De Nederlandsche Bank
Uitgebracht in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 28 maart 2012.
Jaarverslag 2011
Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen © 2012 De Nederlandsche Bank nv Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 Internet: http: //www.dnb.nl E-mail:
[email protected] issn: 1566-7200
Inhoud
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad 5
Inleiding van de President 9
1 1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5 1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.4.1 1.4.4.2 1.5 1.5.1 1.5.2 1.5.2.1 1.5.2.2 1.5.2.3 1.6 1.6.1 1.6.2 1.6.3 1.6.4
Koersen op stabiliteit 25 Inleiding 25 De toekomst van Europa: van instabiliteit naar stabiliteit 25 Uitbreiding Europese schuldencrisis 25 Europese landen onvoldoende bestand tegen kredietcrisis 26 Kredietcrisis legt weeffouten EMU bloot 29 De weg uit de crisis begint bij nationale overheden 30 Houdbare EMU vereist strengere Europese regels 31 Het monetaire beleid na de crisis 32 Crisis leidt tot ongekende ingrepen van centrale banken 32 Geleidelijke afbouw van onconventionele maatregelen 34 Meer aandacht voor financiële onevenwichtigheden 35 Een verantwoorde mix van ombuigen én hervormen 37 Overheidsfinanciën uit het lood 38 Begrotingsregels op het spel 39 Risico’s overheidsfinanciën gegroeid 39 Naar een sterke economie 40 Arbeidsmarkt 40 Een houdbaar zorgstelsel 42 Systeembanken: naar een betere balans 43 Groot en onmisbaar 43 Strengere eisen 45 Selectiecriteria 46 Vergroten weerbaarheid 46 Vergroten afwikkelbaarheid 47 Effect van hypothecaire kredietverlening op financiële stabiliteit 48 Hoge hypotheekschulden; meer risico’s 48 Schade tot dusver beperkt, maar risico neemt toe 50 Oorzaak van verstoringen op de woningmarkt 51 Gewenste beleidswijzigingen en transitie 52
2 2.1 2.2 2.3
Toezicht in tijden van crisis 55 Inleiding 55 Bufferherstel, een kwestie van lange adem 55 Omvang financiële sector vergt streng toezicht 59 Box 2.1 Ring-fencing, Volcker Rule, het ei van Columbus? 61 Financiering, dé uitdaging voor het bankwezen 62 Box: 2.2 Een vergelijking tussen securitisaties en covered bonds 65 Levensverzekeraars moeten strijd aanbinden met overcapaciteit 66 Naar een nieuw toezichtkader voor pensioenfondsen 68
2.4 2.5 2.6
3 Naar een robuustere financiële infrastructuur 73 3.1 Inleiding 73 3.2 Retailbetalingsverkeer – tijdige en soepele overgang naar één gemeenschappelijke Europese betaalmarkt vóór 1 februari 2014 73 3.3 Optimalisatie van de chartale keten 75
I DNB / Jaarverslag 2011
Box 3.1 Contante en pinbetaling 75 3.4 Robuuste financiële-marktinfrastructuren cruciaal voor financiële stabiliteit 77 3.4.1 Inleiding 77 3.4.2 Pittsburgh afspraken voor een robuuste infrastructuur op de onderhandse derivatenmarkt 77 Box 3.2 Wat is de rol van een centrale tegenpartij? 78 3.4.3 Concentratierisico’s bij centrale tegenpartijen en clearingdeelnemers 80 3.4.4 Kwalitatief hoogwaardig onderpand schaarser 80 Box 3.3 Wordt kwalitatief goed onderpand in het eurogebied schaars? 81 3.2.5 Interoperabiliteit tussen centrale tegenpartijen brengt efficiëntie maar ook nieuwe risico’s 82 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.5 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.6.5 4.7 4.7.1 4.7.2 4.7.3 4.7.4 4.7.5
Verantwoording 83 Inleiding 83 Bereikte resultaten 83 Kostenontwikkeling 87 Corporate governance DNB 88 Wijzigingen van de governancestructuur van DNB 88 De Corporate Governance Code 88 Doelmatigheid en rechtmatigheid 89 Risicobeheersing 89 Beschrijving van risicobeheersing binnen DNB 89 Operationele risicobeheersing 90 Belangrijkste risico’s 90 Evaluatie interne risicobeheersings- en controle systemen 91 Verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico’s 91 Beleggingen en financiële risico’s 91 Samenstelling van de beleggingsportefeuilles 92 Governance van de beleggingsportefeuilles 93 Beleggingsresultaat 94 Beheersing financiële risico’s 95 Uitgangspunten bij TARGET2-saldi 96
