De Pensioenwereld in 2016 1
De Pensioenwereld in 2016
2 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 3
Voorwoord Nederland van boven. Dit is het visuele thema dat we hebben uitgekozen voor de uitgave De Pensioenwereld in 2016, geïnspireerd op de gelijknamige VPRO-documentaireserie.
Als een toonaangevende speler in de pensioensector vinden we het ook niet meer dan logisch dat we dat doen. En we doen het met veel plezier, want het houdt ons ook scherp.
Het idee van deze serie was krachtig en simpel: opnames van bovenaf leveren intrigerende beelden en spectaculaire perspectieven op omdat we vanuit een andere invalshoek kijken dan we gewend zijn. We zien dan het Nederlandse landschap dat vrijwel geheel door mensen is gevormd. Meestal oogt het heel logisch, keurig en aangeharkt. In andere gevallen roept het wat verwondering op of is het opmerkelijk. De veelheid aan rechte lijnen suggereert een strakke organisatie. Tegelijkertijd maken de beelden ook duidelijk dat het best complex is om op een klein oppervlak met relatief veel mensen te wonen en dat dat af en toe wat congestie oplevert.
Terug naar dat pensioenlandschap. Net zoals het geval is met het echte landschap is er geen grote blauwdruk over waar het heen gaat. Natuurlijk zijn er wel enkele grote lijnen die vaststaan. Zo is er sprake van verdere consolidatie in het aantal pensioenfondsen, komen er meer risico’s bij de deelnemer dan in het recente verleden, wordt de wet- en regelgeving – en de bijbehorende toezicht regimes – strenger en lijkt het onvermijdelijk dat we opschuiven naar verdere individualisering. Desondanks is er geen scherp afgekaderd beeld van hoe het pensioenlandschap er precies uit moet gaan zien. Dat heeft natuurlijk ook alles te maken met maatschappelijk en politiek debat daarover. De toekomstige inrichting van het pensioenstelsel is niet eenvoudig en de meningen lopen nogal uiteen.
Eigenlijk is het niet anders als je van afstand – ‘van bovenaf’ – kijkt naar het Nederlandse pensioenlandschap. Ook daar is sprake van hoge complexiteit en invloeden van buitenaf, zoals de internationale context. Ook daar is sprake van een aantal knelpunten en leveren de invloeden van buitenaf soms lastige dilemma’s op. Ook daar geldt dat we het behoorlijk netjes hebben ‘dichtgeregeld’. En ook daar geldt dat er wel wat vreemde elementen in het pensioenlandschap zitten die verwondering oproepen. Er is sprake van nog een duidelijke analogie: ons huidige landschap is nooit door beleidsmakers of staatshoofden als een blauwdruk getekend, maar is het resultaat van talloze kleine stappen door de eeuwen heen. In feite is dat ook het geval bij het pensioenlandschap. Dat landschap wordt elk jaar weer een beetje verbouwd en dat is ook precies waarom ook de veertiende uitgave van deze publicatie nog steeds in een behoefte voorziet. We bieden de lezer ook dit jaar een tour d’horizon van ontwikkelingen en geven handvatten om op die ontwikkelingen te anticiperen en waar mogelijk al voorbij de volgende bocht te kijken naar wat er in de nabije toekomst aan verbouwingen op stapel staat.
Het gevolg is dus dat we met kleine stappen veranderen. Stappen die soms – net als in het echte landschap – wat onlogisch overkomen in het grote geheel. Misschien zou het efficiënter zijn om met een paar pennenstreken een optimale blauwdruk uit te tekenen. Het zou aardig wat complexiteit wegnemen. Maar zo werkt het nu eenmaal niet in onze democratie. Zeker niet voor een onderwerp waarin ook nog eens sprake is van grote complexiteit en de veelheid aan partijen die het pensioenlandschap beïnvloeden. Er zit dus niks anders op dan met kleine stapjes naar een bewegend einddoel te bewegen. Evolutie, geen revolutie. De vraag is of dat erg is. Immers, ook het Nederlandse landschap met zijn steden en dorpen, snelwegen en waterwerken, ov-verbindingen en andere voorzieningen is door de eeuwen heen ontstaan door evolutie. Ook dat ging af en toe gepaard met mislukkingen, onvoorziene knelpunten en onlogische zaken. Maar uiteindelijk kunnen we – als we er van bovenaf van een afstand naar kijken – vaststellen dat we beschikken over een mooi land met over het algemeen goede verbindingen.
4 De Pensioenwereld in 2016
Ook de weg naar het pensioenlandschap van de toekomst gaat stap voor stap en soms met omwegen. Een mooi voorbeeld daarvan is de introductie van het Algemeen Pensioenfonds (APF), een nieuwe optie die kan rekenen op een enthousiaste ontvangst in de markt. In deze uitgave hebben we er – naast een brede waaier aan andere onderwerpen – ruimschoots aandacht voor, vanuit diverse invalshoeken. Tegelijkertijd is het – voor wie van bovenaf kijkt – misschien ook niet meer dan een tussenstap op weg naar verdere integratie van het pensioenlandschap. Hoe het ook zij, wij bouwen met plezier mee aan dat pensioenlandschap en het spreekt vanzelf dat we dat ook graag samen met u doen. Samen kunnen we de knelpunten scherp krijgen en er oplossingen voor formuleren. We wensen u veel leesplezier en gaan graag met u het gesprek aan.
Amstelveen, december 2015 Roel Menken, Jan Stigter en Wim Teeuwissen Branchegroep Pensions
De Pensioenwereld in 2016 5
6 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 7
Inhoud Uitbesteding & assurance
Het Algemeen Pensioenfonds
01
Beheersing van uitbesteding: niet ‘meer’ maar ‘beter’
11
11
Het Algemeen Pensioenfonds in vogelvlucht
02
Auditverplichting SUAG: meer dan een ‘moetje’
19
03
De nieuwe taal van de accountant
27
12 Anticiperen op de strategische kansen van het Algemeen Pensioenfonds 13 Algemeen Pensioenfonds vraagt om tijdige bezinning op fiscale vraagstukken
Fiscaliteiten & grensoverschrijding
95 99 105
Maatschappij
04
Pensioenuitvoering en btw
35
05
Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen: de stand van zaken
43
14
Verantwoording moet het echte verhaal vertellen over maatschappelijk verantwoord beleggen
115
06 Biedt een Belgisch OFP mogelijkheden voor Nederlandse pensioenregelingen?
51
15
Samenstelling divers bestuur vraagt lef
123
63
16 Optimaal pensioen vraagt meer dan ooit om deelnemers die zich verdiepen in de materie
129
07 Het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland en de verdragsverklaring
Direct verzekerde regelingen: de prijs van zekerheid is hoog
137
17
Verslaggeving & communicatie
Toekomst
08
Wat is de toekomst van de haalbaarheidstoets?
73
18
Nieuw alternatief voor pensioenknip leidt tot onnodige complexiteit 145
09
Beleggen in vastgoed: voldoende inzicht in en begrip van de waardering van de stenen?
79
19
Samenwerking tussenpensioenfondsen: meer dan een binaire keuze 151
20
FinTech verdient aandacht van pensioensector
10 Voorbij de volgende bocht kijken … de gedegen strategie van een pensioenfonds
87
161
Bijlage
KPMG-onderzoek 2015 170 Colofon 202
De Pensioenwereld in 2016 9
Uitbesteding & assurance 01
Beheersing van uitbesteding: niet ‘meer’ maar ‘beter’
02
Auditverplichting SUAG: meer dan een ‘moetje’
03
De nieuwe taal van de accountant
Uitbesteding & assurance 11
01
Beheersing van uitbesteding: niet ‘meer’ maar ‘beter’ Auteur: Jacco van Kleef
Pensioenfondsen zijn verantwoordelijk voor uitbestede processen. Om die verantwoordelijkheid in te vullen is meer nodig dan het sluiten van een overeenkomst, het lezen van service level agreement (SLA)-rapportages en het opvragen van een International Standard on Assurance Engagements (ISAE)-rapport. Het gaat erom dat het pensioenfonds, samen met de uitbestedingsorganisatie, komt tot een adequate afstemming van risico’s en daarmee samenhangende rapportages definieert die hierop aansluiten en daardoor winnen aan relevantie. “Wanneer ben ik als pensioenfondsbestuurder ‘in control’?” Het is een belangrijke vraag, zeker in het licht van de guidance die De Nederlandsche Bank (DNB)1 in juni 2014 gaf, waarvan de strekking is dat pensioenfondsen niet alleen verantwoordelijk zijn voor het resultaat van de uitbesteding, maar ook voor het uit bestedingsproces.
Evaluatie uitbesteding (5)
Uitbestedings beleid (1)
Monitoring uitbesteding (4)
Keuze van de uitvoerder (2) Governance uitbesteding (3)
De processtappen van uitbesteding laten zien dat het gaat om een conFiguur 1: Proces van uitbesteding (DNB 2014) tinu proces van plan, do, check, act. De eigen visie van het pensioenfondsbestuur is bij dit alles maatgevend.
1
(DNB 2014) DNB Guidance uitbesteding door pensioenfondsen, 1 juni 2014 - http://www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-230881.pdf
12 De Pensioenwereld in 2016
Uitbesteding & assurance 13
Dit veronderstelt een duidelijk beeld van de risico’s en vaststelling van de risico bereidheid. Risicobereidheid valt daarbij uiteen in een risico-evaluatie via een kosten-batenanalyse en inschatting en acceptatie van het restrisico. Een hogere mate van afdekking van risico’s brengt nu eenmaal meer kosten met zich mee en een afdekking van minder dan 100% betekent een restrisico.
Ook de risicobereidheid is aan veranderingen onderhevig. Specifieke detail bevindingen uit onderzoeken naar datakwaliteit van deelnemersadministraties (bijvoorbeeld de Quinto-P onderzoeken van DNB) leiden bijvoorbeeld tot een lagere risicobereidheid (en dus behoefte aan hogere mate van controle) vanuit pensioenfondsbesturen.
“Wanneer ben ik als pensioenfonds bestuurder ‘in control’?”
Bij de ontwikkeling van zowel risicogebieden als de risicobereidheid is de natuurlijke neiging een roep om méér controles en/of rapportages. Doordat in de praktijk een expliciete aansluiting tussen risicomanagementraamwerk en afspraken met uitbestedingspartijen veelal ontbreekt, ontstaan verschillen in verwachtingen. Daarbij speelt een aantal factoren een rol:
Het uitgangspunt van artikel 143 van de Pensioenwet is dat het pensioenfonds bestuur de eindverantwoordelijkheid heeft over de beheerste en integere bedrijfsvoering van uitbestede activiteiten. We spreken dan over het uitbeste dingsrisico. Bij die uitbesteding worden echter verschillende activiteiten – en daarmee ook verschillende risico’s – overgedragen. Bovendien creëert uitbesteding op zichzelf ook (nieuwe) risico’s, zoals een afhankelijkheidsrisico. Uitbestedingsrisico is dus een verzamelnaam. Verder is van belang dat risico’s en risicobereidheid voortdurend veranderen, bijvoorbeeld als gevolg van economische marktontwikkelingen. Een continue afstemming met de uitbestedingspartijen is dan ook van belang, zeker nu in de praktijk een tendens is waar te nemen naar meer bonusmalusregelingen in uitbestedingscontracten. Afstemming van risico’s en risicobereidheid: geen sinecure In een SLA worden afspraken tussen pensioenfonds en uitbestedingspartij vastgelegd, waaronder afspraken over de overdracht van risico’s en risicobereid heid. Idealiter sluit de SLA aan op het (integraal) risicomanagementraamwerk van het pensioenfonds. Ook hierbij geldt dat het risicomanagementraamwerk geen statisch geheel is, maar onder meer evolueert naar aanleiding van ontwikkelingen in de informatietechnologie en maatschappij. Belangrijke factoren zijn bijvoorbeeld de opslag van data in the cloud en toenemende aandacht voor privacy aspecten bij deelnemersgegevens.
–– Veel pensioenfondsen werken momenteel aan een (integraal) risicoraamwerk waardoor (nog) geen totaalbeeld van de risico’s en risicobereidheid bestaat. De ervaring leert dat het concretiseren van de risico’s, beheersdoelstellingen en het evalueren van de risico bereidheid geen sinecure is, maar wel essentieel is voor een goede afstemming en invulling van afspraken met uitbestedingspartijen. –– Uitbestedingspartijen hechten uit efficiencyoverwegingen aan een hoge mate van standaardisatie in de SLA. Hoewel risico’s voor verschillende klanten vergelijkbaar zijn, is de risicobereidheid juist klantspecifiek. Dit leidt bij pensioenfondsen tot een
Sectoronderwerpen verdieping uitbestedings relaties: –– Cultuuraspecten –– Compliance en Risk –– Monitoring subservice organisaties –– Fraude en integriteitsrisico –– Verplichte pensioen communicatie –– Bescherming persoonsgegevens –– Kwaliteit data en interpretatie data –– Programma en project beheersing –– Cybersecurity
14 De Pensioenwereld in 2016
veronderstelling dat risico’s zijn afgedekt binnen de uitbestedingsrelatie terwijl ze dit feitelijk niet zijn. Klantspecifieke processen, onderuitbesteding, (tijdelijke) work arounds en business continuity vallen daarbij nogal eens buiten de scope van de verantwoording door de uitbestedingspartij. Soms zijn dit reguliere processen, maar vaker betreft dit bijzondere (eenmalige) omstandigheden. Denk aan de wijziging van een pensioenregeling of de transitie naar een nieuwe IT-omgeving/-uitvoerder.
Uitbesteding & assurance 15
–– Versterken van het interne controleraamwerk van de uitbestedingsorganisatie met moderne technieken. Met process mining-technieken wordt de controleinspanning gericht op meer risicovolle transacties/mutaties. De inzet van slimme data-analyses en verbandscontroles kan ervoor zorgen dat met een grotere mate van diepgang (potentiële) onjuistheden worden gesignaleerd.
Vaststellen risico’s (scope) en risicobereidheid (materialiteit)
–– Uitbestedingspartijen maken in toenemende mate gebruik van onderuit besteding. Hiermee worden de risico’s van het pensioenfonds verder in de uitbestedingsketen overgedragen en kan de daarmee samenhangende risicobeheersing uit het zicht van het pensioenfonds verdwijnen. Verbeterpotentie benutten (leervermogen)
Pensioenfondsen en uitbestedingspartijen zoeken momenteel actief de afstemming op een aantal specifieke onderwerpen (zie kader op de vorige pagina). De uitdaging: niet ‘méér’ maar ‘beter’ Pensioenfondsbesturen ontvangen van uitbestedingspartijen reeds een grote hoeveelheid rapportages. Het gaat om SLA-rapportages, performance rapportages, compliance- en incidentrapportages, ISAE 3402-rapporten en (externe) rapporten bij specifieke onderwerpen. Elk van deze rapportages dient een specifiek doel en kent een eigen vorm, inhoud en frequentie. Een verbreding met nieuwe onderwerpen en verdieping op de inhoud van deze rapportages maakt het monitoren van de uitbestedingsrelatie niet eenvoudiger. Om in plaats van ‘méér’ te gaan naar ‘beter’ is het van belang om aandacht te besteden aan: –– Doorvertalen van de afstemming van risico’s en risicobereidheid tussen pensioenfonds en uitbestedingsorganisatie naar rapportages. Deze kunnen met de concretisering van risico’s meer to the point worden en daardoor aan relevantie winnen. Mogelijk dat (delen van) rapportages overbodig worden. –– Inzicht geven in verbanden, gevolgen en onderlinge afhankelijkheden door de uitbestedingsorganisatie. Zo ligt het voor de hand te veronderstellen dat een incidentmelding over de deelnemersadministratie als bevinding terug te vinden is in een ISAE 3402-rapport. Echter, wanneer de incidentmelding het resultaat is van een controlemaatregel, dan levert dit geen bevinding op. Een verduidelijking hiervan in bijvoorbeeld het ISAE 3402-rapport draagt bij aan het wederzijds begrip van partijen.
Bouwen aan onderling vertrouwen
Continue monitoring
Afstemming met uitvoeringsorganisatie
Verantwoordingsstructuur en rapportages
Figuur 2: Bouwen aan onderling vertrouwen
We moeten ook realistisch blijven: incidenten zullen er altijd zijn. Transparantie over een incident is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. De echte winst kan worden bereikt door in de relatie tussen pensioenfonds en uitbestedings organisatie expliciet aandacht te besteden aan het (wederzijds) gerealiseerde leereffect. Door deze zaken open te bespreken, ontstaat winst voor de relatie maar ook voor de sector. Vertrouwen is goed, controle is beter Is hierbij een onafhankelijke en externe controle nodig? Het antwoord op deze vraag wordt allereerst bepaald door de aanwezigheid van tegengestelde belangen tussen pensioenfonds en uitbestedingsorganisatie en informatie achterstand bij het pensioenfonds2. Er kan daarbij snel een neiging bestaan
2
(Compact 2013) Van Toledo, Stoof en Van Kleef - Beheersing uitbesteding in de pensioensector, Naar balans tussen regels en vertrouwen, Compact 2013/2 - http://www.compact.nl/artikelen/C-2013-2-Toledo.html
16 De Pensioenwereld in 2016
om nieuwe onderwerpen en rapportages onder externe toetsing te brengen. Wederzijdse afstemming van risico’s en risicobereidheid, het geven van inzicht in de informatiebronnen en onderlinge samenhang in de relatie tussen pensioenuitvoerder en pensioenfonds dragen bij aan het gericht inzetten van externe toetsing en daarmee ook aan beheersing van de daarmee gemoeide interne en externe kosten. In de sector is het momenteel gebruikelijk om over de beheersing van processen van de uitbestedingsorganisatie in een ISAE 3402-rapport te rapporteren. Deze rapportage richt zich vooral op de context van financiële verslaggeving. Doordat de verbreding van onderwerpen logischerwijs breder gaat dan deze context is onze verwachting dat ook het uitbrengen van een ISAE 3000-rapport meer in zwang zal komen. Deze rapportagevorm kan qua look-and-feel gelijk zijn aan een ISAE 3402-rapport. Naast een bredere range van onderwerpen kan in een ISAE 3000-onderzoek bovendien een specifiekere onderzoeksnauwkeurigheid (materialiteit) worden afgesproken waardoor de risicobereidheid van de pensioenfondsen een duidelijker plaats krijgt.
Uitbesteding & assurance 17
Conclusie Uitbesteding anno 2016 is meer dan het sluiten van een overeenkomst, het lezen van SLA-rapportages en het opvragen van een ISAE-rapport. Essentieel is een goede formulering en afstemming met de uitbestedingsorganisatie van de risico’s en de risicobereidheid. In de sector is vanuit ontwikkelingen in de omgeving een verbreding van onderwerpen en diepgang waar te nemen. Er is verbetering nodig en mogelijk in dit domein. Door het risicoraamwerk af te stemmen met de uitbestedingsorganisatie is het mogelijk om tijdig witte vlekken en verschillen in verwachting in kaart te brengen. Vervolgens kan het pensioenfonds samen met de uitbestedingsorganisatie vaststellen in hoeverre en via welke rapportages en wanneer over de beheersing van risico’s verantwoording wordt afgelegd. Door de rapportages aan te laten sluiten op de risico’s en relaties te verduidelijken kunnen de rapportages aan relevantie winnen. Door inzet van moderne controletechnieken kan een controleraamwerk worden versterkt en hoeven de verbreding van onderwerpen en een hogere mate van diepgang niet noodzakelijkerwijs te resulteren in meer rapportages en hogere interne en externe controlekosten. Kortom, niet ‘méér’ maar ‘beter’.
Uitbesteding & assurance 19
02
Auditverplichting SUAG: meer dan een ‘moetje’ Auteurs: Martijn Vrins en Suzanne Stoof
In 2015 stelde het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een service level agreement (SLA) op vergezeld van een auditverplichting voor pensioenfondsen en pensioenuitvoerders die gebruikmaken van gegevens over de Status Uitkering Arbeid Geschiktheid (SUAG). Wanneer niet aan de auditverplichting voldaan wordt, behoudt het UWV zich het recht voor om de gegevensaanlevering te stoppen. Sommige pensioenfondsen en -uitvoerders grijpen het moment aan om thema’s rondom dataprivacy en datakwaliteit in de organisatie goed op de kaart te zetten en laten daarmee zien dat het meer dan een ‘moetje’ is. Een overzicht van de belangrijkste aspecten. Achtergrond Veel pensioenfondsen en pensioenuitvoerders maken bij hun pensioen uitvoering gebruik van het SUAG-product van het UWV. Het voordeel hiervan is dat het UWV vanuit zijn centrale registratie gegevens kan aanleveren voor een volledig deelnemersbestand, dus ook voor bijvoorbeeld slapers. Met de gegevens van dit product kunnen vervolgens aanvullende uitkeringen op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden berekend of kan de pensioen opbouw worden bepaald. Over deze gegevens is de laatste paar jaar wel wat te doen geweest. Met betrekking tot de gegevensaanlevering vanuit het UWV zijn er het afgelopen jaar maatregelen getroffen om de kwaliteit ervan te verbeteren. Inzake de verwerking van de arbeidsongeschiktheidsgegevens is uit verschillende Quinto-P onderzoeken bij pensioenuitvoerders gebleken dat de complexiteit van verwerking tot fouten leidde. Bovendien kwam er de afgelopen jaren steeds meer aandacht voor het waarborgen van de privacy van toezichthouders en maatschappij.
20 De Pensioenwereld in 2016
In 2015 heeft het UWV, in samenspraak met de Pensioenfederatie, een (bindende) SLA-overeenkomst met betrekking tot het SUAG-product opgesteld om meer duidelijkheid te bieden over het product en wat daarbij van elkaar verwacht mag worden. Daarnaast werd een auditverplichting ingevoerd waarmee het UWV zekerheid verkrijgt dat de door hem verstrekte, vaak gevoelige, persoonlijke gegevens op een juiste wijze zijn gebruikt en verwerkt. Hoewel deze audit als een ‘moetje’ kan worden ervaren, kan deze ook worden aangegrepen om onderwerpen als datakwaliteit en -privacy concreet handen en voeten te geven binnen de eigen organisatie. De audit wordt dan het sluitstuk van de implementatie van dataprivacybeleid en versterkte interne controle rondom de verwerking van arbeidsongeschiktheidsgegevens en mogelijk andere gevoelige persoonsgegevens. Het door het UWV aangereikte referentiekader biedt hiertoe een aantal goede aanknopingspunten, die echter nog wel specifiek zullen moeten worden gemaakt door het betreffende fonds en/of de betreffende uitvoerder. Normenkader (opzet) Het UWV heeft aangegeven dat het referentiekader principle based is, waarmee ruimte bestaat om er een eigen invulling aan te geven. Dat is logisch, gezien de grote verscheidenheid aan fondsen en uitvoeringsorganisaties (in omvang en complexiteit), maar dit kan ook vragen oproepen: wanneer is het nu voldoende? Bij het vertalen van het referentiekader naar de ‘eigen normen’ is dan ook belangrijk om contact te leggen met de onafhankelijke auditor die het normenkader uiteindelijk zal toetsen. Het referentiekader kent drie onderdelen:
Uitbesteding & assurance 21
–– Onderdeel III beschrijft de randvoorwaardelijke normen voor IT-applicaties: het wijzigingsbeheer. In het kader hieronder zijn de verschillende deelonderwerpen in meer detail weergegeven:
Referentiekader I Algemene beleidscontext Doelbinding Gegevenslimitatie Informatiebeveiligingsbeleid Gegevensverstrekking Bewerker Geheimhouding II A Specifieke beleidscontext Beveiliging van de UWV-gegevens II B Uitvoering Logische toegangsbeveiliging: identificatie en authenticatie Logische toegangsbeveiliging: autorisatie Koppelingen tussen applicaties Gegevensverwerking II C Controles ten aanzien van applicaties Handelingen van functionarissen Historie (logging) III Beheerprocessen Wijzigingenbeheer
–– Onderdeel I beschrijft de kaders die binnen het pensioenfonds en/of de uitvoeringsorganisatie aanwezig moeten zijn. Deze zogenaamde Algemene beleidscontext bevat onderwerpen die raken aan privacy en informatiebeveiligingsbeleid.
Veel pensioenfondsen en -uitvoerders kennen de genoemde onderwerpen, maar beschikken niet over een kant-en-klaar normenkader binnen de organisatie.
–– Onderdeel II gaat in op de zaken die op operationeel niveau moeten zijn ingeregeld met betrekking tot de afname en het gebruik van het SUAGproduct. Hierbij kan worden gedacht aan onderwerpen als logische toegangsbeveiliging en monitoringcontroles.
Wat moet er nu gebeuren (implementatie)? De vertaling van het referentiekader naar een specifiek normenkader kent een aantal onderdelen die we hierna weergeven. Dit overzicht is niet limitatief, kan per situatie verschillen en is bedoeld om richtinggevend te zijn:
22 De Pensioenwereld in 2016
1. In kaart brengen van het proces rond verwerking van het SUAG-product: is dit volledig bij een partij belegd of zijn er meerdere partijen bij betrokken? 2. Doornemen van het referentiekader van het UWV en onderzoeken welke onderwerpen reeds door beschikbare normenkaders worden afgedekt. Dit kunnen bijvoorbeeld normenkaders zijn uit ISAE 3402-rapportages. Daarvan moet dan wel specifiek worden vastgesteld dat de SUAG-verwerking ook in scope van de ISAE 3402-rapportage is. 3. Nagaan welk deel van het referentiekader van het UWV nog niet wordt afgedekt door een bestaande set van controls. 4. Opstellen van een aanvullend normenkader, in het geval het referentiekader van het UWV niet volledig wordt gedekt door de bestaande set van controls. 5. Overleg met het UWV over het normenkader (met name het eerste jaar). 6. Overleg met (interne en/of externe) auditor inzake afspraken over een efficiënte audit. 7. Verzamelen van evidence waaruit blijkt dat de beheersingsmaatregelen, zoals opgenomen in het normenkader, gedurende het afgelopen jaar hebben bestaan en gewerkt. 8. In het geval het bestaan en/of de effectieve werking van beheersings maatregelen niet aantoonbaar zijn/is, moet worden nagegaan in hoeverre er compenserende maatregelen aanwezig zijn die wel aantoonbaar zijn. Een andere mogelijkheid is wellicht om door middel van totaalcontroles of dataanalyses achteraf voor de volledige populatie vast te stellen in hoeverre het afgelopen jaar geen fouten of bevindingen hebben plaatsgevonden. 9. Regelmatig overleg tussen pensioenfonds, uitvoeringsorganisatie, auditor en/of het UWV om (de uitkomsten en voortgang van) het onderzoek te blijven monitoren.
Uitbesteding & assurance 23
Zeker de normen die raken aan de Algemene beleidscontext kunnen uitdagend zijn in de vertaling naar concrete normen. Dat geldt ook voor de wijze waarop het voldoen aan deze normen kan worden aangetoond. Daarbij is het bijvoorbeeld nodig om aan te tonen dat de verstrekte gegevens met betrekking tot arbeidsongeschiktheid alleen zijn gebruikt voor het berekenen van uitkeringen of pensioenopbouw en niet voor andere doelen. Het gaat om een complex vraagstuk waarbij moet worden vastgesteld waar de aangeleverde gegevens worden opgeslagen, en of dat wel terecht is. Worden de gegevens bijvoorbeeld ook nog opgeslagen in een datawarehouse om aanvullende analyses op te plegen? Of kan worden aangetoond dat dat niet het geval is? Bij het maken van de vertaalslag naar het eigen normenkader kan het ‘Raamwerk Privacy audits’ van het Centraal Planbureau (CPB) als handreiking worden gebruikt. Hoewel dit referentiekader is opgesteld ten behoeve van het SUAG-product van het UWV, hebben de normen veelal een bredere werking en zijn deze toepasbaar voor meerdere gegevensverwerkingen. Voor pensioenuitvoering worden ook gegevens aangeleverd door de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), door werkgevers en door salaris administraties. Dit betreft gegevens waarvoor dezelfde eisen worden gesteld rond dataprivacy en integriteit van verwerking. Het verdient dan ook aanbeveling om deze ook meteen in het proces mee te nemen. Daarnaast is het van belang de hele keten van de verwerking in beeld te houden. Zeker als er sprake is van uitbesteding aan bijvoorbeeld een pensioenuitvoerder en/of een IT-serviceorganisatie is overleg nodig over welke normen waar worden afgedekt. Dit vraagt mogelijk om herziening van contractuele afspraken tussen het pensioenfonds en de uitvoeringsorganisatie. De audit De audit zelf dient te worden uitgevoerd onder leiding van een (interne of externe) auditor die geregistreerd staat als certificerend AA-accountant bij NOvAA, RA-accountant bij NIVRA of RE-Register EDP-auditor bij NOREA. In de praktijk is het, vanwege overlap met jaarrekeningcontrole of ISAE 3402- verklaringen, efficiënt om deze onderzoeken door dezelfde auditor uit te laten voeren.
24 De Pensioenwereld in 2016
Het onderzoek zal in de praktijk aan het einde van het kalenderjaar worden uitgevoerd. Het is in theorie ook mogelijk om het onderzoek in het eerste kwartaal van het nieuwe jaar uit te laten voeren. Het is in dat geval wel lastiger om bepaalde geconstateerde tekortkomingen te herstellen, omdat de periode in scope van het onderzoek dan reeds is verstreken. De tijdigheid van de audit is van belang omdat het UWV contractueel heeft vastgelegd dat wanneer na rappellering de rapportage niet ter beschikking komt, de levering van het SUAG-product kan worden geschorst. Conclusie Dataprivacy en datakwaliteit staan al lange tijd op de agenda van pensioen uitvoerders, pensioenfondsen en toezichthoudende instanties. De identificatie en implementatie van adequate maatregelen is daarbij een grote uitdaging. De auditverplichting is een uitgelezen kans om deze onderwerpen voor een beperkt gegevensgebied (de arbeidsongeschiktheidsgegevens) aantoonbaar op orde te krijgen. Wanneer dat is aangetoond, kan het normenkader worden uitgebreid naar andere gegevensgebieden.
Uitbesteding & assurance 25
Uitbesteding & assurance 27
03
De nieuwe taal van de accountant Auteurs: Arthur van Bemmel en Frans Glorie De rol van de accountant evolueert in de loop van de tijd, mede onder invloed van de financiële crisis. Het maatschappelijk verkeer heeft behoefte aan betere communicatie over (de uitkomsten van) de controle door de accountant. Eén van de uitingsvormen daarvan is een uitgebreidere controleverklaring, waarin nadrukkelijk wordt gecommuniceerd over de grenzen die de accountant hanteert en zijn specifieke observaties daarbij. Ook voor pensioenfondsen – en hun stakeholders – is het goed om te weten wat deze veranderingen betekenen. Accountants hebben vanaf 2015 de mogelijkheid om uitgebreider te rapporteren over hun controlewerkzaamheden en hun observaties. Dit valt niet los te zien van de financiële crisis van enige jaren terug. Toen bleek nadrukkelijk dat het maatschappelijk verkeer moeite had om te doorgronden hoe bepaalde ontwikkelingen bij organisaties (zoals faillissementen) zich verhouden tot de standaard (vaak goedkeurende) bewoordingen van de accountant. Er ontstond een roep om meer transparantie over de controlewerkzaamheden van de accountant en ook de beroepsgroep zelf liet zich niet onbetuigd met de publi catie van het NBA-rapport ‘In het publiek belang’. Een van de onderdelen daarin gaat over het afgeven van een uitgebreide controleverklaring. Deze werd over boekjaar 2014 verplicht gesteld bij organisaties van openbaar belang (OOB’s), oftewel beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars. Het ministerie van Financiën kan echter de lijst van OOB’s uitbreiden. In de zomer van 2015 is door het ministerie aangegeven dat pensioenfondsen van een zekere omvang ook als OOB zullen worden aangemerkt. Hiervoor is echter nog geen invoerings datum bekendgemaakt. Overigens is KPMG voorstander van de toepassing van de uitgebreide controleverklaring voor de gehele pensioensector, gezien de grote maatschappelijke betekenis van deze sector.
28 De Pensioenwereld in 2016
Wat zijn de belangrijkste wijzigingen? Er is grofweg sprake van twee wijzigingen. Enerzijds zijn de opmaak en de volgorde van onderwerpen in de controleverklaring aangepast. Anderzijds is een aantal nieuwe elementen toegevoegd, vandaar ook de term ‘uitgebreide controleverklaring’. Hierna gaan we nader in op beide aspecten. Indeling De tekst van de nieuwe controleverklaring start met het oordeel, dat voorheen pas aan het einde van de verklaring werd geplaatst. Belangrijke nieuwe elementen zijn de paragrafen inzake continuïteit (indien van toepassing bij onzekerheden van materieel belang), materialiteit, reikwijdte van de groepscontrole (indien van toepassing), kernpunten van de controle en de benoeming van de accountant (door wie en wanneer). Dit laatste punt is vooral relevant in verband met de roulatie-eisen bij OOB’s. Hierna gaan wij nader in op de materialiteit en de kernpunten van de controle. Materialiteit Het begrip materialiteit speelt een centrale rol bij de accountantscontrole, maar is voor buitenstaanders niet altijd duidelijk. De essentie is dat een accountant bij het uitvoeren van zijn controlewerkzaamheden een aantal grenzen in acht neemt. Het doel is om vast te stellen dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de resultaten en de vermogenspositie van het pensioenfonds. Dit houdt in dat de jaarrekening vrij moet zijn van fouten die voor gebruikers van de jaarrekening zouden kunnen leiden tot het nemen van andere beslissingen. Bij gebruikers valt te denken aan De Nederlandsche Bank (DNB) die de jaarrekening hanteert voor haar toezicht, maar ook aan de aangesloten werkgevers of deel nemers die de jaarrekening raadplegen om vast te stellen hoe het pensioen fonds ervoor staat. Van belang is dan om de juiste grenzen te definiëren. De kernvraag is: wanneer leidt een fout in de jaarrekening mogelijk tot andere beslissingen van gebruikers? De accountant bepaalt dit op basis van ervaring, professionele oordeelsvorming en mogelijk specifieke feiten of omstandigheden bij het pensioenfonds. Deze grens wordt uitgedrukt in een bedrag: de materialiteit. De materialiteit wordt vooraf bepaald en vastgelegd in het controleplan, dat voor de start van de accountantscontrole wordt besproken met het bestuur.
