVerstraeten ir. J. Rozendaal N.H. Stoevelaar J.P.A. Vervoort A.H.C. Vestjens
voorzitter VVD PvdA PvdA LE D66 PvdA LE OAE SP PvdA CDA SP PvdA CDA PvdA GL LE CDA CDA VVD CDA LE CDA
Aanw. Uitnodiging aan x drs. J. Verheugt x Th.P.W.J. Beenen mw. dr. mr. G.J.M. van den x Biggelaar x mw. drs. J.G.C.L. Breuers x W.J. Burema x H.W.A. van Dijck x mw. L.M.P. van Dootinghx Heijungs x B.J.M. Gerard x mw. H.J.M.C. van Herk x J.A.G. van Hout x mw. H.M.E. Jacobs-van x Nisselrooij x R.A. Kamperveen x R.M. Kerkwijk drs. H.J. Kielenstijn x K.T. Kocak -- P.J. van Liempd x M.F. Oosterveer x J.B.W. Peters x A.J.A. Rennenberg x ing. R.A.M. Rooijakkers -- J.C. Schut mr. P.H.F.G. Verhaegh x dr. ir. J. Vleeshouwers --
griffier LE PvdA
Aanw. x x x
GL PvdA LE D66
x x x x
SP CDA CDA VVD
x x x x
D66 GL LE CDA PvdA VVD LE OAE LE VVD Liberaal Eindhoven Stadspartij
x x x x x x x x -x x x
A
Wethouders: ir. W.G.J. Claassen mw. ir. J. Kuppens A.M.C.J. Pastoor ir. C.A.J.M. Langerwef
Verslagnummer 10
gem.secr.
x x x x
P.J.C. van der Grinten mw. drs. G.M. Mittendorff mw. drs. M. Schreurs
Afwezig met kennisgeving mevrouw S.E. de Niet (GroenLinks) en de heren R.A.M. Rooijakkers (Leefbaar Eindhoven), A.H.C. Vestjens (CDA), J. Rozendaal (VVD) en J.M. Vleeshouwers (Stadspartij).
1089
x x x
A
Verslagnummer 10
Overzicht van het behandelde
I
Opening en mededelingen.
Afscheid van de heer A. Geerts als lid van de gemeenteraad. 1A Onderzoek van de geloofsbrieven van het benoemd verklaarde lid de heer Th.P.W.J. Beenen en eventuele beslissing van de geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve mochten rijzen. 1B Installatie van het lid van de gemeenteraad de heer Th.P.W.J. Beenen. 1C Herstemming over amendement A 121-5 vanwege het staken der stemmen op 4 november 2004; II Vaststellen van de volgorde van de agenda. III Benoemingen. 1.
Voorstel tot het benoemen van een lid van de raadscommissie Sociale pijler. Voorstel (04.R002.056).
IV Vaststellen van de notulen van de openbare vergadering van 27 en 28 september 2004 (Algemene Beschouwingen en reguliere vergadering).
V Vragenhalfuur ex artikel 44 van het Reglement van orde van de raad. Partij: ‘leefbaar eindhoven’
Onderwerp: Ontsluiting Bloembuurt-Zuid aan de noordkant (Leostraat)
Beantwoord door: wethouder P. van der Grinten
SP
Welschap weg uit de regio??
wethouder P. van van der Grinten
VI Onderwerpen waarover geen of nauwelijks discussie wordt verwacht om tot besluitvorming te komen. 1.
Voorstel inzake het bekrachtigen van een noodverordening in verband
1090
A
Verslagnummer 10
met de ruiming van een aantal vliegtuigbommen op dinsdag 19 oktober 2004. (Voorstel 04.R035.012).
2.
Voorstel inzake de beleidsnotitie gebruiksvergunningen: ’Een schakel in de keten gesmeed’. (Voorstel 04.R873.001).
3.
Voorstel en nadere toelichting inzake het instellen hoorcommissie bestemmingsplannen. (Voorstel 04.R881.001).
4.
Voorstel en nadere toelichting tot het aanpassen van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002 (actualisatie). (Voorstel 04.R884.003).
5.
Voorstel inzake inrichting parallelstrook Beemdstraat. (Voorstel 04.R932.001).
6.
Voorstel en nadere toelichting inzake herijking grondexploitaties Grondbedrijf per 1 januari 2004. (Voorstel 04.R937.001).
7.
Voorstel en nadere toelichting tot het aanpassen van de Verordeningen inzake gemeentelijke belastingen en rechten 2005 (deel 1). (Voorstel 04.R942.001).
8.
Voorstel en nadere toelichting tot het wijzigen van het Bankreglement Eindhoven 1992. (Voorstel 04.R944.001) .
9.
Voorstel inzake de renovatie van het gebouw van speeltuinvereniging Philipsdorp. (Voorstel 04.R945.001).
10. Voorstel tot het realiseren van het Sportcomplex Tongelresche Akkers. (Voorstel 04.R946.001). 11. Voorstel inzake aanschaffen van vergadervoorzieningen in de raadszaal van het stadshuis. (Voorstel 04.R947.001). 12. Voorstel en nadere toelichting inzake leningen en garanties aan derden;
1091
A
Verslagnummer 10
wijzigen van het treasurystatuut. (Voorstel 04.R948.001)
13. Voorstel tot het wijzigen van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 inzake gesubsidieerde arbeid (flexvergoeding en opstapbaan). (Voorstel 04.R949.001). 14. Voorstel tot het wijzigen van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 inzake uitwerking stimulerings- en afbouwregeling IDbanen. (Voorstel 04.R950.001). 15. Voorstel en nadere toelichting inzake planmatig onderhoud en vervangingsinvesteringen speeltuinen in Eindhoven. (Voorstel 04.R954.001). 16. Voorstel inzake tegemoetkoming Wet kinderopvang. (Voorstel 04.R964.001). 17. Voorstel tot het afwijzen van een verzoek van J. Groot, Catharinastraat 18, om toekenning van een planschadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. (Voorstel 04.R971.001). 18. Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit voor het bedrijventerrein De Kade Oost (Voorstel 04.R994.001). 19. Voorstellen tot wijziging van de begroting 2004. Wijz.nr. Bedrag Omschrijving 152 € 564.000,-Subsidieafrekening 2003 van RIO Eindhoven en subsidiebeschikking 2004 tbv RIO Zuidoost-Brabant.
VII Onderwerpen waarover discussie wordt verwacht om tot besluitvorming te komen. 1.
Voorstel en nadere toelichting tot het invoeren van de Wet Werk en Bijstand (onderdeel verordeningen) – Afstemmings- en Fraudeverordening WWB 2005. (Voorstel 04.R865.001).
1092
A
Verslagnummer 10
2.
Voorstel inzake deelname gemeente Eindhoven in het Regionaal Breedband Consortium. (Voorstel 04.R925.001).
3.
Voorstel tot het vaststellen van het programma en overzicht 2005 huisvestingsvoorzieningen onderwijs. (Voorstel 04.R951.001).
4.
Voorstel tot het instemmen met het convenant Regionale samenwerking in het stedelijk gebied Eindhoven. (Voorstel 04.R956.001).
5.
Voorstel inzake de reactie van de gemeente Eindhoven op enkele door het SRE voorgelegde voorstellen. (Voorstel 04.R998.001).
VIII Actuele moties AM1. Actuele motie van mevrouw N. Habets (‘leefbaar eindhoven’) en de heer R. Kerkwijk (GroenLinks) inzake de stopzetting van de ontwikkeling van plannen voor bebouwing van de locatie Hertenwei in Acht.
IX Raadsinformatiebrieven ter kennisname. X Ingekomen stukken. XI Sluiting XI Besluiten nrs 1 t/m 24.
1093
A
Verslagnummer 10
Verslag van het gesprokene
I.
Opening en mededelingen.
De Voorzitter (mevrouw Joosten): Dames en heren. Ik open de vergadering en heet u van harte welkom. De burgemeester is op dit moment afwezig, hij komt in de loop van de middag. Afscheid van de heer A. Geerts als lid van de gemeenteraad. De Voorzitter: Beste Ton. Toen de nieuwe partij Leefbaar Eindhoven met de kandidatenlijst bezig was, kreeg je plaats nr. 9. Op dat moment zullen maar heel weinig mensen hebben verwacht dat je ook echt lid van de raad zoudt worden. De verkiezingsuitslag was voor velen een verrassing, ik neem aan dat dat ook voor jou gold. Je werd een heel actief raadslid, je schuwde de verantwoordelijkheid niet, zoals blijkt uit het feit dat je je meteen meldde voor het voorzitterschap van de stadsdeelcommissie Woensel-Zuid, een grote wijk die heel veel werk vraagt. Je meldde je bovendien voor het voorzitterschap van de commissie Sociale Pijler, ik doe niemand tekort als ik vaststel dat die commissie de afgelopen periode heel veel politiek werk heeft moeten verrichten. Je had als voorzitter de zware taak om de insprekers uit de stad en de heftig discussiërende raadsleden op hun beurt voldoende aan het woord te laten komen. Het was een gigantische klus, wij zijn je er dankbaar voor dat je dit op je eigen wijze hebt gedaan. Je bent in het verleden enkele malen ziek geweest, maar je kwam steeds terug. Nu heb je aangegeven dat je huidige werkzaamheden zo omvangrijk zijn dat je, in verband met reïntegratietrajecten en arbeidsinpassing, waarbij de gemeente opdrachtgeefster is, in problemen zoudt kunnen komen. Een zelfstandig ondernemer moet keuzen maken. Wij vinden het jammer dat je keuze ertoe leidt dat je de raad verlaat, vooral ook omdat je een gezellige collega was, maar dat moeten wij respecteren. Ik denk terug aan de raadsvergadering van Carnavalesk, wat een traditie gaat worden, waarbij je een van de gangmakers was. Je hebt een royale carnavalservaring, je had een supersjiek pak, wat goed uitkwam. Je wilde een vooraanstaande rol spelen, je deed de griffier na en dat is niet mis. Je gaat met je verdiensten tijdens een kort raadslidmaatschap de geschiedenis van Eindhoven in als een markant raadslid. Daarvoor willen je bedanken. Wij hebben een cadeau gevonden, het is uniek, doorzichtig en kwetsbaar, evenals de functie van raadslid. Het heeft de kleur die bij je partij past. Wij hopen dat deze tastbare herinnering je zal doen terugdenken aan de goede momenten die het raadslidmaatschap heeft gehad. (applaus). De heer Geerts: Ik wil u allen bedanken voor het feit dat ik hier heb mogen zijn. Het was leuk en soms spannend om dit werk te doen. Ik moest het vak leren en ik vreesde
1094
A
Verslagnummer 10
aanvankelijk dat mij dat nooit zou lukken. Nu sta ik hier na tweeëneenhalf jaar om afscheid te nemen, eerder dan ik zelf had verwacht. Het vak houdt in dat keuzen moeten worden gemaakt en ik heb dat gedaan. Dank u wel. I.1a.
Onderzoek van de geloofsbrieven van het benoemd verklaarde lid van de raad de heer T.P.W.J. Beenen en eventuele beslissing van de geschillen die aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve mochten rijzen.
Mevrouw Van den Biggelaar: Voorzitter. De commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Beenen, heeft de geloofsbrieven onderzocht en in orde bevonden. Zij adviseert mitsdien de Th.P.W.J. Beenen toe te laten als lid van de raad. De Voorzitter: Ik dank de commissie voor haar werkzaamheden en stel voor overeenkomstig haar advies te besluiten. Aldus wordt besloten. I.1b.
Installatie van het lid van de gemeenteraad de heer Th.P.W.J. Beenen.
Na door de griffier ter vergadering te zijn binnengeleid, legt de heer Beenen in handen van de voorzitter de bij de wet gevorderde belofte af. De Voorzitter: Ik feliciteer u met uw benoeming en heet u welkom in onze raad. Ik hoop dat u uw werkzaamheden ten behoeve van het welzijn van onze stad met genoegen zult verrichten. Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. I.1c.
Herstemming van amendement A 121-5 vanwege het staken der stemmen in de vergadering van 4 november 2004.
Het amendement wordt bij handopsteken aangenomen. II.
Vaststellen van de volgorde van de agenda.
Mevrouw Breuers: Voorzitter. Ik heb in het weekeinde de fractievoorzitters en de griffier een brief gestuurd over de gang van zaken bij de bespreking van de SREstukken en het besluit dat daaruit is voortgevloeid. Ik neem aan dat uit de brief
1095
A
Verslagnummer 10
voldoende duidelijk is waarom wij het voorstel over deze stukken willen schrappen. Ik vraag de fracties een reactie op ons verzoek het agendapunt te schrappen. De Voorzitter: Het gaat om agendapunt VII.5. De heer Schut: Voorzitter. Wij hebben met dit voorstel getracht tegemoet te komen aan de wenselijkheid van een democratische behandeling van SRE-nota's. Wij hebben hen aan de orde gehad in de commissie Ruimtelijke Pijler, waarbij wij hebben gezegd dat wij de conclusies meenemen naar de raad, zodat wij een uitspraak van de raad over de betreffende onderwerpen krijgen. Die uitspraak kan het college vervolgens meenemen in zijn reactie tegenover het SRE. Een punt hoorde niet in de commissie Ruimtelijke Pijler thuis, namelijk het verzoek van enige leden in verband met het stemgedrag in de regioraad. Het ging om de vraag of een afwijkend stemgedrag in de regioraad toelaatbaar is en hoe de raad van Eindhoven daarmee moet omgaan. Wij hebben toegezegd dat wij de vraag in de commissie Bestuurlijke Pijler aan de orde zullen stellen, zij is voor de vergadering van die commissie, die over anderhalve week plaatsvindt, geagendeerd. De andere stukken komen aan de orde in een speciaal ingelaste vergadering van de regioraad op 7 december. Als wij deze stukken vandaag niet behandelen, kan de Eindhovense fractie op 7 december geen gemotiveerd commentaar geven. Ik stel dan ook voor deze stukken vandaag te behandelen, zoals in de agenda is voorzien. Alle fracties hebben de mogelijkheid de stukken te becommentariëren, zij kunnen hierbij amendementen en moties indienen. In de commissie hebben wij zorgvuldig beluisterd of de algemene strekking positief of negatief was. Dat is verwerkt in de voorstellen. Als GroenLinks daarop commentaar heeft, staat dat vandaag ter discussie. GroenLinks kan bezwaren duidelijk maken en de raad kan daarover besluiten nemen, die wij meenemen naar de vergadering van de regioraad. De heer Gerard: Voorzitter. Ik ben als lid van de Eindhovense fractie in de regioraad uitgegaan van dezelfde logica als de heer Schut. De Woonvisie en het Regionaal Structuurplan moeten in elk geval worden besproken. Voor de beide andere punten is er minder tijdsdruk, ik zou met een verschuiving kunnen leven, maar ook met behandeling op dit moment. Wat ons bij de laatste twee punten wordt gevraagd, is iets anders dan bij de eerste twee. De heer van Bussel: Voorzitter. Wij vinden het argument dat deze stukken op 7 december in de regioraad zullen worden behandeld voldoende om ze nu te behandelen. De heer Leenders: Voorzitter. Ik was het voor een goed deel eens met GroenLinks, maar wij kunnen de fractie in de regioraad niet meer aansturen als wij deze stukken nu niet behandelen en het is juist de bedoeling de fractie beter aan te sturen. Over
1096
A
Verslagnummer 10
twee stukken kunnen wij op een ander moment van gedachten wisselen om aan te geven wat de richting zou moeten zijn. Daarvoor hebben wij meer tijd. De heer Dijsselbloem: Voorzitter. Mijn fractie heeft geen behoefte aan uitstel van de discussie, wij moeten het politieke debat hier voeren. Ik deel de argumenten van collega Schut. De heer Rennenberg: Wij volgen het idee van de heer Gerard om twee stukken te bespreken en de andere vooruit te schuiven. De heer Burema: Voorzitter. Wij steunen in principe het verzoek van GroenLinks. Het gaat om een aantal zaken, als eerste het gegeven dat onze instemming wordt gevraagd wat de vrucht zou moeten zijn van de commissievergadering die wij over deze stukken hebben gehad. Wij moeten helaas vaststellen dat de weergave van die vergadering niet is zoals wij haar graag zouden willen zien. Dat geldt met name de conclusies over BOSE. Dat betekent dat wij sowieso grote moeite hebben met het voorstel, als het niet verandert, moeten wij tegen stemmen. Ik wil nogmaals beklemtonen dat de wijze van besluitvorming in de regioraad, waar politieke besluiten worden genomen door een niet politiek gelegitimeerd orgaan, ons een doorn in het oog is. Ook om die reden vragen wij hiervoor nog eens extra aandacht. De heer Verhaegh: Voorzitter. De stukken mogen wat mij betreft op de agenda blijven, ik zal toch tegen stemmen vooral omdat ik, evenals de heer Burema, veel moeite heb met BOSE. De heer Burema: Ik vermoed dat de redenen daarvoor sterk van elkaar verschillen. De heer van Bussel: Hier ligt alleen de MER-procedure voor, er wordt geen enkel advies gegeven over de richting in een volgend stadium. Ook degenen die de MER hebben uitgevoerd, hebben geen enkel advies gegeven. De Voorzitter: Het gaat nu om een ordevoorstel. Ik stel vast dat een meerderheid deze stukken vandaag wil behandelen. De heer Gerard: Wij kunnen wel een onderscheid maken tussen de Woonvisie en het ruimtelijk plan en de beide andere stukken. De Voorzitter: Het hele agendapunt komt straks in behandeling. De heer Schut: Wij moeten in elk geval de Woonvisie en het Regionaal Structuurplan vandaag behandelen, omdat deze op 7 december in de regioraad worden behandeld. Het stuk met de kaders voor het regionaal verkeers- en vervoersplan is een
1097
A
Verslagnummer 10
discussiestuk, waarover geen besluitvorming in de regioraad zal volgen. De reacties zullen worden verwerkt in het RVVP, waarover in de loop van het volgend jaar besluiten zullen worden genomen. In het stuk wordt dan ook niet voorgesteld in te stemmen met de kaders, maar wordt gevraagd de nota aan te vullen met standpunten die in de raadscommissie aan de orde zijn geweest. Deze zijn overigens ook al langs ambtelijke lijnen ter kennis van het SRE gebracht. Het staat de fracties nu vrij punten aan te dragen die kunnen worden meegenomen. Ik stel voor ook daarover een discussie te voeren. De Trajectnota MER-rapportage BOSE bevat de milieueffecten van de verschillende tracés. De regioraad stelt dat document op 23 december vast. Een besluit over de definitieve tracékeuze volgt op zijn vroegst in april 2005. Een definitief besluit van het dagelijks bestuur van het SRE over de Trajectnota volgt begin december met de diverse inspraakreacties. Op dit moment is een inhoudelijke reactie, die leidt tot een voor of tegen, niet nodig, het gaat erom aanvullingen door te geven aan het SRE. Als fracties het SRE punten willen meegeven, is het daarvoor nu het juiste moment. Wij hebben dus twee punten voor besluitvorming en twee voor een open discussie. De Voorzitter: Ik stel voor de eerste twee stukken ter besluitvorming aan de orde te stellen en de twee andere aan te pakken zoals de heer Schut heeft aangegeven. Mevrouw Breuers: Wij hebben in de commissie de gelegenheid gehad inhoudelijke punten aan te dragen. Ik heb met de brief het proces aan de orde gesteld, omdat wij het niet op deze manier kunnen doen. Men kan niet na de wedstrijd de spelregels veranderen. Nu begrijp ik dat een meerderheid in de raad twee punten wil behandelen en twee wil schrappen, het zij zo. De Voorzitter: Dit mag uw interpretatie zijn, maar het was niet de bedoeling van de heer Schut. Bij handopsteken wordt besloten conform het ordevoorstel zoals geformuleerd door de voorzitter. De heer Gerard: Er zijn twee agendapunten, VI.14 en VII.1, waaronder bij een voorstel twee of drie verordeningen zijn opgenomen. Worden deze verordeningen stuk voor stuk in stemming gebracht? Als dat het geval is, heb ik geen probleem. De Voorzitter: De griffier bevestigt dat dat inderdaad de bedoeling is. De heer van Bussel: Onder VII.2 gaat het om deelname in het breedbandconsortium. In de commissie is er door de voorzitter op gehamerd het voorstel bij de discussiestukken te voegen. De commissie was er in meerderheid tegen, bij een stemming is gebleken dat een ruime meerderheid van de commissie het voorstel in
1098
A
Verslagnummer 10
rubriek VI wilde onderbrengen. Ik verbaas mij erover dat het nu toch onder VII is opgenomen. De Voorzitter: Ik begrijp dat de raad er geen bezwaar tegen heeft dit voorstel in rubriek VI op te nemen. De heer Oosterveer: Ik teken aan dat de VVD daarbij nog graag een verhelderende vraag wil stellen. De Voorzitter: Daarvoor krijgt u de gelegenheid. III.1.
Voorstel tot het benoemen van een lid van de raadscommissie Sociale Pijler. (voorstel 04.R002.056).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 1. IV.
Vaststellen van de notulen van de openbare vergadering van 27 en 28 september 2004. (algemene beschouwingen en reguliere vergadering). (het ontwerp heeft voor de leden van de raad ter inzage gelegen).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming worden de notulen van de openbare vergadering van 27 en 28 september 2004 ongewijzigd vastgesteld. VI.
Vragenhalfuur ex artikel 44 van het Reglement van orde van de raad.
Vragen van de fractie Leefbaar Eindhoven over toegankelijkheid Bloemenbuurt. De heer Beenen: Voorzitter. Ik dank u hartelijk voor uw warme ontvangst in dit democratisch huis, ik ga voetstoots uit van een constructieve samenwerking. Ik richt mij tot uw college namens 393 huishoudens en winkeliers in BloemenbuurtZuid. Op 21 oktober mocht ik een vrijblijvende brainstormavond meemaken op uitnodiging van de gemeente en woningbouwvereniging Domein in het kader van de aanstaande wijkvernieuwing in het algemeen en de verkeerscirculatie in het bijzonder. Tijdens de bijeenkomst bleek dat een en ander lang niet zo vrijblijvend was als in eerste instantie was aangekondigd. De verkeersdeskundigen hadden hun plan al getrokken, er hadden al verkeerstellingen plaatsgevonden. De tellingen hadden aanvankelijk tot doel om een overmaat van sluipverkeer in de wijk aan te tonen. Toen dat enorm bleek mee te vallen, was het argument plotseling dat een uitgang, waarvan zo weinig gebruik wordt gemaakt, kan worden afgesloten. Blijkbaar stond de conclusie al vast, er moest alleen naar toe worden geredeneerd. Ook de opmerking van de projectleider van Domein, mevrouw Van de Veerdonk, die letterlijk
1099
A
Verslagnummer 10
zei:'Je moet wel wat over hebben voor zo'n mooie nieuwe wijk' geeft reden aan te nemen dat ook Domein wil vasthouden aan het initiële plan van architect Geertsen om wel ingangen te creëren aan de Noordkant van de te vernieuwen wijk, maar geen uitgangen. Dat betekent in concreto dat ieder die de wijk sinds jaar en dag aan de Noordkant verlaat, het straks alleen via de toch al overbelaste winkelstraat aan de Zuidkant kan doen en dan pas weer Noordwaarts kan rijden. Sinds de presentatie van dit slechte idee heb ik, en veel bewoners met mij, bezwaar aangetekend. Omdat uit allerlei signalen blijkt dat deze bezwaren niet of niet voldoende serieus worden genomen, heb ik in de buurt een democratische meningspeiling uitgevoerd. Het resultaat zal ik u straks overhandigen met een bloemengroet uit de Bloemenbuurt. Namens de 393 huishoudens spreek ik de hoop uit dat hun mening zwaar zal wegen in deze premature fase van het wijkvernieuwingsproces. Omdat gemeente en Domein geen gelegenheid onbenut laten om te melden dat elke bewonersstem voor hen zwaar weegt, zal het wel goed komen, maar voor de zekerheid wil ik toch enkele vragen stellen. Is de wethouder bereid te zijner tijd overleg te plegen met de wijkbewoners over de voorgenomen plannen van de gemeente en Domein en deze nader toe te lichten? Kan de wethouder de verontruste wijkbewoners toezeggen dat hun uitdrukkelijke wens om een ontsluiting aan de Noordzijde van de wijk naar de rondweg te behouden zal prevaleren boven de voorliggende plannen van architect Geertsen? De heer Beenen overhandigt de wethouder de handtekeningen van de bewoners en bloemen. De heer Rennenberg: Ik las vanochtend in het Eindhovens Dagblad dat de bewonerscommissie er geen voorstandster van is de actie, die u nu onderneemt, ook uit te voeren. De Voorzitter: Het is de bedoeling dat eerst de wethouder antwoordt, vervolgens kunt u een aanvullende vraag stellen. Wethouder Van der Grinten: Voorzitter. Wij zijn nog volop in overleg met de buurt. Er is een bijeenkomst geweest over het verkeer, binnen twee weken zal een vervolg plaatsvinden. Door de dienst worden nog verschillende zaken uitgezocht die dan in het overleg ter sprake zullen komen. In het kader van het nieuwe overleg worden de alternatieven bekeken, de afweging vindt later plaats in het totale kader van de Bloemenbuurt-Zuid. Het is voorbarig nu al een standpunt in te nemen over afsluiten van de parallelweg, al dan niet afsluiten van de Leostraat, enz.. Wij moeten eerst het gesprek met de buurt afronden, daarna maakt het gemeentebestuur zijn afweging. Natuurlijk wordt daarbij niet alleen gekeken naar het belang van de huidige bewoners, maar ook naar belangen van de omgeving en de toekomstige bewoners.
1100
A
Verslagnummer 10
De heer Beenen: Voorzitter. Ik neem aan dat de wethouder het signaal serieus neemt. Het is overigens een gotspe dat vanochtend in de krant stond dat een woordvoerder, wiens naam waarschijnlijk terecht niet is genoemd, zegt dat een handtekening gauw is gezet. Als wij van dat standpunt uitgaan, behoeven er nooit meer handtekeningen te worden verzameld. De heer Rennenberg: Ik zal mijn vraag niet herhalen, het ging mij om wat de voorzitter van het buurtcomité, mevrouw Van Posterlo niet alleen in de krant, maar ook in de buurt vertelde. De heer Dijsselbloem: Voorzitter. Wij zitten hier als raadsleden zonder last en ruggenspraak. Het zou de heer Beenen sieren als hij vragen stelde namens zijn fractie of namens zichzelf en niet namens een aantal Eindhovenaren. De raad is daarvoor niet het podium. De heer Burema: Ik wilde dezelfde opmerking maken als de heer Dijsselbloem. De heer Gerard: Voorzitter. Een raadslid mag zeker namens een buurt handtekeningen aanbieden, wij hebben dat onlangs nog gedaan met betrekking tot de bibliotheek. Dat heeft niets te maken met last of ruggenspraak. De vraag is wie wij in Bloemenbuurt-Zuid representatief moeten achten voor de ontwikkeling in de buurt. Dat is dezelfde vraag die de heer Rennenberg in andere bewoordingen heeft gesteld. Met wie overlegt de wethouder en in hoeverre is die overlegpartner representatief voor de buurt? Blijkbaar zijn er twee standpunten die elkaar niet helemaal dekken. De tweede vraag is feitelijk al gesteld: waren dit vragen van het raadslid Beenen of van de fractie Leefbaar Eindhoven? De Voorzitter: Op deze laatste vraag kan de wethouder niet antwoorden. Wethouder Van der Grinten: Voorzitter. Ik neem aan dat er een buurtorganisatie is waarmee overleg wordt gepleegd. Ik zal met wethouder Schreurs bekijken in hoeverre onze gesprekspartners representatief zijn. Op dit moment weet ik het niet. De Voorzitter: Als er reden voor is, zal wethouder Schreurs hierop terugkomen. De heer Beenen: De ontwikkeling was al begonnen voor er sprake van was dat ik een zetel in de raad zou innemen. De vragen zijn in de fractie besproken, zij zijn dus namens de fractie gesteld. Vragen van de SP-fractie over Welschap.
1101
A
Verslagnummer 10
De heer Gerard: Voorzitter. De handelingen van onze wethouders, opgetekend in de plaatselijke pers, zijn soms een onmisbare openbaring van de wijze waarop in het college wordt gedacht. Dat geldt ook het standpunt van apostel Schreurs over Eindhoven Airport. Zij ziet wel iets, aldus het Eindhoven Dagblad van 4 november, in een verhuizing van de vliegbasis, zij acht dat op termijn bespreekbaar, evenals de Minister van Verkeer en Waterstaat. Zij wil druk op Defensie om na te denken over een betere huisvesting elders opvoeren, zo denkt ook het Eindhovense CDA erover. Het was bij Eindhoven Airport steeds een axioma dat de civiele onderneming niet kan bestaan zonder het militaire gebruik, anders zou de civiele onderneming alles alleen moeten betalen: het onderhoud van de baan, de radar, de meteo, de verkeersleiding, de brandweer, enz.. Tot nu toe wordt dat voor onmogelijk gehouden. Bovendien kan wethouder Schreurs van alles vinden, maar de gemeente Eindhoven is geen baas van het vliegveld. De aandelen zijn voor 51% in handen van Schiphol. Wordt wethouder Schreurs in het Eindhovens Dagblad juist geciteerd? Is ook de NV Schiphol van mening dat druk op Defensie moet worden uitgeoefend om na te denken over betere huisvesting elders? Impliceert het standpunt van wethouder Schreurs dat zij vindt dat Eindhoven Airport op termijn moet worden gesloten? Als dat het geval is, wat vindt de NV Schiphol daarvan? Moeten wij dan een deel van het regionale beleid herschrijven? Als het anders is, hoe denkt de wethouder dan na het vertrek van Defensie de faciliteiten te betalen die nu geheel of gedeeltelijk door Defensie worden betaald? Is het college het met de SP eens dat de aanwezigheid van een vliegveld voor de regio meer na- dan voordelen heeft? Wethouder Van der Grinten: Voorzitter. Ik heb vanochtend telefonisch overleg gepleegd met mevrouw Schreurs. Zij heeft mij gezegd dat op termijn verhuizing van het militaire deel bespreekbaar zou kunnen worden. Daarmee is aangegeven dat de overige vragen op dit moment niet relevant zijn, behalve de laatste. Het college is nog steeds van mening dat de aanwezigheid van een vliegveld in onze regio van cruciaal belang is. Verhuizing van het vliegveld staat op geen enkele manier op de agenda van het college. De heer Gerard: Moet ik begrijpen dat wij een wethouder hebben die uitspraken doet die op termijn -- welke termijn is niet duidelijk -- zwaarwegende gevolgen kunnen hebben zonder dat zij nadenkt voor zij zulke uitspraken doet? Ik vind de vragen 2 t/m 6 allerminst irrelevant. Als verhuizing van het militaire deel op termijn bespreekbaar is, zal zij daarover een gesprek moeten hebben gehad met de partij die de werkelijke macht op het vliegveld heeft, de NV Schiphol. Een verhuizing heeft gevolgen voor de betaling van faciliteiten. Een wethouder die dat in de krant zet en ik begrijp dat zij dat ongeveer zo heeft gezegd... De heer Schut: Wij zijn bezig met een vragenhalfuurtje. Nu ontstaat een heel betoog over de wethouder, de positie van Schiphol en dergelijke. Dat lijkt mij buiten de orde van een vragenhalfuurtje.
1102
A
Verslagnummer 10
De heer Gerard: Ik heb een korte inleiding nodig voor de vragen, de heer Schut moet niet overdrijven. Het is niet uitgesloten dat de wethouder zich gedraagt overeenkomstig haar uitspraken. Dat betekent dat zij processen in gang kan zetten die consequenties kunnen hebben. Deelt het college de opvatting van wethouder Schreurs? Over welke termijn spreken wij daarbij? Heeft het college een mening over de financiële consequenties als gebeurt wat wethouder Schreurs suggereert en wat is die mening? Wethouder Van der Grinten: Voorzitter. Het is nu nog niet aan de orde. Mevrouw Schreurs heeft gezegd dat op termijn verhuizing van het militaire deel bespreekbaar kan worden. Zij heeft dus niet gezegd dat dit bespreekbaar is. Het is op dit moment geen issue, ook niet binnen het college. De Voorzitter: Als u er nog eens op terug wilt komen, kunt u het beste een tijdstip kiezen waarop de wethouder zelf aanwezig is. Wethouder Van der Grinten: Misschien kan de wethouder dan eerst een exegese bestuderen. VI.1.
Voorstel inzake het bekrachtigen van een noodverordening in verband met de ruiming van een aantal vliegtuigbommen op dinsdag 19 oktober 2004. (voorstel 04.R035.012).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 2. VI.2.
Voorstel inzake de beleidsnotitie gebruiksvergunningen 'Een schakel in de keten gesmeed'. (voorstel 04.R873.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 3. VI.3.
Voorstel instellen hoorcommissie bestemmingsplannen Eindhoven (actualisatie). (voorstel 04.R881.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
1103
A
Verslagnummer 10
Zie besluit nr. 4. VI.4.
Voorstel tot het aanpassen van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002. (actualisatie). (voorstel 04.R884.003).
De heer Gerard: Voorzitter. De SP had in de commissie een vraag over een klein, maar niet onbelangrijk onderdeel, namelijk de toegankelijkheid van openbare gebouwen. Na de vraag is er een toelichting gekomen die het probleem ten dele heeft verhelderd. De vraag is in welke mate subsidie kan worden verleend aan sportverenigingen. Niet alle verenigingen krijgen expliciet subsidie, maar bijna altijd krijgen zij impliciet subsidie, in die zin dat geen kostendekkend tarief wordt gerekend voor van de gemeente gehuurde accommodaties. De vraag is nu bijvoorbeeld of een voetbalvereniging subsidie kan krijgen voor een gehandicaptentoilet. Kan een vereniging, die in zalen tennist, een aanpassing ten behoeve van rolstoeltennis vergoed krijgen? In hoeverre zijn de gemeentelijk sportaccommodaties al aangepast voor gehandicapten? Wethouder mevrouw Mittendorff: Voorzitter. De gemeentelijke accommodaties zijn aangepast voor gehandicapten. De vraag over de vereniging is eigenlijk de vraag wie de subsidie ontvangt. Dat is geen vraag waarop de verordening ingaat, zij gaat in op de vraag of een voorziening al dan niet geschikt is voor gehandicapten. Het gaat bijvoorbeeld om kleedaccommodaties, die worden aangepakt. Aanpassing van bijvoorbeeld een kantine is een taak van de vereniging, dergelijke voorzieningen vallen buiten de verordening. Een sportvereniging krijgt geen subsidie voor aanpassen van de kantine voor toegankelijkheid voor gehandicapten. U gaf als voorbeeld aanpassing van een zaal voor rolstoeltennis. Voor rolstoeltennis, waarin men in Eindhoven goed is, worden de accommodaties gebruikt die daarvoor zijn toegerust. De heer Gerard: Wij komen dicht bij elkaar, ik ben het met het voorstel eens, maar ook een kantine valt naar mijn gevoel in zekere zin binnen de termen, omdat zij een gebouw is van een vereniging. De vereniging gebruikt tegen een gereduceerde prijs velden van de gemeente, dat is een indirecte subsidie. Wij behoeven dat nu niet tot de laatste letter uit te vlooien, maar ik vind dat de passage met betrekking tot de sportverenigingen ruim moet worden uitgelegd. Het lijkt mij goed als het college dat eens precies uitzoekt. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik moet even reageren omdat anders de verwachting kan ontstaan dat wij deze passage inderdaad ruim zullen uitleggen. Als wij dat zouden willen doen, zouden wij een heel ander voorstel moeten voorleggen.
1104
A
Verslagnummer 10
Als wij de kantines van alle verenigingen moeten inrichten en ook nog op een bepaalde manier moeten inrichten, gaat het om bedragen waarover wij het nu absoluut niet hebben. Ik kan op dit punt geen toezegging doen. Ik wil het best inzichtelijk maken, maar u mag niet verwachten dat dit punt even zal worden opgelost. Het is in financieel opzicht te ingewikkeld. De heer Gerard: Ik meen dat wij bij de WVG geld hebben overgehouden, ik weet dan ook niet of op dit moment het budget een beperking is. Wij zullen afwachten tot er een concreet voorstel komt, dan kunnen wij een exegese doen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 5. VI.5.
Voorstel inzake inrichting parallelstrook Beemdstraat. (04.R932.001).
Mevrouw Breuers: Voorzitter. In de commissie heeft mijn collega gewezen op de onveiligheid voor fietsers in de Beemdstraat en de wethouder gevraagd of dit gegeven zou worden meegenomen in de aanpak. De wethouder zou de vraag meenemen naar de vakwethouder, de heer Pastoor verving mevrouw Schreurs, en hij zou het punt aankaarten binnen de ambtenarij. Wij horen graag wat het resultaat van het overleg is. Mocht het nog niet zijn gebeurd, dan dringen wij erop aan ook de fietsveiligheid mee te nemen, wij hebben van ambtenaren begrepen dat de eerstkomende tien tot vijftien jaar niets meer kan gebeuren als nu de schop de grond ingaat. Gezien het aantal ongelukken met letsel en de stijgende lijn daarbij, is het echt noodzakelijk dat er goed naar wordt gekeken. Wethouder Pastoor: Voorzitter. Ik heb inderdaad toegezegd de kwestie door te spelen naar collega Schreurs en de dienst in verband met de technische inrichting. Ik heb nog geen antwoord gezien, maar ik zal het op korte termijn schriftelijk geven met een afschrift voor de overige leden van de raad. De kwestie kan natuurlijk ook in de commissie Ruimtelijk Pijler aan de orde komen. Mevrouw Breuers: Ik vind het prima als de commissie wordt geïnformeerd, maar ik dring erop aan de kwestie voor te leggen aan uw collega. De Voorzitter: Dat is al toegezegd Wethouder Pastoor: Ik zeg het opnieuw toe, de gemeentesecretaris is mijn getuige. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 6.
1105
A VI.6.
Verslagnummer 10
Voorstel inzake herijking grondexploitaties Grondbedrijf per 1 januari 2004. (voorstel 04.R937.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 7. VI.7.
Voorstel tot het aanpassen van de Verordeningen inzake gemeentelijke belastingen en rechten 2005. (deel 1). (voorstel 04.R942.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 8. VI.8.
Voorstel tot het wijzigen van het Bankreglement Eindhoven 1992. (voorstel 04.R944.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 9. VI.9.
Voorstel inzake de renovatie van het gebouw van de speeltuinvereniging Philipsdorp. (voorstel 04.R945.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 10. VI.10. Voorstel tot het realiseren van het Sportcomplex Tongelresche Akkers. (voorstel 04.R946.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 11. VI.11. Voorstel inzake het aanschaffen van vergadervoorzieningen in de raadzaal van het stadhuis. (voorstel 04.R947.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
1106
A
Verslagnummer 10
Zie besluit nr. 12. VI.12. Voorstel inzake leningen en garanties aan derden, wijzigen van het treasurystatuut. (voorstel 04.R948.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 13. VI.13. Voorstel tot het wijzigen van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002 gesubsidieerde arbeid (flexvergoeding en opstapbaan). (voorstel 04.R949.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 14. VI.14. Voorstel tot het wijzigen van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 inzake uitwerking stimulerings- en afbouwregeling ID-banen. (voorstel 04.R950.001). De heer Gerard: Voorzitter. Het gaat in feite om twee verordeningen. De ene is de stimulerings- en de andere de afbouwregeling. Met de stimuleringsregeling hebben wij geen problemen, met de afbouwregeling wel. Wij waren tegen de afbouw van IDbanen, wij vonden dat zij een natuurlijke dood moesten sterven, zonder geforceerde beëindiging. Onze opvatting over de afbouwregeling is daarvan een logisch uitvloeisel. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel inzake de afbouwregeling besloten, onder aantekening dat de fractie van de SP geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 15. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel inzake de stimuleringsregeling besloten. Zie besluit nr. 15. VI.15. Voorstel inzake planmatig onderhoud en vervangingsinvesteringen speeltuinen in Eindhoven. (voorstel 04.R954.001).
1107
A
Verslagnummer 10
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 16. VI.16. Voorstel inzake tegemoetkoming Wet Kinderopvang. (voorstel 04.R964.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 17. VI.17. Voorstel tot het afwijzen van een verzoek van J. Groot, Catharinastraat 18 om toekenning van een planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. (voorstel 04.R971.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 18. VI.18. Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit voor het bedrijventerrein De Kade Oost. (voorstel 04.R994.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 19. VI.19. Voorstellen tot wijziging van de begroting 2004. 152. € 564.000,-- subsidieafrekening 2003 van RIO Eindhoven en subsidiebeschikking 2004 t.b.v. Rio Zuidoost-Brabant. De heer Janssen: Voorzitter. Tussen raad en college is afgesproken dat begrotingswijzigingen helder worden toegelicht. Deze wijziging bevreemdt ons omdat wij pas 66 bezuinigingsplannen van het college hebben besproken. Daarbij werden nogal wat middelen opgevoerd uit het RIO-budget voor incidentele dekking. Ook de raadsleden die geen financieel specialisten zijn moeten met de negen zinnen akkoord gaan. Zij moeten ze begrijpen omdat het om een begrotingswijziging gaat. Genoemd wordt het saneren van het eigen vermogen tot een bedrag van € 391.000,-per 31 december, er is een soort tekort dat wij moeten helpen oplossen. Daarna moet het RIO gezond de fusie in voor 2005. Daarbij is een ander bedrag genoemd, daarvoor vinden wij reguliere dekking in een subsidie van ruim € 1 miljoen. Dan is er nog een stelpost van € 250.000,-- en een beroep op de saldireserve. Daarbij gaat het meestal
1108
A
Verslagnummer 10
om de drie O's. Dan zijn wij vanaf 1 januari 2005 niet meer verantwoordelijk en gebruiken wij de middelen voor het oplossen van bezuinigingen bij Loket W en andere. Wil het college ons deze aanpak duidelijk maken? De Voorzitter: De begrotingswijziging staat op pagina 285 van het boek met de raadsstukken. De heer Houben: Voorzitter. Ik lees dat het RIO Eindhoven gezond de fusie kan ingaan. In de media lees ik dat het nieuwe RIO een tekort van € 1 miljoen heeft. Het SRE zegt dat niet vaststaat dat de regiogemeenten dit gaan betalen, maar de nieuwe landelijk opzet geeft aan dat men verwacht dat de regeling door de gemeenten wordt betaald. Wat kunnen wij in de toekomst verwachten in verband met dit tekort? Wethouder mevrouw Mittendorff: Voorzitter. Ik heb ook de indruk dat de toelichting op deze begrotingswijziging heel beknopt is, de heer Janssen maakt er niet voor het eerst een opmerking over. Het principe van het college is helder. Wij hebben een RIO waar problemen zijn, het fuseert en wij hebben vastgesteld dat het daarvoor schoon moet zijn. Ik heb de indruk dat de raad met dat principe geen problemen heeft. Het is niet goed een fusie in te gaan als dat gebeurt met een rugzak met alleen maar negatieve dingen. Daarbij komt de vraag op hoe een en ander moet worden gefinancierd, daarvoor hebben wij de lopende begroting doorgezet. Wij hebben het bedrag, dat beschikbaar was, voor een jaar gehandhaafd. De enige bedenkingen die ik heb gehoord, hielden verband met de toekomst van het RIO, die er niet zonnig uitziet. Er zijn opmerkingen gemaakt over de benadering door het SRE. Er zijn nog allerlei ontwikkelingen in het RIO, daarin hebt u gelijk, en misschien kunnen wij een splitsing maken. Dan gaat het om de vraag of de raad het eens is met de aanpak die het college voorstelt en daarnaast om de vraag of het college nog eens helder op een rijtje kan zetten hoe een en ander in de toekomst eruit zal zien. Daarbij kan dan de allernieuwste informatie worden meegenomen. Ik kan mij voorstellen dat voor de raad, gezien allerlei berichten, de zaak ingewikkelder lijkt dan wij in deze begrotingswijziging kunnen weergeven. Daarbij vraag ik de raad wel te beoordelen of wij dit onderwerp financieel op deze manier kunnen afhandelen. Daarna zullen wij er in de commissie of via een raadsinformatiebrief op terugkomen. De heer Janssen: De wethouder spreekt namens mevrouw Kuppens, zij is wethouder financiën en heeft dat aspect goed uitgelegd. Daarbij heeft zij echter geen relatie gelegd met de dekking van een aantal bezuinigingen uit het RIO-budget. Ons is dan ook niet echt helder wat hier staat. Ik begrijp dat u wilt schoonmaken voor de fusie, daarmee zijn wij het eens, maar u betaalt ook een aantal bezuinigingen uit het restant van de stelpost RIO.
1109
A
Verslagnummer 10
De heer Schut: Voorzitter. Evenals de heer Janssen stemmen wij in met de strekking van het verhaal, natuurlijk moeten wij ervoor zorgen dat de zaak gezond is. Toch zou ik hele gang van zaken in de commissie Financiële Pijler aan de orde willen hebben, dan krijgen wij vanzelf alle punten helder, inclusief de bezuiniging, want dat aspect maakt het extra verwarrend. De Voorzitter: De wethouder heeft behandeling in de commissie of een toelichting door een raadsinformatiebrief voorgesteld. De heer Schut: Wij geven de voorkeur aan behandeling in de commissie, dan kunnen wij ter plekke reageren. De heer Dijsselbloem: Ook mijn fractie kiest voor behandeling in de commissie. De heer Kerkwijk: Wat mij betreft is een raadsinformatiebrief voldoende, maar ik heb geen bezwaar tegen behandeling in de commissie. Ik begrijp dat veel leden van de raad dit onderwerp in de commissie willen behandelen, dat moeten wij dan maar doen. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik blijf met een vraag zitten. Het idee is helder, de vraag is wel of wij nu op deze manier kunnen doorgaan zodat het RIO met een schone lei in het fusietraject kan beginnen. Het zou handig zijn geweest als mevrouw Kuppens hierop had kunnen ingaan, want ik weet niet of hierbij een tijdpad hoort. De Voorzitter: Het college vraag u dus vandaag de begrotingswijziging vast te stellen en dan in de commissie Financiële Pijler het proces en de nieuwe informatie aan de orde te stellen. De heer Janssen: Wij hebben niet het inzicht gekregen, ook in de relatie met de stelposten waaruit wij bezuinigingen betalen, dat nodig is om voor deze begrotingswijziging te stemmen. De heer Schut: Ik deel de conclusie van de heer Janssen. De heer van Bussel: Wij kunnen ons vinden in het voorstel van de wethouder. De heer Leenders: Wij stemmen met het voorstel in en wij zien vervolgens wel wat de commissievergadering oplevert. De heer Verhaegh: Ook ik kan met het voorstel instemmen.
1110
A
Verslagnummer 10
De heer Rennenberg: De wethouder is met een voorstel gekomen, maar wij weten werkelijk niet om welke bedragen het gaat. Ik ben een man van de centen, ik weet niet precies waarom het gaat, zodat ik niet met het voorstel kan instemmen. Wethouder mevrouw Mittendorff: Dat is niet de hele waarheid. U hebt de begrotingsvoorstellen gezien, zodat u niet kunt volhouden dat u niet waar het vandaan moet komen. U wilt preciezere informatie, ook vanuit het SRE. Wij kunnen die informatie heel goed in de commissie geven. De heer Rennenberg: Ik kan niet zien wat de tekorten zijn of wat overblijft. Ik heb er geen zicht op, nu dat het geval is, kan ik hiermee niet akkoord gaan. Wethouder mevrouw Mittendorff: Als nogal wat leden tegen deze wijziging zijn, lijkt het mij het beste er eerst in de commissie aandacht aan te besteden. Ik heb al gezegd dat ik niet precies weet welk tijdpad mevrouw Kuppens volgt, dat was voor mij moeilijk, want ik wil het voor haar niet nodeloos ingewikkeld maken. De heer Schut: De commissie vergadert over twee weken, dat is dus geen onoverzichtelijk traject. Wat mij betreft kunnen wij dan in de commissie een besluit nemen. De Voorzitter: Bij uitstel wordt het de raadsvergadering van december. De heer Kerkwijk: De vraag is of er dan in de twee weken tot januari, als het fusietraject start, voldoende tijd is om het besluit af te werken. Het is niet zo gemakkelijk als het lijkt. De Voorzitter: Het college heeft dit voorstel op de agenda geplaatst. Als het college stemming vraagt, komt het voorstel gewoon in stemming. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik weet niet in welke problemen ik mevrouw Kuppens breng door uitstel. De Voorzitter: Daarom vraag ik of het college het voorstel in stemming wil brengen. De heer Kerkwijk: Ik weet niet of mevrouw Kuppens te bereiken is. Als dat het geval is, kan de beslissing worden aangehouden tot het einde van de vergadering zodat er tijd is haar mening te vragen. De Voorzitter: U helpt ons hiermee echt uit de brand. De verdere behandeling van het voorstel wordt aangehouden tot een later tijdstip in de vergadering.
1111
A
Verslagnummer 10
VI.20. Voorstel inzake deelname gemeente Eindhoven in het Regionaal Breedband Consortium. (voorstel 04.R925.001). De heer Oosterveer: Voorzitter. In de commissie hebben wij vragen gesteld over de founding fathers, ongeveer 25 bedrijven die dit consortium zouden starten, waarop wij nog geen antwoord hebben gekregen. Hoe staat het met de 25 genoemde bedrijven en is er nu zicht op? Het overzicht van bedrijven die zouden meedoen, is niet gegeven en er zijn geen wijzigingen in gekomen. Ook in het raadsvoorstel wordt er geen informatie over gegeven. Een van de founding fathers is de bibliotheek, die met name is genoemd. In de commissie is daarover een duidelijke vraag gesteld. De VVD vindt dat de bibliotheek een founding father moet zijn. Wij horen dan ook graag van de wethouder of de bibliotheek als zodanig meedoet. De heer Gerard: Voorzitter. Omdat dit voorstel in de rubriek discussiestukken was opgenomen, heb ik mij niet gemeld om spreektijd te vragen. De Voorzitter: Dan krijgt u alsnog de gelegenheid om er iets van te zeggen. De heer Gerard: Wij hebben geconstateerd dat de E-visie te algemeen was en te veel verschillende aspecten bevatte om ermee te kunnen instemmen. Daarbij hebben wij gezegd dat wij de uitwerking van onderdelen op grond van een kosten-batenanalyse zouden beoordelen. Tegen dit project zeggen wij 'ja'. Als het gaat zoals het hier staat, hebben wij met een eenmalige uitgave van € 1,14 miljoen een winst van € 0,42 miljoen per jaar, wat betekent dat wij de investering in drie jaar terugverdienen en daarna een voordeel hebben. Zelfs als het wat minder goed zou gaan, volgens mij doet de bibliotheek niet mee, dan nog... De heer Oosterveer: Ik vind het fijn die informatie te horen, maar wij hebben er in de commissie naar gevraagd en toen is duidelijk gesteld dat de bibliotheek een van de deelnemers is. De Voorzitter: Het college zal straks antwoorden. De heer Gerard: Ik heb deze informatie na de commissievergadering gekregen. In dit geval is er een goede verhouding tussen kosten en baten, daarom stemmen wij met dit project in. Wel is het de vraag of het bezuinigingstraject waarover u spreekt u verwacht op termijn € 400.000,-- te kunnen bezuinigen - al is meegenomen in het inkooptraject. Telt u dubbel of is hier sprake van een nieuwe bezuiniging?
1112
A
Verslagnummer 10
Wethouder Claassen: Voorzitter. Wij kunnen de lijst van founding fathers pas definitief vaststellen als alle handtekeningen zijn gezet, een ervan is de handtekening van de gemeente Eindhoven. Daarover kan de raad vandaag beslissen. Wij gaan ervan uit dat ongeveer 20 van de 25 deelnemers, waarmee wij zijn begonnen, uiteindelijk als founding father zullen deelnemen. Wij tellen af, de gemeente Geldrop-Mierlo moet ook nog een besluit nemen, met een aantal deelnemers vinden nog onderhandelingen plaats. Wij gaan ervan uit dat niemand uit die club zal afvallen, behalve de bibliotheek. In de commissie heb ik al gesteld dat wij dat zeer betreuren. De bibliotheek kan om budgettaire redenen niet meedoen, hoewel wij vinden dat zij moet meedoen, vooral als wij bedenken dat straks ook de scholen zullen worden aangesloten. Wij vinden het dan ook een misser dat de bibliotheek niet meedoet, maar zij is een zelfstandige onderneming. Zij heeft ons op 27 oktober per brief laten weten dat zij met een andere provider in zee zal gaan. Dat lijkt de eerste jaren goedkoper omdat geen investering behoeft te worden gedaan, maar de bibliotheek zal op termijn ongetwijfeld duurder uit zijn. Zij zal altijd kunnen besluiten alsnog mee te doen, maar dan behoort zij niet tot de founding fathers en zal zij niet kunnen profiteren van het voordeel dat nu ontstaat. Ik betreur dat dit geen onderdeel is geweest van de discussie over de gezondmaking van de bibliotheek. Zij heeft ons per brief bedankt voor de prettige samenwerking. Misschien tot over enkele jaren. De heer van Bussel: Voorzitter. Ik neem aan dat het besluit is genomen voor de algemene beschouwingen toen de bibliotheek grote financiële moeilijkheden had. Na de algemene beschouwingen is een verruiming van € 1,3 miljoen ontstaan. Ik neem aan dat daarmee de financiële nood voor een deel is weggenomen, misschien biedt dat alsnog mogelijkheden. Wethouder Claassen: Wij hebben op 27 oktober een definitieve afmelding gekregen van de bibliotheek, waarbij zij mededeelde dat zij een contract heeft gesloten met een nieuwe provider. Dat is voor ons het einde van het verhaal. De heer Gerard: Ik heb de indruk dat de bibliotheek deze stap wordt verweten, zij het dat het niet met zo veel woorden wordt gezegd. Op het moment waarop de bibliotheek het besluit nam, was haar financiële toekomst volstrekt onduidelijk en was niet bekend wat de begrotingsbehandeling zou opleveren. Wel was bekend dat de problematiek jaar in, jaar uit vooruit werd geschoven. Ik kan mij dan ook voorstellen dat zij doet wat op korte termijn voor haar het goedkoopst is. Als het college het graag anders had gezien, had het de problematiek eerder moeten aanpakken en de twee kwesties met elkaar moeten verbinden. De heer Oosterveer: Voorzitter. De VVD betreurt de gang van zaken. Wij vragen het college na te gaan of er inderdaad een handtekening staat dan wel of er sprake is van
1113
A
Verslagnummer 10
een voorcontract. Wij zouden graag willen weten of het mogelijk is de bibliotheek alsnog hierbij te betrekken, gezien de nieuwe feiten. De Voorzitter: De wethouder heeft uw oproep gehoord. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 21. De burgemeester komt ter vergadering en neemt het voorzitterschap over. De heer Schut: Ik zou bij het besluit van de bibliotheek willen opmerken dat ik uitermate grote moeite heb met de gang van zaken. De bibliotheek wist dat een behoorlijke financiële tegemoetkoming in de lucht hing. Ik vind het heel vreemd dat zij nu niet meegaat in een ontwikkeling die onze raad graag ziet. Ik betreur deze ontwikkeling ten zeerste. De Voorzitter: Dat lijkt mij een ietwat verlate stemverklaring. Ik stel voor de punten VII.1 en VII.3 na de avondpauze te behandelen. Ik kan mij voorstellen dat daarvoor veel belangstelling bestaat. Dan kunnen wij nu de huisvestingsvoorzieningen onderwijs en punt VII.5 behandelen. Samen met de actuele motie hebben wij dan na de pauze nog drie onderwerpen te behandelen. De heer Kerkwijk: Ik weet niet hoe breed is gecommuniceerd dat wij de discussiepunten na de avondpauze aan de orde krijgen. In de marge staat in de stukken dat wij hiermee beginnen om half acht. Als dat in Groot Eindhoven is gemeld, hebben wij wel een probleem. De Voorzitter: Dit is niet gecommuniceerd, hoewel het gebruikelijk is dat wij dat met bepaalde onderwerpen wel doen. Dat het nu niet expliciet is gecommuniceerd, is een toevalstreffer. Daardoor kunnen wij nu gewoon doorgaan. VII.3. Voorstel tot het vaststellen van het programma en overzicht 2005 huisvestingsvoorzieningen onderwijs. (voorstel 04.R951.001).