5 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.4.5 5.4.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) 97 Onze aanpak 97 MVO in onze kerntaken 99 Verantwoord beleggen 99 Circulatie bankbiljetten efficiënter en milieuvriendelijker 100 Toegankelijk en bereikbaar betalingsverkeer 100 Financiële educatie 101 Technische samenwerking 101 Onze medewerkers 102 Ontwikkeling en opleiding 102 Diversiteit 104 DNB en gezondheid 106 DNB van en voor haar medewerkers 107 Compliance en integriteit 108 Duurzame bedrijfsvoering 110 Milieuzorg 110 Energieverbruik 110 Vermindering CO2-uitstoot 111 Groene mobiliteit 112 Groene ICT 112 Duurzaam inkopen 113
II DNB / Jaarverslag 2011
5.4.7 5.5 5.5.1 5.5.2
Optimaal (her)gebruik van materialen 114 Maatschappelijke betrokkenheid 114 Donaties 114 Samen Bouwen 115
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
Verslag van de Raad van Commissarissen 119 Inleiding 119 Samenstelling, benoemingen 120 Werkzaamheden 120 Financiële Commissie 122 Honorerings- en benoemingscommissie 122 Gemeenschappelijke Vergadering 123 Onafhankelijkheidsverklaring 123
Jaarrekening 125 Balans per 31 december 2011 (na winstbestemming) 126 Winst- en verliesrekening over 2011 128 Toelichtingen op de balans per 31 december 2011 en de winst- en v erliesrekening over 2011 129 1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling 129 2 Toelichting op de balans 134 3 Toelichting op de winst- en verliesrekening 157 4 Overige gegevens 165
III DNB / Jaarverslag 2011
Tabellen
1 Koersen op stabiliteit 1.1 Ontwikkeling EMU-saldo en EMU-schuld 38 1.2 Garanties en achterborgstellingen Nederlandse overheid 39 1.3 Belangrijke bijdrage aan het Nederlandse financiële stelsel en de economie 44 2 2.1
Toezicht in tijden van crisis Recente ontwikkelingen Nederlandse levensector 67
3 Naar een robuustere financiële infrastructuur 3.1 Maatschappelijke kosten van contante- en pinbetalingen 2006-2011 75 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Verantwoording Kosten per hoofdtaak 86 Samenstelling van de eigen beleggingen 92 Samenstelling van de eurobeleggingsportefeuille 92 Samenstelling van de dollarbeleggingsportefeuille 93 Performance DNB-portefeuilles 94
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) V/M-diversiteit (ultimo 2011) 104 V/M in cijfers 105 Medewerkers in cijfers 108 Meldingen ivm Regeling 110
Grafieken
1 Koersen op stabiliteit 1.1 Ontwikkeling kapitaalmarktrente eurolanden 26 1.2 Functioneren geldmarkt en liquiditeitsoperaties ECB 27 1.3 Cumulatieve stijging van de private schuldquote 28 1.4 Ontwikkeling van lopende rekeningsaldi, loonkosten en huizenprijzen binnen het eurogebied 28 1.5 Monetaire beleidsinstrumenten 33 1.6 Lage en stabiele inflatie OESO-landen 36 1.7 Mondiale rentes en kredietverlening 36 1.8 Geldgroei, huizenprijzen en beurskoersen 37 1.9 Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 42 1.10 Loonkosten per eenheid product 43
IV DNB / Jaarverslag 2011
1.11 1.12 1.13 1.14
Balanstotaal bankensector ten opzichte van de totale economie 44 Cumulatieve verliezen ten opzichte van risicogewogen activa 45 Hypotheekschuld internationaal 50 Huizenprijzen voorafgaand aan de piek en in vijf jaar daarna 51
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Toezicht in tijden van crisis Ontwikkeling Tier 1 ratio en leverage ratio Nederlands bankwezen 56 Solvabiliteit Levensverzekeraars 1995-2011 58 Dekkingsgraad pensioenfondsen 59 Omvang en concentratie bankwezen 60 Balans Nederlandse bankensector 63
3 3.1
Naar een robuustere financiële infrastructuur Aantal door DNB gecontroleerde biljetten vanaf 1984 77
5 5.1 5.2
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) V/M in cijfers 105 Personeelsopbouw naar dienstjaren 108
Figuren
1 1.1 1.2 1.3
Koersen op stabiliteit Budgettaire verslechtering en conjuncturele omslag eurogebied 29 Depositofinancieringsgat van de binnenlandse bankensector 49 Overwaarde woning, per leeftijdcategorie 52
2 2.1
Toezicht in tijden van crisis Doorwerking kredietverliezen bij securitisatie en covered bond 66