Uitbesteding & assurance 29
De materialiteit wordt afgeleid van een relevante financiële grootheid in de jaarrekening. Dit wordt ook wel de benchmark genoemd. Gangbare grootheden zijn nettowinst (of resultaat), omzet, eigen vermogen, balanstotaal, verplichtingen of solvabiliteitsmarge. Bij een pensioenfonds is een belangrijk kengetal de dekkingsgraad, waarmee inzicht wordt gegeven in de vermogenspositie van het pensioenfonds. De dekkingsgraad wordt bepaald door het pensioenvermogen te delen op de voorziening voor pensioenverplichtingen. Het pensioenvermogen wordt dan ook veelal als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de materialiteit en de materialiteit wordt vaak ook uitgedrukt als percentage van dit pensioen vermogen. Een materialiteit tussen de 0,5% en 1% van het pensioenvermogen is zeer gebruikelijk. Met andere woorden: fouten in die orde van grootte worden niet geacht van invloed te zijn op de beslissingen die gebruikers nemen op basis van de informatie in de jaarrekening. Voor fouten en afwijkingen die groter zijn dan 5% van het materialiteitsbedrag is het gebruikelijk om deze te rapporteren en te laten corrigeren. Deze grens kan in overleg tussen bestuur en accountant worden verlaagd. Fouten onder deze grens worden verzameld en later in totaal beoordeeld. Dit kan dan ook nog leiden tot aanpassing van de cijfers. In de nieuwe controleverklaring vermeldt de accountant de materialiteit en de ondergrens voor correcties. Ook wordt de basis vermeld waarop deze materialiteit is bepaald. Voor alle gebruikers wordt hiermee zichtbaar welke grenzen de accountant heeft gehanteerd. Naast deze harde, kwantitatieve grenzen, gelden echter ook kwalitatieve grenzen. De accountant kan andere redenen hebben om bevindingen mee te nemen in zijn oordeelsvorming dan alleen het overschrijden van de vastgestelde grenzen. Kernpunten van de controle In de kernpunten van de controle beschrijft de accountant de onderwerpen die het meest belangrijk waren tijdens de controle en relevant zijn voor de gebruikers van de jaarrekening. De accountant geeft hierbij aan wat de belangrijkste risico’s bij het pensioenfonds zijn voor zijn controle en licht tevens toe waarom hij deze risico’s in aanmerking neemt. De accountant beschrijft verder welke werkzaamheden hij heeft uitgevoerd en, indien relevant,
30 De Pensioenwereld in 2016
welke bevindingen hij hierbij heeft. De informatiewaarde van de kernpunten voor de gebruikers is hoog, deze punten gaan immers specifiek in op het pensioenfonds. Een onderzoek van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) in september 2015 over de toepassing van de nieuwe controleverklaring laat zien dat er gemiddeld vier kernpunten worden behandeld. Veel kernpunten hebben betrekking op de waardering van posten in de jaarrekening. Dat is op zichzelf begrijpelijk, want waardering maakt vaak subjectieve inschattingen noodzakelijk, bijvoorbeeld als er geen sprake is van een actieve markt waaruit de waarde kan worden afgeleid. Pensioenfondsen komen in het NBA-onderzoek (nog) niet voor. Het moge duidelijk zijn dat waarderingen met subjectieve inschattingen ook in de pensioenwereld een belangrijke rol spelen. Het gaat bijvoorbeeld om de waardering van illiquide beleggingen (afwezigheid van transparante prijsvorming op een actieve markt) en de pensioenverplichtingen (keuze van actuariële grondslagen inzake de levensverwachting en de schatting van toekomstige kosten voor de uitvoering van de regeling). Andere onderwerpen die mogelijk in aanmerking komen als kernpunt zijn de beheersing van het uitbestedingsrisico (waaronder het gebruik van ISAE 3402-rapportages), kostentransparantie, specifieke onderzoeken van DNB of IT-conversies. De effectiviteit van de controleverklaring neemt toe door per kernpunt een specifieke beschrijving te geven van het risico voor de jaarrekening, de uit gevoerde werkzaamheden en – zeer relevant – de observaties met betrekking tot het kernpunt. De voordelen van de nieuwe verklaring De nieuwe controleverklaring heeft tot doel een grotere intensiteit en kwaliteit van de communicatie tussen bestuur, intern toezicht, externe accountant en gebruikers te creëren. De door de accountant gerapporteerde kernpunten zijn relevant voor de stakeholders. Minstens zo belangrijk is de reactie van het pensioenfonds op deze punten. Zo zijn in Groot-Brittannië sinds 2012 auditcommissies verplicht om verslag te doen van de aandachtspunten die gerelateerd zijn aan de
Uitbesteding & assurance 31
jaarrekening en van die van de accountant. De accountant is op zijn beurt in zijn controleverklaring weer complementair aan de punten uit het verslag van de auditcommissie. De accountant wordt onder meer gevraagd te rapporteren over de kwaliteit van de rapportage van de auditcommissie en de wijze waarop met de accountant is gecommuniceerd. Uit onderzoek van KPMG onder pensioenfondsbestuurders1 blijkt dat tot nu toe 58% van de bestuurders bekend is met de nieuwe, uitgebreide controle verklaring. Verder blijkt dat 19% van de ondervraagden denkt dat de nieuwe controleverklaring toegevoegde waarde heeft voor de communicatie met de stakeholders van het pensioenfonds. Een kwart heeft nog geen idee of de controleverklaring wel of niet leidt tot toegevoegde waarde. Wat betekent dit voor de Nederlandse situatie? Wij achten het logisch dat pensioenfondsen er goed aan zouden doen om in het begin van het jaar het controleplan grondig met de accountant te bespreken. Daarbij dienen de items te worden bepaald die met grote waarschijnlijkheid relevant zijn voor de controle. Bij de uiteindelijke afgifte van de controleverklaring moet vooral voldoende aandacht worden besteed aan communicatie. Zowel de pensioenfonds bestuurder als de accountant moet er scherp op zijn dat de controleverklaring voor alle gebruikers duidelijk is. Het pensioenfondsbestuur kan daaraan bijdragen door de belangrijkste risico’s en de genomen maatregelen te vermelden in het bestuursverslag. Maar het is ook van belang dat het pensioen fondsbestuur in gesprek gaat met de accountant om ervoor te zorgen dat alle informatie duidelijk is, zodat het pensioenfondsbestuur ook is voorbereid op vragen van de toezichthouder, de aangesloten ondernemingen of deelnemers. Conclusie Heldere communicatie is van groot belang om de informatiewaarde en de eventuele onzekerheden in een jaarrekening goed op waarde te kunnen schatten. Het is een goede zaak dat de accountant uitgebreider dan vroeger inzicht geeft in hoe afwegingen worden gemaakt en welke kernpunten er zijn. Deze ‘nieuwe taal’ van de accountant draagt bij aan een verdere verhoging van transparantie, interne beheersing en vermindert het risico van onplezierige verrassingen. 1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
De Pensioenwereld in 2016 33
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 04
Pensioenuitvoering en btw
05
Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen: de stand van zaken
06
Biedt een Belgisch OFP mogelijkheden voor Nederlandse pensioenregelingen?
07
Het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland en de verdragsverklaring
34 De Pensioenwereld in 2016
04
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 35
Pensioenuitvoering en btw Auteurs: Gert-Jan van Norden en Marilou de Kok
Pensioenfondsen willen graag de kosten voor uitvoering en beheer van de pensioenregelingen zo veel mogelijk beperken. Aangezien pensioen fondsen geheel of grotendeels van btw vrijgestelde activiteiten verrichten en niet of beperkt de mogelijkheid hebben om btw op kosten in aftrek te brengen, vormt de btw op inkomende facturen al snel een kostenpost. Om de btw-druk zo laag mogelijk te houden, is het voor pensioenfondsen de moeite waard om te onderzoeken of de ingekochte diensten in aanmerking komen voor een btw-vrijstelling. Tot 1 januari 2015 konden pensioenfondsen van bepaalde pensioen uitvoerders pensioenadministratiediensten afnemen zonder btw. Deze pensioenuitvoerders pasten de zogenoemde btw-koepelvrijstelling toe. Vanuit de gedachte om verstoring van concurrentie te voorkomen, heeft het ministerie van Financiën besloten om pensioenadministratie per 1 januari 2015 uit te zonderen van de btw-koepelvrijstelling. Deze maatregel heeft een kostenverhogend effect gehad voor pensioenfondsen. KPMG’s onderzoek1 laat zien dat een derde van de ondervraagde pensioenfondsen hierin directe aanleiding heeft gezien om te onder zoeken of er andere manieren zijn om hun btw-kosten te verlagen. Zij verwachten hiervoor zelfs voor 1 januari 2017 maatregelen te nemen. Het is voor alle pensioenfondsen raadzaam om na te gaan of btw op pensioenuitvoeringskosten kan worden verminderd. In deze bijdrage gaan we de verschillende opties langs. ATP-arrest: pensioenfonds als gemeenschappelijk beleggingsfonds Allereerst speelt het Europese arrest ATP PensionService (‘ATP-arrest’) van 12 december 2013, zaak C 464/12, een belangrijke rol. Het ging in dit arrest
1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
36 De Pensioenwereld in 2016
over de vraag of een pensioenfonds kwalificeert als gemeenschappelijke beleggingsinstelling en daarmee kan profiteren van de btw-vrijstelling voor het beheer. Het Hof van Justitie oordeelde in het ATP-arrest dat pensioenfondsen deze vrijstelling kunnen toepassen, wanneer deze pensioenfondsen worden gefinancierd door de pensioenontvangers, de ingelegde gelden worden belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. Belangrijk is dus dat de deelnemers van een pensioenregeling het uiteindelijke beleggingsrisico lopen. In deze zaak was beleggingsrisico bijvoorbeeld aan de orde doordat de hoogte van de pensioenuitkering niet vooraf was vastgesteld, maar afhankelijk werd gesteld van de ingelegde premies, de kosten en de rendementen. Eventueel tegenvallend beleggingsrendement zou ten koste gaan van de pensioenuitkering van de deelnemers. Het is echter wel heel denkbaar dat deelnemers ook bij andere soorten pensioenregelingen beleggingsrisico lopen. Veel pensioenfondsen hebben de Belastingdienst daarom verzocht zekerheid te geven over de btw-kwalificatie van hun pensioenregeling. Btw-specialisten van de Belastingdienst hebben samen met de landelijke pensioengroep van de Belastingdienst nagedacht over een consistente uitwerking van het ATP-arrest op verschillende soorten pensioenregelingen. De ervaring leert dat daarbij (onterecht) lastige hindernissen worden opgeworpen. Er staat veel op het spel – een vrijstelling van btw levert aanzienlijke besparingen op – en het lijkt dan ook zinnig om bezwaar te maken en om eventueel in beroep te gaan bij de rechter. Het Europese Hof van Justitie eist immers niet dat het volledige en onbeperkte beleggingsrisico bij de pensioendeelnemers moet liggen en stelt ook dat het begrip ‘beheer’ ruim dient te worden uitgelegd. Dit betekent dat, naast diensten van vermogensbeheerders, ook pensioenadministratie en eventuele andere pensioenuitvoeringsactiviteiten van rechtswege van btw zijn vrijgesteld. Naast het opkomen tegen een negatief besluit van de Belastingdienst ten aanzien van deze vrijstelling, zijn er ook andere belangrijke domeinen ten aanzien van btw en pensioenuitvoering die zich ontwikkelen en mogelijkheden bieden om btw te besparen. Hierna gaan we daar verder op in. Pensioenadministratie uitgezonderd van de btw-koepelvrijstelling Tot 1 januari 2015 konden pensioenfondsen pensioenadministratie zonder btw afnemen van bepaalde pensioenuitvoerders via de btw-koepelvrijstelling. Voor toepassing van de koepelvrijstelling dienden pensioenfondsen een
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 37
samenwerkingsverband te vormen (een ‘koepel’). De pensioenuitvoerder zette dan samen met de pensioenfondsen een dergelijke koepel op. Deze koepel kon zijn diensten zonder btw verlenen aan de pensioenfondsen, mits aan de volgende voorwaarden werd voldaan: 1. De pensioenfondsen verrichten van btw vrijgestelde activiteiten en zijn lid van de koepel. 2. De diensten zijn rechtstreeks nodig voor de activiteiten van de pensioen fondsen. 3. De gezamenlijke kosten van de koepel worden zonder winstmarge doorberekend aan de pensioenfondsen conform ieders aandeel. 4. Het toepassen van de btw-koepelvrijstelling veroorzaakt geen concurrentie verstoring. De laatste voorwaarde was voor het ministerie van Financiën reden om ‘werkzaamheden met betrekking tot pensioenadministratie’ vanaf 1 januari 2015 uit te sluiten van de btw-koepelvrijstelling. Het vrijstellen van deze pensioenadministratie zou namelijk een concurrentieverstorende werking hebben. Er bestaat twijfel of er daadwerkelijk sprake is van concurrentieverstoring. Interessant is dat een Poolse rechter het Europese Hof van Justitie recentelijk heeft gevraagd om een nadere uitleg op dit punt. De Poolse rechter vraagt zich onder andere af of het gaat om potentiële concurrentieverstoring of om reële concurrentieverstoring en hoe dit wordt getoetst als er geen commerciële aanbieder kan worden aangewezen die dezelfde diensten aanbiedt. Dergelijke vragen hebben mogelijk ook impact op de toepassing van de btwkoepelvrijstelling in Nederland. Daarnaast rijst de vraag wat de exacte reikwijdte is van ‘werkzaamheden met betrekking tot de pensioenadministratie’. De genoemde inperking van de koepelvrijstelling per 1 januari 2015 sluit niet uit dat de koepelvrijstelling nog wel van toepassing kan zijn op andere diensten van pensioenuitvoerders, zoals bestuursondersteuning, communicatie en vermogensbeheer. Deze diensten dienen dan wel afzonderlijk van de pensioen administratie te worden aangeboden. Bovendien moet aan de andere voor waarden voor toepassing van de koepelvrijstelling worden voldaan, wat niet onder alle omstandigheden mogelijk zal zijn.
38 De Pensioenwereld in 2016
Het laatste woord is nog niet gezegd over toepassing van de btw-koepel vrijstelling in de pensioensector. Mogelijk bieden de vragen die aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld over de concurrentieverstoringseis aanleiding om ook in Nederland gerechtelijke procedures te starten. Btw-druk verlagen door pensioenuitvoeringskosten via de werkgever te laten lopen In het voorgaande ging het om situaties waarin het pensioenfonds zelf rechtstreeks pensioenuitvoeringskosten met btw maakt. Economisch gezien komen deze kosten voor rekening van de aangesloten werkgever(s). Ook een kostenverhoging als gevolg van niet-aftrekbare btw bij het pensioenfonds komt per saldo bij de werkgever(s) terecht. Deze heeft in de regel wel recht op btw-aftrek. Wat nu als de kosten rechtstreeks worden gemaakt door de werkgever(s)? In de zaak met betrekking tot PPG Holdings B.V. (‘PPG’) staat deze vraag centraal. De werkgever (PPG) heeft het pensioenvermogen voor zijn werk nemers afgezonderd in een apart pensioenfonds en koopt als werkgever zelf de pensioenadministratie, het vermogensbeheer, de controle van de jaarrekening en advisering ten behoeve van het pensioenfonds van de diverse dienstverleners in. PPG meent dat alle kosten die zij voor het personeel maakt (ook de diverse kosten die ten behoeve van het pensioenfonds zijn gemaakt) deel uitmaken van de kostprijs van de door PPG geleverde goederen en diensten. De kosten houden daarom direct verband met de gehele bedrijfsuitoefening. Aangezien PPG alleen belaste prestaties verricht, neemt zij de btw op de diverse kosten ten behoeve van het pensioenfonds in zijn geheel in aftrek. De inspecteur stelt echter dat de kosten bij het pensioenfonds thuishoren en dat er als gevolg daarvan geen btw-aftrek mogelijk is. Het Hof van Justitie volgt echter het standpunt van de belanghebbende en meent dat de btw op de kosten terecht in aftrek is genomen (Hof van Justitie van 18 juli 2013, zaak C-26/12). De Europese rechter onderkent namelijk een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de kosten en de belaste prestaties van PPG als werkgever. Dit moest nog wel door de Nederlandse rechter worden bevestigd. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dat in zijn uitspraak van 1 april 2014 gedaan. De staatssecretaris van Financiën heeft zich hier niet bij willen neerleggen en heeft beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Hoewel de Hoge Raad nog geen oordeel heeft uitgesproken, heeft de advocaat-generaal al wel geadviseerd dat de btw-aftrek terecht is geweest. In vergelijkbare
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 39
situaties kan de btw op kosten ten behoeve van het pensioenfonds (waaronder pensioenuitvoeringskosten) dan ook door de werkgever in aftrek worden gebracht. Het is voor pensioenfondsen daarom de moeite waard om de mogelijkheden van de PPG-route nader te onderzoeken. Vanuit btw-perspectief is het relevant dat er duidelijk inzicht is in het rechtstreekse verband tussen de gemaakte kosten en de met btw belaste prestaties van de werkgever(s). Belangrijke niet-fiscale aandachtspunten liggen op het vlak van het DNBtoezicht en governance en control. Welke verantwoordelijkheden en risico’s kunnen en mogen waar liggen? Het samenspel tussen pensioenfonds en werkgever(s) vereist nauwkeurig onderzoek. Duidelijk is in ieder geval dat de uitvoeringsovereenkomst tussen pensioenfonds en werkgever aan passing behoeft, omdat de premie omlaag kan als de werkgever bepaalde pensioenuitvoeringskosten rechtstreeks voor zijn rekening neemt. Btw-druk verlagen door pensioenuitvoeringskosten door te belasten naar de werkgever Er is nog een ander alternatief dan de PPG-route. Deze route stoelt op de gedachte dat het pensioenfonds de met btw belaste kosten op zijn beurt ook met btw doorberekent aan de aangesloten werkgever(s). Het pensioenfonds verricht voor de btw dan belaste prestaties aan de werkgever(s) en kan daardoor btw op de pensioenuitvoeringskosten in aftrek brengen. In recente rechtspraak is steun te vinden voor deze alternatieve route. Op 27 juli 2015 heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep namelijk uitspraak gedaan over een soortgelijke situatie. In de betreffende zaak maakt een ondernemingspensioenfonds transitiekosten in verband met een collectieve waardeoverdracht. Het ondernemingspensioenfonds heeft met de onderneming afgesproken dat de onderneming zou delen in deze transitiekosten. In dat kader belast het ondernemingspensioenfonds de gemaakte transitiekosten grotendeels door aan de onderneming met berekening van btw. In tegenstelling tot Rechtbank Gelderland oordeelt het Gerechtshof in hoger beroep dat het doorbelasten van de kosten een prestatie voor de btw is. Vervolgens concludeert het Gerechtshof dat de btw op de door het pensioenfonds gemaakte kosten in aftrek kan worden gebracht, voor zover deze kosten worden doorbelast aan de onderneming.
40 De Pensioenwereld in 2016
Hoewel de Hoge Raad zich nog over dit vraagstuk moet buigen, biedt dit nadrukkelijk steun voor dit alternatief voor de PPG-route. Temeer daar ook eerdere Europese en Nederlandse rechtspraak op btw-gebied aan het door belasten van kosten met btw het gevolg verbindt dat de btw aftrekbaar is op de kosten die zelf worden gemaakt. Het is dan ook zinvol voor pensioenfondsen om dit alternatief te onderzoeken, ook omdat deze route voordelen biedt ten opzichte van de PPG-route op het gebied van toezicht, governance en control. Het pensioenfonds houdt de touwtjes en contractuele relaties met de pensioenuitvoerder immers in eigen hand. Ook hier geldt overigens dat de uitvoeringsovereenkomst tussen pensioenfonds en werkgever aan passing behoeft, omdat de premie omlaag kan als de werkgever bepaalde pensioenuitvoeringskosten separaat krijgt doorbelast. Met name bij bedrijfs takpensioenfondsen zal op verschillende niveaus overleg nodig zijn, aangezien de doorbelasting van kosten aan verschillende werkgevers zal plaatsvinden. Conclusie Het voorgaande laat zien dat er op diverse fronten discussie rondom pensioenuitvoering en btw is en dat er meerdere mogelijkheden zijn om de kosten die voortvloeien uit btw te beperken. Het genoemde ATP-arrest biedt perspectief. Afhankelijk van de uitkomst van de lopende Europese zaken over de koepelvrijstelling biedt dit wellicht ook een oplossingsrichting. Ook is het mogelijk om btw op pensioenuitvoeringskosten in aftrek te nemen, wanneer de werkgever de pensioenuitvoering rechtstreeks van de pensioenuitvoerder afneemt, of wanneer het pensioenfonds deze kosten in eerste instantie zelf neemt en ze daarna met btw als separate dienstverlening aan de werkgever doorbelast. Het is raadzaam om de verschillende mogelijkheden goed te onderzoeken en de mogelijkheden op waarde in te schatten. Betrokken werkgevers, opbouwers en uitkeringsgerechtigden mogen dat van hun pensioenfonds verwachten.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 41
42 De Pensioenwereld in 2016
05
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 43
Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen: de stand van zaken Auteurs: Touria El Ouardi en Marlies Kastelein
Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen staat al jaren sterk in de belangstelling. Onderzoek van KPMG1 laat zien dat bestuurders van pensioenfondsen voor een toekomstig pan-Europees pensioenfonds het meeste potentieel zien in België. Nederland toonde afgelopen jaren onvoldoende daadkracht en lijkt zichzelf uit de markt te prijzen met hoge eisen en rigide voorwaarden. Historie Sinds 21 september 2005 is het mogelijk dat pensioenfondsen pensioen regelingen van een andere lidstaat uitvoeren, als gevolg van het implementeren van de Europese Pensioenrichtlijn.2 Het moet dan wel gaan om kapitaalgedekte pensioenen (dekkingsgraad 100% of meer). Met name Ierland, België en Luxemburg hebben gekozen voor een snelle nationale implementatie van de Richtlijn en hebben op maat gesneden juridische vehikels ontwikkeld. In Ierland gaat het om het Common Contractual Fund (CCF), in Luxemburg om de Société d’Epargne-Pension à Capital Variable (SEPCAV) en de Association d’Epargne-Pension (ASSEP) en in België om het Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP). Het Nederlandse antwoord daarop zou de Algemene
1 2
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015). Richtlijn 2003/41/EG.
44 De Pensioenwereld in 2016
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 45
Pensioeninstelling (API) zijn, maar die is nooit van de grond gekomen. We hebben weliswaar sinds 1 januari 2011 een Premie Pensioen Instelling (PPI), de ‘API-light’, maar de mogelijkheden daarvan zijn beperkt. Een PPI kan nu eenmaal uitsluitend beschikbare-premieregelingen uitvoeren in de opbouwfase; zij mag geen risico’s lopen zoals rendements- of biometrische risico’s (bijvoorbeeld overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico).
Onderzoek Een van de vragen van het KPMG-onderzoek4 onder pensioenfondsbestuurders luidde: als de pensioenregeling zou worden ondergebracht in een pan-Europees pensioenfonds, welk land zou dan volgens u het meest in aanmerking komen (geredeneerd vanuit de gedachte dat de pensioenuitkomst voor de werknemer zo hoog mogelijk moet zijn)?
Voordelen van een EIORP De voordelen van een pan-Europees pensioenfonds (EIORP) zijn talrijk en evident:
31% stemde voor België, 17% voor Nederland, 5% voor Luxemburg, 1,5% voor het Verenigd Koninkrijk, 1,5% voor Ierland. 8% stemde anders, waarbij onder meer Frankrijk, Noorwegen en Denemarken als opties werden genoemd. 23% wist het niet en 13% had geen mening. België heeft dus met afstand de voorkeur.
–– Centrale organisatie (met name van belang voor een multinationale onderneming om een einde te maken aan versnipperde aansturing). –– Beter inzicht in de complexiteit die het voeren van verschillende pensioenregelingen meebrengt en meer grip daarop. –– Betere governance en compliance. –– Een professionele organisatie met specialistische kennis op het gebied van onder meer beleggingen, lokale en Europese wetgeving en pensioenbeleid. –– Meer mogelijkheden tot harmonisatie van de pensioenregelingen, wat de pensioencommunicatie vereenvoudigt en internationale arbeidsmobiliteit kan bevorderen.
Het aantal actieve grensoverschrijdend werkende EIORP’s Wat zijn de recente ontwikkelingen in Europa?5 De Europese toezichthouder maakt sinds 2007 jaarlijks cijfers bekend over het aantal (actieve) EIORP’s die grensoverschrijdend werken. In 2007 waren er 48 EIORP’s; 39 daarvan waren al actief voordat de Pensioenrichtlijn in werking trad. EIOPA heeft in juli 2015 een nieuw rapport6 gepubliceerd over de ontwikkelingen bij EIORP’s en constateerde daarin dat er per 1 juni 2015 slechts 76 grensoverschrijdende pensioenfondsen zijn binnen de Europese Economische Ruimte (EER).7 Dat is een toename van iets meer dan 50% in 8 jaar (gemiddeld 3,5 nieuwe EIORP’s per jaar) en er is exact één EIORP meer dan naar de toestand per 1 juni 2014, zo blijkt uit het corresponderende rapport uit 2014.8
–– Dure internationale waardeoverdrachten worden overbodig. –– Asset pooling, liability pooling en de gezamenlijke inkoop van diensten kunnen schaalvoordelen, risicospreiding en kostenbesparingen opleveren. –– Als gevolg van een en ander kan een rendementsverbetering worden bereikt: in de praktijk 20 tot 30% kostenbesparing.3
5 3 4
Aldus volgens een interview van begin januari 2015 met een asset manager van een Luxemburgs fonds. KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
6 7 8
Zie voor een meer uitgebreide historie ons artikel ‘Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen’ in KPMG De Pensioenwereld in 2015, p. 59-67. 2015 Market development report on occupational pensions and cross border IORPs, EIOPA-BoS-15/144, 9 July 2015. 2015 Market development report on occupational pensions and cross-border IORPs, 9 juli 2015, annex 2, p. 19. 2014 Report on Cross Border IORP Market Developments, Annex 2, p. 11.
46 De Pensioenwereld in 2016
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 47
De verdeling van het aantal cross-border fondsen over de landen is als volgt: 2015
2014
12
11
4
3
26
25
Litouwen
4
4
Luxemburg
3
2
Oostenrijk
1
1
Malta
1
België Denemarken Ierland
Verenigd Koninkrijk
25
29
Totaal
76
75
Een belangrijke opmerking bij deze cijfers is dat de grensoverschrijdende pensioenfondsen nog relatief klein zijn en goed zijn voor minder dan 1,5% van het totale Europese pensioenvermogen. Ondanks de voordelen van de EIORP’s en ondanks het feit dat de EU al ten minste vanaf 1991 bezig is om een bloeiende interne markt voor pensioenen tot stand te brengen, wil het dus nog steeds niet echt vlotten met de opmars. EIOPA concludeert dan ook dat het gewenst is om grensoverschrijdende pensioenuitvoering meer te propageren teneinde te komen tot een daadwerkelijke interne Europese markt. Nederland Nederland huisvest geen enkele EIORP en de belangstelling om er een in Nederland te vestigen lijkt nihil. Intussen neemt het aantal pensioenfondsen in Nederland snel af. In 2007 hield De Nederlandsche Bank (DNB) toezicht over 713 pensioenfondsen. Eind 2011 waren dat er nog 461, eind 2013 nog 382.9 De verwachting van DNB was en is dat het aantal fondsen zal dalen tot beneden de driehonderd. In april 2014 waren ruim zestig fondsen bezig om hun activiteiten elders onder te brengen. De helft is inmiddels opgeheven, vier fondsen hebben een andere oplossing gezocht en gevonden en DNB heeft nog eens dertig pensioenfondsen geïdentificeerd als ‘mogelijk kwetsbaar’.10
Eén op de zes pensioenfondsen moet zich naar het oordeel van DNB beraden op de toekomst. DNB verwacht overigens dat het huidige tempo van dertig à veertig liquiderende fondsen per jaar zal aanhouden.11 Hoe zien pensioenfondsbestuurders de toekomst van hun fonds? Bij het KPMG-onderzoek gevraagd naar hun visie op de toekomst van hun eigen pensioenfonds, antwoordde 33% van de pensioenfondsbestuurders dat het fonds zelfstandig zal blijven bestaan en dat niet naar samenwerking met andere fondsen wordt gezocht. 12% verwacht dat het fonds zal worden geliquideerd en dat de pensioenen zullen worden ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij. 11% verwacht vrijwillige aansluiting te zoeken bij een bedrijfstakpensioenfonds, 19% bij een APF, 0% gaat naar een PPI. Wat hierbij boekdelen spreekt: niemand verwacht dat de pensioenregeling zal worden ondergebracht in een EIORP, hoewel één bestuurder antwoordde zelf geen enkele andere mogelijkheid te zien. Hoe doet Nederland het in vergelijking met het buitenland? Op dit moment zijn er zeven EIORP’s die uitsluitend een Nederlandse pensioenregeling uitvoeren (in België vier; in Luxemburg, Malta en het Verenigd Koninkrijk elk één). Het gaat overwegend om DC-regelingen, alhoewel drie van de vier Belgische EIORP’s een DB-regeling uitvoeren. In Ierland is een EIORP gevestigd die zowel een Britse als een Nederlandse DC-regeling uitvoert; hetzelfde geldt voor Liechtenstein en Luxemburg. Luxemburg heeft daarnaast een EIORP waarin een Deense, Liechtensteinse en Nederlandse pensioenregeling zijn ondergebracht; het Verenigd Koninkrijk een met een Deense, Ierse en Nederlandse pensioenregeling en een andere met een Franse, Luxemburgse, Nederlandse en Tsjechische DC-regeling. Nederland fungeert dus net als in 2014 als gastland voor 13 buitenlandse EIORP’s. Minder dan 2% van het totaalaantal pensioenfondsen in Nederland is overigens de grens overgegaan, en de pensioenen van slechts tweeduizend ‘Nederlandse’ verzekerden zijn ondergebracht in een OFP.12 De conclusie is duidelijk: Nederlandse pensioenregelingen worden (mondjesmaat) uitgevoerd in het buitenland. Het omgekeerde komt niet voor. Nederland is kennelijk geen aantrekkelijk vestigingsland als het gaat om pensioenuitvoering. Nederland is geen Pensioen Kampioen; Nederland blijft achter!
11 9 10
Persbericht van 16 april 2014, 11:36 - Bron: ANP. Informatie afkomstig van Liesbeth Goverse, afdelingshoofd Toezicht Kleine Pensioeninstellingen.
12
Maarten van Wijk, Bijna zesde van pensioenfondsen kwetsbaar, Het Financieele Dagblad 20 maart 2015, http://fd.nl/economiepolitiek/1097435/strong-dnb-twijfelt-aan-bestaansrecht-van-nog-eens-dertig-pensioenfondsen-strong. Mr. F.A.M. Reumkens, De thermometer in de pensioenvlucht naar België, Pensioen Magazine 2015/96.
48 De Pensioenwereld in 2016
Oorzaken waardoor Nederland terrein verliest In de eerste plaats komt dit doordat België tijdig heeft ingespeeld op de invoering van de Pensioenrichtlijn, net als Ierland en Luxemburg. Nederland heeft dat niet gedaan. De API is er nooit gekomen, de mogelijkheden van de PPI zijn te beperkt, het multi-OPF wordt weer afgeschaft en het APF is er nog niet. In de tweede plaats is het OFP geschikter om een internationale pensioenregeling uit te voeren dan de vehikels die kunnen worden gebruikt op de Nederlandse markt. In de derde plaats is relevant dat in Nederland sprake is van een aanzienlijke aanscherping van de eisen waaraan pensioenfondsen moeten voldoen ten opzichte van de eisen die de Pensioenrichtlijn stelt. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de huidige domeinafbakeningen, productafbakening, het verbod op ringfencing tussen pensioenregelingen en de paritaire bestuursstructuur. Voor pensioenfondsen waaraan verplicht moet worden deelgenomen kan worden gewezen op de doorsneepremie,13 en de markt- en overheidsbepalingen14 die beperkingen opleggen aan het gebruik van data over deelnemers, naam en beeldmerk van het pensioenfonds en aan het verschaffen van informatie over andere producten dan die welke het fonds zelf voert. Ook is het toezicht in Nederland op andere leest geschoeid dan het toezicht in België. Het Belgische toezicht is veel flexibeler, waardoor met een lagere premie en lagere voorzieningen toch aan alle verplichtingen kan worden voldaan. In België worden minder strenge solvabiliteitseisen gesteld. Last but not least heeft de pensioensector te maken met voortdurend wijzigende, telkens aangescherpte regels. Deze combinatie van feiten en omstandigheden maakt dat uitvoering van pensioen in andere landen tegen aanzienlijk lagere kosten kan plaatsvinden dan in Nederland.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 49
omstandigheden ook duurder zal uitpakken. In Nederland is zekerheid over meerkosten, in België kan het meevallen. Niet alleen de werkgever kijkt naar de kostenkant. Ook de werknemer kan naar de kostenkant kijken, en zal dat vooral doen als er een hoge eigen bijdrage is. Bij een beschikbare-premieregeling is alleen de input zeker. Als een werknemer kan kiezen tussen een beschikbarepremiepensioen dat voor 30% aan de strijkstok blijft hangen, is dat minder aantrekkelijk dan een beschikbare-premiepensioen dat voor 10% aan de strijkstok blijft hangen. Dan is het nog niet zo zeker of de werknemers en ondernemingsraad verplaatsing van een pensioenfonds naar het buitenland wel zouden willen tegenhouden.” Tot slot Nederland verliest de slag als het gaat om de EIORP. In afwijking van het advies van de Werkgroep Europese Pensioenen heeft Nederland ervoor gekozen om passief/defensief te reageren op de Pensioenrichtlijn. Pensioenkapitaal uit het buitenland heeft het niet of nauwelijks kunnen aantrekken. Nederland heeft zichzelf uit de markt geprijsd. Typerend is de formulering op Wikipedia16: “Nederland kan bogen op een uitstekende financiële infrastructuur, maar het Nederlandse toezicht en regelgeving steken ongunstig af bij die van Luxemburg, Ierland en België.” Misschien toch een reden voor pensioenfondsbestuurders om een buitenlandse EIORP serieus te gaan (her)overwegen?