Mevrouw Jacobs-van Nisselrooij: Voorzitter. De VVD is zeer bezorgd over de tekorten die in de toekomst zullen ontstaan. Voor 2008 wordt een tekort verwacht van € 6,8 miljoen, daarnaast wordt voor het VMBO een investering geraamd van € 30 miljoen, die zal resulteren in een structurele last van bijna € 3 miljoen per jaar. Dat betekent dat in 2008 een structureel tekort van € 10 miljoen ontstaat en daarbij zijn de ontwikkelingen rond de spilcentra nog niet meegenomen. Wij zullen hieraan heel veel aandacht moeten besteden.
1114
A
Verslagnummer 10
Wij maken ons ook veel zorgen over de houding van de schoolbesturen. Er is geen consensus bereikt over de ingediende verrijkingsaanvragen. De aanvraag van De Reiger is niet gehonoreerd, dus wordt de aanvraag voor vervangende nieuwbouw Rapenland ook tegengehouden. Wat is dat voor kinderachtig gedoe? Wij mogen toch verwachten dat schoolbesturen op basis van degelijke argumenten beslissingen nemen? Op deze manier worden toekomstige onderwijsontwikkelingen tegengehouden, daarbij is niemand gebaat. Wij vragen het college een appel te doen op de besturen zich in het vervolg zakelijker op te stellen. De heer Gerard: Voorzitter. De SP heeft al talloze malen haar zorg geuit over de onderwijshuisvesting, het wordt aantoonbaar een ramp. In 2008 zijn alle reserves op en zitten wij op een tekort van € 6,8 miljoen per jaar, al voor die tijd kunnen wij onze rekeningen niet meer betalen als er niet snel iets gebeurt. Het college wilde het probleem met € 1,5 miljoen per jaar oplossen, wat bij lange na niet genoeg is, maar er is inmiddels alweer € 0,3 miljoen af. Daarin zijn de lasten van de nieuwbouw VMBO, van de Vuurvlinder en eventuele gevolgen van doordecentralisering niet verwerkt. Dan spreek ik alleen nog over bestaand beleid, mevrouw Jacobs wees er ook op. Wij gaan hiermee het schip in en dat kom ten diepste door de wijze waarop het rijk de onderwijshuisvesting heeft overgedragen aan de gemeenten. Het heeft willens en wetens een failliete boedel afgeschoven en daarop bovendien bezuinigd. Hoe moeilijk het ook is, er zal een keer 'neen' moeten worden gezegd. Wij stemmen slechts voor dit voorstel als aan een bepaalde voorwaarden is voldaan. Twee ervan hebben wij aan de orde gesteld bij de begrotingsbehandeling, maar daarvoor kregen wij onvoldoende steun. Het waren afzien van nieuwbouw van de internationale campus, aangezien deze nieuwbouw onderwijskundig gezien overbodig is, en beperken van extra gelden voor nieuwe spilcentra tot de GOA-scholen. Nu zullen wij in een amendement onze derde voorwaarde inbrengen. Het beoogt een nieuw beslispunt in te voegen waarin wordt vastgesteld dat de opbrengst van verkoop van onderwijsgebouwen en gronden ten goede komt van onderwijs. Dat was aanvankelijk, toen wij met dit traject begonnen onder wethouder Van der Spek, ook de expliciete bedoeling van het beleid. Op die manier konden wij de noden van de onderwijshuisvesting nog een beetje bestrijden met de baten uit verkoop. Sluipend is, na veel heen en weer gepraat waarbij de ene keer het een en de andere keer het ander werd gezegd, nu de situatie ontstaan waarin de opbrengsten van onderwijsgebouwen en -gronden niet naar onderwijs gaan. Ons amendement stelt voor de oorspronkelijk aanpak te herstellen. Het luidt: "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van B&W van 14 september 2004, Vaststellen programma en overzicht 2005 huisvestingsvoorzieningen onderwijs; gehoord de discussies in de vergadering van 15 november 2004; stelt voor het ontwerpbesluit aan te vullen als volgt: 1. beslispunt 7 wordt hernummerd in 8;
1115
A
2.
Verslagnummer 10
toegevoegd wordt beslispunt 7, luidend 'de opbrengst van onderwijsgebouwen en -gronden wordt toegevoegd aan de financiële middelen voor onderwijshuisvesting.'." (amendement nr. 7).
De vierde voorwaarde, die ik in de commissie noemde, namelijk dat de vaststelling van het programma en overzicht een bevoegdheid van de raad blijft, laat ik buiten beschouwing, omdat er in dit voorstel geen concreet beslispunt zit dat iets anders bepaalt. Onze mening blijft dat de raad hier het laatste woord moet houden, zeker in de komende financieel zorgelijke tijden, maar er zullen in de toekomst betere momenten komen om dit aan de orde te stellen. De heer Houben: Voorzitter. Mocht een en ander door het rijk niet voor 2005 worden geëffectueerd, dan zal de gemeente voor dertien aanvragen het bekostigingsplafond opheffen en ze alsnog voor bekostiging in aanmerking laten komen. Ik vraag mij af wanneer wij de wetswijziging zullen zien. De vraag komt op hoe wij het probleem van het VMBO aanpakken, is een plan van aanpak te verwachten? Er is een onduidelijkheid. Uit een e-mail begrijp ik dat de bevoegdheid tot het vaststellen van het programma huisvesting, overzicht en bekostigingsplafond niet bij de raad kan liggen, gezien het wetsontwerp Dualiseringstaken. Is dat inderdaad juist? Mevrouw Van den Biggelaar: Voorzitter. Het is op zijn minst opvallend, maar zeker niet de eerste keer, dat naar aanleiding van een huisvestingsplan veel fracties zorgen uitspreken over de toekomst na 2005. Ook in de ogen van de PvdA is de financiële toekomst zeer zorgelijk, wij hebben dat al verschillende keren gezegd. Daarom hebben wij het amendement van de SP mede ondertekend. Wij zien dat niet als een voorwaarde om voor of tegen uw voorstel te stemmen, wij zullen hoe dan ook verder moeten gaan met de huisvestingsplannen voor 2005. Mevrouw Habets: Voorzitter. In de commissie zijn wij akkoord gegaan met dit voorstel, wij blijven daarbij. Wij zullen tegen het amendement van de SP stemmen, als onder het derde diamantje het woord 'alleen' wordt geschrapt is dat voor ons in overweging te nemen. 'Eventueel GOA-scholen met voorrang behandelen', maar dat niet alleen, en de toezeggingen aan scholen nakomen. Wethouder mevrouw Mittendorff: Voorzitter. Vandaag worden niet voor het eerst zorgen uitgesproken over de financiële positie van onderwijshuisvesting. Wij delen deze zorgen, zoals in de commissie ook regelmatig blijkt. In zo'n geval komt altijd de vraag op of moet worden nagedacht over het voeren van een ander beleid dan wel of er eenvoudig geld tekort is. Wij hebben in het beleid met elkaar heel duidelijk bepaalde richtingen aangegeven in verband met zaken die wij belangrijk vinden. Het college heeft nadrukkelijk gekozen voor jeugd en onderwijs. Wij zouden het terrein
1116
A
Verslagnummer 10
kunnen benaderen vanuit de vraag of wij werkelijk alles goed in het oog hebben, of wij precies de lijnen kunnen aangeven waarlangs het onderwijs goed op poten blijft. Tenslotte is Eindhoven altijd een goede onderwijsstad geweest en wij willen die lijn graag vasthouden. Er bestaat geen misverstand over dat wij, als wij de huidige lijnen in het onderwijsbeleid willen doortrekken, problemen met de financiering krijgen. Als wij het beleid niet willen wijzigen, zullen wij de financiën moeten wijzigen. Nu wij net € 20 miljoen hebben bezuinigd, zult u begrijpen dat dat niet het eenvoudigst is. Wij zijn er dan ook nog niet mee rond. Ik kan geen geld ergens vandaan toveren. Leden van de raad voelen zich zo betrokken bij het onderwijs dat zij bepaald niet blij zijn met het wetsontwerp over de dualisering en de taakverdeling tussen raad en college dat nu bij de Eerste Kamer ligt. Als dit wetsontwerp wet wordt, krijgt het college de bevoegdheid de besluiten te nemen over de huisvesting. Ons college heeft dat niet bedacht, het is een gevolg van de komende wet. Ik ga ervan uit dat vanaf het volgend jaar de gemeente niet veel meer zal hebben te vertellen over de huisvesting van het voortgezet onderwijs omdat de middelen dan rechtstreeks naar de schoolbesturen gaan. Als gevolg daarvan zullen wij daarop veel minder invloed hebben. Onze taak wordt dus kleiner. Dat zal overigens niet leiden tot een vermindering van de tekorten, omdat wij navenant minder geld zullen ontvangen. Er kan misschien iets in spelen, maar dat zal geen oplossing bieden. Het is in de raad niet gebruikelijk, maar misschien had ik bij het begin van de behandeling van dit voorstel moeten mededelen dat inmiddels consensus is bereikt tussen de beide schoolbesturen over opname van de school in Rapenland in de bekostiging. De zorg die mevrouw Jacobs uitsprak en die ik deelde, is hiermee achterhaald. Ik ben blij dat er geen strubbelingen zijn doordat schoolbesturen het niet met elkaar eens zijn. Dat zou een verkeerd signaal zijn, het is goed dat men het eens is geworden. Er is op gewezen dat er voor het VMBO van alles op komst is, wat reden is voor extra zorgen. Dat is juist, het probleem is in Nederland algemeen. De heer Gerard merkte op dat het rijk een failliete boedel heeft afgeschoven, dat zijn zijn woorden, maar nu wij in den lande de problematiek zo algemeen herkenbaar terugvinden, is het niet gemakkelijk om wat het rijk ons heeft toebedeeld op een goede manier aan te pakken. De heer Gerard: U weet toch dat op het moment, waarop het rijk het beheer van de onderwijshuisvesting naar de gemeenten schoof, er een tekort was van ƒ 400 miljoen? Wethouder mevrouw Mittendorff: Dat heette efficiencykorting, het is bekend. De heer Gerard: Het was een korting van 10% à 15%.
1117
A
Verslagnummer 10
Wethouder mevrouw Mittendorff: Het idee was dat de gemeenten het zo veel efficiënter zouden kunnen doen. Natuurlijk doen wij ons best ervoor, maar het blijft heel moeilijk. Dat blijkt in het hele land. De heer Gerard: Het rijk veronderstelde dat de gemeenten het efficiënter konden doen omdat zij konden handelen met de opbrengsten van onderwijshuisvesting. Wethouder mevrouw Mittendorff: Wat het rijk veronderstelde en hoe de gemeenten daarmee omgaan, is helder. Ik heb de tekst van het amendement net voorgelegd gekregen, ik wil het eerst nog even bekijken. Het gaat daarbij om de vraag hoe wij omgaan met de panden voor onderwijs. Er zijn in de raad al eens uitspraken over gedaan, onder anderen door collega Pastoor. Het is altijd een beetje blijven hangen. Wij zijn nu bezig met de oprichting van een vastgoedbedrijf, waarin al ons vastgoed wordt ondergebracht. Van daaruit zal worden gezorgd voor goed beheer, goed onderhoud, voldoende verzekering, enz.. Van daaruit wordt het gemeentelijk beleid op dit gebied uitgevoerd. Het gaat daarbij niet meer om onderdelen, maar om de volle breedte van ons vastgoed. De heer Schut: Als ik goed naar de wethouder luister, vrees ik iets te horen dat doet denken aan een sigaar uit eigen doos. Wij gingen ervan uit, zoals mevrouw Jacobs en de heer Gerard aangaven, dat de middelen uit de verkoop van onderwijsgebouwen zouden terugvloeien naar onderwijshuisvesting. Het bedrag van € 10 miljoen, waarvoor de heer Pastoor zich indertijd engageerde, hebben wij begrepen als een opbrengst uit verkoop van gebouwen, maar niet van onderwijsgebouwen. Nu tendeert uw uiteenzetting naar het idee dat ook onderwijsgebouwen erbinnen vallen, dan is het een sigaar uit eigen doos en hebben wij niets extra. Ik voel mij niet echt comfortabel bij het geheel. Wethouder mevrouw Mittendorff: U weet dat wij bezig zijn met een vastgoedorganisatie en ik meen dat wij de voordelen daarvan erkennen. Het is voor een gemeente zaak niet puur en alleen naar een sector te kijken, maar het breder te trekken om een doelmatige organisatie te vormen. Als men het nu toch weer klein wil houden, stemt dat niet overeen met het gemeentelijk beleid. De heer Schut: Dat wij het klein zouden willen houden, is het punt niet. Wij steunen nog steeds het vastgoedbeleid, maar ik wil voorkomen dat de opbrengst van de verkoop van schoolgebouwen -- in de vorige periode hebben wij begrepen dat dat geld naar onderwijs zou gaan -- niet naar onderwijs gaat. De activiteiten van wethouder Pastoor en de belofte bij het bedrag van € 10 miljoen, zouden in onze opvatting buiten de afspraken vallen die wij eerder hebben gemaakt. Dat bedrag is dus een extra boven de opbrengst van de verkoop van schoolgebouwen, die binnen het onderwijscircuit blijft.
1118
A
Verslagnummer 10
Wethouder Pastoor: Het vastgoedbedrijf werkt gemeentebreed, binnen het bedrijf vallen ook de onderwijsgebouwen die eigendom zijn van de gemeente. Als het bedrijf start, komt er € 10 miljoen uit voor onderwijs. In beginsel is voor de raad niet te traceren waar het geld precies vandaan komt, het komt simpelweg uit het vastgoedbedrijf. Het bedrijf kan zijn belofte nakomen als het kan starten conform de afspraken, dus als alle vastgoed in het bedrijf wordt ondergebracht. Als het daar niet is, gebeurt er ook niets. Het gaat om € 10 miljoen in vier jaar, dus € 2,5 miljoen per jaar en ik heb eerder deze maand gemeld dat het in 2003 iets meer was en dat in 2004 het bedrag al bijna is gehaald. Vanochtend is voor de Sleperstraat de handtekening gezet, zodat wij ook dit jaar € 2,5 miljoen halen. De heer Schut: Toch voel ik mij een beetje gepakt. Wij gingen ervan uit dat het ging om € 10 miljoen extra, bovenop de opbrengsten van onderwijsgebouwen. Wij kunnen heel goed traceren waar het geld vandaan komt, want de wethouder heeft beloofd dat hij ons elke zes maanden zal mededelen wat hij heeft gedaan. Ik neem aan dat hij dat nu eindelijk zal gaan doen, twee weken na de algemene beschouwingen is vandaag en ik heb het overzicht nog niet. Dat is een bron van ergernis. Dan is er een hypothese. Als wij voor € 12 miljoen onderwijsgebouwen zouden verkopen, geeft u € 10 miljoen terug aan onderwijs, terwijl € 2 miljoen in het algemene potje blijft. Ik begrijp uw redenering, maar ik stel vast dat de raad het indertijd heel anders heeft begrepen. Nu komen wij tot de conclusie dat wij in zekere zin zijn gepakt, wij krijgen niet wat wij verwachtten. Er glipt ons eigenlijk € 10 miljoen door de vingers. De Voorzitter: Ik wil uw ergernis een beetje wegnemen. Twee weken na de datum van de begrotingsbehandeling is 18 november. Wethouder Pastoor: Ik heb niet het idee dat wij de raad hebben gepakt. Ik heb inderdaad toegezegd dat wij inzicht zullen geven in de voortgang. De revenuen door een beter beheer van het vastgoed zijn beschikbaar. Afgesproken is dat daarvan in vier jaar € 10 miljoen voor onderwijs beschikbaar komt. Het vastgoedbedrijf zal alle vastgoed van de gemeente beheren, wij zijn ver gevorderd met de voorbereiding. De Voorzitter: Ik stel voor het debat hiermee af te ronden. Als u verder wilt spreken over het vastgoedbeheer, zullen wij een andere gelegenheid moeten zoeken. De heer Schut: Ik wil van u graag weten wat de afspraken waard zijn die wij met het vorige college hebben gemaakt over de scholen die worden verkocht en het gebruik van de opbrengsten voor de financiering van nieuwe schoolgebouwen. Niemand
1119
A
Verslagnummer 10
heeft ooit gezegd dat die afspraak niet meer geldt. Ik begrijp de redenering van de wethouder, maar zij gaat buiten onze afspraken met het vorige college. De Voorzitter: Ik stel voor dat u daarop in de commissie terugkomt. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik heb op dit moment geen oplossing die voorkomt dat wij met onderwijshuisvesting in een dip raken. Er is dus ook geen plan van aanpak, duidelijk is wel dat er misschien meer geld nodig is. Wij weten allen dat dat geen simpel probleem is. De heer Gerard: Voorzitter. Vast staat dat wij, toen de gemeente in de tijd van wethouder Van der Spek deze bevoegdheid kreeg, het als vanzelfsprekend beschouwden dat de opbrengst van onderwijsgebouwen naar onderwijs zouden gaan. Wij hebben hier nog scholing gekregen met lezingen van wethouders uit andere gemeenten die uitlegden hoe zij dat aanpakten. In de loop van de tijd is de oorspronkelijke bedoeling steeds vager geworden, op een gegeven moment werd zij oscillerend, nu is het 'neen' en dat is een breuk met het verleden. Ik heb de indruk dat in de afgelopen tijd niet veel onderwijsgebouwen zijn verkocht, ik verwacht dan ook niet dat een groot deel van het bedrag van € 10 miljoen uit onderwijsgebouwen komt, maar ik weet het niet zeker. Ik weet niet waar het geld wel vandaan komt, maar de heer Schut heeft gelijk als hij aanvoert dat het voor een deel een sigaar uit eigen doos is. Bestaand beleid is dat onderwijsgeld naar onderwijs gaat, nu is besloten dat er € 10 miljoen bij komt, welk bedrag al voor een groot deel voor een dekking wordt gebruikt. Op grond daarvan zouden wij mogen verwachten dat de € 10 miljoen bovenop de bestaande afspraak zou komen. Op dit punt heeft de heer Schut groot gelijk, maar het is nu niet terug te vinden omdat in het convenant veel afspraken vaag en schimmig zijn. Ik pleit met het amendement voor terugkeer naar de oorspronkelijke situatie. Het bedrag van € 10 miljoen moet nog voor de helft binnenkomen, maar wordt wel druk uitgegeven, het wordt gebruikt als dekkingsmiddel, niet alleen voor onderwijs, maar ook voor spilcentra. Het bedrag dekt niet de onderwijsuitgaven, maar programmalijn S2 waaruit allerlei wordt betaald. Als wij geen geld hadden besteed voor spilcentra, hadden wij meer geld gehad voor onderwijshuisvesting. Ook dat beweren wij al jaren. Bij de behandeling heb ik er dan ook op gewezen dat er in die zin sprake is van communicerende vaten. Wij vragen ons af wie in de volgende periode nog wethouder van onderwijs zal willen worden. Er zit geen lijk in de kast, maar een kolonne ratelende zombies... De Voorzitter: Dat lijkt haast kost voor de SP! De heer Gerard: Voor alle hopeloze gevallen! Wij zullen er eens over nadenken. Wij hebben drie concrete beleidswijzigingen voorgesteld om de schade bij onderwijshuisvesting iets minder groot te maken: geen campus bouwen, spilcentra
1120
A
Verslagnummer 10
beperken tot GOA-scholen en het huidige amendement. Ik heb eigenlijk niets tegen dit voorstel, behalve tegen het vaststellen van de kredieten. Het kan gewoon niet meer. Iedereen zegt in feite 'het is me wat' en vervolgens gaat het gewoon door. Als het amendement wordt verworpen, stemt de SP tegen dit voorstel, hoewel die stem een voornamelijk symbolische waarde heeft. De inhoud ervan, het stapelen van stenen, het opschilderen van gebouwen, de eerste inrichting en dergelijke, is goed, maar het financiële verhaal deugt niet. De pogingen om dat te veranderen, worden afgewezen. Wordt ons amendement aangenomen, dan stemmen wij met het voorstel in, wordt het verworpen, dan is ook aan onze derde voorwaarde niet voldaan en stemmen wij tegen. De heer Janssen: Voorzitter. Ik wil het nog eens op een andere manier proberen, aansluitend bij de heren Schut en Gerard. Daarbij kom ik bij de vraag wat ons is voorgehouden met betrekking tot de gezondmaking van de VTA's. Wij hebben de beleidsnota niet gezien, maar wij zijn er het vorig jaar rond deze tijd over voorgelicht. Het aantal zou moeten worden teruggebracht... De Voorzitter: Het gaat toch over onderwijshuisvesting? De heer Janssen: Ja, ik moet een parallel opbouwen. De parallel met de VTA's is dat wij de sector gezond willen maken, daarvoor willen wij een aantal ervan sluiten om de overige in de toekomst gezond te maken. De geldstroom die ontstaat door afstoten van een aantal VTA's, steken wij in het VTA-beleid. Dat is prachtig, wij willen dat ook. Overigens wachten wij nog steeds op de nota. In de vorige periode heeft de CDA-wethouder van onderwijs in Maastricht, die ook wethouder van financiën was, dit beleid vorm gegeven. Nu zouden wij van de wethouder van onderwijs verwachten dat zij zich niet verschuilt achter een convenant, maar dat zij, evenals de wethouder cultuur, desnoods ruzie maakt en voor de sector onderwijs knokt door de middelen uit de verkoop van onderwijsgebouwen te benutten voor onderwijs. Ik mis dat. Het bedrag van € 10 miljoen wordt gemakkelijk gehaald, zij het niet alleen door verkoop van schoolgebouwen. Mevrouw dos Ramos Verstraeten: Gelet op de opmerkingen van de heren Gerard en Schut willen wij nog een aantal dingen uitzoeken. Daarom stellen wij voor nu nog geen besluit te nemen over dit voorstel en er na de pauze op terug te komen. Dan kunnen wij nog even een stukje huiswerk doen. De Voorzitter: Mag ik uw voorstel even parkeren om te zien wie nog meer het woord wenst in tweede termijn? Dan kan ik de vraag ook meegeven aan de wethouder. De heer Schut: Voorzitter. Ik heb het sterke vermoeden dat wij de afspraak dat wij het geld, dat vrijkomt uit de verkoop van schoolgebouwen, zullen gebruiken voor onderwijs is vastgelegd in een raadsbesluit. Ik heb het niet bij de hand en ik weet het
1121
A
Verslagnummer 10
niet zeker. Als er inderdaad zo'n besluit is, gaan wij nu voorbij aan een raadsbesluit en dat kan niet. Daarom is het misschien goed om, zoals het CDA voorstelt, de beslissing even op te schuiven en ondertussen na te gaan of er zo'n raadsbesluit is. Wij hebben er tijd voor nodig en ik kan het vanavond in elk geval niet. De heer Kerkwijk: Voorzitter. Bij de bepaling van het vastgoedbeleid hebben wij afgesproken dat het gaat om al het vastgoed, dus inclusief onderwijsgebouwen en sportvoorzieningen. Als wij € 10 miljoen inzetten voor onderwijs, zij het niet alleen voor huisvesting, maar breder, komt het deel dat is ontstaan door verkoop van onderwijsgebouwen indirect toch ten goede van het onderwijs. In die redenering is er van 'pakken' geen sprake en overrulen de afspraken over vastgoedbeleid de afspraak uit de vorige periode. Wij hebben het beleid herijkt, waarbij wij voor alle vastgoedbeleid een nieuw beleid hebben ingericht. Als er al een raadsbesluit is, heb ik het in elk geval niet paraat. De Voorzitter: Ik neem met enige verbazing kennis van deze discussie en het feit dat zij nu plaatsvindt. Ik meende, ook gezien de discussies in het college, dat de verwachtingen bij het vastgoedbeleid eenduidig waren, los van een mogelijk vigerend raadsbesluit. Ik verbaas mij over het verschil in de verwachtingspatronen, los van de besluitvorming die hier achter ligt. Ik hoor graag nog eens van de beide wethouder hoe zij er tegenaan kijken. Daarna zullen wij bekijken hoe wij verder moeten gaan. Wethouder Pastoor: Voorzitter. De heer Kerkwijk heeft volgens mij de correcte lezing gegeven. In deze periode hebben wij met betrekking tot het vastgoed twee besluiten genomen, waarbij een uitzondering is gemaakt. Wij hebben een vastgoedbeleid met een post voor de middelen, waarbij de VTA's een uitzondering vormen. Daar is sprake van een gesloten planexploitatie. Ik ken geen andere besluiten, daarmee zitten wij precies op de lijn die de heer Kerkwijk weergaf. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik constateer met u dat er blijkbaar onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop wij deze zaken aanpakken. Nu dat het geval is, lijkt het mij goed duidelijkheid te scheppen. Ik heb nu een voorstel gedaan dat voor een belangrijk deel over heel andere onderwerpen gaat, namelijk de vraag hoe wij in de toekomst de onderwijshuisvesting realiseren op basis van de voorstellen die door de schoolbesturen zijn ingediend. Hoewel ik begrijp dat de heer Gerard de onderwijshuisvesting van groot belang vindt, zelfs zo groot dat hij er garanties voor wil opdat het goed wordt geregeld, heb ik toch de indruk dat wij het over verschillende dingen hebben. Dit voorstel is redelijk technisch van aard, want wij moeten bepaalde dingen doen. Daarnaast staat de vraag hoe wij dat financieren. Daarmee blijf ik nog een beetje zitten.
1122
A
Verslagnummer 10
Mevrouw Van den Biggelaar: Het college draagt zelf hiertoe bij. De laatste tijd staat in alle stukken over onderwijs het verhaal over de tekorten bij onderwijshuisvesting. U haalt het er steeds zelf bij om ons op het probleem te wijzen. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik verwijt de raad niets, ik probeer alleen aan te geven dat de discussie twee belangrijke aspecten kent: aan de ene kant de onderwijshuisvesting die overeenkomstig de verordening moet worden geregeld en aan de andere kant de vraag hoe wij dat moeten financieren. Daarbij probeer ik openheid van zaken te geven. Ik verwijt u niet dat dat aspect erbij wordt gehaald, ik constateer alleen feitelijk dat er twee verschillende onderwerpen zijn. Ik weet niet goed hoe ik de verbinding moet leggen. Ik houd mij niet bezig met de vastgoeddiscussie, maar puur en alleen met onderwijs. De Voorzitter: De voorstellen bij het raadsbesluit liggen, naar ik van de wethouder begrijp, in lijn met voorstellen uit de sector zelf, die moeten worden gehonoreerd en waarbij een dekking is voorgesteld. Kan de raad daartoe besluiten naast een afspraak over het andere debat? Het is denkbaar af te spreken dat in de commissie een discussie zal plaatsvinden over onderwijshuisvesting, iedereen begrijpt dat daarvoor aandacht nodig is. Kunnen wij het voorgestelde besluit nemen los van een nader gesprek over de toekomst van de onderwijshuisvesting? Als dat het geval is, kan de raad nu dit besluit nemen en daarnaast een afspraak maken voor een discussie over onduidelijkheden en de wijze waarop wij in de toekomst met onderwijshuisvesting zullen omgaan. Mevrouw Jacobs-van Nisselrooij: Als wij dit besluit nu niet nemen, zullen wij alle aanvragen moeten bekostigen en dat kunnen wij niet betalen. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik probeerde ook die richting aan te geven, omdat wij dit onderscheid nadrukkelijk kunnen maken. Als wij constateren dat er in de vastgoeddiscussie in relatie tot onderwijshuisvesting verschillende verwachtingen leven, is het goed daaraan een discussie te wijden. De vraag is dan ook of dit voorstel kan doorgaan. Ik ben het volstrekt eens met mevrouw Jacobs, wij moeten voor het einde van het jaar hierover besluiten. De Voorzitter: Dan wend ik mij nu met mijn vraag tot de raad. De vraag is of u over de verwachtingen van minstens een deel van de raad en van het college over het vastgoed een aparte discussie kunt voeren, als vandaag een besluit wordt genomen over het voorliggende voorstel. Als dat het geval is, kunnen wij de discussie hierover voortzetten en kunt u los daarvan in de commissie de discussie voeren over het principiële aspect in verband met de onderwijshuisvesting.
1123
A
Verslagnummer 10
De heer Gerard: Misschien kan ik het eenvoudig maken door het amendement in de volgende raadsvergadering in te dienen als initiatiefvoorstel. Dan is er voor iedereen tijd om er nog eens naar te kijken. De Voorzitter: U kunt ook kiezen voor een motie waarin wordt voorgesteld de zaak in de commissie te bespreken en zo nodig opnieuw in de raad terug te brengen. Dan blijft de bal bij de commissie en kan zij bepalen wat moet volgen. Dat lijkt mij beter dan een poging nu een moedige uitspraak te doen. De heer Gerard: Het kan mij niet schelen of het amendement een maand moet wachten. Het probleem bestaat al jaren. Daarbij merk ik op dat telkens als ik het noem, iedereen zorgelijk kijkt, terwijl er toch niets gebeurt. Dat geldt ook voor de wethouder. Elk concreet voorstel dat ik indien om de situatie te verbeteren, ook onder regie van de burgemeester als het om de internationale campus gaat, wordt door degenen die 'zorgelijk, zorgelijk, zorgelijk' roepen, verworpen. De Voorzitter: Wij zijn nu bezig met een ordevoorstel. Ik vind het mooi om te stoeien, maar dat is nu niet aan de orde. De heer Gerard: Technisch gezien is er met het voorstel niets mis, ik wil het best nu beoordelen als er de volgende maand een discussie volgt over het geld en de dekking. Als ik daarover nu een voorstel indien, verlies ik het toch, dus dat maakt niets uit. De Voorzitter: Dat is realistisch. Dan is nu de beslissing over het voorstel zonder meer aan de orde. De heer Schut: Ik kan mij in het ordevoorstel vinden, maar ik wil wel duidelijkheid over de commissiebehandeling. Het moet spoedig gebeuren. Maandag over een week beginnen wij weer met een commissieronde, daarin wil ik in een gecombineerde vergadering van de commissies Financiële Pijler en MO over dit onderwerp spreken. Ik verzoek het college daarvoor alle relevante informatie uit het verleden mee te brengen, zodat wij kunnen beoordelen of het is zoals de heer Kerkwijk zegt, te weten dat bij het begin van een nieuw college met een besluit over een beleidswijziging alle besluiten uit het verleden vervallen. Volgens mij blijven raadsbesluiten in stand als zij niet expliciet worden ingetrokken. De heer Kerkwijk: Laat dat aspect maar onderdeel worden van dat debat. Het is goed dat wij deze kwestie in een gecombineerde vergadering van de commissies Financiële, Ruimtelijke en Sociale Pijler behandelen. Ik begrijp dat de heer Gerard een initiatiefvoorstel voorbereidt, laten wij daarover maar eens stevig in de clinch gaan.
1124
A
Verslagnummer 10
Wethouder Pastoor: Vanuit een oogpunt van vastgoedbeleid kan een discussie plaatsvinden, maar met de definitieve besluitvorming rond het vastgoedbedrijf zijn wij nog niet zo ver. De Voorzitter: Het college zal de benodigde informatie verschaffen voor een gecombineerde commissievergadering. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 22. VII.5. Voorstel inzake de reactie van de gemeente Eindhoven op enkele door het SRE voorgelegde voorstellen. (voorstel 04.R998.001).
De heer Schut: Voorzitter. Wij hebben eerder vanmiddag al een ordedebat gehad over deze voorstellen, waarvan de conclusie was dat wij de vier voorstellen onder punt VII.5 een voor een zullen behandelen, waarbij wij tot een conclusie over deze voorstellen moeten komen. Dat betekent dat de voorstellen onder 1 en 2, het Regionaal Structuurplan en de Regionale Woonvisie, moeten leiden tot raadsbesluiten. Over het Regionale Verkeers- en Vervoersplan en de Trajectnota MER-BOSE zullen wij discussiëren. Het blijft dan bij een discussie, de opvattingen kunnen vervolgens worden meegenomen naar het SRE. Wij hebben het nog nooit op deze manier gedaan, wij moeten hierin onze weg nog vinden, maar ook over de beide laatste punten moeten conclusies worden getrokken. Ik neem aan dat het in uw lijn ligt om dat te doen. De Voorzitter: Wij zullen vanzelf zien hoe wij er samen uitkomen. Er zijn vier punten, die zijn aangeduid met A, B, C en D. Bij A en B besluiten wij over het Regionaal Structuurplan en de Regionale Woonvisie. De beide andere punten zou ik los hiervan willen behandelen, waarbij wij over C en D een verkennende discussie houden waaruit blijkt welke opmerkingen de raad daarover heeft. Door deze knip zal enige structuur in de discussie ontstaan. A.
Ontwerp Regionaal Structuurplan.
Mevrouw Breuers: Voorzitter. Ik zal nu niet meer ingaan op het proces dat wij hebben doorlopen en dat geen schoonheidsprijs verdient. Ik hoop dat wij in de toekomst voor de behandeling van dergelijke onderwerpen betere procedures zullen vinden. In de commissievergadering heb ik onze spreektijd afgestaan aan de SP-fractie omdat zij een prima betoog had over de ontwikkeling van de regio, dat GroenLinks kon onderschrijven. Achteraf heb ik een beetje spijt van die stap, ik heb het gevoel dat ik het betoog had moeten herhalen omdat dan iets ervan misschien in het besluit zou zijn terechtgekomen. Wij vinden het jammer dat de genoemde punten zich beperken tot opmerkingen over bedrijventerreinen; belangrijke opmerkingen over natuur en
1125
A
Verslagnummer 10
de lagenbenadering zijn niet meegenomen. De tekst onder de beide diamantjes is een slap aftreksel van wat wij eigenlijk willem, namelijk een beter ruimtegebruik met meer intensivering. Dat vinden wij hier niet terug. De SP zal een amendement indienen over een betere toepassing van de lagenbenadering en 30% minder bedrijventerreinen dat wij van harte ondersteunen. Wij hopen dat de Eindhovense fractie in de regioraad daarmee op pad zal gaan. De Voorzitter: Wij hebben los van het Regionaal Structuurplan de BOR-afspraken met de randgemeenten, waarin over enkele onderwerpen expliciete afspraken zijn vastgelegd, namelijk wonen en 250 ha bedrijventerreinen buiten Eindhoven. Misschien kan de heer Gerard aangeven wat de relatie van het amendement is met de BOR-afspraken. Dat is interessant omdat de afspraken van de stedelijke gemeenten in de regio in het ontwerp Regionaal Structuurplan worden ingebracht, omdat daarbinnen de uitvoering wordt gecontroleerd. Mevrouw Breuers: Ik begrijp de vraag niet. Wij hebben BOR-afspraken en ik weet dat wij als gevolg van het streekplan een ruimtelijk structuurplan moeten vaststellen. Ik neem aan dat dat op termijn allemaal in elkaar zal passen. De heer Gerard: Voorzitter. Het is allemaal een beetje ongewoon, ik zal proberen tussen de enigszins met elkaar samenhangende zaken een logisch verband te leggen. Nu is het Regionaal Structuurplan aan de orde. In kwesties van ruimtelijke ordening is de SP aanhangster van de topdownbenadering, waarbij op centraal niveau grootschalig wordt begonnen en naar beneden toe steeds verder wordt verfijnd. Op onze schaal zou het Regionaal Structuurplan leidend moeten zijn. Dit plan heeft een aantal goede aspecten waarvoor wij waardering hebben, het kent een systematiek met drie lagen. Het structuurplan probeert de problematiek te ordenen en een zekere planmatigheid aan te brengen. Daarmee gaat het impliciet uit van een zekere maakbaarheid van de samenleving. Dat spreekt ons zeer aan. Ook de ambities spreken ons aan. Er is een economisch kerngebied, een brainport met twee gezichten wat op sommige plaatsen verrassende consequenties heeft, en de belevingswaarde van het landelijk gebied. De vraag is hoe dit in de praktijk van het economische krachtenveld vorm zal krijgen. De wereld van de ruimtelijke ordening kent een strijd tussen economisch sterke functies, die meestal winnen en economisch zwakke functies die meestal verliezen. Wij zien een tegenstelling tussen economie en cultuur, bijvoorbeeld bij bedrijventerreinen. De Brabantse Milieufederatie heeft hierover een tamelijk doorwrochte brief geschreven. Wij volgen haar, omdat naar ons oordeel te gemakkelijk wordt omgesprongen met bedrijventerreinen. Er is een tegenstelling tussen natuur als gebruikswaarde voor de mensen en natuur in eigen recht. Is de natuur er voor de mens of voor het varken en de vogel?
1126
A
Verslagnummer 10
Er is ook een tegenstelling tussen collectieve en individuele oplossingen. Reist men samen in een bus of ieder alleen in een auto? Er is een tegenstelling tussen woonwensen, veel mensen wonen het liefst in een vrijstaande woning op een kavel van 800 m², wat in strijd is met belangen van landschap en cultuur. Ik heb al iets gezegd over top-down- versus bottom-upsturing. Er is een tegenstelling tussen rode en groene natuur... De Voorzitter: Het college heeft mij gevraagd te reageren, terwille van het debat heb ik een vraag. Heeft de SP in het voorjaar van 2003 het besluit geaccordeerd waar het ging om de post-herindeling? Er moesten stevige afspraken worden gemaakt met de steden in de omgeving van Eindhoven omdat de herindeling niet doorging en er tenminste een en ander moest gebeuren om dat, als raad van Eindhoven, te kunnen accepteren. De raad heeft toen een nogal gedetailleerd besluit genomen. Heeft de SP daarmee ingestemd? De heer Gerard: Ik meen dat dat het geval is, maar het komt vanzelf aan de orde. Ik probeer nu verschillende ontwikkelingen, die tegelijk plaatsvinden, aan elkaar te koppelen. Daarbij begin ik bij de grote schaal en werk ik toe naar de kleinere. Daarin is BOR een kleinere schaal dan het ruimtelijk structuurplan. In het algemeen winnen de economisch harde functies te vaak van economisch zwakkere. Wil ik dat aan de hand van concrete voorbeelden staven, dan ben ik al gauw een half uur kwijt aan concrete onderwerpen en dat wil ik niet. De standpunten van de SP over Eindhoven Airport, de N69, BOSE en de groene hoofdstructuur zijn vrij goed bekend. Ik meen mij te herinneren dat de SP heeft ingestemd met de postherindelingsbenadering, zij het met kanttekeningen. Wij konden de grote lijn van het verhaal ondersteunen, maar niet elke afzonderlijke bewering daarbinnen. Een dergelijk voorbehoud maken wij meestal bij zaken waarin heel veel tegelijk aan de orde komt. Wij hebben ongetwijfeld voorbehouden gemaakt bij de analyse van de aantallen huurwoningen en bij een nieuwe weg ten Oosten van Eindhoven, maar wij hebben ingestemd met het verzameloordeel. Dat geldt ook voor de huidige BOR, die nog niet aan de orde is geweest. Wij stemmen in hoofdzaak in met de huidige BORafspraken, maar die afspraken moeten niet in strijd zijn met de geest en de letter van het Regionaal Structuurplan. Voorzover wij het kunnen beoordelen is dat niet of niet in ernstige mate het geval. Misschien wilt u het omgekeerde horen, dus niet dat de BOR niet tegen het structuurplan ingaat, maar dat het Regionaal Structuurplan de BOR bevestigt. De Voorzitter: Er wordt gesproken over 250 ha bedrijventerreinen buiten de gemeente Eindhoven. Mag ik begrijpen dat u daarmee instemt? De heer Gerard: Met de hoofdlijn. U vraagt een verzameloordeel over een punt dat niet aan de orde is, want nu gaat het om het Regionaal Structuurplan. Samen met
1127
A
Verslagnummer 10
Staatssecretaris Van Geel en eerdere ruimtelijke nota's is de SP van mening dat moet worden gestreefd naar indikken met 30%. Dat geldt ook voor de BOR. Als een oordeel wordt gevraagd over de BOR, stemmen wij ermee in, met een voorbehoud over het indikken met 30% zoals dat als expliciete opdracht is geformuleerd, dus ook voor Eindhoven. Het feitelijke convenant dat tussen de gemeenten in de regio is gesloten, spreekt niet over de resultaten van de BOSE-studie. Er staat geen letter in over een weg ten Oosten van Eindhoven. Voorzover er wordt gesproken over bereikbaarheid, gaat de discussie over de bereikbaarheid van Eindhoven vanuit Son en Nuenen. BOSE is niet meer dan het is, een lokaal verhaal over de bereikbaarheid van onze stad. Daaruit volgen andere voorzieningen dan een autoweg met een doorgaande functie. Dat staat niet in de BOR, misschien in een verklaring die voorafging aan de BOR, maar haar zijn wij niet met de randgemeenten overeengekomen. Wij hebben geprobeerd in deze ongewone aanpak een uitspraak te formuleren die wij aan de Eindhovense fractie in de regioraad willen meegeven. Overigens kan een interessante discussie ontstaan over de vraag in hoeverre wij daar een gemeenschappelijk stemgedrag zullen tonen. Formeel ben ik ervan uitgegaan dat er een concept-raadsvoorstel is, waarin een zwakke passage staat over het ruimtelijke structuurplan. Er staat namelijk 'In te stemmen met het Regionaal Structuurplan, met de kanttekening dat meer garanties moeten worden geboden voor het bereiken van de beoogde ruimtebesparing op bedrijventerreinen'. Daarbij is de 30% niet genoemd. Wij willen die passage vervangen door een sterkere tekst in de vorm van een amendement op het concept-raadsvoorstel. Het is ondertekend door GroenLinks, het Ouderenappel, D66, de PvdA en mijn partij. Misschien is er meer steun, maar het was vannacht zo laat dat ik niet iedereen heb kunnen benaderen. Het luidt: "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van B. en W., bijlage 04.R998.001, betreffende de reactie van de gemeente Eindhoven op enkele door het SRE voorgelegde voorstellen; gehoord de discussie in de vergadering van 15 november 2004; stellen voor het ontwerpbesluit te veranderen door punt A te schrappen en te vervangen door: a. in te stemmen met het ontwerp Regionaal Structuurplan met de volgende kanttekeningen: 1. er moeten meer garanties worden geboden voor het bereiken van de beoogde ruimtebesparing van 30% op bedrijventerreinen; 2. de lagenbenadering moet consequent worden toegepast; 3. er worden geen woningen en bedrijventerreinen aangelegd in de groene hoofdstructuur en nieuwe wegen worden alleen aangelegd als het niet anders kan en als zij zo weinig mogelijk ruimte binnen de GHS in beslag nemen; 4. de bescherming van het Middengebied moet krachtiger worden geformuleerd;
1128
A
Verslagnummer 10
5.
de relatieve positie van het OV ten opzichte van het autoverkeer moet zwaarder worden aangezet.' (amendement nr. 8).
Als het amendement een meerderheid krijgt, beschouwen wij het als een opdracht van de raad aan de Eindhovense fractie in de regioraad. De heer Burema: Voorzitter. Ik kan mij op dit laatste punt naadloos aansluiten bij de heer Gerard, wij hebben niet voor niets het amendement mede ondertekend. In het amendement worden precies de punten aangehaald die het besluit over het Regionaal Structuurplan zijn politieke gewicht geven. Er moeten politieke besluiten worden genomen. Als wij de N69 aanleggen, offeren wij daarvoor natuur op. Als wij de oostelijke randweg aanleggen, offeren wij een mooie stuk heide op. Dat zijn puur politieke beslissingen. Als wij straks spreken over het RVVP zal ik waarschijnlijk een vergelijkbare opmerking maken. Het gaat om de politieke keuze of wij meer asfalt willen aanleggen in de verwachting dat wij daarmee de mobiliteitsproblemen oplossen. Het is denkbaar andere oplossingen te zoeken, zoals rekeningrijden of ondertunneling, maar dat is een taak van de landelijke overheid. Wij hebben deze week een mooi, maar heel duur idee toegezonden gekregen, vergelijkbaar met de Westerscheldetunnel. Bij de mobiliteitsproblematiek zouden wij in die richting kunnen denken, maar dan gaat het om politieke beslissingen bij de vraag hoeveel geld wij ervoor over hebben en wat wij ervoor willen opofferen. Ik zal niet herhalen wat wij in de commissie hebben gezegd over het Regionaal Structuurplan. Een aantal punten is getackeld door het amendement van de SP, waarbij ik erop wijs dat het besluit dat wij vanavond nemen eigenlijk niet past bij een onderwerp dat zo veel politieke kanten heeft. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Voorzitter. Wij hebben het amendement ook ondertekend. Op de meeste punten die hij noemde, zijn wij het met de heer Gerard eens. U legde een verbinding met de BOR-afspraken, wij willen nog een punt benadrukken dat de heer Gerard niet heeft genoemd. Naast indikken van bedrijventerreinen, moet ook naar de kwaliteit van deze terreinen worden gekeken. Bij nuttig gebruik past indikken in het belang van de efficiency. De manier waarop op dit moment in en om Eindhoven met ruimte wordt omgesprongen is bekend. Het voorzitterschap wordt overgenomen door mevrouw Joosten. De Burgemeester: In het voorstel wordt op pagina 396 onder punt 3 heel expliciet het kader aangegeven voor de komende 25 jaar. Daarbij zijn de BOR-afspraken nog eens op een rij gezet. Het gaat om 10.000 woningen buiten Eindhoven, de scheefgroei, 250 ha bedrijventerrein, enz.. Dat parkeer ik als gegeven. Daarnaast staan landelijke doelstellingen die de heer Gerard terecht aanhaalde en waarover Staatssecretaris Van Geel met regelmaat vol elan spreekt. Daarin gaat het erom dat wij bij
1129
A
Verslagnummer 10
bedrijventerreinen, ook oude sterk verontreinigende of verontreinigde, anders met de ruimte moeten omgaan. Daarachter kan een doelstelling liggen, uitgedrukt in een percentage, voor een reductie in algemene zin bij bedrijventerreinen, welke ruimte vervolgens wordt bestemd voor andere doeleinden. In de aanvulling van mevrouw Van Dootingh is te zien dat er een verschil is tussen de expliciete doelstelling in de post-herindelingsdiscussie en het landelijke debat over de gezamenlijke opdracht in het kader van milieu en dergelijke anders met bedrijventerreinen om te gaan. Daarom is dit voorstel geformuleerd zoals wij dat hebben gedaan. Wij kunnen onder respect van de BOR-afspraken als regio, de 21 gemeenten, zeer nadrukkelijk een bijdrage leveren aan het andere debat. Het is zeer wel denkbaar dat op Eindhovens grondgebied bij bedrijventerreinen een slag kan worden gemaakt door indikken of anderszins. Met inachtneming van de BORafspraken kunnen wij toch in de regio in lijn met de landelijke doelstellingen in de komende jaren een slag maken. In die zin staan college en raad naast elkaar, wat kan leiden tot het signaal dat de BOR-afspraken hard in het RSP moeten terugkomen, omdat wij anders geen legitimatie hebben bij een verwijzing naar de eerdere harde afspraken. Daarnaast kan staan dat wij instemmen met de brede landelijke doelstelling om verstandiger om te gaan met het ruimtebeslag voor bedrijventerreinen. BOSE ligt in een formeel traject, daar behoeven wij in het kader van het RSP niet in te treden, anders dan door de algemene opmerkingen in het RSP over bereikbaarheid. Hierover kunnen wij in de komende tijd in de regioraad een aparte stevige discussie verwachten. Het mag duidelijk zijn dat het college het amendement ontraadt, maar dat in het standpunt dat vanuit Eindhoven wordt geformuleerd de beide punten expliciet naast elkaar moeten worden gezet. De heer Schut: Voorzitter. Ik stak aan het einde van de eerste termijn van de raad mijn hand op, maar de burgemeester liep al naar het katheder. Daarmee zou mijn eerste termijn vervallen kunnen zijn. Nu wil ik er alleen op wijzen dat de VVD-fractie zich kan vinden in het voorstel zoals het door het college is geformuleerd, maar ook wij vinden dat wat forser moet worden ingezet op de gewenste ruimtebesparing bij bedrijventerreinen. Voor de beoordeling van het amendement heb ik een schorsing nodig, het overvalt mij en ik wil precies bekijken wat er staat. De heer Van Dijck: Mij overkwam hetzelfde als de heer Schut, ook ik had in eerste termijn nog iets willen zeggen. Het is goed dat het SRE de ruimtelijke ordening op de schaal van de regio aanpakt, zodat bij de gemeenten op verschillende gebieden en niveaus een afstemming kan ontstaan. Wij zullen het voorstel graag steunen, mede omdat de identiteit van de verschillende gemeenten behouden kan blijven wat bij een annexatie niet het geval zou zijn geweest.
1130
A
Verslagnummer 10
Wij zullen het amendement niet steunen, wij staan achter het plan zoals het voorligt en gaan ervan uit dat waar het nodig is overleg zal plaatsvinden. De heer Rennenberg: Wij sluiten ons graag aan bij het voorstel van de heer Gerard. De Burgemeester: Ik moet de leden van de raad erop wijzen dat het amendement zeer breed is en op enkele punten een stevige politieke inhoud heeft, zoals bij de verhouding openbaar vervoer en autoverkeer en bij de vraag hoe wij omgaan met bescherming van gebieden. Men kan daarvoor kiezen, maar men dient zich te realiseren dat het amendement heel breed is en niet alleen betrekking heeft op bedrijventerreinen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Schut: Voorzitter. Ik heb begrepen dat de SP, toen ik de zaal verliet, heeft gevraagd om dit amendement als een punt in stemming te brengen. Wij zijn na het overleg tijdens de schorsing klaar om te stemmen. De heer Gerard: Voorzitter. Het amendement beoogt dat de gemeenteraad van Eindhoven een soort algemene lijn uitstippelt voor de fractie in de regioraad. Het is dus geen amendement voor de regioraad, het is bedoeld om een richting aan te geven voor de fractie. Het is vervolgens aan de fractie om amendementen te maken voor de regioraad, de partijen in de fractie zijn er zelf bij. Daarom zijn de punten in het amendement niet tot in detail dwingend geformuleerd, dan zou de fractie weinig speelruimte hebben en de bedoeling is juist dat zij die ruimte wel heeft. Ik zal niet ontkennen dat dit een poging is tot progressieve ruimtelijkeordeningspolitiek in de regio. Daardoor heeft het amendement een politiek karakter. Wij hebben bewust naar formuleringen gezocht die niet alles dichttimmeren, zodat er in de fractie ruimte is voor een discussie. De burgemeester noemde de BOR-afspraken en daarmee compliceert hij een kwestie die eigenlijk niet gecompliceerd is. Wij zijn van plan voor de hoofdlijnen van de BORafspraken te stemmen. Als de burgemeester vindt dat de Eindhovense fractie de boodschap moet meekrijgen dat de BOR-afspraken nadrukkelijk moeten worden vermeld, gebeurt dat automatisch, doordat de BOR op de agenda staat. Als de raad in grote meerderheid voor die afspraken stemt, is de opdracht aan de Eindhovense fractie om de BOR-afspraken mee te nemen, automatisch een feit. Ik heb er geen enkele moeite mee te zeggen dat ik ze steun, als het op papier moet, kan dat ook. De burgemeester zoekt een probleem dat er niet is. Wij stemmen voor de BORafspraken, tegelijkertijd hebben wij vanuit een progressief zicht op de ruimtelijke
1131
A
Verslagnummer 10
ordening, ook op de BOR-afspraken commentaren in dezelfde geest. VINEX is groot, het Streekplan, het structuurplan en de BOR zijn op een aflopende schaal kleiner. Onze mening dat 30% moet worden bezuinigd op bedrijventerreinen geldt ook hier. Of dat in de BOR of elders moet worden vermeld, maakt mij niet uit. Nu is er nog een vraag. Het zou mijn voorkeur hebben als u eerst het pakket als geheel in stemming zoudt brengen, aangezien dat het verst strekt, misschien krijgt het hele pakket een meerderheid. Als dat niet het geval is, zou ik het op prijs stellen als u de afzonderlijke punten als afzonderlijke amendementen zoudt aanmerken. Ik wil ze best in een schorsing apart opschrijven, maar dit lijkt mij overbodig. In deze redenering hebben wij amendement nr. 8 en wordt punt 1 amendement nr. 9, punt 2 amendement nr. 10, enz.. De Burgemeester: Het college heeft moeite met het volgende, maar ik wil het niet moeilijker maken dan het moet zijn. Als wij in de BOR-afspraken, in lijn met de post-herindelingsafspraken, een opdracht voor 250 ha bedrijventerrein bij de randgemeenten neerleggen, welke ruimte bitter hard nodig is in de komende 25 jaar om de toptechnologische regio te laten doorgroeien zoals wij ons dat voorstellen in het belang van de economische ontwikkeling, de werkgelegenheid, enz., kan ik mij voorstellen dat dat op gespannen voet staat met de 30%-doelstelling in dat gebied om het ambitieniveau te kunnen bereiken. Wel kan ik mij voorstellen dat wij voor het hele gebied van het SRE of een nog grotere schaal, misschien zelfs de provincie Brabant, tot die reductie komen. Het is denkbaar dat zij elders beter bereikbaar is, misschien ook in de stad Eindhoven bij revitalisering en herbestemming van terreinen. Een harde afspraak over een reductie van 30% voor een gebied waarin wij ook 250 ha afspreken, levert een spanningsveld op. Ik kan mij wel voorstellen dat wij in de BOR-afspraken, die ook de heer Gerard onderschrijft, tot een genuanceerder afspraak komen, maar ook dan houd ik moeite met 30%. De heer Burema: Wij hebben in de commissie al aangegeven dat in het structuurplan een kans is gemist als het gaat om bedrijventerreinen. Oorspronkelijk hadden wij het plan ze veel meer te concentreren, nu zien wij dat zij toch weer versnipperd terugkomen. Door het amendement worden in elk geval meer garanties geboden voor het bereiken van de 30%. Dat maakt het leven niet eenvoudiger, wij zitten hier niet om het bestuurders gemakkelijk te maken, maar om hen duidelijke kaders mee te geven. De heer Schut: Uit de vijf punten van het amendement proef ik dat wij nog eens herbevestigen wat al glashelder is. Natuurlijk kunnen en mogen wij geen bedrijventerreinen aanleggen in de groene hoofdstructuur. Het is nonsens dat in een amendement vast te leggen. Er bestaan richtlijnen voor en wij moeten hier niet naar een situatie waarin wij bevestigen dat wij richtlijnen moeten uitvoeren. Het enige punt in het amendement waarbij wij kunnen afwijken is het indikken met 30%. In
1132
A
Verslagnummer 10
haar officiële reactie aan het SRE zegt de gemeente Eindhoven al dat zwaarder moet worden ingezet op indikken van bedrijventerreinen. Dat is een keurige formulering. Mijn fractie zal tegen het amendement en zo nodig ook tegen de aparte punten stemmen. De heer Van Dijck: Ook wij wijzen het amendement af, wij zien andere mogelijkheden. Er is veel leegstand op bedrijventerreinen, er dient actief moeite te worden gedaan om die ruimten een nieuwe bestemming te geven. Ik kan mij voorstellen dat makelaars daarvan meer werk zouden kunnen maken en wij weten dat de NV REDE ermee bezig is. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: In punt 1 van het amendement staat letterlijk 'er moeten meer garanties worden geboden...' De heer Gerard heeft duidelijk gemaakt dat hij dat wil meegeven aan de Eindhovense fractie in de regioraad. Dat is de reden waarom wij het amendement hebben ondertekend. Onze vertegenwoordigers in de regioraad dienen deze gedachte daar te laten doorklinken. Wij zijn het eens met het amendement, ook waar het gaat om de relatieve positie van het openbaar vervoer ten opzichte van het autoverkeer. Wij hebben altijd gepleit voor een beter openbaar vervoer en terugdringen van het autoverkeer. Daarmee geven wij niet aan dat in het verband van BOSE of BOR niet kan worden gekeken naar andere mogelijkheden voor wegen. Ook bij ons leeft het idee aan ondertunneling. Amendement nr. 8 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 8.1 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 8.2 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 8.3 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 8.4 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 8.5 wordt bij handopsteken verworpen. De heer Gerard: Het wordt een beetje een enerzijds-anderzijds verklaring. Het voordeel van het structuurplan, zoals het er nu ligt, is groter dan het nadeel. Wij zullen ermee instemmen, hoewel wij het niet goed genoeg vinden, maar op zeker moment moeten wij plussen en minnen naast elkaar zetten. De heer Van den Biggelaar: Ik verzoek u de vergadering even te schorsen zodat ik kan overleggen met mijn fractie. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
1133
A
Verslagnummer 10
De heer Burema: Wij worden geacht te hebben gestemd tegen het voorstel onder A. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel onder VII.5A besloten, onder aantekening dat de PvdA-fractie geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 24. B. Regionale Woonvisie. De heer Burema: Voorzitter. U stelt voor in te stemmen met de Regionale Woonvisie. U geeft aan dat deze visie voor een groot deel de Eindhovense Woonvisie volgt, waartegen de PvdA-fractie grote bezwaren heeft. Het zou dan ook vreemd zijn als wij met de Regionale Woonvisie zouden instemmen. De afspraken in de woonvisie gaan uit van bepaalde ideeën die wij niet kunnen onderschrijven, de gedachte dat wij duurdere woningen kunnen bouwen en daarmee de woningnood in de sociale sector kunnen oplossen, vinden wij onjuist. Het is kort door de bocht geformuleerd, maar dit is toch de kern van ons bezwaar. Mevrouw Kamphorst: Voorzitter. U zult er niet raar van opkijken dat ook wij tegen de Regionale Woonvisie zijn, in overwegende mate om dezelfde redenen als de PvdA. Enkele punten wil ik extra benadrukken. Er moet zo snel mogelijk een volkshuisvestingsplan worden opgezet, wij hebben dat al vaker gezegd. De Regionale Woonvisie is al lang achterhaald, wij moeten meer respect tonen voor de bestaande woningvoorraad. Nu horen wij dat in dorpen, waar herstructurering plaatsvindt, mensen met een smalle beurs de raad krijgen in steden, zoals Eindhoven en Helmond, te zoeken. In de ambities in deze visie kan ik niets terugvinden wat de indruk wekt dat het in de toekomst beter zal gaan. Met enkele ambities zijn wij het eens, bij andere zetten wij grote vraagtekens, zoals bij de keuzevrijheid. Ik wees er al op dat mensen uit de dorpen naar de steden worden verwezen, dat is niet bepaald een uiting van keuzevrijheid. Wij hebben nog een vraag. De vorige week is in de krant gemeld dat een rechtszaak heeft plaatsgevonden waarin is vastgesteld dat corporaties niet als makelaars mogen optreden. In de woonvisie staat op pagina 50 dat corporaties bij commerciële partijen betrokken moeten kunnen worden. Hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak dat er geen makelaars bij mogen optreden? Wij zullen de ontwikkelingen op de woningmarkt zorgvuldig volgen, nu stemmen wij tegen deze visie. De heer Rennenberg: Voorzitter. Wij hebben in de commissie de benadering door mevrouw Fiers en de heer Burema ondersteund. Ook wij zullen niet voor deze visie stemmen.