3 3.1 3.2 3.3
Naar een robuustere financiële infrastructuur Bilaterale clearing versus clearing door een centrale tegenpartij 78 Vraag en aanbod kwalitatief onderpand in eurogebied 81 Interoperabiliteit centrale tegenpartijen 82
5 5.1
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) Materialiteitsanalyse 98
V DNB / Jaarverslag 2011
Dit verslag werd afgesloten op 16 maart 2012. Toelichting Het binnenlandse product, waarin grootheden van een aantal tabellen en grafieken zijn uitgedrukt, is het bruto binnenlandse product tegen marktprijzen, tenzij anders aangegeven. Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil; niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd; . = gegevens ontbreken. Afronding Soms kloppen de tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel).
VI DNB / Jaarverslag 2011
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Staand vlnr: prof.dr. J. Swank, prof.dr. K.H.W. Knot, dr. J. Sijbrand Zittend vlnr: mr. A.J. Kellermann, mr. F. Elderson
Bij het vaststellen van de jaarrekening 2011, was de samenstelling van Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad van de Nederlandsche Bank als volgt: Directie President: prof.dr. K.H.W. Knot. Directeuren: mw. mr. A.J. Kellermann, dr. J. Sijbrand, mr. F. Elderson en prof.dr. J. Swank. Secretaris van de vennootschap: mw. mr.drs. L.I. van den Broek.
5 DNB / Jaarverslag 2011
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Per 1 juli 2011 zijn president dr. A.H.E.M. Wellink en directeur Toezicht drs. H.J. Brouwer afgetreden. Prof.dr. L.H. Hoogduin, directeur Monetaire Zaken en Financiële Stabiliteit, heeft de Minister gevraagd hem eervol te ontslaan uit zijn functie, hetgeen per 1 juli 2011 is geschied. Prof.dr. K.H.W. Knot is per 1 juli 2011 bij Koninklijk Besluit tot president benoemd. Ook per 1 juli 2011 zijn bij Koninklijk Besluit benoemd dr. J. Sijbrand (directeur Toezicht) en mr. F. Elderson (directeur Betalingsverkeer en Intern Bedrijf). Daarnaast is bij Koninklijk Besluit prof.dr. J. Swank per 1 december 2011 benoemd tot directeur Monetaire Zaken en Financiële Stabiliteit. Ten slotte is mw. mr. drs. L.I. van den Broek per 15 december 2011 benoemd tot Secretaris van de vennootschap. Zij volgt hiermee mr. R.F. Luberti op. Raad van Commissarissen Voorzitter: drs. J.F. van Duyne (1942, Ndl) * Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2000. (Einde huidige termijn: 2012) Voorzitter van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voormalig joint CEO Corus Groep Plc. Vice-voorzitter: mr. E. Kist (1944, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. (Einde huidige termijn: 2012) Voorzitter van de Financiële Commissie. Voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur ING Groep. Secretaris: Mr. A.H. van Delden (1941, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. (Einde huidige termijn: 2012) Lid van de Bankraad namens de Raad van Commissarissen. Lid Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Overige leden: Mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen (1961, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2007. (Einde huidige termijn: 2015) Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter van de Raad van Commissarissen van SHV Holding NV. Prof.dr. J.A. van Manen (1950, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2011. (Einde huidige termijn: 2015) Hoogleraar Corporate Governance aan de Rijksuniversiteit Groningen. W.G. Tuinenburg (1938, Ndl)* Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. (Einde huidige termijn: 2012) Lid van de Financiële Commissie. Voormalig vice-voorzitter Raad van Bestuur SNS Reaal Group NV. Mw. prof.mr. H.M. Vletter-van Dort (1964, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2010. (Einde huidige termijn 2014) Hoogleraar bank- en effectenrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bijzonder hoogleraar effectenrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.