Vooruitziende blik We schreven in KPMG De Pensioenwereld in 2008:15 “Nederland loopt op dit moment het gerede risico dat het niet het land van eerste voorkeur zal zijn voor vestiging van een EIORP. In de eerste plaats omdat de API, het Nederlandse vehikel, er nog niet is. In de tweede plaats omdat nog niet bekend is hoe in de praktijk zal worden omgegaan met het toezicht. Het is waar dat de sociale partners uiteindelijk de pensioenvoorwaarden bepalen en niet DNB. Maar als DNB zwaardere eisen stelt dan de Belgische toezichthouder, wordt Nederland als pensioenland duurder. Dat het pensioen in België onder omstandigheden ook duurder kan uitpakken, betekent nog niet dat het in België onder alle 13 14 15
Hier zal pas vanaf 2020 iets aan worden gedaan. Artikel 5, 6 en 7 Wet Bpf 2000. EIORP’s, API’s en andere internationale ontwikkelingen: what’s next?, KPMG De Pensioenwereld in 2008, blz. 41.
16
https://nl.wikipedia.org/wiki/Pan-Europees_pensioenfonds.
50 De Pensioenwereld in 2016
06
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 51
Biedt een Belgisch OFP mogelijkheden voor Nederlandse pensioenregelingen? Auteurs: Ivar Sintemaartensdijk en Marlies Kastelein
Ook in 2015 heeft KPMG weer een onderzoek laten verrichten naar de opinie van pensioenfondsbestuurders.1 64 pensioenfondsen hebben deelgenomen. Een (hypothetische) vraag luidde: “Als de pensioenregeling zou worden ondergebracht in een pan-Europees pensioenfonds, welk land zou dan volgens u het meest in aanmerking komen (geredeneerd vanuit de gedachte dat de pensioenuitkomst voor de werknemer zo hoog mogelijk moet zijn)?” België had met 31% van de stemmen verreweg de eerste voorkeur. Een goede tweede was Nederland met 17%. Wat zijn de overeenkomsten tussen een EIORP (European Institution for Occupational Retirement Provision) in België en een Nederlands pensioenfonds? Waarin onderscheidt België zich van Nederland? Wat maakt België populair? En waarom wagen niet meer pensioenfondsen de overstap? De organisatiestructuur van een pan-Europees pensioenfonds in België dat een Nederlandse regeling uitvoert hoeft niet wezenlijk verschillend te zijn van die van een Nederlands pensioenfonds. Dezelfde Europeesrechtelijke regels zijn van toepassing met betrekking tot het toezicht. Ook in België berust het prudentiële toezicht in andere handen dan het gedragstoezicht (Twin Peaksmodel). Het Belgische rechtssysteem lijkt overigens tamelijk sterk op het Nederlandse. In België moet een ‘instelling voor bedrijfspensioenvoorziening’ (IBP) afgescheiden zijn van de bijdragende onderneming(en), net als in Neder land. Ook in België zijn pensioenfondsen in principe niet onderworpen aan 1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
52 De Pensioenwereld in 2016
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 53
vennootschapsbelasting. Uitholling van de Nederlandse rechtsbescherming kan zich niet voordoen. De pensioenregeling blijft namelijk onder het sociaal en arbeidsrecht van Nederland vallen.2 De inhoud van de pensioentoezegging behoeft zelfs in geen enkel opzicht te worden gewijzigd, als de pensioenregeling in België wordt ondergebracht. Dat alles lijkt een overstap naar België relatief eenvoudig te maken.
7. beslissingen van de Algemene Vergadering uitvoeren; 8. jaarrekeningen en jaarverslag voorbereiden; 9. bij uitbesteding controleren van de ingeschakelde adviseurs; 10. uitwerken van de huishoudelijke reglementen; 11. uitwerken van een reglement voor belangenconflicten en een procedure voor klachtenbehandeling.
Kenmerken van een OFP Een pensioenfonds moet in België de rechtsvorm aannemen van een ‘organisme voor de financiering van pensioenen’ (OFP). Dat is wettelijk verplicht.3 Het maatschappelijke doel van een OFP is beperkt tot het doen van pensioenuitkeringen en activiteiten die daaruit voortvloeien. Een OFP heeft rechtspersoonlijkheid. De zetel en het hoofdbestuur van het OFP moeten in België zijn gevestigd. Op alle stukken die uitgaan4, moet de naam van het OFP prijken en bovendien moet expliciet blijken dat het gaat om een OFP. Een paritair bestuur hoeft er niet te zijn.
Verplichte en optionele organen Een OFP is verplicht om ten minste een Algemene Vergadering en een Raad van Bestuur in te stellen. Andere organen zijn optioneel. De bevoegdheden van die andere organen kunnen worden neergelegd in de statuten of worden bepaald door de Raad van Bestuur. Werkzaamheden kunnen uiteraard ook worden uitbesteed, al doet dat niets af aan de verantwoordelijkheden. Controlerende en adviserende taken zijn weggelegd voor (erkende) commissarissen, accountants (‘revisoren of revisoraatvennootschappen’) en actuariële deskundigen. De organisatievorm van een OFP is dus uitermate flexibel.
Een verbod op ringfencing is er niet; evenmin geldt een verplichte domein afbakening. De eis van een eigen solidariteitskring wordt niet gesteld. Bundeling van een willekeurig/groot aantal, desnoods totaal verschillende pensioenregelingen binnen één fonds is dus mogelijk, wat beslist een pre is.
Algemene Vergadering De Algemene Vergadering is samengesteld uit de leden van het OFP. Sponsors, deelnemers en pensioengerechtigden (dan wel hun vertegenwoordigers) moeten ten minste twee derde van het aantal stemmen hebben. De leden van de Algemene Vergadering kunnen bestaan uit natuurlijke personen en rechtspersonen: bijdragende ondernemingen en daaraan gelieerde vennootschappen en/of (vertegenwoordigers van) deelnemers en/of pensioengerechtigden. Een lid-rechtspersoon is verplicht om ten minste één vaste vertegenwoordiger aan te stellen. Deze mag niet worden ontslagen zonder dat tegelijk een opvolger wordt benoemd. De Algemene Vergadering is het toezichthoudend orgaan en heeft de meest uitgebreide bevoegdheid om de handelingen die het OFP aangaat te verrichten of te bekrachtigen. Beslissingen van de Algemene Vergadering moeten worden neergelegd in notulen.
Operationele taken van een OFP Elke operationele taak dient te worden toegekend aan een daarvoor evident verantwoordelijk operationeel orgaan. Het OFP moet ten minste de volgende operationele taken uitvoeren: 1. 2. 3. 4. 5.
innen van pensioenpremies; uitbetalen van pensioentermijnen; voeren van beleggingsbeleid; actief/passief vermogensbeheer; informatie verstrekken aan toezichthouders, sponsors (bijdragende ondernemingen), deelnemers (aangeslotenen) en pensioengerechtigden (begunstigden); 6. AO/IC (uitwerken en opvolgen van interne controlemaatregelen);
2 3 4
Art. 20 Pensioenrichtlijn (Richtlijn 2003/41/EG). Wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Zoals akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen en andere stukken.
Een besluit van de Algemene Vergadering is vereist voor: –– statutenwijziging; –– benoeming, afzetting en ambtsbeëindiging van bestuurders; –– benoeming, afzetting en bezoldiging van erkende commissarissen en revisoraat-vennootschappen; –– uitsluiting van leden;
54 De Pensioenwereld in 2016
–– goedkeuring van jaarrekeningen/jaarverslag; –– wijziging van bestuurders, erkende commissarissen en revisoraatvennootschappen; –– bekrachtiging van financieringsplan en wijzigingen daarop; –– bekrachtiging van verklaring inzake beleggingsbeginselen; –– bekrachtiging van beheersovereenkomsten met bijdragende ondernemingen; –– bekrachtiging van collectieve waardeoverdrachten; –– ontbinding en vereffening. De Algemene Vergadering moet ten minste eenmaal per jaar bijeenkomen. Raad van Bestuur De Raad van Bestuur vertegenwoordigt het OFP in en buiten rechte en is bevoegd alle handelingen te verrichten die nodig of nuttig zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van het OFP, met uitzondering van de handelingen die de wet of de statuten voorbehouden aan de Algemene Vergadering. De Raad van Bestuur bepaalt het algemene beleid, oefent het toezicht uit op eventuele andere organen en roept de Algemene Vergadering bijeen in de gevallen bepaald bij de wet of de statuten of wanneer ten minste een vijfde van de leden dit vraagt. Verder moet de Raad van Bestuur een register bijhouden van de leden van de Algemene Vergadering en alle beslissingen betreffende de toetreding, uittreding of uitsluiting van leden binnen acht dagen inschrijven nadat die informatie ter kennis is gekomen (op straffe van aansprakelijkheid). In België is veelal sprake van professionele pensioenfondsbestuurders die een (hernieuwbaar) mandaat hebben voor maximaal zes jaar. Andere organen De bevoegdheden van de Raad van Bestuur mogen ook worden toegekend aan andere organen, dan wel aan een of meer personen, al dan niet bestuurders, al dan niet leden van de Algemene Vergadering, die alleen, gezamenlijk of collegiaal optreden. Alle operationele organen van het OFP moeten bestaan uit ten minste twee natuurlijke of rechtspersonen die een college vormen. De leden van de operationele organen van het OFP moeten permanent over de voor de uitoefening van hun functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid beschikken. Belangenverstrengeling moet te allen tijde worden vermeden.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 55
Sociale comités De vorm krijgen van een sociaal comité is zeer geschikt voor bijvoorbeeld een verantwoordingsorgaan/belanghebbendenorgaan. Sociale comités kunnen namelijk worden ingesteld ten behoeve van de uitvoering van de relevante bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving. Hun samenstelling, bevoegdheden en werking kunnen worden geregeld in de statuten, in een overeenkomst tussen het OFP en de sponsor of in een ander document. De oprichting en werking van de sociale comités mogen de uitoefening van een passend prudentieel toezicht niet belemmeren. Overigens worden sociale comités niet gerekend tot de organen van een OFP. Verantwoordelijkheden Een OFP moet een degelijk financieringsplan opstellen en naleven. De toezichthouder kan in zo’n plan om het even welke wijzigingen aanbrengen in het belang van de deelnemers, slapers en gepensioneerden en deze verzekeren van een passende en regelmatige financiering. Een OFP dat resultaatverbintenissen aangaat, is verplicht tot het aanhouden van een solvabiliteitsmarge. Ten minste eenmaal per jaar moet een technische voorziening worden berekend voor de lopende en vervallen verbintenissen die nog niet volledig vereffend zijn. Ten minste elke drie jaar stelt het OFP een schriftelijke verklaring op met de beginselen van het beleggingsbeleid, die het binnen een maand na opstelling of wijziging aan de toezichthouder verstrekt. De activa moeten prudent worden belegd, met het oog op de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit, het rendement van de portefeuille en de belangen van de deelnemers, slapers en gepensioneerden. Verder mag een OFP zich niet borg stellen voor derden, zelf geen leningen aangaan (behalve tijdelijk, voor liquiditeitsdoelen) en geen leningen verstrekken aan leden van zijn organen of personeel (behalve onder voorwaarden die de toezichthouder moet goedkeuren). De volgens de voorschriften opgestelde jaarrekening en het jaarverslag van het voorafgaande jaar moeten uiterlijk op 30 juni bij de toezichthouder worden ingediend. Aansprakelijkheden De bij wet geregelde aansprakelijkheden zijn niet gering. In het algemeen zijn vertegenwoordigers van een lid-rechtspersoon van het OFP burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof zij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zouden hebben volbracht, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die
56 De Pensioenwereld in 2016
zij vertegenwoordigen. Handelen in strijd met de wet, uitvoeringsbesluiten en -reglementen en/of expliciete voorschriften die de toezichthouder heeft uitgevaardigd, en opzettelijk onjuiste verklaringen afgeven aan de toezichthouder of weigering om deze de gevraagde inlichtingen te verstrekken, kunnen met een hechtenis van maximaal drie jaar of een geldboete worden bestraft. Dit geldt voor bestuurders en commissarissen en ook voor effectieve leiders of lasthebbers van ondernemingen en instellingen die niet aan de voorwaarden hebben voldaan. Toezicht (en kosten) Qua toezicht voldoet een OFP uiteraard volledig aan de relevante Europese wet- en regelgeving. Tot 31 maart 2011 hield één toezichthouder toezicht op de Belgische financiële sector: de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA). Mede naar aanleiding van de kredietcrisis is daarin verandering gekomen. Het prudentiële toezicht op de financiële soliditeit is nu een taak voor de Nationale Bank van België (NBB), terwijl het gedragstoezicht valt onder de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA), de opvolger van de CBFA.5 Net als in Nederland worden de kosten van het toezicht gedragen door de sector zelf. Het toezicht mag slechts ten doel hebben de financiële toestand, de beheersstructuur en de administratieve en boekhoudkundige organisatie te controleren en na te gaan of het OFP in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. De NBB vult het prudentiële toezicht op een andere wijze in dan De Nederlandsche Bank (DNB): eerder principle based dan rule based. Er is geen Financieel Toetsingskader en er worden minder rigide eisen gesteld aan de solvabiliteit van een OFP. Onder omstandigheden geldt een wettelijke bijstortingsverplichting voor de aangesloten werkgever(s). Voor buitenlandse pensioenregelingen kan dat overigens in feite alleen aan de orde komen bij DB-regelingen. In het algemeen bestaat in België meer ruimte voor maatwerk6, omdat de discretionaire bevoegdheid van de Belgische toezichthouder ruimer is dan die van DNB. Het omzettingstraject Grensoverschrijdende omzetting houdt in dat de rechtsvorm en de nationaliteit (het toepasselijke recht) van een rechtspersoon wijzigen, maar dat deze wel blijft
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 57
bestaan en rechtspersoonlijkheid behoudt. Op Europees niveau ontbreekt een wettelijke regeling voor de grensoverschrijdende omzetting van rechtspersonen; in Boek 2 BW eveneens. Het rechtspersonenrecht maakt onderscheid tussen landen die de incorporatieleer hanteren en landen die de leer van de werkelijke zetel (siège réel) hanteren. In het eerste geval wordt de rechtspersoon blijvend beheerst door recht van het land van oprichting, ongeacht de locatie van de werkelijke leiding. Dat ligt anders in de ‘siège réel’-leer: verplaatsing van de feitelijke leiding leidt in de regel van rechtswege tot liquidatie van de rechtspersoon. Nederland hanteert de incorporatieleer.7 De statutaire zetel is bepalend voor het recht dat op een rechtspersoon van toepassing is.8 Een Stichting Pensioenfonds die is opgericht naar Nederlands recht is verplicht om haar statutaire zetel in Nederland te hebben.9 Verplaatsing van de statutaire zetel naar het buitenland kan niet rechtsgeldig plaatsvinden als daarvoor geen wettelijke grondslag is. Het besluit tot zetelverplaatsing is dan nietig wegens strijd met de wet. In de praktijk betekent dit dat alleen werkgevers die deelnemen aan een niet verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, die een eigen ondernemingspensioenfonds hebben of die een rechtstreeks verzekerde regeling hebben, hun pensioenregeling bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat onder kunnen brengen.10 Een Nederlands pensioenfonds dat zijn zetel wil verplaatsen en rechtsgeldig onder buitenlands recht wil komen te vallen zal namelijk in liquidatie moeten treden. Een eventuele verplichtstelling komt daarbij te vervallen. Gaat het OFP een hoge vlucht nemen? Een grensoverschrijdende EIORP die verschillende pensioenregelingen uitvoert, kan belangrijke voordelen met zich brengen.11 Op de Belgische markt zijn OFP’s actief die openstaan voor verschillende individuele werkgevers. België presenteert zich al sinds 1 januari 2007 nadrukkelijk als een aantrekkelijk pensioenvestigingsland.12 (Werknemers van) ondernemingen die hun pensioen regelingen hebben ondergebracht in België lijken in het algemeen best tevreden.13 Waarom zetten dan niet meer pensioenfondsen en/of hun sponsoren deze stap?
7 8 9 10
5 6
Wet tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, en houdende diverse bepalingen. Mr. F.A.M. Reumkens, ‘De thermometer in de pensioenvlucht naar België’, Pensioen Magazine 2015/96.
11 12 13
Art. 2 Wet conflictenrecht corporaties. Art. 1:10 lid 2 BW. Art. 2:286 lid 4, onderdeel d BW. Aldus de brief van 15 augustus 2007 met kenmerk AV/PB/07/26549 van minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over toezichtregimes op pensioenfondsen in de EU. Zie het artikel ’Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen: de stand van zaken’ op pagina 41. Belgium, Prime Location of Pan-European Pension Funds’. Drs. J.A.J. den Haag AAG, ‘Pensioen in België kan wel degelijk een beter alternatief zijn’, Pensioen Magazine 2014/114.
58 De Pensioenwereld in 2016
In de eerste plaats is het een bewerkelijk traject vanwege het feit dat het Nederlandse pensioenfonds moet worden geliquideerd. In de tweede plaats moeten sociale partners tot overeenstemming komen. Er is namelijk een gezamenlijke beslissing nodig van werkgever(s) en werknemers, waarvoor uiteraard voldoende draagvlak moet bestaan. De Ondernemingsraad moet instemmen,14 evenals een verantwoordingsorgaan, dat een adviesrecht heeft,15 dan wel een belanghebbendenorgaan, dat zowel een goedkeuringsrecht als een adviesrecht heeft.16 Last but not least kunnen bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenregelingen er niet voor kiezen om hun pensioenregeling bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat onder te brengen, althans niet zonder de verplichtstelling te verliezen.17 Uitkomsten van het KPMG-onderzoek Gevraagd naar specifieke redenen voor een pensioenfonds om eventueel in de toekomst te willen switchen naar een buitenlandse EIORP werden de volgende antwoorden gegeven (meerdere antwoorden geven was mogelijk). 41% van de pensioenfondsbestuurders noemde een of meer van de volgende redenen: centrale plaats van vestiging; internationale mogelijkheden/pensioen regeling medewerkers buiten Nederland; schaalvergroting; beleggings voordelen; voorkomen van witte vlekken; kostenreductie; efficiency/samen werking; eenduidige internationale/Europese regeling; kostenbesparing op vermogensbeheer; governance; compliance; poolen van actuariële risico’s; btw; geen internationale waardeoverdracht nodig bij uitzending van personeel naar het buitenland; en betere risicospreiding. 41% had bovendien ernstige bezwaren tegen de manier waarop het Nederlandse toezicht is georganiseerd en de kosten die daarmee gepaard gaan. 14% – het betrof hier multinationale ondernemingen – gaf aan reeds een buitenlandse EIORP te hebben; de Nederlandse regeling daarin onderbrengen zou een logische vervolgstap zijn. 32% had nog andere redenen, 8% wist het niet en 5% had geen mening. Gevraagd naar specifieke redenen voor een pensioenfonds om niet te switchen naar een buitenlandse EIORP, werden de volgende antwoorden gegeven (meerdere antwoorden geven was ook bij deze vraag mogelijk). Niemand van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders had geen mening!
14 15 16 17
Art. 27 Wet op de ondernemingsraden; art. 23 lid 4 Pensioenwet (PW). Art. 115 lid 3 PW. Art. 115c PW. Brief van 15 augustus 2007 met kenmerk AV/PB/07/26549 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over toezichtregimes op pensioenfondsen in de EU.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 59
1% gaf aan dat een switch niet aan de orde was, omdat de Nederlandse pensioenregeling reeds was ondergebracht in een buitenlandse EIORP. Eén bestuurder gaf aan geen enkele andere mogelijkheid te zien. 3% zag geen enkele reden om desgewenst niet te switchen. 36% gaf te kennen dat de Ondernemingsraad niet akkoord was met het plan. Ondernemingsraden en vakbonden lijken met name beducht te zijn voor een vermindering van de inspraakmogelijkheden.18 34% vond het pensioenfonds te klein om naar het buitenland uit te wijken. Door het ontbreken van een verplichte domeinafbakening en een verbod op ringfencing zou de omvang van een fonds echter bij overgang naar een OFP niet bezwaarlijk hoeven zijn. 33% van de bestuurders gelooft niet in de mogelijkheid van een aanzienlijke kostenreductie. 27% zag een eventuele bijstortingsverplichting van de werkgever in het land waarin de beoogde EIORP zou worden gevestigd als een belangrijk obstakel. Bij een zuivere DC-regeling is dit echter niet aan de orde, terwijl bij een CDCregeling ook zwaardere eisen kunnen worden gesteld aan het financieringsplan, bij wijze van alternatief voor een bijstortingsverplichting. 25% antwoordde het bezwaarlijk te vinden slechts het prudentiële Nederlandse toezicht kwijt te zullen raken, omdat het sociaal en arbeidsrecht van Nederland nu eenmaal van toepassing blijft. Ook dit is een duidelijke indicatie dat het Nederlandse toezicht als zwaar wordt ervaren. Ter vergelijking: in 2007 was 86% de mening toegedaan dat de Nederlandse overheid te ver was doorgeschoten met het toezicht, vooral in vergelijking tot het buitenland. 47% was het daar destijds helemaal mee eens en 39% was het er enigszins mee eens.19 13% van de pensioenfondsbestuurders gaf als reden aan dat de verplichtstelling zou komen te vervallen als de pensioenregeling zou worden ondergebracht in een OFP. Een deel van de sociale partners acht de verplichtstelling kennelijk een dusdanig groot goed dat dit bezwaarlijk is, of zelfs prohibitief. 34% had nog andere redenen om niet te willen switchen naar een buitenlandse EIORP. De meest genoemde was: we zijn nu eenmaal een Nederlands bedrijf en we willen in Nederland blijven (identiteit is heel belangrijk). Ook waren er veel antwoorden in de trant van: er is geen enkele reden om wel naar het buitenland te gaan; dit wordt niet overwogen; het thema staat niet op de agenda; er is geen vraag naar onder onze deelnemers; het wordt niet als wenselijk gezien; en er wordt niet over nagedacht. Ten slotte werden genoemd: overgeleverd worden aan de Belgische toezichthouder; de geloofwaardigheid van het fonds; en een combinatie van kosten en complexiteit.
18 19
Mr. F.A.M. Reumkens, De thermometer in de pensioenvlucht naar België, Pensioen Magazine 2015/96. EIORP’s, API’s en andere internationale ontwikkelingen: what’s next?, KPMG De Pensioenwereld in 2008, blz. 39.
60 De Pensioenwereld in 2016
Samenvatting en conclusie Het is goed mogelijk een Nederlandse pensioenregeling uit te voeren met een Belgisch OFP. De organisatiestructuur hoeft niet wezenlijk verschillend te zijn van die van een Nederlands pensioenfonds. De sociaal- en arbeidsrechtelijke bescherming van de deelnemers wordt er niet minder om. Het is niet nodig om de pensioenregeling inhoudelijk te wijzigen. De eis van een paritair bestuur wordt niet gesteld. Er is geen verbod op ringfencing en geen domeinafbakening, zodat schaalvergroting kan worden bereikt door verschillende pensioenregelingen onder te brengen in één OFP. Ook een klein pensioenfonds kan overwegen om de stap te zetten. Het toezicht in België wordt anders uitgeoefend dan in Nederland. Er worden minder rigide eisen gesteld aan de solvabiliteit van een OFP, waardoor de pensioenregeling naar verwachting tegen lagere kosten zal kunnen worden uitgevoerd. Bij een beschikbarepremieregeling is een bijstortingsverplichting van de werkgever niet aan de orde. Een EIORP heeft grote voordelen.20 Er kan echter ook een veelheid van redenen zijn om er niet aan te beginnen. Veel pensioenfondsbestuurders denken na over de toekomst van hun fonds. Toekomstige deelname aan een OFP of een andere buitenlandse EIORP wordt nadrukkelijk niet uitgesloten, maar ook andere alternatieven worden overwogen. Het blijft daarom afwachten hoeveel pensioenfondsen de stap naar een EIORP ook daadwerkelijk zullen willen zetten.
20
Zie ook het artikel ‘Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen: de stand van zaken’ op pagina 41.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 61
62 De Pensioenwereld in 2016
07
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 63
Het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland en de verdragsverklaring Auteurs: Luydert Smit en Yu Hin Siu
Pensioenuitkeringen in een internationale context zijn complex en de financiële belangen zijn groot. Er worden regelmatig belastingverdragen afgesloten. Met ingang van 1 januari 2016 is een nieuw belastingverdrag van kracht tussen Duitsland en Nederland. Een onderdeel daarin gaat over de heffingsbevoegdheid over pensioenuitkeringen bij grensoverschrijdend verkeer. Inzicht in de wijzigingen is belangrijk voor pensioenuitvoerders en deelnemers. Duitsland is van oudsher Nederlands belangrijkste handelspartner. Het oude belastingverdrag tussen Duitsland en Nederland dateert van 16 juni 1959 en voldoet niet meer aan de moderne OESO-standaarden. Op 12 april 2012 is het nieuwe verdrag getekend dat het oude verdrag vervangt. Het ratificatieproces van het nieuwe verdrag heeft lang geduurd; nu is echter het nieuwe verdrag met ingang van 1 januari 2016 van kracht. Het nieuwe verdrag vervangt essentiële onderdelen van het oude. Eén daarvan betreft de herverdeling van de heffingsbevoegdheid over pensioenuitkeringen bij grensoverschrijdend verkeer. In dit artikel richten wij ons dan ook op de uitkeringsfase van Nederlandse pensioenregelingen, zoals bedoeld in artikel 17 van het nieuwe verdrag. Voor meer informatie over de fiscale behandeling tijdens de opbouwfase van een Nederlands pensioen verwijzen wij naar ons artikel ‘Pensioenopbouw bij grensoverschrijdende arbeid’ in de publicatie ‘De Pensioenwereld in 2015’.
64 De Pensioenwereld in 2016
Het pensioenartikel in het OESO-modelverdrag De OESO is de intergouvernementele Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, een samenwerkingsverband van 34 staten dat beleid op het sociale en economische terrein coördineert. Zo heeft de OESO een modelbelastingverdrag opgesteld om belemmeringen in het internationale verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen te beperken. Dit OESO-modelverdrag kent een artikel over de heffingsbevoegdheid van pensioenuitkeringen dat uitgaat van het woonplaatsbeginsel. De heffings bevoegdheid wordt daarin slechts aan de woonstaat toegekend. Hierbij maakt het niet uit of de opbouw van het pensioen fiscaal gefacilieerd was. De ratio daarvan is tweeledig. Ten eerste heeft de woonstaat goed zicht op het wereldinkomen van een inwoner, waarmee tevens rekening kan worden gehouden met persoonlijke aftrekposten en heffingskortingen. Ten tweede heeft een inwoner minder administratieve verplichtingen in de bronstaat. Het pensioenartikel van het OESO-modelverdrag wordt doorgaans door de verdragsstaten overgenomen, soms echter met uitzonderingen. Immers, elke staat is vrij om op eigen wijze de pensioenuitkering te belasten. De ene staat belast tijdens de opbouw van het pensioen en de andere staat bij de uitkering. Hierdoor kunnen er mismatches ontstaan, met als gevolg dat de pensioenuitkeringen dubbel of helemaal niet worden belast. Om deze reden nemen staten vaak uitzonderingen in het pensioenartikel op. Drie voorbeelden daarvan zijn: 1. Heffingsbevoegdheid aan de bronstaat: over pensioenuitkeringen die opgebouwd zijn in een verdragsstaat (= bronstaat), maar waarbij de werknemer woont in een andere verdragsstaat, mag de bronstaat heffen. 2. Heffingsbevoegdheid aan de bronstaat, indien het brutobedrag van het pensioen een bepaald bedrag overstijgt. 3. Heffingsbevoegdheid in beginsel aan de bronstaat: gelijk aan de eerste uitzondering. Echter, de bronstaat mag alleen over de pensioenuitkeringen heffen indien de woonstaat niet of niet voldoende over de pensioen uitkeringen heft.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 65
Er bestaan dus verschillen in uitwerking. Reden te meer om altijd na te gaan hoe het pensioenartikel in een specifiek verdrag is geregeld en welke uitzonderingen van toepassing zijn. Fiscaal inwonerschap Voordat we het pensioenartikel in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland beschrijven, staan we eerst stil bij een fiscaal kernbegrip, namelijk het fiscaal inwonerschap. Een inwoner wordt in zijn land doorgaans belast over zijn wereldinkomen; dus niet alleen over de inkomsten uit arbeid, maar ook over die uit bijvoorbeeld vermogen en ongeacht waar die inkomsten vandaan komen (binnen- of buitenland). Een inwoner wordt in zijn land beschouwd als ‘binnenlands belastingplichtige’. De vraag van welk land iemand inwoner is, wordt over het algemeen bepaald op basis van de feiten en omstandigheden zoals de plaats van verblijf van de werknemer en zijn gezin, waar de werkzaamheden worden verricht en de intentie van de belastingplichtige. In principe is men volgens de meeste verdragen uiteindelijk slechts van één land inwoner. Verhuist een werknemer (met indien aanwezig zijn gezin), dan verplaatst hij veelal zijn inwonerschap. Hij wordt dan binnenlands belastingplichtige in de nieuwe woonstaat en wordt daar over zijn wereldinkomen belast. Dit is relevant omdat iemand die een pensioen in Nederland heeft opge bouwd en later verhuist naar Duitsland, in Duitsland wordt belast over zijn wereldinkomen. Als gevolg hiervan zullen de pensioenuitkeringen die in Nederland zijn opgebouwd worden belast in Duitsland. Om te voorkomen dat zowel Duitsland als Nederland heft is er een belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting gesloten tussen beide staten. Artikel 17 van het nieuwe verdrag regelt de heffingsbevoegdheid over de uitkeringen van pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen. Het pensioenartikel in het verdrag tussen Nederland en Duitsland Het pensioenartikel in zowel het oude als het nieuwe verdrag tussen Nederland en Duitsland is gebaseerd op het pensioenartikel van het OESO-modelverdrag, echter met een aantal uitzonderingen. Voordat we dieper op het pensioenartikel ingaan, staan we eerst stil bij de vraag welke inkomenscomponenten onder het pensioenartikel vallen. Dit zijn pensioenen (waaronder nabestaanden- en
66 De Pensioenwereld in 2016
arbeidsongeschiktheidspensioenen) en soortgelijke beloningen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen. Socialezekerheidsuitkeringen zijn bijvoorbeeld de Nederlandse AOW, Anw, WW, WAO, WIA enz. In dit artikel beperken we ons tot de uitkeringen van pensioenen en sociale zekerheid (hierna: ‘pensioenuitkeringen’ respectievelijk ‘socialezekerheidsuitkeringen’). Het oude belastingverdrag Nederland-Duitsland Op basis van het oude pensioenartikel (artikel 12) wordt het exclusieve heffings recht over de pensioenuitkeringen volledig aan de woonstaat toegewezen. Dit betekent dat het heffingsrecht van een inwoner van Duitsland die een Nederlandse pensioenuitkering ontvangt in Duitsland ligt. Aangezien de Duitse belastingtarieven over het algemeen lager zijn dan die van Nederland, kan dit een belastingvoordeel opleveren. Wel is een uitzondering opgenomen voor socialezekerheidsuitkeringen. Deze uitkeringen worden belast in de bronstaat, dus in Nederland. Het nieuwe belastingverdrag Nederland-Duitsland In artikel 17 van het nieuwe verdrag wordt de heffingsbevoegdheid ten aanzien van pensioen- en socialezekerheidsuitkeringen op een andere manier geregeld dan in het oude verdrag. In 2015 heeft KPMG een onderzoek gedaan.1 Eén van de vragen was of pensioenfondsen weten of Nederlandse belasting moet worden ingehouden over premie-uitbetalingen aan een in Duitsland woonachtige gerechtigde. 63% van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders antwoordde bevestigend, 34% antwoordde ontkennend en 3% wist het niet of had geen mening. Hoofdregel is dat de heffing over de pensioen- en socialezekerheidsuitkeringen wordt geheven door de woonstaat. Echter, in het nieuwe verdrag is een aantal uitzonderingen opgenomen. Twee uitzonderingen zijn in het kader van dit artikel van belang. De eerste uitzondering is dat Nederland als bronstaat over de volledige pensioenuitkeringen mag heffen indien het totale brutobedrag aan pensioenuitkeringen meer dan EUR 15.000 in een kalenderjaar bedraagt. Het bedrag van EUR 15.000 omvat alle pensioenuitkeringen die binnen artikel 17 vallen (dus pensioenregelingen, socialezekerheidsuitkeringen, lijfrenten enz.).
1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 67
Het bedrag van EUR 15.000 wordt jaarlijks getoetst. De tweede uitzondering betreft uitkeringen zonder periodiek karakter, veelal afkoopsommen. De heffingsbevoegdheid over deze uitkeringen wordt aan de bronstaat toegewezen. Gelet op de bovenstaande veranderingen is in het nieuwe belastingverdrag eenzijdig een overgangsregel opgenomen voor bestaande gevallen. De werking van de overgangsregel is als volgt. Onder het oude verdrag zullen inwoners van Duitsland die Nederlandse socialezekerheidsuitkeringen (zoals een AOW-uitkering) ontvangen veelal worden belast tegen een laag belastingtarief in Nederland; alleen de sociale zekerheidsuitkeringen zijn immers in Nederland belast. Ervan uitgaande dat dit de enige belastbare inkomsten zijn, is de Nederlandse belastingdruk laag. De andere pensioenuitkeringen zullen meestal tegen lagere belastingtarieven in Duitsland worden belast. Hierdoor is onder het oude verdrag een tarief voordeel mogelijk ten opzichte van de situatie in het nieuwe verdrag waarbij pensioenuitkeringen, inclusief de socialezekerheidsuitkeringen, in Duitsland worden belast. Het nieuwe verdrag pakt voor inwoners van Duitsland die pensioenuitkeringen van meer dan EUR 15.000 ontvangen financieel nadeliger uit, omdat de heffingsbevoegdheid naar Nederland verschuift. Zij raken hierdoor hun tariefvoordeel in zowel Nederland als Duitsland kwijt. Voor deze groep is er daarom een overgangsregeling getroffen om de inkomensachteruitgang geleidelijk te laten verlopen. Op verzoek kan een persoon nog één jaar langer gebruikmaken van het oude verdrag. Na één jaar wordt op de pensioen uitkeringen in de eerste zes kalenderjaren een belastingvermindering in Nederland gegeven. Hiervoor is een tabel in het verdrag opgenomen die de hoogte van de vermindering bepaalt. Om gebruik te maken van de overgangsregeling moet de persoon aan twee voorwaarden voldoen: –– De persoon dient vanaf 12 april 2012 onafgebroken woonachtig in Duitsland te zijn. –– Het moet gaan om pensioenuitkeringen van vóór 1 januari 2016, waarbij de belastingheffing op grond van het oude verdrag is toegewezen aan Duitsland en op grond van het nieuwe verdrag aan Nederland.