1134
A
Verslagnummer 10
De heer Van Dijck: Voorzitter. Het college heeft al verschillende malen problemen bij het wonen in de regio Eindhoven geconstateerd, met name bij de verhouding tussen koop en huur in Eindhoven en de omliggende gemeenten. In de steden is naar verhouding het aantal koopwoningen heel wat kleiner dan in de dorpen, met alle consequenties van dien. Daarom is het goed dat er een stevige regionale woonvisie komt, waarin dergelijke problemen aan de orde komen. Ook het rijk onderkent deze problemen in de steden. Als liberale partij streeft Leefbaar Eindhoven naar een groter aanbod van koopwoningen in Eindhoven. De woonvisie sluit hierop goed aan. Mevrouw Breuers: Voorzitter. Ik heb de notulen van de commissievergadering uitgeschreven en ik stel vast dat vanavond letterlijk wordt herhaald wat daar is gezegd. Het is jammer van de tijd. Wij hebben ons tijdens de commissiebehandeling niet over de woonvisie uitgelaten, wij sluiten ons nu aan bij de opmerkingen van de PvdA. Wij hebben tegen de Eindhovense Woonvisie gestemd, nu zijn wij consequent en stemmen ook tegen deze regionale visie. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Voorzitter. Wij hebben voor de woonvisie gestemd, nu wil ik erop wijzen dat in de BOR ook afspraken zijn gemaakt die de omliggende gemeenten verplichten hun eigen sociale woningbouw te realiseren. Daarom klopt de stelling van mevrouw Kamphorst, dat mensen naar de stad worden verwezen, niet. Het kan op dit moment het geval zijn omdat men nog niet zover is, maar de omliggende gemeenten hebben wel degelijk de opdracht de sociale woningbouw meer gestalte te geven. Mevrouw Kamphorst: U weet misschien niet dat mensen uit Geldrop van de Karstensweg naar Eindhoven zijn verwezen. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Dat is inderdaad gebeurd, maar ik neem aan dat het bij dit incident blijft. Gemeenten kunnen zo'n antwoord niet geven. Het heeft te maken met het feit dat daar dezelfde corporatie werkt als in Eindhoven. Zo'n verwijzing mag niet. Wij zullen moeten monitoren hoe dit proces in de omliggende gemeenten verloopt. Wij stemmen in met de woonvisie. De Voorzitter: Ik heb in verband met de bedrijventerreinen naar de BOR verwezen. Daarin is ook het aantal van 10.000 woningen en het tegengaan van de scheefgroei aan de orde, waardoor meer recht wordt gedaan aan de vraag naar sociale woningbouw in de omliggende gemeenten. Ik kan mij voorstellen dat de SP daaraan meer inhoud wil geven dan alleen in de BOR-afspraken. Het gaat hierbij om een politieke kwestie en u zult zelf moeten bepalen wat u ervan vindt. Feit is in elk geval
1135
A
Verslagnummer 10
dat binnen de BOR-afspraken in die richting zal worden gewerkt. Daarbij zal een instrument nodig zijn om elkaar op de naleving te controleren en af te rekenen. Het is denkbaar dat u op een gegeven moment de regioraad voorhoudt dat u deze aanpak heel serieus neemt en dat de sancties die zijn voorzien in het bonusmalussysteem van de BOR moeten worden ingevuld. Wij kunnen met deze afspraken wel degelijk iets doen tegenover de regioraad. Los van de vraag of men voor of tegen de woonvisie is, kunt u tegenover de regioraad zaken hard naar voren brengen. De heer Schut: Voorzitter. De Regionale Woonvisie sluit perfect aan bij de Eindhovense Woonvisie, mijn fractie zal er dan ook mee akkoord gaan. Ik verwacht dat wij, als het gaat om de regionale samenwerking op het gebied van wonen, straks nog eens verder moeten praten over het convenant dat onder punt VII.4 aan de orde is. Daarin staat alles wat hier nu over de tafel is gekomen. Zonder hoofdelijke stemming wordt bij handopsteken overeenkomstig het voorstel onder VII.5B besloten. Zie besluit nr. 24. C. D.
De nota Kaders RVVP. De concept-Trajectnota/MER BOSE.
De heer Verhaegh: Voorzitter. Ik heb de indruk dat BOSE steeds meer wordt gezien als de oplossing voor de bereikbaarheid van Eindhoven en als een soort substituut voor de ruit die wij ooit wilden. Ik betwijfel ernstig of BOSE die rol kan vervullen. Als ik dat afzet tegen de problemen die in de randgemeenten ontstaan met natuur en verkeersoverlast, twijfel ik langzamerhand ernstig aan het hele project. Daarbij vraag ik mij af of wij niet op een grotere schaal alternatieven moeten zoeken. Er is al over een tunnel gesproken. De fileschade wordt berekend op € 54 miljoen per jaar, als wij dat kapitaliseren naar een investeringsbudget, moeten er andere mogelijkheden zijn. Ik zou de Eindhovense fractie in het SRE in overweging willen geven nog eens kritisch naar BOSE te kijken en niet uit te gaan van het idee dat het in de pijplijn zit en er dus ook uit moet komen. De heer Burema: Voorzitter. In beide punten wordt uitgegaan van de gedachte dat wij het mobiliteitsprobleem kunnen oplossen door nieuw asfalt aan te leggen. Wie kritisch naar het BOSE-rapport kijkt en alle trajecten naast elkaar legt, ziet dat de oplossing niet ligt in aanleggen van meer asfalt. Op een totale reistijd van 28 minuten zal door een investering van bijna € 200 miljoen een tijdwinst van 3 minuten ontstaan. Dat is volslagen onzin. Als BOSE iets goed aantoont, is het wel dat aanleggen van meer asfalt de problemen niet oplost. In het algemeen kunnen wij dit gegeven extrapoleren naar allerlei andere problemen, niet alleen hier in de regio, maar zelfs in het hele land. Het is bekend dat als nieuwe snelwegen worden aangelegd, mensen domweg iets verder van hun werk
1136
A
Verslagnummer 10
gaan wonen. De gemiddelde Nederlander wil niet meer dan 50 minuten per dag onderweg zijn. Leggen wij een extra snelweg aan, dan kan hij iets verder weg gaan wonen, zodat hij toch weer 50 minuten onderweg is. Daarin ligt de reden voor het feit dat wij telkens weer aanlopen tegen nieuwe files. Wij zullen dat ook zien bij de nieuwe randweg, over drie jaar is deze weer dichtgeslibd. Dit is de fundamentele denkfout in beide plannen en daarom wil de PvdA niet in die richting gaan. Het is bekend, ook uit onze stellingname in de Tweede Kamer, dat wij grote voorstanders zijn van rekeningrijden. Wij zouden voor de regio willen bekijken wat een ondertunneling kan betekenen in vergelijking met de alternatieven die nu in BOSE zijn aangevoerd. De heer Van Dijck: Voorzitter. Het is zowel bij het RVVP als bij BOSE duidelijk dat een goede doorstroming van belang is, wij moeten daarbij ook aan de toekomstige ontwikkeling van de regio denken. Wij onderschrijven de constatering van het college dat bij de aanleg bovenal bovenregionaal en nationaal moet worden gedacht. Het belang van brainport verlangt nationaal en zelfs internationaal een oplossing, gezien de potenties die wij hier hebben. Nu is er alleen sprake van een milieutoets, waarbij geen voorkeur voor een variant wordt uitgesproken. Naast de milieuaspecten dienen ook andere, zoals economische verkeerseffecten, woningbouw en dergelijk te worden meegenomen. Het SRE moet daarover met voorstellen komen. Deze komen nog in de raad, wij behoeven nu niet meer te doen dan onze opmerkingen betreffende het milieu ter kennis van het SRE te brengen. Wat ons betreft hebben mobiliteit en een goede doorstroming op de wegen de eerste prioriteit. Naast onnodige milieuschade ontstaat een economische miljardenschade door het dichtslibben van wegen. Wij zijn voor het voorstel. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Voorzitter. Afgelopen zaterdag hebben wij met D66 in de regio overleg gepleegd, waarbij wij tot een aantal gezamenlijke conclusies zijn gekomen, waarvan ik de belangrijkste zal noemen. Wij erkennen dat er een oplossing moet komen voor het regionale mobiliteitsprobleem, omdat, als het niet lukt, nadelige consequenties ontstaan voor de verdere ontwikkeling van de economische positie van brainport. De kwaliteit van deze effectrapportage achten wij onvoldoende omdat de studie-opdracht gedateerd is, geen duurzame ontwikkelingen zijn meegenomen, BOSE niet leidt tot een acceptabele oplossing van het mobiliteitsprobleem in Zuidoost-Brabant en de studie te veel uitgaat van nu, in plaats van ook de toekomst mee te nemen, het milieuaspect te weinig is uitgewerkt vanuit het perspectief van leefbaarheid voor de inwoners van regio en stad, terwijl te weinig gebruik is gemaakt van dynamische vervoersanalyses. Wij pleiten voor een programmatische verankering met perspectief op de toekomst, BOSE is dan een onderdeel van het totale programma. De Trajectnota/MER BOSE wordt door ons gezien als een aanzet die slechts een deel van het probleem oplost. Er zullen aanvullende programma's nodig zijn, zoals
1137
A
Verslagnummer 10
onderzoek naar andere vervoersoplossingen, waarbij wordt gedacht aan water, fiets, openbaar vervoer en telewerken. Onderzoek wijst uit dat breedband het mogelijk maakt te komen tot een reductie van het verkeer in de spits met 25%. Oplossingsrichtingen en keuzen voor de korte termijn moeten volgen, maar zij moeten altijd zijn ingebed in een perspectief op de lange termijn. Zuidoost-Brabant is sociaal-economisch een eenheid met een gemeenschappelijk belang. Dat vraagt een lange-termijnperspectief waarbij geen keuzen moeten worden gemaakt die in strijd zijn met het doel. Het vinden van een acceptabele balans tussen leefbaarheid en bereikbaarheid is daarbij de belangrijkste opdracht. Het mobiliteitsprobleem in onze regio mag niet uitsluitend op de regio worden afgewenteld, het is zeker ook een landelijk probleem. Wij pleiten voor bescherming van het middengebied en kiezen voor investeren in oplossingen die behoud van kwaliteit in dat gebied mogelijk maken. Een tunnel is daarbij een van de mogelijkheden, die wij tien jaar geleden al hebben genoemd. De heer Schut: Voorzitter. Ik zal nu niet ingaan op de Trajectnota. Er zijn al verschillende opmerkingen gemaakt, ik heb ook uit de regio begrepen dat voldoende opmerkingen zullen binnenkomen die noden tot aanpassingen. Wij wachten ze af. In de commissie heb ik in verband met het RVVP gewezen op de te geringe aandacht voor het transport over het water. Er dient absoluut meer aandacht voor te komen. Ook veiligheid is in dit rapport niet expliciet genoemd, het zou een apart hoofdstuk moeten worden. Wij gaan ervan uit dat de Oostelijke ontsluiting er zal moeten komen. De ambities van brainport Eindhoven en de vertalingen ervan vinden wij niet terug. Het stuk ademt een te regionale sfeer, er wordt te weinig gekeken naar de plaats van Eindhoven in Nederland en de Benelux. Wij zijn een factor in het geheel, als in Eindhoven de auto's stilstaan, heeft Rotterdam er ook last van. Dat vinden wij in het RVVP te weinig terug. Mevrouw Breuers: Voorzitter. In onze beleving is in de commissie het eerste diamantje inzake het RVVP niet aan de orde gekomen, het gaat ook te ver het in het vervolg mee te nemen. Wij willen meegeven dat er een betere balans moet komen tussen de doelstelling economische groei enerzijds en veiligheid, leefbaarheid en ecologie anderzijds. Helaas kregen wij de handen daarvoor niet op elkaar. Wij kijken uit naar de verdere uitwerking, waarbij deze kanttekeningen voor ons heel belangrijk zijn. Ook het eerste diamantje van BOSE past niet in de lijn waarin wij erover hebben gesproken. BOSE is een regionale oplossing voor minimale problemen, de heer Gerard wees er al op dat het gaat om forenzen die tussen Eindhoven en de randgemeenten op en neer tuffen. Wij stemmen derhalve niet met het eerste diamantje in. De verdere technische opmerkingen ten aanzien van de studie zijn al gemaakt.
1138
A
Verslagnummer 10
De heer Leenders: Voorzitter. Ik zal de aanvullingen niet herhalen, er zijn opmerkingen gemaakt waar wij in grote lijnen achter staan. In verband met het fonds mobiliteit heb ik de suggestie gedaan te bezien of het bedrijfsleven een bijdrage kan leveren. De wethouder stond er redelijk positief tegenover, maar ik vind er in het stuk niets van terug. Ik zou dit idee graag aan de Eindhovense fractie willen meegeven. De heer Gerard: Voorzitter. De SP heeft ten aanzien van het RVVP standpunten die vergelijkbaar zijn met de standpunten van GroenLinks en de PvdA. BOSE ademt een regionale sfeer, aldus de heer Schut, en dat was ook de bedoeling. Het was de opdracht voor de studie. Er zijn veel belangengroepen in de asfaltlobby en de Kamer van Koophandel die keer en keer proberen de discussie over een ruit om Eindhoven en een weg met een nationaal en internationaal karakter op te starten. Dat streven is keer op keer afgewezen. BOSE gaat over forenzen en aanverwanten, dat moet vooral zo blijven. Als wij ons beperken tot de alternatieven die BOSE noemt, gaat de voorkeur van de SP uit naar een nader te bepalen mengsel van de benuttings- en de OV-variant. Daarbij stuiten wij op het probleem dat de studie wel spreekt over aanleg, maar niet over exploitatie wat vooral voor het openbaar vervoer van belang is. Als wij € 100 miljoen hebben te besteden en dat uitgeven aan lijnbussen, kunnen wij misschien wel 50 lijnbussen 20 jaar laten rijden. Iemand moet dat maar eens narekenen. Als wij dat geld inderdaad hebben, kunnen wij ook een goede HOV-lijn aanleggen naar Nuenen en Son. Dan halen wij heel wat auto's van de straat, wat een fundamenteel betere oplossing is dan telkens weer nieuw asfalt aanleggen in natuurgebieden. Voor BOSE geldt dat wat helpt niet mag en dat wat kan niet helpt. Ook in de BOSE-studies komen de auto's nog op precies dezelfde plaatsen Eindhoven binnen. Als dit een beslissing zou zijn geweest, zou ik hebben gezegd dat de weergave in het voorstel de plank misslaat. Er staat ad 4: concept-Trajectnota/MER BOSE: de commissieleden zijn het geheel met ons eens dat ook in deze studie het bovenregionale een probleem is. Dat is kul, de commissie was het daarmee niet eens. Grote delen van de commissie zijn een andere mening toegedaan. Ik krijg af en toe de neiging te constateren dat de manier waarop telkens te pas en te onpas voorstanders van het asfalt de internationale en nationale doorgaande functie erbij slepen van kwade trouw getuigt. In het RSP is niets over BOSE te vinden, er wordt alleen in gezegd dat het traject, dat eruit komt, zal worden gevolgd. Met BOSE kan dus niet op het RSP of BOR worden ingespeeld, in de BOR afspraken wordt met geen woord van BOSE gerept. Wat daarover is opgeschreven, is gewoon kul. Wat er is gebeurd, staat netjes beschreven in het verslag van de commissie. Als wij de Eindhovense fractie in de regioraad iets moeten meegeven, is het heel eenvoudig de inhoud van het verslag van de commissievergadering. Als hier sprake zou zijn geweest van een besluit, zou ik een amendement hebben ingediend met het commissieverslag als inhoud. Dat zou dan in de plaats moeten
1139
A
Verslagnummer 10
komen van de passage die het college heeft geschreven, want daarin staan dingen die niet zijn gezegd of minstens zeer omstreden zijn. De heer Rennenberg: Voorzitter. Ik heb met belangstelling naar mevrouw Van Dootingh geluisterd, ik vond daarin een omissie. De ondertunneling van een weg in de richting van Nuenen is in 1994 als suggestie genoemd door Nico van der Spek. Ondanks dat zijn wij tegen C en D. De Voorzitter: Wij zullen proberen de verschillende meningen op een rij te zetten ten behoeve van de Eindhovense fractie, die dan in haar voorbereiding moet bekijken waar de meningen expliciet zijn of een meerderheid hebben. Het blijkt dat op enkele punten over de inhoud wisselend wordt gedacht. Wij laten het aan de wijsheid van de fractie over om te bepalen wat aan de orde is. Daarbij wensen wij haar veel sterkte. Ik stel voor op deze manier verder te gaan. Aldus wordt besloten. Mevrouw Joosten: Ik zou de fractievoorzitters graag even apart willen spreken. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Pauze.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. U zult hebben gehoord dat mevrouw Joosten de fractievoorzitters bijeen riep. Zij hebben even overlegd over de wijze waarop vandaag aandacht kan worden geschonken aan de voorvallen van de vorige week. Ik wil er nu eerst iets over zeggen, daarna zal mevrouw Joosten namens de fractievoorzitters er aandacht aan besteden. Zondagnacht 7 oktober om half vier schrok een wijk in Eindhoven wakker door een ontploffing bij de islamitische school in de Frankrijkstraat. Het was een schrik van jewelste. Toen ik er om even na vier uur aankwam, trof ik schade aan in letterlijke zin, maar direct ook de schade waarom het in wezen gaat, de week daarvoor, met de gruwelijke moord op Theo van Gogh. Die schade bestaat uit angst en schrik, die zich uit in de vraag wat ons overkomt in een samenleving, waarin wij meenden multicultureel goed met elkaar om te gaan. Eindhoven schrok wakker. Vervolgens is er de afgelopen week in Nederland meer gebeurd, in Den Haag, Helden, Uden en in allerlei situatie waarover ik gerapporteerd heb gekregen. De politie heeft door zeer grote waakzaamheid in de afgelopen anderhalve week veel voorkomen, doordat zij er op tijd bij was. Wij zijn allemaal geschrokken, er is schade aangericht aan onze samenleving, aan de islamitische gemeenschap, waarvan de leden met angst en beven over straat gaan of in huiskamers praten over de vraag hoe het nu moet. Met alle respect voor de islamitische gemeenschap stel ik vast dat het alle Nederlanders aangaat.
1140
A
Verslagnummer 10
De vorige week sprak ik al vrij snel over de wandaad van een idioot, misschien moet ik netjes 'misdadiger' zeggen, maar ik vind het nog steeds een idioot, of hij Theo van Gogh vermoordt, een bom plaatst bij een school of een school in brand steekt. Ik heb de indruk dat wij ons allemaal afvragen hoe iemand het in zijn hoofd haalt. De reacties zetten ook aan tot denken. Ik denk aan reacties in moedige taal, reacties met verkeerde woordkeuzen, reacties in opperste paraatheid. In Zuidoost-Brabant hebben wij direct gekozen voor de hoogste alarmfase waarin de hele regio wordt gemobiliseerd. Wij zien door heel Nederland dat wisselend wordt gereageerd, maar overal bestaat de hoogste staat van paraatheid. Al snel horen wij veel mensen roepen dat wij met elkaar moeten praten. Wij deden dat al. Misschien moeten wij gewoon vaststellen - dat is met het menselijk schild bij de school treffend gesymboliseerd - dat wij elkaar stevig moeten vasthouden. Wij meenden in Eindhoven dat wij dat deden, wij doen veel aan een multicultureel beleid en minderhedenbeleid. Wij moeten elkaar stevig vasthouden, letterlijk hebben velen dat met het menselijk schild laten zien. In bijeenkomsten spreken wij het tegenover elkaar uit. Inmiddels zijn wij weer iets verder en vragen wij ons nog steeds af wat het volgende is, hoe wij met elkaar in deze samenleving verder moeten. Het is passend gewoon hard aan het werk te gaan. 'Nu maar eens niet stilvallen', zei Job Cohen toen het zich in Amsterdam voordeed. Het was een goede gedachte met elkaar te roepen dat wij dit niet pikken. Ik zou graag met u samen ons diepe medeleven uitspreken met degenen die leed is aangedaan. Wij leven mee met de mensen die zich onzeker voelen en zelfs bang zijn, met kinderen die het helemaal niet snappen. Daarbij past een dringend verzoek aan ieder om naar vermogen mee te werken aan het behoud van ons wij-gevoel. Onze regio heeft samen werken en samen denken altijd hoog in het vaandel gehad. Het moet dus heel gemakkelijk zijn elkaar hierop te vinden. Er gebeurt heel veel, de gemeenten in onze regio is gevraagd om vanuit de gemeentelijke regie de komende tijd activiteiten te ontplooien om het wij-gevoel weer invulling te geven. Het is weer nodig dit tegen elkaar te zeggen. Mevrouw Joosten: Voorzitter. Ik ben blij dat u zo snel hebt gereageerd op de oproep van de fractievoorzitters om namens de raad een verklaring af te legen. Wij, als fractievoorzitters, wilden uiting geven aan ons gevoel van medeleven. Daarbij willen wij duidelijk uitspreken dat wij, waar wij kunnen helpen, ook inderdaad helpen, luisteren en met mensen in gesprek gaan. De bereidheid van de raad om met alle mensen in de stad, in wijken, buurten en scholen, het gesprek aan te gaan, is groot. Wij meenden dat u dat zoudt kunnen verwoorden. Dit is geen onderwerp waarbij bepaalde politieke partijen het voortouw willen nemen, het gaat ons allen aan. Om die eenheid uit te stralen, hebben wij u gevraagd namens ons het woord te voeren. Ik mag namens alle fractievoorzitters zeggen dat wij gevolg zullen geven aan uw oproep om in de stad, waar mensen graag met ons het gesprek willen aangaan, dat gesprek aan te gaan en aan acties deel te nemen. Wij
1141
A
Verslagnummer 10
hebben al twee mooie acties gezien die door raadsleden zijn georganiseerd. Zij hebben niet alleen landelijk veel publiciteit gehad, het was vooral hartverwarmend voor de mensen die ermee zijn geconfronteerd. Vanavond bevestigen ook wij dat wij ons verantwoordelijk voelen voor alles wat in de stad gebeurt. Als mensen problemen hebben of bang zijn, verdienen zij een voorkeursbehandeling nu het er echt om gaat. Wij worden graag op de hoogte gehouden, wij weten dat het college gesprekken heeft gehad en dat er nog meer zullen volgen met allerlei organisaties, die ook in het verleden door het college bij elkaar werden geroepen. Ook afzonderlijke raadsleden willen graag een steentje bijdragen. De Voorzitter: In de vergadering van het regionaal beleidsteam van vanmiddag is besloten de waakzaamheid van de politie in de komende tijd blijvend in te vullen zoals de vorige week is afgesproken. De inhoud kan iets veranderen, maar naar de aard zal dit in de komende tijd stevig aan de orde blijven. Dat betekent dat het regionaal beleidsteam daarin geen functie meer heeft omdat het alleen politiewerk is, waarbij geen coördinatie tussen verschillende instanties nodig is. Het opsporingsonderzoek naar het incident bij de islamitische school wordt met grote kracht doorgezet. Er zijn bepaalde vorderingen en wij hopen dat resultaat zal worden geboekt. Het openbaar ministerie blijft er de komende tijd invulling aan geven, maar dat houdt geen legitimatie voor alarmfase grip 4 in, omdat daarin wordt uitgegaan van multidisciplinair bestuurlijk knopen doorhakken. Wij hebben de 21 gemeenten verzocht om activiteiten te ontplooien in de geest van de aanpak waarvan in onze verklaringen sprake is, dus stimuleren van ontmoetingen van burgers. Daaraan zal in de komende tijd blijvend invulling worden gegeven, een aantal gemeenten moet daarop nog reageren. Wij hebben daarvoor een rapportageplicht opgedragen, wij gaan ervan uit dat dit de komende dagen zal worden ingevuld. Vanmiddag is besloten grip 4 te beëindigen, waarmee niet is gezegd dat de waakzaamheid verandert. Er verandert alleen iets in de aard van de bestuurlijke inzet die nodig wordt geacht. Zodra het, als gevolg van de waakzaamheid, nodig lijkt, kan grip 4 weer worden geactiveerd, maar deze fase behoeft niet permanent te worden gehandhaafd omdat de nodige bestuurlijke beslissingen zijn genomen. VII.1. Voorstel tot het invoeren van de Wet Werk en Bijstand (onderdeel verordeningen) Afstemmings- en Fraudeverordening WWB 2005. (voorstel 04.R865.001).
De heer Van der Meer: Voorzitter. Het is moeilijk vanuit de emotie terug te keren naar het verstand. In de discussie over het onderwerp reïntegratie van de WWB was voor meerdere fracties, waaronder de PvdA-fractie, de verdeling van de reïntegratiemiddelen over de verschillende klantengroepen een belangrijk aandachtspunt. Het college gaf in
1142
A
Verslagnummer 10
eerste instantie aan dat het prioriteit legde bij nieuwe instroom van mensen jonger dan 35 jaar. Een meerderheid in de raad was het daarmee niet eens, omdat hierdoor juist de kwetsbaarste werklozen de minste kans zouden hebben op reïntegratie in de reguliere arbeidsmarkt en sociale activeringstrajecten buiten de verdeling zouden blijven. In de raadsvergadering van 19 april 2004 is een motie van de PvdA met deze strekking aangenomen. Blijkens een raadsinformatiebrief van 27 juli 2004 heeft het college de nota Reïntegratie overeenkomstig die motie aangepast, zowel ten aanzien van de verdeling van de middelen over de verschillende klantgroepen als de mogelijkheid van sociale activering. In de betreffende commissievergadering heeft de PvdA een amendement aangekondigd, omdat wij het van belang vinden dat de raad inzicht krijgt in de uitvoering van het reïntegratiebeleid. Dat kan door het college op te dragen in de jaarlijkse verslaglegging een overzicht te geven van de verdeling van de middelen over de klantgroepen, bijvoorbeeld naar geslacht, leeftijd, etniciteit en duur van de werkloosheid. Daarmee kan de raad zijn controlerende taak effectueren en indien nodig het beleid bijstellen. Meer dan voorheen krijgt de dienst Werk, Zorg en Inkomen de vrijheid maatwerk te leveren. De dienst is niet langer verplicht standaardsancties op te leggen. Blijkens een nadere toelichting bestaat de verwachting dat een vermindering van een aantal sancties zal plaatsvinden. Wij willen graag inzicht krijgen in de manier waarop de dienst met de sanctiebevoegdheid omgaat om op die manier de uitvoering van de verordening te kunnen controleren. Met behulp van een amendement willen wij het college opdragen de raad hierover verslag te doen. Daarmee kom ik meteen op het aangepaste artikel 6 over de gedragingen en de omvang van verlagingen. Daar wordt gesproken over procentsgewijze verlagingen. Als iemand zich niet houdt aan bepaalde lijnen, worden sancties opgelegd waarbij percentages van 25 en 100 worden genoemd. De vraag is waarom geen sancties van 10% worden genoemd. In Nijmegen heeft men die mogelijkheid wel in de verordening meegenomen, de vraag is waarom dit percentage in onze verordening niet voorkomt. Wij hebben net de week van de mantelzorg achter de rug. Bij veel mantelzorgers en informele zorgers, die ongeveer 80% van de zorg in Eindhoven voor hun rekening nemen, bestaan onduidelijkheden en onzekerheden over de vraag of zij onder de WWB hun zorgtaken kunnen blijven uitvoeren. Mijn fractie heeft veel respect voor mantelzorg en informele zorg, ik heb het idee dat dit voor de hele raad geldt, omdat deelnemers in deze vormen van zorg mede de samenleving overeind houden. De wet biedt het college de mogelijkheid een ontheffing van verplichtingen, zoals de sollicitatieplicht, te verlenen in verband met zorgtaken. Het college kan die bepaling ruim en minder ruim hanteren. Wij horen graag van het college welk beleid het in dezen denkt te voeren. Wij dringen erop aan hiermee zo ruimhartig mogelijk om te gaan, dat doet recht aan het werk dat deze mensen doen. Ik dien twee
1143
A
Verslagnummer 10
amendementen in, die inmiddels ook zijn ondertekend door de club van de heer Rennenberg. De Voorzitter: Dat vraagt om een nuancering. De heer Rennenberg: Ik zal daarop reageren als het mijn beurt is. De heer Van der Meer: De amendementen luiden achtereenvolgens: "stelt voor het ontwerpbesluit, behorend bij het voorstel te wijzigen/aan te vullen als volgt: toevoegen beslispunt 5b: artikel 19 van de Reïntegratieverordening te wijzigen als volgt: art. 19, lid 1: het college legt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag voor over de uitvoering van de verordening; dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in art. 77 van de wet; lid 2: in dit verslag wordt onder meer aangegeven hoe de middelen, besteed aan reïntegratietrajecten, is verdeeld over de verschillende klantengroepen; lid 3: in dit verslag wordt onder meer aangegeven welke middelen zijn besteed aan sociale activering." (amendement nr. 11). "stelt voor het ontwerpbesluit, behorende bij het voorstel als volgt te wijzigen/aan te vullen: toevoegen aan beslispunt 6b: art. 14. verslag over de uitvoering: het college legt eenmaal per jaar aan de raad een verslag voor over de uitvoering van de verordening. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in art. 77 van de wet; de artikelen 14 t/m 17 in de oorspronkelijke ontwerptekst worden vernummerd in 15 t/m 19". (amendement nr. 12). De heer van Bussel: Voorzitter. Bij dit voorstel hebben wij een stemvoorbehoud gemaakt bij punt 6, dat had met name te maken met het kortingssysteem in centen, wij hadden het graag in procenten gezien. De wethouder is ons daarin tegemoetgekomen en heeft de korting in die zin ingevuld. Dat heeft onze instemming. De verdeling van de reïntegratiemiddelen zoals door de PvdA voorgesteld in amendement nr. 11 stuitte indertijd bij ons op bezwaren. Ook nu is dat het geval. Mevrouw Van den Biggelaar: Ik heb daarbij een vraag. Het college heeft in een raadsinformatiebrief aangegeven dat het het reïntegratiebeleid in de zin van dit amendement wil uitvoeren. Dit betekent dus dat Leefbaar Eindhoven zich verzet tegen de wijze waarop het college dit beleid wil uitvoeren.
1144
A
Verslagnummer 10
De heer van Bussel: Als de meerderheid van de raad met de aanpak, zoals genoemd in amendement nr. 11, kan instemmen, volgen ook wij die lijn. Mevrouw Breuers: Voorzitter. Wij spreken nu ongeveer een jaar in de raad over de kaderstelling en de aanpak van de WWB, misschien lukt het de zaak dit jaar af te ronden. Ik heb de indruk dat wij daarvoor een compliment verdienen. Wij hebben regelmatig pleidooien gehouden waarvoor wij geen meerderheid in de raad hebben gevonden, dat is jammer, maar wij leggen ons daarbij neer. Wij beginnen dan ook niet meer over een premie voor vrijwilligerswerk of andere ideeën. Ik zal mij beperken tot de punten waarin pijn is blijven zitten. Wij blijven het principieel onjuist vinden met mensen, die een uitkering hebben, anders om te gaan dan met andere mensen in de stad. Ik doel dan op de passage die stelt: als mensen zich misdragen, kunnen wij besluiten tot een korting op de uitkering. In deze rechtsstaat staat voorop dat mensen die zich misdragen via politie en justitie tot de orde worden geroepen. Er mag geen situatie ontstaan waarin mensen die toevallig een uitkering hebben een deel van hun inkomen moeten inleveren. Wij zijn blij dat de verordening is aangepast, zodat het nu gaat om percentages in plaats van harde euro's. Wij houden moeite met een korting van 100% op de uitkering. Als mensen zwart werken en voldoende geld in de knip hebben, mogen zij natuurlijk hard worden aangepakt. Mensen die absoluut geen andere middelen hebben, mogen wij niet zo sterk korten, omdat wij daarmee alleen maar schulden en problemen in de toekomst veroorzaken. In verband met de amendementen meen ik dat het college al verplicht is de raad eens per jaar de gevraagde rapportages voor te leggen. Mocht het niet wettelijk zijn geregeld, dan steunen wij het desbetreffende voorstel van harte. De heer Rennenberg: Voorzitter. Ik sluit aan bij de twee voorgaande sprekers bij wie ik mij echt thuisvoel. Het is goed dat men zijn sociale gezicht laat zien. De Voorzitter: Horen zij nu ook bij de club-Rennenberg? De heer Rennenberg: Misschien zouden wij kunnen fuseren, de tijd lost alles op. Ik sluit aan bij de heer Van der Meer. Wij zijn met dezelfde trein naar Nijmegen gereisd, waar wij hebben gezien dat men daar andere percentages hanteert, die ook ons veel beter voorkomen. Op dat punt sluit ik mij ook aan bij mevrouw Breuers. Als wij hier de kaalplukwet hanteren, kunnen betrokkenen toch een huis in Spanje hebben, terwijl mensen die de heg van de buren knippen behoorlijk kunnen worden gekort. Een korting van 100% vind ik een heel zware straf. Wij ondersteunen met graagte het amendement van de PvdA.
1145
A
Verslagnummer 10
De heer Oosterveer: Ik heb dit nu enkele keren gehoord, nu wil ik een reactie vragen. Als mensen bewust frauderen, dus bewust de boel oplichten, moeten zij dan niet gewoon geen uitkering krijgen omdat zij onterecht een beroep doen op middelen van de maatschappij? De heer Rennenberg: Harde sancties zijn goed, maar van een kale kip kan men niet plukken. Mensen moeten kunnen leven. Dit is niet de tijd waarin Onze Lieve Heer werd geboren en mensen op geen enkele manier zichzelf konden bedruipen. De heer Oosterveer: Mijn vraag was of u vindt dat mensen, die onterecht aanspraak maken op een uitkering, ook op die uitkering kunnen worden gekort. De heer Rennenberg: Natuurlijk, maar niet voor 100%, aangezien zij dan geen bestaansmogelijkheid meer hebben. De heer Oosterveer: Dus fraude loont. De heer Rennenberg: Dat hoeft niet. Wij kunnen mensen aanspreken op wat zij fout hebben gedaan, mensen van de Sociale Dienst kunnen dat doen. Meestal is dat al voldoende om geen korting van 100% op te leggen. Praten met en luisteren naar mensen is heel belangrijk. Als op een uitkering 100% wordt gekort, hebben betrokkenen niets meer te makken. De heer Oosterveer: Ook als zij eerder voor 100% hebben gestolen? De Voorzitter: Nu is het debat over dit punt wel gevoerd. De heer Rennenberg: Ik ben gelukkig met de verschuiving van artikel 6. Er staat dat de verlaging wordt gehanteerd als richtlijn, wellicht kunnen wij ook andere richtlijnen hanteren. Ik hoor graag van de wethouder hoe het daarmee zit. De heer Oosterveer: Voorzitter. Wij kunnen in principe instemmen met deze verordeningen, wij zijn het eens met de insteek die is gekozen waardoor wordt gewerkt met individuele afwegingen. Wij willen nog eens expliciet aandacht vragen voor alle doelgroepen die er zijn en kunnen worden benoemd. Wel vinden wij de meetbare doelstellingen nogal mager, wij zouden ze in de rapportages, die de PvdA heeft gevraagd, vertaald willen zien. Misschien is daarover in de wetgeving al een en ander vermeld, in dat geval zijn de amendementen overbodig. Wij zouden willen vragen om een jaarlijkse evaluatie, maar dat is inherent aan de meetbare doelstellingen en de rapportages. Wij hebben nog een vraag bij de fraudeverordening. In Amsterdam is het gebruikelijk om bij aanvraag van een verordening te controleren of mensen recht hebben op de
1146
A
Verslagnummer 10
uitkering. Men verleent niet op voorhand een uitkering om vervolgens na te gaan of er misschien iets fout gaat. Een fraudeverordening is helaas noodzakelijk, maar bij aanvragen kunnen aanvragers ook meteen worden gecontroleerd op eventuele fraude. Ons staat voor ogen bij aanvragen direct na te gaan of de aanvragers wel voor een uitkering in aanmerking komen, dan is de fraudeverordening veel minder relevant. Wij maken ons hierover zorgen, er is een vangnet nodig en mensen die een uitkering nodig hebben, moeten haar ook kunnen krijgen. Mevrouw Van den Biggelaar: Ik ben een beetje verbaasd over de redenering van de heer Oosterveer. Volgens mij is het ook hier gebruikelijk alle gegevens te controleren voor mensen een uitkering krijgen. Als hij wil suggereren dat in Eindhoven iedereen een uitkering kan aanvragen en haar ook krijgt, terwijl pas daarna wordt gecontroleerd of de aanvrager er recht op heeft, geeft hij een verkeerde voorstelling van zaken. Daarna dienen mensen, die een uitkering krijgen, de hen opgelegde verplichtingen na te komen, ook daarvoor is de fraudeverordening bedoeld. Hij zou eens moeten zien welke informatie de mensen moeten geven, welke gegevens zij moeten meebrengen, voor zij een uitkering krijgen. De heer Oosterveer: Ik begrijp deze opmerking. Er is het afgelopen jaar in Amsterdam een proef gedaan met het controleren van mensen die voor de eerste keer en bijstandsuitkering aanvragen. Daarbij wordt aan de voordeur gecontroleerd of zij voor een uitkering in aanmerking komen. Dat wil niet zeggen dat zij buiten de deur worden gehouden, men kijkt met hen mee om na te gaat of zij recht hebben op de uitkering. Die vraag leg ik bij het college neer, ik heb dit niet vertaald gezien. Misschien is het een goede optie. De heer Gerard: Voorzitter. Als ik het mij uit de commissie goed herinner, bestond de extra inspanning van de gemeente Amsterdam erin dat men zich toegang verschafte tot de woning van de aanvrager om op die manier extra informatie te krijgen. Bedoelt u zo'n aanpak? De heer Oosterveer: Neen, dat bedoel ik niet, dat is een tweede stap. De eerste stap was een controle om te bepalen of de aanvrager recht heeft op een uitkering. U kijkt nu naar de fraudeverordening en daarom gaat het mij niet. De heer Gerard: Wat u suggereert, is hier al lang regel. Mensen moeten van alles invullen voor zij iets krijgen. Er wordt wel degelijk gecontroleerd. De heer Kamperveen: Voorzitter. Tijdens de behandeling van dit onderwerp in de commissie was mijn fractie al in grote lijnen akkoord met dit voorstel, bij twee punten hebben wij een voorbehoud gemaakt. Het college heeft ze inmiddels aangepast. Het eerste betrof het hanteren van percentages, mijn fractie kiest daarvoor en wij vinden de in dit voorstel opgenomen percentages acceptabel.
1147
A
Verslagnummer 10
Ons tweede voorbehoud had te maken met gedragingen van een klant die niet verwijtbaar zijn. Daarbij zou worden opgetreden, de bepalingen daarover zijn aangepast en dat vinden wij correct. Ik hoor graag van de wethouder of de amendementen van de PvdA nog nodig zijn. Het college heeft een rapportageplicht en de vraag is of deze aanvullingen daarin kunnen worden opgenomen. Het is goed dat wij inzicht krijgen in de wijze waarop de middelen per klantgroep worden ingezet. Het amendement daarover zullen wij steunen. Het tweede amendement met betrekking tot de informatie die wij van het college krijgen, lijkt ons ook zinvol. Ook dat amendement steunen wij als het nodig mocht zijn. Het amendement van de SP is nog niet officieel ingediend, daarop zullen wij in tweede termijn ingaan. De heer Gerard: Voorzitter. De SP zal geen tekstwijzigingen voorstellen in de Verordening toeslagen en verlagingen. De nieuwe opzet is gelijk aan de bestaande, wij vinden de bijstandsuitkering te laag, zeker als mensen er lange tijd van moeten rondkomen, dat is niet te wijten aan deze verordening, maar aan landelijk beleid. De SP zal instemmen met de reïntegratieverordening, maar dient niettemin een bescheiden amendement in. In het oude stelsel met ID- en WIW-banen, bestond er een fundamentele dubbelzinnigheid over het doel van de regeling. Was de regeling bedoeld voor de werknemers, was zij een eindstation of een arbeidsinpassingstraject of was de regeling bedoeld om maatschappelijke organisaties aan goedkope arbeidskrachten te helpen, zonder welke deze organisaties niet konden bestaan? Wij hebben er talloze malen over gesproken en ervoor gepleit de ID-WIW-banen te beschouwen als een doorstroomtraject dat binnen twee jaar moest leiden naar een normaal betaalde baan. Die bedoeling komt nu tot uitdrukking in de flex- en opstapbanen. De regeling mocht geen eindstation zijn, het belang van de instelling was hooguit secundair. Wij willen voorkomen dat de nieuwe Reïntegratieverordening in de praktijk tot dezelfde taferelen leidt als de oude ID-WIW-regeling. De nieuwe participatiebaan lijkt heel veel op de oude WIW-baan, bij de flex- en opstapbanen is er op papier een intentieverklaring, maar papier is geduldig. Daarom vragen wij, wellicht ten overvloede, nog eens helder te formuleren wat het doel van de Reïntegratieverordening is. In verband daarmee kiezen wij voor een amendement dat beoogt bij de begripsomschrijvingen een extra punt doel en middelen toe te voegen, waarin staat dat doel van de reïntegratieactiviteiten is werkzoekenden door middel van een traject te helpen bij het zoeken naar vast regulier werk en dat werkgevers daarvoor de beschikking krijgen over een gesubsidieerde aanpak, wat wordt gezien als een tijdelijk middel ten dienste van het doel. Bij het doel past ook dat sociale activering een goede zaak is als zij meehelpt om de problemen van de klant op te lossen. Sociale activering mag niet ontaarden in gedwongen vrijwilligerswerk omdat de overheid zo nodig moet bezuinigen op de thuiszorg.
1148
A
Verslagnummer 10
Wij steunen het amendement van de PvdA dat een uitvoeringsverslag vraagt. Het grootste probleem ligt voor ons in de Afstemmings- en fraudeverordening. Ik heb er in de commissie zware woorden aan gewijd, daar sta ik nog steeds achter. De Wet Werk en Bijstand is in strijd met de geest van de rechtsstaat. Bij geen andere bevolkingsgroep in Nederland zou men accepteren dat zonder een zwaarwegend systeem van checks en balances huisbezoeken en gedwongen psychologische onderzoeken kunnen plaatsvinden. Bij geen andere bevolkingsgroep zou men accepteren dat wetgever, uitvoerder en rechter gedeeltelijk in dezelfde instantie zijn verenigd, terwijl die instantie ook nog belang heeft bij de financiële uitkomsten van de besluiten. In het strafrecht verwerpen wij op goede gronden minimumstraffen, de SP vindt principieel dat een dergelijke aanpak niet kan. Daarom zullen wij een motie indienen over een soort lokale variant van het Wetboek van Strafvordering. Wij kunnen niet uit onder de bepalingen van de WWB, maar wij kunnen wel een bepaalde vorm verzinnen voor de medewerkingsplicht. Het enige positieve wat ik nog kan vaststellen is dat de Wet Boeten en Maatregelen is afgeschaft, zij was nog erger. Vroeger moesten wij boeten opleggen, nu mogen wij inhouden. Het college heeft op verzoek van een aantal partijen de regelgeving verbeterd, procenten zijn beter - bij Justitie zou men ook moeten overgaan naar een systeem met boeten naar draagkracht -, maar een boete van 100% is voor een gezin soms meer dan de vroegere € 750,--. Wij vragen ons af of dit werkelijk een versoepeling is. De SP zal verbeteringen steunen, maar steunt de verordeningen als zodanig niet. De heer Panchoe: Voorzitter. In de commissievergadering van 21 juni heeft de CDAfractie met het voorstel ingestemd. Tijdens de behandeling van de Afstemmings- en fraudeverordening hebben wij de wethouder gevraagd de strafmaat te maximaliseren. Daarbij hebben wij ook aangegeven dat de straf niet hoger mag zij dan de bijstandsnorm voor de betrokken cliënt. Het hanteren van percentages kan leiden tot rechtsongelijkheid, wij zijn geen voorstanders van een inkomensafhankelijke strafmaat. Hoewel wij grote voorstanders zijn van het opnemen van vaste bedragen, die niet hoger zijn dan de bijstandsnorm voor de cliënt, vinden wij de argumentatie van het college legitiem, zodat wij het voorstel steunen. Wethouder Claassen: Voorzitter. Dit college heeft een sociaal gezicht, zoals zal blijken uit de aanpassingen die wij hebben aangebracht. Ik hoop dat dit de laatste keer is dat wij spreken over de WWB, want per 1 januari 2005 moet zij geheel worden toegepast. Het is begrijpelijk dat de PvdA op bepaalde momenten wil kunnen controleren of wij de verordeningen goed uitvoeren, maar het amendement leidt tot een dubbeltelling. Wij moeten ten behoeve van de rijksoverheid jaarlijks een verslag maken, dat door de accountant wordt gecontroleerd. Dat is in artikel 77 van de wet geregeld. Wij dienen van de toepassing van alle verordeningen verslag te doen, de raad krijgt dat ter inzage. Het lijkt ons niet zinnig daarnaast nog eens een verslag te schrijven, dat ook
1149
A
Verslagnummer 10
weer door de accountant moet worden gecontroleerd. Dat leidt tot veel administratief werk en veel kosten, maar niet tot meer informatie. Mevrouw Van den Biggelaar: In de Verordening reïntegratie staat in artikel 19 expliciet dat het college aan de raad verslag doet van het reïntegratiebeleid. Wij vragen in het amendement als aanvulling alleen de verdeling over de klantgroepen op te nemen.
Wethouder Claassen: Als u mij even had laten uitspreken, zou ik zijn ingegaan op de leden 2 en 3 van het amendement, waarin het gaat over de aanvullingen. Gevraagd wordt per cliëntengroep de verdeling aan te geven en te laten zien hoe de middelen zijn besteed. Wij kunnen afspreken hoe wij dat precies moeten bijhouden, zodat de raad die informatie krijgt naast het verslag dat wij jaarlijks aan het rijk overleggen. Wij wijzen het amendement af, maar zullen samen invulling geven aan de punten 2 en 3. Verschillende fracties hebben er om gevraagd en wij kunnen in overleg vaststellen wat de verslaglegging precies moet inhouden. Het tweede amendement moet ik als geheel ontraden, omdat het alleen gaat over de jaarlijkse verslaglegging. Wij delen de zorg over de mantelzorg, wij zullen daarmee heel ruimhartig omgaan door maatwerk te leveren. De raad moet straks in de verslaglegging kunnen zien hoe wij daarmee omgaan. Wij willen en kunnen op dit gebied ons sociale gezicht laten zien. Het is de bedoeling van de WWB dat wij maatwerk leveren, zeker bij dit onderdeel kan dat tot uitdrukking komen. De heer Van der Meer: Ik doelde bij dit punt vooral ook op mensen van 57,5 jaar en ouder, die zware zorgtaken hebben en daarnaast een sollicitatieplicht. Deze mensen moeten ruimhartig worden benaderd. Wethouder Claassen: Ik heb de leeftijd buiten beschouwing gelaten. Het gaat ons om mensen die mantelzorg verlenen, bij mensen van 57,5 jaar of ouder moeten wij nog eens goed bekijken wanneer een sollicitatieplicht moet gelden. In elk geval zullen wij hiermee ruimhartig omgaan, dat geldt ook voor mensen met een gevorderde leeftijd in ID-banen. Mevrouw Van den Biggelaar: Ik wil graag nog iets vragen... De Voorzitter: Ik wijs erop dat namens uw fractie de heer Van der Meer het woord heeft gevoerd... De heer Van der Meer: Wij zijn een koppel! Wethouder Claassen: Hier ontstaat iets moois!
1150
A
Verslagnummer 10
Mevrouw Van den Biggelaar: Er zijn gemeenten die mantelzorgers een vrijstelling geven als zij mensen verzorgen die in feite zijn geïndiceerd voor een verzorgings- of verpleeghuis, maar voor wie geen plek is. Dat vind ik een vrij strakke regeling. Wij zouden ervan kunnen uitgaan dat iemand die twintig uur per week iemand verzorgt, vrijstelling van de sollicitatieplicht krijgt. Daarbij kan een leeftijdsgrens worden gehanteerd. Mijn fractie zou het op prijs als niet de zwaarste verplichting zou worden gehanteerd als reden voor een vrijstelling. Wethouder Claassen: Het is wat te veel gevraagd de ruimhartigheid nu verder te definiëren. Wij zullen er ruimhartig mee omgaan, maar wij kunnen nu niet zeggen of een grens moet worden gelegd bij een bepaald aantal uren. Als in de toekomst behoefte blijkt te bestaan aan een precisering, zullen wij er graag met u over discussiëren. Ik verwacht dat wij dan tot elkaar zullen komen, omdat wij hetzelfde beogen. Wij moeten zinvol bezig zijn, daarbij moeten wij mensen niet dwingen in trajecten die niet tot succes leiden. De reïntegratie is bedoeld om mensen aan werk te helpen, daarnaast is er zeker ook een andere sociale plicht. De heer Oosterveer: In vervolg op de vraag van de PvdA stel ik voor op zo kort mogelijk termijn in de commissie kaders vast te stellen. De Voorzitter: Het doel van een interruptie is het stellen van een vraag naar aanleiding van het debat. Uw opmerking past in de tweede termijn. Wij moeten voorkomen dat een wirwar van termijnen ontstaat als gevolg van interrupties. Wethouder Claassen: Ook over fraude en sancties zijn opmerkingen gemaakt. Wij hebben in de aanpassingen naar aanleiding van de commissievergadering niet voor niets het woord 'verwijtbaar' een aantal malen vet en onderstreept opgenomen. Gedragingen moeten absoluut verwijtbaar zijn, willen wij harde sancties, zeker de hoogste, opleggen. Wij accepteren geen fraude, wat betekent dat sommige tekortkomingen, wanneer zij verwijtbaar zijn, zwaarder wegen dan wanneer zij niet verwijtbaar zijn. Tekortkomingen moesten in het verleden altijd worden gesanctioneerd, nu kunnen wij bij een eerste keer volstaan met een berisping of een waarschuwing. Pas bij herhaling moeten wij tot het opleggen van sancties overgaan. De percentages zijn richtlijnen, waarvan op individuele basis kan worden afgeweken, maar als er sprake is van een bewust zwaar vergrijp, dat dus verwijtbaar is, is 100% eenvoudig 100%. Ik vind dat geen punt van discussie. Wij moeten verkeerd omgaan met overheidsgeld niet tolereren. De overige percentages zijn richtlijnen, waarbij de marge ligt tussen 5% en 100%. In het verleden moesten wij sanctioneren, nu wordt het aan de dienst overgelaten, wat betekent dat wij maatwerk kunnen leveren en daarbij beoordelen in hoeverre iets verwijtbaar is, of en in hoeverre mensen bewust verzuimen informatie te geven. Ook als niet solliciteren verwijtbaar is, kan conform de richtlijnen een sanctie worden opgelegd. Daarbij mag niet worden uitgegaan van het idee dat de gemeente
1151
A
Verslagnummer 10
voordeel heeft als geen uitkeringen behoeven te worden gedaan, wij verstrekken uitkeringen waar wij het moeten. Daarop kunt u rekenen. De verordeningen en richtlijnen zijn daarvoor bedoeld, de accountant controleert dat en ook u kunt het doen; wij zijn er zeker niet op uit richtlijnen met opzet zodanig te interpreteren dat wij geld overhouden. In haar motie stelt de SP dat huisbezoek dient plaats te vinden op basis van besluiten van het college. Daarbij gaat het om uitvoering. De motie vraagt een collegebesluit als de dienst veronderstelt dat er iets fout kan zijn en dan een huisbezoek wil doen om te controleren. Omdat het een uitvoeringskwestie is, moet ik de motie ontraden. Zij is niet uitvoerbaar. Verplicht psychologisch onderzoek is geen onderdeel van onze instrumenten, het is niet aan de orde. Het tweede amendement van de SP betreft de omschrijving van doel en middelen. Op zich kan ik mij daarin vinden, maar het staat er zo absoluut dat er geen enkele mogelijkheid meer is om ervan af te wijken. U noemt sociale activering en vrijwilligerswerk. U moet zich kunnen voorstellen dat regulier werk niet altijd het eindpunt kan zijn, dat is niet voor iedereen weggelegd. Wij moeten reïntegratiegelden in bepaalde gevallen ook kunnen gebruiken voor sociale activering naar vrijwilligerswerk, ik wil daarvoor graag ruimte houden. Met de omschrijving in het amendement gaat deze ruimte absoluut verloren. De heer Gerard: Volgens mij staat het er niet, het is ook niet de bedoeling. Het doel is het vinden van vast regulier werk, daarover zijn wij het eens en u voert aan dat dat doel niet voor iedereen haalbaar is. Het amendement zegt dat ook niet. De clou is dat het belang van de werkzoekende voorop staat en niet het belang van de ontvangende instelling. U legt het zwaartepunt waar het niet is bedoeld en u miskent dat het zwaartepunt iets anders is. Wethouder Claassen: U weet hoe ik erover denk, ik heb het al eerder gezegd. Het geld is bedoeld om de cliënt te begeleiden naar regulier werk. Wij kunnen in een vrij vroeg stadium weten dat het doel, regulier werk, niet haalbaar is. Betekent de omschrijving in het amendement dan dat wij voor die cliënten geen reïntegratiegelden meer mogen gebruiken voor sociale activering of vrijwilligerswerk? Dat gaat mij te ver, maar duidelijk moet zijn dat het geld bij de cliënt hoort. U omschrijft het iets te eng. De heer Van der Meer: Voorzitter. Ik wil nog iets vragen over de 10%. Heb ik goed begrepen dat er flexibiliteit is in de toepassing van de sanctiepercentages, dus dat daarbij maatwerk kan worden geleverd binnen een schaal van 5% tot 100%? De heer Gerard: Voorzitter. Over het amendement kunnen wij het eens worden, want de wethouder maakt zich nodeloos zorgen. Mijn bedoeling was niet zoals hij het leest, maar bij herlezing van het amendement kan ik mij zijn reactie voorstellen. De wethouder mag 'bij het vinden van vast regulier werk' lezen als 'in de richting van vast regulier werk'. Het lijkt mij niet nodig dat opnieuw op te schrijven.