* Niet herbenoembaar 6 DNB / Jaarverslag 2011
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Commissaris van overheidswege benoemd: Drs. A.H.M. de Jong (1953, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2011. (Einde huidige termijn: 2015) Lid van de Bankraad sinds 2011. Voorzitter College van Bestuur van de Stichting Protestants-Christelijk Onderwijs. In het verslagjaar is commissaris van overheidswege drs. T. van de Graaf per 1 juli 2011 uitgetreden wegens het verstrijken van zijn termijn. Drs. A.H.M. de Jong is hem per 1 augustus 2011 opgevolgd. In verband met zijn benoeming tot directeur-generaal bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal drs. A.H.M. de Jong per 1 april 2012 uittreden. Verder is mr.drs. F. Bolkestein uitgetreden per 1 november 2011 wegens het verstrijken van zijn termijn. Ir. G.J. Kleisterlee is op eigen verzoek per 1 februari 2012 uitgetreden. Deze vacatures zijn nog niet vervuld. Ten slotte is mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen per 1 juni 2011 herbenoemd voor een periode van vier jaar. Honorerings- en benoemingscommissie Drs. J.F. van Duyne, voorzitter Mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen vacature Financiële Commissie Mr. E. Kist, voorzitter W.G. Tuinenburg vacature Bankraad Voorzitter: prof.drs. P. Bouw (Lid op persoonlijke titel). Leden: Prof.dr. A.W.A. Boot Hoogleraar Ondernemingsfinanciering en financiële markten UvA. Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen. R.R. Latenstein van Voorst MBA Voorzitter van het Verbond van Verzekeraars. Drs. A.H.M. de Jong (per 1 augustus 2011, opvolger van drs. T. van de Graaf) Commissaris van overheidswege. J.H.A.S. Biesheuvel (per 1 juni 2011, opvolger van drs. L.M.L.H.A. Hermans) Voorzitter MKB-Nederland. Mw. drs. A.M. Jongerius Voorzitter FNV. A.J. Maat Voorzitter LTO-Nederland.
7 DNB / Jaarverslag 2011
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Drs. J. Smit Voorzitter CNV. Dr. C. van der Pol (per 1 juni 2011, opvolger van drs. A.J.M. Sibbing) Voorzitter Pensioenfederatie. Mr. B. Staal Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Drs. R.T.B. Visser (per 1 augustus 2011, opvolger van mr. E.R. Steenborg) Voorzitter MHP. Mr. B.E.M. Wientjes Voorzitter VNO-NCW. Vertegenwoordiger namens het ministerie van Financiën: Prof.dr. J.A. Vijlbrief, Thesaurier-Generaal. Mr. B. Staal is per 1 april 2011 herbenoemd voor een periode van vier jaar. Daarnaast is de heer A.J. Maat per 1 juni 2011 herbenoemd voor een periode van vier jaar. Ondernemingsraad J. van Duivenbooden Drs. A.C. Eijgenraam Mw. S. Hashemi BC L.J.P. Kaizer U. Karakhalil N.C. Kloosterman (voorzitter) Mw. M.M.L. Kraal (voorzitter) B. Rif MSc MBA CCP CFE CISM J.H. Rijmers A.P. Roubroeks MSc Mr. E.B. Smid Drs. P.P.C.R. Suilen Mw. I. Voorn bba Mr.drs P.A.Wagelmans FRM J. Westerweele MC Mw. S. Koentjes (ambtelijk secretaris)
8 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
Inleiding van de President Van medio 1997 tot medio 2011 is DNB geleid door Nout Wellink. In deze periode kwam de EMU tot stand, nam de chartale euro de plek van de gulden in en fuseerde DNB met de Pensioen- en Verzekeringskamer. Het centrale bank-toezicht model dat hiermee tot stand kwam heeft wereldwijd navolging gekregen. In de eerste tien jaren van de euro kende Nederland relatief hoge groei en redelijk stabiele prijzen, maar met het uitbreken van de mondiale kredietcrisis in 2008 kwamen Nederlandse financiële instellingen onder niet eerder gekende druk. Wellink heeft in deze extreem moeilijke periode krachtig leiding gegeven aan DNB, ter bescherming van de grote Nederlandse belangen bij een gezonde financiële sector. Als voorzitter van het Bazels Comité van bankentoezichthouders en als lid van de raad van bestuur van de ECB heeft hij ook sturing gegeven aan de mondiale inspanningen om financiële sectoren te