68 De Pensioenwereld in 2016
De Belastingdienst heeft de Duitse inwoners die Nederlandse pensioen uitkeringen van meer dan EUR 15.000 ontvangen in september 2015 een brief gestuurd met daarin een uitleg van de gevolgen van het nieuwe belastingverdrag. Wanneer moet een Nederlandse pensioenuitvoerder loonheffingen inhouden? Inhoudingsplicht op basis van het oude verdrag Op basis van het oude verdrag wordt de heffingsbevoegdheid voor pensioen uitkeringen, behoudens socialezekerheidsuitkeringen, aan de woonstaat toegewezen. Een inwoner van Duitsland die een Nederlandse pensioenuitkering ontvangt, zal zonder inhouding van loonbelasting de pensioenuitkering willen ontvangen. Echter, de pensioenuitvoerder kan de pensioenuitkering pas vrij van Nederlandse heffing aan deze gerechtigde uitbetalen, indien hij een zogenaamde ‘verdragsverklaring’ bezit (‘vrijstelling van inhouding van loonbelasting op pensioenuitkeringen’). Hierin wordt bevestigd dat de inhoudingsplichtige geen belasting hoeft in te houden op de uit te betalen pensioenuitkering. De verdragsverklaring moet bij de Belastingdienst worden aangevraagd. Inhoudingsplicht op basis van het nieuwe verdrag / de overgangsregeling In het nieuwe verdrag is het uitgangspunt dat Nederlandse pensioenuitvoerders Nederlandse loonbelasting over de pensioenuitkeringen dienen in te houden. Indien een inwoner van Duitsland de pensioenuitvoerder informeert over zijn voornemen om voor de overgangsregeling te kiezen, kan de pensioen uitvoerder ervoor kiezen om geen loonbelasting in te houden. Het staat de pensioenuitvoerder vrij om op basis van de beschikbare informatie vooraf een reële inschatting te maken of al dan niet loonbelasting moet worden ingehouden. Als achteraf blijkt dat er ten onrechte geen loonbelasting is ingehouden, kan de Belastingdienst de niet ingehouden loonbelasting naheffen. Hierbij kunnen aanvullend renten en boeten worden geheven. Daarom is het raadzaam om de verdragsverklaring van de persoon in de administratie te bewaren.
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 69
Overigens worden reeds afgegeven verdragsverklaringen door de inwerking treding van het nieuwe verdrag niet automatisch ingetrokken. De Belasting dienst zal vooraf beoordelen of intrekking nodig is. Dit is afhankelijk van de individuele situatie van iedere persoon (ontvangt de persoon meer dan EUR 15.000 aan pensioenuitkeringen en zo ja, kiest de persoon voor de overgangsregeling). Op basis van de parlementaire geschiedenis en onze contacten bij de Belastingdienst kunnen reeds afgegeven verdragsverklaringen gecontinueerd worden onder het nieuwe verdrag, mits de heffingsbevoegdheid aan Duitsland is toegewezen. Onder het nieuwe verdrag kunnen nog steeds verdragsverklaringen bij de Belastingdienst worden aangevraagd. Tot slot Op basis van het OESO-modelverdrag wordt de heffingsbevoegdheid in principe aan de woonstaat toegewezen. Echter, verdragsstaten hebben vaak uitzonderingen opgenomen in hun onderlinge verdragen, waardoor de bronstaat toch heffingsbevoegdheid kan hebben. Het is derhalve raadzaam om goed na te gaan of de bron- of woonstaat heffingsbevoegdheid heeft over de pensioenuitkeringen. Een algemeen advies aan een pensioenuitvoerder is dat hij altijd loonbelasting op de pensioenuitkeringen moet inhouden, tenzij de natuurlijke persoon een verdragsverklaring kan overleggen. Voor een gerechtigde is het belangrijk om na te gaan wie heffingsbevoegd is over de pensioenuitkeringen en, indien nodig, een verdragsverklaring aan te vragen bij de Belastingdienst.
De Pensioenwereld in 2016 71
Verslaggeving & communicatie 08
Wat is de toekomst van de haalbaarheidstoets?
09
Beleggen in vastgoed: voldoende inzicht in en begrip van de waardering van de stenen?
10
Voorbij de volgende bocht kijken … de gedegen strategie van een pensioenfonds
72 De Pensioenwereld in 2016
08
Verslaggeving & communicatie 73
Wat is de toekomst van de haalbaarheidstoets? Auteurs: Machiel Koper, Ilona van Mechelen en Alexander van Stee
Pensioenfondsen zijn verplicht tot het uitvoeren van een haalbaarheidstoets, waarmee zij onder meer inzicht geven in de toekomstverwachtingen ten aanzien van indexatie en de haalbaarheid van het premiebeleid. Dit moet bijdragen aan het herstel van vertrouwen. In 2015 hebben fondsen dit voor het eerst gedaan. Dit artikel geeft een analyse van de toegevoegde waarde van dit instrument en de perceptie door pensioenfondsen zelf. De haalbaarheidstoets – verplicht vanaf 2015 – vloeit voort uit de Wet aan passing financieel toetsingskader (nFTK). In dit artikel gaan we in op de volgende perspectieven, waarbij we ook onderzoeken wat de perceptie van de markt is op deze elementen: –– –– –– ––
de haalbaarheidstoets en het pensioenresultaat; de verhouding tussen de haalbaarheidstoets en de risicobereidheid; de haalbaarheidstoets in relatie tot een APF; de communicatie over de resultaten van de haalbaarheidstoets.
De haalbaarheidstoets en het pensioenresultaat De haalbaarheidstoets rekent het pensioenresultaat uit voor tweeduizend verschillende scenario’s op basis van de pensioenregeling, het premiebeleid, (een vereenvoudiging van) het beleggingsbeleid en de ambities van het pensioenfonds ten aanzien van indexatie. Deze scenario’s bevatten ont wikkelingen voor onder andere het aandelenrendement, de prijsinflatie en de rentestand en zijn door De Nederlandsche Bank (DNB) voorgeschreven om de resultaten vergelijkbaar te maken. Er dienen drie resultaten te worden gerapporteerd:
74 De Pensioenwereld in 2016
–– het verwachte pensioenresultaat (mediaan) vanuit de financiële situatie waarin het pensioenfonds beschikt over het vereist eigen vermogen (VEV); –– het verwachte pensioenresultaat (mediaan) vanuit de huidige financiële situatie; –– het verwachte pensioenresultaat in een ‘slecht weer’-scenario (5e percentiel). Het pensioenresultaat wordt in ieder scenario steeds berekend als het opgebouwde pensioen als percentage van een volledig geïndexeerd pensioen. De resultaten geven aan hoe goed de ambitie (pensioenregeling en indexatie) past bij de financiële opzet (premie- en beleggingsbeleid) van het pensioenfonds. Voor de aanvangshaalbaarheidstoets dienen de fondsen in overleg met sociale partners ondergrenzen te bepalen voor bovenstaande pensioenresultaten. Als in enig jaar de haalbaarheidstoets uitwijst dat de ondergrenzen worden overschreden, dan dient het fonds in overleg te treden met sociale partners. DNB definieert een volledig geïndexeerd pensioen als een pensioen dat in ieder jaar (zowel voor als na de pensioenleeftijd) is gecompenseerd voor de prijsinflatie. Hoewel dit de vergelijkbaarheid van de resultaten van de haalbaarheidstoets vergroot, levert het ongewenste resultaten op voor een pensioenfonds dat een indexatie op basis van looninflatie veronderstelt. Het verwachte pensioenresultaat kan dan boven 100% uitkomen, terwijl dit niets zegt over hoe goed dit pensioenfonds naar verwachting zijn ambitie waarmaakt. Pensioenfondsen die een lagere indexatieambitie hebben, bijvoorbeeld het gedeeltelijk compenseren van de prijsinflatie, komen hier op ongewenste resultaten uit als het doel is om aan te geven hoe goed de ambitie wordt waargemaakt. De verhouding tussen de haalbaarheidstoets en risicobereidheid De drie resultaten die voortvloeien uit de haalbaarheidstoets geven een perspectief op risico’s dat niet hoeft overeen te komen met de visie van het pensioenfonds. Een groot verschil is bijvoorbeeld dat de haalbaarheidstoets op basis van verplichte en vereenvoudigde aannames wordt gedaan. Verder wordt de haalbaarheidstoets niet op het niveau uitgevoerd waarop de beslis singen over de deelnemers worden genomen. Als er bijvoorbeeld meerdere pensioenregelingen in één fonds zitten, is niettemin slechts sprake van één haalbaarheidstoets. Dit bemoeilijkt het communiceren over resultaten van de haalbaarheidstoets.
Verslaggeving & communicatie 75
In theorie zou er in de meeste gevallen uiteraard wel een koppeling dienen te zijn tussen de uitkomsten van de haalbaarheidstoets en de eigen risico bereidheid. De haalbaarheidstoets kan een signaal zijn dat de risicobereidheid niet goed is vastgesteld indien de uitkomsten van de haalbaarheidstoets niet in lijn zijn met het verwachte risicoprofiel. Een uitvraag onder pensioenfondsen1 laat zien dat zij het instrument nauwelijks gebruiken voor bijstelling van het beleid. 38% van de ondervraagden geeft aan dat de haalbaarheidstoets een belangrijk onderdeel van de risicobeheersing en beleidsvorming is, maar bij slechts 8% van de ondervraagden heeft dit geleid tot een aanpassing van het beleggingsbeleid. Een beperkter aantal ondervraagden geeft aan dat een aanpassing is gemaakt in het indexatiebeleid (6%) en in het premiebeleid (5%). De haalbaarheidstoets in relatie tot een Algemeen Pensioenfonds (APF) De introductie van het APF is onderdeel van de oplossing om tot een toekomst vast pensioenstelsel te komen, met als een van de voordelen dat er meerdere collectiviteiten in kunnen worden opgenomen. Dit vergroot de flexibiliteit binnen de tweede pijler en het maakt collectieve pensioenopbouw mogelijk voor kleinere groepen, zonder dat er sprake is van individuele keuzes (zoals bij een beschikbare premieregeling) of nagenoeg risicoloos beleggen (zoals bij verzekerde regelingen). Ten aanzien van de haalbaarheidstoets komt hierbij echter wel een vraagstuk op. Deze toets dient uitgevoerd te worden per collectiviteit. Voor grotere collectiviteiten kunnen de kosten van het uitvoeren van een haalbaarheidstoets per deelnemer beperkt zijn. Aannemelijk is echter dat de kosten voor het uitvoeren van een haalbaarheidstoets een vast karakter hebben, met als gevolg dat er een additionele kostenverzwaring op met name kleine collectiviteiten komt te liggen, omdat de haalbaarheidstoets op dit ‘lagere’ niveau dient te worden uitgevoerd. Dit verhoogt dus de kosten van de haalbaarheidstoets per deelnemer. Het voordeel van deze aanpak is dat er goed inzicht ontstaat in de risico’s van kleine collectiviteiten. Om dit dilemma op te lossen is het voorstelbaar dat de regelgeving voor de haalbaarheidstoets voor kleinere collectiviteiten wat minder veeleisend wordt. Hierbij is een analogie mogelijk met pensioenregelingen die worden uitgevoerd door verzekeraars. Bij deze pensioenregelingen, die veelal voor kleinere collectiviteiten worden 1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
76 De Pensioenwereld in 2016
uitgevoerd, is ook geen sprake van een haalbaarheidstoets. Wij merken hierbij op dat het risico van de nominale pensioenaanspraken bij deze verzekerde pensioenregelingen bij de verzekeraar ligt, maar de haalbaarheidstoets ziet met name op een geïndexeerd pensioenresultaat. Het lijkt, vanuit de analogie met de verzekerde regeling, daarom verdedigbaar dat de haalbaarheidstoets niet voor kleine collectieven uitgevoerd dient te worden. Het zal van de praktijk gaan afhangen of het voordeel van kleine collectiviteiten in een APF (deels) teniet wordt gedaan door een additionele kostenverzwaring van de haalbaarheidstoets. De communicatie over de resultaten van de haalbaarheidstoets Een van de uitdagingen waar pensioenfondsen naar aanleiding van nieuwe wetgeving (nFTK en Wet pensioencommunicatie) mee worden geconfronteerd is een consistente communicatie van pensioeninformatie aan de deelnemers. Het instrument van de haalbaarheidstoets kan echter juist verwarring zaaien. Enerzijds is de haalbaarheidstoets communicatief sterk, omdat alle fondsen deze op een vergelijkbare wijze dienen uit te voeren. Aan de andere kant introduceert de haalbaarheidstoets begrippen die veel deelnemers niet kunnen rijmen met andere informatie en met hun verwachtingen. Het fonds communiceert immers ook over de indexatieambitie (bijvoor beeld de prijsinflatie). Daarnaast moet het pensioenresultaat worden gecommuniceerd (bijvoorbeeld: uit de haalbaarheidstoets blijkt dat het fonds een pensioenresultaat van 95% haalt). Het is niet verbazingwekkend dat een deelnemer op basis van deze mededeling vrij hoge verwachtingen zal hebben. De kans dat hij een (volledig) geïndexeerd pensioen krijgt is immers 95%. Maar tegelijkertijd wordt een reële dekkingsgraad van bijvoorbeeld 80% gecommuniceerd.
Verslaggeving & communicatie 77
Het KPMG-onderzoek2 laat zien dat een groot deel van de fondsen (69%) de uitkomsten van de haalbaarheidstoets gaat gebruiken in de communicatie. Deze resultaten staan in contrast met het gegeven dat ook een groot deel van de fondsen (53%) aangeeft dat de haalbaarheidstoets van weinig toegevoegde waarde is en naar verwachting van het fonds over vijf jaar niet meer bestaat. Conclusie Er zijn de nodige kanttekeningen te plaatsen bij de haalbaarheidstoets. Deze leidt qua communicatie tot uitdagingen, geeft niet per definitie het goede en gewenste beeld van pensioenresultaten en leidt tot additionele kosten. Aan de andere kant is de toets wel een meetinstrument dat een objectieve vergelijking tussen pensioenresultaten geeft. Het is daarom de vraag hoe de toets door de markt wordt ervaren. De signalen in het KPMG-marktonderzoek2 zijn diffuus. Een groot deel van de pensioenfondsen geeft aan de haalbaarheidstoets in de communicatie naar de deelnemers te zullen gebruiken, waarbij sommige fondsen zelfs aangeven dat het beleid is gewijzigd als gevolg van de haalbaarheidstoets. Aan de andere kant ervaren veel pensioenfondsen het als een verplicht nummer en verwachten zij dat de haalbaarheidstoets over vijf jaar niet meer bestaat. De uitdaging voor de fondsen die de haalbaarheidstoets als toegevoegde waarde zien ligt in het op een begrijpelijke wijze communiceren over de uitkomsten van de haalbaarheidstoets, bezien vanuit de reeds aanwezige communicatievormen. Voor fondsen die de haalbaarheidstoets een verplicht nummer vinden ligt een uitdaging in het voldoen aan de wet- en regelgeving in combinatie met het aangeven (bij bijvoorbeeld de Pensioenfederatie en/of DNB) dat het uitvoeren van de haalbaarheidstoets leidt tot een ongewenste verzwaring van de rapportagelasten.
Natuurlijk zijn het pensioenresultaat en de reële dekkingsgraad twee verschillende zaken, maar het vraagt van de gemiddelde pensioenfondsdeelnemer erg veel om dit verschil te kunnen begrijpen, zeker in een tijd waarin velen van hen al te maken hebben met beperkte indexatie of zelfs kortingen.
2
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
78 De Pensioenwereld in 2016
09
Verslaggeving & communicatie 79
Beleggen in vastgoed: voldoende inzicht in en begrip van de waardering van de stenen? Auteurs: Suzanne Jongsma, Frank Mulders en Sander Grunewald
Institutionele beleggers zoeken een optimale beleggingsmix, oftewel het optimale rendement tegen een acceptabel risico. Van belang is daarbij onder andere of een belegger geëquipeerd is om de beleggingen beheerst uit te voeren. De vraag is of dat het geval is bij pensioenfondsen en hun vastgoedbeleggingen. Hebben pensioenfondsen voldoende kennis van vastgoed en de wijze waarop vastgoedfondsmanagers1 werken om verantwoord in vastgoed te beleggen? Met dit artikel willen we de pensioensector inzicht geven in de ontwikke lingen in de vastgoedsector en bewust maken van de handvatten die er zijn om de kwaliteit van de vastgoedfondsmanagers en de voor hen werkende taxateurs te monitoren. Beheersing van vastgoedbeleggingen De financiële crisis heeft laten zien dat alternatieve investeringsfondsen – waaronder vastgoedbeleggingen – een specifiek risicoprofiel kennen en dat de gevolgen groot kunnen zijn als het misgaat. In reactie daarop is de lat hoger gelegd ten aanzien van de eisen aan en het toezicht op alternatieve beleggingen. Zo geldt voor de meeste vastgoedmanagers nu de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFMD2) waarmee zij onder toezicht staan 1 2
Beheerders van vastgoedfondsen worden in dit artikel ook wel vastgoedmanagers en fondsmanagers genoemd. De Alternative Investment Fund Managers Directive is een Europese richtlijn die geharmoniseerde regels introduceert waaraan beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen vanaf 22 juli 2013 moeten voldoen.
80 De Pensioenwereld in 2016
Verslaggeving & communicatie 81
van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daarnaast heeft het Platform van Taxateurs en Accountants (PTA3) een rapport gepubliceerd met aanbevelingen om de kwaliteit en uniformiteit van taxaties en taxatierapporten te vergroten en wordt binnen de sector in toenemende mate gewerkt met ISAE 34024-verkla ringen. Tevens zijn er richtlijnen en aanbevelingen voor de waardering van vastgoed afkomstig uit bijvoorbeeld de European and International Valuation Standards, RICS, IVBN en INREV. Alle hebben als doel om beleggingen in vastgoed transparant, beheerst en volgens bepaalde standaarden te beheren en te waarderen. In dit artikel zullen we nader ingaan op de AIFMD en het PTA.
Een belangrijk doel van de AIFMD is het identificeren en beheersen van risico’s van zowel de fondsmanager als het fonds. Daartoe stelt de richtlijn onder andere eisen aan de inrichting van het beleggingsproces en schrijft deze voor dat er een risicoprofiel per fonds moet worden opgesteld en dat er minimaal één keer per jaar per fonds een stresstest wordt uitgevoerd. Deze test dwingt de beheerder het effect van uitzonderlijke omstandigheden op de portefeuille te analyseren en te managen. Tevens dient de manager periodiek aan de toezichthouder te rapporteren op het niveau van de manager en per fonds.
3
4
Het Platform van Taxateurs en Accountants is in 2012 op initiatief van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) met medewerking van VastgoedCert opgericht. Doelstelling van het platform is het bundelen van kennis en inzichten van beide beroepsgroepen om te werken aan meer transparantie bij de waardering van vastgoed (aanbevelingen ter verbetering van het taxatieproces en het opstellen van transparantere taxatierapporten). ISAE 3402 is een internationale standaard die ziet op zogenaamde Third Party Assurance-rapportages. Door middel van een ‘onafhankelijke derde’-verklaring wordt aangegeven dat een serviceorganisatie waar een gebruikersorganisatie activiteiten aan heeft uitbesteed ‘in control’ is, lees: processen conform afspraken beheerst.
Regelgeving
Bewaarder
Transparantie
Uitbesteding
Beloning
AIFMD Kapitaalvereisten
Waardering
Professioneel gedrag en belangenverstrengeling
elijke vereis ten Wett
Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFMD) Beheerders van (institutionele) vastgoedfondsen moeten sinds juli 2014 (de wet is in werking getreden in juli 2013) een AIFMD-vergunning hebben aangevraagd bij de AFM. Zij tonen daarmee aan deskundig en conform vereisten georganiseerd te zijn voor het beheer van Alternatieve Investerings Fondsen (AIF’s). Naast het aanvragen en verkrijgen van een vergunning dient de bedrijfsvoering van de beheerder doorlopend te voldoen aan eisen op het gebied van onder andere eigen vermogen, risicomanagement, uitbesteding, integriteit en waardering. Tevens dient een bewaarder (in AIFMD-termen ‘depositary’) te worden aangesteld. De depositary is een onafhankelijke instelling met drie taken: het monitoren van de kasstromen, het vaststellen van het eigendom van objecten en het toezicht houden dat de manager voldoet aan de gestelde eisen.
omonitoring Risic
Risico/ Liquiditeit Management
Proces Figuur 1: KPMG AIFMD-wiel: Bovenstaande figuur toont de onderwerpen waar de AIFMD eisen aan stelt. Per onderwerp dient de beheerder te voldoen aan specifieke vereisten die veelal worden gedocumenteerd in beleidsdocumentatie en worden geïmplementeerd in de kernprocessen.
Specifiek ten aanzien van uitbesteding stelt de AIFMD ook eisen aan de fondsmanager. Daarbij spelen twee belangrijke activiteiten die vaak worden uitbesteed door vastgoedbeleggers: de waardering van het vastgoed en het management van de verhuurde objecten (property management). De AIFMD stelt heel duidelijk dat ook in geval van uitbesteding de manager van het fonds verantwoordelijk blijft voor de uitvoering. De manager moet in het geval van uitbesteding de uitvoerder bevragen over het beheer en de waardering van objecten. Daartoe heeft de manager specifieke expertise nodig om gericht kritische vragen te kunnen stellen en de uitvoerder uit te dagen. Dat is niet altijd het geval. Meer dan de helft van de in opdracht van KPMG5 ondervraagde pensioenfondsen geeft aan niet voldoende zicht te hebben op de kennis en
5
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
82 De Pensioenwereld in 2016
expertise van de vastgoedfondsmanager om de waarderingen kritisch te kunnen toetsen (challengen). Met name het uitbesteden van de taxaties, en daarmee de waardering van de portefeuille, vraagt van de fondsmanager specifieke expertise. De AIFMD schrijft voor dat de taxateurs voldoende gekwalificeerd en gecertificeerd moeten zijn en periodiek op gestructureerde wijze geëvalueerd dienen te worden. Ook zijn er voorwaarden aan de afspraken die de opdracht gever met de taxateurs maakt. Ten slotte dienen de pensioenfondsen voldoende geëquipeerd te zijn om de werkzaamheden van de managers hieromtrent te beoordelen. Goed gewaardeerd vastgoed – 28 aanbevelingen voor taxatieprocessen en -rapporten Het PTA heeft in 2013 een rapport uitgebracht met 28 aanbevelingen voor taxaties en taxatierapporten. Dit rapport is opgesteld ter verbetering van de processen rondom taxaties en heeft als doel meer transparantie in taxatie rapporten, zodat gebruikers van deze rapporten (vastgoedeigenaren, beleggers, banken, accountants en toezichthouders) daaraan meer waarde kunnen ontlenen. De aanbevelingen hebben betrekking op onafhankelijkheid, educatie, opdracht en bevestiging, werkzaamheden, rapportage en kwaliteit (zie ook tabel 1). Dat deze aanbevelingen van waarde zijn voor de kwaliteit van het taxatieproces blijkt ook uit het feit dat de vastgoedsector deze overneemt. Zo omarmen bijvoorbeeld het Nederlands Register van Vastgoed Taxateurs (NRVT)6 en de toezichthouders de aanbevelingen. Er zijn nadrukkelijk overeenkomsten tussen de vereisten voortkomend uit de AIFMD en de aanbevelingen in het PTA. Een belangrijke vraag is of de eindgebruikers van de taxaties de nieuwe inzichten en het vernieuwde toe zicht inzetten om de kwaliteit van taxaties en waardering van het vastgoed beter te monitoren? Een andere vraag is of de vastgoedbelegger (zowel de fondsmanager als het pensioenfonds) over voldoende kennis en kunde beschikt om de waarderingen te challengen (ook wel countervailing power genoemd). Twee derde van de in opdracht van KPMG7 ondervraagde pensioenfondsen geeft aan voldoende zicht te hebben op de wijze en grondslagen waarop de waarde van de vastgoedbeleggingen tot stand komt. Uit het KPMG-onderzoek blijkt ook dat meer dan de helft van de pensioenfondsen er vertrouwen in heeft 6 7
Het NRVT registreert vastgoedtaxateurs op persoonlijke titel en handhaaft eenduidige gedrags- en beroepsregels en reglementen. KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
Verslaggeving & communicatie 83
Aanbevelingen op vier niveaus Gedragsregels Aanbevelingen op het niveau van gedragsregels zien op zowel verbeteringen in de algemene kwaliteit van het taxatieberoep als specifiek op het proces. Toelichtingsvereisten Aanbevelingen op het niveau van toelichtingsvereisten voor taxatierapporten betreffen specifiek aanbevelingen voor het opnemen van bepaalde informatie die een bijdrage levert aan transparantere rapportages in taxatierapporten. Overige aanbevelingen Overige aanbevelingen hebben een meer algemeen karakter en kunnen betrekking hebben op andere stakeholders. Branchespecifieke ‘best practice’ In de praktijk blijkt dat beroeps- en brancheorganisaties en gelieerde organisaties soms andere en/of aanvullende standaarden hebben uitgevaardigd, waardoor sommige aanbevelingen al geheel of gedeeltelijk zijn uitgewerkt of ingevuld. In de analyse van ‘best practices’ zijn regelgevingen van IVS, EVS/TEGoVA, RICS, TMI, NVM, VBO en VastgoedPro meegenomen.
28 aanbevelingen Categorie Onafhankelijkheid 1. Algemeen 2. Financiële belangen 3. Interne roulatie 4. Declaratie Categorie Educatie 5. (Permanente) educatie 6. Professionaliteit per deelgebied Categorie Opdracht en bevestigingen 7. Opdrachtbrief 8. Bevestigingsbrief management 9. Allonges, addendum & side letters Categorie Werkzaamheden en rapportage 10. Doel van de taxatie/scope of work 11. Methode onderbouwing (DCF, BAR/ NAR etc.) 12. Netto-aanvangsrendement, disconteringsvoet en EXIT yield
13. Uitgangspunten en veronderstellingen 14. Bijzonder uitgangspunt 15. Lease incentives 16. Bronnen-input (track record) 17. Inspecties 18. Gevoeligheidsanalyse 19. Back-testing 20. Gebeurtenissen na waarde peildatum 21. Inhoud taxatierapport en overige toelichtingen Categorie Kwaliteit 22. Dossiervorming 23. Interne beheersing taxaties 24. Toetsing/validatie modellen en schattingen 25. Procedure concepttaxatierapport 26. Reviews (intern, peer), collegiale toetsing 27. Kennis delen (transactieregistratie) 28. Landelijk tuchtrecht & klachtenregeling
Tabel 1: 28 aanbevelingen voor taxaties en taxatierapporten (Bron: rapport PTA 28 aanbevelingen)
84 De Pensioenwereld in 2016
Verslaggeving & communicatie 85
dat, mede als gevolg van de nieuwe wet- en regelgeving en aanbevelingen (zoals AIFMD en PTA), de waardering van de vastgoedbeleggingen voldoende onafhankelijk en juist tot stand komt. Desalniettemin dienen pensioenfondsen de waarderingen van hun beleggingen te blijven bestuderen en de wijze en grondslagen waarop de waarde van vastgoedbeleggingen tot stand komt goed te doorgronden. Dit geldt des te meer nu uit het onderzoek blijkt dat zij niet kunnen bevestigen dat de vastgoedmanager voldoende kennis heeft.
De vastgoedbelegger Leg afspraken duidelijk vast en bevestig deze met een officiële opdrachtbevestiging.
Opdracht beves tiging
Informatie
Zorg voor een beves tigingsbrief van het management.
Voer een nacalculatie uit en analyseer de verschillen met de berekening van de taxateur.
Concept taxatierapport
Definitief taxatierapport
Uit de waardering moeten eenduidige en duidelijke conclusies kunnen worden getrokken.
Controleer of taxateurs over de juiste kwalificaties en expertise beschikken om de opdracht uit te voeren.
Beves tiging
Waar dering
Zorg voor communicatieprotocollen, documenten en duidelijke instructies.
Interne analyse
Vergelijk de conclusies in het taxatierapport met eerder uitgevoerde taxaties en transacties in de markt.
Bevraag taxateurs op assumpties en volledigheid van gebruikte parameters.
Interne rapportage
Jaar rekening
Praktische uitdagingen bij het beoordelen van de vastgoedwaarderingen Het verankeren van de eisen van de AIFMD en de aanbevelingen van het PTA in de processen van de belegger heeft impact op de kritische houding binnen de organisaties en op de kwaliteit van de processen. In figuur 2 is een voorbeeld van een vastgoedwaarderingsproces opgenomen. Dit proces geeft de (mogelijke) interactie tussen de taxateur en de belegger weer. De belegger moet voldoende kennis en ervaring in huis hebben om de waardeontwikkeling van de portefeuille te kunnen toetsen. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan een analyse van de belangrijkste waardebepalende object- en marktspecifieke parameters van de vastgoedportefeuille. Daarnaast zijn de onderbouwing van de waardeontwikkeling alsmede de eventuele afwijking van de waardering ten opzichte van referentietransacties van belang. Het is nodig de opgegeven waarde van de vastgoedportefeuille kritisch te beoordelen en dit wordt ook verwacht. Conclusie Vastgoed is voor veel pensioenfondsen een aantrekkelijke investeringscategorie. Als gevolg van de financiële crisis is het toezicht op vastgoedbeleggers toe genomen, en vanuit de sector worden aanbevelingen gedaan om kwaliteit en consistentie van processen, ook specifiek rondom waarderingen, te ver groten. Dat vraagt ook behoorlijk wat van de pensioenfondsen zelf en van hun managers. Uit onderzoek van KPMG8 blijkt dat de helft van de onder vraagde pensioenfondsen beperkt zicht heeft op de door de taxateurs uitgevoerde waarderingen en het vermogen van de vastgoedmanagers om deze waarderingen te verifiëren. Voor de pensioenfondsen is het zaak zich deze kennis eigen te maken, zodat zij op een beheerste manier kunnen omgaan met vastgoed in de beleggingsportefeuille.
Rapport
De taxateur Figuur 2: Voorbeeld vastgoedwaarderingsproces
8
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
86 De Pensioenwereld in 2016
10
Verslaggeving & communicatie 87
Voorbij de volgende bocht kijken… …de gedegen strategie van een pensioenfonds Auteurs: Joyce Groteclaes, Femy van Ginkel en Tim Barlage
De pensioenwereld verandert voortdurend en in algemene zin geldt dat alleen organisaties die anticiperen op verandering kunnen overleven. Toch is er een groot aantal pensioenfondsen dat (nog) niet voorbij de volgende bocht kijkt of actief bezig is zich daarop voor te bereiden. Veel pensioenfondsen hebben in het verleden weleens een missie en visie opgesteld, maar laten achterwege deze door te vertalen naar een strategie en om hier regelmatig op gestructureerde wijze aandacht aan te besteden. Nadenken over de missie en visie, datgene waar pensioenfondsen voor staan en waar zij hun bestaansrecht uit halen, kan een goed fundament onder een gedegen strategie leggen. Door een zogenaamde Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats (SWOT)-analyse uit te voeren, waarmee de interne sterktes en zwaktes en tegelijkertijd de externe kansen en bedreigingen in kaart worden gebracht, kan een strategisch plan worden opgesteld dat een goede leidraad vormt voor de toekomst. Hiermee geven pensioenfondsen tevens invulling aan artikel 102a van de Pensioenwet. Hierin is bepaald dat het fondsbestuur zorg draagt voor vastlegging van doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding. Eind oktober 2015 kondigde De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek aan naar de strategie van alle pensioenfondsen met een vermogen groter dan EUR 5 miljard vanuit het perspectief dat de omgeving sterk in beweging is en dat pensioenfondsen op die verandering moeten (kunnen) anticiperen. Een voorbeeld van verandering is het feit dat er nieuwe toetreders op de markt zijn gekomen, zoals premiepensioeninstellingen (PPI’s) en (commerciële) algemeen
88 De Pensioenwereld in 2016
pensioenfondsen (APF’s), waardoor concurrentie in toenemende mate zijn intrede doet in het pensioenlandschap. Daarnaast zorgt de toegenomen individualisering, de gewenste flexibilisering en veranderde wet- en regelgeving (zoals de fiscale beperking in opbouw) voor verandering van het productaanbod van de pensioenregelingen. Tot slot is ook duidelijk dat werkgevers en werk nemers anders tegen pensioen aankijken dan vroeger het geval was. Deze cocktail van ontwikkelingen stelt een pensioenfonds voor strategische uit dagingen. DNB verwacht dan ook dat pensioenfondsen daarop adequaat inspelen. Pensioenfondsen moeten de ontwikkelingen niet afwachten, maar actief anticiperen op veranderingen en daarin hun koers bepalen. Uit onderzoek van KPMG1 blijkt dat een kwart van de pensioenfondsen geen heldere strategie voor de komende drie tot tien jaar heeft gedefinieerd. Ook blijkt uit de praktijk dat strategie, visie en missie door elkaar worden gebruikt of dat de strategie niet is doorvertaald naar thema’s en speerpunten in een strategisch meerjarenplan. Dit artikel verschaft helderheid in hoe een pensioenfonds op gestructureerde wijze kan komen tot een gedegen strategie. Het begint bij de visie en missie Eén van de criteria van DNB is dat “elk fonds over een concrete visie en strategie moet beschikken, zodat die een leidraad kan vormen in de beleids keuzes van een fonds”. 2 Dat DNB dit vraagt is niet vreemd. Verschillende academische studies hebben uitgewezen dat goed presterende organisaties een relatief meer omvattende visie en missie hebben3. Een goede formulering hiervan is dan ook van grote toegevoegde waarde voor het pensioenfonds en het creëert herkenning en support, zowel bij de deelnemers, de werkgever als de overige stakeholders. De visie en missie beschrijven in ieder geval drie onderdelen, te weten de toewijding, kernwaarden en ambities van een pensioenfonds. Waarom is een pensioenfonds op aarde? Waarom kiest de achterban voor dit pensioenfonds (als er sprake is van een keuze)? Het gaat erom de missie zodanig scherp te formuleren dat bestuurders (en medewerkers van het bestuursbureau en/of de uitvoeringsorganisatie) zich hiermee kunnen identificeren en wel zo dat dit ook (h)erkend wordt door de deelnemer. Dit aspect zal met name een grote
1 2 3
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015). http://www.dnb.nl/nieuws/dnb-nieuwsbrieven/nieuwsbrief-pensioenen/nieuwsbrief-pensioenen-september-2015/dnb326270.jsp Analoui & Karami (2002), CEOs and development of the meaningful mission statement, Corporate Governance: the international journal of business in society, 2(2), 13-20.