1152
A
Verslagnummer 10
Ik verschil in zekere mate met de wethouder van mening over onze motie en dat verbaast mij niet. Dat is geen diskwalificatie van de wethouder. Ik denk graag in structuren. Duidelijk is dat de structuren zodanig moeten worden opgezet dat ook misbruik zijdens de overheid zo onwaarschijnlijk mogelijk wordt gemaakt. Het strafrecht werkt naar twee kanten: het geeft de overheid rechten tegenover de verdachten, maar het geeft ook verdachten en meer in het algemeen de bevolking rechten tegenover de overheid. Als het gaat om rechten tegenover de overheid is de Wet Werk en Bijstand en meer nog de Bijzondere Wet Boeten en Maatregelen doorgeschoten. Daarom kunnen wij op dit concrete punt niet meer spreken van een rechtsstaat. Dat zit mij heel hoog. U kunt er verder niet heel veel aan doen, maar u kunt proberen de informele standpunten te formaliseren in de geest van het Wetboek van Strafvordering. De heer Oosterveer: Voorzitter. Wij hebben nog een vraag over de leeftijdsgroepen waarover de PvdA sprak. De behandelend ambtenaar heeft erop gewezen dat de grens van 65 jaar moet worden gehandhaafd omdat dat in de WWB staat. Wij moeten wel met elkaar besluiten hoe wij met de groepen omgaan, wij stellen voor in de eerstvolgende commissievergadering kaders hiervoor vast te stellen. Hetzelfde geldt voor de groepen thuis- en mantelzorgers en mensen die andere zorgplichten op zich hebben genomen en daardoor niet of minder kunnen werken. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat als fraude wordt gepleegd er een boete tegenover staat. De behandeling moet fair zijn, er kan een verhaalplicht zijn, maar degenen die een sanctie krijgen opgelegd moeten in beroep kunnen gaan. Daarvoor moeten een kanaal zijn en de betrokkenen moet duidelijk worden gemaakt hoe zij in beroep kunnen gaan. Mevrouw Breuers: Voorzitter. In vervolg op de opmerking van de heer Oosterveer over maatwerk en mantelzorg, lijkt het mij goed de discussie daarover nog eens te voeren. De verordeningen zijn doorspekt met maatwerk, misschien is het goed nu eerst ervaring op te bouwen en aan de hand van de gegevens daaruit concreter te werk te gaan. Wanneer wij dat niet doen, bespreken wij straks wellicht iedere individuele situatie. Daarmee is niemand gebaat. De wethouder heeft van ons niet gehoord dat wij fraude willen honoreren, maar wij willen wel voorkomen dat mensen van de regen in de drup komen. Waar er geen alternatieve inkomsten zijn uit zwart werken of jatten, vinden wij de korting van 100% onacceptabel. Dan komt er geen brood op de plank, kan de huur niet worden betaald, enz.. Dan worden de problemen alleen maar groter. Het is prima dat de wethouder de punten 2 en 3 van het ene amendement van de PvdA overneemt. Bij het andere amendement zegt de wethouder dat een en ander toch al in beeld moet worden gebracht. Mocht blijken dat dat onvoldoende is, zodat het ons geen zicht geeft, dan pleiten wij alsnog voor een extra jaarverslag. In de motie van de SP staan enkele mooie volzinnen die mij uit het hart gegrepen zijn, maar er staan ook dingen in die duidelijk maken waarom GroenLinks een andere
1153
A
Verslagnummer 10
partij is. Er wordt gesproken over geld verdienen op uitkeringen, wij geloven niet dat dat een doel van de gemeente is. Wij vinden ook niet dat het college alle huisbezoeken moet goedkeuren. De motie is niet op alle punten sympathiek, zodat wij haar niet zullen steunen. De heer van Bussel: Voorzitter. De uitvoering is bij deze wethouder duidelijk in goede handen, hij heeft ons met zijn betoog nog eens extra overtuigd. Hij luistert goed naar de raad en hij handelt adequaat. Dit is een goed voorstel en wij zien dan ook geen reden om moties of amendementen te steunen. De motie van de SP is sympathiek, maar gezien het antwoord van de wethouder achten wij haar overbodig. De heer Kamperveen: Voorzitter. Mijn fractie zal het gewijzigde amendement van de SP ondersteunen. Ik heb van de wethouder begrepen dat de amendementen van de PvdA deels overbodig zijn en dat hij de leden 2 en 3 van het eerste wil overnemen om te zien hoe de gevraagde gegevens in de rapportages kunnen worden opgenomen. Daarmee ben ik tevreden. Wij kunnen, zoals mevrouw Breuers suggereerde, over een jaar zien wat de rapportages inhouden, als wij dan ontevreden zijn kunnen wij alsnog bekijken hoe wij ze kunnen verbeteren. De heer Van der Meer: Voorzitter. De wethouder met het sociale gezicht heeft ons kunnen overtuigen waar het gaat om het amendement over de afstemmings- en fraudeverordening, wij trekken het dus in. Het amendement met betrekking tot de afstemmings- en fraudeverordening is ingetrokken en maakt geen onderwerp van de beraadslagingen meer uit. De heer Van der Meer: Als wij over een jaar niet tevreden zijn over de rapportage, kunnen wij alsnog verbeteringen voorstellen. De punten 2 en 3 van het amendement op de Reïntegratieverordening zijn overgenomen, zodat wij het kunnen intrekken. Het amendement met betrekking tot de Reïntegratieverordening is ingetrokken en maakt geen onderwerp van de beraadslagingen meer uit. De Voorzitter: U kunt, gehoord de wethouder, zelf beslissen of u ondanks zijn toezeggingen de raad een uitspraak wilt vragen. U kunt constateren dat u door het antwoord van de wethouder voldoende bent bediend, zodat het amendement zijn werking heeft gehad. Dan kunt u het intrekken, maar u kunt ook de raad een uitspraak vragen om de wethouder een extra steuntje in de rug te geven. De heer Van der Meer: Ik vertrouw de wethouder, daarom heb ik het amendement ingetrokken.
1154
A
Verslagnummer 10
Wethouder Claassen: Voorzitter. De PvdA heeft gevraagd naar de percentages. Wij beginnen bij 5% voor een klein vergrijp en hebben dan een schaal die loopt tot 100% bij een zeer zwaar vergrijp. Het percentage van 25 geldt bij een aantoonbaar verwijtbaar niet al te zwaar vergrijp, maar er zijn allerlei mogelijkheden, waarbij zeker de mate van verwijtbaarheid in het oog wordt gehouden. De suggestie van mevrouw Breuers spreekt mij zeer aan. Wij moeten nu eerst ervaring opdoen met deze wet, er zijn veel verordeningen met een aantal richtlijnen, waarbij de raad kaders heeft gesteld. De wet wordt per 1 januari van kracht, laten wij nu eerst maar eens bekijken hoe zij uitwerkt en op welke wijze wij verslag uitbrengen over de uitvoering. Als het nodig mocht zijn, zijn wij zeker bereid aanpassingen aan te brengen. Dat geldt ook voor de toepassing van de richtlijnen. Wij zullen zeker geen huisbezoeken laten doen als wij het niet beslist noodzakelijk achten. Het is niet de bedoeling van het WZI om mensen aan het werk te houden, wij willen hen gericht inzetten. Wij hebben de taak in het voorstadium zorgvuldig te beoordelen of iemand recht heeft op een uitkering. Als er redenen zijn om te veronderstellen dat dat niet het geval is, kunnen wij eventueel overgaan tot huisbezoek. Het gebeurt zeker niet met als enige grond dat iemand iets aanvraagt. Het amendement van de SP gaat in de juiste richting, het spreekt ook over 'in de richting van regulier werk'. Ik kan mij voorstellen dat bij voorbaat duidelijk is dat iemand nooit aan regulier werk zal kunnen komen en ook niets in die richting zal kunnen vinden. Toch kunnen wij de persoon dan beschouwen als een cliënt die met behulp van reïntegratiegelden kan worden begeleid. Hoewel ik de bedoeling begrijp, neem ik het amendement niet over, het lijkt mij niet nodig gezien onze scherpe verordeningen en richtlijnen. De motie heb ik al ontraden. Amendement nr. 4. Mevrouw Breuers: In het verleden hebben wij gevochten voor een situatie waarin sociale reactivering mogelijk blijft binnen deze budgetten. Wij willen het risico dat de wethouder schetst niet nemen, zodat wij tegen het amendement zijn. Het amendement wordt bij handopsteken verworpen. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken verworpen. De heer Gerard: De SP wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen besluit nr. 6 en voor de rest van het voorstel. Mevrouw Breuers: Dat geldt voor ons eveneens. De heer Rennenberg: Het geldt ook voor ons.
1155
A
Verslagnummer 10
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel onder nrs. 1 t/m 5 besloten. Zie besluit nr. 20. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel onder nr. 6 besloten, onder aantekening dat de fracties van de SP, GroenLinks en het OAE geacht wensen te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 20. VII.4. Voorstel tot het instemmen met het convenant Regionale samenwerking in het stedelijk gebied Eindhoven. (voorstel 04.R956.001). De heer Kerkwijk: Voorzitter. Ik zal het kort houden, ik heb in de raad al te vaak over regionale samenwerking, in welke vorm ook, gesproken. Ik ga dan ook grotendeels voorbij aan de inhoud. In het voortraject van de behandeling zijn amendementen aangekondigd, ik zal mij op de inhoud ervan concentreren. De VVD heeft in de commissie aangegeven dat zij een grotere betrokkenheid van de provincie wenst. Zij heeft dat vastgelegd in een amendement dat mijn fractie zal steunen. De SP heeft in de commissie een en ander aangekondigd in verband met de sociale woningbouw. Het zal u niet verbazen dat mijn fractie de richting, die zij aangeeft, wenselijk acht. Het betreffende amendement hebben wij mede ondertekend. In de commissie heb ik het vooral over de bestuurscommissie gehad. Gezien de structuur van het SRE en de plaats van de bestuurscommissie binnen het convenant, stel ik vast dat zij verantwoordelijkheden en taken krijgt waarop een goede democratische controle ontbreekt. Wij hebben gepuzzeld over de vraag hoe wij dat vorm kunnen geven. Daarom dienen wij in een amendement in dat bepaalt dat de vergaderingen van de bestuurscommissie openbaar zijn. Daardoor wordt controle mogelijk gemaakt. Dat amendement is mede ondertekend door de SP, D66 en de PvdA. De Voorzitter: De besluitvorming over dit onderwerp vindt plaats in de regioraad. Dat betekent dat uw raad, gezien de formele positie die hij inneemt bij de besluitvorming, in de regioraad zijn succes moet halen. In dat licht is een amendement niet passend, omdat het de verantwoordelijkheid van de regioraad in het geding brengt. Daar staat tegenover dat een breed door de raad gesteunde motie een heel krachtig signaal is, het gaat om de BOR, Eindhoven moet daarmee akkoord gaan. De Eindhovense fractie in de regioraad zal vervolgens haar stemgedrag mede op basis daarvan bepalen. Een amendement leidt tot een heel rare procedurele situatie. Daaruit volgt namelijk een nieuw voorstel dat in alle gemeenteraden aan de orde moet komen.
1156
A
Verslagnummer 10
De heer Kerkwijk: Het gaat om de vraag of wij binnen de regio een convenant willen sluiten, dat kan alleen als alle gemeenteraden zich erover uitspreken. Wij doen dat vandaag op grond van uw voorstel in te stemmen met het ontwerpconvenant. De verschillende raden die hierover moeten beslissen, hebben bepaalde opvattingen en stellen op grond daarvan soms wijzigingen voor. Dat doet de Eindhovense raad vandaag wellicht ook. Ik zie het bezwaar daarvan niet. Wij kunnen dat best in een amendement vastleggen waarmee u vervolgens de boer op moet. Hiermee maken wij de regio duidelijk welke kant wij op willen. Ik zie het bezwaar niet, u hebt een convenant waarmee de gemeenteraden moeten instemmen. Wij moeten geen richting meegeven, maar formeel besluiten over het convenant. Ik zie het bezwaar tegen een amendement niet. De heer Schut: Voorzitter. Het convenant laat het resultaat zien dat wij eigenlijk hadden verwacht toen wij in de post-herindelingsfase belandden. Wij kunnen ons goed vinden in de getallen en de verdeling, hier is goed werk gedaan. Er was een schoonheidsfoutje, niet alleen volgens de Eindhovense VVD-fractie, maar ook volgens de VVD-fracties in de andere BOR-gemeenten. Het ligt in het feit dat de provincie heeft meegepraat om dit waar te maken, maar ontbreekt op het moment supreme, waarin de deelnemers zich verplichten en handtekeningen zetten. Wij vinden dat niet juist. Gezien de toekomst en de functie van de provincie bij het beheren, beheersen en nagaan van deze cijfers, zien wij hier voor haar een essentiële rol. Daarom dienen wij een amendement in dat voorstelt de provincie te vragen het convenant mede te ondertekenen, zodat zij mede een verantwoordelijkheid neemt. In Son en Breugel hebben de leden van de VVD-fractie eenzelfde amendement ingediend. Ik heb de indruk dat de Eindhovense fractie in het SRE wel degelijk met een amendement uit de voeten kan, want wij schrijven een amendement dat wij meenemen naar de regioraad. De Voorzitter: In het debatje met de heer Kerkwijk ging het mij erom dat de regioraad formeel het bevoegde gezag is dat kan bepalen of een commissievergadering al dan niet openbaar is. Met een amendement geven wij van buitenaf aan hoe wij het willen regelen. Dat kunnen wij doen, maar wij kunnen het ook aan de regioraad overlaten. Met een motie kunnen wij dan indringend aangeven wat wij willen. Ook het college is het zeer eens met het pleidooi voor openbaarheid. Nu gaat het in formele zin om de vraag hoe wij omgaan met het formele gezag dat de regioraad is. De heer Schut: Ik probeer dat ook te interpreteren naar mijn amendement. Eindhoven moet formeel reageren op een stuk voor de regioraad, daarmee zijn wij nu bezig door het college al dan niet groen licht te geven. Als wij het college groen licht hebben gegeven, kan het de regio duidelijk maken dat Eindhoven het convenant onderschrijft, zij het met enkele opmerkingen. Vervolgens is het aan de Eindhovense fractie in de regioraad om die opmerkingen daar aan de orde te stellen. Als de raad
1157
A
Verslagnummer 10
de beide amendementen overneemt -- mijn fractie zal het amendement van GroenLinks steunen -- is het aan de Eindhovense fractie dat signaal mee te nemen en amendementen voor te bereiden voor de regioraad. Daarmee is de cirkel rond. De heer Gerard: Voorzitter. De heer Schut bespaart mij veel spreektijd. De SP is het eens met het amendement of de motie van GroenLinks. Wij willen nadere informatie over het amendement van de VVD, want het lijkt ons en tweesnijdend zwaard. Als het lukt, versterkt het de positie van BOR, maar als het niet lukt, verzwakt het die positie. Het convenant is redelijk te pruimen, maar wij leggen wel de nadruk op sociale woningbouw. De percentages sociale woningbouw zijn te laag en de percentages vrije sector te hoog. Wij willen 10% meer sociale woningbouw. De toelichting vermeldt drie prijsklassen in de huursector, terwijl het feitelijke voorstel alleen de twee hoogste klassen noemt. Dat kan betekenen dat de dorpen geen goedkope woningen behoeven te bouwen met huren tussen € 353,-- en € 458,-Wij willen dat de dorpen daarin ook iets gaan doen, ook daar dient te worden gebouwd in de goedkope sociale sector. De heer Leenders: Voorzitter. Wij zijn het eens met de signalen die worden afgegeven met de amendementen van GroenLinks en de VVD, maar het maakt ons eigenlijk niet uit of het amendementen of moties zijn. De heer Dijsselbloem: Voorzitter. Mijn fractie vindt een krachtig signaal van de raad in de vorm van een amendement, zoals is ingediend door de heer Kerkwijk, van belang. Het gaat om transparantie in de overlegvormen en de besluitvorming. Ik begrijp uw probleem, maar het komt tenslotte op het bordje van de Eindhovense fractie in de regioraad. Dat geldt ook voor het amendement van de VVD. De provincie is betrokken geweest bij de totstandkoming van het convenant. Ik ben het volstrekt eens met collega Schut dat de provincie die betrokkenheid kan manifesteren door het convenant mede te ondertekenen. In de commissie hebben wij al aangegeven dat wij het convenant op hoofdlijnen steunen, ik behoef dat niet uitgebreid te herhalen.
De heer Kielenstijn: Voorzitter. Voor het voorliggende stuk is veel werk verzet door onze bestuurders. Het is een pluim waard dat de gemeenten met elkaar tot een resultaat zijn gekomen dat naar verwachting op steun kan rekenen. Ik begrijp het signaal dat uitgaat van het amendement van GroenLinks en het gevoel dat er leeft, maar dit onderwerp valt uiteindelijk onder de democratische legitimiteit van de regioraad. Hij heeft de democratische controle, de bestuurscommissie heeft zich te verantwoorden en daarover zijn afspraken te maken. Als men vindt dat zij zich beter moet verantwoorden, is het denkbaar dat wordt bepaald dat het twee maal per jaar of misschien op een andere manier moet gebeuren. Ik begrijp de intentie en de strekking, toch vind ik het niet verstandig het amendement te steunen. Als voor een
1158
A
Verslagnummer 10
motie zou worden gekozen, waarin het college wordt gevraagd dit punt nog eens te bespreken, zou het anders zijn. Bij het amendement van de VVD is de eerste vraag wat het ons oplevert als de provincie het convenant mede ondertekent. De vraag wat ertegen zou zijn, is snel te beantwoorden. Er lijkt mij niet veel tegen, maar de vraag is of dat reden moet zijn het amendement te steunen. Misschien kan de VVD aangeven wat zij hiermee denkt te bereiken, het levert bijvoorbeeld geen financieel voordeel op. Wij zullen het voorstel als zodanig steunen. De heer Van den Biggelaar: Voorzitter. De raad spreekt zich nu voor de derde maal uit over de bestuurlijke noden van Eindhoven, sinds kort heet dat het postherindelingsdossier. Het is begonnen op 10 maart om aan te geven welke noden Eindhoven eigenlijk heeft en wat de bestuurlijke samenwerking met de randgemeenten zou moeten opleveren. Hiervoor formuleerden wij destijds de meetpunten voor succes, ofwel een antwoord op de vraag wat moet gebeuren om ervoor te zorgen dat Eindhoven in de komende 25 jaar überhaupt nog in staat is mensen aan een woning te helpen of bedrijven ruimte te bieden. Wij hebben meer dan 20.000 woningen nodig en de stad barst nu al uit haar voegen. Wij formuleerden toen ook de wens scheefgroei tussen de stad en de omliggende dorpen terug te dringen. Daarbij gaat het om scheefgroei in sociale woningbouw en huurwoningen en in de inkomensverdeling met de rijken in de dorpen en de achterstandsbuurten in Eindhoven. Wij zullen het amendement van de SP over de scheefgroei graag steunen. In januari stemde de hele raad minus de PvdA voor de onderhandelingsresultaten. Wij stemden tegen omdat er nog steeds grote behoefte is aan huurwoningen in de sociale sector en goedkopere woningen om doorstroming te bevorderen. Er is een stijgende behoefte aan seniorenwoningen, dan heb ik het nog niet over het tekort aan studentenwoningen. Wij zagen en zien nog steeds onvoldoende garanties om de verhouding tussen huur- en koopwoningen van 60 - 40 te veranderen in 40 - 60. Als wij 50 - 50 kunnen halen, zijn wij al blij, maar zelfs die verhouding zullen wij met de huidige afspraken niet halen. Eindhoven plant 10.000 woningen en de randgemeenten bouwen, als het goed gaat, 10.000 woningen voor Eindhoven, waarvan slechts 15% in de sociale sector. Daarnaast bouwen zij voor de eigen behoefte. Wij vinden die afspraak boterzacht waar het gaat om de aantallen, door de controle onder te brengen bij het SRE is Eindhoven ook nog eens alle zeggenschap kwijt. De stad is overgeleverd aan de bestuurlijke goede wil van het SRE en de bestuurlijke grillen van Sons Belang, Nuenen vooruit, Veldhoven Voor Zichzelf en vergelijkbare bewegingen. Ik behoef het niet allemaal te herhalen. Met ons waren GroenLinks en de SP kritisch over de aantallen sociale woningen. Ik geef toe dat een deel van de kritiek is ondervangen in de uiteindelijke afspraken. Nu ligt spijkerhard vast dat het geld in het financieringsschap van de regio, dat wij samen sparen voor grote projecten, dat bedoeld is voor de hele regio en niet alleen voor Eindhoven, niet zal worden gebruikt voor woningbouwprojecten. Ik moet overigens nog zien dat dit inderdaad gebeurt,
1159
A
Verslagnummer 10
volgens mij aast een gemeente als Son al op dit geld. Tegelijkertijd wordt bezuinigd op de bijdragen aan het schap, vooral op verzoek van de randgemeenten. Het is gek dat Eindhoven nog wel € 500.000,-- focussubsidie beschikbaar stelt voor de schouwburg, met al haar bezoekers uit de randgemeenten, terwijl de bijdragen van de randgemeenten kleiner worden. Er is een boeteregeling ingevoerd in de vorm van een bonus-malusregeling. Er zijn sancties mogelijk als toekomstige bestuurders inderdaad het lef hebben om ze op te leggen. Daarom zullen wij het amendement steunen dat voorstelt de controle te verscherpen. Het zijn verbeteringen in vergelijking met eerdere versies, maar hoe pakken zij uit als de verlenging van de WGR-plus niet zeker is en wij afhankelijk worden van randgemeenten die bang zijn voor de grote stad en worden gecontroleerd door de provincie die nog steeds bang is voor de stadsprovincie. Dit alles biedt te weinig garanties aan Eindhoven en de Eindhovense belastingbetalers. Mijn fractie steunt alle pogingen om de controle op het bestuurlijk overleg met de randgemeenten te vergroten. Wij stemmen dus in met moties in die richting. Wij kunnen in het verlengde van de beide eerdere discussies alleen maar consequent zijn als wij tegen het voorstel stemmen. Wij zullen dat dus doen. De heer Rennenberg: Voorzitter. In de commissie zijn wij op dit stuk duidelijk geweest. Iedereen is akkoord gegaan, maar er zijn nog wel discussies over bepaalde problemen. Wij ondersteunen het amendement van de heer Kerkwijk. De VVD vindt dat de provincie actiever moet worden, wij zien dat ook graag want de provincie bestuurt te veel op afstand. Het mag hierbij gerust nauwer worden betrokken. Het voorzitterschap wordt overgenomen door mevrouw Joosten. De Burgemeester: Bij de voorstellen van GroenLinks en de VVD over de openbaarheid van de bestuurscommissie heb ik eerder al aangegeven dat het college dat idee van harte ondersteunt. Wij zijn in de regioraad een discussie begonnen over dualismedemocratie in de hulpconstructie. In de laatste debatten constateerde ik dat een en ander doodliep op het idee: wij hebben een drie-lagendemocratie, het SRE blijft een hulpconstructie waarin het moeilijk is iets in de geest van dualisme te doen. Duidelijk was wel dat er twee dingen nodig zijn, namelijk openbaarheid en transparantie en daarnaast informatie. Bij die gelegenheid is geconstateerd dat bestuurscommissies en portefeuillehoudersoverleg in het openbaar moeten vergaderen. Wij verwachten daarvan een toegevoegde waarde door de zichtbaarheid van de regio voor burgers en raadsleden. Het voorstel op dit punt wordt dus van harte ondersteund. Laten wij dat signaleren, de betrokken fractie moet in haar wijsheid maar bepalen of het amendement of de motie de beste vorm is. Voorgesteld is te bewerkstelligen dat de provincie het convenant mede ondertekent. Oorspronkelijk heeft de provincie een opdracht gekregen, de praktijk is dat de regio zelf het voorstel voor het convenant heeft gemaakt, waarbij de provincie met veel
1160
A
Verslagnummer 10
belangstelling mede aan de tafel heeft gezeten. Ik weet dat het college van gedeputeerde staten zeker genegen is zijn handtekening onder dit convenant te zetten, maar daarna komt de vraag of de provincie een rol moet spelen in de bestuurscommissie. Op dit moment is het idee dat het logisch lijkt dat zij een waarnemersrol vervult om te volgen hoe het proces binnen de regio loopt. Zij kan dan in de keuken kijken, ook in verband met opmerkingen over de rol van de randgemeenten. De heer Van den Biggelaar heeft bijvoorbeeld aangegeven dat wij nog moeten zien of de randgemeenten de vastgelegde afspraken inderdaad nakomen. Het college hecht evenals de raad zeer aan het besluit dat in maart 2003 door uw raad is genomen in vervolg op de debatten over de postherindelingsproblematiek. Er stond duidelijk in dat wat er ook komt, het afdwingbaar moet zijn. De heer Kielenstijn constateert terecht dat er heel goed werk is geleverd. In alle overleggen is duidelijk geworden dat de randgemeenten de opdracht serieus nemen, er is tot het laatst toe op het scherp van de snede gedebatteerd over bijvoorbeeld de boeteregeling, waar een enkeling niet graag aan wilde. Dat was op zichzelf al een signaal. Het feit dat de bestuurscommissie een aanzienlijke bevoegdheid zal krijgen, voorkomt dat de afspraken boterzacht worden en dat een SRE-achtig controlemechanisme ontstaat. Het gaat om een stevige commissie met eigenstandige duidelijke bevoegdheden. Dat zal in de regioraad ook expliciet aan de orde moeten komen. De positie van de bestuurscommissie en de relatie met de provincie zijn zeer belangrijk om het proces kritisch te volgen als het gaat om de daadwerkelijke invulling. De SP vraagt het ambitieniveau te verhogen. Als u ziet hoe de discussie is verlopen en hoe de bijlage over de verdeling van woningcontingenten over de gemeenten is ontstaan, voorspel ik dat een ambitie van nog eens 10% extra niet haalbaar zal zijn. Dan kan Eindhoven constateren dat wij een probleem hebben, maar ik moet beklemtonen dat het huidige voorstel als haalbaar resultaat uit het bestuurlijk overleg is voortgekomen. Uw raad zal misschien niet op elk punt voor 100% tevreden zijn, maar een meerderheid is ook goed. In het convenant staat een stevige opdracht van 10.000 woningen en voor sociale woningbouw in de randgemeenten, waarbij enkele hebben uitgesproken dat zij er met grote kracht aan zullen werken. Een enkele gemeente zal nadrukkelijk moeten worden gevolgd om te zien of zij werkelijk de inzet levert die wordt overeengekomen. Daarmee pakken wij de scheefgroei wel degelijk voor een deel aan. De boeteclausule moet hard worden ingevuld. De heer Van den Biggelaar stelde even de WGR-plus ter discussie. Ik heb mij ook afgevraagd wat er in de Tweede Kamer zou gaan gebeuren toen dit onderwerp van de agenda werd gehaald en tot in het oneindige risicovol werd weggezet. Ook de VNG heeft ongerust gereageerd. Vanmiddag heb ik hierover informatie ingewonnen. Mij is verzekerd dat het de bedoeling is dit onderwerp in februari weer op de agenda van de Tweede Kamer te plaatsen en besluiten te nemen. Dat betekent dat wij in het
1161
A
Verslagnummer 10
SRE een noodstukje moeten invullen, daarvoor hebben wij voorbereidingen getroffen, maar ook dat wij met de WGR-plus redelijk en route blijven. Dat lijkt mij een geruststelling in verband met de waarschuwing van de heer Van den Biggelaar die in feite de vrees uit dat de WGR-plus wellicht wegschift voor wij het goed en wel beseffen. Dat zou werkelijk een heel slechte ontwikkeling zijn. Het college steunt de beide amendementen van harte, gezien de onderhandelingsresultaten moet ik de amendementen van de SP ten stelligste ontraden. De heer Kerkwijk: Voorzitter. Ik wil geen scherpslijperij bij de vraag of het een amendement of motie moet zijn. Ik ben ervan uitgegaan dat het college in gesprek is met de colleges in de regio, waarbij een amendement het standpunt van de Eindhovense raad weergeeft. Vervolgens gaat de SRE-fractie hetzelfde doen en dan komt straks alles weer bij elkaar. Dan is een amendement harder dan een motie, wij kunnen een signaal afgeven of duidelijk maken wat wij precies willen. Dan heb ik de neiging het amendement nog maar even overeind te houden. Ik ben blij met uw steun en de steun van de raad hiervoor. De heer Schut: Voorzitter. Ik ben blij dat het college ruimhartig aangeeft dat wij een goed idee hebben ingebracht, zodat het amendement wordt overgenomen. Dat neemt niet weg dat wij er toch stemming over zullen vragen. Ik moet de heer Kielenstijn erop wijzen dat mede-ondertekenen door de provincie ons geen geld zal opleveren, maar dat ook niet alles in geld is uit te drukken. Vaak is een instantie nodig op het moment waarop problemen ontstaan. Den Haag heeft gezegd dat nauwlettend zal worden gevolgd wat hier gaat gebeuren en zo nodig zal meehelpen in te grijpen. Den Bosch is dichterbij. Als wij de provincie in dit traject mee laten gaan, binden wij haar. Als dan problemen ontstaan, kunnen wij eerst bij de provincie terecht. Dat ligt het meest voor de hand. Op grond van die overwegingen hebben wij het amendement opgesteld. De heer Gerard: Voorzitter. Het amendement zegt dat de raad instemt op voorwaarde dat de provincie mede ondertekent. Als de provincie niet mede ondertekent, stemt Eindhoven, aldus het amendement, dus niet met het convenant in. Dat lijkt mij nogal ver te gaan. Ik begrijp de wens de provincie hierbij te betrekken, maar het amendement zegt dat het einde oefening is als de provincie niet mede ondertekent. Daarom sprak ik van een tweesnijdend zwaard. Wij handhaven onze amendementen over de sociale woningbouw, wij hebben meer interesses dan alleen het maximaal haalbare. De Burgemeester: Ons college is het eens met het streven de provincie het convenant mede te laten ondertekenen. Dat betekent dat wij dit zien als een zware opdracht om te proberen de provincie mede te laten ondertekenen. Als de provincie weigerachtig is, hebben wij een nieuwe situatie. Ik hecht eraan dat het gebeurt. Als wij deze
1162
A
Verslagnummer 10
afspraak maken, moet aan het einde van de rit in de regioraad heel duidelijk zijn wat de situatie is. Ik zal voordien bij de provincie sonderen of er problemen kunnen zijn. De heer Gerard heeft terecht gewaarschuwd. Als de provincie uiteindelijk besluit het convenant niet te ondertekenen, moeten wij ons nu al afvragen wat wij doen en geen vraagteken laten bestaan. Misschien moeten wij ook dan met elkaar in zee gaan, maar niet zonder de provincie te vragen naar haar redenen om niet te ondertekenen. Daarbij kunnen wij ook via Provinciale Staten proberen druk uit te oefenen. Wij willen zo nodig op alle manieren druk uitoefenen, maar naar mijn indruk willen Gedeputeerde Staten het convenant best ondertekenen. De heer Schut: Ik begrijp dat wij dit amendement gewoon in stemming kunnen brengen, maar wij moeten wel nadenken over de tekst die in de regioraad aan de orde kan komen, opdat wij zo nodig een terugweg hebben. Ik ben de heer Gerard er erkentelijk voor dat hij hierop heeft gewezen. Ik heb dit amendement overgenomen van randgemeenten waar dit punt redelijk fors is aangezet. De heer Gerard: Daarvoor hebben zij zeker redenen. De heer Schut: Jazeker, maar wij hebben soortgelijke redenen. De heer Kerkwijk: Voor het amendement van GroenLinks geldt dezelfde gedachtelijn. Wij proberen maximaal druk uit te oefenen, daarom kiezen voor een amendement. Als het college de boer op gaat, heeft het een helder en krachtig signaal. De regioraad komt later in beeld, wellicht weet u dan al hoe de hazen lopen. Amendement nr. 9, ingediend door de SP inzake de woningbouw wat leidt tot andere getallen in de categorieën, wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 10, ingediend door de SP inzake een verhoging van de rubriek sociale woningen met 10%, wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 5, ingediend door GroenLinks inzake openbaarheid van vergaderingen van de bestuurscommissie, wordt bij handopsteken aangenomen. Amendement nr. 6, ingediend door de VVD inzake ondertekening van het convenant door de provincie. De heer Kielenstijn: Dit amendement leidt tot een verbetering van het voorstel, maar het verslechtert onze onderhandelingspositie. Daarom stemmen wij tegen. Het amendement wordt bij handopsteken aangenomen.
1163
A
Verslagnummer 10
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de PvdA geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 23. Het voorzitterschap wordt weer overgenomen door de burgemeester. Wethouder Van der Grinten: De gemeentesecretaris heeft mij gezegd dat nader beraad duidelijk heeft gemaakt dat er geen bezwaar tegen is de beslissing over de begrotingswijziging onder punt VI.19 uit te stellen. Het voorstel onder punt VI.19 wordt aangehouden tot een volgende vergadering. VIII.
Actuele moties.
Motie ingediend door de fractie van Leefbaar Eindhoven, inzake een supermarkt in Acht. Mevrouw Habets: Voorzitter. In Acht is commotie ontstaan over de ontwikkeling van een winkelvoorziening, wij willen graag onze bezorgdheid daarover kenbaar maken. In 2003 ontving de dorpsraad Acht de nota Kaders ontwikkeling supermarkt Acht. De huidige ondernemer van de supermarkt in Acht heeft de gemeente duidelijk gemaakt dat hij zijn winkel alleen open wil houden als hij een supermarkt mag bouwen op de plaats van de Hertenwei, dus een karakteristieke plek in het centrum van Acht. Hij vraagt dat omdat hij met de huidige 350 m² niet meer uit de voeten kan. De dorpsraad is unaniem tegen deze ontwikkeling en adviseert negatief, hij zou graag zien dat alternatieven worden onderzocht, zoals een andere ondernemer op de huidige locatie of een heel andere locatie. Op 29 maart 2004 ontving de dorpsraad het bericht dat op 16 maart de kaders zijn vastgesteld, het college heeft toestemming gegeven een supermarkt te bouwen op de locatie Hertenwei. Op 12 september stelde de heer Kerkwijk vragen aan het college, hij ontving nagenoeg hetzelfde antwoord als de dorpsraad. Die brief riep juist de vragen van de heer Kerkwijk op. Argument van het college om de belangen van een enkele ondernemer te laten prevaleren boven de belangen van veel Achtenaren is dat er een winkelvoorziening in Acht moet blijven. Daarover bestaat geen enkele twijfel, maar geen enkele Achtenaar zit te wachten op een grote supermarkt, zeker niet op de Hertenwei. Met de huidige voorziening heeft alleen de ondernemer een probleem. Een tweede argument van het college is dat een nieuwe ondernemer geen garantie geeft voor een succesvolle exploitatie op de huidige locatie en dat een nieuwe ondernemer het er alleen om is te doen zich een vastgoedpositie te verwerven. De huidige ondernemer geeft ook geen garantie af voor de nieuwe locatie en het kan ook zijn bedoeling zijn zich een vastgoedpositie te verwerven, op dit moment is hij huurder.
1164
A
Verslagnummer 10
Er is een ander argument. Door de bouw van een supermarkt zou het historisch lint worden hersteld, maar in de afgelopen jaren is het historisch lint in Acht niet aan de orde geweest. Nu zou het opeens met de bouw van een supermarkt heel belangwekkend zijn. Overigens heeft de overzijde van de straat een winkelbestemming, terwijl de Hertenwei een groenbestemming heeft, ook in het historisch lint. Misschien is een afspraak van jaren her belangwekkend, toen de uitbreiding van Acht met woningbouw aan de orde was. Toen is vastgesteld dat Acht tenminste 5 ha groen zou behouden en de Hertenwei maakte daarvan deel uit. Bij herbestemming van deze grond zijn er in Acht geen mogelijkheden meer om het groen te compenseren. In verband hiermee hebben wij een motie ingediend. Wethouder Claassen: Voorzitter. Deze motie is in strijd met een beslissing die het college onlangs heeft genomen, zij is verwoord in de brieven aan de dorpsraad en de heer Kerkwijk. Ook het college heeft zich afgevraagd of de bewoners van Acht een supermarkt willen behouden. Die vraag is bevestigend beantwoord. Nu dat het geval is, is een supermarkt nodig van een voldoende omvang waardoor deze ook in de toekomst levensvatbaar is en kan voldoen aan de eisen van deze tijd. De huidige supermarkt van 350 m² aan de Rijnstraat moet ingrijpende investeringen doen om aan de eisen te voldoen. De huidige ondernemer voorziet dat hij de noodzakelijke investeringen op deze plaats absoluut niet kan terugverdienen. Hij zal een grotere aantrekkingskracht voor klanten moeten hebben door een groter assortiment en meer parkeergelegenheid. De alternatieve mogelijkheden zijn onderzocht, daarbij hebben wij twee locaties bekeken, namelijk de Hertenwei en de hoek Waalstraat-Maasstraat. De Hertenwei voldoet als enige aan de eisen qua oppervlakte die in de detailhandelsnota zijn genoemd voor supermarkten. Het gaat dan om de oppervlakte die nodig is om een supermarkt levensvatbaar te laten zijn in de huidige tijd met grote concurrentie. Het gaat hier niet om een buurtwinkel, maar om een voorziening die de strijd moet kunnen aangaan met winkelcentrum Woensel en de supermarkt in Best. Daarvoor is minimaal 800 à 1.000 m² nodig. Wij willen niet per se de Hertenwei opofferen, maar wij kunnen geen alternatief vinden. De kwestie speelt al enkele jaren, wij hebben met de dorpsraad naar mogelijkheden gezocht. Als wij een vestigingsplaats kiezen aan de rand van Acht, zitten wij al bijna in winkelcentrum Woensel en in Best. Als wij in Acht een supermarkt willen behouden, dus geen dorpswinkel die toch ten dode is opgeschreven, is de Hertenwei het enige alternatief qua oppervlakte en bereikbaarheid voor bewoners van Acht. Wij kunnen daarbij een inrichting vinden waardoor het dorpskarakter behouden blijft. Het gaat om de vraag of wij in Acht een supermarkt willen, los van de vraag of de huidige exploitant zelf gaat bouwen. Het maakt ons niet uit wie de vestiging gaat exploiteren.
1165
A
Verslagnummer 10
Natuurlijk is er een mogelijkheid op de huidige locaties, als daarvoor gegadigden zijn, zullen zij gaan rekenen en tot de conclusie komen dat het niet kan als duidelijk is wat de investeringen zijn. Ik begrijp de motie. Wij hebben meer dan 500 handtekeningen gekregen onder een verzoek de supermarkt voor Acht te behouden. Willen wij daar een supermarkt behouden, dan zal deze aan bepaalde eisen moeten voldoen. Daarvoor moeten wij het aandurven een andere locatie te benoemen. Daarbij hebben wij gekozen voor de Hertenwei omdat dat de enige mogelijkheid is die nu voorhanden is. Ik zie dat de motie breed wordt ondersteund, ik heb de argumenten gegeven die ons tot onze beslissing hebben geleid. Het is nu aan de raad zich uit te spreken. De heer Van den Biggelaar: In de motie staat vrij hard 'dat dit ook blijkt uit het feit dat andere ondernemers de bereidheid hebben een supermarktvoorziening op de huidige locatie voort te zetten'. Als dat een feit is, is de vraag of uw college die ondernemers kent en welke rol zij in de overwegingen hebben gespeeld. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: De wethouder heeft gezegd dat er geen andere mogelijkheid dan de Hertenwei is en dat de supermarktfunctie ten dode is opgeschreven als zij op de huidige plaats blijft. Heb ik dat goed begrepen?
De heer Schut: Ik kan mij de zorg van het college over de supermarktvoorziening in Acht goed voorstellen, maar ik heb toch het gevoel dat het een beetje op de stoel van de ondernemer zit. Dat is niet de juiste plaats voor het college. Als de huidige eigenaar zegt dat hij uit de voeten kan en er verder geen bezwaar is, zie ik niet waarom de gemeente zou moeten ingrijpen. U kunt tot de conclusie komen dat het verkeerd gaat, misschien vind ik dat ook, maar als iemand vindt dat het kan, moeten wij daar niet tussen komen op grond van de mening dat het niet kan. Als de markt zegt dat het zelf verder kan, moeten wij dat gewoon de kans geven. Als het over drie jaar toch fout gaat, hebt u gelijk gekregen, maar hebben wij niets gedaan wat deze gemeenschap niet wil. De Hertenwei, midden in het dorp, is toch een van de charmante punten van Acht. De heer Kerkwijk: Als de wethouder meent dat wij, als een andere ondernemer de huidige vestiging gaat uitbaten, hem het volgend jaar op de stoep hebben, zou ik daarvan graag een onderbouwing hebben. Het is een aanname. Als een ondernemer, de huidige of een andere, op de huidige plaats verder wil gaan of iets wil beginnen, wie is het college dan om te zeggen dat hij het niet moet doen omdat hij het volgend jaar bij de gemeente op de stoep staat? De heer Van Iersel: De wethouder voelt zich gesteund door meer dan 500 bewoners van Acht die de supermarkt willen behouden. Wisten zij, toen zij hun handtekeningen zetten, dat deze supermarkt op de Hertenwei zou komen?
1166
A
Verslagnummer 10
Wethouder Claassen: De huidige eigenaar van de supermarkt is van oordeel dat hij op de huidige locatie niet verder kan. Als hij de investeringen moet doen die nodig zijn, zal hij sluiten. Daarmee is hij bij ons gekomen. Wij kiezen er niet voor hem failliet te laten gaan en een andere exploitant te zoeken. Als zo'n probleem zich aandient, moeten wij samen alternatieven zoeken, op de eerste plaats met de huidige uitbater. In de Detailhandelsnota, die u binnenkort zal worden voorgelegd, hebben wij heel breed bekeken aan welke eisen een supermarkt in de huidige tijd moet voldoen. Daarbij hoort een oppervlakte van minimaal 800 m², terwijl de huidige vestiging 350 m² groot is. Natuurlijk kunnen wij besluiten hem gewoon failliet te laten gaan zodat een ander het op die plaats kan proberen. Het is zijn risico, maar het is de vraag of wij het willen en of wij hiermee de dorpsgemeenschap van Acht een dienst bewijzen. Er zijn vragen van derden, zulke ontwikkelingen spreken zich in die wereld door: de een zijn brood, is de ander zijn brood. Als de exploitant failliet gaat, is er morgen ongetwijfeld een andere ondernemer die op deze locatie aan de slag wil als hij geen alternatief kan vinden. Natuurlijk kan men aanvoeren dat wij dit aan de markt moeten overlaten, maar als bij voorbaat duidelijk is dat een vestiging niet levensvatbaar is, heb ik er grote moeite mee om daaraan mee te werken. Toen de handtekeningen, waarop ik wees, werden verzameld, was bekend dat het alternatief de Hertenwei zou zijn. Mevrouw Habets: Wij handhaven de motie, ik heb nog niets gehoord over de groenbestemming van de Hertenwei en de wijze waarop deze kan worden gecompenseerd. Ik vraag mij af waarom het belang van een ondernemer voor het college zo zwaar weegt dat de mening van een vrij groot deel van de dorpsgemeenschap daaraan ondergeschikt moet worden gemaakt. De heer Van den Biggelaar: Ik verzoek u de vergadering even te schorsen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Janssen: Het college overtuigt mij niet vaak, deze keer is het hem gelukt. Ik zal dus tegen de motie stemmen. De heer Schut: Ondernemers moeten ondernemen en gewoon werken in de ondernemingssfeer. De gemeente moet niet op hun stoel gaan zitten. Ik begrijp het standpunt van de wethouder, maar wij moeten ons hiermee niet bemoeien als het dorp het niet wil.
1167
A
Verslagnummer 10
Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Ik ben tegen de motie. De wethouder heeft duidelijk gemaakt dat de argumenten ten faveure van de winkel het zwaarst moeten wegen. De motie wordt bij handopsteken aangenomen. IX.
Raadsinformatiebrieven.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de raadsinformatiebrieven voor kennisgeving aan te nemen. X.
Ingekomen stukken.
Voorgesteld wordt de stukken onder A voor kennisgeving aan te nemen. A1. Provincie Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch d.d. 14 september 2004. Samen vernieuwend verder Beleidskader ISV-2 van de provincie NoordBrabant. 04P003638. A2. Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Den Haag 20 september 200. Buitengewone algemene ledenvergadering. 04X001259. A3. Provincie Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch d.d. 21 september 2004. Woningbouw. 04P003688. A4. Vereniging “Detailhandelsondernemers Hurksestraat” i.o., Eindhoven d.d. 21 september 2004. Bereikbaarheid van Koopcentrum de Hurk te Eindhoven. 04S004926. A5. Brabantse Milieufederatie, Tilburg d.d. 23 september 2004. Zienswijze Regionaal Structuurplan en Uitwerkingsplan Zuidoost Brabant. 04J011622. A6. Gemeente Nuenen, Nuenen d.d. 28 september 2004. Motie tegen de voortdurende rijksbezuinigingen en de inperking van de lokale beleidsvrijheid. 04J011779. A7. Kamer van Koophandel Oost-Brabant / Brabants Zeeuwse Werkgevers-
1168
A
Verslagnummer 10
vereniging, Eindhoven d.d. 29 september 2004. Standpunt bedrijfsleven inzake BOSE. 04T001110.
A8. Vervallen. A9. Brabantse Milieufederatie, Tilburg d.d. 6 oktober 2004. Notitie BMF over eindconcept Trajectnota/MER BOSE. 04P003992. A10. Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Den Haag d.d 8 oktober 2004. Buitengewone algemene ledenvergadering, aanvullend agendastuk EMU- saldo. 04J012347. A11. Overleg Allochtonen Autochtonen Eindhoven, Eindhoven d.d. 12 oktober 2004. OVAA Werkplan 2005. 04X001405. A12. Gemeente Helmond, Helmond d.d. 14 oktober 2004. BOR-convenant. 04J012632. A13. Vereniging ’t Goor / Coevering West, Geldrop d.d. 19 oktober 2004. Suggestie tot oplossing verkeersproblematiek Z.O. Brabant. 04S005461. A14. Vereniging Brabantse Gemeenten, Oisterwijk d.d. 21 oktober 2004. Advies wetsvoorstel wijzigingen toezichtsbepalingen Gemeentewet. 04J012821. A15. Wethouder mw drs G.M. Mittendorff, Eindhoven d.d. 22 oktober 2004. Herstelwerkzaamheden Pleincollege Aloysius/De Roosten. 04V007769. A16. Kamer van Koophandel Oost-Brabant, MKB-Brabant, Transport en Logistiek Nederland en Brabants Zeeuwse werkgeversvereniging, Eindhoven d.d. 22 oktober 2004. Standpunt bedrijfsleven trajectnota MER/BOSE. 04S005494. A17. Stedebouw & Stadsherstel, Den Haag d.d. 25 oktober 2004. Eindafrekening Rkb kinderopvang op maandag 1 november 2004.
1169
A
Verslagnummer 10
04U002457.
A18. Gemeente Laarbeek, Laarbeek d.d. 26 oktober 2004. Zienswijze gemeente Laarbeek inzake het eindconcept van de Trajectnota / MER BOSE. 04S0045570. A19. Vervallen. A20. Gemeente Son en Breugel, Son en Breugel d.d. 27 oktober 2004. Raadsbesluit gemeente Son en Breugel tot instemming met het Convenant Regionale Samenwerking stedelijk gebied Eindhoven. 04J013084. De heer Janssen: Ik zit al enige tijd in de raad, maar ik begrijp niet waarom een brief van een wethouder, zoals de brief onder A15, als ingekomen stuk wordt beschouwd. De Voorzitter: Misschien zoudt u er in de commissie eens naar moeten kijken. De heer Janssen: Ik begrijp dat wij raadsinformatiebrieven krijgen. Nu is een brief van een wethouder ingeboekt als ingekomen stuk, ik vind dat uiterst vreemd. De Voorzitter: Als u er verder naar kijkt, ziet u dat deze brief is gericht aan de raad. U kunt er kennis van nemen en dat kan reden zijn er in de commissie naar te vragen. Een bestuurder kan een brief aan de raad schrijven. In de huidige democratie is veel mogelijk. De heer Janssen: Ik begrijp dat u het ook een beetje vreemd vindt. De Voorzitter: Het is redelijk uniek, maar het kan wel. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder A1 t/m A20 voor kennisgeving aan te nemen. Voorgesteld wordt de stukken onder B ter afdoening in handen te stellen van het college van burgemeester en wethouders. B1. Advocaten Tilman Rosens Van der Corput Advocaten, namens Diagnostisch Centrum Eindhoven, Stratumsedijk 28a te Eindhoven, Veldhoven d.d. 22 september 2004. Verzoek om planschadevergoeding ex art. 49 WRO 04P003664 en 04P004298.
1170
A
Verslagnummer 10
B2. Advocaten Tilman Rosens Van der Corput Advocaten, namens J. Hellendoorn, Vondellaan 11 te Eindhoven, Veldhoven d.d. 22 september 2004. Verzoek om planschadevergoeding ex art. 49 WRO 04P003666 en 04P004298. B3. Bewoners Marconilaan 23B te Eindhoven, Eindhoven d.d. 24 september 2004. Zienswijze mmet betrekking tot verlenen van vergunning ter heropening van café Flamingo aan de Marconilaan 23A. 04M005746. B4. De Nederlandse Kermisbond N.K.B., namens M.P. Leijdekkers te Rotterdam, Alkmaar d.d. 27 september 2004. Toegekende restitutie, wegens inkomstenderving als gevolg andere toegewezen standplaats op de kermis Park Hilaria. 04T001092. B5. Mw T. Tummers, voorzitter Vereniging Ventose, Eindhoven d.d. 30 september 2004 en 4 oktober 2004. Openbare orde bij Harde Kern Supporters Café aan de Mathildelaan. 04M005822 en 04M005849. B6. De heer F. Hoedemakers te Eindhoven, Eindhoven d.d. 7 oktober 2004. Publicaties Groot Eindhoven. 04L000699. B7. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven, Van Meursstraat 18, Eindhoven 13 september 2004. Protest tegen de behandeling inspraakreacties op het ontwerp 18 Septemberplein. 04P003574. B8. H.O. J. Lenaerts b.v., Eindhoven 24 oktober 2004. Bezwaar tegen niet verkopen van een stuk grond op industrieterrein. 04P004296. De heer van Bussel: In de brief onder B7 geeft de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed kritiek op het college. Het komt een beetje merkwaardig over dat het orgaan, waarop de kritiek wordt geoefend, het zelf afdoet. Misschien kunnen wij brieven, waarin kritiek op het college wordt geuit, verzamelen en ze tezamen in de commissie Bestuurlijke Pijler behandelen en door de raadsleden laten afdoen. De Voorzitter: Daarmee ben ik het volstrekt niet eens. Als iemand kritiek heeft, belandt hij allereerst bij degene die het besluit heeft genomen. Het is denkbaar dat
1171
A
Verslagnummer 10
er daarna reden is om bezwaar aan te tekenen. Dan komt het hogere gezag in beeld. Natuurlijk kan deze brief reden zijn om in de commissie het college te vragen hoe hij de kwestie heeft afgehandeld. Dan kan de raad op grond van de rapportage besluiten of hij er iets mee moet. Dit is ook voor de raad de handigste werkwijze, doordat hij heel selectief met dergelijke brieven kan omgaan. U kunt voor dit specifieke punt aandacht vragen in de commissie Ruimtelijke Pijler. De heer Verhaegh: Ik zou graag zien dat het college zou aangeven wat het met het stuk onder B8 gaat doen. Op welke wijze kan dit worden opgelost? De Voorzitter: Wij zullen u hierover informeren. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder B1 t/m B8 ter afdoening in handen te stellen van burgemeester en wethouders. Voorgesteld wordt de stukken onder C te bespreken in de raadscommissie. C1. Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven d.d. 12 oktober 2004. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE. 04J0121622.
Voorgesteld wordt de stukken onder D in handen te stellen van de commissie voor bezwaar- en ombudszaken. D1.J.F. Rijnders, Willem de Zwijgerstraat 34, Eindhoven 20 september 2004. Bouwen zonder vergunning Willem de Zwijgerstraat 32. 04B001213. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten het stuk onder D1 ter behandeling in handen te stellen van de commissie voor bezwaar en ombudszaken. De Voorzitter: Ik sluit de vergadering. (21.50 uur). Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 februari 2005. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
glo/EE05003123
1172
A
Verslagnummer 10
Besluit nr 1. De raad van de gemeente Eindhoven; besluit: Mevrouw J.W.H.M. Heesterbeek te benoemen tot lid van de raadscommissie Sociale pijler. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 2. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2004; besluit: overeenkomstig het bepaalde in artikel 176, derde lid van de Gemeentewet over te gaan tot het bekrachtigen van de door de burgemeester op 6 oktober 2004 uitgevaardigde verordening, houdende maatregelen ter handhaving van de openbare orde en ter beperking van gevaar in verband met het onschadelijk maken van een aantal vliegtuigbommen op dinsdag 19 oktober 2004. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 3. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 juni 2004; besluit:
1173
A
Verslagnummer 10
1 kennis te nemen van de notitie gebruiksvergunningen: 'Een schakel in de keten gesmeed'; 2 in te stemmen met de visie op het middel gebruiksvergunning; 3 in te stemmen met de procedure van vergunningverlening en de daarmee verband houdende opbouw van de vergunning; 4 in te stemmen met het Plan van aanpak vergunningverlening 2004-2008, zoals verwoord in de notitie gebruiksvergunningen: 'Een schakel in de keten gesmeed'. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 4. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van het presidium; besluit: 1 2
3 4 a. b. c. d.
e.
een hoorcommissie Ruimtelijke ordening in te stellen; deze hoorcommissie te mandateren om de mensen te horen die op grond van artikel 23, lid 1, sub d, Wet Ruimtelijke Ordening hebben aangegeven dat ze hun schriftelijke zienswijzen op een ontwerp bestemmingsplan mondeling willen toelichten; dat naast de hoorcommissie ook de commissie Ruimtelijke pijler bevoegd blijft om de onder beslispunt 2 genoemde personen te horen; vast te stellen dat: de leden van de ruimtelijke pijler automatisch zitting hebben in de hoorcommissie; tijdens een hoorzitting per fractie maximaal één persoon in de hoorcommissie zitting neemt; een hoorzitting kan worden gehouden als minimaal twee personen van de hoorcommissie aanwezig zijn; een hoorzitting wordt voorgezeten door het aanwezige raadslid dat het langst zitting heeft in gemeenteraad. Indien geen raadsleden aanwezig zijn, wordt de hoorzitting voorgezeten door het oudste aanwezige nietraadslid; de bij een hoorzitting aanwezige hoorcommissieleden bij meerderheid van de aanwezige leden een ander dan onder d genoemd als voorzitter kunnen aanwijzen;
1174
A f.
Verslagnummer 10
hoorzittingen op een zodanig tijdstip worden gehouden dat het verslag van de hoorzitting kan worden betrokken bij de beraadslagingen in de commissie Ruimtelijke pijler over het bestemmingsplan.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 5. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 juli 2004 en 14 september 2004; gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet; mede gelet op het bepaalde in afdeling 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht; besluit: vast te stellen de volgende Verordening tot wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002. Verordening tot wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002. Artikel I. De Subsidieverordening gemeente Eindhoven wordt als volgt gewijzigd: A. In de gehele verordening worden de omschrijvingen "het college van burgemeester en wethouders" en "burgemeester en wethouders" vervangen door "het college". B.
In de gehele verordening wordt de omschrijving "de gemeenteraad" vervangen door "de raad".
C. Artikel 1 van paragraaf 1.1 komt te luiden: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. Aanvrager: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een of meer natuurlijke personen, die een aanvraag heeft of hebben ingediend. 2. Awb: de Algemene wet bestuursrecht. 3. Incidentele subsidie: subsidie voor activiteiten met een tijdelijk of eenmalig karakter. Onder een incidentele subsidie wordt in ieder geval begrepen:
1175
A
Verslagnummer 10
a.
exploitatiesubsidie: een subsidie in de exploitatiekosten van activiteiten van aanvrager, niet zijnde kosten als opgenomen onder b; b. investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van aanleg, aankoop, herstel, verbouwing en uitbreiding van roerende en onroerende zaken; c. waarderingssubsidie: een van de exploitatieresultaten onafhankelijke subsidie, bedoeld voor het geven van waardering aan activiteiten of het aanmoedigen van activiteiten. 4. Duursubsidie: subsidie voor activiteiten met een structureel karakter die jaarlijks terugkeren of zich over meerdere jaren uitstrekken.