verstevigen. Zijn bijzondere verdiensten bestrijken het hele werkterrein van DNB. Hij laat een grote indruk achter als macro-econoom, monetair deskundige, toezichthouder, crisismanager, overtuigd Europeaan en, last but not least, iemand met hart voor de medewerkers van DNB. Ter inleiding In economisch opzicht is 2011 een onstuimig jaar geweest, gekenmerkt door aanhoudend grote onzekerheid, volatiele markten en tegenvallende groei. De onrust is vooral terug te voeren op de Europese schuldencrisis, die DNB in al haar kerntaken raakt. Dit jaarverslag gaat in op de oorsprong van de schuldencrisis en de bouwstenen voor herstel, alsook de uitzonderlijke bijdragen die het Europees Stelsel van Centrale Banken heeft geleverd. De voornaamste uitdagingen voor de Nederlandse economie worden uiteengezet, inclusief die specifiek voor de financiële sector. Tegen de achtergrond van de diverse onderzoeken naar de oorzaken van de kredietcrisis van 2008-2009 wordt voorts ingegaan op de veranderingen in de werkwijze, organisatiestructuur en cultuur van het prudentiële toezicht. Bij dit alles is voor DNB leidend hoe de financiële stabiliteit te beschermen en vertrouwensherstel te bespoedigen. Oorsprong van de Europese schuldencrisis De Europese schuldencrisis roept de vraag op: hoe heeft het zo ver kunnen komen? Vaak wordt gewezen naar de kredietcrisis van 2008-2009. Deze vormde de opmaat naar de schuldencrisis, doordat de economische productie scherp terugviel en groeivooruitzichten afnamen. Maar de druk op de muntunie is terug te voeren op diepere onevenwichtigheden, opgebouwd in het eerste decennium van de euro. Deze onevenwichtigheden zijn gemaskeerd, en zelfs versterkt, door het initiële succes van de muntunie, dat zich vertaalde in ruimere financieringsmogelijkheden en lagere risicopremies voor eurolanden met tekortschietend beleid. Anders gesteld, de financiële markten hebben de tekortlanden
9 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
niet gedisciplineerd. Tijdens deze periode hebben overheden elkaar evenmin bij de les gehouden. Intussen zijn hoge onbetaalde rekeningen ontstaan. Op drie terreinen zijn de ontwikkelingen tussen de eurolanden uiteengelopen en onhoudbaar geworden: de overheidsfinanciën, het concurrentievermogen en de kredietverlening. De ontsporingen in de overheidsfinanciën zijn deels te verklaren uit een gebrekkige naleving van de begrotingsregels, zoals verankerd in het Europese Stabiliteits- en Groeipact. De stabiliserende werking van deze afspraken is aldus ondermijnd. Daarnaast hebben veel landen de lagere kapitaalmarktrente die samenhing met de overgang op de euro niet gebruikt om de overheidsbegroting op orde te krijgen. Ook is duidelijk geworden dat begrotingsposities veel kwetsbaarder zijn dan de Europese regels veronderstellen. Dit onderstreept de noodzaak om op budgettair terrein veel grotere veiligheidsmarges in te bouwen. Minder zichtbaar maar minstens zo belangrijk is dat concurrentieposities binnen het eurogebied na de start van de muntunie zijn blijven divergeren, tot uiting komend in toenemende onevenwichtigheden in betalingsbalansen. De oorzaak hiervan ligt bij achterblijvende structurele hervormingen. Zo behoren de arbeidsmarkten in de Zuid-Europese landen tot de minst flexibele ter wereld, waardoor excessieve loon- en prijsstijgingen niet zijn gecorrigeerd. Zolang de kapitaalmarkten bereid waren de lopende-rekeningtekorten te financieren leek er niets aan de hand, maar de abrupte kentering in het marktsentiment heeft de gebreken in concurrentievermogen pijnlijk bloot gelegd. Door het ontbreken van het wisselkoersinstrument moeten nu de lonen en prijzen worden aangepast, hetgeen in een muntunie met prijsstabiliteit forse inspanningen en prijsverlagingen in de tekortlanden vereist. Het derde terrein met onhoudbare ontwikkelingen was de kredietverlening. In sommige financiële