Verslaggeving & communicatie 89
Toewijding
Visie & Missie Kernwaarden
Ambitie
Figuur 1: Visie & Missie
rol gaan spelen wanneer wellicht de verplichtstelling wordt afgeschaft en de werkgevers zelf hun fonds mogen kiezen. Maar ook zonder deze afschaffing van verplichtstelling moet de visie en missie richtinggevend zijn bij besluitvorming waaruit de gehele belangenbehartiging van (gewezen) deelnemers blijkt. In de visie en missie zal ook helder gemaakt moeten worden waar het pensioenfonds bekend om staat (of wil staan) en waar de kracht van het fonds ligt. Kortom, de visie en missie beschrijft ook de kernwaarden. Walk the talk is hierbij belangrijk: als transparantie en klantgerichtheid kernwaarden zijn, zal dat ook moeten blijken uit de reglementen, service level agreements (SLA’s) en communicatie richting deelnemers. Tot slot bevat de visie en missie een bepaalde ambitie. Wat wil het pensioen fonds bereiken in de komende drie tot tien jaar. Welke rol wil het fonds spelen in de toekomst? Hoe wil het fonds voorsorteren op het eventueel wegvallen van de verplichtstelling? Wat zijn de gevolgen als de sponsor stopt met
90 De Pensioenwereld in 2016
bijstorten? Wat gebeurt er als de fiscale mogelijkheden voor pensioenopbouw verder worden verlaagd? Hoe speelt het fonds in op de toenemende eisen aan deskundigheid, governance en kostenverlaging? Hoe reageert het fonds op mogelijke innovaties en technische ontwikkelingen? Hoe sorteert het pensioenfonds voor op een veranderende arbeidsmarkt? De omgeving is van grote invloed op de te volgen route, oftewel de strategie Een SWOT-analyse brengt de mogelijke externe (kansen en bedreigingen) en interne factoren (sterktes en zwaktes) in kaart die het toekomstig bestaan van het fonds in gevaar kunnen brengen of juist versterken. Zo hebben we gezien dat de afgelopen jaren met name externe factoren, zoals wet- en regelgeving, lagere rente en nieuwe toetreders, een bedreiging vormden voor het voort bestaan van sommige fondsen. Sommige fondsen hebben hierop kunnen anticiperen en zijn minder geraakt door deze externe factoren. Zij bleken zich bewust van de externe ontwikkelingen en waren daarom ook meer ‘in control’ over hun toekomst. Dat is precies wat DNB van pensioenfondsen vraagt. Een onderdeel van het externe aspect van de SWOT-analyse is bijvoorbeeld het kijken naar de impact van de Europese wetgeving, mogelijkheden om naar het buitenland te gaan en de economische situatie. Maar er dient ook te worden gekeken naar de rol van de concurrentie en marktspelers. Hoe geven andere pensioenfondsen bijvoorbeeld de wijze waarop zij de uitbesteding hebben vormgegeven, hun kosten per deelnemer of hun formulering van de werkingssfeer weer? En wat valt er van andere sectoren te leren? De andere zijde van de SWOT-analyse kijkt naar de interne kant van de organi satie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een analyse van het huidige bestuursmodel en de uitvoeringsstructuur. De hoge eisen die aan deskundigheid gesteld worden of de steeds meer uit elkaar lopende strategie van het fonds en de uitvoerder, zorgen ervoor dat sommige fondsen een ontwikkeling doormaken die tegengesteld is aan die van een aantal jaren geleden: Men gaat dichter op de uitvoering zitten.
Verslaggeving & communicatie 91
Nadat de verschillende analyses zijn uitgevoerd, is het mogelijk om met een SWOT-matrix te analyseren of de huidige organisatie aansluit bij de marktontwikkelingen. Dat geeft antwoorden op vragen als: Is het fonds voorbereid op toekomstige ontwikkelingen zoals individualisering en vereiste flexibilisering? Passen de onderscheidende factoren van het fonds (dan wel de onderscheidende factoren van de uitvoeringsorganisatie) bij de eisen en wensen van deelnemers? Heeft het fonds de juiste focus? Door de visie en missie te combineren met de SWOT-analyse, kan het fonds zijn focusgebieden beter bepalen en een gedegen beslissing nemen over de richting en strategie van het fonds. Conclusie Door de vele ontwikkelingen in de pensioenwereld in de afgelopen jaren heeft concurrentie haar intrede gedaan en zijn er nieuwe toetreders op de markt gekomen in de vorm van bijvoorbeeld het APF. Niet alleen voor de grote, maar ook voor de kleinere pensioenfondsen zijn dit essentiële veranderingen. Door een gedegen strategie, o.a. bestaande uit visie, missie en SWOT-analyse, te formuleren kunnen pensioenfondsen hierop adequaat inspelen. Ze creëren hiermee verdere bewustwording van de (impact van de) huidige ontwikkelingen in de pensioenmarkt. Door een proactieve houding kunnen pensioenfondsen beter anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in de pensioenmarkt. Daar naast biedt de strategie goede handvatten voor beleidskeuzes en is zij de basis voor de beleidsstukken van het pensioenfonds.
De Pensioenwereld in 2016 93
Het Algemeen Pensioenfonds 11
Het Algemeen Pensioenfonds in vogelvlucht
12
Anticiperen op de strategische kansen van het Algemeen Pensioenfonds
13
Algemeen Pensioenfonds vraagt om tijdige bezinning op fiscale vraagstukken
94 De Pensioenwereld in 2016
11
Het Algemeen Pensioenfonds 95
Het Algemeen Pensioenfonds in vogelvlucht Auteur: Dieuwertje Euser
Het Algemeen Pensioenfonds, in de pensioenvolksmond al ‘APF’ genoemd, is een nieuw type pensioenfonds dat deelnemers op het pensioenspeelveld de mogelijkheid biedt om de krachten te bundelen, de kosten te verlagen en de eigen identiteit te behouden. Achtergrond In november 2013 gaf staatssecretaris Jetta Kleinsma de aanzet tot de vorming van een APF. Uit reacties op een consultatie over de Algemene Pensioeninstelling (API) bleek dat in Nederland behoefte bestaat aan een nieuw type pensioenfonds. Met name pensioenfondsen die niet zelfstandig kunnen en willen doorgaan (bijvoorbeeld door scherpere eisen op het gebied van governance en risicomanagement, en de hierbij behorende kosten) zijn op zoek naar mogelijkheden om hun pensioenverplichtingen onder te brengen. Afgaande op de belangstelling die het APF nu krijgt, komt het APF als geroepen. Het doel van het APF is het verbeteren van keuzemogelijkheden voor zowel werkgevers als werknemers, om een kwalitatief hoogstaande en veilige pensioenuitvoering tegen een scherpe prijs te realiseren. In het APF kunnen pensioenregelingen gescheiden van elkaar worden uitgevoerd door middel van zogenoemde collectiviteitskringen. De eigen identiteit van de pensioenregeling kan daarin behouden blijven, terwijl de schaalvoordelen wel leiden tot een hogere efficiency in bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten. Dit is een groot voordeel ten opzichte van de premiepensioeninstelling en het multi-opf waarbij een dergelijke scheiding niet wordt gemaakt.
96 De Pensioenwereld in 2016
Het Algemeen Pensioenfonds 97
Uitvoering Ieder APF dient als stichting te worden opgericht, zodat alle baten ten goede komen aan de deelnemers en geen winstuitkering aan derden kan plaatsvinden. Het APF beschikt over één bestuur. Indien dit een paritair bestuur betreft, dient iedere bedrijfstak of onderneming waarvoor een pensioenregeling wordt uitgevoerd, in het bestuur te zijn vertegenwoordigd. Ook kan worden gekozen voor een onafhankelijk (gemengd) bestuur. In dat geval hebben de collectiviteitskringen via een belanghebbendenorgaan (mede)zeggenschap over beslissingen die een specifieke kring aangaan. Het toezicht op het APF vindt plaats middels een raad van toezicht of door de niet-uitvoerende bestuurders in gval van een gemengd bestuur. Het APF kan over één of meerdere collectiviteitskringen beschikken, waarbij het mogelijk is om meerdere pensioenregelingen binnen één kring uit te voeren. Afhankelijk van de opzet van het APF en de wens van werkgevers, kunnen ook meerdere werkgevers zich binnen één kring groeperen. De reikwijdte van de collectiviteitskringen zal uiteindelijk in de statuten van het APF worden bepaald. Het vermogen van de collectiviteitskringen is geringfencet: er bestaat een goederenrechtelijke scheiding van vermogens. Op deze manier worden de pensioenrechten en -aanspraken van de deelnemers beschermd en vindt het solidaire aspect van het Nederlandse pensioenstelsel binnen, en niet tussen, de collectiviteitskringen plaats. Ook het FTK (Financieel Toetsingskader) wordt per collectiviteitskring toegepast. Om de risico’s van bedrijfsvoering op het niveau van het APF te kunnen dekken, dient het APF een eigen kapitaal aan te houden: het weerstandsvermogen. Dit is een waarborg voor de continuïteit van het APF en voorkomt dat
weerstandsvermogen
collectiviteitskring
Figuur 1
collectiviteitskring
collectiviteitskring
operationele risico’s die het niveau van de collectiviteitskringen overstijgen, ten laste komen van het pensioenvermogen in deze kringen. Het weerstands vermogen dient niet ter voldoening van de kosten die door het APF worden gemaakt (zoals uitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten). Dergelijke kosten zullen in de uitvoeringsovereenkomst worden gespecificeerd, en zo uiteindelijk ten laste komen van de pensioenvermogens of de premies. Oprichting Om het aanbod van APF’s zo groot mogelijk te maken, is het voor eenieder mogelijk om een vergunning voor een APF aan te vragen bij De Nederlandsche Bank (DNB). Zowel bestaande pensioenfondsen als derde partijen kunnen dus een APF oprichten. Veel partijen blijken inderdaad belangstelling te hebben voor de oprichting van een APF. Diverse pensioenuitvoerders en consortia van pensioenfondsen hebben laten weten een APF te willen uitvoeren, al dan niet met de mogelijk heid voor andere werkgevers om zich bij dit APF aan te sluiten. Zij moesten aanvankelijk nog enig geduld hebben omdat de datum voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel verschillende keren is uitgesteld. De oorspronkelijke streefdatum van 1 januari 2015 is niet gehaald. Hoewel de behandeling in de Eerste Kamer vertraging opliep, is het wetsvoorstel toch in december 2015 goedgekeurd. De wet is derhalve per 1 januari 2016 van kracht geworden. Nu pensioenfondsen door maatschappelijke ontwikkelingen steeds verder consolideren, is deze spoedige invoering van het APF zeer wenselijk. Om de oprichting van APF’s te versnellen was het in 2015 al mogelijk om voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel het vergunningentraject bij DNB op te starten. Nu het wetsvoorstel is goedgekeurd, kan de vergunning worden verleend; het is de verwachting dat de eerste APF vergunningen in maart verleend worden door De Nederlandsche Bank. Hierdoor bestaat de mogelijkheid voor pensioenfondsen hun eigen identiteit te behouden, en ontstaan meer keuzes op het gebied van pensioenen voor werkgevers. Dit alles met het oog op het uiteindelijke doel van het Nederlandse pensioenstelsel: het zorgen voor een goede en solide opbouw van de pensioenvoorziening voor de deelnemers.
98 De Pensioenwereld in 2016
12
Het Algemeen Pensioenfonds 99
Anticiperen op de strategische kansen van het Algemeen Pensioenfonds Auteurs: Dina Aleman, Joyce Groteclaes en Jurjen van Rhee
Pensioenfondsen hebben de taak om te anticiperen op ontwikkelingen zoals de toenemende keuzevrijheid in het type pensioenfonds/uitvoerder, de verdere individualisering en mogelijk ook de verdere beperking van de maximale fiscale pensioenopbouw. Het type pensioenfonds (bijvoorbeeld APF, OPF, BPF, BPR1) en de strategie van het fonds dienen daarmee in lijn te zijn. De aanstaande introductie van het Algemeen Pensioenfonds (APF) biedt daarbij kansen. Niet alleen zorgt het APF voor meer transparantie, flexibilisering en verruiming van de (keuze)mogelijkheden in de pensioenmarkt, het kan ook een mogelijkheid zijn voor de werkgever of voor het fonds om beter te anticiperen op de (mogelijke) toekomstige strategie van het fonds en de daarbij horende uitdagingen. Hierna is een beknopt overzicht geschetst, en visueel weergegeven in figuur 1, van de kansen en aandachtspunten.
1
APF (Algemeen Pensioenfonds), OPF (ondernemingspensioenfonds), BPF (bedrijfstakpensioenfonds), BRP (Beroepspensioenfonds)
100 De Pensioenwereld in 2016
Het Algemeen Pensioenfonds 101
Investering terugverdienen ???
Meer transparantie
Directe vertegenwoordiging?
Individualisering & flexibilisering
Kansen
APF
Aandachtspunten
Commerciële Kansen
Uitdagende governance Vergrotingsopties voor werkgever
Initiële kosten
Figuur 1: Kansen en aandachtspunten van het APF
Kansen APF Eén pensioenuitvoerder voor verschillende regelingen: meer transparantie voor deelnemers Het APF maakt het mogelijk verschillende regelingen op één plek onder te brengen. Dit kan zowel een Defined Benefit (DB)-, (Collective) Defined Contribution (DC)- of (toekomstige) nettopensioenregeling zijn. De werkgever kan in dat geval voor zijn werknemers alle verschillende regelingen onder brengen bij één organisatie, waardoor het mogelijk wordt per deelnemer één overzicht te creëren en daarmee transparant te communiceren over diens persoonlijke situatie na pensionering. In de toekomst is het wellicht mogelijk om ook derde pijlerproducten in hetzelfde APF onder te brengen voor deelnemers met individueel opgebouwd pensioen (bijvoorbeeld opgebouwd in een zzpperiode) waardoor nog meer flexibiliteit en transparantie ontstaan. Inspelen op verdere individualisering en fiscale beperking Het APF biedt ook mogelijkheden om voor te sorteren op toekomstige ontwikke lingen op het gebied van verdere individualisering en verdere beperkingen van de maximale fiscale pensioenopbouw. In een APF bestaat de mogelijkheid om
te differentiëren tussen de verschillende pensioenregelingen en risicoprofielen. Gelet op de verwachting dat de maximale fiscale pensioenopbouw in de toekomst verder wordt beperkt, zal de (toekomstige) nettopensioenregeling voor meer deelnemers relevant worden. Indien de traditionele pensioenregeling (met een pensioengevend loon tot EUR 100.000) verder wordt verlaagd én door een andere organisatie (bijvoorbeeld door een premiepensioeninstelling (PPI)) wordt uitgevoerd, dalen hierdoor de toekomstige premie-inkomsten van het OPF, omdat over een kleiner deel van het pensioenopbouwend salaris in de traditionele regeling pensioen wordt opgebouwd. Standaardisatie Het APF kan leiden tot geleidelijke standaardisatie van de pensioenuitvoering, zo blijkt uit onderzoek van KPMG2. 57% van de respondenten verwacht dat dit zal gebeuren. Dit maakt de weg vrij voor kostenverlaging. Relevant is daarbij dat een APF als nieuw op te richten stichting een nieuwe start kan maken met het inrichten van de organisatie en de processen, zonder hinder van legacy. Voordelen vanuit werkgeversperspectief Bij fusies en overnames staan de afhandeling en overdracht van de pensioen regelingen steeds hoger op de agenda. Een APF biedt daarbij nieuwe opties, nu aanspraken van deelnemers gemakkelijker naast elkaar kunnen worden gezet in collectiviteitkringen. De eigenheid van de pensioenregelingen kan via de afgescheiden vermogens in collectiviteitskringen worden gewaarborgd. Voortzetting in een (eigen) collectiviteitskring wordt hierdoor mogelijk voor het fonds of de werkgever. De schaalgrootte creëert bovendien kostenvoordelen, die kunnen worden doorgegeven aan de deelnemers. Aandachtspunten APF Het APF kent ook een aantal belangrijke aandachtspunten met name als gevolg van aanvullende eisen. (Initiële) kosten Een APF kent een vergunningsplicht. Hierdoor dient het oprichtende APF diverse zaken aan te leveren bij de toezichthouder, zoals de langetermijnstrategie inclusief levensvatbare businesscase, programma van werkzaamheden, bewijs van gedegen en integere bedrijfsvoering en diverse juridische documenten en
1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
102 De Pensioenwereld in 2016
beleidsdocumenten. De initiële kosten van de omvorming tot of oprichting van een APF verhogen mogelijk (tijdelijk) de uitvoeringskosten. Stichtingsvorm zorgt voor uitdaging voor commerciële APF-oprichter Op dit moment zijn veelal commerciële partijen actief bezig met het oprichten van een APF. Hun verdienmodel richt zich met name op de inkomsten uit serviceverlening aan het eigen APF (uitvoering en vermogensbeheer). Aan gezien dit geen zekere inkomensbron is, gezien de onafhankelijkheidseisen die worden gesteld aan het APF, zoeken de oprichtende commerciële partijen naar manieren om minimaal hun investering terug te verdienen: een extra incentive om goede dienstverlening tegen een concurrerende prijs te leveren aan het APF, waardoor het APF voor de oprichtende dienstverlener zal blijven kiezen. Medezeggenschap De werkgevers, werknemers en gepensioneerden hebben inspraak via het belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan. Indien de werkgever aansluit bij een reeds bestaande collectiviteitskring is het mogelijk dat, afhankelijk van de governance-inrichting van het APF, hij geen directe vertegen woordiging in de vorm van een eigen medewerker kan leveren, doordat het belanghebbendenorgaan reeds volledig bemand is. Anderzijds kan het vinden van geschikte kandidaten voor het belanghebben denorgaan juist een grote opgave zijn, omdat de leden van het belang hebbendenorgaan door De Nederlandsche Bank (DNB) getoetst worden op deskundigheid en geschiktheid.
Het Algemeen Pensioenfonds 103
Einde verplichtstelling? Met de introductie van het APF lijkt ook een andere vorm van concurrentie te zijn geïntroduceerd in de pensioensector. Het APF zou de opmaat kunnen zijn voor de afschaffing van de verplichtstelling voor het BPF. In zo’n situatie zijn werkgevers vrij om te kiezen bij welke pensioenuitvoerder (pensioenfondsen, PPI, verzekeraar) zij hun secundaire arbeidsvoorwaarde pensioen onderbrengen. Nog verder in de toekomst gedacht, kan op termijn misschien wel elke Nederlander zelf kiezen waar hij/zij pensioen opbouwt, ongeacht beroep, bedrijfstak of onderneming. Dit leidt tot verhoging van de concurrentie in de pensioensector, waarop een fonds zich nu al zou kunnen voorbereiden. Conclusie De introductie van het APF heeft potentieel grote gevolgen voor de pensioen markt. Door de extra keuzemogelijkheid zal een deel van de werkgevers en fondsen mogelijk overgaan naar een andere uitvoeringsorganisatie. Bovendien biedt het APF in de huidige voorgestelde vorm mogelijkheden voor extra keuzevrijheid voor werkgevers en een extra mogelijkheid voor niet-verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. De mogelijkheid tot vermogensscheiding in het APF zorgt er in combinatie met de eventuele toekomstige wijzigingen in het pensioenstelsel voor dat nagenoeg alle marktpartijen kansen hebben.
104 De Pensioenwereld in 2016
13
Het Algemeen Pensioenfonds 105
Algemeen Pensioenfonds vraagt om tijdige bezinning op fiscale vraagstukken Auteurs: Dieuwertje Euser en Jan Stigter
Fiscaliteit – met name rondom de btw – is een hot topic bij de invoering van het Algemeen Pensioenfonds (APF), zo blijkt uit zowel de Memorie van Toelichting als de Memorie van Antwoord. In dit artikel noemen wij per belastingmiddel de belangrijkste aandachtsgebieden en vermelden wij tevens een aantal actiepunten. In paragraaf 5 besteden we daarnaast kort aandacht aan de fiscale aspecten van een collectieve waardeoverdracht. 1. Btw (omzetbelasting) Wie op financieel vlak actief is in de pensioenwereld, kan er bijna niet omheen: btw is voor pensioenfondsen niet slechts een kostenpost van 21%. Er spelen ingewikkelde vraagstukken die daarop van invloed zijn. Zo wordt dienstverleners van pensioenfondsen gevraagd of een btw-vrijstelling kan worden toegepast en heeft het beleggingsbeleid invloed op het recht op aftrek van btw. Dergelijke vragen spelen ook bij het APF. 1.1 Btw-registratie en -administratie Het APF dient zich op het moment van oprichting als btw-ondernemer te registreren bij de Belastingdienst, waarna het APF periodiek (meestal per kwartaal) btw-aangiften krijgt uitgereikt. Bijzonder is dat het APF over verschillende collectiviteitskringen beschikt met afgezonderde vermogens. Wij kunnen ons voorstellen dat het APF om die reden per collectiviteitskring btwaangiften wenst in te dienen, zodat de btw-kosten ook per collectiviteitskring kunnen worden afgezonderd. Dit is wellicht mogelijk door het aanvragen van zogenoemde ‘sub-nummers’. Indien de Belastingdienst hiermee akkoord
106 De Pensioenwereld in 2016
gaat, kan het APF een btw-aangifte indienen voor de kosten die zien op het gehele APF en kunnen de collectiviteitskringen elk een btw-aangifte indienen voor kringspecifieke kosten. Op deze wijze kan ook de aftrek van btw per collectiviteitskring worden berekend (zie ook paragraaf 1.4). Bij het inrichten van de administratie van het APF en de collectiviteitskringen is het raadzaam een separate btw-administratie op te zetten. Daarnaast is het van belang dat het systeem over de juiste btw-codes beschikt, zodat inkomende facturen op een (btw-)correcte manier worden geboekt. Op deze manier kan enerzijds de aftrek van btw gemakkelijk worden berekend en is anderzijds duidelijk of het APF nog btw dient te voldoen (zie hierna paragraaf 1.2). Actiepunten: –– APF registreren als btw-ondernemer; –– overleg over aanvragen sub-btw-nummers voor collectiviteitskringen; –– btw als aandachtspunt meenemen bij inrichten administratie. 1.2 Voldoening van btw Btw-technisch heeft een APF twee kernactiviteiten: het verzekeren van pensioenuitkeringen en het beleggen van vermogen. Beide activiteiten zijn vrijgesteld van btw, zodat het APF hierover geen btw verschuldigd is. Toch is het mogelijk dat het APF btw moet voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval als het APF diensten afneemt van buiten Nederland gevestigde dienstverleners (en de diensten niet van btw zijn vrijgesteld – zie paragraaf 1.3). Deze dienstverleners zullen geen btw op hun factuur vermelden; het APF is op basis van de ‘verleggingsregeling’ gehouden zelf btw te rapporteren over de verleende diensten. Dit geldt ook voor diensten die door dienstverleners van buiten de EU worden verleend. Indien separate btw-aangiften worden ingediend per collectiviteitskring, is het in onze optiek verdedigbaar om verlegde btw te rapporteren in de btw-aangifte van de collectiviteitskring waarop de dienst betrekking heeft. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de manier waarop de kosten binnen het APF worden toegewezen. Actiepunten: –– btw-codes controleren; –– interne btw-handleiding schrijven, of eventueel indiening btw-aangiften uitbesteden.
Het Algemeen Pensioenfonds 107
Advocatenfirma (UK / USA)
Juridische dienst à EUR 10.000
APF (NL)
Geen btw op factuur
– APF berekent zelf btw (21% over EUR 10.000) ‘verlegde btw’; – APF neemt btw op in Nederlandse btw-aangifte; – eventueel aftrek van btw in dezelfde aangifte (zie paragraaf 1.4). Figuur 1
1.3 Btw-vrijstelling De termen ‘Wheels’, ‘ATP’ en ‘Hof Den Haag’ zijn inmiddels redelijk ingeburgerd in de pensioenwereld. Het gaat hierbij om procedures over de btw-positie van pensioenfondsen, en meer specifiek over de btw-vrijstelling voor het beheer van een collectief vermogen. Deze vrijstelling valt in twee delen uiteen: Participant A
Participant B
–– de dienst kwalificeert als ‘beheer’; Juridische dienst à EUR 10.000 Advocatenfirma –– het(UK pensioenfonds kwalificeert als ‘collectief vermogen’. / USA) Geen btw op factuur Vermogens-
Vermogensbeheerdienst
€
€
€
APF (NL) €
Uit arresten van het Hof van Justitie valt af te leiden dat €de €volgende € € € beheerder € € € € Btw-vrijgesteld diensten in ieder geval kwalificeren als ‘beheer’: vermogensbeheerdiensten, – APF berekent zelf btw (21% over EUR 10.000) ‘verlegde btw’; beleggingsadviesdiensten en pensioenadministratiediensten. Van een collectief – APF neemt btw op in Nederlandse btw-aangifte; vermogen is sprake indien of meer partijen hun overheidstoezicht vermogen poolen in een – eventueel aftrek van btw intwee dezelfde aangifte (zie paragraaf 1.4). Bijzonder afzonderlijk fonds met de bedoeling dit gepoolde vermogen voor gezamenlijke rekening en risico te beleggen. Uit het recente arrest ‘Fiscale Eenheid X’ kan worden afgeleid dat een dergelijk fonds alleen als een collectief vermogen kwalificeert, indien het fonds onder bijzonder overheidstoezicht staat. Op het moment van schrijven is nog onduidelijk hoe deze voorwaarde van bijzonder overheidstoezicht in de Nederlandse praktijk zal worden ingevuld. Participant A
Vermogensbeheerder
Figuur 2
Vermogensbeheerdienst Btw-vrijgesteld
Participant B
€
€ € € € € € € € € € € €
Bijzonder overheidstoezicht
108 De Pensioenwereld in 2016
Of een APF als ‘collectief vermogen’ kwalificeert, is op dit moment niet duidelijk. In zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over deze kwalificatie. Tot nu toe is op dergelijke vragen een redelijk algemeen antwoord gegeven en wordt aangesloten bij eerdere communicatie van het ministerie van Financiën over dit onderwerp. Het ministerie van Financiën is van mening dat de kwalificatie van het APF als een collectief vermogen afhangt van de pensioenregelingen die het APF uitvoert. Ervan uitgaande dat een APF meerdere pensioenregelingen onder zijn hoede heeft, is het onduidelijk hoe bijvoorbeeld moet worden omgegaan met kosten die betrekking hebben op alle regelingen (zoals kosten voor pensioenadministratie). Juist de collectiviteitskringen maken het APF in deze discussie bijzonder: omdat sprake is van afgezonderde vermogens binnen één juridische entiteit, komt de vraag op of deze juridische entiteit op enige manier als collectief vermogen kan worden aangemerkt. Gezien deze specifieke structuur, en ook gezien de vele Kamervragen die zijn gesteld, kunnen wij ons voorstellen dat de kwalificatie als collectief vermogen enige discussie met de Belastingdienst oplevert. Een discussie die wij graag aangaan. Er zijn ook mogelijkheden om het beleggingsbeleid van het APF op een dusdanige manier vorm te geven, dat er sowieso sprake is van een collectief vermogen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het poolen van vermogens of het beleggen in zogenoemde ‘huisfondsen’ van vermogensbeheerders (indien deze pools en fondsen voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarden). Uiteraard is het onderwerp btw slechts een van de onderwerpen die bij dergelijke keuzes een rol spelen. Actiepunten: –– overleg Belastingdienst over APF als collectief vermogen; –– in kaart brengen welke diensten kwalificeren als beheer, zodat het financiële belang duidelijk is. 1.4 Aftrek van btw Op de inkoop van goederen en diensten door het APF drukt in principe 21% btw. Deze btw kan het APF mogelijk deels in aftrek brengen, hetgeen de btwkosten voor het APF verlaagt. Het aftrekrecht is – kort gezegd – afhankelijk van de verhouding tussen de non-EU beleggingen en de totale beleggingen. Dit betekent in principe dat, hoe meer buiten de EU wordt belegd, hoe hoger het recht op aftrek is.
Het Algemeen Pensioenfonds 109
Het is op dit moment onduidelijk of het recht op aftrek van btw op het niveau van het APF moet worden vastgesteld of dat dit per collectiviteitskring kan worden bepaald. Uit onze ervaring weten wij dat op dit punt afspraken kunnen worden gemaakt met de Belastingdienst. Actiepunten: –– overleg over beleggingsbeleid. 2. Loonbelasting Reeds bij de publicatie van het rapport van de Commissie Witteveen in 1995 werd aanbevolen het opbouwpercentage fiscaal te maximeren. In 2013 werd het zogenoemde ‘Witteveenkader’ voor het laatst versoberd en werden de maximale opbouwpercentages verlaagd. Dit is gebeurd vanaf 1 januari 2014 en vanaf 1 januari 2015. Deze verlagingen zijn van belang bij het vaststellen van de pensioenopbouw voor de uit te voeren regelingen door een APF. De pensioenopbouw voor middelloon- en eindloonregelingen moet voldoen aan de percentages zoals vermeld in de Wet verlaging pensioenopbouw. Voor beschikbare premieregelingen gelden aangepaste staffels. Indien een APF toch een hoger percentage zou gebruiken, kan de zogenoemde ‘omkeerregel’ niet worden toegepast. Deze omkeerregel houdt in dat belastingheffing niet plaatsvindt op het moment van toekenning van de aanspraak, maar op het moment van de uitkering van het pensioen. Een andere maatregel betreft het maximaliseren van het pensioengevend salaris. De hiervoor genoemde omkeerregel kan alleen worden toegepast bij de opbouw van een pensioen over een pensioengevend salaris van maximaal EUR 100.000. Een APF dient er derhalve voor te zorgen dat de pensioenreglementen ook aan deze maximalisering voldoen. Wel kan een APF een separate pensioenvoorziening scheppen voor inkomens boven de EUR 100.000, bijvoorbeeld door het aanbieden van een nettopensioenregeling. Actiepunten: –– pensioenreglementen in overeenstemming brengen met de maximale opbouwpercentages; –– pensioenreglementen in overeenstemming brengen met maximaal pensioengevend salaris; –– overleg over nettopensioen.
110 De Pensioenwereld in 2016
3. Buitenlandse (bron)belasting Bij het beleggen in buitenlandse effecten krijgt een APF te maken met buitenlandse (bron)belastingen die vaak worden geheven over inkomsten zoals dividend, rente en huurinkomsten. Ook bij de vervreemding van activa / beleggingen kan een APF in het buitenland (bron)belasting verschuldigd zijn. Nederland heeft bilaterale belastingverdragen met andere landen gesloten. Deze verdragen kennen vaak een speciale passage voor pensioenfondsen op basis waarvan een APF de in het buitenland betaalde belasting kan (laten) verminderen of (deels) kan terugvragen. In de praktijk zien wij regelmatig dat custodians deze taak op zich nemen (ook wel aangeduid als ‘tax reclaim’). Een APF dient dan ook na te gaan of het dienstenpakket van de custodian hierin voorziet. In een aantal gevallen kan het APF nog een additioneel teruggaafverzoek indienen op basis van het EU-recht. Dit is het geval indien buitenlandse nationale pensioenfondsen gunstiger worden behandeld dan Nederlandse pensioenfondsen die in het betreffende EU-land investeren. Nationale pensioen fondsen hoeven in een aantal landen bijvoorbeeld helemaal geen bronbelasting over beleggingsinkomsten te betalen, terwijl Nederlandse pensioenfondsen dit voordeel niet krijgen. Op basis van het EU-recht en/of non-discriminatie kan het Nederlandse APF in een dergelijk geval aanspraak maken op dezelfde gunstige behandeling als het betreffende nationale pensioenfonds. Hierbij is het van belang dat deze claims op tijd worden ingediend, zodat ze niet verjaren. Actiepunten: –– overleg met aan te stellen custodian over verzorgen van belasting vermindering; –– jaarlijkse fiscale check voor mogelijk additionele teruggaaf (bron)belastingen. 4. Vennootschapsbelasting De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kent onder een aantal voorwaarden een subjectieve vrijstelling voor pensioenfondsen. Ook een APF kan daarvan gebruikmaken. Daartoe is het van belang bij het opstellen van bijvoorbeeld de statuten rekening te houden met (de precieze voorwaarden voor) deze vrijstelling.