Onder duursubsidie wordt in ieder geval begrepen: a. exploitatiesubsidie: een subsidie in de exploitatiekosten van activiteiten van de aanvrager, niet zijnde de kosten als opgenomen onder het derde lid onder b van dit artikel; b. budgetsubsidie: een subsidie aan een rechtspersoon in de vorm van een budget voor de periode van één en maximaal vier jaren, waarbij het subsidiebedrag is gerelateerd aan een bepaald niveau van prestaties of activiteiten. 5. Raad: de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven. 6. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. D. Artikel 7 van paragraaf 1.2 komt te vervallen. E. In artikel 8, lid 3 van paragraaf 1.2 wordt "periodieke subsidie" vervangen door "duursubsidie". F. In artikel 9, lid 1 onder a van paragraaf 1.2 wordt "periodieke subsidie" vervangen door "duursubsidie". G. Artikel 14, lid 1 onder h van paragraaf 1.3 komt te vervallen. H. Artikel 16, lid 2 en lid 5 van paragraaf 1.4 komen te vervallen. I. In artikel 16 van paragraaf 1.4 wordt "periodieke exploitatie of budgetsubsidie" vervangen door "duursubsidie". J. Paragraaf 1.7. toe te voegen. Paragraaf 1.7 komt te luiden als volgt. Paragraaf 1.7.Per boekjaar verstrekte subsidie aan rechtspersonen. Artikel 20. Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb.
1176
A
Verslagnummer 10
1.
De bepalingen in deze paragraaf zijn aanvullend op de overige bepalingen van deze verordening. 2. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op: a. per boekjaar verleende duursubsidie als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a en b aan rechtspersonen, niet zijnde vrijwilligersinstanties voorzover de subsidie meer dan € 37.365,-- (peiljaar 2004) bedraagt; b. per boekjaar verleende duursubsidies aan rechtspersonen met door de gemeente gesubsidieerde beroepskrachten op het terrein van welzijn, kunst en cultuur, sport en recreatie; c. subsidies waarvan bij besluit van het college is bepaald dat afdeling 4.2.8 van toepassing is. 3. Het bepaalde in het tweede lid van dit artikel geldt niet voor per boekjaar verleende subsidies die vallen onder de werkingssfeer van de hoofdstukken 2 t/m 4. 4. Het bepaalde in het tweede lid geldt eveneens niet indien de raad bij afzon derlijk besluit daarvan afwijkt. Artikel 21. Egalisatiereserve. Het college kan nadere regels stellen omtrent een door de subsidieontvanger te vormen egalisatiereserve alsmede omtrent de maximale jaarlijkse toevoeging en maximale omvang daarvan. Artikel 22. Financieel verslag. Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan subsidie die op basis van deze verordening wordt verstrekt, is artikel 4:76 Awb van overeenkomstige toepassing op het financiële verslag. Artikel 23. Extra taak accountant. 1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 Awb onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. 2. Het college stelt een aanwijzing vast over de reikwijdte en de intensiteit van de controle als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, Awb.
K. Artikel 2 van paragraaf 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt "éénmalige investeringssubsidie" vervangen door "investeringssubsidie". b. In het tweede lid onder g wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". L. Artikel 9 van paragraaf 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd: a. In het tweede lid wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". b. In het zesde lid wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie".
1177
A
Verslagnummer 10
M. In artikel 11 van paragraaf 2.1.1 wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". N. In artikel 12, lid 1 van paragraaf 2.1.1 wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie".
O. In artikel 14, lid 1 van paragraaf 2.1.1 wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". P. In artikel 15, lid 2 van paragraaf 2.1.1 wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". Q. Artikel 2 van paragraaf 2.1.2 wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt "eenmalige investeringssubsidie" vervangen door "investeringssubsidie". b. In het tweede lid wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". c. In het tweede lid onder f wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsi die". R. Artikel 2 van paragraaf 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt "éénmalige investeringssubsidie" vervangen door "investeringssubsidie". b. In het tweede lid wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". In het tweede lid onder e wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsi c. die". S. In artikel 8, lid 2 van paragraaf 2.1.3 wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". T. Artikel 10 van paragraaf 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". b. In het eerste lid onder c. wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsi die". U. In artikel 12, lid 1 van paragraaf 2.1.3 wordt "éénmalige subsidie" vervangen door "subsidie". V. In artikel 2 van paragraaf 2.1.4 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". W. In artikel 1, lid 1 van paragraaf 2.1.6 wordt "incidentele investeringssubsidie" vervangen door "investeringssubsidie".
1178
A
Verslagnummer 10
X. In artikel 1, lid 1 van paragraaf 2.1.7 wordt "incidentele investeringssubsidie" vervangen door "investeringssubsidie".
Y. Artikel 2 van paragraaf 2.1.8 wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt "subsidie" vervangen door "exploitatiesubsidie". b. In het tweede lid wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". Z. In artikel 2 van paragraaf 2.1.9 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele of structurele subsidie". AA. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 2.1.10 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele of structurele subsidie". BB. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 2.2.1 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". CC. In artikel 2 van paragraaf 2.2.2 wordt "eenmalig subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". DD. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 2.2.3 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". EE. In artikel 2 van paragraaf 3.1.1 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie". FF. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.1.2 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie." GG. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.2.1 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie." HH. Artikel 1, lid 2 van paragraaf 3.2.2 komt te vervallen. II.
Artikel 2, lid 1 onder a van paragraaf 3.2.2 komt te vervallen;
JJ.
Artikel 5, lid 2 van paragraaf 3.2.2 komt te vervallen.
KK. Artikel 6 van paragraaf 3.2.2 komt te vervallen en komt te luiden: Een aanvraag voor een subsidie moet worden ingediend voor 1 maart van het jaar waarin het sportevenement plaatsvindt. LL. Artikel 7 van paragraaf 3.2.2 komt te vervallen en komt te luiden: 1. De subsidie wordt berekend aan de hand van een puntentelling die wordt toegekend op basis van de volgende categorieën:
1179
A
Verslagnummer 10
b het karakter van het sportevenement; b het aantal deelnemers; b het aantal toeschouwers; b de aandacht van de media. 2. Op basis van het totaal aantal punten vindt de volgende verdeling plaats: tot 5 punten maximaal € 100,--; tot 15 punten maximaal € 200,--; tot 25 punten maximaal € 750,--; tot 35 punten maximaal € 1500,--. MM. Artikel 10, lid 2 van paragraaf 3.2.2 komt te vervallen. NN. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.3.1 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie". OO. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.3.2 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie". PP. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.3.3 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie". QQ. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.3.4 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie".
RR. Paragraaf 3.3.5 komt te vervallen en komt te luiden als volgt: Paragraaf 3.3.5. Openbare gebouwen ten behoeve van mensen met een functiebeperking. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. 1. Openbaar gebouw: gebouw c.q. ruimte in een (toegankelijk) gebouw, waarbinnen structureel activiteiten plaatsvinden op non-profit basis. 2. Aanpassingskosten: kosten die rechtstreeks verband houden met de aanpassingen die nodig zijn om het gebouw bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken voor mensen met een functiebeperking. Hieronder worden niet verstaan kosten voor (her-)inrichting of opknapbeurten voor ruimten die aangepast worden. 3. Kosten van hulpmiddelen: kosten die worden gemaakt voor de aanschaf van audiovisuele hulpmiddelen voor mensen met een functiebeperking ten behoeve van hun deelname aan activiteiten. Artikel 2. Subsidieverlening.
1180
A 1.
2.
Verslagnummer 10
Het college kan een investeringssubsidie verlenen voor aanpassingskosten die gemaakt moeten worden teneinde een bestaand openbaar gebouw bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken voor mensen met een functiebeperking of voor kosten van hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor hun deelname aan activiteiten die in (ruimten in) dat gebouw plaatsvinden. De subsidie wordt slechts verleend voorzover niet op grond van andere regelingen subsidie respectievelijk bijdragen aan derden kan worden verkregen.
Artikel 3. Subsidieaanvragers. Subsidie kan slechts worden verleend aan aanvragers, die meerjarig worden gesubsidieerd en instellingen die op grond van bestaande gemeentelijke regelingen voor een deel van hun activiteiten subsidie ontvangen, waarbij de huurder of eigenaar een rechtspersoon is. Artikel 4. Subsidieplafond. De raad heeft een subsidieplafond vastgesteld van in totaal € 357.351,92 voor de duur van deze paragraaf. 1. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin aanvragen zijn ontvangen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 5. Subsidieaanvraag. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de subsidieaanvraag, dient de subsidieaanvrager het volgende te verstrekken bij de subsidieaanvraag: 1. verbouwingsmotief / korte motivatie; 2. korte omschrijving van de voorgenomen verbouwing: welke ruimten / lokaliteiten moeten voor publiek toegankelijk en bruikbaar zijn; 3. bruikbaarheid van de aanpassing voor de doelgroep: welke activiteiten vinden in de ruimte plaats en door wie worden die gefinancierd; 4. schetsontwerp of bouwtekening; 5. begroting: totale verbouwingsbegroting met aanpassingskosten uitgesplitst en toelichting eigen financiering; 6. geplande datum waarop met de verbouwing wordt begonnen; 7. kopie notariële akte, waaruit blijkt dat aanvrager eigenaar is van het aan te passen pand;
1181
A
Verslagnummer 10
8. indien aanvrager niet de eigenaar is van het pand: naast het bepaalde onder 1 t/m 7 van dit artikel tevens verklaring van goedkeuring van de eigenaar; 9. indien de subsidieaanvraag een hulpmiddel betreft: opgave van soort en type hulpmiddel en prijsopgave daarvan.
Artikel 6. Indieningstermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie dient bij het college te worden ingediend tenminste 18 weken voordat met de verbouwing een aanvang wordt gemaakt. Artikel 7. Afhandeling aanvraag. 1. Het college legt de aanvraag ter advisering voor aan het Platform Gehandicaptenbeleid Eindhoven (hierna: PGE). 2. Het college beslist op de aanvraag na ontvangst van het advies van PGE. Artikel 8. Advisering PGE. 1. PGE adviseert op basis van de volgende criteria: a. Gaat het om verbouw van een bestaand pand? b Heeft het gebouw een openbare, voor publiek toegankelijke functie (de hoofdfunctie(s) van de activiteiten die in het gebouw worden uitgevoerd, moeten openbaar voor het publiek zijn)? b Vergroot de verbouwing daadwerkelijk de toegankelijkheid en bruikbaarheid voor mensen met een functiebeperking? b Vergroot de verbouwing aantoonbaar de mogelijkheid tot deelname aan de publieke functie(s)/activiteiten van de instelling/organisatie? b. Gaat het om hulpmiddelen? b Vergroten de hulpmiddelen aantoonbaar de mogelijkheid tot deelname aan de publieke functie(s)/activiteiten van de instelling/organisatie? 2. De in lid 1, onder a van dit artikel genoemde aandachtspunten 2 en 3 worden beoordeeld op basis van een bezoek aan het pand. Na positieve advisering ten aanzien van de criteria genoemd in lid 1 van dit artikel wordt door PGE, in geval de subsidieaanvraag aanpassingskosten betreft, een bouwtechnisch bureau ingeschakeld voor advisering inzake bouwkundige elementen en voldoen aan de uitgangspunten voor Bereikbaarheid, Toegankelijkheid en Bruikbaarheid. Artikel 9. Beslistermijn subsidieverlening. Het college beslist binnen 18 weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 10. Subsidiebedrag. 1. Aanpassingskosten: de subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele aanpassingskosten tot een maximum van € 23.000,-- (exclusief BTW).
1182
A
Verslagnummer 10
2. Hulpmiddelen: de subsidie bedraagt 100% van de kosten van hulpmiddelen tot een maximum van € 5.000,--.
Artikel 11. Bevoorschotting en betaling. 1. Het college verleent een voorschot van 80% van het subsidiebedrag. 2. De subsidie wordt, met verrekening van het reeds betaalde voorschot, binnen zes weken na de vaststelling van de subsidie door het college aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon betaald. Artikel 12. Subsidievaststelling. 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger bij gereedmelding van de aanpassing aan de gemeente een financieel verslag in te sturen, inhoudende een kostenoverzicht en eventueel toelichting. 2. Op basis van het financiële verslag en het controleverslag wordt de subsidie door het college vastgesteld. Artikel 13. Verplichtingen voor de subsidieontvanger. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, legt het college bij de subsidieverlening de volgende verplichtingen op: 1. subsidieontvanger gaat geen verplichtingen aan, voordat het college een besluit heeft afgegeven; 2. subsidieontvanger meldt vertraging in de verbouwing aan het college; 3. subsidieontvanger meldt gereedkoming van de verbouwing aan het college. Artikel 14. Slotbepaling. 1. Deze paragraaf komt te vervallen op 28 november 2007. 2. Deze paragraaf komt eerder te vervallen, indien het subsidieplafond als bedoeld in artikel 4 van deze paragraaf is bereikt. SS.
In artikel 2 van paragraaf 3.3.6 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie".
TT.
In artikel 3, lid 1 van paragraaf 3.3.7 wordt "subsidie "vervangen door "incidentele subsidie".
UU.
In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.3.8 wordt "eenmalige projectsubsidie" vervangen door "incidentele subsidie".
VV.
Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt paragraaf 3.3.9 ingetrokken.
1183
A
Verslagnummer 10
WW. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.4.1 wordt "subsidie" vervangen door "duursubsidie". XX.
In artikel 1, lid van paragraaf 3.4.2 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie".
YY.
Met ingang van inwerkingtreding van deze verordening wordt paragraaf 3.4.3 ingetrokken.
ZZ.
In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.4.4 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie".
AAA. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.4.5 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". BBB. In artikel 2, lid 1 van paragraaf 3.5.3 wordt "subsidie" door "incidentele subsidie". CCC. In artikel 3, lid 1 van paragraaf 4.1.1 wordt "incidentele investeringssubsidie" vervangen door "investeringssubsidie". DDD. In artikel 5, lid 1 van paragraaf 4.1.1 wordt "eenmalige subsidie" vervangen door "incidentele subsidie". EEE.
In artikel 6 van paragraaf 4.1.1 wordt "verplaatsingssubsidie" vervangen door "incidentele subsidie voor verplaatsing van een bedrijf".
FFF.
In artikel 7 van paragraaf 4.1.1 wordt "beëindigingssubsidie" vervangen door "incidentele subsidie voor beëindiging van een bedrijf".
GGG. Artikel 11 van paragraaf 4.1.1 wordt als volgt gewijzigd: a. In het tweede lid wordt "Een verplaatsingssubsidie bedraagt" vervangen door "In geval van verplaatsing bedraagt subsidie". b. In het derde lid wordt "Een verplaatsingssubsidie kan" vervangen door "In geval van verplaatsing kan subsidie". c. In het derde lid wordt "verhuiskostensubsidie" vervangen door "subsidie voor de verhuiskosten". d. In het vierde lid wordt "Een beëindigingssubsidie bedraagt" vervangen door "In geval van beëindiging bedraagt subsidie". e. In het vijfde lid wordt "Een voortzettingssubsidie kan" vervangen door "In geval van voortzetting kan een subsidie".
1184
A
Verslagnummer 10
HHH. Artikel 13, onder a van paragraaf 4.1.1 komt als volgt te luiden: De subsidieontvanger die in geval van verplaatsing of voortzetting subsidie ontvangt, is verplicht zijn bedrijf gedurende drie jaar te blijven uitoefenen op de nieuwe locatie; III.
In artikel 14, lid 2 van paragraaf 4.1.1 wordt "een beëindigingssubsidie wordt "In geval van beëindiging wordt subsidie".
JJJ.
In artikel 3, lid 1 van paragraaf 4.1.2 wordt "subsidie" vervangen door "incidentele subsidie".
KKK. Artikel 3, lid 2 van paragraaf 4.1.2 komt te vervallen. Artikel II. De verordening te hernummeren voorzover nodig ten gevolge van de wijzigingen, zoals vermeld in artikel I. Artikel III. Dit besluit treedt in werking zes weken na de dag van de publicatie van dit besluit in het Gemeenteblad. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 6. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2004; besluit: 1 een budget voor inrichting parallelstrook Beemdstraat van € 180.000,-- (exclusief BTW, inclusief VAT) te verlenen; 2 het budget ten laste te brengen van de Exploitatiereserve Grondbedrijf. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter.
1185
A
Verslagnummer 10
J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 7. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2004 en 26 oktober 2004; besluit: 1 de - per 1 januari 2004 - herijkte exploitatieopzetten Grondbedrijf voor de projecten opgenomen in de categorieën: b grote gebieden; b lopende projecten; b PPS – constructies; b Stationsdistrict; b af te sluiten projecten; formeel vast te stellen als basis voor verdere ontwikkeling en de financiële bewaking van de opgenomen projecten; 2 op basis van de, voor deze vijf categorieën Grondbedrijfprojecten, voor het jaar 2004 totaal geraamde kosten van € 28.823.154,--, en totaal geraamde baten van € 35.208.297,--, (per saldo - € 6.385.143,-- overschot) voor het boekjaar 2004 budget te verlenen ter hoogte van deze bedragen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 8. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2004; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van standplaatsgeld voor autobusdiensten in de gemeente Eindhoven 2005.
1186
A
Verslagnummer 10
Artikel 1. Aard en voorwerp van de heffing. Onder de naam van "standplaatsgeld voor autobusdiensten" worden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening rechten geheven wegens het innemen van een standplaats met een autobus voor het onderhouden van een autobusdienst op een gemeentelijk autobusstation. Artikel 2. Begripsbepalingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. autobus: een motorrijtuig, ingericht tot het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen; b. autobusdienst:volgens een dienstregeling uitgevoerd vervoer van personen met een autobus, met uitzondering van besloten busvervoer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b en f van de Wet personenvervoer; c. gemeentelijk autobusstation: een voor de openbare dienst bestemd, bij de gemeente in beheer en onderhoud zijnd terrein, dat door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen voor het innemen van standplaatsen met autobussen, in de zin van artikel 1. Artikel 3. Belastingplicht. Belastingplichtig is de ondernemer van de autobusdienst, welke op de in artikel 1 bedoelde wijze standplaats met een autobus inneemt. Artikel 4. Heffingsgrondslag. De grondslag, waarnaar het standplaatsgeld wordt geheven, is het aantal standplaatsen, dat door de belastingplichtige op de in artikel 1 bedoelde wijze wordt ingenomen. Artikel 5. Tarieven. Het standplaatsgeld bedraagt € 570,-- per ingenomen standplaats per jaar. Indien een standplaats in de loop van het belastingjaar wordt ingenomen, bedraagt het standplaatsgeld € 47,50 voor elke kalendermaand. Een gedeelte van een maand wordt voor een gehele maand gerekend. Artikel 6. Belastingjaar. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7. Ontheffing. 1. Indien een standplaats niet of gedurende kortere tijd is ingenomen dan waarvoor standplaatsgeld is geheven wordt aan de belastingplichtige ontheffing van het geheven standplaatsgeld verleend.
1187
A
Verslagnummer 10
2. Deze ontheffing bedraagt: a. indien de standplaats niet is ingenomen, het gehele bedrag van het daarvoor geheven standplaatsgeld; b. indien de standplaats gedurende kortere tijd dan waarvoor standplaatsgeld is geheven is ingenomen, een bedrag van € 46,50 voor elke volle kalendermaand, dat de standplaats niet is ingenomen. Artikel 8. Wijze van heffing. Het standplaatsgeld wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 9. Tijdstip verschuldigdheid. Het standplaatsgeld wordt verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of voorzover de standplaats in de loop van het belastingjaar is ingenomen, met ingang van dat tijdstip. Artikel 10. Termijn van betaling. 1. De aanslagen standplaatsgeld zijn invorderbaar in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel11: Kwijtschelding. Bij de invordering van het standplaatsgeld voor autobusdiensten wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het standplaatsgeld.
Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 oktober 2003, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005.
1188
A
Verslagnummer 10
4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2005". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2004; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Gemeentewet: besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van rechten voor het gebruik van het Beatrixkanaal van de gemeente Eindhoven 2005. Artikel 1. Aard en voorwerp van de heffing. Voor het gebruik van het bij de gemeente in beheer en onderhoud zijnde Beatrixkanaal worden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening rechten geheven onder de naam van "kanaalrechten", onderscheiden naar: a. rechten voor het invaren van het kanaal en het aansluitend daarop in het kanaal verblijven gedurende ten hoogste veertien achtereenvolgende dagen; b. rechten voor het aansluitend op de onder a genoemde periode in het kanaal verblijven gedurende elke volgende periode van veertien achtereenvolgende dagen of gedeelte daarvan. Artikel 2. Begripsbepaling. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "de maximale waterverplaatsing" verstaan: de maximale waterverplaatsing in kubieke meters (m3) volgens de geldende meetbrief of volgens enig ander document, waaruit dat gegeven genoegzaam blijkt. Artikel 3. Belastingplicht. Belastingplichtig is de eigenaar, schipper of beheerder van het vaartuig of houtvlot, waarmede van het kanaal gebruik wordt gemaakt. Artikel 4.
Heffingsgrondslag.
1189
A
Verslagnummer 10
1. De rechten worden geheven voor vaartuigen naar de maximale waterverplaatsing in m3 en voor houtvlotten naar de inhoudsgrootte in kubieke meters (m3), met dien verstande dat: a. voor vaartuigen, die in afgeladen toestand een grotere diepgang hebben dan die welke voor het kanaal is vastgesteld, wordt uitgegaan van het aantal kubieke meters (m3) waterverplaatsing bij de voor het kanaal vastgestelde maximale diepgang; b. voor vaartuigen, die door hun lading een grotere diepgang hebben dan overeenkomt met hun maximale waterverplaatsing, wordt uitgegaan van het werkelijke aantal kubieke meters (m3) waterverplaatsing. 2. a. Bij het ontbreken van de in artikel 2 bedoelde meetbrief of ander document dan wel bij weigering om die stukken ter inzage te verstrekken, wordt de maximale waterverplaatsing van het vaartuig door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar vastgesteld en worden de rechten naar de uitkomst daarvan geheven. b. Vaststelling als bedoeld onder a vindt eveneens plaats in de gevallen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, voor het aantal kubieke meters (m3) waterverplaatsing, dat uitgaat boven de maximale waterverplaatsing.
Artikel 5. Tarieven. 1. De rechten bedoeld onder a van artikel 1 bedragen: a. voor vaartuigen per kubieke meter (m3) € 0,22 waterverplaatsing b. voor houtvlotten per kubieke meter (m3) inhoud € 0,22 2. De rechten bedoeld onder b van artikel 1 bedragen voor elke volgende veertien achtereenvolgende dagen of gedeelte daarvan: a. voor vaartuigen per kubieke meter (m3) € 0,22 waterverplaatsing b. voor houtvlotten per kubieke meter (m3) inhoud € 0,22 Artikel 6. Vrijstelling. De rechten worden niet geheven: a. voor vaartuigen en houtvlotten in dienst van de gemeente Eindhoven; b. voor politievaartuigen; c. voor roeiboten en pleziervaartuigen met een maximum waterverplaatsing van 5 kubieke meter (m3); d. voor vaartuigen en houtvlotten, waarmede als gevolg van de ijstoestand het uitvaren uit het kanaal niet mogelijk is. Artikel 7. Wijze van heffing. De rechten worden geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving.
1190
A
Verslagnummer 10
Artikel 8. Tijdstip van verschuldigdheid. De rechten bedoeld onder a van artikel 1 worden verschuldigd bij het invaren van het kanaal en de rechten bedoeld onder b van artikel 1 bij aanvang van elke volgende periode van veertien dagen.
Artikel 9. Termijn van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten worden voldaan bij de uitreiking van de in artikel 7 bedoelde kennisgeving. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de kennisgeving. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 10. Kwijtschelding. Bij de invordering van de rechten voor het gebruik van het Beatrixkanaal wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de kanaalrechten. Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening kanaalrechten 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 oktober 2003, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening kanaalrechten 2005". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier. Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven;
1191
A
Verslagnummer 10
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2004; gelet op artikel 224 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van de toeristenbelasting 2005.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. vakantie-onderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden; b. mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto's, toercaravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden; c. niet-beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven, of gedeelten daarvan, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, welke niet in hoofdzaak bestemd zijn als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden, doch wel in bepaalde perioden van het jaar voor die doeleinden worden verhuurd dan wel te huur aangeboden; d. vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan. Artikel 2. Belastbaar feit. Terzake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen, die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam "toeristenbelasting" een directe belasting geheven. Artikel 3. Belastingplicht. 1. Belastingplichtig is degene, die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten. 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, terzake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.
1192
Artikel 4 Maatstaf van heffing
A
Verslagnummer 10
Artikel 4. Vrijstellingen. De belasting wordt niet geheven terzake van het verblijf: 1. door degene, die als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft; 2. van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h van voornoemde wet, en voorzover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers.
Artikel 5. Maatstaf van heffing. De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen. Artikel 6. Belastingtarief. Het tarief bedraagt per overnachting € 3,50. Artikel 7. Belastingjaar. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 8. Wijze van heffing. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 9. Aanslaggrens. Belastingaanslagen van minder dan € 22,69 worden niet opgelegd. Artikel 10. Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 11: Kwijtschelding. Bij de invordering van toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders.
1193
A
Verslagnummer 10
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting. Artikel 13. Aanmeldingsplicht. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d van de Gemeentewet. Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening toeristenbelasting 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 oktober 2003, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005. 4. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening toeristenbelasting 2005". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2004 en 12 november 2004; gelet op artikel 225 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2005. Artikel 1 Parkeerbelastingen. Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
1194
A
Verslagnummer 10
a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Artikel 2 Begripsomschrijvingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven; c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; d. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur; e. niet-parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats voor betaald parkeren waarbij geen parkeerapparatuur is geplaatst; f. vergunningplaats: een parkeerapparatuurplaats en een parkeerplaats op de terreinen Achterom, Annahof, Krabbendampad, Wilhelminaplein, Nieuwe Emmasingel, Tramstraat achterzijde Dorint, Stationsweg, Stationsweg-Tramstraat, Raiffeisenstraat achterzijde en Bomanshof binnen afzetting, die: 1. zijn aangeduid met bord 99a van bijlage II van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) 1966 dan wel met bord E9 uit bijlage van het RVV 1990, of 2. zijn gelegen binnen een zone aangeduid met bord 99aa van bijlage II van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voorzover de desbetreffende plaats niet is uitgezonderd; g. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats - niet vallende onder onderdeel f , die: 1. is aangeduid met bord 99a van bijlage II van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990; of 2. is gelegen binnen een zone aangeduid met bord 99aa van bijlage II van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voorzover de desbetreffende plaats niet is uitgezonderd;
1195
A
Verslagnummer 10
h. vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een belanghebbendenplaats of een vergunningplaats; i. vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning als bedoeld onder h is verleend; j. het RVV 1966: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 4 mei 1966, Stb. 181; k. het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459. Artikel 3. Belastingplicht. 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd. 2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt: a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen; b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat: 1. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd; 2. indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. 3. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. 4. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd. Artikel 4. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak. De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel. Artikel 5. Ontstaan van de belastingschuld. 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven.
1196
A
Verslagnummer 10
Artikel 6. Wijze van heffing en termijn van betaling. 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven: a. op parkeerapparatuurplaatsen bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op de parkeerapparatuur kennisgegeven; b. op niet-parkeerapparatuurplaatsen bij wege van een schriftelijke kennisgeving, waarop het verschuldigde bedrag is vermeld, en moet worden betaald bij het uitreiken van die kennisgeving. 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. 3. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald. Artikel 7. Ontheffing. 1. Indien een belastingplichtige als gevolg van verhuizing, ziekte, overlijden, bedrijfsopheffing of -staking van de verleende vergunning geen gebruik maakt gedurende de gehele of een deel van de periode waarvoor het parkeergeld is geheven, wordt op verzoek ontheffing verleend van het geheven parkeergeld voor de parkeervergunning. 2. Deze ontheffing bedraagt een twaalfde deel van het jaarbedrag voor elke volle kalendermaand dat van de vergunning geen gebruik is gemaakt. Artikel 8. Vrijstelling. De belasting bedoeld in artikel 1 wordt niet geheven voor het parkeren van een voertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen door: a. personen van rijk, provincie, regiobestuur en gemeente, voorzover het voertuig in de uitoefening van de dienst wordt gebruikt en uiterlijk duidelijk als dienstvoertuig kenbaar is; b. personen die gaan trouwen of een partnerschapsakte gaan sluiten, in het bezit van een door of namens het college van burgemeester en wethouders af te geven bewijs, uitsluitend op het Stadhuisplein. Artikel 9. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen. De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit. Artikel 10. Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling.
1197
A
Verslagnummer 10
1. Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, kan aan het voertuig ook een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. 2. Het college van burgemeester en wethouders wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast. 3. Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het voertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld. Artikel 11. Kosten. 1. De kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bedragen € 44,--. 2. De kosten van het aanbrengen en van het verwijderen van de wielklem bedragen € 40,--. 3. De kosten voor de overbrenging (en bewaring) bedragen € 205,-- en € 15,-- per dag voor het bewaren. 4. Het bedrag van de ingevolge het tweede en derde lid in rekening te brengen kosten wordt bij beschikking vastgesteld. Artikel 12. Kwijtschelding. Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 13. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen. Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening parkeerbelastingen 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 oktober 2003, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening parkeerbelastingen 2005". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter.
1198
A
Verslagnummer 10
J. Verheugt, griffier. Tarieventabel 2005 behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2005. 1 Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de verordening bedraagt: In het gebied:
A. Centrumgebied Noord. Inbegrepen onderstaande Wegen.
Bij parkeerappara Bedrag: Per tijdseenheid van: tuur geschikt voor een parkeertijd van: € 0,50 16 minuten, maximaal 64 minuten a.1 1 uur a.2 2 uur
€ 0,50
16 minuten maximaal 128 minuten
a.3 onbeperkt
€ 0,50
16 minuten
a.4 onbeperkt
€ 0,50
16 minuten, met een maximum van € 5,-- per dag
a.5 onbeperkt
€ 0,50
16 minuten, met op maandag tot en met vrijdag een maximum van € 5,-- per dag
a.6 2 uur
€ 0,50
12 minuten maximaal 120 minuten
a.7 onbeperkt
€ 0,50
12 minuten
a.8 2 uur
€ 0,50
16 minuten, met een maximum van 32 minuten
b.1 1 uur
€ 0,50
30 minuten, maximaal 60 minuten
b.2 2 uur
€ 0,50
30 minuten, maximaal 120 minuten
b.3 onbeperkt
€ 0,50
30 minuten
b.4 onbeperkt Dr. SchaepmanlaanElzentlaan- St. JorislaanGabriël Metsulaan-Kanaaldijk Zuid- de Dommel tussen de Edenstraat en de Kanaaldijk Zuid
€ 0,50
30 minuten, met een maximum van € 3,-- per dag
Dit gebied wordt begrensd door: Fellenoord-Vonderweg Mauritsstraat-EdenstraatDe Dommel tussen de Edenstraat en de Fellenoord
B. Centrumgebied Zuid. Inbegrepen onderstaande wegen. Dit gebied wordt Begrensd door:
1199
A
Verslagnummer 10
c.1 1/2 uur
€ 0,50
30 minuten, maximaal 30 minuten
c.2 1 uur
€ 0,50
30 minuten, maximaal 60 minuten
c.3 2 uur
€ 0,50
30 minuten maximaal 120 minuten
c.4 onbeperkt
€ 0,50
30 minuten
Dit gebied wordt c.5 onbeperkt begrensd door Centrumgebied Noord en Zuid (zie omschrijving onder A en B) c.6 onbeperkt en de Ring bestaande uit de MarconilaanKronehoefstraat-Pastoriestraat-Onze Lieve Vrouwestraat-InsulindelaanJeroen Boschlaan- Hugo van der Goeslaan-PiuslaanLeostraat-BoutenslaanKeizer Karel V SingelLimburglaan-BotenlaanBeukenlaan.
€ 0,50
30 minuten, met een maximum van € 3,00 per dag
€ 0,03
12,5 minuten, betaling uitsluitend met bezoekerspas
d.1 1/2 uur
€ 0,50
30 minuten, maximaal 30 minuten
d.2 1 uur
€ 0,50
30 minuten, maximaal 60 minuten
€ 0,50
30 minuten maximaal 120 minuten
€ 0,50
30 minuten, met een maximum van € 1,50 per dag
€ 0,50
30 minuten, met een maximum van € 3,00 per dag
C. Gebied binnen de Ring. Inbegrepen onderstaande wegen gezamenlijk vormend de Ring.
D. Gebied buiten de Ring.
d.3 2 uur Dit gebied wordt Begrensd door de Ring (zie d.4 onbeperkt omschrijving onder C) en de gemeentegrens d.5 onbeperkt
2 Het tarief van een parkeervergunning als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de verordening bedraagt:
1200
A 2.1
Verslagnummer 10
voor een vergunning voor een belanghebbendenplaats in nader aan te wijzen gedeelten van: Gebied A: zie Gebied B: zie Gebied C: zie Gebied D: zie omschrijving Omschrijving omschrijving omschrijving onder 1-A Onder 1-B onder 1-C Onder 1-D
2.1.1 indien de vergunning op kenteken is gesteld (af te geven aan bewoners van een gebiedsdeel waar belanghebbendenplaatsen zijn gelegen): Per jaar: € 112,80 € 112,80 € 112,80 € 112,80 Per maand: € 9,40 € 9,40 € 9,40 € 9,40 2.1.2 indien de vergunning op naam is gesteld (af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars, die gevestigd zijn in een gebiedsdeel waar belanghebbendenplaatsen zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is): Per jaar: € 258,-€ 258,-€ 258,-€ 258,-Per maand: € 21,50 € 21,50 € 21,50 € 21,50 2.1.3 voor een bezoekersvergunning voor een belanghebbendenplaats (af te geven aan de bewoners van een gebiedsdeel waar belanghebbendenplaatsen zijn gelegen). Per woning / huishouden één vergunning. Per jaar: € 31,80 € 31,80 € 31,80 € 31,80 Per maand: € 2,65 € 2,65 € 2,65 € 2,65 2.2
voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats bij parkeerapparatuur in nader aan te wijzen gedeelten van: Gebied A: zie omschrijving Onder 1-A
2.2.1 voor een éérste vergunning af te geven aan bewoners van een gebiedsdeel waar vergunningplaatsen bij parkeerapparatuur zijn gelegen. Geldig van maandag tot en met zondag Per jaar: € 240,-Per maand: € 20,--
2.2.2 voor een tweede vergunning af te geven aan bewoners van een gebiedsdeel waar de vergunningplaatsen bij parkeerapparatuur zijn gelegen: Geldig van maandag tot en met zondag Per jaar: € 480,-Per maand: € 40,--
1201
A
Verslagnummer 10
2.2.3 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats, af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars, die gevestigd zijn in een gebiedsdeel waar de vergunningplaatsen bij parkeerapparatuur zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroeps- en bedrijfsuitoefening noodzakelijk is dat zij daar parkeren: Geldig van maandag tot en met vrijdag Per jaar: € 1.092,-Per maand: € 91,--
2.3
Geldig van maandag tot en met zaterdag: Per jaar: Per maand:
€ 1.344,-€ 112,--
Geldig van maandag t/m zondag: Per jaar: Per maand:
€ 1.584,-€ 132,--
voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats op nader aan te wijzen gedeelten van de terreinen Achterom, Annahof, Krabbendampad, Wilhelminaplein, Nieuwe Emmasingel, Tramstraat achterzijde Dorinth, Stationsweg t.h.v. de Fuutlaan, StationswegTramstraat en terrein Raiffeisenstraat:
2.3.1 voor een éérste vergunning af te geven aan bewoners van het gebied waar de genoemde terreinen zijn gelegen: Per jaar: € 240,-Per maand: € 20,-2.3.2 voor een tweede vergunning af te geven aan bewoners van het gebied waar de genoemde terreinen zijn gelegen: Per jaar: € 480,-Per maand: € 40,-2.3.3 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats, af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars, die gevestigd zijn in de gebieden waar de genoemde terreinen zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroepsuitoefening noodzakelijk is dat zij daar parkeren: Per jaar: € 1.584,-Per maand: € 132,-2.4 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunning-plaats bij parkeerapparatuur in nader aan te wijzen gedeelten van:
1202
A
Verslagnummer 10
Gebied B: zie Gebied C: zie Omschrijving omschrijving onder 1-B onder 1-C
2.4.1 voor een éérste vergunning af te geven aan bewoners van het gebied waar de genoemde terreinen zijn gelegen: Geldig van maandag t/m zondag: Per jaar: € 240,-€ 240,-Per maand: € 20,-€ 20,-2.4.2 voor een tweede vergunning af te geven aan bewoners van het gebied waar de genoemde terreinen zijn gelegen: Geldig van maandag t/m zondag: Per jaar: € 480,-€ 480,-Per maand: € 40,-€ 40,-2.4.3 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats, af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars die gevestigd zijn in een gebiedsdeel waar de vergunningplaatsen bij parkeerapparatuur zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroeps- en bedrijfsuitoefening noodzakelijk is dat zij daar parkeren: Geldig van maandag t/m vrijdag: Per jaar: € 708,-€ 708,-Per maand: € 59,-€ 59,-Geldig van maandag tot en met zaterdag: Per jaar: Per maand: 2.5
€ €
840,-70,--
€ €
840,-70,--
voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats op nader aan te wijzen gedeelten van het terrein Bomansplaats:
2.5.1 voor een éérste vergunning af te geven aan bewoners van het gebied waar het genoemde terrein is gelegen: Geldig van maandag t/m zondag: Per jaar: € 240,-Per maand: € 20,-2.5.2 voor een tweede vergunning af te geven aan bewoners van het gebied waar het genoemde terrein is gelegen: Geldig van maandag t/m zondag: Per jaar: € 480,--
1203
A
Verslagnummer 10
Per maand:
€
40,--
2.5.3 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats, af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars die gevestigd zijn in het gebied waar het genoemde terrein is gelegen en voor wie het in het belang van hun beroepsuitoefening noodzakelijk is dat zij daar parkeren: Geldig van maandag t/m vrijdag: Per jaar: € 708,-Per maand: € 59,-geldig van maandag t/m zaterdag: Per jaar: Per maand:
€ 708,-€ 59,--
2.6 Ten behoeve van pilot "betaald Parkeren binnen de Ring": 2.6.1 voor een op naam of kenteken af te geven vergunning voor een vergunningplaats, af te geven aan bewoners van het gebied Past. Petersstraat (tussen de Kruisstraat en de Veldmaarschalk Montgomerylaan), Veldmaarschalk Montgomerylaan (tussen Pastoor Petersstraat en de Gildelaan) en de Gildelaan: Geldig van maandag t/m zaterdag Per jaar: € 121,20 Per maand: € 10,10 2.6.2 voor een op naam of kenteken af te geven vergunning voor een vergunningplaats, af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars van het gebied Pastoor Petersstraat (tussen de Kruisstraat en de Veldmaarschalk Montgomerylaan), Veldmaarschalk Montgomerylaan (tussen Pastoor Petersstraat en de Gildelaan) en de Gildelaan: Geldig van maandag t/m zaterdag Per jaar: € 230,88 Per maand: € 19,24 Behoort bij raadsbesluit van 15 november 2004 tot vaststelling van de Tarieventabel 2005, behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2005. Eindhoven, De griffier. avb/ED04031550 Bijlage 1: overzicht tarieven gemeentelijke belastingen en rechten 2004 / 2005.
1204
A
Naam product
Verslagnummer 10
Tarief 2004 onafgerond
Marktgelden Marktgeld per dag € Marktgeld per kwartaal Marktgeld € standwerkersplaats per dag Precario: 1.1.1 1.1.2. 1.1.3 1.1.4 2.1.1.a 2.1.1b 2.1.2.a 2.1.2.b 2.1.3.a 2.1.3.b 2.1.3.c 3.1.1a.a 3.1.1.a.b 3.1.1.a.c 3.1.1.a.d 3.1.1.a.e 3.1.1.b.a 3.1.1.b.b 3.1.1.b.c 3.1.1.b.d 3.1.1.b.e 3.1.1.c.a 3.1.1.c.b 3.1.1.c.c 3.1.1.c.d 3.1.1.c.e 4.1.1.a 4.1.1.b 4.1.1c 4.1.1d
€ € €
€
€ €
€ €
Tarief 2004 afgerond
Tarief 2005 onafgerond
Tarief 2005 afgerond
2,192 € €
2,20 22,00
€
2,436
€ €
2,45 24,50
6,353 €
6,20
€
7,063
€
7,10
0,100 € € 1,750 € € 0,908 € € € € 3,907 € € € € € € € € € € € € € 0,294 € 0,972 € € € € 0,336 € 0,842 € € €
0,10 0,50 1,75 21,00 0,91 7,28 0,91 7,28 3,90 7,80 31,20 0,87 2,91 8,73 43,65 69,84 0,58 1,94 5,82 29,10 46,56 0,29 0,97 2,91 14,55 23,28 0,34 0,84 2,52 20,16
€
0,102
€
1,785
€
0,926
€
3,985
€ €
0,300 0,991
€ €
0,343 0,859
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
0,10 0,50 1,79 21,48 0,93 7,44 0,93 7,44 4,00 8,00 32,00 0,90 2,97 8,91 44,55 71,28 0,60 1,98 5,94 29,70 47,52 0,30 0,99 2,97 14,85 23,76 0,34 0,86 2,58 20,64
1205
A
Verslagnummer 10
Naam product
Tarief 2004 onafgerond
4.1.2.1. 4.1.2.2.a 4.1.2.2.b 4.1.2.2.b 4.1.2.2.c 4.1.2.2.c 4.1.2.2.c 4.1.2.2.d 4.1.2.2.d 4.1.2.2.d 4.1.2.2.e 4.1.2.2.e 4.1.2.2.e 4.1.3.a 4.1.3.b 4.1.3.c 4.1.4.a.1 4.1.4.a.2 4.1.4.b.1 4.1.4.b.2 4.1.4.c.1 4.1.4.c.2 4.1.5.a 4.1.5.b 4.1.6.a.1 4.1.6.a.2 4.1.6.b.1 4.1.6.b.2 4.1.6.c.1 4.1.6.c.2 5.1.1.a 5.1.1.b 5.1.2.a 5.1.2.b 6.1.1.a 6.1.1.b 6.1.2.a 6.1.2.b 6.1.3.1.a
€ € € € € € € € €
€
€ €
€ €
€ € €
Tarief 2004 afgerond
1,009 € € 3,637 € € 1,885 € 6,736 € € 2,727 € 9,601 € € 3,335 € 11,959 € € 1,750 € € € 3,705 € € € € € € 7,411 € € 2,823 € € € € € € 2,357 € € 3,687 € € € € 0,201 € 1,617 € 2,660 €
1,01 1,01 3,65 29,20 1,89 6,70 53,60 2,75 9,60 76,80 3,35 12,00 96,00 1,75 5,25 42,00 3,70 29,60 7,40 59,20 11,10 88,80 7,40 59,20 2,80 22,40 4,20 33,60 5,60 44,80 2,35 18,80 3,70 29,60 0,91 7,28 0,20 1,62 2,65
Tarief 2005 onafgerond
Tarief 2005 afgerond
€
1,029
€
3,710
€ €
1,923 6,871
€ €
2,782 9,793
€ €
3,402 12,198
€
1,785
€
3,779
€
7,559
€
2,879
€
2,404
€
3,761
€ € €
0,205 1,649 2,713
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
1206
1,03 1,03 3,70 29,60 1,90 6,90 55,20 2,80 9,75 78,00 3,40 12,25 98,00 1,79 5,37 42,96 3,80 30,40 7,60 60,80 11,40 91,20 7,60 60,80 2,90 23,20 4,35 34,80 5,80 46,40 2,40 19,20 3,75 30,00 0,93 7,44 0,21 1,65 2,70
A
Verslagnummer 10
Naam product
Tarief 2004 onafgerond
6.1.3.1.b 6.1.3.1.c 6.1.3.1.d 6.1.3.2.a 6.1.3.2.b 6.1.3.2.c 6.1.3.2.d 6.1.4.a 6.1.4.b 6.1.5.a 6.1.5.b 6.1.6.a. 6.1.6.b 6.1.7
€
Begraafplaatsrechten: 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 5.1 5.1 5.1 5.1 5.1 5.1 5.2 5.2 5.2 5.2 5.2 5.2 6.0 7.0 7.0 7.0
€ €
€ € € € €
€
€ €
€ € €
Tarief 2004 afgerond
6,737 € € € 3,974 € 10,273 € € € 0,349 € 0,842 € 0,976 € € 4,647 € € 9,095 €
6,70 20,10 160,80 3,95 10,25 30,75 246,00 0,35 0,84 0,98 7,84 4,65 37,20 9,10
171,395 € € € € € € € € € € € € € 3.260,293 € € 255,833 € € € € 171,395 € 325,147 € € 25,205 €
171,00 85,50 85,50 85,50 85,50 85,50 85,50 9.780,00 1.024,00 512,00 512,00 512,00 512,00 3.260,00 512,00 256,00 256,00 256,00 256,00 171,00 325,00 50,00 25,00
Tarief 2005 onafgerond
Tarief 2005 afgerond
€
6,872
€ €
4,053 10,478
€ € €
0,356 0,859 0,996
€
4,740
€
9,277
€ € € € € € € € € € € € € €
€
199,298
€
3.791,068
€
297,483
€ €
199,298 370,080
€
29,309
1207
6,90 20,70 165,60 4,05 10,50 31,50 252,00 0,35 0,86 1,00 8,00 4,70 37,60 9,30
€ 199,00 € 99,50 € 99,50 € 99,50 € 99,50 € 99,50 € 99,50 € 11.373,00 € 1.188,00 € 594,00 € 594,00 € 594,00 € 594,00 € 3.791,00 € 594,00 € 297,00 € 297,00 € 297,00 € 297,00 € 199,00 € 370,00 € 59,00 € 29,50
A
Naam product
Verslagnummer 10
Tarief 2004 onafgerond
Tarief 2004 afgerond
7.0 7.0
€ €
25,00 25,00
Hondenbelasting Hondenbelasting eerste hond
€
56,00
Hondenbelasting elke volgende hond
€
Hondenbelasting kennel
Tarief 2005 onafgerond
Tarief 2005 afgerond € €
29,50 29,50
€
57,00
112,00
€
114,00
€
280,00
€
285,00
Standplaatsgeld autobusdienst per jaar €
558,00
€
570,00
€
57,120
Standplaatsgeld autobusdiensten
Standplaatsgeld autobusdienst per maand Kanaalrechten Gebruik Beatrixkanaal voor vaartuigen Gebruik Beatrixkanaal voor houtvlotten Toeristenbelasting Parkeerbelastingen 11.1 1a 1a 1b 1b 2.1.1. 2.1.1. 2.1.2 2.1.2 2.1.3. 2.1.3 2.2.1
€ 46,715 €
46,50
€
47,649
€
47,50
€
0,214 €
0,21
€
0,218
€
0,22
€
0,214 €
0,21
€
0,218
€
0,22
€
3,500 €
3,50
€
3,500
€
3,50
€ € € € € € 9,214 € € 21,066 € € 2,622 € €
43,00 0,40 4,80 0,50 3,00 110,40 9,20 252,00 21,00 31,20 2,60 234,00
€ € € € € € € € € € € €
44,00 0,40 5,00 0,50 3,00 112,80 9,40 258,00 21,50 31,80 2,65 240,00
€ € €
€
9,398
€
21,487
€
2,674
1208
A
Verslagnummer 10
Naam product
Tarief 2004 onafgerond
2.2.1 2.2.2 2.2.2 2.2.3 2.2.3 2.2.3 2.2.3. 2.2.3. 2.2.3 2.3.1 2.3.1 2.3.2 2.3.2 2.3.3 2.3.3 2.4.1 2.4.1 2.4.2 2.4.2 2.4.3. 2.4.3 2.4.3 2.4.3 2.5.1 2.5.1 2.5.2 2.5.2 2.5.3 2.5.3 2.5.3. 2.5.3 2.6.1 2.6.1 2.6.2 2.6.2
€
Bijlage 2:
€
Tarief 2004 afgerond
19,499 € € € € 89,534 € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
19,50 468,00 39,00 1.080,00 90,00 1.320,00 110,00 1.548,00 129,00 234,00 19,50 468,00 39,00 1.548,00 129,00 234,00 19,50 468,00 39,00 696,00 58,00 828,00 69,00 234,00 19,50 468,00 39,00 696,00 58,00 828,00 69,00 120,20 10,10 230,88 19,24
Tarief 2005 onafgerond
Tarief 2005 afgerond
€
19,888
€
91,324
€
112,200
€
131,580
€
19,890
€
131,580
€
19,890
€
59,160
€
70,380
€
19,890
€
59,160
€
70,380
€ 20,00 € 480,00 € 40,00 € 1.092,00 € 91,00 € 1.344,00 € 112,00 € 1.584,00 € 132,00 € 240,00 € 20,00 € 480,00 € 40,00 €1.584,00 € 132,00 € 240,00 € 20,00 € 480,00 € 40,00 € 708,00 € 59,00 € 840,00 € 70,00 € 240,00 € 20,00 € 480,00 € 40,00 € 708,00 € 59,00 € 840,00 € 70,00 € 121,20 € 10,10 € 230,88 € 19,24
Overzicht van aanpassingen in de tekst van de verordeningen met betrekking tot gemeentelijke belastingen en rechten voor 2005.
1209
A
Verslagnummer 10
Marktgelden. Toegevoegd is artikel 9 inhoudende dat geen kwijtschelding wordt verleend. Behoudens de aanpassing van de tarieven zijn er verder geen wijzigingen. Precariobelasting. Er zijn geen tekstuele wijzigingen. Alleen de tarieven zijn aangepast. Begraafplaatsrechten. Er zijn geen tekstuele wijzigingen. Alleen de tarieven zijn aangepast. Hondenbelasting. De navolgende tekstuele wijzigingen zijn aangebracht: artikel 5 is vervallen wegens aanpassing aan de modelverordening hondenbelasting van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; artikelen 6 t/m 13 zijn vernummerd tot artikel 5 t/m 12. Dit vanwege het vervallen van artikel 5; artikel 7 is aangepast aan de modelverordening hondenbelasting van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; artikel 11, lid 2 is vervallen wegens aanpassing aan de modelverordening hondenbelasting van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Standplaatsgeld autobusdiensten. Toegevoegd is artikel 11 inhoudende dat geen kwijtschelding wordt verleend. Behoudens de aanpassing van de tarieven zijn er verder geen wijzigingen. Er zijn geen tekstuele wijzigingen. Alleen de tarieven zijn aangepast. Kanaalrechten. Toegevoegd is artikel 10 inhoudende dat geen kwijtschelding wordt verleend. Behoudens de aanpassing van de tarieven zijn er verder geen wijzigingen. Toeristenbelasting. Toegevoegd is artikel 11 inhoudende dat geen kwijtschelding wordt verleend. Er zijn verder geen wijzigingen. Parkeerbelastingen. Er zijn geen tekstuele wijzigingen. Alleen de tarieven zijn aangepast. Bijlage 3:
overzicht privaatrechtelijke tarieven 2004 / 2005.