sectoren, met name in Ierland en Spanje, is sprake geweest van een zichzelf versterkende combinatie van buitensporige kredietverlening en vastgoedprijsstijgingen. Deze zeepbellen zijn met de kredietcrisis doorgeprikt en wijzen op het belang van beleid dat procycliciteit in de financiële sector tegengaat. Natuurlijk is er een samenhang tussen deze bronnen van kwetsbaarheid: landen met grote structurele gebreken en een kwetsbare financiële sector kenden de afgelopen periode een ruim tweemaal grotere verslechtering van de overheids financiën, in termen van zowel het tekort als de schuldquote. Het beleid dient op ieder van de bovengenoemde drie terreinen aan de maat te zijn. Bouwstenen voor herstel De oplossing van de Europese schuldencrisis grijpt aan bij deze bronnen van scheefgroei en is grosso modo terug te brengen tot vier bouwstenen voor herstel. Allereerst zijn forse aanpassingen nodig in de tekortlanden, om hun economische productie te verschuiven van publieke naar private uitgaven, en van binnenlandse bestedingen naar uitvoer. In al deze landen hebben nieuwe regeringen daartoe vergaande aanpassingsprogramma’s uitgewerkt en in een enkel land, Ierland voorop, beginnen de eerste tekenen van evenwichtsherstel zichtbaar te worden. De aanpassingslast ligt primair bij tekortlanden, omdat van overschotlanden niet kan worden gevraagd af te wijken van een op de eigen stabiliteit gericht beleid. Het vertrouwen op financiële markten keert niet sneller terug als de stabiliteitsankers van de unie gaan krabben.
10 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
De bijdrage van de overschotlanden aan dit aanpassingsproces valt vooral te verwachten via exceptionele financiële steun, waarmee de tijdsduur tot evenwichtsherstel in tekortlanden kan worden overbrugd. In dit kader is, als tweede bouwsteen, financiële bijstand toegezegd via bilaterale leningen, de Europese Financiële Stabiliteit Faciliteit (EFSF) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) dat medio 2012 van start gaat. Ook hebben Europese landen toegezegd EUR 200 miljard extra te storten in het IMF. Hiermee is niet alleen een grotere IMF-slagkracht gewaarborgd, maar ook een koppeling van de financiële steun aan IMF-beleidsconditionaliteit en aan het bestaande IMF-raamwerk voor Private Sector Involvering (PSI). Dit laatste beziet per geval of een bijdrage van private crediteuren aan schuldverlichting gewenst is. Het bedrag dat met deze toezeggingen is gemoeid is zonder historisch precedent en beloopt inmiddels bijna EUR 1.000 miljard; aan verdere uitbreiding wordt gewerkt. Essentieel voor vertrouwensherstel in de muntunie is, als derde bouwsteen, dat de aanbodzijde van de economieën wordt versterkt. Dit is nodig om het groeivermogen van de betrokken landen te vergroten en tegenwicht te bieden aan de neerwaartse conjuncturele druk van begrotingsconsolidatie. Economische groei is ook cruciaal voor schuldhoudbaarheid. Structuurversterking vergroot bovendien het aanpassingsvermogen van de economieën en brengt de betrokken landen dichter bij een optimaal valutagebied. Aanpassingskosten vallen hierdoor lager uit. Bij deze versterking van de aanbodzijde valt met name te denken aan hervorming van arbeidsmarkten, productmarkten en pensioenstelsels, zodat financiële prikkels beter voelbaar zijn en prijzen en lonen zich sneller aanpassen. Maar ook de versterking van de financiële sector valt hieronder. Omdat een solide bankwezen noodzakelijk is voor een goed werkende economie, is door de Europese toezichthouders geëist dat Europese grootbanken per eind juni 2012 minimaal 9% kernkapitaal aanhouden, waarbij vorderingen op overheden tegen marktprijzen zijn gewaardeerd. De vierde bouwsteen voor herstel is een institutionele versterking van de Europese Unie, gericht op een sterk preventief beleid en krachtigere Europese besluitvorming. Hierbij