Het Algemeen Pensioenfonds 111
Actiepunt: –– statuten controleren op voorwaarden vrijstelling vennootschapsbelasting. 5. Collectieve waardeoverdracht Indien een bestaand pensioenfonds de opgebouwde pensioenrechten / het opgebouwde pensioenvermogen overdraagt aan een APF, kan de overdracht zelf ook fiscale gevolgen hebben en mogelijk leiden tot omvangrijke fiscale risico’s. Dit vergt dan ook aandacht. Zo kan de waardeoverdracht mogelijk worden aangemerkt als een belastbare prestatie voor de btw of als een afkoop voor de loonbelasting. Dit kan tot gevolg hebben dat 21% btw of maximaal 72% (loon)heffingen moet worden betaald. Het is derhalve van belang voorafgaand aan de waardeoverdracht te anticiperen op de eventuele fiscale gevolgen en waar nodig afstemming te zoeken met de Belastingdienst. Actiepunten: –– documentatie controleren aan de hand van fiscale aspecten; –– afstemming met Belastingdienst over fiscale gevolgen. 6. Afsluiting Het voorgaande geeft een inkijkje in de fiscale aspecten van een APF, die afhankelijk van de precieze opzet en invulling van het APF kunnen verschillen. Er zijn in een aantal gevallen mogelijkheden om de btw-druk te verlagen. Voor andere belastingen (zoals loonbelasting en vennootschapsbelasting) geldt met name dat aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan om ongewenste fiscale gevolgen te voorkomen. Een goede voorbereiding is essentieel. Nu een aantal partijen bezig is met het oprichten van een APF is dit een ideaal moment om ook alvast stil te staan bij de fiscale gevolgen en waar nodig actie te ondernemen of documentatie aan te passen.
De Pensioenwereld in 2016 113
Maatschappij 14
Verantwoording moet het echte verhaal vertellen over maatschappelijk verantwoord beleggen
15
Samenstelling divers bestuur vraagt lef
16
Optimaal pensioen vraagt meer dan ooit om deelnemers die zich verdiepen in de materie
17
Direct verzekerde regelingen: de prijs van zekerheid is hoog
114 De Pensioenwereld in 2016
14
Maatschappij 115
Verantwoording moet het echte verhaal vertellen over maatschappelijk verantwoord beleggen Auteurs: Peter Smit en Wilfred Kevelam Maatschappelijk verantwoord beleggen wordt steeds belangrijker voor pensioenfondsen. Dat vraagt ook om een transparante verantwoording aan de stakeholders. Dat is niet eenvoudig, aangezien er per definitie lastige dilemma’s een rol spelen. Pensioenfondsen staan voor de taak om het eerlijke verhaal te vertellen en daarin duidelijk te maken hoe moeilijke afwegingen zijn gemaakt. In oktober 2015 maakte Stichting Pensioenfonds ABP bekend haar beleggings portefeuille ingrijpend aan te passen en concrete duurzaamheidsdoelstellingen te koppelen aan haar beleid. Dit is een duidelijk signaal dat maatschappelijk verantwoord beleggen sterk in opmars is, mede als gevolg van de roep van belanghebbenden. Dit vraagt van pensioenfondsen het nodige. Allereerst gaat het om het formuleren van een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid. Vervolgens is het van belang de interne beheersing voldoende robuust in te richten om naleving van het beleid te waarborgen. Tot slot is het belangrijk om transparant verantwoording af te leggen aan de stakeholders. Dit laatste is geen sinecure, gezien de dilemma’s die maatschappelijk verantwoord beleggen met zich meebrengt. Dit artikel gaat in op de verantwoording over maatschappelijk verantwoord beleggen en de dilemma’s die daarbij een rol spelen.
116 De Pensioenwereld in 2016
Maatschappij 117
Kaders en complexiteit voor duurzaamheidsverslaggeving door pensioenfondsen RJ 610 Pensioenfondsen en RJ 400 Jaarverslag vereisen dat aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke aspecten van ondernemen. De verdere uitwerking is echter weinig concreet. Dat geldt ook voor de desbetreffende paragrafen in de Code Pensioenfondsen. Wet- en regelgeving biedt dus weinig concrete handvatten, maar daarmee ook veel vrijheid om tot een goede verantwoording te komen. Pensioenfondsen die een stap verder willen gaan, kunnen (op vrijwillige basis) gebruikmaken van verslaggevingsrichtlijnen
Stakeholders
Informatiebehoefte ten aanzien van maatschappelijk verantwoord beleggen
Deelnemers (zowel actieven als inactieven)
1. Verwachte gevolgen van het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid voor beleggingsresultaten, beleggingsrisico’s, premies en kosten 2. Duurzaamheidsdoelstellingen en concrete resultaten 3. Toelichting op gemaakte keuzes in dilemma’s
Aangesloten werkgever(s)
1. Verwachte gevolgen van het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid voor premies 2. Duurzaamheidsdoelstellingen en concrete resultaten 3. Informatie inzake (beheersing van) incidenten / reputatieschade
Toezichthouder(s)
1. Relatie tussen maatschappelijk verantwoord beleggen en de doelstelling van het fonds 2. Naleving wettelijke eisen
Overige gebruikers (waaronder onderzoekers, maatschappelijke organisaties, overheidsinstanties en het brede publiek)
1. Doelstellingen van het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid en concrete resultaten 2. Informatie inzake incidenten / reputatieschade 3. Invulling van maatschappelijke functie ten opzichte van bedrijven waarin wordt geïnvesteerd
Tabel 1: Identificeren van stakeholders en hun informatiebehoefte (voorbeeld)
die worden gepubliceerd door de Global Reporting Initiative (GRI) en de Sustainability Accounting Standards Board (SASB). Deze bieden concrete handvatten voor de inrichting van duurzaamheidsverslaggeving. Wie zich goed wil verantwoorden over maatschappelijk verantwoord beleggen moet de blik ‘van buiten naar binnen’ richten: het gaat immers om het invullen van de informatiebehoeften van stakeholders. Deze zijn echter niet eenduidig, noch volledig uitgekristalliseerd. Het stramien van tabel 1 kan helpen om die informatiebehoeften scherp in beeld te krijgen. Omdat stakeholders en behoeften aan verandering onderhevig zijn, is het aan te bevelen deze analyse op frequente basis (bijvoorbeeld jaarlijks) uit te voeren. Op basis van onze ervaring onderscheiden wij drie dimensies die minimaal aan de orde moeten komen in de verslaggeving: 1. Beleid en ambitie. Welk beleid voert het fonds en waarom? Wat is het ambitieniveau en welke dilemma’s spelen er bij het formuleren van het beleid en het ambitieniveau? 2. Beheersing en ontstane dilemma’s. Op welke wijze beheerst het fonds de naleving van het beleid en hoe is ingespeeld op dilemma’s die zich daarbij voordeden? 3. Compliance en detailinformatie. Worden bijvoorbeeld maatschappelijke duurzaamheidsnormen zoals de VN-richtlijnen nageleefd? Wordt uit oogpunt van transparantie inzicht geboden in details van de beleggingsportefeuille en zo ja, in hoeverre is hier het look through-principe – gericht op een inzicht in de onderliggende beleggingen van fondsen – toegepast? Het derde punt kent vooral een technische complexiteit. Zo is het de vraag of het publiceren van de volledige beleggingsportefeuille (op het niveau van individuele beleggingen) aan het eind van het jaar relevant is om inzicht te geven in de naleving van het beleid en compliancenormen. Ook kan de mate waarin look through is toegepast vragen oproepen bij een dergelijke verantwoording. De inhoudelijke complexiteit in de verslaggeving schuilt vooral in de eerste twee punten. Het gaat hier om een doorwrocht beleid dat aansluit bij de informatiebehoeften van stakeholders en een transparante communicatie
118 De Pensioenwereld in 2016
over gemaakte beleidskeuzes en (potentiële) kwetsbaarheden in het proces. Een van de complicaties hierbij is dat het begrip duurzaamheid per definitie een multidimensionaal karakter heeft. Het gaat over persoonlijke en morele opvattingen en over verschillende belangen die tegen elkaar moeten worden afgewogen. Het duurzaamheidsvraagstuk is daarom situationeel en kent vele dilemma’s waarin zwart en wit geen plaats hebben. Juist daarom is er een zorgvuldig proces nodig voor het opstellen van een duurzaamheidsbeleid, het beheersen van de uitvoering hiervan en het afleggen van verantwoording hierover.
Maatschappij 119
–– Hoe is het geformuleerde beleid geconcretiseerd ten aanzien van de onderliggende duurzaamheidsprincipes die het fonds nastreeft? Beheersing en ontstane dilemma’s Hierbij gaat het om verdere invulling van het beleid naar het operationele handelen, zodat het bestuur kan toezien op de effectieve uitvoering van het beleid. Ook gaat het er hier om hoe in de praktijk wordt omgegaan met dilemma’s. Vragen die daarbij horen:
Hoe te komen tot een informatieve verslaggeving? In de vorige paragraaf hebben we drie dimensies benoemd die minimaal terug zouden moeten komen in de verslaggeving over maatschappelijk verantwoord beleggen. Hieronder bieden we per dimensie een aantal bouwstenen die de basis kunnen vormen voor een concrete uitwerking in de verslaggeving. Deze bouwstenen zijn vragend geformuleerd, omdat het vooral gaat om het stimuleren van het denkproces. Pensioenfondsen kunnen hier vervolgens hun eigen maatwerkinvulling aan geven. Beleid en ambitie Dit deel is gericht op het helder uiteenzetten hoe het bestuur het beleid heeft gevormd. Vragen die daarbij aan de orde kunnen komen zijn: –– Wat is maatschappelijk verantwoord (of duurzaam) beleggen in de ogen van het fonds? –– Welke duurzaamheidsprincipes hanteert het fonds als uitgangspunt? –– Welke dilemma’s zijn onderkend in de keuze van principes en de formulering van het beleid? –– Welke wettelijke beperkingen zijn aanwezig (bijvoorbeeld vanuit prudentieel oogpunt) die mogelijk conflicteren met duurzaam beleggen? –– Wat mag de uitvoering van dit beleid de deelnemers en pensioen gerechtigden van het fonds kosten in termen van lager rendement en kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het beleid?
–– Zijn in de selectie van fiduciair beheerders, fondsmanagers of fondsen criteria opgenomen gericht op duurzaamheid? –– Welke afwegingen worden hierbij gemaakt wanneer de selectie niet geheel volgens de criteria kan worden uitgevoerd? –– Welke interne beheersingsmaatregelen waarborgen dat voldaan wordt aan het geformuleerde beleid? –– Hoe is de monitoring ingeregeld, hoe wordt gewaarborgd dat tijdig wordt geacteerd op ‘incidenten’? –– Welke inherente restrisico’s identificeert het bestuur? In welke mate kunnen incidenten worden uitgesloten? –– Hoe heeft het bestuur gehandeld bij gerezen dilemma’s (casuïstiek/ situationele aspecten)? Welke afwegingen zijn daarin gemaakt tussen rendement en (reputatie)risico? Met name dit laatste aspect vergt een heldere argumentatie. In de praktijk blijkt dat pensioenfondsbestuurders hiermee worstelen. Van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders geeft 56% aan in hun jaarverslaggeving slechts in beperkte mate aandacht te besteden aan gerezen dillema’s inzake duurzaam heidsvraagstukken, zo blijkt uit onderzoek van KPMG1. Het percentage dat zelfs nauwelijks of geen aandacht aan deze dillema’s in de jaarverslaggeving
1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
120 De Pensioenwereld in 2016
besteedt, bedraagt 22%. Uiteraard kan in een jaarverslag niet integraal verslag worden gedaan van alle dilemma’s. Een typerend voorbeeld kan wel inzicht bieden in de wijze van handelen, zodat gebruikers inzicht krijgen in de wijze waarop afwegingen plaatsvinden. In combinatie met de beschreven dilemmaafwegingen in de beleidsvorming geeft dit een goed beeld van de kaders waarbinnen vraagstukken in het bestuur worden behandeld. Compliance en detailinformatie De basis voor verantwoording over deze dimensie is kwantitatieve (binaire) informatie. Hierbij kan worden gedacht aan de detaildata van de beleggingen, de gehanteerde uitsluitingenlijst, incidentrapportages, etc. Een juiste inrichting van de informatievoorziening en interne beheersing moet waarborgen dat deze informatie relatief eenvoudig en op frequente basis te genereren is. Ook hier speelt echter wel een aantal lastige vraagstukken, zoals: –– Is voldoende duidelijk wat een incident is voor de uitvoerder van het beleid? Is de norm duidelijk en (binair) meetbaar? –– In welke mate bestaat er inzicht in de fund-to-fund structuren en of beleggingen in onderliggende funds (op basis van look through) passen binnen het beleid? –– Wordt inzicht gegeven in het rendement in vergelijking met de duurzaam heidsbenchmark en de algemene benchmark (zonder uitsluitingen op basis van duurzaamheid)? –– Wat zijn de kosten van duurzaam beleggen (opportunity costs en uitvoeringskosten)? Vooral de antwoorden op de laatste twee vragen zullen voor deelnemers, die voor hun pensioenopbouw afhankelijk zijn van goede rendementen en lage kosten, zeer relevant zijn.
Maatschappij 121
Conclusie Verslaggeving over maatschappelijk verantwoord beleggen moet ‘het eerlijke verhaal’ vertellen en een evenwichtig beeld schetsen. Eenvoudig is dat natuurlijk niet. Wat vaststaat is dat de behoeften van de stakeholders leidend zijn en dat er dus van buiten naar binnen moet worden gewerkt. De hiervoor genoemde drie dimensies geven daar richting aan, evenals de vragen die we daarbij hebben geformuleerd. Het moge duidelijk zijn dat de genoemde vragen niet per definitie volledig zijn. Wat pensioenfondsen verder nodig hebben is een robuust intern beheersings proces dat niet alleen de technische kant goed inregelt, maar dat ook inspeelt op de zachtere, meer situationele kant van duurzaam beleggen. Dit betekent een transparante uiteenzetting van de keuzes in de beleidsformulering en van de kosten van dit beleid, een robuuste interne beheersing gericht op het voorkomen van imagoschade en een uiteenzetting van gemaakte keuzes in moeilijke afwegingen die waardevol is voor het inzicht van lezers. Zoals duidelijk mag zijn: het opstellen van een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid en het afleggen van verantwoording hierover is niet eenvoudig. Dit neemt echter niet weg dat van pensioenfondsen verwacht mag worden dat zij het onderwerp duurzaamheid hoog op hun agenda zetten passend bij de maat schappelijke functie die zij vervullen. De stakeholders verwachten niet anders.
122 De Pensioenwereld in 2016
15
Maatschappij 123
Samenstelling divers bestuur vraagt lef Auteurs: Bert Kempen en Joyce Groteclaes Een divers samengesteld bestuur is een beter functionerend bestuur. Want diversiteit in afkomst, geslacht en karakter zorgt voor een rijkdom aan perspectieven en daarmee voor betere beslissingen. Pensioenfondsen worstelen met dit thema, dat ook in de Code Pensioenfondsen is opgenomen. Om succes te boeken is een andere benadering nodig bij de invulling van bestuursfuncties. Een benadering waarbij gebaande paden worden verlaten. In september 2013 werd de Code Pensioenfondsen gelanceerd. Hiermee hebben de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid normen gefor muleerd voor ‘goed pensioenfondsbestuur’. Een van de normen is het nastreven van een complementair en divers samengesteld bestuur en belanghebbendenorgaan (BO) of verantwoordingsorgaan (VO). Twee jaar later komt de vraag op hoe deze normen door de sector zijn opgepakt.1 KPMGonderzoek2 laat zien dat 78% van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders moeite heeft met het invullen van deze diversiteitsnormen. Tevens geeft meer dan driekwart van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders aan dat zij het een uitdaging vinden om kwalitatief goede bestuurders te vinden. Het is dus duidelijk dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Van belang hierbij is dat het thema diversiteit niet vanuit een verplichting op de agenda wordt gezet, maar vanuit een intrinsieke wens: niet omdat het moet, maar omdat het ertoe doet. Dát diversiteit goed is, daar is brede overeenstemming over. Ook (wetenschappelijk) onderzoek wijst vrijwel unaniem in die richting.
1 2
De Monitoringcommissie voert onderzoek uit naar de naleving van de Code Pensioenfondsen. Ten tijde van het schrijven van dit artikel waren de onderzoeksresultaten van de Monitoringcommissie nog niet gepresenteerd. KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
124 De Pensioenwereld in 2016
Teams met een karakterologische diversiteit presteren beter, omdat deze in hun besluitvorming vanuit meerdere perspectieven kijken, en laten meer creativiteit zien. Bovendien vermindert diversiteit het risico van tunnelvisies of een te grote dominantie van een enkel persoon. En last but not least, werken diverse teams vaak plezieriger samen. Het gaat bij diversiteit overigens nadrukkelijk om meer dan de juiste verhouding tussen mannen en vrouwen. Het gaat om een diversiteit in brede definitie: afkomst, cultuur, leeftijd, karakter, type persoonlijkheid, etc. Het besef dat diversiteit nuttig is, lijkt ook in de pensioenwereld te leven. Bijna alle pensioenfondsbestuurders geven aan dat zij groot belang hechten aan een divers en complementair bestuur. De goede bedoelingen ten spijt wil het blijkbaar nog niet overal lukken om diversiteit echt van de grond te krijgen. Welke opties zijn er om daarin verbetering te brengen en wat kunnen bestuurders leren van de inspanningen bij fondsen waar het wel is gelukt een divers bestuur te vormen? Omkering van denken Een eerste opmerking is dat elk mens last heeft van vooroordelen en menselijk gedrag, ook degenen die dat bestrijden. Een voorbeeld van deze bias is dat we van nature geneigd zijn tot een voorkeur voor de mensen die op ons lijken. Dat is een belangrijke hobbel bij het creëren van meer diversiteit in teams. Immers, bestuurders zijn van nature niet alleen geneigd om hun eigen netwerk als startpunt te nemen, ze laten daarbij ook onbewuste voorkeuren een rol spelen. De praktijk laat zien dat een vacature veelal wordt opgevuld aan de hand van een lijstje ‘bekende geschikte kandidaten’ dat door de zittende bestuurders wordt opgesteld. Er wordt gedacht vanuit de bestaande vacature en de bijbehorende profielschets en dat wordt vertaald naar een lijstje met kandidaten. Als deze selectie onvoldoende diversiteit oplevert, wordt dat al snel als een fait accompli geaccepteerd: blijkbaar zijn er onvoldoende kandidaten om te komen tot een divers team. Natuurlijk is de voorgaande handelwijze niet typerend voor alle pensioen fondsen. Juist daarom is het van belang om te leren van wat pensioenfondsen doen die wel in staat zijn om diversiteit in de bestuurskamer van de grond te krijgen.
Maatschappij 125
Wat daarbij opvalt is dat zij minder vanuit hun bestaande kaders en netwerken denken en meer vanuit de anders belevingswereld redeneren. Als gevolg hiervan kunnen zij andere ‘bronnen’ van diversiteit aanboren. Dat is onder meer bij het aantrekken van vrouwen van belang. Er is namelijk door de bank genomen een verschil tussen mannen en vrouwen: mannen zijn geneigd om van nature voor zichzelf op te komen en duidelijk hun ambities uit te spreken. Ze solliciteren vanzelf, ook als ze nog (enige) twijfel hebben over hun geschiktheid. Vrouwen spreken over het algemeen hun ambities minder duidelijk uit. Ze solliciteren alleen als ze volledig voldoen aan de eisen en worden het liefst expliciet gevraagd. Een van de opties om ‘nieuwe bronnen’ aan te boren, is door bij het schrijven van profielschetsen en de daarbij horende vacatures meer aansluiting te zoeken bij de beleving van een bredere doelgroep. Uit onderzoek blijkt dat, indien men bij de belevingswereld van iemand kan aansluiten, die persoon veel meer geneigd is de vacature tot zich te nemen en een grotere motivatie heeft om verder te gaan.3 De vacature spreekt letterlijk meer tot de verbeelding. Het voordeel daarvan is dat pensioenfondsen bij de werving in andere vijvers kunnen vissen en daarmee potentieel een deel van de oplossing realiseren voor de schaarste aan divers bestuurstalent met adequate expertise die ook door toezichthouders wordt gevraagd. Dit vraagt niet alleen om ander taalgebruik, maar ook om het helder formuleren van eisen en verwachtingen die aan een bepaalde rol worden gesteld. Bij het zoeken naar een leiderstype dient de nadruk in de werving en selectie te liggen op leidinggevende aspecten; wanneer het meer gaat om een ‘Plant’-type (een van de acht rollen van de Belbin-managementteamrollen4) zal er meer creativiteit in de uitvraag van kandidaten moeten blijken. Dit extra stapje is nodig om de potentiële kandidaat meer te ‘verleiden’ voor de vacature. Verder is er winst mogelijk bij de afwegingen over de kandidaten. In veel gevallen is er bij het selecteren van een nieuwe bestuurder consensus nodig tussen de (overige) bestuursleden. Dat is op zichzelf heel logisch, maar consensus heeft ook als risico dat men de ‘veiligste keuze’ volgt. Diversiteit voelt vaker niet als de ‘veiligste keuze’. Er is dus ook op dit aspect wat lef nodig om buiten de gebaande paden te gaan. 3 4
Detremmerie, M. & Monstrey, E. (2011). Psychotherapie en zingeving. Belbin-managementrollen, http://www.werkenmetteamrollen.nl/Werken-met-Teamrollen/De-9-Teamrollen.asp#.VmlY-o3lurR
126 De Pensioenwereld in 2016
Maatschappij 127
Voorbereiden Tot slot is diversiteit ook een kwestie van een goede voorbereiding. Besturen van pensioenfondsen kunnen zich proactief voorbereiden op een toekomstige vacature door middel van een diversiteitsmodel. Dit is een model waarmee de samenstelling van een bestuur, qua competenties, vaardigheden, samenstelling en diversiteitsfactoren wordt geanalyseerd. Het model geeft op die onderdelen niet alleen inzicht in de huidige situatie, maar ook in de verwachting over 2, 4, 8 of X jaar. Een voorbeeld van een deeluitwerking van het diversiteitsmodel is in onderstaande tabel weergegeven. Aantal jaren vanaf heden Kennisgebieden van bestuursleden
0
2
4
6
8
Het besturen van een organisatie
5
4
3
2
1
Relevante wet- en regelgeving
3
3
3
2
0
Pensioenregelingen en pensioensoorten
4
3
3
2
0
Financieel-Technische en actuariële aspecten
1
1
1
0
0
Administratieve organisatie en interne controle
4
3
3
2
1
Communicatie
4
3
2
2
1
Uitbesteding
3
2
2
2
0
Aantal vrouwelijke bestuursleden
2
2
2
2
1
Aantal bestuursleden jonger dan 40 jaar
2
1
0
0
0
high score
medium score
Tabel 1: Diversiteitsmodel
low score
Deze uitwerking laat over de jaren heen zien welke competenties of diversiteits factoren in voldoende mate aanwezig zijn (groen) en welke competenties of diversiteitsfactoren aandacht behoeven (oranje of rood). In dit voorbeeld van een deeluitwerking zijn de kennisgebieden van bestuursleden, het aantal vrouwen en aantal jongeren onder de 40 aangegeven. Na twee jaar zijn er nog twee vrouwelijke bestuurders en één jongere bestuurder in het bestuur. Ten aanzien van de kennisgebieden is er dan niet voldoende kennis op het gebied van financieel-technische en actuariële aspecten en uitbesteding bij het totale bestuur, wegens aftreden van een bestuurder die deze kennisgebieden voor zijn rekening neemt. Op basis van deze matrix krijg je inzicht in de toekomstige samenstelling van het bestuur en daarmee biedt de matrix handvatten bij het opstellen van het gezochte profiel en het type persoon dat men al vroegtijdig kan gaan opleiden of zoeken. Ieder pensioenfondsbestuur zou naast het reeds verplichte rooster van aftreden en een deskundigheids- en competentiematrix een goed overzicht moeten opstellen van de aanwezige en gewenste type personen, rollen of drijfveren en dit jaarlijks evalueren in de zelfevaluatie. Conclusie Meer diversiteit in de besturen van pensioenfondsen is zonder meer haalbaar. Het besef van de toegevoegde waarde van diversiteit is er gelukkig al. Het vertalen van dat bewustzijn naar concrete resultaten begint met een goede voorbereiding. Besturen die vervolgens wat meer lef tonen bij het zoeken naar geschikte kandidaten zullen vaak aangenaam verrast zijn door wat ze dan op hun pad tegenkomen.
128 De Pensioenwereld in 2016
16
Maatschappij 129
Optimaal pensioen vraagt meer dan ooit om deelnemers die zich verdiepen in de materie Auteurs: Rosanne Vermeulen en Alissa van der Voort
Deelnemers moeten adequate financiële kennis hebben over hun oude dagsvoorziening. Dat was altijd al zo, maar de noodzaak groeit nu zij steeds meer zelf keuzes moeten maken en nu er ingrijpende en complexe vraagstukken spelen die het pensioen beïnvloeden. Alleen als ze zich goed verdiepen in de materie kunnen deelnemers optimale keuzes maken. Het gaat hier om een gedeelde verantwoordelijkheid van deelnemers, pensioenuitvoerders, overheid en werkgevers. Een overzicht van een aantal belangrijke issues. Waar veel deelnemers tien jaar geleden bijna gedachteloos een deel van het inkomen afstonden aan een pensioenfonds zonder hier verder naar om te kijken, worden zij nu dagelijks geconfronteerd met ontwikkelingen – en keuzes – op het gebied van de oudedagsvoorziening. Dit artikel beschrijft welke actuele thema’s er op dit moment voor deelnemers spelen op het gebied van hun pensioen en laat daarmee zien dat het meer dan ooit zaak is dat deelnemers zich verdiepen in de (on)mogelijkheden. Een combinatie van langer doorwerken en minder pensioen opbouwen De eerste ontwikkeling betreft de verhoging van de AOW-leeftijd en de tegelijkertijd verlaagde pensioenopbouw. Dit voelt voor de gemiddelde Neder lander als een extra last. De verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 1 januari 2013 vindt geleidelijk plaats, waarbij vanaf 2021 de AOW-leeftijd wordt gekoppeld aan de levensverwachting. Dit betekent dat men niet langer bij ingang van
130 De Pensioenwereld in 2016
het 65e levensjaar aanspraak kan maken op een AOW-uitkering, maar pas bij het bereiken van de leeftijd van 67 (of later). Veel mensen zien zich hierdoor genoodzaakt langer door te werken. Zij gaan immers vanaf 2021 tot hun 67e jaar geen financiële ondersteuning (AOW) ontvangen. Dit is echter maar deels waar, want deze verhoging geldt in principe alleen voor het pensioen in de eerste pijler: de AOW als basispensioen, gefinancierd door middel van het omslagstelsel. De ingangsdatum van het aanvullend pensioen in de tweede pijler is gebaseerd op (cao-)afspraken tussen sociale partners en is opgenomen in de pensioenovereenkomst. Alhoewel de pensioenleeftijd in aanvullende regelingen veelal is gebaseerd op een pensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd, kunnen sociale partners ook andere afspraken maken (bijvoor beeld een vroegere datum). Deelnemers kunnen daardoor eerder (aanvullend) pensioen ontvangen dan een AOW-uitkering. Dit is bij deelnemers vaak niet bekend. Deelnemers die hiervan wel op de hoogte zijn, kunnen – gebaseerd op hun eigen wensen en persoonlijke omstandigheden – bewuste keuzes maken ten aanzien van deze voorziening. Ze kunnen ervoor kiezen het aanvullende pensioen eerder te ontvangen (afhankelijk van de pensioenregeling) en/of meer bij te sparen via een eigen regeling en eerder te stoppen met werken. Echter, de AOW-uitkering blijft pas ingaan op het moment dat de AOW-leeftijd wordt bereikt. Ook de fiscale regels voor aanvullend pensioen zijn gewijzigd, door de versobering van het zogenoemde Witteveenkader. Hierdoor is verlaging van de maximale premie doorgevoerd door middel van een verlaging van het maximale opbouwpercentage op basis van middelloon van 2,25% per dienstjaar op basis van een pensioenleeftijd van 65 jaar in 2013, naar 1,875% per dienstjaar op basis van een pensioenleeftijd van 67 jaar in 2015. Daarenboven kan vanaf 2015 geen reguliere pensioenopbouw meer plaatsvinden over een fulltimesalaris van meer dan EUR 100.000 (getal 2015). Er bestaan alternatieven voor deelnemers met inkomens boven de EUR 100.000, zoals belastingvriendelijk bijsparen met een nettolijfrente of een nettopensioen. Deelnemers dienen zich hierin te verdiepen om tot passende keuzes te komen.
Maatschappij 131
Zij moeten zich daarnaast realiseren dat de fiscale inperking ook leidt tot een verlaging van het partnerpensioen en het wezenpensioen. Het partnerpensioen en wezenpensioen dalen. Dit geldt vooral voor werknemers met een salaris boven EUR 100.000, waardoor er bij hun overlijden flinke nadelige financiële gevolgen kunnen ontstaan voor de nabestaanden. Tot slot is ook de partnertoeslag in 2015 verdwenen voor alle nieuwe deelnemers. Indien de deelnemer na 1 april 2015 de AOW-leeftijd bereikt, ontvangt de partner van de deelnemer geen partnertoeslag meer. De combinatie van het verhogen van de AOW-leeftijd en het inperken van fiscale vermogensopbouw leidt tot een lagere pensioenopbouw voor deelnemers. Voor sommige deelnemers heeft dit geleid tot lagere pensioenpremies. Deze deelnemers kunnen het bedrag dat hierdoor vrijkomt op een andere wijze aanwenden om op termijn voldoende voor de oudedag te hebben, bijvoorbeeld via banksparen, lijfrenteverzekering, zelf sparen of beleggen, of via een geheel andere weg door bijvoorbeeld een hypotheek eerder af te lossen. Individuele keuzevrijheid voor de deelnemer Een van de rode lijnen in de herzieningen van het pensioenstelsel is dat de risico’s verschuiven van de werkgever naar de deelnemer. De hoogte van het pensioen is niet langer gegarandeerd door de werkgever maar hangt af van de beleggingsresultaten, en dus van de keuzes die de deelnemer maakt ten aanzien van het risicoprofiel van de beleggingen en de gewenste mate van zekerheid. Uit onderzoeken blijkt echter dat deelnemers juist op dit gebied weinig interesse tonen en weinig inzicht hebben. Het pensioenbewustzijn is laag, keuzes voor de lange termijn kunnen niet altijd worden gemaakt en de financiële concepten zijn te ingewikkeld. Typerend in dit verband zijn de resultaten uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Dit onderzoek laat zien dat deelnemers voornamelijk behoefte hebben aan zekerheid en keuzevrijheid ten aanzien van type pensioenregeling en premiebijdrage1. Circa 47% van de werknemers geeft aan liever zelf een pensioenfonds te kiezen dan deel te nemen aan een verplicht solidair pensioenstelsel.
1
Pensioenen: Solidariteit en keuzevrijheid, SCP augustus 2015.
132 De Pensioenwereld in 2016
Verder zijn er nog keuzemogelijkheden ten aanzien van het moment waarop pensioen aangekocht kan worden. Er is een (tot nu toe) tijdelijke pensioenknipregeling ingevoerd, waardoor deelnemers in staat zijn bij ingang van pensionering niet hun gehele opbouw aan te kopen, maar deze aankoop gefaseerd te laten plaatsvinden om zo mogelijk een hoger rendement te realiseren. De individuele keuzevrijheid is flink toegenomen. Er liggen meer risico’s bij de deelnemer, de keuzevrijheid omtrent risicoprofiel van beleggingen, omtrent aankoop van pensioen en gewenste mate van zekerheid is toegenomen. Dit vraagt dan ook om beter inzicht bij de deelnemer en om verdere stappen op dit gebied. Hier wordt later in dit artikel nader op ingegaan. Verplichtstelling en het verdwijnen van solidariteit Er is veel discussie over het mogelijk vervallen van de verplichtstelling en in dat kader is het goed om de twee soorten verplichtstellingen goed op het netvlies te hebben. Deze dienen los van elkaar te worden gezien. 1. De verplichtstelling voor bedrijven om zich aan te sluiten bij bedrijfstak pensioenfondsen, ook wel ‘de grote verplichtstelling’ genoemd. Deze verplichtstelling staat prominent op de politieke agenda en krijgt veel mediaaandacht. 2. De verplichtstelling voor deelnemers, ook wel ‘de tweede verplichtstelling’ genoemd. Hierbij staat de continuïteit ter discussie. Deze verplichtstelling zorgt ervoor dat een werknemer een gedeelte van zijn brutoloon gebruikt voor de aangeboden pensioenregeling die is ondergebracht bij een pensioenfonds of in een verzekerde regeling. Mede vanwege de flexibilisering van de arbeidsmarkt en een toename van het aantal zzp’ers ontstaat de vraag of de deelnemer niet liever zelf wil bepalen of en hoe zijn/haar oudedagsvoorziening wordt opgebouwd. Zzp’ers en werknemers met een flexibel contract bouwen namelijk niet of nauwelijks automatisch pensioen op. Tot op heden wordt bij veel bedrijfstaken beroepspensioenfondsen een doorsneepremie betaald, waarbij voor alle deelnemers eenzelfde pensioenpremie wordt betaald. Het kabinet doet op dit
Maatschappij 133
moment onderzoek naar het afschaffen van de doorsneepremie. Deze staat ter discussie, omdat zowel de demografie als de arbeidsmarkt drastisch verandert (veranderd is). Vanwege de vergrijzing is de verdeling tussen jong en oud niet langer in balans. Door de doorsneepremie betalen jongere werknemers (in-) direct mee aan het pensioen voor oudere werknemers. Oudere deelnemers beroepen zich erop dat het afschaffen van de doorsneepremie onrechtvaardig zou zijn, omdat zij jarenlang een relatief hoge premie voor de verkregen opbouw hebben betaald met het vooruitzicht dat zij daarvoor op latere leeftijd gecompenseerd zouden worden. Daarnaast neemt het aantal zzp’ers toe, wat ertoe leidt dat meer mensen niet (meer) actief deelnemen aan een pensioenregeling. Dit leidt opnieuw tot de vraag of de verplichtstelling nog rechtvaardig is. Uit onderzoek van KPMG2 blijkt dat 86% van de pensioen fondsbestuurders van mening is dat de verplichtstelling niet binnen vijf jaar zal worden afgeschaft. Volgens hen zullen deelnemers de komende jaren niet enkel vrijwillig pensioen opbouwen. Een opvallende uitkomst, gezien het feit dat het kabinet steeds meer aandacht vraagt voor mogelijke afschaffing van de verplichtstelling. Daarnaast wil het kabinet verder onderzoek doen naar de mogelijkheden ten aanzien van het opbouwen van persoonlijk pensioenvermogen en het creëren van meer keuzemogelijkheden voor deelnemers. Dit vereist meer verantwoordelijkheid van deelnemers en noopt daarmee ook tot verdieping van de huidige pensioenkennis. Meer informatie leidt niet tot een verbeterd inzicht Al met al is duidelijk: deelnemers moeten zelf meer keuzes maken en dat kunnen ze alleen verantwoord doen als ze meer inzicht in de materie hebben. In dat kader is het ook relevant dat de digitale informatieverstrekking wordt uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s is geüniformeerd door onder andere de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Door middel van het Nationaal Pensioenregister is veel informatie over het pensioen van de deelnemer verzameld en is het te verwachten pensioen inkomen inzichtelijk gemaakt. Daarnaast zijn het Uniform Pensioen Overzicht (UPO) en de website mijnpensioenoverzicht.nl een grote vooruitgang geweest in de communicatie rondom pensioen. Echter, uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)3 blijkt dat de huidige informatieverstrekking de te 2 3
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015). ‘Pensioenrisicoanalyse - Onderzoek naar de verwachte hoogte van toekomstige pensioeninkomens’, AFM februari 2012.