Inhoud:
1210
A
Verslagnummer 10
Sport. Sporthallen. Gymnastieklokalen. Indoor Sportcentra. Tennishallen. Sportparken. Tennisbanen. Zwembaden. Pétanque. IJssportcentrum. Van Abbemuseum. Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Parkeergarages/fietsenstallingen. Aantekening vooraf: Met ingang van 1 september 2005 worden de tarieven opnieuw aangepast. De navolgende tarieven gelden derhalve tot 1 september 2005. Sporthallen
Grote zaalsporten Basketbal Tennis 3 banen Tennis per baan Badminton Volleybal BBC Badminton BBC / GSW Basketbal GSW
2004 Seizoenhuur per klokuur: € 34,-€ 36,-€ 42,-€ 14,-€ 43,50 € 44,50 € 35,--
2004 Incidentele huur per klokuur: € 37,-€ 39,-€ 45,-€ 15,-€ 48,50 € 49,50 € 37,--
2005 Seizoenhuur per Klokuur: € 35,-€ 37,-€ 42,-€ 14,-€ 44,-€ 45,-€ 36,--
2005 Incidentele huur per klokuur: € 38,-€ 40,-€ 45,-€ 15,-€ 49,-€ 50,-€ 38,--
€
€
€
€
43,--
2005 €
11,25
38,--
42,--
39,--
Kleine zaal sporthal Eckart Sportgebruik per klokuur:
2004 €
Sportzaal Generaal Cronjestraat: Sportgebruik en andere activiteiten Seizoenhuur per klokuur Incidentele huur per klokuur
2004 € €
11,--
2005 17,50 19,20
1211
€ €
18,-19,60
A
Verslagnummer 10
Gymnastieklokalen
Badminton: Gymnastiek: Andere activiteiten:
2004 Seizoenhuur per Klokuur: € 10,10 € 11,70 € 13,20
2004 Incidentele huur per klokuur: € 10,70 € 13,20 € 14,20
2005 Seizoenhuur per Klokuur € 10,30 € 12,-€ 13,50
2005 Incidentele huur per klokuur: € 11,-€ 13,50 € 14,50
Indoor Sportcentrum Eindhoven (ISCE): 2004 Dagen / tijden Aantal Seizoenhuur per contract- klokuur (=winterweken contract) Maandag t/m 30 vrijdag 09:00 – 12:00 € 13,20 12:00 – 14:00 € 12,10 14:00 – 17:00 € 13,20 17:00 – 23:00 € 16,25 23:00 – 24:00 € 9,25
€ € € € €
396,-363,-396,-487,50 277,50
€ € € € €
15,-14,-15,-18,30 15,--
Zaterdag en zondag 09:00 – 20:00 20:00 – 24:00
€ €
357,50 335,50
€ €
18,30 17,50
22 – 26
Flexcontracten € 16,25 € 15,25
Totaalprijs seizoen Incidentele huur 2003 / 2004 per klokuur
Indoor Sportcentrum Eindhoven (ISCE): 2005 Dagen / tijden Aantal Seizoenhuur per contract- klokuur (=winterweken contract) Maandag t/m 30 vrijdag 09:00 – 12:00 € 13,50 12:00 – 14:00 € 12,35 14:00 – 17:00 € 13,50 17:00 – 23:00 € 16,60 23:00 – 24:00 € 9,45
€ € € € €
405,-370,50 405,-498,-283,50
€ € € € €
15,30 14,30 15,30 18,70 15,30
Zaterdag en zondag 09:00 – 20:00 20:00 – 24:00
€ €
365,20 343,20
€ €
18,65 17,85
22 – 26
Flexcontracten € 16,60 € 15,60
Totaalprijs seizoen Incidentele huur 2003 / 2004 per klokuur
1212
A
Verslagnummer 10
Indoor Sportcentrum Eindhoven (ISCE); zaalvoetbal. Seizoenhuur per klokuur huur per klokuur
€ €
Stedelijke activiteiten Tennisschool en Fitgym Intern tarief zaalhuur: Intern tarief begeleider / docent:
2004 € €
Tennishal Eindhoven-Noord: 2004 Dagen / tijden Aantal Seizoenhuur per contract- klokuur (=winterweken contract) Maandag t/m 32 vrijdag 09:00 – 12:00 n.v.t 12:00 – 14:00 n.v.t 14:00 – 16:00 n.v.t 16:00 – 17:00 n.v.t 17:00 – 23:00 n.v.t 22:00 – 24:00 n.v.t (blok van twee) Zaterdag en 32 zondag 09:00 – 18:00 n.v.t 18:00 – 23:00 n.v.t (blok van twee) Tennishal Eindhoven-Noord: 2005 Dagen / tijden Aantal Seizoenhuur per contract- klokuur (=winterweken contract) Maandag t/m 32 vrijdag 09:00 – 12:00 n.v.t 12:00 – 14:00 n.v.t 14:00 – 16:00 n.v.t 16:00 – 17:00 n.v.t 17:00 – 23:00 n.v.t
2004
2005 110,-121,--
9,40 16,40
€ € 2005 € €
112,-124,--
9,60 16,75
Totaalprijs seizoen Incidentele huur 2004 / 2005 per klokuur
€ € € € € €
424,-394,-424,-455,-557,-824,--
€ € € € € €
15,-15,-15,-15,-19,-27,--
€ €
557,-526,--
€ €
19,-19,--
Totaalprijs seizoen Incidentele huur 2003 / 2004 per klokuur
€ € € € €
438,-407,-438,-470,-575,--
1213
€ € € € €
16,-16,-16,-16,-20,--
A
22:00 – 24:00 (blok van twee) Zaterdag en 32 zondag 09:00 – 18:00 18:00 – 23:00 (Blok van twee)
Verslagnummer 10
n.v.t
€
851,--
€
28,--
n.v.t n.v.t
€ €
575,-543,--
€ €
20,-20,--
Sportparken. Handbalveld (bitumen) a) Per seizoen (zevenhandbalveld): - weekeinde bitumen - per avond b) Incidenteel; per uur. Hockeyveld Per seizoen; - grasspeelveld/kunstgrasveld inclusief toeschouwersvoorziening - grasspeelveld/kunstgrasveld exclusief toeschouwersvoorziening Korfbalveld Per seizoen: Grasspeelveld, 30 x 60 meter Kunstgrasspeelveld 30 x 60 m Voetbalveld (wedstrijd) Per seizoen: grasspeelveld inclusief toeschouwers voorziening: hoofdveld betaald voetbal hoofdveld amateurvoetbal grasspeelveld exclusief toeschouwers voorziening Rugbyveld Grasspeelveld exclusief toeschouwersvoorziening
2004 € € €
1.007,-170,-11,70
2005 € € €
1.027,-173,-12,-2005
2004 €
2.475,--
€
2.525,--
€
2.002,--
€
2.042,50
2004 €
828,--
2005 € €
845,-6.000,-2005
€ € €
3.089,-3.089,-2.542,--
€
2005 3.089,--
2004
€ € €
3.028,-3.028,-2.492,--
2004 €
3.028,--
Zandgrasvelden (oefen)
2004
1214
2005
A
a) Per seizoen (exclusief elektriciteitsverbruik) - per morgen, 50% basistarief - per middag, 75% basistarief - per avond (basistarief) b) Incidenteel per uur (exclusief elektriciteits verbruik) c) Elektriciteitsverbruik p. uur d) Keepersveld per avond per jaar Incidenteel gebruik grasspeelvelden - per uur (basistarief) - per dag, per uur (60% basistarief) - per seizoen, per uur (50% basistarief) (Zand)grasspeelvelden schoolgebruik per uur
Honkbalveld/softbalveld Per seizoen; - honkbal - softbal - honkbal met lichtinstallatie (exclusief elektriciteitsverbruik) Wieler/skeelerbaan - per dagdeel, per jaar (morgen, middag, avond) - incidenteel per uur - persoonlijk abonnement Atletiekaccommodatie De Hondsheuvels a) Per kalenderjaar: (exclusief elektriciteitsverbruik): - per door-de-weekse avond of zaterdagmorgen - per dagdeel (morgen, middag, avond), met uitzondering van door-de-weekse-avonden en zaterdagmorgen b) Incidenteel: - per uur - schoolgebruik per uur - persoonlijk abonnement
Verslagnummer 10
€ € € €
250,-375,-500,-18,10
€ € € €
255,-383,-510,-19,--
€
10,10
€ €
11,-174,--
€ € €
39,25 23,-19,20
€ € €
40,-24,-20,--
€
10,75
€
11,--
€ € €
3.028,-1.654,-3.566,--
€ € €
3.089,-1.687,-3.637,--
€
506,--
€
516,--
€ €
25,-21,--
€ €
24,20 19,75
€
4.030,--
€
4.030,--
€
1.260,--
€
1.260,--
€ € €
28,-11,-33,--
€ € €
27,-10,70 32,--
1215
A
Verslagnummer 10
Grasstrook voor overnachtingen bij toernooien Gebruik telefoon bij incidentele huur, kosten per dag exclusief gesprekskosten: €
€ 15,40
128,--
€
15,70
Tennisbanen: Tennisbaan per seizoen Gravelbaan, exclusief kosten lichtinstallatie en energielasten All-weather baan, exclusief kosten lichtinstallatie en energielasten
Tennisbaan per seizoen, per dagdeel: Voormiddag: Namiddag: 1) 08:30-12:00 1) 13:30-17:00
2) 08:30-10:15
€
4.682,--
€
2005 4.776,--
€
6.043,--
€
6.137,--
2004
Avond: 1) niet verlichte banen, 17:30 – zonsondergang
2) 13:00-17:00
2) verlichte banen 17:30 – 20:25 3) 10:30-12:30 3) verlichte banen 20:15-23:00 Dagen: 2004 2005 2004 2005 2004 2005 Maandag-vrijdag 1) € 158,- € 161,-- 1) € 200,-- € 204,-- € 300,-- € 306,-Zaterdag
1) € 300,--
€ 306,--
2) € 318,--
€ 325,--
€ 300,--
€ 306,--
Zondag verenigingen Zondag particulieren
1) € 300,--
€ 306,--
2) € 318,--
€ 325,--
€ 300,--
€ 306,--
2) € 175,--
€ 179,--
2) € 318,--
€ 325,--
€ 300,--
€ 306,--
3) € 200,--
€ 204,--
Abonnementen per persoon per seizoen: Dagabonnement Middagabonnement Najaarsabonnement
€ € €
1216
2004 68,-- € 34,-- € 26,-- €
2005 69,-35,-27,--
A
Verslagnummer 10
Incidenteel gebruik: particulieren per uur (bij aaneengesloten gebruik van € 7,25 € 7,50 minimaal 3 uur geldt korting van 20%) verenigingen per uur € 4,10 € 4,50 Maandag t/m vrijdag, incidenteel vrijkomende banen na 19.30: (60% particulier tarief)
Zwembaden Tongelreep: Recreatie: Losse kaartjes: - peuters (0 t/m 3 jaar) - kind / volwassenen Passe-partout toegang Passe-partout kaart Doelgroep passe-partout kaart 65+ pas Scholen/groepen: vanaf 25 personen; vanaf 50 personen vanaf 100 personen Inworp kledingkluisje Ir. Ottenbad Recreatie: Losse kaartjes: peuters (0 t/m 3 jaar) kind/volwassenen Passe-partout toegang Passe-partout kaart Doelgroep passe-partout kaart 65+ pas Eindhovense Gehandicapten Sportvereniging, p.p.p.w Scholen/groepen vanaf 25 personen Zwembaden Abonnementen zwemmen (geldigheidsduur 6 maanden): Abonnementen zwemles, per persoon, per kwartaal Volwassenen:
2004
2005
€ €
1,90 4,40
€ €
2,50 4,90
€ € € €
1,-44,70 31,30 2,60
€ € € €
1,-47,-33,50 2,70
€ € € €
3,-2,75 2,50 0,20
€ € € €
3,50 3,25 3,-0,20
2004
2005
€ € € € € € € €
1,90 3,70 1,-44,70 31,30 2,75 2,-2,75
€
2004 91,70 €
t/m 17 en 55+:
1217
€ € € € € € € €
2,-3,90 1,-47,-33,50 2,70 2,05 2,80 2005 95,--
A
Verslagnummer 10
2004
Kwartaal 1, 2 en 4: Kwartaal 3:
€ 51,-€ 26,50
2005 € 52,-€ € 27, €
2004 41,-€ 21,50 €
2005 42,-22,--
€ €
2004 92,-€ 40,-€
2005 94,-40,80
Ir. Ottenbad: Grote zwemzaal per uur Instructiezwemzaal per uur Tongelreep: a. 50-meterbad per uur - trainingen, voor hurende verenigingen voor 1983 -
trainingen voor hurende verenigingen vanaf 1983 wedstrijden overige verenigingsactiviteiten
b. 25-meterbad c. instructiebad c.q. reactiveringbad
2004
2005
€
52,--
€
53,20
€ € €
62,-70,-70,--
€ € €
63,20 72,-72,--
€ €
92,-40,--
€ €
94,-40,80
€ €
5,60 5,--
Overige tarieven: € a. inschrijfgeld zwemonderricht per persoon € b. duplicaat voor abonnement c. extra personeel voor zwemonderricht, schoonmaak of toezicht, per persoon per uur € d. borg abonnement €
5,50 4,--
36,-8,--
€ €
37,-8,--
Pétanque 2004
2005
Binnenbanen Los kaartje, per baan per uur Contract 30 weken per baan per uur, vanaf 30 uur per week Contract 26 weken per baan per uur, tot 30 uur per week Contract 30 weken per baan per uur, tot 30 uur per week Contract 26 weken per baan per uur, vanaf 30 uur per week
€
3,25
€
3,30
€
55,--
€
56,10
€
68,50
€
70,--
€
79,--
€
80,60
€
47,70
€
48,65
1218
A
Toernooi vaste pétanqueverenigingen, 12 banen, per uur Niet commerciële activiteit (géén pétanque) exclusief energie-, schoonmaak- en opbouwkosten, gehele hal per uur Commerciële activiteit (géén pétanque) exclusief energie-, schoonmaak- en opbouwkosten, gehele hal per uur
Verslagnummer 10
€
21,40
€
21,80
€
39,--
€
40,--
€
77,50
€
79,--
€
3,25
€
3,30
€
6,50
€
6,65
Buitenbanen Los kaartje, per baan per uur Bocciabanen Los kaartje, per baan per uur IJssportcentrum.
2004
2005
Kaarten voor één bezoek, per persoon 0 t/m 3 jaar Los kaartje Passe-partoutkaart toegang Passe-partoutkaart passe-partoutkaart doelgroepen Bezoekers (volwassen niet schaatsers) 65+ pas Groepen vanaf 25 personen Groepen vanaf 50 personen Groepen vanaf 100 personen
€ € € € €
Abonnementen (geldigheidsduur zes maanden) Persoonlijk abonnement
€
€
gratis 4,40 € € € € 2,50 € 2,60 € 3,-€ 2,75 € 2,50 €
91,70
€
gratis 4,90 1,-47,-33,50 2,50 2,70 3,50 3,25 3,--
95,--
Schaatsles, per persoon Volwassenen, vanaf € 5,-€ 5,25 Jeugdigen vanaf € 4,50 € 4,75 (prijzen schaatslessen zijn basisprijzen per les, afhankelijk van tijdstip en aantal lessen
Verenigingen a. IJshockeybaan, per uur
€
1219
68,--
€
70,--
A
Recreatief gebruik (60 x 30 m) b. 400 meterbaan, per uur Recreatief schaatsen in verenigingsverband Trainingsbaan (60 x 30 meter) Trainingsbaan (60 x 30 meter) t.b.v. recreatief gebruik
Verslagnummer 10
€ € € €
233,-320,-42,-84,--
€ € € € €
105,-238,-327,-43,-86,--
Overige tarieven Inschrijfgeld schaatsonderricht per persoon Borg voor abonnement, passe-partout, 10-rittenkaart
€
€ Extra personeel voor schaatsonderricht, schoonmaak of toezicht: per persoon, per uur. € Duplicaat € Van Abbemuseum Volwassenen Kinderen tot 12 jaar Groepen vanaf 15 personen 65+ ers Scholieren tot en met 18 jaar Met studentenpas CJP Rondleiding per uur dinsdag tot en met vrijdag tussen 11:00 en 17:00 uur zaterdag en zondag tussen 11:00 en 17:00 uur na 17:00 uur Gemeentelijke fietsenstallingen Fietsen: a. dagtarief b. avondtarief Bromfietsen a. dagtarief b. avondtarief
5,15
€
5,60
8,--
€
8,--
36,-4,--
€ €
37,-5,--
2005 2004 € 8,50 € 8,50 Gratis Gratis € 6,-€ 6,-€ 6,-€ 6,-€ 4,-€ 4,-€ 4,-€ 4,-€ 4,-€ 4,-€ 65,-€ 70,-€ 80,-€ 90,-2004
2005
€ €
0,35 0,70
€ €
0,35 0,70
€ €
0,35 0,70
€ €
0,70 1,40
1220
A
Verslagnummer 10
Toelichting: 1. Gemeentelijke fietsenstallingen: Heuvelgalerie, Stationsplein / VVV en de Kerkstraat, Winkelcentrum Woensel; 2. Fietsen / bromfietsen. Het tarief voor bromfietsen bedraagt twee maal het tarief voor fietsen. Ten opzichte van fietsen nemen bromfietsen immers meer vloeroppervlakte in. 3. Tarief fietsenstalling Winkelcentrum Woensel blijft ongewijzigd voor fietsen en bromfietsen tot na de verbouwing. 4. Ten tijde van het opstellen van dit dossier waren bovenstaande tarieven voor 2005 nog niet definitief bekend. Genoemde tarieven berusten op een voorstel.
Gemeentelijke parkeergarages eerste 5 uur tweede 5 uur dagtarief
2004
2005
€ 0,40 per 15 minuten € 0,50 per 30 minuten € 13,--
€ 0,80 per 30 minuten € 0,50 per 30 minuten € 13,--
Abonnementen: a 5 dagen b per jaar c 6 dagen d per jaar e 7 dagen f per jaar
€ 90,-- per maand excl. BTW € 1.080,-- excl. BTW € 110,-- per maand excl. BTW € 1.320,-- excl. BTW € 129,-- per maand excl. BTW € 1.548,-- excl. BTW
€ 91,-- per maand excl. BTW € 1.092,-- excl. BTW € 112,-- per maand excl. BTW € 1.344,-- excl. BTW € 132,-- per maand excl. BTW € 1.584,-- per maand excl. BTW
€ 19,50 per maand incl. BTW € 234,-- incl. BTW
€ 20,-- per maand incl. BTW € 240,-- incl. BTW
€ 39,-- per maand incl. BTW € 468,-- incl. BTW
€ 40,-- per maand incl. BTW € 480,-- incl. BTW
€ 4,80 per stuk excl. BTW n.v.t.
€ 5,-- per stuk excl. BTW € 13,-- per dag excl. BTW € 5,-- per 3 uur ecxl. BTW
Bewonersabonnementen, voor een eerste aanvraag: a. 7 dagen: b. per jaar: Bewonersabonnementen, voor een tweede aanvraag: a. 7 dagen: b. per jaar: Uitrijkaarten Uitrijkaarten voor bezoekers van bedrijven
1221
A
Verslagnummer 10
Toelichting: 1. Gemeentelijke parkeergarages: Mathildelaan, De Witte Dame, Stadskantoor, Kennedy. 2. Het parkeertarief voor parkeren voor 2005 is ongewijzigd. Alleen de indeling van tarief / tijd voor het gebruik van de eerste vijf uur wordt gewijzigd (om praktische redenen). Het tarief voor abonnementen is verhoogd met 2%. Het tarief voor een bewonersabonnement van een tweede aanvraag bedraagt twee maal het tarief voor de eerste aanvraag. 3. De tarieven van abonnementen in de gemeentelijke garages zijn gelijk aan de tarieven voor een vergunning op een terrein in het centrumgebied, met dien verstande dat de tarieven voor parkeergarages exclusief BTW zijn (met uitzondering van de tarieven voor bewonersvergunningen). Hierdoor ontstaan gelijkwaardiger tarieven. 4. Ten tijde van het opstellen van dit dossier waren bovenstaande tarieven voor 2005 nog niet definitief bekend. Genoemde tarieven berusten op een voorstel.
Gemeentelijke Gezondheidsdienst Inenting van jeugdigen volgens Rijksvaccinatieprogramma Vaccinaties. Telefonisch consult Consult gekoppeld aan vaccinatie Consult zonder vaccinatie Kinderen tot 16 jaar onder begeleiding van consultbetalende ouders wordt geen consult in rekening gebracht. Voor grote groepen prijs op aanvraag. Vaccinaties exclusief consult: - DTP - FMSE - Gele koorts - Havrix 1440 - Havrix 720 (junior) - Hepat.A - 1cc IMMUNOGL. - Hepat.A - 2cc IMMUNOGL. - Hepat.A - 3cc IMMUNOGL. - Hepat.A - 4cc IMMUNOGL. - Hepat.A - 5cc IMMUNOGL. - Hepatitis B
2004 Gratis
€ €
13,-26,--
€ € € € € € € € € € €
22,50 47,-34,-63,50 44,-19,50 24,-29,-32,50 36,50 41,50
1222
2005 Gratis
€ 9,50 € 18,-€ 26,50
€ 20,50 € 51,-€ 28,-€ 53,-€ 43,-€
A
Verslagnummer 10
€ € € € € € €
41,50 20,-82,-15,50 70,-32,50 39,--
16,-€ 21,-€ 26,-€ 31,50 € 37,-€ 34,-€ 37,-€ 18,-€ 68,-€ 14,50 € 60,-€ 29,50 € 36,--
€ €
42,-21,--
€ 35,-€ 20,--
Diverse artikelen: - Boekje gezond in de tropen - Boekje kind in de tropen - Boekje hoogteziekte - Klamboeman - Carekit (nieuw)
€ € € € €
10,50 10,50 13,-39,50 46,50
€ 6,-€ 7,50 € 12,-€ 36,50 € 46,50
T.B.C.-bestrijding: - Mantoux
€
17,--
-
Meningitis Polio Rabies Tetanus Twinrix Typhim Vi Vivotif Berna
H.I.V. - H.I.V.-test -
H.I.V.-consult zonder test
1223
€
A
- X-thorax - BGC-vaccinatie Deze werkzaamheden worden in rekening gebracht voorzover zij niet worden verricht in het kader van de W.C.P.V.
Overige dienstverlening. b Cursus stoppen met roken - per persoon - leden thuiszorg per persoon - per groep (bedrijven) Bij verschillende ziektekostenverzekeraars kan een gedeelte van het cursusbedrag na afloop van de cursus worden gedeclareerd. b Het gebruik van de infobus per dag: - uitgaande van of in samenwerking met de GGD t.b.v. de Eindhovense bevolking - uitgaande van een andere vakdienst - uitgaande van een andere vakdienst uitgaande van een organisatie, niet t.b.v. de Eindhovense bevolking Voor gereden kilometers buiten Eindhoven wordt € 1,-extra vergoeding gerekend. Uurtarieven algemeen: Arts / psycholoog / beleidsmedewerker A, binnen kantoortijd Arts / psycholoog / beleidsmedewerker A, buiten kantoor tijd Beleidsmedewerker B Verpleegkundige/consulent Doktersassistent Administratief medewerker
Verslagnummer 10
€ €
34,-31,50
16,50 € 34,50 € 26,--
€ 124,-€ 99,50 € 1.987,50
€ 122,50 € 91,-€ 1.815,--
Gratis € 109,-€
Gratis € 105,50
191,--
€ 185,-
€
102,50
€
104,50
€ € € € €
154,50 80,-57,50 43,-43,--
€ € € € €
157,50 81,50 58,50 44,-44,--
Besluit nr 9. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 augustus 2004 en 2 november 2004; gelet op de Wet op het consumentenkrediet, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; besluit:
1224
A
Verslagnummer 10
vast te stellen het Bankreglement Eindhoven 2004: Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder: 1. de wet: Wet op het Consumentenkrediet; 2. de bank: de Stadsbank, bedoeld in artikel 2a; 3. de directeur: de directeur van de dienst Werk, Zorg en Inkomen; 4. een krediettransactie: iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet en dat tenminste een van de betalingen van de kredietnemer later plaatsvindt dan drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld; 5. doorlopend krediet: een krediet waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen voorzover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt; 6. kredietvergoeding: alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook, die de kredietgever ter zake van een krediettransactie bedingt, in rekening brengt of aanvaardt; 7. uitstaand saldo: het op enig tijdstip bestaande totaal van de tot en met dat tijdstip door de kredietnemer opgenomen geldsommen vermeerderd met de tot en met dat tijdstip in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de door deze tot en met dat tijdstip gedane betaling; 8. een sociaal krediet: een krediet dat door de bank verstrekt wordt aan kredietnemers: a. die een inkomen genieten dat niet hoger is dan de bijstand die op grond van de Wet Werk en Bijstand aan hen kan worden verleend; of b. in het kader van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een kredietnemer (saneringskrediet); 9. de kredietsom: de geldsom die een kredietnemer in het kader van een krediettransactie ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat bij doorlopend krediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt; 10. de schuldsanering: het geheel van activiteiten in het kader van het regelen van schulden; 11. budgetbegeleiding: het stimuleren, motiveren en ondersteunen van de klant teneinde te komen tot een verantwoord financieel beheer; 12. budgetbeheer: het beheren van het inkomen van de klant door het openen van een rekening bij de Stadsbank;
1225
A
Verslagnummer 10
13. representatieve organisatie: de Nederlandsche Vereniging voor Volkskrediet, statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te 2512 EK Den Haag aan het Westeinde 40; 14. schuldregeling: het geheel van activiteiten in het kader van het regelen van schulden volgens de richtlijnen van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie. Schuldregeling is een verzamelnaam en omvat schuldbemiddeling en schuldsanering; 15. klant: een persoon die gebruik maakt van de diensten van de bank. Hoofdstuk II. Doelstelling, taakstelling, beheer. Afdeling 1. Doelstelling. Artikel 2a. 1. Er is een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de wet, genaamd Stadsbank. 2. De bank maakt deel uit van de dienst Werk Zorg en Inkomen. Artikel 2b. De bank heeft tot doel: 1. het bevorderen van het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van krediet; 2. het uitvoeren van de publieke taak, zoals deze voor de gemeentelijke stadsbanken onder meer is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden en de daarop gebaseerde besluiten; 3. het bevorderen van maatregelen op lokaal niveau ter voorkoming van overkreditering en andere financiële misstanden; 4. het bevorderen van een uniforme werkwijze op het terrein van schuldhulpverlening; 5. het bevorderen van financiële diensten alsmede alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk zijn. Afdeling 2. Taakstelling.
Artikel 3. De bank tracht haar doelstelling te verwezenlijken door: 1. het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van kredieten; 2. het aanhouden van budgetbeheerrekeningen; 3. het verzorgen van budgetbegeleiding; 4. het verrichten van schuldregelende werkzaamheden ten behoeve van cliënten in een problematische schuldsituatie;
1226
A 5.
6. 7.
Verslagnummer 10
het verrichten van diensten, niet zijnde kredietverlening, waaronder het initiëren, activeren en faciliteren van centra, meld- en coördinatiepunten voor integrale schuldhulpverlening; het opstellen van gemeentelijke verklaringen als bedoeld in artikel 285, lid 1, sub e van de Faillissementswet; het bieden van faciliteiten ten behoeve van de bewindvoering als bedoeld in titel III van de Faillissementswet.
Afdeling 3. Beheer. Artikel 4. 1. De bank wordt beheerd door burgemeester en wethouders. 2. De feitelijke leiding van de bank berust bij de directeur. 3. Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van de in artikel 3 genoemde taken aan de directeur delegeren, mandateren of hem daartoe volmacht verlenen. 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het voorgaande lid dan wordt dit vastgelegd in een besluit. 5. Kredieten kunnen worden verleend aan personen, die gevestigd zijn: a. in de gemeente Eindhoven; b. in door burgemeester en wethouders aan te wijzen gemeenten in NoordBrabant onder, door het college gehoord de betrokken commissie, nader te stellen voorwaarden, welke tenminste moeten inhouden: b doorverwijzing door die gemeenten van potentiële kredietnemers naar de bank; b een vaste bijdrage per klant, gevestigd in de betrokken gemeente, van die gemeente voor activiteiten in het kader van schuldbemiddeling en/of sanering. 6. Burgemeester en wethouders kunnen in bepaalde gevallen besluiten, dat kredieten worden verleend aan personen, die niet in Eindhoven of een der aangesloten gemeenten hun woonplaats hebben. Hoofdstuk III. Kredietverlening. Afdeling 1. Algemene bepalingen. Artikel 5. 1. Burgemeester en wethouders kunnen algemene voorwaarden vaststellen die van toepassing zijn op de door de bank verrichte krediettransacties. 2. De bank neemt deel aan het stelsel van kredietregistratie door de Stichting Bureau Kredietregistratie te Tiel en/of diens rechtsopvolger. 3. De bank is gehouden kosteloos een prospectus beschikbaar te stellen, waarin tenminste zijn opgenomen:
1227
A
Verslagnummer 10
a. de tarieven en de effectieve kredietvergoedingspercentages welke van toepassing zijn op de door de bank te verlenen kredieten; b. de wijze waarop informatie wordt verkregen over eerder verstrekte kredieten; c. algemene voorwaarden, als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6. Een krediet kan worden verstrekt in de vorm van: a. een persoonlijke lening; b. een doorlopend krediet; c. een saneringskrediet. Afdeling 2. De Kredietaanvraag. Artikel 7. 1. Slechts kredieten van € 225,-- of hoger kunnen worden aangevraagd. 2. Deze aanvragen dienen te worden gedaan op een daartoe strekkend formulier, waarvan het model door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld, en ten kantore van de bank kosteloos verkrijgbaar is. De aanvraag dient zoveel mogelijk te worden ondertekend. Artikel 8. 1. Burgemeester en wethouders dienen, alvorens een krediet gegeven wordt, te beschikken over genoegzame, andere dan mondelinge, inlichtingen met betrekking tot kredietwaardigheid van de aanvrager. De bank houdt aantekening van deze inlichtingen in haar administratie. 2. Een krediet wordt slechts verstrekt indien mag worden aangenomen, dat de kredietnemer in staat en bereid zal zijn, dit op de overeengekomen tijdstippen uit zijn inkomsten af te lossen, zonder overschrijding van zijn budget. 3. Burgemeester en wethouders beslissen over de kredietaanvragen en de daarbij te stellen voorwaarden. 4. Burgemeester en wethouders dienen, alvorens een krediet gegeven wordt, bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel en/of haar rechtsopvolger, de daar geregistreerde gegevens van de aanvrager op te vragen. De bank houdt aantekening van deze verkregen gegevens in haar administratie. 5. Bij verlening van een krediet wordt een betalingsplan vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de aflossingsmogelijkheden van de kredietnemer, mede gelet op het doel, waarvoor het krediet wordt verstrekt. Artikel 9. 1. Burgemeester en wethouders weigeren een krediet te verlenen indien: 1. de aanvrager de ter beoordeling van zijn aanvraag verlangde gegevens niet verstrekt; 2. de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;
1228
A
Verslagnummer 10
3. a. niet voldoende zekerheid bestaat, dat de aanvrager zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen zal nakomen; b. niet wordt voldaan aan de voorwaarden, als bedoeld in artikel 4, zesde lid en artikel 8, tweede lid; c. het uitstaande saldo het bedrag van € 75.000,-- zou overschrijden; d. de looptijd van een krediettransactie - een doorlopend krediet uitgezonderd - van maximaal 120 maanden wordt overschreden; e. kredietverstrekking anderszins een niet aanvaardbaar risico voor de bank of voor de aanvrager zou inhouden. 2. Een besluit tot het weigeren van een krediet wordt de aanvrager schriftelijk onder opgave van de redenen binnen een week na het nemen van het besluit medegedeeld. Afdeling 3. De kredietovereenkomst.
Artikel 10. 1. Van elke kredietovereenkomst wordt een onderhandse akte opgemaakt, welke wordt ondertekend door de kredietnemer, alsmede door de burgemeester of degene die door hem daartoe is gemachtigd. 2. Voor akten, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, stellen burgemeester en wethouders modellen vast. In deze akten worden tenminste vermeld: a. de naam en het adres van ieder der partijen; b. de kredietsom in cijfers en in letterschrift; c. het totaalbedrag van de kredietvergoeding, voorzover het niet betreft een doorlopend krediet of een krediet waarbij de kredietvergoeding variabel is; d. het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op de door de minister van Economische Zaken aangegeven wijze; e. de betalingsregeling; f. de bedingen betreffende zekerheidsrechten van de kredietgever, met inbegrip van een aanduiding van de zaak of zaken waarop die rechten rusten en (voorzover het een overeenkomst betreft aangaande een normaal krediet) de ingevolge artikel 40, tweede lid van de wet geldende regeling betreffende overgang van eigendom; g. de bevoegdheid van de kredietnemer tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing; h. de plaats en datum van ondertekening. 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, sub d wordt, indien het krediet wordt verstrekt in de vorm van een doorlopend krediet: a. vermeld dat het kredietvergoedingspercentage variabel is en op welke wijze het kredietvergoedingspercentage wordt vastgesteld; b. geen beding opgenomen betreffende zekerheidsrechten.
1229
A
Verslagnummer 10
4. Indien het krediet wordt verleend als voorschot op door de kredietnemer te ontvangen inkomsten, bedraagt de overeengekomen terugbetalingstermijn ten hoogste twaalf maanden. 5. Indien een krediet wordt verleend aan meer dan één kredietnemer wordt in de akte opgenomen, dat alle kredietnemers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het nakomen van de transactie. 6. De bank verstrekt aan de kredietnemer een door de bank ondertekend afschrift van de kredietovereenkomst. 7. Van elke aflossing wordt de kredietnemer een bewijs verstrekt, tenzij betaling is geschied door tussenkomst van een aan het giraal verkeer deelnemende instelling. 8. Tenminste één keer per jaar wordt aan de kredietnemer een saldobiljet verstrekt, waarop staat vermeld welke bedragen aan aflossing van de kredietsom en kredietvergoeding door de kredietnemer(s) zijn betaald en welk bedrag nog als te betalen resteert. 9. Na algehele aflossing wordt aan de kredietnemer kosteloos een gespecificeerde afrekening verstuurd.
Artikel 11. 1. Na het sluiten van de kredietovereenkomst wordt: a. bij een persoonlijke lening de kredietsom die bij de overeenkomst is bepaald, door de stadsbank in zijn geheel aan de kredietnemer ter beschikking gesteld. In het kader van een schuldenregeling kan de kredietsom aan de bij de stadsbank bekende schuldeisers beschikbaar worden gesteld; b. bij een doorlopend krediet de kredietnemer in de gelegenheid gesteld geldsommen bij de stadsbank op te nemen, voorzover het saldo van deze bedragen de kredietlimiet niet overschrijdt; c. bij een saneringskrediet de kredietsom die bij overeenkomst is bepaald, door de stadsbank in zijn geheel aan de bij de stadsbank bekende schuldeisers uitgekeerd en wel na daartoe verkregen akkoord van alle bekende schuldeisers. 2. Indien de ter beschikking stelling als bedoeld in lid 1, sub a op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden aan de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor zijn rekening en risico. 3. Indien de opname als bedoeld in lid 1, sub b op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden van de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor zijn rekening en risico. Afdeling 4. Betalingsregeling.
1230
A
Verslagnummer 10
Artikel 12. 1. De Stadsbank houdt bij de vaststelling van de betalingsregeling van het krediet rekening met de draagkracht van de kredietnemer. 2. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de richtlijnen van de representatieve organisatie dan wel aan de hand van in het maatschappelijk verkeer aanvaarde normen. Afdeling 5. Kredietvergoeding. Artikel 13. Indien een krediet met een van tevoren vastgelegde kredietsom is overeengekomen kunnen door de Stadsbank vergoedingen in rekening worden gebracht: a. voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie; b. indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie. Artikel 14. Indien een krediet met een van tevoren vastgestelde kredietlimiet is overeengekomen kunnen door de stadsbank vergoedingen in rekening worden gebracht: a. voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie; b. indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie. Artikel 15 De kredietvergoedingen worden vastgesteld door burgemeester en wethouders. 1. Deze bevoegdheid kan aan de directeur van de Stadsbank worden gedelegeerd, gemandateerd of voor de uitvoering daarvan volmacht worden verleend. 2. De kredietvergoedingen bedragen ten hoogste de door de minister van Financiën toegelaten maximum kredietvergoedingen voorzover deze betrekking hebben op kredieten die onder de werking van de wet vallen. Afdeling 6. Vervroegde aflossing. Artikel 16. De kredietnemer is te allen tijde bevoegd tot boetevrije gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing. Afdeling 7. Incassoprocedure en opeising van de kredieten.
1231
A
Verslagnummer 10
Artikel 17. De Stadsbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen, indien: a. één of beide kredietnemers gedurende tenminste twee maanden achterstallig is/zijn in de betaling van een vervallen maandtermijn, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen; b. één of beide kredietnemers Nederland metterwoon heeft/hebben verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer binnen enkele maanden zal verlaten; c. één of beide kredietnemers is/zijn overleden en de kredietgever gegronde redenen heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet zullen worden nagekomen; d. één of beide kredietnemers in staat van faillissement is/zijn komen te verkeren of ten aanzien van één of beiden de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is/zijn verklaard; e. één of beide kredietnemers de tot zekerheid verbonden zaak heeft/hebben verduisterd; f. één of beide kredietnemers aan de kredietgever, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft/hebben verstrekt van dien aard, dat de kredietgever de overeenkomst geheel niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien hem de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest. Afdeling 8. Kwijtschelding. Artikel 18. 1. Indien de kredietnemer overlijdt kunnen burgemeester en wethouders, onverminderd het tweede, derde en vierde lid van dit artikel, op een daartoe door de belanghebbende(n) gedaan verzoek het op het moment van overlijden uitstaand saldo kwijtschelden. 2. De in het vorige lid van dit artikel bedoelde kwijtschelding vindt - behoudens het zesde lid van dit artikel - niet plaats: a. ten aanzien van kredieten, die verstrekt zijn aan personen, die op het tijdstip van het aangaan van de kredietovereenkomst de leeftijd hebben bereikt van 65 jaar of ouder; b. ten aanzien van kredieten, waarvan burgemeester en wethouders het noodzakelijk oordelen dat zij met uitsluiting van het recht van kwijtschelding worden verstrekt; c. indien het overlijden een gevolg is van geweld, binnenlandse onlusten, natuurrampen, epidemische ziekten, of een ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst bij de kredietnemer reeds aanwezige ziekte; d. indien het overlijden het gevolg is van suïcide, dan wel een poging daartoe en plaatsvindt binnen zes maanden na het sluiten van de kredietovereenkomst;
1232
A 3.
4.
5.
6.
Verslagnummer 10
e. indien het overlijden is veroorzaakt door of verband houdt met nucleaire calamiteiten; f. indien dit uitdrukkelijk door partijen is overeengekomen; g. indien en voorzover het saldo het bedrag van € 15.000,-- te boven gaat. Indien beroep wordt gedaan op kwijtschelding van verschuldigde betalingen, die betrekking hebben op meer dan een door de kredietnemer bij de bank afgesloten krediet, wordt bij kwijtschelding nimmer een totaalbedrag overschreden, dat in het tweede lid, sub g van dit artikel is genoemd. Indien een beroep wordt gedaan op kwijtschelding kan een medische verklaring worden verlangd, dat betrokkene niet is overleden ten gevolge van een ziekte, waaraan hij reeds leed ten tijde van het afsluiten van de kredietovereenkomst. Van de in het tweede lid, onder a en b van dit artikel bedoelde uitsluiting wordt aan de kredietnemer bij het sluiten van de kredietovereenkomst uitdrukkelijk mededeling gedaan. Burgemeester en wethouders kunnen, indien de kwijtschelding op grond van het tweede lid van dit artikel is uitgesloten, alsnog tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding overgaan, indien de financiële omstandigheden van de betrokkene(n) daartoe aanleiding geven.
Hoofdstuk IV. Schuldregeling. Afdeling 1.
Schuldregeling.
Artikel 19. 1. De Stadsbank is gehouden werkzaamheden te verrichten ten behoeve van natuurlijke personen die zich in een problematische schuldsituatie bevinden, dan wel daarin dreigen te geraken. 1. De dienstverlening van de Stadsbank kan zowel een begeleidend, regelend, adviserend als administratief karakter hebben. 2. De werkzaamheden van de Stadsbank zullen bij een problematische schuldsituatie plaatsvinden overeenkomstig de richtlijnen van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie, zoals deze gedragscode luidt op de datum waarop dit reglement voor de eerste maal is vastgesteld. 3. Indien de Stadsbank vast heeft gesteld dat van een problematische schuldsituatie geen sprake is en desalniettemin ten behoeve van de schuldenaar een schuldregeling wil opzetten, dient de Stadsbank bij een voorstel aan de schuldeisers expliciet aan te geven dat op deze regeling de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing is. 4. De Stadsbank is gehouden de gewijzigde Gedragscode Schuldregeling toe te passen, indien deze door de representatieve organisatie wordt gewijzigd. 5. Bij het regelen van schulden treedt de Stadsbank op als intermediair tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers dan wel namens de schuldeisers optredende
1233
A
Verslagnummer 10
derden teneinde een minnelijk regeling van de schuldenlast tot stand te brengen.
Afdeling 2.
Aanvraag en afwijzing.
Artikel 20. 1. Schuldregelingen kunnen schriftelijk ten kantore van de Stadsbank, dan wel via daartoe aangewezen derden, worden aangevraagd. 2. De aanvraag voor een schuldregeling dient plaats te vinden op een daartoe door de Stadsbank op verzoek ter beschikking te stellen aanvraagformulier. Artikel 21. 1. Indien de Stadsbank besluit de aanvraag voor een schuldregeling af te wijzen, doet zij hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van de redenen. 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tegen de afwijzing van de aanvraag openstaan. Afdeling 3.
Overeenkomst tot schuldregeling.
Artikel 22. 1. De rechten en verplichtingen van de Stadsbank en van de cliënt worden vastgelegd in de overeenkomst tot schuldregeling. 2. De bemiddeling van de Stadsbank kan leiden tot een voorzetting van de overeenkomst tot schuldregeling (schuldbemiddeling), een schuldsanering of een combinatie daarvan. 3. De Stadsbank hanteert daarbij de modellen, zoals deze door de representatieve organisatie zijn vastgesteld. 4. De Stadsbank verstrekt aan de cliënt een door de Stadsbank ondertekend afschrift van de overeenkomst tot schuldregeling en de overeenkomst tot kredietverlening bij het verstrekken van een saneringskrediet. Artikel 23. 1. Burgemeester en wethouders stellen de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op door de Stadsbank gesloten overeenkomsten tot schuldregeling. 2. Bij saneringskredieten is artikel 10 van dit reglement van overeenkomstige t oepassing. 3. De Stadsbank draagt er zorg voor dat aan de cliënt die een aanvraag tot een schuldregeling heeft gedaan, uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot schuldregeling daarvan een schriftelijk exemplaar ontvangt. Afdeling 4.
Overige bepalingen.
1234
A
Verslagnummer 10
Artikel 24. 1. De Stadsbank verstrekt op verzoek van de cliënt kosteloos een gespecificeerd overzicht van de in het kader van de schuldregeling ten behoeve van de schuldeisers gereserveerde middelen. 2. De Stadsbank verstrekt op verzoek van de cliënt kosteloos een gespecificeerde afrekening. 3. De Stadsbank is bevoegd een vergoeding voor de kosten van schuldbemiddeling aan de cliënt in rekening te brengen. Hoofdstuk V. Budgetbeheer en budgetbegeleiding. Afdeling 1.
Algemene bepalingen.
Artikel 25. 1. De Stadsbank kan aan een schuldregeling de verplichting verbinden dat de cliënt een rekening bij de Stadsbank opent waarvan de vaste lasten worden voldaan en waarop reserveringen voor periodieke betalingen plaatsvinden, de zogenaamde budgetbeheerrekening. 2. De Stadsbank kan in het kader van het voorkomen van problematische schuldsituaties de cliënt in de gelegenheid stellen een budgetbeheerrekening bij de Stadsbank te openen. Artikel 26. 1. Bij het regelen van schulden kan de Stadsbank de cliënt de mogelijkheid bieden om hem te begeleiden om te komen tot een verantwoorde besteding van zijn financiële middelen. 2. De Stadsbank kan de budgetbegeleiding doen uitvoeren door andere instellingen werkzaam op het terrein van schuldhulpverlening. Afdeling 2.
Aanvraag en afwijzing.
Artikel 27. 1. Budgetbeheer en budgetbegeleiding kunnen schriftelijk ten kantore van de dienst Werk, Zorg en Inkomen, dan wel via daartoe aangewezen derden, worden aangevraagd. 2. De aanvraag voor budgetbeheer en budgetbegeleiding dient plaats te vinden op een daartoe door de Stadsbank op verzoek ter beschikking te stellen aanvraagformulier. 3. De aanvraag kan achterwege blijven als artikel 25, lid 1 van dit reglement toepassing vindt. Artikel 28.
1235
A 1.
2.
Verslagnummer 10
Indien de Stadsbank besluit de aanvraag voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding af te wijzen, doet zij hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van de redenen. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tegen de afwijzing van de aanvraag openstaan.
Afdeling 3.
Overeenkomst tot budgetbeheer en budgetbegeleiding.
Artikel 29. 1. De rechten en verplichtingen van de Stadsbank en de cliënt worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbeheer. 2. De Stadsbank verstrekt de cliënt een door de Stadsbank ondertekend afschrift van de overeenkomst tot budgetbeheer. Artikel 30. 1. De rechten en verplichting van de Stadsbank en de cliënt worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbegeleiding. 2. De Stadsbank verstrekt de cliënt een door de Stadsbank ondertekend afschrift van de overeenkomst tot budgetbegeleiding. Artikel 31. 1. Het Bevoegd Gezag kan algemene voorwaarden vaststellen die van toepassing zijn op door de Stadsbank gesloten overeenkomsten tot budgetbeheer en budgetbegeleiding. 2. De Stadsbank draagt er zorg voor dat aan de cliënt die een aanvraag tot voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding heeft gedaan, uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot budgetbeheer dan wel de overeenkomst tot budgetbegeleiding daarvan een schriftelijk exemplaar ontvangt. Afdeling 4.
Overige bepalingen.
Artikel 39. 1. De Stadsbank verstrekt periodiek aan de cliënt kosteloos een afschrift van de budgetbeheerrekening. 2. De Stadsbank verstrekt kosteloos een gespecificeerde afrekening. 3. De Stadsbank is bevoegd aan de cliënt een vergoeding in rekening te brengen voor de kosten van het budgetbeheer en/of budgetbegeleiding. Hoofdstuk VI. Bepalingen van comptabele aard. Artikel 40. 1. Door de bank wordt een Risicofonds gevormd. 2. Het fonds wordt gevoed uit de exploitatieopbrengsten van de bank.
1236
A
Verslagnummer 10
3. Indien op een datum van enig jaar het Risicofonds gelijk is aan 2% van de op die datum uitstaande kredieten worden aan het Risicofonds geen bedragen meer toegevoegd. 4. Ten laste van het Risicofonds worden gebracht de verliezen welke geleden zijn op verstrekte kredieten uit hoofde van kwijtschelding en oninbaarheid conform de geldende richtlijnen. 5. Het fonds dient een minimale omvang te hebben van 1% der uitstaande kredieten. Artikel 41. Het door de bank benodigde werkkapitaal wordt verkregen uit het Financieringsfonds van de gemeente. Hoofdstuk VII. Slotbepalingen.
Artikel 42. 1. In alle gevallen waarin niet bij of krachtens de wet of dit reglement is voorzien, beslissen burgemeester en wethouders naar redelijkheid en billijkheid. 2. Burgemeester en wethouders kan deze bevoegdheid aan de directeur van de Stadsbank delegeren, mandateren of tot uitoefening daarvan volmacht verlenen. Artikel 43. 1. Dit reglement treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop het reglement door Gedeputeerde Staten van de provincie NoordBrabant is goedgekeurd. 2. Met ingang van de datum van inwerkintreding van dit reglement vervalt het Bankreglement 1992, laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2002. Artikel 44. Dit reglement kan worden aangehaald als "Bankreglement Eindhoven 2004". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 10. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 september 2004;
1237
A
Verslagnummer 10
besluit:
1 Speeltuinvereniging Philipsdorp een subsidie toe te kennen van € 55.000,-- ten behoeve van de renovatie van haar accommodatie; 2 het onder punt 1 genoemde bedrag ten laste te brengen van de middelen die de raad in het Beleidsplan 2002-2005 beschikbaar heeft gesteld voor het oplossen van knelpunten en achterstallig onderhoud (fysieke aanpassingen) binnen welzijnsaccommodaties; 3 de begroting dienovereenkomstig aan te passen; 4 het bijbehorende raadsprogramma dienovereenkomstig aan te passen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 11. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 september 2004; besluit: voor verplaatsen en aanleggen van het nieuwe sportcomplex Tongelresche Akkers in totaliteit een budgettair neutraal krediet beschikbaar te stellen van € 6.244.080,--. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 12. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van het presidium; besluit:
1238
A 1.
2.
Verslagnummer 10
over te gaan tot het testen van een stemmodule en tijdregistratiesysteem ter ondersteuning van de raadsvergaderingen en bij welslagen van de test over te gaan tot aanschaf van de benodigde apparatuur en software; voor de aanschaf van de voorzieningen een krediet van € 36.585,-- een krediet beschikbaar te stellen en de jaarlijkse kosten van € 8.500,-- te dekken binnen de begroting van de griffie.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 13. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2004 en 26 oktober 2004; gelet op het besluit van de raad van 22 september 2003 tot het vaststellen van het herziene treasurystatuut; mede gelet op artikel 160 van de Gemeentewet; besluit: het treasurystatuut van de gemeente Eindhoven, zoals vastgesteld op 22 september 2003, conform amendement te wijzigen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 14. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2004; gelet op het raadsbesluit inzake de uitwerking van het kader voor regelingen van gesubsidieerde arbeid (04.R840.001) en de Reïntegratieverordening gemeente Eindhoven (04.R865.001) en de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002;
1239
A
Verslagnummer 10
besluit: I
de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 als volgt te wijzigen: na paragraaf 4.2.4, paragraaf 4.2.5, in te voegen, welke luidt als volgt:
Paragraaf 4.2.5 Gesubsidieerde arbeid, flexvergoeding en opstapbaan. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. cliënt: de persoon als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand; b. uitkeringsgerechtigde: de inwoner van Eindhoven met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); c. jongere: de uitkeringsgerechtigde, Anw-gerechtigde en niet-uitkeringsgerechtigde inwoner van Eindhoven tot 23 jaar; d. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik gemaakt wordt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand; e. werkgever: ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderneming drijft bij wie tenminste één werknemer in dienst is; f. flexvergoeding: subsidie aan de werkgever voor de te plegen inspanningen van de werkgever om de reïntegratie van cliënten naar een reguliere functie te bevorderen zoals bedoeld in artikel 8 van de Reïntegratieverordening gemeente Eindhoven; g. opstapbaan: subsidie aan de werkgever voor de te plegen inspanningen van de werkgever om de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden en jongeren naar een reguliere functie te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 9 van de Reïntegratieverordening gemeente Eindhoven. Paragraaf 4.2.5.1
Flexvergoeding.
Artikel 2. Subsidieverlening. 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever ten behoeve van een traject met een cliënt gericht op arbeidsinschakeling. 2. In afwijking van artikel 5 lid 1 in hoofdstuk 1 van deze verordening komt voor subsidie in aanmerking de werkgever die een overeenkomst (trajectplan) sluit met het college inzake de arbeidsinschakeling van de cliënt waarvan is vastgesteld dat arbeidsinschakeling van de cliënt na de periode waarvoor subsidie is verleend naar verwachting mogelijk is. 3. De subsidie wordt verleend voor maximaal de periode van één jaar.
1240
A
Verslagnummer 10
Artikel 3. Subsidieweigering. 1. De subsidie wordt geweigerd indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed en/of er verdringing plaatsvindt. 2. De subsidie wordt geweigerd indien ten aanzien van een eerder verleende subsidie sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van afspraken die zijn vastgelegd in de intentieverklaring als bedoeld in artikel 4, sub d. Artikel 4. Subsidieaanvraag. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overgelegd: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. een kopie van de schriftelijke overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2, lid 2; en c. een begroting met daarin een overzicht van de activiteiten en een indicatie van de kosten die noodzakelijk zijn ten behoeve van de arbeidsinschakeling van de cliënt; en d. een intentieverklaring waarin is opgenomen dat de werkgever bij het succesvol doorlopen van het traject van de cliënt een reguliere arbeidsovereenkomst voor minimaal de periode van een jaar zonder proeftijd afsluit met de cliënt, direct volgend op de periode waarvoor subsidie is verleend. Artikel 5. Indieningstermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden binnen drie maanden nadat de werkgever een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 heeft afgesloten met het college. Artikel 6. Beslistermijn subsidieaanvraag. In afwijking van artikel 11 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 7. Subsidiebedrag. 1. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de begrote kosten die noodzakelijk zijn in het kader van het traject gericht op arbeidsinschakeling van de cliënt. 2. Het college stelt voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten als bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben, jaarlijks vast welk subsidiebedrag maximaal per aanvraag kan worden verleend.
1241
A
Verslagnummer 10
Artikel 8. Verplichtingen van de subsidieontvanger. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. Artikel 9. Subsidieplafond. 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde programmabegroting, vóór aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben. 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen totdat het subsidieplafonds is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
Artikel 10. Aanvraag tot subsidievaststelling. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Artikel 11. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. een volledig ingevulde verantwoording van de inzet van de middelen waarbij bewijsstukken worden overgelegd. Artikel 12. Beslistermijn subsidievaststelling. In afwijking van artikel 17 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 13. Betaling. Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager betaald. Paragraaf 4.2.5.2
Opstapbaan.
Artikel 14. Subsidieverlening. 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever ten behoeve van een door het college vastgesteld traject gericht op arbeidsinschakeling van een uitkeringsgerechtigde of jongere.
1242
A
Verslagnummer 10
2. In afwijking van artikel 5 van hoofdstuk 1 van deze verordening komt voor subsidie in aanmerking de werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een uitkeringsgerechtigde of jongere waarvan is vastgesteld dat arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde of jongere na de periode waarvoor subsidie is verleend naar verwachting mogelijk is. 3. De subsidie wordt verleend voor maximaal de periode van één jaar. 4. Het college kan de periode als bedoeld in het derde lid eenmalig voor maximaal de periode van één jaar verlengen. Artikel 15. Subsidieweigering. 1. De subsidie wordt geweigerd indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed en/of er verdringing plaatsvindt. 2. De subsidie wordt geweigerd indien ten aanzien van een eerder verleende subsidie sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van de afspraken die zijn vastgelegd in de intentieverklaring als bedoeld in artikel 16, sub c. Artikel 16. Subsidieaanvraag opstapbaan. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overgelegd: a. een volledig ingevuld en ondertekend vastgesteld aanvraagformulier; en b. een kopie van de arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 14 lid 2 waarin in ieder geval zijn opgenomen de arbeidsduur per week, de ingangsdatum van de dienstbetrekking, de naam van de werkgever, de naam, geboortedatum en sofinummer van de werknemer en het bruto salaris; en c. een intentieverklaring waarin is opgenomen dat de werkgever bij het succesvol doorlopen van het traject van de uitkeringsgerechtigde of jongere een reguliere arbeidsovereenkomst voor minimaal de periode van een jaar zonder proeftijd afsluit met de uitkeringsgerechtigde of jongere, direct volgend op de periode waarvoor subsidie is verleend.
Artikel 17. Indieningstermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden binnen drie maanden nadat de werkgever een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 14, lid 2 heeft afgesloten met de uitkeringsgerechtigde of jongere. Artikel 18. Beslistermijn subsidieaanvraag. In afwijking van artikel 11 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
1243
A
Verslagnummer 10
Artikel 19. Subsidiebedrag. 1. Het subsidiebedrag bedraagt 100% van het bruto loon, gebaseerd op een fulltime dienstverband van de van toepassing zijnde CAO of rechtspositieregeling doch nooit meer dan 100% van het wettelijk minimum(jeugd)loon. 2. Het subsidiebedrag wordt naar rato verminderd indien een deeltijd dienstverband wordt aangegaan. 3. De loonkosten in verband met overwerk en onregelmatige diensten zijn niet subsidiabel. 4. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin het dienstverband niet meer wordt vervuld. Artikel 20. Verplichtingen van de subsidieontvanger. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. Artikel 21. Subsidieplafond. 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde programmabegroting, vóór aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben. 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen totdat het subsidieplafonds is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 22. Aanvraag tot subsidievaststelling. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Artikel 23. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en
1244
A
Verslagnummer 10
b. een volledig ingevulde verantwoording van de inzet van de middelen door overlegging van loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend. Artikel 24. Beslistermijn subsidievaststelling. In afwijking van artikel 17 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 25. Bevoorschotting en betaling. 1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen. 2. Het voorschot als bedoeld in lid 1 bedraagt 80% van het 1/12 deel van het bedrag als bedoeld in artikel 19. 3. De betaling van de voorschotten vindt per maand op of omstreeks de 15e van de maand plaats. 4. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager betaald. II de wijziging van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 15. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2004 en 26 oktober 2004; gelet op de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 en het raadsbesluit Uitwerking van de kaders reïntegratie voor regeling van gesubsidieerde arbeid (04.R840.001); besluit: de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 als volgt te wijzigen: na paragraaf 4.2.6, paragraaf 4.2.7, in te voegen, welke luidt als volgt: Paragraaf 4.2.7 Subsidieregeling regulier maken ID banen (aanvullend op Stimuleringsregeling) en WIW-detachering voor onbepaalde tijd.
1245
A
Verslagnummer 10
Artikel 1. Begripsomschrijvingen 1. Deze verordening verstaat onder: a. het besluit: het Besluit in- en doorstroombanen (Stb.1999, 591); b. de regeling: de Regeling in- en doorstroombanen (Stb. 1998, 246); c. WIW: Wet inschakeling werkzoekenden (Stb. 1997, 760); d. stimuleringsregeling: de Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (Stb. 2003, nr. 37/29, de Tijdelijke aanvullende stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (Stb. 2003, nr. 78/20) en de Wijziging tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (Stb. 2003, nr. 120/20); e. ID-dienstbetrekking: een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid van het Besluit in- en doorstroombanen; f. reguliere dienstbetrekking: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking waarvoor de werkgever geen subsidie ontvangt als bedoeld in artikel 3, eerste lid van het Besluit in- en doorstroombanen of van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand; g. werknemer: de voormalig werkloze, die in een dienstbetrekking op grond van artikel 1 van het Besluit in- en doorstroombanen werkzaam is; h. werkgever: 1° een werkgever als bedoeld in artikel 1, tweede lid, sub d van het Besluit inen doorstroombanen waarvoor de werknemer op basis van een ID-dienstbetrekking arbeid verricht; dan wel 2° een rechtspersoon waarvoor de werknemer, die een ID-dienstbetrekking heeft met de in sub d, ten eerste, genoemde werkgever, gewoonlijk arbeid verricht.
Subparagraaf 4.2.7.1
Subsidie regulier maken ID-banen aanvullend op Stimuleringsregeling.
Artikel 2. Subsidieverlening. Het college kan een incidentele subsidie voor een tijdvak van twee jaar verlenen aan een werkgever: a. die voor 1 december 2004 een ID-dienstbetrekking omzet in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd zonder proeftijd; en b. waarbij het loon van de werknemer door de omzetting van de ID-dienstbetrekking in een reguliere dienstbetrekking niet vermindert; en c. aan wie een subsidie is verleend in het kader van de Stimuleringsregeling.
1246
A
Verslagnummer 10
Artikel 3. Subsidieweigering. 1. De subsidie wordt geweigerd indien de ID-dienstbetrekking voor 1 januari 2003 is omgezet in een reguliere dienstbetrekking. 2. De subsidie wordt geweigerd indien de ingangsdatum van de ID-dienstbetrek king na 21 februari 2003 ligt. 3. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. 4. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever geen subsidie is verleend op grond van de Stimuleringsregeling. Artikel 4. Subsidieaanvragers. Voor subsidie komen slechts in aanmerking werkgevers.
Artikel 5. Subsidieaanvraag. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overgelegd: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst of het op de reguliere dienstbetrekking betrekking hebbende aanstellingsbesluit, in welke documenten in ieder geval is opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, het loon en de arbeidsduur per week van de ID-dienstbetrekking en het maandloon en de arbeidsduur per week van de overeengekomen reguliere dienstbetrekking; en c. een kopie van de beschikking tot subsidieverlening van het Agentschap SZW; en d. een kopie van de verklaring van het college dat de op grond van het Besluit in- en doorstroombanen verleende subsidie aan de werkgever is beëindigd. Artikel 6. Indieningstermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden uiterlijk op 1 maart 2005. Artikel 7. Beslistermijn subsidieaanvraag. In afwijking van artikel 11 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 8. Subsidiebedrag. 1. Bij de berekening van het subsidiebedrag wordt rekening gehouden met de overige in dit kader verleende subsidies op grond van de Stimuleringsregeling waarbij het totale subsidiebedrag niet meer bedraagt dan € 27.000,--, gebaseerd op tijdvak van twee jaar en een dienstverband van 32 uren of meer per week. 2. Het subsidiebedrag als bedoeld in lid 1 bedraagt maximaal €10.000,--.
1247
A
Verslagnummer 10
3. Het college verleent daarnaast een incidentele subsidie van € 2.000,-- per maand voor iedere maand dat de reguliere dienstbetrekking eerder is ingegaan dan 1 november 2004, te rekenen vanaf 1 juli 2004. 4. De subsidie als bedoeld in lid 2 en 3 wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt. Artikel 9. Verplichtingen van de subsidieontvanger en beëindiging dienstverband. 1. Indien gedurende het tijdvak van twee jaren waarin de in artikel 2, eerste lid bedoelde subsidie wordt verleend de reguliere dienstbetrekking wordt beëindigd en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening, is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. 2. De subsidieverlening, wordt in de situatie als bedoeld in het eerste lid, verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin de dienstbetrekking niet meer wordt vervuld, tenzij de werkgever binnen acht weken na de beëindiging van de reguliere dienstbetrekking ter invulling van de vrijgevallen functie in overleg met het college een nieuwe dienstbetrekking aangaat met een werknemer. 3. De werkgever verstrekt desgevraagd aan het college kosteloos alle inlichtingen die het college met betrekking tot deze paragraaf nodig heeft ten behoeve van toezicht en informatievoorziening. Artikel 10. Aanvraag tot subsidievaststelling. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Artikel 11. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. alle loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend. Artikel 12. Beslistermijn subsidievaststelling. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 13. Bevoorschotting en betaling. 1. Het college verleent aan de subsidieontvanger voorschotten. a. Het eerste voorschot bedraagt 40% van het subsidiebedrag en wordt na acht weken na de beschikking tot subsidieverlening betaalbaar gesteld.
1248
A
Verslagnummer 10
b. Het tweede voorschot bedraagt 40% van het subsidiebedrag en wordt na een periode van een jaar en acht weken na de beschikking tot subsidieverlening betaalbaar gesteld. 2. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon, betaald.
Subparagraaf 4.2.7.2
Subsidie regulier maken ID-banen.
Artikel 14. Subsidieverlening. Het college kan een incidentele subsidie voor een tijdvak van één jaar verlenen aan een werkgever: a. die voor of op 1oktober 2005 een ID-dienstbetrekking omzet in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd zonder proeftijd; en b. waarbij de werknemer geen aanspraak doet op een sociale voorziening in het kader van de WW of de WWB. Artikel 15. Subsidieweigering. 1. De subsidie wordt geweigerd indien de ID-dienstbetrekking voor 1 januari 2003 is omgezet in een reguliere dienstbetrekking. 2. De subsidie wordt geweigerd indien de ingangsdatum van de ID-dienstbetrekking na 21 februari 2003 ligt. 3. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. 4. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever subsidie wordt verleend in het kader van de Stimuleringsregeling en/of indien de werkgever aanspraak kan maken op sectormiddelen die hoger zijn dan het van toepassing zijnde subsidiebedrag als bedoeld in artikel 20. Artikel 16. Subsidieaanvragers. Voor subsidie komen slechts in aanmerking werkgevers. Artikel 17. Subsidieaanvraag. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overgelegd: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst of het op de reguliere dienstbetrekking betrekking hebbende aanstellingsbesluit, in welke documenten in ieder geval is opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, het loon en de arbeidsduur per week
1249
A
Verslagnummer 10
van de ID-dienstbetrekking en het maandloon en de arbeidsduur per week van de overeengekomen reguliere dienstbetrekking; en c. een kopie van de verklaring van het college dat de op grond van het Besluit in- en doorstroombanen verleende subsidie aan de werkgever is beëindigd.
Artikel 18. Indieningstermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden uiterlijk op 1 januari 2006. Artikel 19. Beslistermijn subsidieaanvraag. In afwijking van artikel 11 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 20. Subsidiebedrag. 1. De subsidie bedraagt voor een tijdvak van een jaar en een reguliere dienstbetrekking van 32 uren of meer per week: a. € 10.000,-- indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 januari 2005 is ingegaan; b. € 7.500,--indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 april 2005 is ingegaan; c. € 5.000,--indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 juli 2005 is ingegaan; d. € 2.500,--indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 oktober 2005 is ingegaan. De subsidie als bedoeld in lid 1 wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt. De subsidie als bedoeld in lid 1 wordt verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin de dienstbetrekking niet meer wordt vervuld. Artikel 21.Verplichtingen van de subsidieontvanger, 1. Indien gedurende het tijdvak van een jaar waarin de in artikel 14, sub a bedoelde subsidie wordt verstrekt de reguliere dienstbetrekking wordt beëindigd en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening, is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. 2. De werkgever verstrekt desgevraagd aan het college kosteloos alle inlichtingen die het college met betrekking tot deze paragraaf nodig heeft ten behoeve van toezicht en informatievoorziening.
1250
A
Verslagnummer 10
Artikel 22. Aanvraag tot subsidievaststelling. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Artikel 23. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. alle loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend. Artikel 24. Beslistermijn subsidievaststelling. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 25. Bevoorschotting en betaling. 1. Het college verleent aan de subsidieontvanger een voorschot. 2. Het voorschot bedraagt 80% van het subsidiebedrag en wordt na acht weken na de beschikking tot subsidieverlening betaald. 3. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon, betaald. Subparagraaf 4.2.7.3 Subsidie regulier maken WIW-detachering voor onbepaalde tijd. Artikel 26. Subsidieverlening. Het college kan een incidentele subsidie voor een tijdvak van één jaar verlenen aan een werkgever: a. die voor of op 1 januari 2006 een WIW-detachering voor onbepaalde tijd omzet in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd zonder proeftijd; en b. waarbij de werknemer geen aanspraak doet op een sociale voorziening in het kader van de WW of de WWB. Artikel 27. Subsidieweigering. 1. De subsidie wordt geweigerd indien de WIW-detachering voor onbepaalde tijd voor 1 januari 2004 is omgezet in een reguliere dienstbetrekking. 2.. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Artikel 28. Subsidieaanvragers. Voor subsidie komen slechts in aanmerking werkgevers.
1251
A
Verslagnummer 10
Artikel 29. Subsidieaanvraag. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overgelegd: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst of het op de reguliere dienstbetrekking betrekking hebbende aanstellingsbesluit, in welke documenten in ieder geval is opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, het loon en de arbeidsduur per week van de WIW-detachering en het maandloon en de arbeidsduur per week van de overeengekomen reguliere dienstbetrekking.
Artikel 30. Indieningstermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden uiterlijk op 1 januari 2006. Artikel 31. Beslistermijn subsidieaanvraag. In afwijking van artikel 11 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 32. Subsidiebedrag. 1. De subsidie bedraagt € 6.000,-- voor een tijdvak van één jaar en naar rato van de arbeidsduur per week, zoals opgenomen in de oorspronkelijke detacheringsovereenkomst. 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt. 3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin de dienstbetrekking niet meer wordt vervuld. Artikel 33. Verplichtingen van de subsidieontvanger. 1. Indien gedurende het tijdvak van één jaar waarin de in artikel 26 bedoelde subsidie wordt verleend de reguliere dienstbetrekking wordt beëindigd en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening, is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. 2. De werkgever verstrekt desgevraagd aan het college kosteloos alle inlichtingen die het college met betrekking tot deze paragraaf nodig heeft ten behoeve van toezicht en informatievoorziening.
1252
A
Verslagnummer 10
Artikel 34. Aanvraag tot subsidievaststelling. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Artikel 35. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen: a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en b. alle loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend. Artikel 36. Beslistermijn subsidievaststelling. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 37. Bevoorschotting en betaling. 1. Het college verleent aan de subsidieontvanger een voorschot. 2. Het voorschot bedraagt 80% van het subsidiebedrag en wordt na acht weken na de beschikking tot subsidieverlening betaald. 3. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon, betaald. 2 de wijziging van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 16. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus en 26 oktober 2004; besluit: 1 een bedrag ad € 87.080,-- ten laste van de reserve kinderopvang vrij te laten vallen ten gunste van de Algemene middelen;
1253
A
Verslagnummer 10
2 de kapitaallasten over 2004 t/m 2007 die gepaard gaan met de vervroegde investeringen in speeltuinen ad € 87.080,-- ten laste te brengen van de Algemene middelen; 3 de begroting dienovereenkomstig te wijzigen; 4 het raadsprogramma dienovereenkomstig te wijzigen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004 A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 17. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2004; besluit: 1 het verwachte tekort tussen de extra rijksmiddelen en de verwachte uitgaven samenhangend met de wettelijke doelgroepen ad € 614.000,-- structureel te dekken uit: b indien het WWB-gerechtigden betreft uit het werkbudget WWB voor een bedrag van € 286.000,--; b voor het meerdere uit de restantmiddelen bestemd voor kinderopvang voor een bedrag van € 328.000,--; 2 de incidentele uitvoeringskosten benodigd voor de implementatie van de Wet kinderopvang ad € 27.000,-- te dekken uit de reserve kinderopvang; 3 de begrotingswijziging 2004 en de begrotingswijziging 2005 en verder dienovereenkomstig vast te stellen; 4 De gewijzigde raadsprogramma's 'Arbeidstoeleiding' en 'Ononderbroken ontwikkelingslijn jeugd en jongeren' vast te stellen. 5 paragraaf 4.2.8 Tegemoetkoming Wet kinderopvang 2005 van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven als volgt vast te stellen: na paragraaf 4.2.7, paragraaf 4.2.8, in te voegen: Paragraaf 4.2.8 Tegemoetkoming Wet kinderopvang 2005. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet kinderopvang; b. kinderopvang: de definitie zoals omschreven in artikel 1, lid 1, onder b van de wet;
1254
A c.
d. e. f.
Verslagnummer 10
gastouderopvang: de definitie zoals omschreven in artikel 1, lid 1, onder c van de wet; ouder: de personen bedoeld in artikel 1, lid 1, onder i van de wet; partner: de personen bedoeld in artikel 2, lid 1 en 2 van de wet; de doelgroepen: de personen bedoeld in artikel 22.
Artikel 2. Aanvraag tegemoetkoming. 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, voor personen bedoeld in artikel 22 van de wet bevat: a. naam, adres, geboortedatum en sofi-nummer van de ouder; b. Indien van toepassing: naam, geboortedatum en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner; naam, geboortedatum en (zo mogelijk) sofi-nummer van het kind of de c. kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft; d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang; e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet; f. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming. 2. Het college kan bepalen dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier; 3. Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner. Artikel 3. Beslistermijn aanvraag tegemoetkoming. 1. In afwijking van artikel 11 in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. 2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere omstandigheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken worden verlengd. Het college informeert de aanvrager hierover schriftelijk. Artikel 4. Weigering tegemoetkoming. Het college weigert de tegemoetkoming indien: a. de aanvrager niet behoort tot één van de doelgroepen als bedoeld in artikel 1, lid f van deze paragraaf; b. het kinderopvang betreft in een niet geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een niet geregistreerd gastouderbureau; c. de ouder en/of de partner reeds een toereikende tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen.
1255
A
Verslagnummer 10
Artikel 5. Indieningstermijn aanvraag. 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden. 3. Bij een heraanvraag wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar. De heraanvraag moet ingediend worden voor 1 november van het betreffende kalenderjaar.
Artikel 6. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend. 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar. 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen. Artikel 7. Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming. 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang per kind dat door de ouder is aangevraagd. 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg. Artikel 8. Inhoud van het besluit tot verlening van de tegemoetkoming. Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval: a. de vaststelling tot welke van de doelgroepen de ouder en/of partner behoort; b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft; c. de naam en adres van het kindercentrum waar de kinderopvang plaatsvindt of gastouderbureau die de gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt; d. de periode en de omvang van de kinderopvang per kind waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend; e. het maximaal toegekende voorlopige bedrag per kalenderjaar of kortere periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend en de wijze waarop dit berekend is; f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald; g. de verplichtingen van de ouder en/of partner, zoals verwoord in artikel 10, lid 1 en artikel 12 van deze paragraaf. Artikel 9. De bevoorschotting van de tegemoetkoming. 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.
1256
A
Verslagnummer 10
2. Het college kan tot rechtstreekse betaling aan het kinderopvangcentrum of gastouderbureau overgaan. 3 Het college kan nadere regels stellen over de wijze van bevoorschotting.
Artikel 10. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming. 1. De ouder en/of partner verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college bewijsstukken met de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode. 2. Het college stelt de tegemoetkoming vast binnen acht weken na ontvangst van de bewijsstukken. Artikel 11. Verrekening met de voorschotten. 1. De tegemoetkoming wordt met verrekening van de reeds betaalde voorschotten binnen vier weken na de vaststelling van de tegemoetkoming betaald; 2. Teveel betaalde voorschotten worden zo mogelijk verrekend met lopende voorschotten dan wel teruggevorderd op grond van het bepaalde in de wet. Artikel 12. Verplichtingen van de ouder en/of partner. De ouder en/of partner verstrekt het college onmiddellijk, uit eigen beweging, gebruik makend van een daarvoor ter beschikking gesteld formulier, alle gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lager tegemoetkoming, dan wel lager voorschot of beëindiging. Artikel 13. Inwerkingtreding. Met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet treeft deze paragraaf in werking per 1 januari 2005. Algemene toelichting. 1 Inleiding. Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang (Wk) in werking. Deze wet wil het ouders of verzorgers gemakkelijker maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de wet, maar ook niet werkenden. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang heet 'tegemoetkoming', in juridische zin gaat het om een subsidie. Artikel 25 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Dit
1257
A
Verslagnummer 10
betekent dat naast de Wk en de gemeentelijke verordening, de regels die de Awb stelt over subsidies van toepassing zijn op de tegemoetkomingen. De gemeentelijke verordening van de gemeente Eindhoven is als een paragraaf in de algemene ‘Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002’ opgenomen; paragraaf 4.2.8. 'Tegemoetkoming Wet kinderopvang 2005'. Het stramien van de Subsidieverordening is zoveel mogelijk gevolgd. Omdat de wet spreekt over een tegemoetkoming en niet over een subsidie, wordt zowel in de artikelen als in de toelichting de term 'tegemoetkoming' gebruikt. 2 De gemeentelijk doelgroepen. In artikel 22 en artikel 23 van de wet zijn de gemeentelijke doelgroepen geregeld. In artikel 22 worden de doelgroepen aangeduid die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarbij moet het begrip ‘arbeid’ ruim worden opgevat. Ook het volgen van een traject in het kader van arbeidsinschakeling of het volgen van een scholing etc. valt er onder. Op grond van artikel 23 van de wet kunnen ook ouders in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van de gemeente op grond van een sociaal-medische indicatie. Daarbij kan het zowel gaan om sociaal-medische problemen bij de ouder of zijn partner als bij het kind (artikel 6 Wk, eerste lid, onderdelen k en l). Bij sociaal-medische problemen van ouder of zijn partner moet worden gedacht aan lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die kinderopvang noodzakelijk maken. Bij een kind gaat het erom dat is vastgesteld dat kinderopvang in belang is van een goede en gezonde ontwikkeling. De minister heeft besloten (brief van 18 augustus 2004 aan de TK) om de artikelen van de Wk met betrekking tot sociaal-medisch geïndiceerden (artikel 6 Wk, eerste lid, onderdelen k en l ; artikel 23 Wk) niet in het jaar 2005 in werking te laten treden. Gezien de ontwikkelingen rondom de AWBZ is de minister niet in staat om een indicatieorgaan te benoemen. Gemeenten krijgen ter compensatie financiële middelen van het Rijk om het huidige beleid voort te zetten in 2005. Dit betekent voor de gemeente Eindhoven dat er voor de geïndiceerde personen die thans gebruik maken van bijzondere bijstand of gebruik maken van een gesubsidieerde plaats van de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, er in 2005 niets verandert. Deze groepen vallen buiten de wet. In het jaar 2005 wordt door het ministerie bezien of de financiering van kinderopvanggebruik voor sociaal-medisch geïndiceerden alsnog onder de wet gaat plaatsvinden. Om deze reden is de sociaal-medische groep buiten paragraaf 4.2.8 gehouden. 3 Aanwijzen van een extra gemeentelijke doelgroep. De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd extra doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezighouden met mantelzorg. De ge-
1258
A
Verslagnummer 10
meente kiest ervoor dit niet te doen. De kosten hiervan zouden immers volledig voor rekening van de gemeente zelf komen. Gezien de gemeentebrede bezuinigingsoperatie en het gegeven dat de verwachten uitgaven niet volledig in beeld zijn is het op dit moment niet verantwoord nog extra uitgaven te creëren. 4 Hoogte van de tegemoetkoming ten behoeve van de gemeentelijke doelgroepen. In artikel 24 van de wet is de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente bepaald. Naast de plicht tot betaling van het werkgeversdeel (1/6 of 1/3 deel) van de kosten van kinderopvang ten behoeve van de in artikel 22 en 23 genoemde wettelijke doelgroepen heeft de gemeente voor een deel van deze groepen nog een verplichting tot betaling van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Ouders met een deeltijdbaan en een aanvullende WWB-uitkering hebben namelijk recht op een aanvullende vergoeding. Dit heeft tot doel om met name voor deze groep ouders de kosten van de kinderopvang geen belemmering te laten zijn voor deelname aan het reïntegratietraject dan wel het arbeidsproces. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de gemeentelijke doelgroepen in de Wk, met daarbij de betreffende bepalingen in de wet. Bovendien wordt per doelgroep aangegeven welk deel van de kosten van de kinderopvang door de gemeente wordt vergoed door middel van een tegemoetkoming (1/6 of 1/3 deel). De eventuele verhoging van de gemeente moet in overeenstemming met de jaarlijks door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vast te stellen ouderbijdragentabel kinderopvang ("percentagetabel") bepaald worden.
1259
A Cat.
a
b
c
Verslagnummer 10
Een ouder zonder partner: Doelgroepen overeenkomstig Wk
Bepaling in de Wk (of in deze paragraaf) De ouder ontvangt een uitkering in het kader van de Artikel 22, lid 1, sub a WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Artikel 6, lid 1, sub c De ouder ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (W)WIK Artikel 6, lid 1, sub d
Artikel 22, lid 1, sub a
De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van artikel 16 of artikel 18, lid 1 en 4 WWB
Artikel 22, lid 1, sub a
Artikel 6, lid 1, sub e
Hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente en bepaling in de Wk Artikel 24, lid 2, sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriële regeling vast te stellen verhoging Artikel 24, lid 2, sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang
Artikel 22 lid 1 sub a
Artikel 24, lid 2, sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging
d
e
De ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Artikel 6, lid 1, sub f Artikel 22, lid 1, sub a
f
De ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt Artikel 6, lid 1, sub g
g
Artikel 22, lid 1, sub a
De ouder is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in par. 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de Artikel 22, lid 2 artikelen 2.8 t/m 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000 Artikel 6, lid 1, sub j De ouder heeft een inkomen uit arbeid, aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB Artikel 6, lid 1, sub a
1260
Artikel 24, lid 2, sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging. Artikel 24, lid 2, sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang Artikel 24, lid 2, sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang Artikel 24, lid 2, sub b
Artikel 24, lid 3 en 4 Voorliggende voorziening van werkgever gaat voor (anti cumulatiebepaling)
A
Verslagnummer 10
N.B.: bij eenoudergezinnen kan maar één werkgever een bijdrage leveren aan de kosten voor kinderopvang. Deze ouders ontvangen daarom een aanvullende tegemoetkoming van het Rijk, namelijk 1/6 deel van de kosten van kinderopvang. Categorie c komt in de praktijk niet tot nauwelijks voor. Het college kan alleen aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Een ouder met partner:
Cat.
Doelgroepen
Bepaling in de Wk (of in deze paragraaf)
h
Zowel de ouder als zijn partner behoren tot een van Artikel 22, lid 1, sub b de categorieën a, c of d Artikel 6, lid 1, sub c, e of f
i
Zowel de ouder als zijn partner behoren tot een van de categorieën b, e of f Artikel 6, lid 1, sub d, g of j
j
De ouder of zijn partner behoort tot de categorie a, Artikel 22, lid 1, sub a c of d én de andere persoon behoort tot de categorie b, e of f Artikel 6, lid 1, sub c, e of f Artikel 6, lid 1, sub d, g of j
k
Artikel 22, lid 1, sub d Artikel 22, lid 1, sub a De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën a, c of d én de andere persoon verricht betaalde arbeid Artikel 6, lid 1, sub a Artikel 6, lid 1, sub c, e of f Artikel 22, lid 1, sub d Artikel 22, lid 1, sub a De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën b, e of f én de andere persoon verricht betaalde arbeid Artikel 22, lid 2 Artikel 6, lid 1, sub a
l
m
Artikel 22, lid 1, sub b
1261
Hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente Artikel 24, lid 1, sub a 1/3 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging Artikel 24. lid 1. sub b 1/3 deel van de kosten van kinderopvang - Artikel 24, lid 2, sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging én - Artikel 24, lid 2, sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang Artikel 24, lid 2, sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriële regeling vast te stellen verhoging Artikel 24, lid 2, sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang
A
Verslagnummer 10
Artikel 6, lid 1, sub d, g of j
Artikel 24, lid 3 en 4 Voorliggende voorziening van werkgever gaat voor (anti cumulatiebepaling)
Zowel de ouder als zijn partner hebben een inkomen uit arbeid die wordt aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB Artikel 6, lid 1, sub a
Het college kan op grond van artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 12 of 14, eerst lid van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) of artikel 72, tweede lid van de Werkloosheidswet (WW), met het UWV overeenkomen dat zij de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van personen met een UWV-uitkering overneemt. Dit komt echter in de praktijk niet of nauwelijks voor. Deze groep is dan ook niet opgenomen in bovenstaande tabel. De uurprijs die bij de hoogte van de tegemoetkoming in aanmerking wordt genomen gaat de in een AmvB bepaalde prijs - de maximum uurprijs – niet te boven. De maximale uurprijs wordt zodanig door het Rijk gekozen dat voor die prijs kwalitatief behoorlijke kinderopvang kan worden geboden. De kosten die de maximale uurprijs te boven gaan komen in principe voor rekening van de ouder. 5 Overgangsregeling. Ouders die in december 2004 gebruik maken van een subsidieplaats, komen in aanmerking voor een overgangsregeling. Dit geldt ook voor alleenstaande ouders die gebruik maken van de Kinderopvang Alleenstaande Ouders (KOA-regeling). Beide ouders ontvangen een aanvulling bovenop de (extra) tegemoetkoming van het Rijk, wanneer de werkgever niet of onvoldoende bijdraagt. De hoogte is afhankelijk van het verschil tussen het bedrag dat in 2004 wordt betaald en het bedrag dat in 2005 wordt betaald. Het Rijk compenseert 90% in 2005, 60% in 2006 en 30% in 2007. Deze tijdelijke regeling loopt af in 2008. Omdat het Rijk niet 100% compenseert ervaart deze doelgroep vanaf de invoering van de wet een oplopend negatief inkomenseffect. Deze doelgroep ervaart eveneens een negatief inkomenseffect wanneer de soort kinderopvang verandert. Denk hierbij aan de overgang van dagopvang naar buitenschoolse opvang wanneer het kind de leeftijd van vier jaar bereikt. Wanneer in de praktijk blijkt dat de kosten van kinderopvang voor ouders met een minimuminkomen als gevolg van invoering van de wet fors stijgen (door invoering maximum uurprijs of door afschaffing van de KOA-regeling), zal de gemeente overwegen of de meerkosten worden vergoed. Voor de ouder is er altijd de mogelijkheid om een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen. De gemeente zal individueel bezien of de tegemoetkoming in het kader van de wet aangevuld kan worden met bijzondere bijstand. 6 Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen.
1262
A
Verslagnummer 10
In deze paragraaf zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen. De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een "openeinde regeling". Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om greep te houden op de kosten die het gevolg zijn van de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in deze paragraaf de volgende bepalingen opgenomen: - de omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de ge meente wordt aan beperkingen gebonden. In deze paragraaf is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus uitdrukkelijk niet bepalend; - er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt op zijn vroegst verstrekt met ingang van datum waarop de aanvraag is ingediend. Een cliënt kan wel uit eigen beweging aangeven dat er hele bijzondere omstandigheden en zich beroepen op de al gemene beginselen van behoorlijk bestuur; - de tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaatsvindt; - de tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt. In overleg met de kindercentra ontwikkelt de gemeente een zo efficiënt mogelijk betalingssysteem. Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar. Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een kortere periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen.
1263
A
Verslagnummer 10
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen. Artikelgewijze toelichting. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen die in de wet worden gehanteerd. Het lijstje is uitgebreid met het begrip 'de doelgroepen'. Deze groep heeft recht op een tegemoetkoming van de gemeente. Artikel 2. Aanvraag tegemoetkoming. De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk). De aanvraag moet schriftelijk ingediend worden (artikel 4:1 Awb). Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 6) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de administratieve lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden kan de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toesturen, waarbij het formulier al is ingevuld met de gegevens die reeds bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per kind, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wk en artikel 12). Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet
1264
A
Verslagnummer 10
worden gevoegd. Dit is met name het geval als de ouder nog geen uitkering heeft van de gemeente. Dit uitgangspunt sluit aan bij de wet, namelijk dat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de kinderopvang van hun kinderen inclusief de financiering daarvan. Dit sluit ook aan bij de uitgangspunten van de gemeente Eindhoven, namelijk eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het grootste deel van de gemeentelijke doelgroep bestaat echter uit personen die bij de gemeente een traject volgen in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers of in het kader van de reïntegratie naar werk. Risico is dat deze personen in financiële problemen komen of geen traject kunnen volgen, indien de kinderopvang niet geregeld is. Daarom beoordeelt de casemanager of de inburgeringsconsulent per persoon of deze (tijdelijk) ondersteuning nodig heeft bij het zoeken van kinderopvang, het opvragen van offertes en het aanvragen van een tegemoetkoming in de kosten. Deze taak is ook opgedragen aan reïntegratiebedrijven. De gemeente Eindhoven gaat vooralsnog niet over tot inkoop van kinderopvang voor haar cliënten. Wanneer echter in een individueel geval blijkt dat kinderopvang door de ouder niet te regelen is, zal de gemeente dit alsnog inkopen. Ook wanneer blijkt dat kinderopvang niet structureel beschikbaar is voor de doelgroepen, zal tot ingrijpen worden overgegaan.
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt: - de ouder of partner ontvangt van een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; - de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; - de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt en ontvangt een uitkering van de dienst Werk, Zorg en Inkomen; - de ouder ontvangt een uitkering op grond van de WIK (of na 1 januari 2005 de Wet werk en inkomen kunstenaars). In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken: De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar Bewijs van inschrijving school of nog niet bereikt, volgt scholing of een opleidingsinstituut opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van artikel 16 of artikel 18, lid 1 en 4 WWB De ouder of partner is ingeschreven bij
Bewijs van inschrijving school of
1265
A
Verslagnummer 10
een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 t/m 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000
opleidingsinstituut
De ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt en ontvangt geen uitkering van de dienst Werk, Zorg en Inkomen
Onderwijsovereenkomst van het ROC
Het tweede lid spreekt voor zich. Met het derde lid wordt bepaald dat als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve opgenomen. De verplichting is al neergelegd in artikel 26, derde lid Wk. Artikel 3. Beslistermijn aanvraag tegemoetkoming. De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen (heraanvragen) en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang (mutaties). In deze paragraaf is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken. De beslistermijn van acht weken heeft gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Het tijdig indienen van een aanvraag is de verantwoordelijkheid van de ouders. Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld. Met het tweede lid krijgt het college de mogelijkheid de beslistermijn met acht weken te verlengen. Artikel 4. Weigering tegemoetkoming. In dit artikel staan een aantal weigeringsgronden opgenomen. De eerste weigeringsgrond heeft betrekking op het behoren tot de doelgroepen. De tweede weigeringsgrond sluit aan bij artikel 5, lid 1 Wk. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt wanneer sprake is van een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd bureau. De derde weigeringsgrond heeft betrekking op een eventuele voorliggende voorziening.
1266
A
Verslagnummer 10
Naast de genoemde weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Zie artikel 4:35 Awb. Artikel 5. Indieningstermijn aanvraag. In het eerste lid wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Een tegemoetkoming wordt dus niet met terugwerkende kracht verleend. Het niet verlenen van tegemoetkomingen met terugwerkende kracht is één van de mogelijkheden om greep te houden op de kosten. De bepaling dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend heeft ook betrekking op aanvragen voor een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt, op zijn vroegst, verstrekt vanaf het moment waarop die aangevraagd is. Lid 2 spreekt voor zich. Bij lid 3 is er sprake van een heraanvraag. Een ouder moet voor aanvang van een nieuw kalenderjaar een heraanvraag indienen (gelijk aan de belastingwetgeving). Gezien de beslistermijn van acht weken, moet de ouder de aanvraag voor 1 november indienen. Artikel 6. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend. De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk nieuw kalenderjaar een heraanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen (voor 1 november). Het college kan de tegemoetkoming voor een kortere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), kan voorkomen dat ten onrechte subsidie verleend wordt. Artikel 7. Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming. De wet regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot de doelgroep behoort heeft deze recht op een tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg. De eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van de ouders die tot de doelgroepen behoren is in bepaalde gevallen nihil, namelijk wanneer de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente wordt gecompenseerd (zie artikel 24, eerste
1267
A
Verslagnummer 10
en tweede lid, onderdeel a Wk). Dit betekent dat voor degenen die tot de doelgroep behoren de hoogte van de eigen bijdrage geen rem zet op de vraag naar kinderopvang. Ouders die een (substantiële) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, zullen de hoogte van die bijdrage mee laten wegen bij hun vraag naar kinderopvang. Om de kosten voor de gemeente te beperken, is daarom in het tweede lid een bepaling opgenomen over de noodzaak van het aantal uren kinderopvang per week, die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Deze bepaling geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid en zorg te combineren. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om de genoemde trajecten met zorgtaken te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 van de Wk, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.
Artikel 8. Inhoud van het besluit tot verlening van de tegemoetkoming. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (sub f). Artikel 9 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g van artikel 8 schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht: - de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een bewijsstuk te verstrekken met de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode; - de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste t/m derde lid van de wet; Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Artikel 9. De bevoorschotting van de tegemoetkoming. De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen. Bij kortere perioden wordt naar gelang de duur daarvan een andere verdeling toegepast. De gemeente betaalt in het kader van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid, de tegemoetkoming in principe uit aan de ouder. De ouder kan middels het aanvraagformulier, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente altijd machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien
1268
A
Verslagnummer 10
niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Met het tweede lid krijgt het college de mogelijkheid tot rechtstreekse betaling aan het kindercentrum of gastouderbureau over te gaan. Een ouder krijgt van de gemeente (en ook van de Belastingdienst) een relatief groot bedrag op zijn/haar rekening. Dit betekent een financieel risico voor de gemeente. Om misbruik tegen te gaan kan de gemeente besluiten om risicoprofielen te ontwikkelen in de lijn met Hoogwaardig Handhaven. Ook kan de gemeente op individueel niveau bekijken of de persoon in kwestie in staat wordt geacht de verantwoordelijkheden te dragen. Denk hierbij aan personen met schulden, personen die begeleiding krijgen in het kader van schuldhulpverlening, personen onder bewindvoering (inclusief WSNP) en/of sociaal-medische beperkingen hebben. Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming.
Artikel 10. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming. Het college stelt de tegemoetkoming ambtshalve vast conform artikel 4:47, onderdeel a Awb. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college bepaalde bewijsstukken te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moeten deze bewijsstukken uiterlijk vier weken na 31 december bij het college worden ingediend. Het bewijsstuk kan een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen. In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft en de manier waarop dit berekend is. Het bedrag in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt daarbij als het maximumbedrag. De uiteindelijke vastgestelde tegemoetkoming kan wel lager, maar nooit hoger zijn dan het bedrag dat is vermeld in de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als: a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
1269
A
Verslagnummer 10
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid; of d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen'. Artikel 11. Verrekening met de voorschotten. Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 van de wet. De gemeente streeft ernaar om de uitbetaling en administratie zo te organiseren dat het ontstaan van verrekeningen voorkomen wordt. Overigens zijn de bepalingen over terugvordering uit de WWB van toepassing. Artikel 12. Verplichtingen van de ouder en/of partner. Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste t/m derde lid van de wet. Het vierde lid van artikel 28 van de wet bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: 'De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn'. Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden, waaronder: 1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang; 2. er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot de doelgroepen). Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is het mogelijk om hiernaast een bestuurlijke boete op te leggen aan de betreffende ouder of partner. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan:
1270
A
Verslagnummer 10
1. Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming. In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wk) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld; en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld (intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)): Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien: a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden; c. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen; c. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid; d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb): Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken. Die dertien weken is de maximale termijn in de AwB, daarna herleeft de betalingsverplichting. Ad b de tegemoetkoming is wel vastgesteld (intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)): Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten
1271
A
Verslagnummer 10
nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen: a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld; b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten; c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt. Terugvordering (artikel 38 Wk): Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wk worden de bepalingen in de WWB over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
2 De bestuurlijke boete. Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de wet. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t Wk). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wk). Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen: - het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid Wk); - het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid Wk); - het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid Wk).
1272
A
Verslagnummer 10
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,-- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c Wk). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid Wk bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wk is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties: - de overtreder is overleden; - de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete opgelegd of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie; - er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden. De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 t/m 84 van de wet. Artikel 13. Inwerkingtreding. In het eerst lid wordt geregeld op welk moment paragraaf 4.2.8. van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002, in werking treedt. Deze paragraaf wordt vastgesteld in de raadsvergadering van 15 november 2004 en treedt op 1 januari 2005 in werking. De financiële aanspraak ontstaat pas op 1 januari 2005 gelijktijdig met de inwerkingtreding van de wet. Vanaf 15 september 2004 is het mogelijk om een aanvraag voor de tegemoetkoming van het Rijk bij de Belastingdienst in te dienen. Vanaf deze datum is er ook een voorlopig aanvraagformulier voor tegemoetkoming van de gemeente beschikbaar. De ouder moet het ingevulde aanvraagformulier voor 1 november 2004 bij de gemeente indienen. Dit betekent dat ouders een aanvraag indienen op basis van deze concept paragraaf. Dit is onvermijdelijk vanwege vertragingen in het wetgevings- en implementatietraject en de besluitvormingsprocedure bij de gemeente. De VNG heeft vanwege dezelfde vertragingen destijds de afweging gemaakt tussen enerzijds een zorgvuldig besluitvormingsprocedure, die de burgers voldoende tijd en gelegenheid geeft om te reageren op de voorgenomen regelgeving, en anderzijds het belang van de burgers en ook de gemeente om na inwerkingtreding voldoende tijd en gelegenheid te hebben om als gemeente aan de verplichtingen te voldoen en als burger gebruik te kunnen maken van de aanspraken in de verordening (ofwel deze paragraaf). De VNG is van mening dat de verordening ofwel deze paragraaf geen uitstel kan leiden. In navolging daarvan wijkt de gemeente Eindhoven met toepassing van artikel 25 Tijdelijke Referendumwet af van de in artikel 22 genoemde termijn (zes weken na bekendmaking treedt het besluit pas in werking).
1273
A
Verslagnummer 10
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 18. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 september 2004; gelezen het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam van mei 2004 (opdrachtnummer: 23.10960); gelet op het bepaalde in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, alsmede op de Procedureverordening planschadevergoeding 1995; besluit: het verzoek van mevrouw mr. H.P.J.G. Berkers van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, namens de heer J. Groot, Catharinastraat 18 om toekenning van schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, af te wijzen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 19. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2004; gelet op artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; besluit: 1 te verklaren dat voor het bedrijventerrein De Kade Oost, zoals dat op tekening nr. 77023 nader is aangeduid, een bestemmingsplan wordt voorbereid; 2 te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag na publicatie. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004.
1274
A
Verslagnummer 10
A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 20. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 juli en 14 september 2004; besluit: 1 2 3 4
de Bijstandsverordening 2000 in te trekken per 1 januari 2005; de Verordening Toeslagen en Verlagingen vast te stellen; de Verordening In- en Doorstroombanen per 1 januari 2005 in te trekken; de Verordening subsidiëring werkervaringsplaatsen Wet Inschakeling Werkzoekenden in te trekken per 1 januari 2005; 5 de Reïntegratieverordening 2005 vast te stellen die in werking treedt op 1 januari 2005; 6 de Afstemmings- en Fraudeverordening 2005 vast te stellen die in werking treedt op 1 januari 2005. Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand: Verordening Toeslagen en Verlagingen. Paragraaf 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. (begripsbepalingen). 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand; b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet; c. de norm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm. d. woning: een woning, een woonwagen of een woonschip. e. woonkosten:
1275
A
Verslagnummer 10
1. indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet; 2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; 3. onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten; 4. indien een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als beschreven in de Huursubsidiewet en de Regeling jaarlijkse bijdragen eigen woonwagens. 3. De in deze verordening genoemde percentages worden berekend over de gehuwdennorm als bedoeld artikel 21, onderdeel c van de wet.
Artikel 2. (Doelgroep en individualisering). 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn. 2. De bepalingen in Paragraaf 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet. Paragraaf 2.
Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm.
Artikel 3. (toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders). 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 1 van de wet, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet kunnen delen van deze kosten met een ander. 2. De toeslag bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 3. De toeslag bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning uitsluitend inwonende kinderen verblijven: a. 20%, indien geen van deze kinderen een inkomen heeft gelijk aan, of hoger dan, het in artikel 21, eerste lid onderdeel a van de wet genoemde normbedrag; b. 14%, indien tenminste één kind een inkomen heeft gelijk aan of hoger dan het in artikel 21, eerste lid, onderdeel a van de wet genoemde normbedrag. 4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 5%, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder:
1276
A
Verslagnummer 10
a. inwoont bij de ouder(s); b. verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang; c. recht op bijstand heeft overeenkomstig het Bijstandsbesluit adreslozen (Stb. 1998, 385). 5. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede, derde of vierde lid niet van toepassing is: a. 14 %, indien een zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning wordt aangetoond; b. 5 %, indien geen zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning wordt aangetoond. Paragraaf 3. criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag.
Artikel 4. (verlaging gehuwden). 1. De norm wordt overeenkomstig artikel 26 van de wet lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander. 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid: a. vindt niet plaats voor de gehuwden in wiens woning uitsluitend inwonende kinderen verblijven, indien deze kinderen elk een inkomen hebben dat lager ligt dan het in artikel 21, eerste lid onderdeel a van de wet genoemde normbedrag; b. bedraagt 6% voor de gehuwden in wiens woning uitsluitend inwonende kinderen verblijven indien tenminste één kind een inkomen heeft gelijk aan of hoger dan het in artikel 21, eerste lid, onderdeel a van de wet genoemde normbedrag. 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 15% voor de gehuwden die inwonen bij de ouder(s). 4. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de gehuwden waarop het tweede of derde lid niet van toepassing is: a. 6%, indien een zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning wordt aangetoond; b. 15 %, indien geen zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning wordt aangetoond. Artikel 5. (recente beëindiging van onderwijs/opleiding). 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3 wordt de bijstandsnorm voor een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet lager vastgesteld. 2. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in artikel 28 van de wet is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.
1277
A
Verslagnummer 10
3. De periode bedoeld in het tweede lid wordt opgeschort, indien er in deze periode opnieuw onderwijs of een beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid wordt aangevangen. Indien deze onderwijsperiode zes maanden of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe periode aan zoals bedoeld in het tweede lid. 4. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de toeslag als bedoeld in artikel 3, en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, lid 2 van de wet bij aanvang van de bijstandsverlening.
Artikel 6. (verlaging 21 en 22-jarige alleenstaande). 1. Indien artikel 5 niet van toepassing is, wordt in afwijking van artikel 3: a. de norm voor een alleenstaande van 21 jaar niet verhoogd met een toeslag; b. de norm voor een alleenstaande van 22 jaar verhoogd met een toeslag van 10%, behalve indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, vierde lid of vijfde lid onderdeel b. 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de belanghebbende is ontheven van alle verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de wet. Artikel 7. (verlaging wegens het ontbreken van woonkosten). 1. Indien geen toepassing is gegeven aan de artikelen 5 en 6 wordt de bijstandsnorm verlaagd wanneer aan de woning voor betrokkene geen woonkosten zijn verbonden. 2. De verlaging bedraagt: a. 18% wanneer toepassing is gegeven aan een van de volgende artikelen: art. 3.2, art. 3.3a of b, art. 3.5a; b. 18% voor gehuwden wanneer er geen verlaging plaatsvindt, dan wel een verlaging met toepassing van de artikelen: art. 4.2a of b, 4.4a; c. 9% wanneer toepassing is gegeven aan een van de volgende artikelen: art. 3.5b, 4.4b. Paragraaf 4. slotbepalingen. Artikel 8. (nadere regels). Het college van burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen. Artikel 9. (citeertitel). Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Toeslagen en Verlagingen". Artikel 10. (inwerkingtreding). 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. 2. Met ingang van 1 januari 2005 wordt de Bijstandsverordening 2000 ingetrokken.
1278
A
Verslagnummer 10
Toelichting op de Verordening Toeslagen en Verlagingen. A. Algemene toelichting. 1. Norm, toeslag en verlaging. Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3.3 WWB in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Norm. Voor personen van 21 jaar t/m 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten: 1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm); 2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm; 3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm. Toeslagen. Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: alleenstaande ouders: - 90% van de gehuwdennorm; - alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het gaat om het kunnen delen van de algemene noodzakelijke bestaanskosten. Het is niet bepalend of de kosten ook feitelijk gedeeld worden. De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen.
1279
A
Verslagnummer 10
Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53). Verklaring gehanteerde percentages. Bij de opzet van de verordening in het kader van de Abw is ten aanzien van de mogelijke kostendeling een onderscheid gemaakt tussen woonkosten, overige woonkosten en kosten niet direct gebonden aan de woonvorm. Tot de woonkosten worden gerekend: de huur, hypotheeklasten, rioolrechten, enkele verzekeringspremies etc. In de gehuwdenuitkering is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18% van het netto minimumloon. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de ondergrens om voor huursubsidie in aanmerking te komen. De basisnorm voor een alleenstaande (ouder) bevat derhalve een bedrag ter hoogte van 9% van het netto minimumloon voor de dekking van woonkosten. Een alleenstaande die de woonkosten niet kan delen, ontvangt bovenop de basisnorm een toeslag van 9% van het netto minimumloon. Bij de overige woonkosten gaat het om kosten verbonden aan het bewonen van een woning die niet onder het begrip woonkosten vallen. Het bedrag dat voor deze kosten in de gehuwdenuitkering zit is vastgesteld op 12% van het netto minimumloon (dit percentage is afgeleid uit het Nibud-handboek en omvat een aantal gemiddelde bestedingen per maand van een echtpaar met een minimuminkomen inzake heffingen, telefoonkosten, verzekeringen, contributies, lidmaatschappen en kabelaansluiting). Een alleenstaande die de overige woonkosten geheel niet kan delen ontvangt een toeslag van 6% van het netto minimumloon. De hiergenoemde toeslagen tellen op tot 15% van het netto minimumloon. Een toeslag voor een echte alleenstaande (ouder) bedraagt echter 20% van het netto minimumloon. Deze extra 5% wordt gegeven omdat partners een optimaal voordeel behalen omdat zij veelal alles gezamenlijk doen zoals bijvoorbeeld het nuttigen van maaltijden, gezamenlijk op vakantie gaan, gezamenlijke sociale verplichtingen hebben, economischer gebruik maken van nutsvoorzieningen etc. Dit voordeel bedraagt in procenten uitgedrukt de resterende 5% van het netto minimumloon. De toeslag wordt trapsgewijs opgebouwd. Indien men niet als een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt, bestaat er recht op een toeslag van 5% van het netto minimumloon. Zodra er daarnaast een voorziening is die men niet met een ander kan delen, wordt de toeslag opgehoogd met het daarbij behorende percentage van het netto minimumloon. Verlagingen. De WWB noemt de volgende verlagingen:
1280
A
Verslagnummer 10
b
Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB). b Verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB). b Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB). b Verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB). De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening. 2. De Toeslagenverordening. In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren. Categorieën. Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is enerzijds getracht te komen tot in de praktijk redelijk eenvoudig te hanteren criteria en anderzijds rekening te houden met de werkelijk kosten van belanghebbende. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering bij het afbakenen van de categorieën waarbij de uiteindelijke hoogte van de toeslag of verlaging mede afhangt van de werkelijke kosten van belanghebbende. In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. B. Artikelsgewijze toelichting. Paragraaf 1 Algemene bepalingen. Artikel 1. In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (AWB). De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.
1281
A
Verslagnummer 10
De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB. In paragraaf 3.2 van de WWB staan de normen beschreven. De voor deze verordening van toepassing zijnde normbegrip betreft voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder de normen zonder toeslag en voor de gehuwde de norm waarop verlaging kan plaatsvinden. Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: "Het begrip 'woning' wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip". Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Huursubsidiewet. In de uitvoering van de Huursubsidiewet wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum huurgrens die de Huursubsidiewet van 24 april 1997hanteert. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente, zakelijke lasten en onderhoud die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. Voor onderhoud geldt een naar de omstandigheden te bepalen redelijk bedrag. In deze verordening worden herhaaldelijk percentages genoemd die de hoogte van de toeslag of verlaging aanduiden. Teneinde de leesbaarheid van de verordening te bevorderen wordt niet telkens vermeld waarover deze percentages berekend moeten worden. Alle genoemde percentages worden berekend over de gehuwdennorm ex artikel 21, onderdeel c. van de wet. Artikel 2. Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen
1282
A
Verslagnummer 10
bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken. De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen. Paragraaf 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm. Artikel 3. 1. Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat de alleenstaande en de alleenstaande ouder de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Volgens de toelichting op de wet moeten voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het "kunnen delen" van de kosten.
1283
A
Verslagnummer 10
Met deze omschrijving beoogt de wetgever uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de belanghebbende kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan." De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 5% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen. Voor het bepalen van de toeslag is bezien in hoeverre de kosten van bestaan gedeeld kunnen worden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen woonkosten, overige woonkosten en kosten die niet direct zijn verbonden aan de woonvorm. Woonkosten. In de gehuwdenuitkering is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18% van het netto minimumloon. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de ondergrens om voor huursubsidie in aanmerking te komen. De basisnorm voor een alleenstaande (ouder) bevat derhalve een bedrag ter hoogte van 9% van het netto minimumloon voor de dekking van woonkosten. Een alleenstaande die de woonkosten niet kan delen, ontvangt bovenop de basisnorm een toeslag van 9% van het netto minimumloon. Hieronder volgt een nadere omschrijving van het begrip woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet; 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten; 3. indien een woonwagen in huur dan wel eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten als omschreven in de Huursubsidiewet en de Regeling jaarlijkse bijdragen eigen woonwagens;
1284
A
Verslagnummer 10
4. indien een woonruimte wordt bewoond die niet voldoet aan de definitie van het begrip woning als bedoeld in de Huursubsidiewet, de aantoonbaar verschuldigde huurprijs per maand.
Overige woonkosten. Het gaat hier om overige kosten verbonden aan het bewonen van een woning die niet onder het begrip woonkosten vallen. Het bedrag dat voor deze kosten in de gehuwdenuitkering zit is vastgesteld op 12% van het netto minimumloon (dit percentage is afgeleid uit het Nibud-handboek en omvat een aantal gemiddelde bestedingen per maand van een echtpaar met een minimuminkomen inzake heffingen, telefoonkosten, verzekeringen, contributies, lidmaatschappen en kabelaansluiting). Een alleenstaande die de overige woonkosten geheel niet kan delen ontvangt een toeslag van 6% van het netto minimumloon. Het gaat onder meer om: b de kosten van vaste lasten, bestaande uit onder meer het vastrecht van de nutsbedrijven en de kosten van een kabelaansluiting; b de kosten van contributies en abonnementen zoals een telefoonabonnement; b de kosten van duurzame gebruiksgoederen, bestaande uit onder meer de kosten van wasmachine, fornuis en andere huishoudelijke apparatuur. Kosten die niet zijn gebonden aan de woonvorm. De hiergenoemde toeslagen tellen op tot 15% van het netto minimumloon. Een toeslag voor een echte alleenstaande (ouder) bedraagt echter 20% van het netto minimumloon. Deze extra 5% wordt gegeven omdat partners een optimaal voordeel behalen omdat zij veelal alles gezamenlijk doen zoals bijvoorbeeld het nuttigen van maaltijden, gezamenlijk op vakantie gaan, gezamenlijke sociale verplichtingen hebben, economischer gebruik maken van nutsvoorzieningen etc. Dit voordeel bedraagt in procenten uitgedrukt de resterende 5% van het netto minimumloon. De toeslag wordt trapsgewijs opgebouwd. Indien men niet als een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt, bestaat er recht op een toeslag van 5% van het netto minimumloon. Zodra er daarnaast een voorziening is die men niet met een ander kan delen, wordt de toeslag opgehoogd met het daarbij behorende percentage van het netto minimumloon. 2. Artikel 30 lid 2 sub a. WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB. Dit maximumbedrag komt overeen met een toeslag van 20%. De artikelen 27, 28 en 29 WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat als aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3,
1285
A
Verslagnummer 10
tweede lid van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20%. Zie de artikelen 5 en 6 van deze verordening.
3. In dit lid is de toeslag vastgelegd voor alleenstaande en alleenstaande ouders die hun woning delen met uitsluitend inwonende kinderen. Uitgangspunt is dat de hoogte van het inkomen van de kinderen bepaalt in hoeverre de kosten van bestaan met de ouder gedeeld kunnen worden. Op basis van artikel 31 van de wet wordt met de inkomsten uit arbeid, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van ten laste komende kinderen geen rekening gehouden. Als inkomensgrens die bepaalt in hoeverre de kosten kunnen worden gedeeld, wordt de alleenstaandennorm ex artikel 21 onder a gehanteerd. Hebben een of meerdere kinderen een inkomen dat gelijk aan of hoger is dan de alleenstaandennorm, dan worden zij geacht uit dit inkomen een bijdrage te kunnen leveren voor woonkosten en overige woonkosten. Omdat in de regel in het kader van de huursubsidie c.q. woonkostentoeslag reeds rekening wordt gehouden met inwonende verdienende kinderen (men ontvangt dan minder huursubsidie), wordt het niet gewenst geacht om met de woonkostencomponent nogmaals rekening te houden. Omdat geen sprake is van optimaal schaalvoordeel als bij gehuwden krijgt de ouder te allen tijde de 5% toeslag. Een alleenstaande (ouder) met uitsluitend inwonende kinderen krijgt derhalve een volledige toeslag indien alle inwonende kinderen minder inkomen hebben dan de alleenstaandennorm ex art 21onder a. Zij worden geacht geen bijdrage te kunnen leveren aan de woonkosten en overige woonkosten. Heeft een of meer kinderen een inkomen gelijk aan of hoger dan deze norm, dan zit in deze norm een bijdragemogelijkheid voor woonkosten en overige woonkosten. Daar in de meeste gevallen met de woonkostencomponent in het kader van de huursubsidie reeds rekening is gehouden, kan het kind redelijkerwijs bijdragen in de overige woonkosten en komt de toeslag voor de ouder uit op 9% + 5% = 14%. 4. In dit lid gaat het om situaties waarbij de alleenstaande (ouder): inwoont bij de ouder(s), verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang of recht op bijstand heeft overeenkomstig het Bijstandsbesluit adreslozen. Blijkens onder meer de uitspraak van de CRvB van 2 maart 1999, nr.98/6295 ABW is het uitgangspunt van de wetgever geweest dat in beginsel slechts bij degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert, kan worden aangenomen dat alle algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld (optimaal schaalvoordeel). Naar het oordeel van de Raad kan in het geval dat een kind bij zijn ouder(s) inwoont het hebben van schaalvoordeel niet worden uitgesloten, doch in zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat met betrekking tot het kunnen delen van de algemeen noodzakelijke
1286
A
Verslagnummer 10
bestaanskosten sprake is van een situatie die op dit punt geheel vergelijkbaar is met die van gehuwden. Omdat in elk geval wel de woonkosten en de overige woonkosten kunnen worden gedeeld, wordt de toeslag beperkt tot 5%. Omdat een soortgelijke situatie zich voordoet bij de alleenstaande (ouder) die verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang of degenen zonder vaste woon of verblijfplaats, is de toeslag van 5% ook op deze personen van toepassing. Onder een instelling voor maatschappelijk opvang wordt verstaan de instellingen waar mensen ('s nachts) worden opgevangen indien zij om sociale of maatschappelijke redenen geen onderdak meer hebben. In Eindhoven gaat het met name om het Ritahuis (niet de verpleegafdeling), het Labrehuis, huize Odulpha, het Nemo-huis en het Blijf-van-mijn-lijf huis. Instellingen die volgens de wet als "inrichting" worden aangemerkt vallen niet onder de werking van deze verordening. Personen die in een inrichting verblijven krijgen een wettelijk vastgestelde norm waarop geen toeslagen en/of verlagingen worden toegepast.
5. In dit lid wordt de toeslag bepaald voor situaties die nog niet in de voorafgaande leden zijn behandeld. In de praktijk zijn dit situaties waarbij de woning met "derden" niet zijnde de eigen kinderen, wordt gedeeld (onder(ver)huur, kostganger(gever)schap). De hoogte van de toeslag wordt bepaald door de mate waarin een zakelijke overeenkomst inzake het gebruik van de woning aangetoond kan worden. Een onderverhuurder/kostgever wordt geacht een zodanige huurprijs te bedingen dat de woonkosten en overige woonkosten gedeeld kunnen worden. Het hebben van een onderhuurder/kostganger kan echter ook weer invloed hebben op het recht op en de hoogte van de huursubsidie/woonkostentoeslag. Indien met het hebben van de onderhuurder/kostganger reeds in het kader van de huursubsidie/woonkostentoeslag rekening wordt gehouden, is het ongewenst om het bedrag dat de onderhuurder/kostganger bijdraagt aan de woonkosten ook in het kader van de toeslagverlening in aanmerking te nemen. Indien de onderverhuurder/kostgever derhalve de derving van huursubsidie/woonkostentoeslag aantoont, wordt hij geacht de zakelijke overeenkomst aangetoond te hebben en kan worden uitgegaan van het gegeven dat alleen de overige woonkosten gedeeld kunnen worden. Dit betekent een toeslag van 14%. Kan de derving van huursubsidie/woonkostentoeslag niet aangetoond worden, dan wordt geacht dat met de bedongen huurprijs tevens wordt bijgedragen in het kunnen delen van de woonkosten en resteert een toeslag van 5%. Een onderhuurder/kostganger toont een zakelijke overeenkomst redelijkerwijs aan door het betalen van een commerciële huurprijs op basis van een zakelijke
1287
A
Verslagnummer 10
overeenkomst. De onderhuurder/kostganger die op basis van een zakelijke overeenkomst aantoont in ieder geval 9% van de gehuwdennorm (de wooncomponent in de norm) te betalen, ontvangt een toeslag van 14%. Hij wordt geacht in ieder geval de overige woonkosten te kunnen delen. Kan een dergelijke zakelijke overeenkomst niet aangetoond worden dan wordt de onderhuurder/kostganger geacht zowel de woonkosten als de overige woonkosten te kunnen delen en ontvangt hij een toeslag van 5%. (Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 12 mei 1998, nr. 97/2730 ABW, 1 april 1997, nr.96/3580 ABW en 6 mei 1997, nr.97/868 ABW-VV).
Paragraaf 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag. Artikel 4. 1. De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten omdat zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Daar bij de gehuwdennorm niet het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de kosten gedeeld kunnen worden met een ander is deze norm vastgesteld op 100% van het nettominimumloon. Er is bij gehuwden derhalve nooit sprake van een toeslagverlening. Hebben gehuwden schaalvoordelen als gevolg van het feit dat de kosten gedeeld kunnen worden met een ander, dan kan dit leiden tot een verlaging van de uitkering. 2. Het tweede lid ziet op de situatie waarbij sprake is van gehuwden met uitsluitend inwonende kinderen. De hoogte van de verlaging wordt bepaald door de mate waarin de inwonende kinderen kunnen bijdragen aan de noodzakelijke kosten. De mate waarin dit mogelijk is, is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de kinderen. Hierbij gelden dezelfde uitgangspunten als het bepaalde in artikel 3, derde lid. Waar in artikel 3, derde lid sprake is van een verhoging door middel van een toeslag wordt bij gehuwden de basisnorm omgekeerd evenredig verlaagd. Bijvoorbeeld een toeslag van 14% in de alleenstaande situatie, leidt in dezelfde situatie bij gehuwden tot een verlaging van 6%. 3. Het derde lid ziet op de situatie waarbij gehuwden inwonen bij de ouder(s). Ook hier gelden dezelfde uitgangspunten als bij de toeslagverlening ex artikel 3, vierde lid. Waar in artikel 3, vierde lid sprake is van een verhoging door middel van een toeslag wordt bij gehuwden de basisnorm omgekeerd evenredig verlaagd. 4. Het vierde lid ziet op de situatie waarbij anders dan in het tweede en derde lid sprake is van het kunnen delen van de noodzakelijke kosten maar waar geen sprake is van een gezinssituatie. In de praktijk zijn dit situaties waarbij de woning met "derden" niet zijnde de eigen kinderen wordt gedeeld. Voor de bepaling van de verlaging gelden dezelfde uitgangspunten als bij de toeslagverlening ex
1288
A
Verslagnummer 10
artikel 3, vijfde lid. Daar waar in artikel 3, vijfde lid sprake is van een verhoging door middel van een toeslag wordt bij gehuwden de basisnorm omgekeerd evenredig verlaagd.