134 De Pensioenwereld in 2016
rooskleurige verwachtingen over de hoogte van het pensioen niet wegneemt en onvoldoende inzicht biedt in onzekerheden. Om daarmee om te gaan is een grotere mate van betrokkenheid van de deelnemers nodig. De vraag is echter of eenieder in staat is om de consequenties van de eigen pensioenkeuze te overzien. Recentelijk heeft de AFM bekendgemaakt een complete financiële plannings tool beschikbaar te willen hebben voor deelnemers waarin gegevens over het eerste- en tweedepijlerpensioen samengebracht worden, inclusief data betreffende lijfrentes, hypotheken en spaartegoeden. Dit betreft persoonlijke informatie uit gegevens van onder andere de Belastingdienst, banken, verzeke raars en pensioenfondsen. Het beschikbaar stellen van een dergelijke tool leidt volgens de toezichthouder tot een stimulatie voor de deelnemer om zich te verdiepen in zijn/haar financiële situatie en na te denken over de oudedags voorziening. De aankondiging van de AFM illustreert de behoefte aan beter inzicht; de vraag is in hoeverre een financiële planningstool kan bijdragen aan het verkrijgen van voldoende inzicht. Alternatieven voor de oudedagsvoorziening van deelnemers Sinds 2015 kennen we een specifieke vrijstelling voor de vermogens rendementsheffing in box 3 voor het nettopensioen en de nettolijfrente, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Dat betekent dat over de waarde van het nettopensioen en de nettolijfrente geen jaarlijkse vermogens rendementsheffing wordt geheven over dat deel van de waarde dat het heffingsvrije vermogen overstijgt. Daarmee wordt jaarlijks 1,2% belasting bespaard over de waarde van het opgebouwde pensioen. Of dit financieel voordelig is, hangt af van het rendement dat op het pensioenproduct kan worden behaald ten opzichte van het rendement op vrij vermogen, en de extra kosten die het pensioenproduct met zich meebrengen. Belangrijke afweging hierbij is dat het vermogen vaststaat tot pensioendatum, waarbij de uitkering vanaf pensioendatum periodiek plaatsvindt, terwijl vrij vermogen naar eigen inzicht opneembaar is.
Maatschappij 135
Per 2017 gaat de rendementsheffing in box 3 voor particulieren aanzienlijk wijzigen. Het forfaitair rendement op vermogen (nu 4%) krijgt drie verschillende percentages, variërend van 2,9% voor een vermogen tot EUR 100.000 tot 5,5% voor een vermogen van meer dan EUR 1 miljoen (per belastingplichtige). De vraag rijst of dit een extra prikkel zal geven aan de deelnemers met hoge inkomens en vermogens om gebruik te maken van het nettopensioen en de nettolijfrente. Gebruikmaken van een nettopensioen of een nettolijfrente is niet verplicht. Een deelnemer heeft ook andere mogelijkheden voor aanvulling van de pensioenopbouw. Te denken valt aan de vervroegde aflossing van de hypotheek op de eigen woning of het sparen met een spaarrekening of via beleggingen. Afhankelijk van de persoonlijke situatie kunnen deze alternatieven financieel interessant zijn. Opnieuw is de conclusie dat deelnemers zich hierbij moeten verdiepen in de diverse mogelijkheden en de daarbij behorende keuzes. Conclusie De hiervoor geschetste ontwikkelingen lijken in eerste instantie alleen maar tot beperkingen te leiden. Toch zijn er – zo blijkt uit het voorgaande – wel degelijk mogelijkheden. Dit vraagt er echter wel om dat de deelnemer zich in de diverse mogelijkheden verdiept. Of de mogelijkheden financieel interessant zijn, hangt namelijk veelal af van de persoonlijke situatie. Alle ontwikkelingen overziend is de conclusie onafwendbaar: Deelnemers moeten meer financiële kennis opbouwen om hun eigen oudedagsvoorziening adequaat vorm te geven. Deze verantwoordelijkheid ligt in beginsel bij de deelnemers zelf, maar ook de pensioenuitvoerder, overheid en/of werkgevers dienen hier een bijdrage aan te leveren. Dit wordt onderschreven door de uitkomsten van het KPMG-onderzoek onder pensioenfondsbestuurders4 waaruit blijkt dat ruim driekwart van de ondervraagde pensioenfondsbestuurders aangeeft dat de veranderingen in de pensioensector de deelnemer dwingen tot het opdoen van meer financiële kennis.
4
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
136 De Pensioenwereld in 2016
17
Maatschappij 137
Direct verzekerde regelingen: de prijs van zekerheid is hoog Auteurs: Luuk Tegels, Veronique de Boer-Achmad en Alexander van Stee Defined Benefit (DB)-regelingen – met gegarandeerde uitkeringen – zijn de afgelopen tien jaar massaal omgezet naar Defined Contribution (DC)-regelingen – met uitkeringen die afhankelijk zijn van behaalde beleggingsresultaten. Er is nog steeds sprake van direct verzekerde DBregelingen die wel zekerheid bieden over de hoogte van de uitkering, maar dit heeft wel zijn prijs. Het is maar de vraag of werkgevers en werknemers in de huidige markt nog bereid zijn die prijs te betalen. Een combinatie van achterblijvende economische groei, lage rentestand, maatschappelijke trends en wijzigingen in (fiscale) wetgeving heeft de afgelopen twintig jaar veel impact gehad op het karakter van pensioenregelingen. In eerste instantie was er sprake van een drastische verschuiving1 van eindloonnaar middelloonregelingen (beide DB-regelingen). In het begin van deze eeuw werd de verschuiving ingezet naar de beschikbarepremieregeling, oftewel de DC-regeling. Zeker binnen de direct verzekerde markt is deze trend inmiddels duidelijk waarneembaar: waar in 1999 nog slechts 15% van de deelnemers in een direct verzekerde regeling deelnam aan een DC-regeling, is dat inmiddels opgelopen tot meer dan 50%, waarbij ook het totaal aantal deelnemers met een direct verzekerde regeling met bijna 20% toenam.
1
Rabobank, maart 2007: https://economie.rabobank.com/PageFiles/3560/aardverchuivingentcm64-74334.pdf.
138 De Pensioenwereld in 2016
Maatschappij 139
tegen een rekenrente van 3,0% gesloten werden en waarvoor soms ook nog een rentestandskorting werd afgesproken, zijn rekenrentes tussen 2,0% en 2,5% tegenwoordig niet vreemd meer. Dit is ook goed te zien als we kijken naar het verloop van de 20-jaars swaprente.
600
Aantal x 1.000
500 400 300
6.0% 200
5.0% 100 0 1998
4.0% 2000
2002
2004
2006
Pensioenfonds
2008
2010
2012
2014
2016
Direct verzekerd
3.0% 2.0%
Figuur 1: Aantal deelnemers DC-regeling2 1.0%
De groei in het aantal afgesloten reglementen is nog overtuigender: van de direct verzekerde contracten in 1995 was slechts 7% een DC-regeling, in 2015 is dit ruim 60%. De verwachting is dat deze percentages, gezien de huidige marktomstandigheden, alleen maar verder zullen oplopen.
0.0%
05
-20
7-1
06
-20
7-1
07
-20
7-1
08
-20
7-1
09
-20
7-1
10
-20
7-1
11
-20
7-1
12
-20
7-1
13
-20
7-1
14
-20
7-1
Figuur 2: Verloop 20-jaars swaprente4
Tegengestelde effecten Dit is niet los te zien van veranderingen in fiscale wetgeving omtrent pensioen. Deze veranderingen hebben de pensioenregeling voor werkgevers die een fiscaal maximale pensioenregeling bieden, veelal goedkoper gemaakt. Naast de stapsgewijze verlaging van het maximale opbouwpercentage in een middel loonregeling van 2,25% naar 1,875% per jaar en navenante verlaging van de beschikbarepremiestaffels, is de pensioenrichtleeftijd sinds 1 januari 2014 verhoogd naar 67 jaar. Deze veranderingen zorgen ervoor dat de jaarlijkse kosten voor een fiscaal maximale pensioenregeling dalen3. Tegelijkertijd betekent dit uiteraard ook dat werknemers minder pensioen opbouwen. Buiten de wijzigingen in de fiscale kaders spelen ook marktomstandigheden een cruciale rol. Naast de verder toegenomen levensverwachting heeft voornamelijk de zeer lage rentestand een fors verhogend effect op de pensioenlasten. Waar direct verzekerde contracten vijf jaar geleden vaak nog
2
3
DNB, oktober 2015] Tabel RR1: http://www.dnb.nl/statistiek/statistieken-dnb/financiele-instellingen/verzekeraars/rechtstreeksepensioenregelingen/index.jsp en T8.11: http://www.dnb.nl/statistiek/statistieken-dnb/financiele-instellingen/pensioenfondsen/ pensioenregelingen/index.jsp Tevens is er sinds 2015 sprake van een maximum pensioengevend salaris van EUR 100.000, waarboven geen fiscaal gefaciliteerd pensioen meer kan worden opgebouwd, dit wordt echter veelal door werkgevers gecompenseerd waardoor er maar een beperkt effect is op de totale pensioenlast.
Deze lagere rekenrentes hebben echter alleen effect op de kosten van DBregelingen: de rekenrente voor de maximale premiestaffels voor DC-regelingen is wettelijk vastgelegd en bedraagt ook in 2015 nog steeds minimaal 3%. Een groep werkgevers die nu nog een DB-regeling heeft en kostenneutraliteit als uitgangspunt meeneemt bij het aangaan van een nieuw contract staat voor de keuze: de middelloonregeling fors uitkleden, of toch overstappen op een DC-regeling? Onderstaande case study levert enkele inzichten op. Case study Werkgever LifeSecure heeft begin 2011 een vijfjarig pensioencontract afgesloten bij een verzekeraar. Pensioen wordt gezien als een belangrijke arbeidsvoorwaarde en de werknemers hechten aan zekerheid. Daarom biedt de werkgever een fiscaal maximale middelloonregeling aan. Het werknemers bestand van LifeSecure is stabiel, kent een gemiddelde leeftijd van 45 jaar en een gemiddeld salaris van EUR 35.000.
4
DNB, Bloomberg.
15
-20
7-1
140 De Pensioenwereld in 2016
In de eerste drie jaar van het contract zijn de totale pensioenlasten van EasyLife (met ongeveer 16% van het brutosalaris) circa een derde hoger dan de pensioenlasten van LifeSecure (met ongeveer 12% van het brutosalaris). Door de verhoging van de pensioenrichtleeftijd en de stapsgewijze verlaging van het opbouwpercentage en de premiestaffels dalen de pensioenlasten voor beide werkgevers binnen de vijfjarige contractperiode met 10 tot 15%. Aangezien de contracten van beide werkgevers aan het einde van 2015 aflopen, dienen beide werkgevers een nieuw contract af te sluiten. De budgetten voor de pensioenregeling wijzigen niet. –– Werkgever EasyLife is er snel uit. Deze is tevreden over de verzekeraar en de pensioenlasten wijzigen niet substantieel: in de afgelopen vijf jaar zijn de kosten met ruim 10% afgenomen als gevolg van de wijzigingen in de fiscale kaders en bij verlenging van het contract is de verwachting dat de lasten stabiel blijven. –– Voor werkgever LifeSecure ligt dit echter heel anders. Verzekeraars zijn niet meer zo happig op het aanbieden van DB-contracten en het kost enige moeite om enkele concurrerende offertes te krijgen. Na enige onder handeling wil de huidige verzekeraar wel een offerte uitbrengen, maar van een rekenrente van 3% en een rentestandskorting kan gezien de huidige marktomstandigheden geen sprake meer zijn. Bij ongewijzigde voortzetting van de pensioenregeling stijgen de pensioenlasten, uitgaande van een rekenrente van 2,0%, met meer dan 60%. Dit is voor LifeSecure geen optie: om een middelloonregeling te kunnen blijven bieden zal de regeling flink moeten worden uitgekleed. Uitgaande van het kostenniveau aan het begin van de contractperiode dient het jaarlijkse opbouwpercentage verlaagd te worden naar 1,37%; als wordt uitgegaan van het kostenniveau in 2015, dan is zelfs een verlaging nodig naar 1,16%.
20.0% 18.0% 16.0% % bruto salaris
Werkgever EasyLife heeft een vergelijkbaar werknemersbestand en heeft begin 2011 eveneens een vijfjarig contract bij een verzekeraar afgesloten. Om geen pensioenverplichting op de balans te hoeven opnemen heeft EasyLife echter gekozen voor een fiscaal maximale beschikbarepremieregeling, uitgaande van een premiestaffel gebaseerd op een rekenrente van 3%.
Maatschappij 141
14.0% 12.0% 10.0% 8.0% 6.0% 4.0% 2.0% 0.0%
2011
2012
2013
Werkgever LifeSecure
2014
2015
2016* (prognose)
Werkgever EasyLife
Figuur 3: Totale kosten pensioenregeling
Werkgevers hechten vaak aan ‘kostenneutraliteit’ bij het verlengen van contracten. Hiermee wordt meestal bedoeld dat de kosten gelijk dienen te zijn aan de kosten van het voorgaande jaar. Uit de case study blijkt echter dat dit in het geval van een (maximale) middelloonregeling een heel ander kostenniveau kan zijn dan op het moment dat het contract werd afgesloten. Het zal van de situatie afhangen wie in de tussenliggende periode van deze kostendaling heeft geprofiteerd. Zeker is wel dat de waarde van de pensioenopbouw van de werknemers (fors) is afgenomen. Het is belangrijk dat werkgevers en werknemers zich hiervan bewust zijn en zich hierover goed laten adviseren. Conclusie Veel deelnemers aan pensioenregelingen hechten aan zekerheid en DBregelingen spelen in op die behoefte. Het voorgaande voorbeeld laat echter zien dat dit als gevolg van een combinatie van factoren een dure optie kan zijn. Zekerheid heeft kortom een prijs. Veel werkgevers zullen bij het verlengen van contracten in de huidige markt niet langer bereid en/of in staat zijn om die prijs te betalen. Daarmee lijkt het einde van de DB-regeling in de direct verzekerde markt onafwendbaar. Overstappen op een DC-regeling is bij verlenging veelal het enige logische alternatief.
De Pensioenwereld in 2016 143
Toekomst 18
Nieuw alternatief voor pensioenknip leidt tot onnodige complexiteit
19
Samenwerking tussen pensioenfondsen: meer dan een binaire keuze
20
FinTech verdient aandacht van pensioensector
144 De Pensioenwereld in 2016
18
Toekomst 145
Nieuw alternatief voor pensioenknip leidt tot onnodige complexiteit Auteurs: Marcel Schep, Olivier Roodenburg en Miekee Lam
Een opgebouwd pensioenkapitaal moet onder de bestaande regelgeving in één keer worden omgezet in een levenslange vaste pensioenuitkering. Dat is bij de huidige lage rentestand niet aantrekkelijk. Beoogde nieuwe regel geving kan een oplossing bieden voor dit probleem, maar de voorstellen ten tijde van het schrijven van dit artikel leiden tot hoge complexiteit voor deelnemers, werkgevers en pensioenuitvoerders. In een pensioenregeling met een premie- of een kapitaalovereenkomst wordt een pensioenkapitaal opgebouwd, die groeit door beleggingsrendementen op de ingelegde premies. Uiterlijk op de pensioeningangsdatum moet het pensioenkapitaal worden omgezet in een levenslange vaste pensioenuitkering. De pensioenuitkering is hierdoor afhankelijk van de rentestand op de pensioeningangsdatum waarbij de huidige historisch lage rentestand zeer ongunstig is voor deelnemers die op dit moment pensioneren: deze leidt tot een relatief lage uitkering. Daarnaast lopen deelnemers het risico dat het pensioenkapitaal gedurende de opbouwfase in waarde vermindert door negatieve beleggingsrendementen. Wanneer dit gebeurt vlak voor de pensioeningangsdatum is er meestal geen tijd meer voor herstel. Dit probleem wordt al langere tijd onderkend en in 2009 werd daartoe de tijdelijke regeling pensioenknip ingevoerd. Met de pensioenknip mocht het pensioenkapitaal worden gesplitst of geknipt, in twee delen: een deel werd bestemd voor een tijdelijke uitkering van maximaal vijf jaar en van het andere deel werd vijf jaar later een aansluitende levenslange uitkering gekocht tegen de
146 De Pensioenwereld in 2016
dan geldende rentestand. Een evaluatie door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid liet in 2013 echter zien dat er zeer beperkt gebruik was gemaakt van deze regeling. Volgens het Verbond van Verzekeraars hadden 100 mensen (minder dan 0,5% van de werknemers die met pensioen gingen met een kapitaal- of premieovereenkomst) gekozen voor de pensioenknip tussen 2009 en 20131. De beperkte populariteit van de regeling is terug te voeren op het feit dat deelnemers risico-avers zijn op het moment dat het hun pensioen raakt. Daarnaast was het gebruik complex en adviesgevoelig. Dit heeft geleid tot extra uitvoeringskosten hetgeen de populariteit van de pensioenknip niet ten goede kwam. Tegelijkertijd gingen veel verzekeraars in deze periode over op lifecycle beleggen (hoe dichter de deelnemer bij de pensioendatum komt, hoe lager het beleggings- en renterisico) waardoor de pensioenknip minder van belang werd. Wetsvoorstel variabele pensioenuitkering Op 21 november 2015 heeft staatssecretaris Klijnsma het wetsvoorstel2 variabele pensioenuitkering (beoogde invoeringsdatum 1 juli 2016) aan de Tweede Kamer aangeboden als oplossing voor het geschetste probleem. De deelnemer mag volgens dit voorstel kiezen tussen een vaste en een variabele pensioenuitkering. Met een variabele pensioenuitkering beweegt de pensioenuitkering mee met de ontwikkeling van de waarde van de beleg gingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en de ontwikkeling van het sterfteresultaat. Dit kan leiden tot een hoger pensioenresultaat, maar gaat gepaard met inkomensonzekerheid (de uitkering kan in de toekomst ook lager worden) voor de deelnemers, terwijl de garanties van de pensioenuitvoerder wegvallen. Hieronder volgen een aantal onderdelen die in het wetsvoorstel staan voor de keuze voor een variabele pensioenuitkering3: –– Collectief toedelingsmechanisme Met dit mechanisme wordt het mogelijk om beleggingsrisico of lang levenrisico collectief te delen met deelnemers die vallen binnen een toedelingskring. Deelnemers krijgen hierbij tien jaar voor hun pensioen leeftijd de mogelijkheid om toe te treden tot een toedelingskring
1 2 3
Volgens statistieken van het CBS gingen er in de periode tussen 2009 en 2013 in totaal circa 333.000 mensen met pensioen, waarvan circa 37.000 mensen een premie- of kapitaalovereenkomst hadden die gebruik konden maken van de pensioenknip. Voor de overgang naar het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering is de tijdelijke regeling Pensioenknip opengesteld voor mensen van wie de pensioendatum vóór 1 januari 2017 ligt, waarbij de tijdelijke uitkering een maximale duur van twee jaar heeft. KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat 89% van de bestuurders vindt dat er ná de pensioen datum moet kunnen worden doorbelegd, 39% van de bestuurders vindt bovendien dat het contant uitkeren van (een deel van het) pensioenkapitaal tot de mogelijkheden moet gaan behoren onder de Wet variabele pensioenuitkering.
Toekomst 147
(een toedelingskring houdt in dat risico’s collectief worden toegerekend aan een in het pensioenreglement beschreven groep pensioengerechtigden of (gewezen) deelnemers die minder dan tien jaar voor de pensioenrichtleeftijd staan). De genoemde risico’s kunnen vervolgens worden gespreid over maximaal vijf jaar. –– Verwacht rendement Er worden eisen gesteld aan de hoogte van het verwachte rendement dat gebruikt mag worden bij de inkoop van een (tijdelijke) uitkering vanuit een beschikbarepremieregeling. Het rendement moet gebaseerd zijn op de wettelijke parameters ten aanzien van rendementsverwachtingen in de Pensioenwet. Dit voorkomt dat deelnemers te veel risico’s nemen bij de inkoop van een uitkering door uit te gaan van te hoge rendementen, waardoor in de loop van de uitkeringsfase de uitkeringen naar beneden worden bijgesteld bij achterblijvende rendementen. –– Informatieverstrekking Pensioenuitvoerders moeten de deelnemers informeren over de relevante gevolgen en risico’s wanneer zij besluiten over te gaan op de variabele pensioenuitkering. De indicaties moeten worden gegeven op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario. Het is maar de vraag of het wetsvoorstel een eenvoudige oplossing biedt die voor deelnemers goed is te begrijpen. Deelnemers hebben de pensioenknip als complex ervaren en het huidige wetsvoorstel geeft deelnemers nog meer opties, waardoor het nog complexer wordt. Veel deelnemers zullen moeite hebben met het doorgronden van collectieve toedelingsmechanismen waarbij men tien jaar vóór de pensioenleeftijd een keuze kan maken tussen het wel of niet toetreden tot een toedelingskring. Het lijkt erop dat het wetsvoorstel de financiële kennis en pensioenkennis van de gemiddelde deelnemer overschat. Veel deelnemers hebben al de nodige moeite met het begrijpen van de omzetting van een pensioenkapitaal op de pensioendatum. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat de meeste deelnemers niet gebruikmaken van de optie om de pensioenuitkering bij een andere verzekeraar aan te kopen dan de verzekeraar waar het pensioenkapitaal is opgebouwd (shoppen).
148 De Pensioenwereld in 2016
Zoals gezegd hebben verzekeraars een lifecycle-concept geïntroduceerd, om forse dalingen van de beleggingswaarde voor de pensioendatum tegen te gaan. Zij hebben daarmee laten zien dat in de afgelopen jaren de pensioenuitkering minder afhankelijk is geworden van de pensioeningangsdatum. Dit lifecycleconcept biedt naar onze mening meer potentie om het geschetste probleem op te lossen, zeker als er mogelijkheden komen om ná de pensioendatum door te beleggen. Oftewel, een lifecycle for life. In het wetsvoorstel dat er nu ligt moeten pensioenuitvoerders bovendien deelnemers gaan informeren over wanneer wordt gekozen voor een variabele pensioenuitkering. De toenemende complexiteit van de communicatie naar de deelnemers kan dan tot onevenredig hoge kosten gaan leiden ten koste van behaalde beleggingsrendementen. Uit de evaluatie van de pensioenknip is al gebleken dat de regeling tot extra uitvoeringskosten heeft geleid, terwijl dit slechts een relatief eenvoudige aanpassing betrof. In het geval van een lifecycle for life-principe, zou het lifecycle-principe dat momenteel gebruikt wordt door verzekeraars kunnen worden gebruikt als startpunt. Conclusie Het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering beoogt een oplossing te bieden voor een belangrijke beperking van premie- en kapitaalovereenkomsten en dat is zeer positief. Het voorstel lijkt echter zijn doel volledig voorbij te schieten door een te hoge complexiteit voor deelnemers, werkgevers en pensioenuitvoerders. Kern van het huidige probleem is dat er momenteel geen enkele keuzemogelijkheid is om de pensioenuitkeringen naar eigen voorkeur, en in lijn met het verwachte inkomen na pensionering (zoals AOW, vermogen, pensioen partner), te laten uitkeren. Daar komt bij dat de situatie op de financiële markten (rentestanden, aandelenkoersen, etc.) op het moment van pensioneren zeer ongunstig kan zijn. Eenvoudige wettelijke keuzemogelijkheden kunnen aan die deelnemers die het begrijpen mogelijkheden bieden te variëren, bijvoorbeeld door een deel van het kapitaal door te beleggen, zodat deelnemers op meerdere momenten hun pensioen kunnen inkopen. Een lifecycle for life zou hiervoor een uitkomst kunnen bieden. De ontwikkeling hiervan zal zeker enige jaren tijd nodig hebben, maar zou op termijn kunnen leiden tot alternatieven die potentieel uitgroeien tot standaardopties en tot andere uitvoeringsvormen voor het doorbeleggen en tijdelijke uitkeringen. Het is daarbij belangrijk te vermelden dat de groep deelnemers in premiebeleggingen die met pensioen gaan nog relatief klein is, maar de komende jaren fors zal groeien. De groei van
Toekomst 149
deze deelnemersgroep zal absoluut leiden tot meer en meer aandacht voor de keuzemogelijkheden na pensionering en dit vraagt dan ook om mogelijkheden die voor deelnemers goed te begrijpen zijn.
150 De Pensioenwereld in 2016
19
Toekomst 151
Samenwerking tussen pensioenfondsen: meer dan een binaire keuze Auteurs: Tim Barlage en Jeroen Ruepert
Veel middelgrote en grote pensioenfondsen spelen met de gedachte een samenwerking aan te gaan met één of meerdere andere fondsen om hun toekomstbestendigheid te vergroten. Een strategische heroriëntatie kan in een kort tijdsbestek leiden tot een fusie. Vaker is echter sprake van een langdurig proces waarin veel wordt verkend, afgetast, gewikt en gewogen. Dit artikel bevat een betoog voor een systematische, stapsgewijze en vooral ook actiegerichte benadering om te komen tot een passende vorm van samenwerking tussen pensioenfondsen. Strategische heroriëntatie Voor Nederlandse pensioenfondsen nemen de costs of compliance jaar op jaar toe. Het wordt bovendien voor veel fondsen steeds moeilijker om bekwame bestuurders aan zich te binden. Een aantal fondsen kampt met specifieke problematiek zoals krimp en/of een vergrijzende deelnemerspopulatie. Hoe lang is het nog legitiem en verantwoord om zelfstandig te blijven voortbestaan? Dit is een onderwerp waarover ook de toezichthouder de pensioenfondsen bevraagt. Voor een aantal pensioenfondsen is de continuïteitsvraag zeer actueel. Voor andere fondsen voelt het nog theoretisch, maar is de bewustwording wel aanwezig dat dit vraagstuk sneller dan gedacht actueel kan worden. Doorgaans buigt een (bestuurs)commissie of werkgroep zich over de vraag wat de gewenste oplossing is en of deze oplossing kan worden gerealiseerd. Als een fusie de gewenste richting lijkt, is de eerste vraag die opkomt vaak met welke partij het fonds eventueel zou willen fuseren. Vervolgens begint
152 De Pensioenwereld in 2016
een spel van onderzoeken en aftasten. Liggen de dekkingsgraden niet te ver uiteen? Kunnen de verschillen tussen de regelingen worden overbrugd? Liggen de fondsen elkaar qua cultuur? Dit proces kan in principe vrij snel leiden tot de keuze om tot een fusie over te gaan. Veel vaker echter gaan er jaren overheen, waarin wordt aangehikt tegen het binaire besluit wel of niet met elkaar in zee te gaan. Met de aangekondigde introductie van het Algemeen Pensioenfonds (APF) is in 2015 bij veel fondsen de vraag gesteld of dit wellicht een alternatief is. Omdat helderheid over het uiteindelijke wettelijke kader lang op zich liet wachten, zijn veel fondsen echter niet verder gekomen dan een initiële gedachtevorming hierover. Wat opvalt, is dat vooral wordt gedacht in binaire keuzes. Het gaat om het ‘wel of niet’ in gang zetten van een fusie of het ‘wel of niet’ oprichten van een APF. Wij pleiten ervoor de binaire keuze-gedachte overboord te zetten en het proces meer in te richten als een ontwikkelroute. De centrale vraag is dan wat vanuit je doelstellingen de kerncriteria zijn voor een samenwerking en welke stappen je kunt zetten om te bewegen naar een situatie die steeds beter invulling geeft aan deze criteria. Tijdens dit traject leer je je beoogde samenwerkingspartner(s) kennen door te ervaren hoe de samenwerking er in de praktijk uitziet. En door stap voor stap barrières te slechten die een steeds hogere mate van wederzijds vertrouwen vereisen. Samenwerkingsvormen belicht Pensioenfondsen kunnen verschillende vormen van samenwerking aangaan. Hierna onderscheiden we een aantal archetypen, die een eindstadium kunnen zijn, maar ook een tussenstadium op het pad richting een uiteindelijke vorm van samenwerking.
Toekomst 153
Voor pensioenfondsen die willen gaan samenwerken, onderscheiden wij de volgende archetypen: A. Samenvoegen besturen In dit archetype worden de besturen van de verschillende pensioen fondsen samengevoegd. Er wordt op deze wijze één bestuur ingericht dat de fondsen zal besturen. De fondsen hebben de keuze het bestuur in te richten volgens een van de bestuursmodellen zoals opgenomen in de Pensioenwet. B. Samenvoegen bestuursbureaus In dit archetype wordt een gezamenlijk bestuursbureau ingericht. De eventuele bestuursbureaus van de verschillende pensioenfondsen worden samengevoegd waarbij vanuit de bestaande en benodigde competenties wordt gekeken naar mogelijkheden voor het wegnemen van kwetsbaarheden en het optimaliseren van de ondersteuning aan de respectieve besturen. C. Samenvoegen uitvoeringsorganisaties – eigen uitvoeringsorganisatie In dit archetype wordt er één uitvoeringsorganisatie ingericht voor de verschillende pensioenfondsen. Dit kan een reeds bestaande captive zijn of het fusieproduct van meerdere eigen uitvoeringsorganisaties. Deze organisatie zal vervolgens de (operationele) taken uitvoeren voor het vermogensbeheer, de pensioenuitvoering en/of de bestuurs ondersteuning. D. Samenvoegen uitvoeringsorganisaties – externe uitvoeringsorganisatie In dit archetype wordt er één uitvoeringsorganisatie gekozen voor de verschillende pensioenfondsen. De pensioenfondsen zullen gezamenlijk een externe uitvoeringsorganisatie aanstellen. Dit kan een uitvoeringsorganisatie zijn waarmee reeds een relatie bestaat of een geheel nieuwe.
154 De Pensioenwereld in 2016
G. Fusie tussen pensioenfondsen Door een fusie smelten bestaande pensioenfondsen samen tot één pensioenfonds. Dit kan worden bewerkstelligd in een van de bestaande pensioenfondsen of in een gezamenlijk nieuw op te richten pensioenfonds. H. Buitenlandvariant (bijvoorbeeld Belgiëroute) De afgelopen jaren hebben enkele Nederlandse werkgevers overwogen of besloten om hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een pensioenfonds uit een andere EU-lidstaat (veelal België). Het gaat hier vooral om bedrijven met medewerkers in verschillende landen. Hoewel dit zeker niet zonder haken en ogen is, kan het aantrekkelijk zijn om de medewerkers in een gezamenlijk pensioenfonds onder te brengen.
Feitelijk kan de samenwerking op drie verschillende niveaus plaatsvinden, te weten: –– samenwerking op uitvoering; –– samenwerking op bestuursniveau; of –– uniformeren van de regeling.
INDELING ARCHETYPEN G F
H
Volledig
B
C
E
D
Gedeeltelijk
Ja
A Geen
Geen
Eén bestuur
Nee
U n RE ifo G rm EL er IN en G
F. Algemeen Pensioenfonds (APF) Dit pensioenfonds krijgt een plek naast de bestaande beroeps-, bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen en biedt sociale partners en bedrijven een alternatief voor het onderbrengen van een pensioenregeling. Het APF maakt een nieuwe vorm van bundeling mogelijk van verschillende pensioenregelingen. Hierdoor kunnen allerlei voordelen worden gerealiseerd, zoals het beperken van bestuurlijke lasten en het verminderen van vermogensbeheer- en andere uitvoeringskosten.
Zoals in het kader weergegeven, onderscheiden wij acht verschillende archetypen bij het samenwerken met één of meerdere pensioenfondsen. Als we de archetypen indelen op basis van de hierboven weergegeven niveaus van samenwerking ziet dat er schematisch als volgt uit:
Samenwerking UITVOERING
E. Uniformeren regelingen Bij dit archetype worden de regelingen van de verschillende pensioenfondsen geüniformeerd. Hierbij kunnen bijvoorbeeld aspecten als de gebruikte franchise worden gelijkgetrokken.
Toekomst 155
Samenwerking op BESTUURSNIVEAU
A
Samenvoegen besturen
E
Samenvoegen besturen
B
Samenvoegen bestuursbureaus
F
Samenvoegen bestuursbureaus
C
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties – eigen uitvoeringsorganisatie
G
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties – eigen uitvoeringsorganisatie
D
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties – externe uitvoeringsorganisatie
H
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties – externe uitvoeringsorganisatie
Figuur 1: Vormen van samenwerking
Aanpak In een proces van strategische heroriëntatie hanteren pensioenfondsen doorgaans een set van expliciete en meer impliciete criteria. Een systematische aanpak vraagt om het op voorhand zo veel mogelijk expliciet maken van criteria. In figuur 2 is een voorbeeld opgenomen van een beoordelingsraamwerk.
156 De Pensioenwereld in 2016
Toekomst 157
SAMENWERKING OP UITVOERING Voorbeeldroute 1
STAP 1
G
Wat wordt behouden?
F
Samenvoegen bestuursbureaus
H
STAP 2
C
B 1
E
D
Huidige situatie
A
Samenwerking op BESTUURSNIVEAU
Wat is de ingeschatte vereiste investering / inspanning?
– – – – –
STAP 1
G
Transitiekosten Doorlooptijd Bestuurlijke aandacht Operationele impact Gepercipieerde verandering
– Momenteel haalbaar – Indicatie op termijn haalbaar
Figuur 2: Voorbeeld beoordelingsraamwerk samenwerkingsvormen
Dit maakt het mogelijk om systematisch na te gaan hoe de verschillende archetypen zich verhouden tot de gestelde criteria. Het pensioenfonds kan daarmee het optimale eindplaatje bepalen en krijgt tevens inzicht in hoe andere archetypen scoren. Op basis hiervan kan het fonds routes uittekenen die via verschillende vormen van samenwerking op termijn kunnen leiden naar het optimale eindplaatje. Een route die meerdere afslagen kan hebben, die de mogelijkheid biedt tot tussentijdse herijking en die ruimte laat het tempo van toenadering bij te sturen. Figuur 3 bevat drie mogelijke routes ter illustratie. Wanneer de beoogde samenwerkingspartner(s) zijn geïdentificeerd, is het zaak om zo snel als mogelijk, wenselijk en prudent is over te gaan tot actie. Natuurlijk is een bepaalde periode nodig waarin partijen gesprekken voeren over doelstellingen, condities en werkwijze. Zoals eerder aangegeven, gaat het er
Samenvoegen bestuursbureaus
H
STAP 2
Samenwerking UITVOERING
– Bestuurlijke belasting – Btw-vrijstelling – Kwetsbaarheden reduceren - Kosten / deelnemer - Vergrijzing populatie - Premiestuur - Krimp - Kostenvoorziening - Dekkingsgraad - Omvang
Dit kan een eigen uitvoeringsorganisatie zijn of het onderbrengen bij / het (gedeeltelijk) samensmelten met een derde partij
Voorbeeldroute 2
Creëren één gezamenlijk bestuur
C
B 1
2
Huidige situatie
E
3
D
A
Samenwerking op BESTUURSNIVEAU
STAP 3
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties STAP 4
Onderbrengen in een APF
STAPSGEWIJS FUSEREN Voorbeeldroute 3
STAP 1
G F
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties
H 4
Samenwerking UITVOERING
Eigenheid Eigenstandigheid Solidariteit in kring Optionaliteit Representativiteit
Samenvoegen uitvoeringsorganisaties
RICHTING EEN APF
F – – – – –
U n RE ifo G rm EL er IN en G
Wat is het verbeterpotentieel?
U n RE ifo G rm EL er IN en G
Criteria beoordeling archetypen
B
C Huidige situatie
1
STAP 2
Samenvoegen bestuur / bestuursbureaus
E
D 3 2
A
Samenwerking op BESTUURSNIVEAU
Figuur 3: Illustratie ontwikkelroutes
U n RE ifo G rm EL er IN en G
Is het juridisch haalbaar?
Samenwerking UITVOERING
2
STAP 3
Uniformeren regeling STAP 4
Fuseren
158 De Pensioenwereld in 2016
echter om dat partijen ervaren hoe de samenwerking er in de praktijk aan toe zal gaan en dat zij wederzijds vertrouwen opbouwen door feitelijk samen te werken aan het realiseren van tastbare resultaten. Conclusie Wij willen verre van lichtzinnig doen over de gedachtevorming en afstemming die noodzakelijk zijn voordat een pensioenfonds overgaat tot een majeure stap als het aangaan van een samenwerking met een ander fonds. Ook zijn wij ons ervan bewust dat een dergelijk proces een enorme politieke dimensie heeft. Toch denken wij dat veel gewonnen kan worden als pensioenfondsen een proces volgen zoals in dit artikel beschreven. Een proces waarbij de kerncriteria van de samenwerkingspartners expliciet worden gemaakt. Waarbij de stip op de horizon helder is. En waarbij een route wordt uitgestippeld op een wel doordachte en consciëntieuze wijze met oog voor het feit dat een pas op de plaats of bijsturing altijd mogelijk is.
Toekomst 159
160 De Pensioenwereld in 2016
FinTech verdient aandacht van pensioensector Auteurs: Suzanne Jongsma, Ank van Wylick en Paul Geerts
Data analytics
Cr ow df
n ai ch
ng di un
Bl oc k
Technologische innovaties hebben impact op de gehele wereld en meer specifiek ook op de financiële sector. Nieuwe concepten bieden mogelijkheden om kosten onder controle te houden, risico en rendement beter te sturen, de transparantie te verhogen en de service aan klanten te verbeteren. Het is zaak dat de pensioensector zich verdiept in de opties die FinTech biedt. Dit artikel geeft een impressie van een aantal domeinen waar de pensioensector kan inspelen op de Fintech-ontwikkelingen.
Transparantie
Kostenoptimalisatie
Klanttevredenheid
Rendement Ro bo
A
rs iso dv
Gaming
20
Toekomst 161
Figuur 1: FinTech ontwikkelingen kunnen impact hebben op pensioenfondsen
162 De Pensioenwereld in 2016
Nieuwe technologie brengt een golf van vernieuwing teweeg in de financiële sector. Onder de noemer FinTech (samenvoeging van Finance en Technology) wordt op tal van fronten – onder meer door start-ups – gewerkt aan veelal disruptieve vernieuwing in het financiële systeem, de financiële transacties en financiële beslissingen. Private equity-huizen hebben in 2014 wereldwijd voor USD 14 miljard geïnvesteerd in FinTech, hetgeen een verdrievoudiging ten opzichte van 2013 is. Alles wijst erop dat deze versnelling zich zal voortzetten. Op dit moment richt FinTech zich nog hoofdzakelijk op de bancaire sector, en we zien dat ook bij verzekeraars deze nieuwe financiële technologieën in toenemende mate aandacht krijgen. De pensioensector heeft vooralsnog minder interesse. Uit onderzoek van KPMG1 blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde pensioenfondsen nooit contact heeft met start-ups en/of FinTech-partijen. Hierna gaan we in op de fronten waarop FinTech potentieel biedt voor pensioenfondsen en andere spelers in de sector. Toenemende klanttevredenheid Nieuwe technologieën kunnen bijdragen aan de klanttevredenheid, onder meer door meer (maatwerk)inzichten te bieden in de persoonlijke situatie van de klant en hem/haar middels datavisualisatie en gaming te informeren, te prikkelen tot nadenken over financiële doelstellingen en (wellicht) tot actie over te gaan. Er is een aantal succesvolle concepten op het gebied van personal finance zoals mint.com, wealthfront.com en creditkarma.com. De toegevoegde waarde zit er onder meer in dat klanten actueel inzicht krijgen in hun financiële situatie door data bij elkaar te brengen, te analyseren en op basis daarvan maatwerk persoonlijke adviezen te geven. Zij kunnen daardoor gericht op hun persoonlijke financiële situatie, doelstellingen en risicohouding sparen en beleggen en daarmee hun doelstellingen op korte en langere termijn behalen. Europese juridische ontwikkelingen als de Payment Service Directive 2, die derden toegang geeft tot betaaltransactie-informatie, jagen de ontwikkeling van dit soort concepten aan.
1
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
Toekomst 163
Dit biedt kansen voor pensioenfondsen. Allereerst omdat er nog steeds veel onwetendheid is over pensioenen. Pensioenfondsen hebben bovendien informatie over de toekomstige financiële situatie van klanten, die te combineren is met andere (financiële) informatie van de klant. Zij zijn in de gelegenheid deze data op een toegankelijke manier te ontsluiten en daarmee hun klanten te helpen meer zicht te krijgen op hun pensioenopbouw. Het inzetten van datavisualisatie en games kan klanten helpen om te begrijpen hoe pensioenen werken en keuzes te maken vanuit de financiële situatie over bijvoorbeeld pensioenopbouw in de derde pijler. Soortgelijke verbetering van informatie kan ook gericht worden op de werkgevers, bijvoorbeeld met betrekking tot de ontwikkeling van de pensioenlasten in de toekomst. Rendement: crowdfunding als nieuwe asset class Een FinTech-ontwikkeling die, ook in Nederland, veel aandacht krijgt is crowdfunding. De belangstelling hiervoor is zo groot, dat het (nog) niet in verhouding staat tot het werkelijke marktvolume. In de eerste helft van 2015 werd in Nederland EUR 49 miljoen via crowdfunding opgehaald (bron: DouwenKoren). Het merendeel van dit geld is opgehaald door ondernemingen bij particulieren door gebruik te maken van één van de vele crowdfundingplatformen die in Nederland actief zijn. De ondernemingen zoeken meestal financiering in de vorm van schuld, maar versterking van het eigen vermogen komt ook voor. Bedrijven zetten deze stap om versterking met de klantenkring te realiseren of omdat de financiering via de bank niet (volledig) haalbaar blijkt. Dit risicoprofiel zorgt ervoor dat de betaalde vergoeding voor de geldverstrekker over het algemeen ook hoger ligt. In de volwassenere Amerikaanse crowdfundingmarkt zijn institutionele beleggers in toenemende mate actief via crowdfundingplatformen. Platformen bieden investeerders de mogelijkheid om op basis van vooraf gedefinieerde profielen automatisch investeringen te selecteren en hierin te stappen. Door de directe toegang tot dit nieuwe type beleggingen met een eigen risicorendementverhouding ontstaan mogelijkheden voor een meer gevarieerde beleggingsmix.
164 De Pensioenwereld in 2016
Optimaliseren van kosten FinTech biedt meerdere mogelijkheden voor kostenoptimalisatie. Een eerste voorbeeld is de opkomst van de blockchaintechnologie die borgt dat transacties tussen partijen op efficiënte en transparante wijze plaatsvinden. De blockchain is wellicht het eenvoudigst te kenschetsen als een openbaar register waarin afspraken, eigendomsrechten en eigendomsoverdracht terug te vinden zijn. Het unieke van de blockchain is dat transacties worden geverifieerd en uitgevoerd op basis van wiskundige principes zodra alle partijen in het netwerk akkoord zijn. De bitcoin is de bekendste toepassing van de blockchain. De blockchain kan helpen in sectoren waar behoefte is aan transparantie, betrouwbaarheid en efficiëntie. De blockchaintechnologie kan pensioenfondsen ondersteunen om de interne organisatie en compliance verder te optimaliseren en kosten te reduceren. Wanneer voor het uitvoeren van een transactie gebruik wordt gemaakt van blockchain, kunnen voorwaarden worden gesteld aan het uitvoeren van deze transactie. Eenheden kunnen zodanig worden geprogrammeerd dat deze alleen kunnen worden gebruikt wanneer de transactie voldoet aan de gestelde eisen. Dit kan op termijn bijvoorbeeld worden ingezet om zeker te zijn dat pensioengeld conform het risicoprofiel van de klant wordt geïnvesteerd. Ook kan de blockchain, door de hoge mate van transparantie, goed worden gebruikt voor transacties van pensioengeld tussen pensioenfondsen. Uit onderzoek van KPMG2 blijkt dat nog geen van de ondervraagde pensioenfondsen actief is met nieuwe ontwikkelingen zoals de blockchain. Een tweede kostenbesparing is mogelijk door vernieuwing van het interne ITlandschap. In de bancaire en verzekeringssector zien we nieuwe spelers die met IT-applicaties gebaseerd op recente technologie het IT-landschap versimpelen en daardoor de totale IT-beheerlasten van de organisatie verlagen. Soms betreft het cloudtoepassingen, maar vaak genoeg ook on-premise software. Een derde interessante ontwikkeling vanuit kostenperspectief is dat professio neel assetmanagement niet langer kostbaar hoeft te zijn, zo blijkt onder andere uit ontwikkelingen rond zogeheten Robo Advisors in de particuliere retail en wealth management-markt. Robo Advisors kunnen een belangrijke rol spelen bij effectief vermogensbeheer door beleggingen op een geautomatiseerde
2
KPMG heeft in november 2015 een onderzoek uitgevoerd onder 64 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlage van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2015).
Toekomst 165
wijze te managen; de software stelt een portefeuille samen die continu wordt gemonitord en indien noodzakelijk automatisch wordt aangepast. Doordat dit alles geautomatiseerd gebeurt, zijn de kosten een stuk lager. De verwachting is dat deze ontwikkeling zal doorzetten naar de institutionele markt. Inzicht en transparantie Klantvertrouwen is voor alle partijen in de financiële sector van groot belang. Klantvertrouwen groeit wanneer klanten zicht hebben op de ontwikkeling van hun pensioen en zekerheid dat hun pensioen wordt uitbetaald. Data-analyse maakt het mogelijk om een beter beeld te krijgen van en adequaat in te spelen op mogelijke toekomstscenario’s. Klanten krijgen hierdoor het vertrouwen dat ook in veranderende omstandigheden hun pensioen veilig is en kunnen zicht krijgen op de effecten van veranderende omstandigheden op hun pensioen. Ook groeit het vertrouwen van klanten wanneer pensioenfondsen transparant zijn over de ontwikkeling van de resultaten en de impact hiervan op mogelijke uitkeringen aan de klanten, beleggingskeuzes en kosten. Ook hierin zouden nieuwe wijzen van datavisualisatie en gaming nu al een rol kunnen spelen en wellicht in de verdere toekomst ook de blockchain. Die ontwikkeling is nog relatief pril, waardoor nog moeilijk te voorspellen is hoe dit uiteindelijk zijn ingang zal vinden. Dit kenmerkt in het algemeen ook de FinTech-ontwikkeling: deze is gestart, maar nog lang niet ten einde in de doorontwikkeling. Conclusie De hiervoor genoemde FinTech-ontwikkelingen gaan de pensioensector zeker raken. Het is dan ook zaak dat spelers in de pensioensector zich verdiepen in deze ontwikkelingen om actueel te blijven, klanten tevreden te houden en kosten onder controle te houden. Partijen in de pensioensector kunnen anticiperen en inspelen op de mogelijkheden die de FinTech-partijen hebben. Dit kan op diverse manieren, waarbij het gebruikmaken van de diensten/producten en het samen ontwikkelen in een partnership de meest voorkomende vormen zijn. Het is in elk geval verstandig om dit domein actief te monitoren, te zoeken naar mogelijke toepassingen en met partners in gesprek te gaan over hoe deze technologieën ingezet kunnen worden.
De Pensioenwereld in 2016 167
Bijlage Inleiding
169
KPMG-onderzoek 2015 170 1. Uitbesteding& assurance 170 2. Fiscaliteiten & grensoverschrijding 172 3. Verslaggeving & communicatie 179 4. Het Algemeen Pensioenfonds 187 5. Maatschappij 190 6. Toekomst 196 Colofon
202
Bijlage
168 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 169
Inleiding In november 2015 heeft Motivaction in opdracht van KPMG een onderzoek uitgevoerd. In totaal zijn 64 pensioenfondsen gevraagd naar hun standpunten over een groot aantal actuele ontwikkelingen in de pensioenmarkt die beschreven zijn in deze publicatie. De resultaten zijn weergegeven in deze bijlage. De vragen zijn in eerste instantie gesteld aan de voorzitter van het onder nemingspensioenfonds. In de gevallen dat deze niet aanspreekbaar was, is een ander lid van het bestuur benaderd (secretaris, penningmeester) of de administrateur. In deze publicatie zijn de onderzoeksresultaten als volgt weergegeven: –– Vraag: hierin staat de vraag weergegeven zoals deze door de onderzoeker aan het pensioenfonds is gesteld. –– Antwoord: hierin staat een (grafische) weergave van de onderzoeksresultaten met een korte toelichting. Onderzoekspopulatie Het onderzoek is uitgevoerd onder pensioenfondsen. Er is een aselecte steekproef genomen van 64 fondsen uit alle pensioenfondsen in Nederland.
170 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 171
KPMG-onderzoek 2015 1. Uitbesteding & assurance 1.1 De nieuwe taal van de accountant
VRAAG 1
VRAAG 2
Bent u bekend met de nieuwe, uitgebreide controleverklaring die sinds 2014 wordt afgegeven bij organisaties van openbaar belang (OOB)?
Levert de uitgebreide controleverklaring volgens u toegevoegde waarde aan de communicatie met de stakeholders van uw pensioenfonds?
ANTWOORD
ANTWOORD
19
25 42
%
%
58
Ja Nee
Een meerderheid van de respondenten (58%) heeft aangegeven bekend te zijn met de nieuwe controleverklaring.
56
Ja Nee Weet ik niet
56% van de ondervraagden heeft aangegeven van mening te zijn dat de uitgebreide controleverklaring geen toegevoegde waarde levert aan de communicatie met de stakeholders van het pensioenfonds.
172 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 173
2. Fiscaliteiten & grensoverschrijding 2.1 Pensioenuitvoering en btw
VRAAG 3
VRAAG 4
Heeft de afschaffing per 1 januari 2015 van de btw-koepelvrijstelling voor pensioenadministratiediensten (hetgeen kan leiden tot een kostenverhoging voor uw pensioenfonds) ertoe geleid dat u andere manieren onderzoekt om de btw-kosten van uw pensioenfonds te verlagen?
Indien u hierover nadenkt, verwacht u dan voor 1 januari 2017 bepaalde maatregelen in te voeren (bijvoorbeeld met btw doorbelasten van extern ingekochte pensioenadministratie aan de werkgever(s))?
ANTWOORD
ANTWOORD
9 33
33
%
%
67
58 Ja Ja
Nee
Nee
Niet van toepassing
Een meerderheid (67%) van de respondenten onderzoekt geen andere manieren om de btw-kosten te verlagen naar aanleiding van de afschaffing van de koepelvrijstelling.
33% van de respondenten verwacht voor 1 januari 2017 bepaalde maatregelen in te voeren.
174 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 175
2.2 ‘Grensoverschrijdende pensioenuitvoering door pensioenfondsen: de stand van zaken’ en ‘Biedt een Belgisch OFP mogelijkheden voor Nederlandse pensioenregelingen?’
VRAAG 5
VRAAG 6
Hoe ziet u de toekomst van het pensioenfonds waarvan u bestuurder bent?
Wat zou de reden voor uw pensioenfonds zijn om niet te switchen naar een buitenlandse EIORP? Redenen om het niet te doen (meerdere antwoorden mogelijk);
ANTWOORD
ANTWOORD Er is geen sprake van een switch, we
8 Het fonds blijft zelfstandig
17
12
34
33
zitten al in een buitenlandse EIORP
3 1 13
Omdat het pensioenfonds moet
25
Het fonds zoekt vrijwillige aansluiting
Omdat de sociale regelgeving van het
bij een BPF
%
Het fonds zoekt aansluiting bij een APF Het fonds wordt ondergebracht bij een PPI
27
33
11
Het fonds wordt ondergebracht in een pan-Europees pensioenfonds Anders, namelijk Weet ik niet Geen mening
33% van de respondenten is van mening dat het fonds zelfstandig zal blijven bestaan en geen samenwerking met andere fondsen wordt gezocht.
land van herkomst van toepassing blijft, zijn we alleen het Nederlandse prudentiële toezicht kwijt
Het fonds wordt geliquideerd en onder-
Bijstortingsverplichting van de
gebracht bij een verzekeringsmaatschappij
19
worden geliquideerd, zou de verplichtstelling komen te vervallen
34
36
werkgever in het land waarin de beoogde EIORP zou worden gevestigd De Ondernemingsraad gaat niet akkoord Ons pensioenfonds is te klein We geloven niet in de mogelijkheid van een aanzienlijke kostenreductie Andere reden, namelijk Weet ik niet Geen mening
De meest genoemde reden om niet te switchen naar een buitenlandse EIORP is dat de Ondernemingsraad niet akkoord gaat.
176 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 177
VRAAG 7
VRAAG 8
Wat zou de reden voor uw pensioenfonds zijn om wel te switchen naar een buitenlandse EIORP? Redenen om het wel te doen (meerdere antwoorden mogelijk);
Dit is een hypothetische vraag: als de pensioenregeling zou worden ondergebracht in een pan-Europees pensioenfonds, welk land zou dan volgens u het meest in aanmerking komen (geredeneerd vanuit de gedachte dat de pensioenuitkomst voor de deelnemer zo hoog mogelijk moet zijn)?
ANTWOORD
ANTWOORD
8 5
We hebben als multinationale
14
13
onderneming al een buitenlandse
17
EIORP; de Nederlandse regeling daarin onderbrengen zou een
32
logische vervolgstap zijn
41
Een of meer van de volgende voordelen (MNE)
%
23
De manier waarop het Nederlandse kosten die daarmee gepaard gaan Andere reden, namelijk Weet ik niet
8
Geen mening
1,5 1,5 De manier waarop het Nederlandse toezicht is georganiseerd en de kosten die daarmee gepaard gaan vormen voor 41 respondenten een reden om te switchen naar een buitenlandse EIORP.
België
31
toezicht is georganiseerd en de
41
Nederland Luxemburg Verenigd Koninkrijk Ierland
5
Anders, namelijk Weet ik niet Geen mening
Voor 31% van de respondenten zou, als de pensioenregeling zou worden ondergebracht in een pan-Europees pensioenfonds, België het meest in aanmerking komen.
178 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 179
3. Verslaggeving & communicatie 2.3 Het nieuwe1 belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland en de verdragsverklaring
3.1 Wat is de toekomst van de haalbaarheidstoets?
VRAAG 9
VRAAG 10
Weet uw pensioenfonds of er wel of geen Nederlandse belasting moet worden ingehouden over premie-uitbetalingen aan een in Duitsland woonachtige gerechtigde?
Ziet u de haalbaarheidstoets als (meerdere antwoorden mogelijk);
ANTWOORD
ANTWOORD Een belangrijk onderdeel van onze risicobeheersing en beleidsvorming
3 8
34
%
6
5
van het fonds
17
38
Van weinig toegevoegde waarde voor ons fonds Een toets die er over 10 jaar ook nog zal zijn Een verplicht nummer dat naar onze verwachting er over 5 jaar niet meer
53
53
63
zal zijn Een exercitie die heeft geleid tot een aanpassing van ons beleggingsbeleid
Ja Nee Anders, namelijk
23
Een exercitie die heeft geleid tot een aanpassing van het indexatiebeleid Een exercitie die heeft geleid tot een aanpassing van het premiebeleid Anders, namelijk
34% van de respondenten heeft aangegeven niet te weten of Nederlandse belasting moet worden ingehouden op een in Duitsland wonende gerechtigde. 63% geeft aan dit wel te weten.
1
Op het moment van het interview was het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland per 1 januari 2016 nog niet in werking getreden.
23 respondenten zien de haalbaarheidstoets als een toets die er over 10 jaar nog zal zijn.
180 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 181
3.2 Beleggen in vastgoed: voldoende inzicht in en begrip van de waardering van de stenen? VRAAG 11
VRAAG 12
Gaat u de uitkomsten van de haalbaarheidstoets betrekken in uw communicatie met de deelnemers?
Het pensioenfonds heeft voldoende zicht op de wijze en grondslagen waarop de waarde van haar vastgoedbeleggingen tot stand kom.
ANTWOORD
ANTWOORD
5 1 26
25
%
69
8
% 66
Ja Nee
Eens
Weet ik niet
Oneens
Dit is afhankelijk van ...
Geen mening
69% van de respondenten geeft aan de uitkomsten van de haalbaarheidstoets te betrekken in de communicatie met de deelnemers.
66% van de respondenten geeft aan voldoende zicht te hebben op de wijze en grondslagen waarop de waarde van de vastgoedbeleggingen van het pensioenfonds tot stand komt.
182 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 183
VRAAG 13
VRAAG 14
Het pensioenfonds heeft vertrouwen dat, mede als gevolg van recente nieuwe wet- en regelgeving (zoals AIFMD), de waardering van de vastgoedbelegging voldoende onafhankelijk en juist tot stand komt.
Het pensioenfonds heeft voldoende zicht op de kennis en expertise die de vastgoedmanager heeft om de waarderingen van het vastgoed te kunnen challengen.
ANTWOORD
ANTWOORD
44
% 5
39 51
Eens Oneens Geen mening
Een kleine meerderheid (51%) vindt dat mede als gevolg van recente nieuwe wet- en regelgeving de waardering van de vastgoedbeleggingen voldoende onafhankelijk en juist tot stand komt.
% 17
44
Eens Oneens Geen mening
44% van de respondenten is van mening dat het pensioenfonds voldoende zicht heeft op de kennis en expertise van de vastgoedmanager om de waardering van het vastgoed te kunnen challengen.
184 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 185
3.3 Voorbij de volgende bocht kijken … de gedegen strategie van een pensioenfonds VRAAG 15
VRAAG 16
Ons pensioenfonds overweegt ten gevolge van de recente ontwikkelingen/ vooruitzichten (positiever sentiment) op de vastgoedmarkten en economisch klimaat (o.a. lage rentestanden) meer te beleggen in (in)direct vastgoed.
Is er voor de komende drie tot tien jaar een heldere strategie voor het fonds gedefinieerd?
ANTWOORD
ANTWOORD
1
16
17
22
% 67
% Eens
77
Ja
Oneens
Nee
Weet ik niet
Weet ik niet
De recente ontwikkelingen/vooruitzichten op de vastgoedmarkten en het economisch klimaat zijn voor 16% van de respondenten reden om meer te beleggen in (in)direct vastgoed.
22% van de respondenten heeft aangegeven dat voor de komende drie tot tien jaar geen heldere strategie voor het fonds is gedefinieerd.
186 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 187
4. Het Algemeen Pensioenfonds 4.1 Algemeen Pensioenfonds vraagt om tijdige bezinning op fiscale vraagstukken VRAAG 17
VRAAG 18
Hoe vaak herijkt u de strategie van uw pensioenfonds?
Bent u bezig met, of denkt u na over, het oprichten van een APF?
ANTWOORD
ANTWOORD
3
2
6 30
% 48
% 13
Jaarlijks
45
53
Tweejaarlijks Om de 3 tot 5 jaar
Ja
Na een periode langer dan 5 jaar
Nee
Weet ik niet
Geen mening
48% van de respondenten heeft aangegeven dat de strategie om de drie tot vijf jaar wordt herijkt.
45% van de respondenten heeft aangegeven bezig te zijn met of na te denken over het oprichten van een APF.
188 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 189
VRAAG 19
VRAAG 20
Heeft u bij de oprichting van het APF, dan wel het in kaart brengen van de mogelijkheden van het APF, rekening gehouden met de fiscale aspecten van het APF?
Heeft de onduidelijkheid of een pensioenregeling kan worden aangemerkt als een collectief vermogen in de zin van de btw-vrijstelling, en aldus het beheer van een dergelijke regeling vrijgesteld van btw is, invloed op de keuze van de pensioenregeling?
ANTWOORD
ANTWOORD
8
19
26
%
39
% 66
42 Ja
Ja
Nee
Nee
Geen mening
Geen mening
42% van de respondenten heeft aangegeven bij de oprichting of het in kaart brengen van de mogelijkheden van het APF geen rekening te houden met de fiscale aspecten van het APF.
26% van de respondenten heeft aangegeven dat de onduidelijkheid over de btw-vrijstelling van invloed is op de keuze van de pensioenregeling.
190 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 191
5. Maatschappij
5.1 Verantwoording moet het echte verhaal vertellen over maatschappelijk verantwoord beleggen VRAAG 21
VRAAG 22
Onze interne beheersing omtrent maatschappelijk verantwoord beleggen is dusdanig concreet en robuust dat het risico op ‘incidenten’ en ‘reputatieschade’ in voldoende mate wordt gemitigeerd.
In onze verslaggeving over duurzaam beleggen hebben wij in de volgende mate aandacht voor gerezen dilemma’s.
ANTWOORD
ANTWOORD
11
4
10
3 20
11
%
%
55
30
Zeer veel aandacht
Eens Neutraal Niet mee eens Weet ik niet
Meer dan de helft van de respondenten vindt dat de interne beheersing omtrent maatschappelijk verantwoord beleggen dusdanig concreet en robuust is dat het risico op ‘incidenten’ en ‘reputatieschade’ in voldoende mate wordt gemitigeerd.
Veel aandacht
56
Beperkte aandacht Nauwelijks aandacht Geen aandacht
56% van de respondenten heeft aangegeven in de verslaggeving over duurzaam beleggen in beperkte mate aandacht te hebben voor gerezen dilemma’s.
192 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 193
5.2 Samenstelling divers bestuur vraagt lef
VRAAG 23
VRAAG 24
Besturen hebben moeite om diversiteit zoals bedoeld in de Code Pensioenfondsen in te vullen.
Het is een uitdaging om kwalitatief goede bestuurders te vinden (ter toe lichting: onder kwalitatief goed verstaan we conform de geschiktheidsregels van DNB).
ANTWOORD
ANTWOORD
3
2 20
19
%
% 78
Eens
78
Eens
Oneens
Oneens
Weet ik niet
Weet ik niet
78% van de respondenten is van mening dat besturen moeite hebben om diversiteit zoals bedoeld in de Code Pensioenfondsen in te vullen.
78% van de respondenten is van mening dat het een uitdaging is om kwalitatief goede bestuurders te vinden.
194 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 195
5.3 Optimaal pensioen vraagt meer dan ooit om deelnemers die zich verdiepen in de materie VRAAG 25
VRAAG 26
Is uw pensioenfonds van mening dat veranderingen in de pensioensector deelnemers dwingt tot het opdoen van meer financiële kennis?
Is uw pensioenfonds van mening dat de verplichtstelling binnen vijf jaar is afgeschaft en deelnemers enkel vrijwillig pensioen zullen opbouwen?
ANTWOORD
ANTWOORD
6
2
8
22
%
% 76
Ja
Ja Nee Geen mening
76% van de respondenten is van mening dat veranderingen in de pensioen sector de deelnemers dwingen tot het opdoen van meer financiële kennis.
86
Nee Geen mening Dit is afhankelijk van ...
86% van de respondenten verwacht niet dat de verplichtstelling binnen vijf jaar is afgeschaft.
196 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 197
6. Toekomst
6.1 Nieuw alternatief voor pensioenknip leidt tot onnodige complexiteit
VRAAG 27
VRAAG 28
Vindt u dat het contant uitkeren van (een deel van het) pensioenkapitaal tot de mogelijkheden moet gaan behoren onder de Wet Variabele Pensioenuitkering, bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden zoals aflossing hypotheekschuld?
Wat zijn wat u betreft geschikte opties op de pensioendatum onder de Wet Variabele Pensioenuitkering (meerdere antwoorden mogelijk)?
ANTWOORD
ANTWOORD
1,5 1,5
1,5
19
8 29
39
% 58
Uitsluitend uitkering ineens Ja Nee
Tijdelijke uitkering (bijv. tot leeftijd
89
80 jaar en daarna geen uitkering)
Geen mening
Doorbeleggen ná de pensioendatum
Dit is afhankelijk van ...
Anders, namelijk...
58% van de respondenten is van mening dat het contant uitkeren van (een deel van het) pensioenkapitaal niet tot de mogelijkheden moet gaan behoren onder de Wet Variabele Pensioenuitkering.
89 respondenten vinden doorbeleggen na de pensioendatum een geschikte optie onder de Wet Variabele Pensioenuitkering.
198 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 199
6.2 FinTech verdient aandacht van pensioensector
VRAAG 29
VRAAG 30
In welke mate bent u/ is uw organisatie actief met nieuwe ontwikkelingen als blockchain en cryptocurrency?
Bent u of gaat uw organisatie actief worden in crowdfinance?
ANTWOORD
ANTWOORD
6
1,51,5 8
13 16
%
Helemaal niet Volg wel wat, maar niet actief
81
Wij zijn op de hoogte en volgen
%
Nee, volledig niet Nu niet, maar wellicht wel in de toekomst
73
Weet niet We volgen/onderzoeken het
ontwikkelingen actief
We verwachten in de (nabije)
We zijn actief op zoek naar manieren
toekomst dit te gaan doen
om dit te gebruiken
We zijn al actief
Een meerderheid (81%) is niet bezig met nieuwe ontwikkelingen als blockchain en cryptocurrency.
73% van de respondenten is niet actief en gaat niet actief worden in crowdfinance.
200 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 201
VRAAG 31 Hoe vaak heeft u/uw organisatie contact met FinTech partijen?
ANTWOORD
31
% 2
50 Nooit
9
Soms (1-2 keer per jaar)
8
Regelmatig (3-6 keer per jaar) Frequent (10-12 keer per jaar) Weet ik niet
Exact de helft van de respondenten heeft aangegeven dat de organisatie nooit contact heeft met FinTech partijen.
202 De Pensioenwereld in 2016
De Pensioenwereld in 2016 203
Colofon Wilt u in contact komen met KPMG en/of nadere informatie over deze uitgave, dan kunt u gebruikmaken van onderstaande contactgegevens:
Daarnaast werkten mee: Femy van Ginkel Redactiekamer KPMG
KPMG, marktgroep Financial Services Laan van Langerhuize 1 1186 DS Amstelveen
Esra Tatar Yvette Timmermans Annemarieke Uijtendaal-Melk Monique van de Wiel
Postbus 74500 1070 DB Amsterdam
Realisatie: Marketing Financial Services
E-mail:
[email protected] Onderzoek:
Roel Menken KPMG Advisory T: +31 (0)20 656 4081 E:
[email protected]
Motivaction Research and Strategy, Amsterdam
Jan Stigter Meijburg & Co T: +31 (0)88 909 2562 E:
[email protected]
Drukwerk:
Vormgeving en productie: IN10 Communicatie, Rotterdam
Reijnen Media, Amstelveen
December 2015
Wim Teeuwissen KPMG Audit T: +31 (0)30 658 3094 E:
[email protected] © 2016 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263682, is lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (‘KPMG International’), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG en het logo zijn geregistreerde merken van KPMG International. De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke omstandig heden van een bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de desbetreffende situatie.
204 De Pensioenwereld in 2016