Artikel 5. 1. De verlaging voor schoolverlaters ex artikel 28 WWB is volgens de toelichting op dit artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een betere financiële positie te brengen dan tijdens zijn studie waarbij aanspraak gemaakt kon worden op een inkomen uit de Wet studiefinanciering (WSF) of tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Het is hierbij niet relevant of ook feitelijk gebruik is gemaakt van die aanspraak. 2. De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin geen aanspraak meer bestaat / zou hebben bestaan op studiefinanciering, dan wel de eerste dag volgend op de maand waarin het onderwijs of de beroepsopleiding daadwerkelijk is beëindigd. 3. Als de belanghebbende in de periode waarop de verlaging van de uitkering wordt toegepast opnieuw onderwijs of een beroepsopleiding gaat volgen wordt de verlaging opgeschort. Er vangt een nieuwe verlagingstermijn aan als de onderwijsperiode zes maanden of langer heeft geduurd. Binnen deze periode wordt nog een relatie verondersteld met de eerdere studiebeëindiging. 4. De bijstandsnorm wordt verlaagd tot het niveau van het bedrag voor levensonderhoud zoals dat in de WSF-normen is begrepen en is vastgelegd in artikel 33, tweede lid van de WWB. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een thuis- en een uitwonende. Maatstaf daarbij is de woonsituatie op het moment van de aanvang van de bijstandsverlening. Artikel 6. Artikel 29 WWB maakt het mogelijk om de toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar lager vast te stellen omdat het minimumloon voor hen lager ligt dan voor de alleenstaande vanaf 23 jaar. Binnen de WWB is dit onderscheid niet aanwezig. Om een duidelijke afstand te creëren tussen de hoogte van de bijstand en het minimumloon, wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden zodanig verlaagd dat een prikkel tot het aanvaarden van werk blijft bestaan. 1. Met de aanhef dat deze verlaging niet wordt toegepast indien de verlaging volgens artikel 5 reeds is toegepast, wordt uitdrukking gegeven aan het wettelijke vereiste dat niet gelijktijdig gebruik gemaakt kan worden van deze verlagingsgronden. In onderdeel a wordt aangegeven dat een 21-jarige alleenstaande, in tegenstelling tot hetgeen is bepaald in artikel 3, nooit voor een toeslag in aanmerking komt. In onderdeel b wordt bepaald dat een 22-jarige, in tegenstelling tot hetgeen is bepaald in artikel 3, een toeslag van 10% ontvangt behalve: indien men inwoont
1289
A
Verslagnummer 10
bij de ouders, verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang, dakloos is of onderhuurder/onderverhuurder dan wel kostganger/kostgever is terwijl geen zakelijke overeenkomst wordt aangetoond. In de voornoemde situaties blijft artikel 3 onverkort van toepassing en krijgt de 22 jarige 5% toeslag.
2. De verlaging voor de 21 en 22-jarige alleenstaande mag volgens de wet alleen toegepast worden indien een (hogere) toeslag een belemmering vormt voor de aanvaarding van arbeid. Indien vaststaat dat de belanghebbende is ontheven van alle arbeidsverplichtingen is er wettelijk gezien geen mogelijkheid tot het verlagen van de uitkering. Indien sprake is van een ontheffing van een gedeelte van de arbeidsverplichtingen zal individueel bezien moeten worden of de verlaging overeenkomstig de strekking van artikel 37 van de wet toegepast wordt. Artikel 7. Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Het betreft hier de situatie dat aan de woning geen woonkosten verbonden zijn dan wel dat een derde de woonkosten betaalt. Voor wat betreft de hoogte van de korting wordt de systematiek gehanteerd als beschreven bij de toelichting bij artikel 3 ten aanzien van de woonkosten. Er worden 2 percentages gehanteerd afhankelijk van de hoogte van de toeslag en verlaging (bij gehuwden): Verlaging woonkosten 18% 9%
Toeslag alleenstaande (ouders) 20%, 14% 5%
Verlaging gehuwden 0%, 6% 15%
Ten aanzien van degenen die geen woning bewonen, de daklozen wordt deze korting niet toegepast. Zij krijgen de norm plus een toeslag van 5%. Een verdere verlaging is niet reëel omdat Een dakloze geconfronteerd wordt met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. Paragraaf 4. Slotbepalingen. Artikel 8. De uitvoering van de WWB is opgedragen aan burgemeester en wethouders. Zo ook de uitvoering van deze verordening. Ten aanzien van de uitvoering van deze verordening kunnen nadere richtlijnen worden opgesteld. Deze richtlijnen worden vastgelegd in de Dienstmededelingen van de Dienst WZI, Gemeente Eindhoven.
1290
A
Verslagnummer 10
Artikel 9. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 8, eerste lid sub b en 18 tweede lid en artikel 8a van de Wet werk en bijstand; Afstemmings- en Fraudeverordening WWB - 2005. Paragraaf 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. Deze verordening verstaat onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de WWB; c. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, de kaderstelling reïntegratie en de reïntegratieverordening; d. afstemmen: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; e. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; f. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven; 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 1.
Artikel 2. Het verlagen van de bijstand en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. 1. Het verlagen van de uitkering. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging op maat uitgevoerd. 2 Tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Indien sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet zal het college dit tegengaan.
1291
A
Verslagnummer 10
Paragraaf 2. Het verlagen van de bijstand en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 3. Toepassen en uitvoeren van een verlaging. 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm of bijzondere bijstand en de verlaging bedraagt per maand nooit meer dan de van toepassing zijnde norm. 2. De verlaging wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het uitvoeren van een verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die betreffende maand geldende bijstandsnorm. 3. In afwijking van het tweede lid kan de uitvoering van de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd. 4. Een verlaging wordt over een bepaalde periode uitgevoerd. 5. Indien de verlaging niet kan worden toegepast omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan vindt uitvoering plaats indien de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen. Artikel 4. Afzien van het toepassen van een verlaging. 1. Het college ziet altijd af van het toepassen van een verlaging indien de klant de gedraging niet te verwijten valt. 2. Het college volstaat altijd met een waarschuwing, tenzij: b binnen de voorafgaande 12 maanden een vergelijkbare gedraging heeft plaatsgevonden; b er sprake is van ten onrechte verstrekte uitkering; b de gedraging de activiteiten gericht op reïntegratie belemmert. 3. In afwijking van lid 2 kan het college in individuele omstandigheden volstaan met een waarschuwing, indien de gedraging de activiteiten gericht op reïntegratie belemmert. 4. Het college ziet af van het afstemmen van de uitkering middels het uitvoeren van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 5. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien de gedraging meer dan 12 maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. Artikel 5. Samenloop van gedragingen en recidive. 1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2 lid 1, inhouden, wordt voor het bepalen van de verlaging uitgegaan van een cumulatie. 2. Het percentage van de verlaging zoals bedoeld in artikel 6 wordt verdubbeld
1292
A
Verslagnummer 10
indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na de vorige verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging (recidive) zoals genoemd in artikel 6.
Artikel 6. De gedragingen en de omvang van de verlaging. 1. Gedragingen die reïntegratie belemmeren hebben een verlaging van de uitkering tot gevolg. De omvang van de verlaging bedraagt als richtlijn: a. 25% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een verwijtbare lichte gedraging; b. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een verwijtbare zware gedraging. 2. Gedragingen die het rechtmatig verstrekken van de uitkering belemmeren dan wel tegenwerken, hebben een verlaging van de uitkering tot gevolg. De omvang van de verlaging bedraagt als richtlijn: a. 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een verwijtbare lichte gedraging; b. 25% van de bijstandsnorm van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een verwijtbare zware gedraging. 3. Gedragingen die betrekking hebben op: a. fraude; b. Zeer ernstige misdragingen, vallen wat betreft de verlaging onder de richtlijn zoals genoemd in lid 1 onder sub a en b. 4. Gedragingen die betrekking hebben op een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kunnen een verlaging van de bijstand tot gevolg hebben afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 5. Bij de beoordeling van een verlaging, zoals vermeld in lid 1, 2, 3 en 4 wordt door het college altijd rekening gehouden met: a. ernst van de gedraging; b. is de gedraging van de klant verwijtbaar; c. persoonlijke omstandigheden. Paragraaf 3. Bestrijding fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. Artikel 7. Beleid. Het beleid op het gebied van handhaving, waaronder de bestrijding van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, is beschreven in de nota "Anders handhaven…" die op 17 december 2001 door de raad vastgesteld en de Kadernota Handhaven die op 19 april 2004 door de raad is vastgesteld. Artikel 8. Doelstelling. Het doel van het hiervoor genoemde beleid is door middel van een efficiënt en transparant beleid de spontane naleving van de wet vergroten, een betere
1293
A
Verslagnummer 10
dienstverlening tot stand te brengen waardoor meer ruimte voor activering ontstaat en de uitkeringsduur te beperken. De subdoelstellingen zijn de volgende: a. spontane naleving; b. rechtmatige verstrekking van uitkeringen; c. minder bijstandsfraude; d. optimaliseren handhavingsmiddelen; e. vergroten van het maatschappelijk draagvlak. Artikel 9. Terugvordering. 1. De kosten van bijstand worden teruggevorderd in de gevallen welke in de artikelen 58 en 59 van de wet zijn aangegeven, voorzover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet. 2. Van terugvordering kan worden afgezien indien: a. het terug te vorderen bedrag lager is dan een door het college nader vast te stellen bedrag; b. hiertoe een dringende reden aanwezig is. Artikel 10. Verhaal. 1. Tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de wet in werking treden, worden kosten van bijstand verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels van de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en artikel 141 Algemene bijstandswet. 2. De kosten van bijstand worden verhaald overeenkomstig paragraaf 6.5 van de wet, zodra de artikelen 56, 61 en 62 van de wet in werking treden. 3. Van verhaal kan worden afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 11. Invordering en kwijtschelding. 1. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de invordering van de terug te vorderen of te verhalen bijstand. 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het afzien van gehele of gedeeltelijke (verdere) terugvordering of verhaal. Artikel 12. Afstemming van de uitkering. Als de belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur van of het recht op (voortzetting van) bijstand, verlaagt het college de uitkering overeenkomstig deze verordening, onverminderd de eventuele terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand. Artikel 13. Aangifte Openbaar Ministerie.
1294
A
Verslagnummer 10
Leidt het niet nakomen van de informatieverplichting tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan de aangiftegrens, dan is het college verplicht proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie.
Paragraaf 4. Slotbepalingen. Artikel 14. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden. 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 15. Nadere regels. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening op het gebied van afstemming van de uitkering en tot het opstellen van nadere regels inzake terugvordering, verhaal, invordering en kwijtschelding. Artikel 16. De inwerkingtreding. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Artikel 17. Citeertitel. Deze verordening wordt aangehaald als: "Afstemmings- en fraudeverordening WWB – 2005". Algemene toelichting. In de algemene toelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde: I. Afstemmen van de bijstand II. Tegengaan fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik III. De relatie met de reïntegratieverordening IV. Opbouw van de verordening I. Afstemmen van de bijstand Met de inwerkingtreding van de WWB komt het systeem van boeten en maatregelen van de Algemene bijstandswet (de artikelen 14 tot en met 14f, nader uitgewerkt in het Maatregelenbesluit en Boetebesluit) te vervallen. In plaats daarvan zullen gemeenten zelf hun sanctiebeleid moeten gaan vormgeven. De WWB kent slechts één soort sanctie: het verlagen van de uitkering. De boete als sanctie voor uitkeringsgerechtigden die hun inlichtingenplicht hebben geschonden, verdwijnt. Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een maatregelenbeleid in een verordening vast te leggen. Dit artikel luidt:
1295
A 1.
2.
3. 4.
Verslagnummer 10
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand of de langdurigheidstoeslag. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van uitkeringsgerechtigden. In tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging. Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand. De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen: 1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid). 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:
1296
A 3.
4.
5.
Verslagnummer 10
b De plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en; b De plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De reïntegratieverordening, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: b Het toestaan van huisbezoek; b Het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’.
De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand. Het verlagen van de bijstand op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WWB aangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt. Met de begrip ‘afstemmen’ wordt het uitgangspunt van de WWB benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen. Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd.
1297
A
Verslagnummer 10
In deze verordening wordt de verlaging met name toegepast over de bijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen). Maar ook dient bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand beoordeeld te worden of betrokkene zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. Dus indien een persoon geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening dan kan dit deel van de bijzondere bijstand afgestemd worden op de situatie dat belanghebbende hier wel gebruik van zou hebben gemaakt. Jongeren van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. De afstemming kan in deze gevallen tevens plaatsvinden op de bijzondere bijstand. Indien de afstemming alleen op de lage jongerennorm zou plaatsvinden, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21jarigen en ouder. De keuze om niet een verlaging toe te passen op de langdurigheidstoeslag houdt verband met artikel 36, eerste lid sub c. Op grond van deze bepaling moet het college de langdurigheidstoeslag weigeren als iemand gedurende 60 maanden (= vijf jaar) naar het oordeel van het college onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. De verplichting om de langdurigheidstoeslag te weigeren verhoudt zich niet met een eventuele verplichting deze toeslag te verlagen. Het ligt niet voor de hand om niet-bijstandsgerechtigden die in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag een verlaging op de langdurigheidstoeslag toe te passen. De enige verplichting die zij kunnen schenden in verband met de langdurigheidstoeslag is het verstrekken van geen of onvoldoende gegevens waardoor het college de rechtmatigheid van het verlenen van deze uitkering niet kan vaststellen. In dit geval zal dan ook een afwijzing of het buitenbehandeling stellen van een aanvraag volgen. Verlaging op maat Het college voeren een verlaging op maat uit. In de afstemmings- en fraude verordening zijn voor gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, uitgangspercentages vastgesteld. De hoofdregel is dat het college een verlaging af dient te stemmen op: b ernst van de gedraging; b mate van verwijtbaarheid; b persoonlijke omstandigheden. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de uitkering zal moeten nagaan op welke wijze de uitkering afgestemd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen.
1298
A
Verslagnummer 10
Overgang van maatregelen en boeten naar afstemming Gemeenten hebben tot 1 januari 2005 de tijd om de afstemmings- en fraudeverordening vast te stellen. Wel geldt de voorwaarde dat de afstemmingsverordening gelijktijdig met de reïntegratieverordening in werking treedt. Tot het moment dat de afstemmings- en fraudeverordening van kracht is geworden, blijven de artikelen 14 tot en met 14f van de Abw in de gemeente gelden. Dit geldt ook voor het Maatregelenbesluit en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. De afstemmingsverordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat alle maatregelen die zijn opgelegd op grond van de Abw gelden als verlagingen die zijn opgelegd op grond van de WWB en de afstemmingsverordening op basis van deze wet. Op grond van de Abw kon naar aanleiding van zeer ernstige misdragingen jegens het college (en gemeenteambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de wet) geen maatregel worden opgelegd. Dit betekent dat alleen zeer ernstige misdragingen van cliënten die plaatsvinden nadat de gemeentelijke afstemmingsverordening van kracht is geworden, kunnen leiden tot het verlagen van de uitkering. II. Tegengaan fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik Een goed handhavingsbeleid is belangrijk omdat dit voorkomt dat onterecht gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. Als fraude goed bestreden wordt, vergroot dit onder de Eindhovense burgers het draagvlak van de bijstandsverstrekking. Ook beperkt een goed handhavingsbeleid de uitgaven op het Inkomensdeel. Bespaarde middelen kunnen dan voor andere doelen (als armoedebestrijding en reïntegratie) worden ingezet. Bij de behandeling van de Wet werk en bijstand is naar aanleiding van een amendement van het Tweede Kamerlid Weekers artikel 8a ingevoegd dat voorschrijft dat gemeenten in een verordening regels moeten vastleggen voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen bijstand en voor bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Onder de Algemene bijstandswet had de gemeente de verplichting om een fraudebeleidsplan op te stellen. Daarnaast was de gemeente verplicht in bepaalde gevallen een boete of een maatregel op te leggen en teveel betaalde uitkering terug te vorderen als repressieve maatregelen in het kader van de handhaving. De Wet Werk en Bijstand kent deze verplichtingen niet. Deze wet schrijft voor dat de gemeente een verordening moet opstellen die de handhaving regelt. Deze verordening mag overigens onderdeel zijn van de afstemmingsverordening waarvoor de gemeente Eindhoven heeft gekozen. Er worden geen eisen gesteld aan de inhoud van het beleid. Toch moet de gemeente een goed handhavingsbeleid voeren in het kader van het financiële beheer. Dit financieel beheer brengt met zich
1299
A
Verslagnummer 10
dat er voortdurend aandacht blijft bestaan voor de bestrijding van mis- en oneigenlijk gebruik. Tot handhaving behoort ook het terugvorderen van gelden die ten onrechte zijn verstrekt. In tegenstelling tot de Abw is dit in de WWB een bevoegdheid geworden. De situaties waarin de gemeente kan terugvorderen zijn in de nieuwe Wet werk en bijstand vastgesteld. In deze verordening is aangegeven dat de gemeente Eindhoven van de bevoegdheid tot terugvorderen gebruik gaat maken. De verplichting om bijstand te verhalen op derden is in de WWB eveneens een bevoegdheid geworden. Deze bevoegdheid vervalt grotendeels zodra de Wet herziening kinderalimentatiestelsel in werking treedt. In deze verordening wordt geregeld dat de gemeente Eindhoven van de bevoegdheid om te verhalen op derden gebruik gaat maken. Ook na de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderalimentatiestelsel zal van de beperkte bevoegdheid tot verhaal gebruik worden gemaakt. De algemene regels omtrent terugvordering en verhaal, invordering en kwijtschelding in deze verordening worden door burgemeester en wethouders nader uitgewerkt in beleidsregels ten behoeve van individuele beslissingen III. De relatie met de reïntegratieverordening Gemeenten moeten ook een reïntegratieverordening vaststellen. In deze verordening zullen zij moeten vastleggen hoe zij de cliënten gaan ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en hoe zij omgaan met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de reïntegratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente inzet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een cliënt de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een verlaging van de uitkering, waarvoor de basis is gelegd in de afstemmings- en fraudeverordening. IV. Opbouw van de verordening. De verordening is als volgt opgebouwd: Paragraaf 1: Algemene bepalingen. In paragraaf 1 staan de algemene bepalingen genoemd, zoals definities, de opdracht aan het college, de wijze waarop afstemming plaatsvindt en dergelijke. Paragraaf 2: Het afstemmen van de uitkering. In dit onderdeel van de verordening staan de uitgangspunten genoemd die aanleiding geven tot het afstemmen van de uitkering. Paragraaf 3: Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik.
1300
A
Verslagnummer 10
In paragraaf 3 wordt vormgegeven aan de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand. Tevens maken verhaal, terugvordering en incasso onderdeel uit van deze paragraaf. Paragraaf 4: Slotbepalingen. Dit betreft het sluitstuk van de verordening en betreft bepalingen zoals uitvoering, titel en ingangsdatum. Artikelgewijze toelichting Paragraaf 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. De gebruikte begrippen bijstandsnorm en bijstand worden overeenkomstig de WWB toegepast: b bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 WWB, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 WWB, door het college vastgestelde verhoging of verlaging; b bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
Artikel 2 . Opdracht aan het college. Dit artikel legt bij het college de verantwoordelijkheid neer voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wet Werk en Bijstand. Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan de verplichtingen gesteld verbonden aan het recht op uitkering, vindt een afstemming van de uitkering plaats. Paragraaf 2
Het afstemmen van de uitkering.
Artikel 3. Toepassen en uitvoeren van een verlaging. Lid 1. In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt uitgevoerd op de bijstandsnorm (bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet). Verder wordt in dit lid aangegeven dat een verlaging over de periode van één maand niet hoger kan zijn dan de van toepassing zijnde norm. Indien een klant meerdere gedragingen heeft uitgevoerd waarvoor een verlaging geldt en dit heeft tot gevolg dat de verlaging hoger is dan de norm, dient de verlaging over meerdere maanden te worden verspreid. Lid 2. Het afstemmen van de uitkering vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit tevens aan bij het lik-op-stuk beleid.
1301
A
Verslagnummer 10
De verlaging wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Lid 3. Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd. In de toelichting op de wet is tevens opgenomen dat verlaging van de uitkering ook mogelijk is door middel van extra terugvordering indien fraude pas na het beëindigen van de uitkering wordt geconstateerd en er niet voor het volledige uitkeringsbedrag is gefraudeerd. Lid 4. Dit lid regelt dat een verlaging voor een bepaalde tijd wordt uitgevoerd. Hierbij geldt als uitgangspunt één maand. Door de verlaging gedurende een bepaalde periode uit te voeren, weet de uitkeringsgerechtigde die met een afstemming van de uitkering wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de verlaging is uitgevoerd opnieuw de uitkering afstemmen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. Tevens is het mogelijk om de verlaging uit te voeren (voor een bepaalde periode) totdat belanghebbende de tekortkoming(en) heeft hersteld. Het college dient de verlaging die langer dan drie maanden duurt aan een herbeoordeling te onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB. Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de verlaging wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar met name of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. Dus, in het kader van de heroverweging, beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging. Lid 5. Dit lid regelt dat, indien een verlaging niet uitgevoerd is wegens het feit dat de uitkering is beëindigd, deze alsnog uitgevoerd kan worden indien de belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen. Besluit. Het verlagen van de bijstand, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.
1302
A
Verslagnummer 10
Wordt een verlaging met terugwerkende kracht uitgevoerd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.
Bovengenoemde eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. In het besluit tot uitvoeren van een verlaging worden, conform de Awb, in ieder geval vermeld: b de reden van het afstemmen van de uitkering; b de afwegingen: • ernst van het feit; • persoonlijke omstandigheden; • mate van verwijtbaarheid, die hebben geleid tot het besluit; b de duur van de afstemming; b het percentage (en bedrag) waarmee de uitkering wordt verlaagd; b de wettelijke grondslag. Artikel 4. Afzien van het toepassen van een verlaging. Lid 1. In de wet is geregeld dat in ieder geval van het afstemmen van de uitkering wordt afgezien indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt (art. 18 lid 2 WWB). In de verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Er kan namelijk nooit sprake zijn van een afstemming van de uitkering indien de klant niet verwijtbaar is. Iemand is niet verwijtbaar indien bijvoorbeeld de klant door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen. Of indien niet verwacht kan worden dat de klant redelijkerwijs op de hoogte was van een verplichting. Lid 2. Er wordt standaard volstaan met een waarschuwing indien de gedragingen zoals genoemd in artikel 6 lid 2 geen gevolgen heeft zoals genoemd in dit lid. Het is bedoeld als een middel om, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering, het gedrag van de belanghebbende te corrigeren. Een waarschuwing kan in diverse situaties voldoende effectief zijn hiervoor. Een voorbeeld van "een zelfde gedraging" is indien iemand voor de tweede maal de inschrijving CWI niet heeft verlengd. Indien een persoon voor een tweede maal niet aan een bepaalde verplichting voldoet dan kan geen beroep gedaan worden op het feit dat de klant onbekend met de verplichting was. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit tot verlaging van de uitkering. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een verlaging wordt opgelegd zonder toepassing recidive. Lid 3. In dit lid is een verruiming opgenomen van het toepassen van een verlaging ten opzichte van het vroegere maatregelenbesluit. Voorheen was het niet mogelijk om te
1303
A
Verslagnummer 10
volstaan met een waarschuwing indien de gedraging betrekking had op verplichtingen gericht op reïntegratie. Het is een kan bepaling omdat er gedragingen zijn waarbij het niet wenselijk is dat standaard wordt volstaan met een waarschuwing. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan personen die door eigen toedoen ontslagen worden waardoor ze een beroep doen op een uitkering terwijl men in het eigen levensonderhoud kon voorzien door inkomen uit arbeid. Tevens wordt door die gedraging het recht op een voorliggende voorziening (WW) verspeeld. Lid 4. In de verordening wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging van de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Dit lid kan gezien worden als een hardheidsclausule. Indien alle individualiseringsgronden reeds beoordeeld zijn en dat niet leidt tot het afzien van een verlaging van de uitkering, kan op basis van dringende redenen, sporadisch, alsnog afgezien worden van een afstemming van de uitkering. Dit zal toegepast worden indien de gevolgen van de afstemming voor de belanghebbende onaanvaardbaar zijn. Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging van de uitkering wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Lid 5. Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt uitgevoerd. Om deze reden is geregeld dat het college geen verlaging uitvoert bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Artikel 5. Samenloop van gedragingen en recidive. Lid 1. De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden.
1304
A
Verslagnummer 10
Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het afstemmen van de uitkering te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging van toepassing is. Indien sprake is van meerdere gedragingen en dus ook de schending van meerdere verplichtingen dan worden de verschillende gedragingen met de bijbehorende verlagingen bij elkaar opgeteld. Lid 2. Indien binnen 24 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de verlaging van de uitkering. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de uitkering, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is uitgevoerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de afstemming van de uitkering bekend is gemaakt. Bij de uitvoering van de verdubbeling wordt bij voorkeur het percentage verdubbeld. Indien dit op basis van persoonlijke omstandigheden onwenselijk is, kan worden volstaan met een verdubbeling van de periode in plaats van een verdubbeling van het percentage (met inachtneming van artikel 3 lid 1). Artikel 6. De gedragingen en de omvang van de verlaging. Lid 1. De gemeenteraad heeft bij besluit de 19 april 2004 de kaders Reïntegratie, Handhaven en Inkomen vastgesteld en vormen de basis van deze verordening. Voortvloeiend uit de kaders wordt het niet naleven van verplichtingen in het kader van reïntegratie het zwaarst aangepakt. Dit heeft te maken met het feit dat de uitstroom uit de uitkering direct belemmerd wordt en zodoende langer een beroep op een uitkering wordt gedaan. De gedraging die reïntegratieactiviteiten belemmeren zijn onderverdeeld, als uitgangspunt, in twee gedragingen: lichte en zware gedragingen.
Voorbeelden verplichtingen in het kader van reïntegratie: b registratie CWI; b gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening; b meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsactivering in de vorm van sociale activering dan wel arbeidsinschakeling; b het trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden; b meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; b gedragingen die de inschakeling in arbeid bevorderen; b gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet;
1305
A
Verslagnummer 10
b behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het niet voldoen aan bovenstaande verplichtingen hebben in meer of mindere mate directe gevolgen voor het voortduren van een uitkering. Bijvoorbeeld het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie kan op verschillende wijzen van invloed zijn op de situatie van belanghebbende. Indien dit direct tot gevolg heeft dat belanghebbende voor een bepaalde voorziening niet in aanmerking kan komen is sprake van een zware gedraging. Daarnaast is het feit dat een belanghebbende geen inschrijving heeft dan wel niet tijdig heeft verlengd een gedraging die eraan bijdraagt dat het CWI niet op de hoogte is van het feit dat iemand werkzoekend is. Een klant die aangewezen is op bemiddeling door het CWI heeft deze gedraging meer gevolgen dan voor personen die niet door het CWI bemiddeld worden.
Maatwerk. Afhankelijk van de persoonlijke situatie, de kans op reïntegratie en het stagneren van deze kans door de gedraging zal een afstemming plaats moeten vinden. Eerst dient de ernst van het feit beoordeeld te worden zodat duidelijk is of sprake is van een zware of lichte gedraging, vervolgens dient beoordeeld te worden de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. Op deze wijze kan beoordeeld worden of het richtpercentage proportioneel is dan wel bijgesteld dient te worden. Het doel van het afstemmen van de uitkering is van corrigerende aard en niet uit genoegdoening. Bij het afstemmen van de uitkering dient hier dan ook rekening mee gehouden te worden. Lid 2. De gemeente is verplicht om de uitkering rechtmatig te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden. In dit kader zijn uitkeringsgerechtigden verplicht om de gemeente inlichtingen te verschaffen die op wat voor wijze dan ook voor invloed zijn op het recht op uitkering. Gedragingen die het doel van het rechtmatig verstrekken van de uitkering belemmeren dan wel tegenwerken, hebben een verlaging van de uitkering tot gevolg. In de kaders inkomen en handhaven staat aangegeven op welke wijze de gemeente omgaat met het rechtmatig verstrekken van de uitkering. Inherent hieraan is dat de gemeente belanghebbenden op de hoogte stelt van de verplichtingen verbonden aan het recht op uitkering. De gemeente draagt zorg voor een borging van de rechtmatige verstrekking van de uitkering door middel van hoogwaardig handhaven. De organisatie wordt op een dergelijke wijze ingeregeld dat zoveel mogelijk signalen worden verkregen uit systemen die van invloed zijn om het recht op uitkering te kunnen beoordelen
1306
A
Verslagnummer 10
en verifiëren. Hierbij valt te denken aan het Inlichtingenbureau en de Gemeentelijke bevolkingsadministratie. Daarnaast zal de gemeente ook actief activiteiten uitvoeren om het recht op uitkering te kunnen blijven beoordelen. Hierbij valt de denken aan het uitvoeren van bijvoorbeeld themacontroles.
Voorbeelden van verplichtingen: b tijdig verstrekken van gegevens; b verstrekken van juiste en volledige gegevens; b nakomen van de inlichtingenplicht; Hieronder wordt een verdere toelichting gegeven op gedragingen die een afstemming van de uitkering tot gevolg hebben: Te laat verstrekken van gegevens. Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens de uitkering verlaagd. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder of met gevolgen voor de bijstand. Belanghebbende kunnen onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden hiervan zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Het feit dat de belanghebbende niet aan de verplichting heeft gedaan is een gedraging die aanleiding geeft voor het afstemmen van de uitkering. Het kan ook voorkomen dat bovenstaande gedraging wel gevolgen heeft voor de bijstand. In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand. De teveel betaalde uitkering wordt teruggevorderd. Daarnaast zal de uitkering afgestemd worden om herhaling te voorkomen en een correctie in het gedrag van de belanghebbende te doen
1307
A
Verslagnummer 10
optreden. Afhankelijk van het benadelingsbedrag dient beoordeeld te worden of de verlaging die als uitgangspunt is gesteld in proportie is op basis van: b ernst van het feit; b mate van verwijtbaarheid; b persoonlijke omstandigheden, of dat een langere duur dan wel verhoging van de afstemming uitgevoerd dient te worden. Lid 3. Sub a. Fraude. Onder het Abw regime werd indien sprake was van fraude, een boete opgelegd. Deze mogelijkheid is vervallen in het kader van de WWB. In de WWB is de bestuurlijke sanctie vervangen door een aanpassing van de uitkering. Deze wordt daarmee afgestemd op de mate waarin betrokkene aan zijn verplichtingen heeft voldaan om de juiste informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op uitkering. Op deze wijze ontstaat één regime voor handhaving van alle aan de bijstand verbonden verplichtingen. Indien fraude wordt geconstateerd dient een afstemming van de uitkering plaats te vinden. Indien de fraude, beëindiging van het recht op uitkering tot gevolg heeft, kan overeenkomstig artikel 3, lid 3 worden gehandeld of in voorkomende gevallen dient aangifte bij het OM plaats te vinden. Aangifte OM. Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om procesverbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 6.000,-- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een verlaging moeten uitvoeren. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de afstemming die is uitgevoerd door het bestuursorgaan. Dit is het principe van 'anrechnung'. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het afstemmen van de uitkering, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het 'una via' beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De centrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen 'dubbele bestraffing'. Sub b. Zeer ernstige misdragingen. Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
1308
A
Verslagnummer 10
Gemeenten kunnen alleen een verlaging uitvoeren indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het verlagen van de uitkering. Er kan dus geen afstemming plaatsvinden als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging toe te passen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); c. discriminatie; d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen. Het vaststellen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de uitkering verlagen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Lid 4. Dit lid is van toepassing in situaties waarin de belanghebbende geen genoegzaam besef voor de voorziening in het bestaan heeft getoond. Hierbij valt te denken aan onverantwoord interen bij vermogen. Het feit dat de belanghebbende bewust, te snel heeft ingeteerd op vermogen of geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening, heeft tot gevolg dat er eerder, dan wel meer (bijzondere) bijstand dient te worden verstrekt. Deze gedragingen hebben in beginsel ook een verlaging van de uitkering tot gevolg. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de
1309
A
Verslagnummer 10
bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het afstemmen van de uitkering.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: b het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering; b een onverantwoorde besteding van vermogen / geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening; b het niet op juiste wijze verzekeringen tegen ziektekosten waardoor een hogere bijdrage wordt gevraagd in het kader van bijzondere bijstand. Onverantwoord interen. Indien een belanghebbende, verwijtbaar, te snel heeft ingeteerd en derhalve (eerder) een beroep moet doen op bijstand, heeft dit gevolgen voor de hoogte van het recht op bijstand. Het college kan dan beoordelen of, en op welke wijze de bijstand afgestemd dient te worden. Bij het onverantwoord interen dient mee te wegen wat de hoogte is van het bedrag dat te snel is ingeteerd en de termijn die de belanghebbende hierdoor eerder recht maakt op bijstand. De afstemming dient hiermee in verhouding te staan. In deze gevallen is het dan ook niet ongebruikelijk om een verlaging gedurende een langere periode uit te voeren. Van belang hierbij is dat het onverantwoord interen niet mag lonen. Tevens wordt verwezen naar de mogelijkheid om de bijstand in de vorm van leenbijstand te verstrekken. Deze mogelijkheid wordt op individuele gronden toegepast op basis van de wetgeving (WWB). Bijzondere bijstand. Bij belanghebbenden die een aanvraag indienen voor bijzondere bijstand maar geen gebruik maken van een voorliggende voorziening of geen gebruik maken van de geadviseerde aanvullende ziektekostenverzekering van de gemeente Eindhoven, vindt een verlaging plaats. De verlaging dient in overeenstemming te zijn met het bedrag dat een vergelijkbare belanghebbende zou ontvangen die wel gebruikmaakt van een voorliggende voorziening of aanvullende ziektekostenverzekering. Lid 5. In de kaders, vastgesteld door de raad, spelen de termen maatwerk en individualisering een prominente rol. Belanghebbenden hebben, nadat dit is vastgesteld, het recht op een inkomensvoorziening en reïntegratie. De belanghebbenden worden nadrukkelijk gewezen op rechten en plichten inherent aan dit recht op uitkering en reïntegratie. Enerzijds wordt dit vastgelegd in een beschikking en kan dit worden vastgelegd in een reïntegratieplan dat door
1310
A
Verslagnummer 10
betrokken partijen wordt ondertekend. De belanghebbende is dus altijd op de hoogte van de rechten en plichten die gekoppeld zijn aan het recht op uitkering. Om het individualiseringsprincipe te kunnen doen gelden is gekozen conform de kaders voor een beperkte inperking van gedragingen en hier aan gekoppeld de hoogte van de afstemming van de uitkering. De verordening is zo opgesteld dat maatwerk als vanzelfsprekend dient plaats te vinden. Derhalve is niet gekozen voor een categorisering van praktisch alle mogelijke gedragingen en hieraan gekoppeld een afstemmingspercentage zoals dit was in het kader van het maatregelenbeleid Abw. Dat zou namelijk het doel van maatwerk belemmeren. Indien een klant niet (in voldoende mate) voldoet aan de verplichtingen heeft dit gevolgen voor het recht op uitkering. In bepaalde gevallen heeft dit de beëindiging van het recht op uitkering of reïntegratie tot gevolg in andere gevallen dient een afstemming van de uitkering plaats te vinden om het doel van het (rechtmatig) verstrekken van een uitkering te kunnen behalen. Een afstemming van de uitkering vindt dus niet zomaar plaats. Maar ook indien sprake is van een gedraging zoals genoemd in artikel 7 kunnen er redenen zijn om al individualiserend, om maatwerk te kunnen leveren, af te wijken van de richtlijn.
Bij de beoordeling van de hoogte van de afstemming zoals vermeld in lid 1 en 2 wordt door het college rekening gehouden met het proportionaliteitsbeginsel. Dit houdt in dat de hoogte van verlaging redelijk dient te zijn in vergelijk met de gedraging. Het niet tijdig inleveren van een document dat uiteindelijk geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand, dient geen uitsluiting gedurende een hele maand van het recht op uitkering tot gevolg te hebben. Deze zaken zouden niet in proportie tot elkaar staan. Dit houdt in dat de hoogte en / of duur dient af te wijken van genoemde percentages indien de gedraging niet in verhouding staat met de afstemming en omgekeerd. Hierbij wordt uitgegaan van: b ernst van de gedraging; b mate van verwijtbaarheid; b persoonlijke omstandigheden. Op basis van bovenstaande omstandigheden wordt beoordeeld welke afstemming van de uitkering redelijk is. Paragraaf 3. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik. Artikel 7. Beleid. Het beleid inzake handhaving is op 17 december 2001 door de gemeenteraad vastgesteld. De daarin genoemde uitgangspunten zijn de volgende: b de gemeente streeft naar het zo vroeg mogelijk ontdekken van fraude (door o.a. signaalsturing, risicosturing en themacontroles);
1311
A b b b
b
Verslagnummer 10
de gemeente zorgt voor zowel preventieve als repressieve handhaving; de gemeente benadert de handhaving integraal; de gemeente intensiveert de handhaving en de controle wanneer gegronde twijfels bestaan over de naleving van de verplichtingen; de gemeente ontwikkelt nieuwe werkprocessen om een zo groot mogelijke effectiviteit ten aanzien van preventie van en controleren op fraude te realiseren.
Artikel 8. Doelstelling. Het doel is hoogwaardige handhaving. Er wordt naar gestreefd dat alleen diegenen die daadwerkelijk recht op een uitkering hebben, een uitkering ontvangen die in overeenstemming is met de wet. De subdoelstellingen zijn de volgende: b Spontane naleving. Cliënten moeten spontaan de juiste en volledige gegevens aan de dienst Werk, Zorg en Inkomen verstrekken zodat deze dienst kan vaststellen of iemand ook echt recht heeft op een uitkering; b Rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Het rechtmatig verstrekken van uitkeringen staat boven aan de lijst. Alleen mensen die er recht op hebben, moeten een uitkering ontvangen. b Minder bijstandsfraude. Het ontmoedigen en terugdringen van het aantal vermoedelijke fraudeurs door actief preventiebeleid. b Optimalisering handhavingsmiddelen. Gestreefd wordt naar het optimaliseren van werkprocessen binnen de dienst WZI. Middelen hiervoor zijn: afschaffing van de periodieke verklaring, geen verplichte heronderzoeken, kwaliteits- en kwantiteitsverbetering, een duidelijk gestructureerde inzet, alsmede risico- en signaalsturing. b Vergroten maatschappelijk draagvlak. Als de samenleving het idee krijgt dat iedereen die dat wil (dus ook diegenen zonder recht) makkelijk een uitkering kan krijgen, dan bestaat het gevaar dat het draagvlak voor de sociale zekerheid snel afbrokkelt. Hierdoor kunnen degenen die wel recht hebben op een uitkering in een vervelende positie gebracht worden. Artikel 9. Terugvordering. Terugvordering was onder de Algemene bijstandswet een verplichting, maar is nu een bevoegdheid van gemeenten geworden. De gemeente Eindhoven gaat gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvorderen overeenkomstig de bepalingen in de wet. Een vordering kan in sommige gevallen inefficiënt zijn gezien de hoogte ervan. Het college stelt dit bedrag vast.
1312
A
Verslagnummer 10
Deze verordening is in beginsel gericht op het nakomen van verplichtingen van de cliënt. Deze verordening heeft echter ook ten doel oneigenlijk gebruik terug te dringen. De maatschappij mag van een cliënt verlangen, en zelfs eisen, dat deze gebruik maakt van voorliggende voorzieningen en dus ook dat deze probeert met een onderhoudsbijdrage naar burgerlijk recht in zijn of haar bestaan te voorzien. Wanneer de cliënt hiermee in gebreke blijkt, of wanneer dit niet lukt, dan kan de gemeente in de plaats treden van de cliënt en verhaal zoeken op de onderhoudsplichtige. Verhaal was onder de Algemene bijstandswet een verplichting, maar is nu een bevoegdheid van gemeenten geworden. Voor verhaal op onderhoudsplichtigen wordt de taak van de gemeenten door de nieuwe alimentatiewetgeving beperkter. De betreffende bepalingen van de Wet werk en bijstand zullen tegelijk met de nieuwe alimentatiewetgeving in werking treden. Tot die tijd blijven de bepalingen van de Algemene bijstandswet gelden. Het college stelt zich als doel om binnen de kaders van de wet en deze verordening zoveel mogelijk terug te vorderen, te verhalen en in te vorderen. In het eerste lid wordt bepaald dat het college nadere regels kan stellen ten aanzien van de wijze van de invordering van bijstand die is teruggevorderd of verhaald. Het tweede lid biedt het college ruimte om nadere regels op te stellen voor gevallen waarin van (verdere) terugvordering / invordering kan worden afgezien. Er kunnen zich situaties voordoen op basis waarvan (verdere) terugvordering of verhaal niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij een minnelijk schuldhulpverleningstraject wordt bemoeilijkt door een terugvordering van de gemeente. Als uitgangspunt geldt dat fraude niet mag lonen en fraudevorderingen in beginsel altijd volledig worden teruggevorderd. Er kunnen zich echter situaties voordoen op basis waarvan van (verder) terugvordering wordt afgezien in relatie tot een andere hoofddoelstelling van de dienst: reïntegratie. De nadere regels worden gehanteerd ten behoeve van besluiten op verzoeken van debiteuren maar kunnen ook ambtshalve worden toegepast. Artikel 12. Afstemming van de bijstand. Wanneer de cliënt onvolledige of onjuiste informatie geeft, kan de uitkering (tijdelijk) verlaagd worden conform deze verordening. Deze verlaging van de uitkering is bedoeld om het nakomen van de verplichtingen en de hoogte van de uitkering op elkaar af te stemmen. Dit staat los van het terugvorderen van bijstand, dat bedoeld is om de situatie (weer) in overeenstemming te brengen met het recht. Artikel 13 Aangifte Openbaar Ministerie. Onder het boeteregime van de Algemene bijstandswet bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie als er sprake was van fraude en het benadelingsbedrag hoger was dan € 6.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM onder de WWB blijft bestaan, ook al kent de
1313
A
Verslagnummer 10
WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) de uitkering verlagen.
Paragraaf 4. Slotbepalingen. Artikel 14. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden. Geen nadere toelichting van toepassing. Artikel 15. Nadere regels. In deze verordening staan ten aanzien van terugvordering, verhaal, invordering en kwijtschelding algemene regels opgenomen. Voor het nemen van individuele besluiten is het noodzakelijk dat deze algemene regels nader worden uitgewerkt. De uitvoering van de WWB is geattribueerd aan burgemeester en wethouders. Op basis van dit artikel machtigt de gemeenteraad het college om het opstellen van nadere regels op te dragen aan de directeur van de dienst Werk, Zorg en Inkomen. Deze nadere regels worden gebruikt als interne richtlijnen en zijn als zodanig volgens jurisprudentie als beleidsregels aan te merken. Deze mogelijk wordt eveneens geboden met betrekking tot het afstemmen van de uitkering. Artikel 16. De inwerkingtreding. De WWB dient op uiterlijk 1 januari 2005 volledig ingevoerd te zijn. Artikel 17. Citeertitel. Geen nadere toelichting van toepassing. gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Reïntegratieverordening gemeente Eindhoven Paragraaf 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. 1 Deze verordening verstaat onder: a. wet: de Wet werk en bijstand; b. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet
1314
A
Verslagnummer 10
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); c. Anw-gerechtigden: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd zijn bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI); d. jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en nietuitkeringsgerechtigden tot 23 jaar; e. niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet; f. cliënt: de persoon als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a van de wet; g. trajectplan: overeenkomst tussen college en cliënt inzake de vorm en inhoud van de arbeidsinschakeling; h. ondersteuning: het aanbieden van een traject, waarbij zonodig voorzieningen worden ingezet, of het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties; i. werkgever: ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderneming drijft bij wie tenminste één werknemer in dienst is; j. voorziening: een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a van de wet en deze verordening; k. algemeen geaccepteerde arbeid: zo mogelijk duurzame arbeid in loondienst of als zelfstandige, die algemeen maatschappelijk aanvaard is, niet in strijd is met de persoonlijke integriteit van de cliënt en waarbij geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid op eerder opgedane werkervaring, opleidingsniveau en beloningsniveau; l. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; m. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven; n. werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet; o. nazorg: de activiteiten die na de arbeidsinschakeling worden ingezet en die erop gericht zijn de arbeidsinschakeling in stand te houden. 2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken.
Paragraaf 2. Beleid en financiën. Artikel 2. Opdracht college. 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
1315
A
Verslagnummer 10
2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij bezien wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig en doeltreffend is met het oog op arbeidsinschakeling. 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning. 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002. Artikel 4. Verplichtingen. 1. Een cliënt die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken. 2. De cliënt die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorzieningen heeft verbonden. 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening zoals vastgesteld in de vergadering van de raad op 27 september 2004. 4. Indien de cliënt, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Artikel 5. Budget- en subsidieplafonds . 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. 2. Op grond van het bepaalde in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 kan het college een of meer subsidieplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.
1316
A
Verslagnummer 10
Paragraaf 3. Voorzieningen.
Artikel 6. Algemene bepalingen over voorzieningen. 1. Het college legt de aangeboden voorzieningen in een trajectplan vast. 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. 3. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 lid 1, 17 en 18 lid 1 en 2 van de wet en de artikelen 28 en 29 van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) niet nakomt; b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een doeltreffende en doelmatige arbeidsinschakeling. 4. Het college kan nadere uitvoeringsregels stellen ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in artikel 7 tot en met 18 van deze verordening. Artikel 7. Reïntegratietrajecten. Het college kan aan de cliënt een reïntegratietraject aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. Artikel 8. Flexvergoedingen. 1. De flexvergoeding wordt gedurende maximaal de periode van een jaar ingezet ten behoeve van de arbeidsinschakeling van de cliënt waarvoor het college op voorhand heeft vastgesteld dat deze binnen de overeengekomen periode het traject met succes kan doorlopen en waarbij arbeidsinschakeling tot de mogelijkheden behoort. 2. In de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 zijn de voorwaarden en verplichtingen opgenomen die aan de flexvergoeding worden verbonden. Artikel 9. Opstapbanen. 1. De opstapbaan wordt gedurende maximaal de periode van twee jaar ingezet ten behoeve van de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde of jongere waarvoor het college op voorhand heeft vastgesteld dat deze in staat is om binnen de overeengekomen periode het traject met succes te doorlopen en waarbij arbeidsinschakeling tot de mogelijkheden behoort. 2. In de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 zijn de voorwaarden en verplichtingen opgenomen die aan de opstapbaan worden verbonden.
1317
A
Verslagnummer 10
Artikel 10. Participatiebanen. 1. Het college kan aan een reïntegratiebedrijf opdracht geven een uitkeringsgerechtigde of een jongere een dienstverband aan te bieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een inlenende organisatie in de private of publiekrechtelijke sector. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. 3. In de overeenkomst, als bedoeld in lid 2, wordt de inleenvergoeding vastgelegd die de inlenende organisatie betaalt op basis van de arbeidsproductiviteit van de werknemer en de aard van de werkzaamheden. 4. De participatiebaan wordt ingezet ten behoeve van personen, als bedoeld in lid 1, waarvan door het college niet op voorhand vastgesteld kan worden dat arbeidsinschakeling (op termijn) mogelijk is. 5. De participatiebaan duurt maximaal twee jaar. 6. Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie. 7. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. Artikel 11. Werkstages. 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie. 3. De werkstage duurt maximaal zes maanden. 4. Het college plaatst de uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 5. In een trajectplan worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. Artikel 12. Sociale activering. 1. Het college kan voorzieningen aanbieden aan cliënten die zijn gericht op maatschappelijk functioneren/participeren ter voorbereiding op arbeidsinschakeling en daar waar nodig het bieden van ondersteuning voor het verkrijgen van intensieve hulpverlening om problemen die een belemmering vormen voor toetreding tot de arbeidsmarkt, op te heffen. 2. In een trajectplan worden tenminste vastgelegd het doel van het sociale activeringstraject, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
1318
A
Verslagnummer 10
Artikel 13. Scholing. 1. Het college kan aan cliënten een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. 2. Indien scholing wordt aangeboden in de vorm van een subsidie, dan zijn de voorwaarden en verplichtingen van toepassing zoals opgenomen in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002.
Artikel 14. Overige vergoedingen. 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van arbeidsinschakeling indien hier geen voorliggende voorziening voorhanden is. Het gaat hierbij in ieder geval om reiskosten en kosten voor kinderopvang. 2. Indien de voorziening wordt aangeboden in de vorm van een subsidie, dan zijn de voorwaarden en verplichtingen van toepassing zoals opgenomen in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002. Artikel 15. Voorzieningen gericht op nazorg. 1. Het college kan aan de werkgever waarbij een cliënt algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard gedurende maximaal de periode van een jaar voorzieningen bieden gericht op nazorg. 2. Indien nazorg wordt aangeboden in de vorm van een subsidie, dan zijn de voorwaarden en verplichtingen van toepassing zoals opgenomen in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002. Artikel 16. Overige voorzieningen. Het college kan in de vorm van een experiment of een project andere vormen van voorzieningen aanbieden aan cliënten gericht op arbeidsinschakeling. Paragraaf 4. Overige bepalingen omtrent voorzieningen. Artikel 17. Inkomstenvrijlating. 1. Bij de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de wet. 2. De vrijlating van inkomsten als bedoeld, in lid 1 vindt plaats indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling en de betreffende activiteiten in een trajectplan zijn vastgesteld. Artikel 18. Terugvordering. 1. Het college is bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voorzover deze voorzieningen ten
1319
A
Verslagnummer 10
onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verstrekt en de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
2. Het college is tevens bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voorzover de klant onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn reïntegratie of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening. 3. Onder de kosten van de voorzieningen wordt verstaan de netto uitgekeerde bedragen, verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voorzover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Paragraaf 5. Slotbepalingen. Artikel 19. Verslag over de uitvoering. Het college legt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag voor over de uitvoering van de verordening. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet. Artikel 20. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden. 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 21. Citeertitel. Deze verordening kan worden aangehaald als "Reïntegratieverordening gemeente Eindhoven". Artikel 22. Inwerkingtreding. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 21.
1320
A
Verslagnummer 10
De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 juli 2004; besluit:
1 in te stemmen met het beschikbaar stellen van een krediet, groot van € 130.500,-onder beheer te stellen van het Facilitair Bedrijf ten behoeve van de investering in actieve apparatuur; 2 in te stemmen met het beschikbaar stellen van een krediet, groot € 1.200.000,-onder beheer te stellen van de Concernstaf ten behoeve van de verwerving van de aandelen in Breedband Regio Eindhoven B.V.; 3 de kapitaallasten van de beschikbaar gestelde kredieten, alsmede de jaarlijkse lasten voor beheer en onderhoud (budgettair neutraal) te dekken uit de besparingen op datacommunicatie; 4 de uit het voorstel voortvloeiende begrotingswijziging vast te stellen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 22. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 september 2004; gelet op de Wet op het Primair Onderwijs, de Wet op de Expertisecentra, de Wet op het Voortgezet Onderwijs en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Eindhoven; gelezen het verslag van het plenair overleg met de besturen van scholen voor primair en voortgezet onderwijs in Eindhoven d.d. 8 juli 2004; besluit: 1 a voor 2005 een bekostigingsplafond ad € 1,-- vast te stellen voor de vergoeding van de ‘voorziening aanpassing voortgezet onderwijs’ en derhalve de aanvragen in deze te weigeren; b de bestaande voorziening onderhoud buitenkant VO met ingang van 1 januari 2005 op te heffen en dit bij de afwikkeling van de jaarrekening 2004 te effectueren en de stand van de voorziening te muteren op het budget onderwijs;
1321
A 2 3 4
5
6
Verslagnummer 10
c indien de voorgenomen overheveling van de verantwoordelijkheid voor de voorziening aanpassing voortgezet onderwijs niet geëffectueerd wordt in 2005 het bekostigingsplafond voor 2005 op te heffen en de aanvragen voor bekostiging voorzieningen aanpassingen voortgezet onderwijs alsnog voor bekostiging in aanmerking te brengen en de bestaande voorziening onderhoud buitenkant VO met ingang van 1 januari 2005 niet op te heffen; de huidige wijze van vaststelling van het budget voor huisvestingsvoorzieningen onderwijs te verlengen met één jaar tot 31 december 2005; het programma en het overzicht huisvesting onderwijs 2005 vast te stellen; de aan het reguliere programma 2005 verbonden: a kredieten tot een bedrag van € 15.064.459,-- toe te kennen en de daaruit voortvloeiende kapitaallasten voor 2005 en volgende jaren rechtstreeks ten laste te brengen van de exploitatie en deze te dekken uit de beschikbare middelen huisvesting onderwijs (egalisatiereserve huisvesting onderwijs); b lasten van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair ad. € 160.759,-rechtstreeks ten laste te brengen van de exploitatie en deze te dekken uit de beschikbare middelen huisvesting onderwijs (egalisatiereserve huisvesting onderwijs); c lasten voortvloeiend uit de onderhoudsvoorzieningen en kleine aanpassingen tot een totaalbedrag van € 1.246.884,-- ten laste te brengen van de betreffende onderhoudsvoorzieningen; d lasten van incidentele voorzieningen, zoals sloopkosten tot een bedrag van € 410.090,-- rechtstreeks ten laste te brengen van de exploitatie en deze te dekken uit de beschikbare middelen huisvesting onderwijs (egalisatiereserve huisvesting onderwijs); e huurlasten tot een bedrag van € 54.726,-- rechtstreeks ten laste te brengen van de exploitatie en deze te dekken uit de beschikbare middelen huisvesting onderwijs (egalisatiereserve huisvesting onderwijs); het college van burgemeester en wethouders verzoeken de uit de indexering voortvloeiende overschrijding op kredieten te dekken ten laste van de reserve huisvesting onderwijs en te verantwoorden via de reguliere kwartaalrapportages; de voorzieningen verrijking programma 2005 voor het (V)SO toe te kennenn a de daaruit voortvloeiende eenmalige uitgaven ad € 40.220,-- rechtstreeks ten laste te brengen van de exploitatie en deze te dekken uit de beschikbare middelen huisvesting onderwijs (bestemmingsreserve huisvesting onderwijs brede zin); b kredieten tot een bedrag van € 2.766.411,-- toe te kennen en de daaruit voortvloeiende kapitaallasten voor 2005 en volgende jaren rechtstreeks ten laste te brengen van de exploitatie en deze te dekken uit de beschikbare middelen huisvesting onderwijs (bestemmingsreserve huisvesting onderwijs in brede zin);
1322
A
Verslagnummer 10
c het vrij besteedbaar saldo van de bestemmingsreserve huisvesting onderwijs in brede zin na afwikkeling van het programma 2005 over te hevelen naar de egalisatiereserve huisvesting onderwijs; 7 de begrotingswijziging dienovereenkomstig vast te stellen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 23. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2004; gelet op de eerdere raadsbesluiten van 10 maart 2003 en 26 januari 2004; gelet op de aangenomen amendementen A5 en A6; besluit: in te stemmen met het ontwerpconvenant Regionale samenwerking stedelijk gebied Eindhoven onder de voorwaarden dat: 1. in het convenant wordt opgenomen dat de vergaderingen van de Bestuurscommissie openbaar zijn; 2. a. door de provincie Noord-Brabant het convenant mede wordt ondertekend; b. de tekst van het convenant hiertoe op de volgende punten wordt aangepast: b nieuw artikel 1.8: De provincie geeft door het mede ondertekenen van het convenant aan medeverantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van het convenant; b in artikel 19.3 wordt de zinsnede weggelaten “dat het convenant ter kennis wordt gebracht van Gedeputeerde Staten van Noord Brabant”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004. A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
Besluit nr 24. De raad van de gemeente Eindhoven;
1323
A
Verslagnummer 10
gehoord de discussie in de raadscommissie Ruimtelijke pijler, zoals beschreven in paragraaf 2 en gelet op het raadsvoorstel van 4 november 2004; besluit: 1. de Eindhovense fractie in de regioraad van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven de volgende standpunten te doen innemen in de Regioraad: a. in te stemmen met het Ontwerp-Regionaal Structuurplan met de kanttekening dat meer garanties moeten worden geboden voor het bereiken van de beoogde ruimtebesparing op bedrijventerreinen;
b. in te stemmen met de Regionale Woonvisie; 2. de (tijdens de raadsvergadering van 15 november 2004) gemaakte opmerkingen over de Nota Kaders RVVP en over de Trajectnota/MER BOSE onder de aandacht te brengen van de Eindhovense fractie in de regioraad. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2004 A. Sakkers, voorzitter. J. Verheugt, griffier.
1324