moet de economische component van de EMU worden verstevigd om de monetaire component houdbaar te maken. Alleen dan kan het Europese beleidsraamwerk zijn geloofwaardigheid herwinnen. Concreet gaat het om begrotingen die structureel gericht zijn op evenwicht (of overschot), met automatische sancties bij overschrijding van de tekort- en schuldcriteria. De financiële betrouwbaarheid van Europese overheden, die als gevolg van de crisis een knauw heeft gekregen, dient opnieuw buiten elke twijfel komen te staan. Maar het gaat ook om afdwingbare aanpassingen wanneer landen een evident tekortschietend concurrentievermogen hebben. Daartoe zijn initiële afspraken gemaakt in het kader van de Macro-economische Onevenwichtigheden Procedure en de Overeenkomst voor een Versterking van de Economische Unie. Deze afspraken verdienen te worden versterkt, met duidelijke middellangetermijndoelstellingen, besluitvorming die alleen door een gekwalificeerde meerderheid kan worden tegengehouden, en een mogelijke inzet van politieke naast financiële sancties. Hoewel de soevereiniteitsoverdracht in deze afspraken gevoelig ligt, heeft zij betrekking op soevereiniteit die eigenlijk al is overgedragen bij de ondertekening van het EMU-akkoord en die recent goeddeels is afgedwongen door de financiële markten. Van Eurotop naar Eurotop De concrete invulling van deze onderdelen is in het afgelopen jaar moeizaam tot stand gekomen, stap voor stap, van Eurotop naar Eurotop. Dit weerspiegelt
11 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
niet een gebrekkige politieke steun voor de euro. Integendeel. Alle eurolanden zijn sterk gecommitteerd aan de euro, enerzijds omdat deze de voortschrijdende Europese integratie belichaamt, anderzijds omdat desintegratie prohibitieve kosten met zich zou brengen. De ECB heeft in haar korte bestaan de aan haar opgedragen doelstelling van prijsstabiliteit gerealiseerd en de handels- en investeringsgroei binnen het eurogebied is substantieel groter geweest dan daarbuiten. Het uittreden van landen zou enorme waardeverliezen voor banken, verzekeraars, pensioenfondsen en de ECB met zich brengen en het onherroepelijke karakter van de gemeenschappelijke munt in twijfel trekken. De geest is dan uit de fles en de kosten om de markten te overtuigen dat de euro niet verder versplintert zullen uitzonderlijk hoog zijn. De trage voortgang weerspiegelt veeleer de beperkte bewegingsruimte van de betrokken partijen en het ontbreken van één partij die de oplossing alleen zou kunnen bieden. Waar de tekortlanden tijd nodig hebben om politieke veranderingen door te voeren, ervaren de overschotlanden grenzen aan hun financieringscapaciteit. Langzaam, te langzaam, is in het afgelopen jaar veel bereikt. Tekortlanden hebben aanpassingsprogramma’s ingevoerd, Europese afspraken voor strakkere beleidsdiscipline zijn in de steigers gezet, een Europese financieringsfaciliteit is opgericht, de uitleencapaciteit van het IMF wordt opgekrikt en banken hebben herkapitaliseringsplannen uitgewerkt. Maar trage beleidsbepaling heeft een prijs. Hoe overtuigender de maatregelen die op korte termijn genomen worden, hoe eerder de marktdynamiek de houdbaarheid van nieuw beleid bevestigt. Wat dat betreft zullen de beleidsinspanningen nog geruime tijd moeten worden volgehouden. Het zal immers nog meerdere jaren duren voordat de tekortlanden op eigen benen kunnen staan en de muntunie een stabiele financieeleconomische ontwikkeling kent. Net als de opbouw van risico’s een veeljarig proces is geweest, zal ook de afbouw van onevenwichtigheden een kwestie van lange adem zijn. De rol van de ECB De oplossing van de schuldencrisis kan niet worden geleverd door de ECB in de vorm van een monetaire financiering van de overheidstekorten in de perifere landen. Juridisch is de verklaring eenvoudig: dit zou in strijd zijn met het Verdrag waarop de muntunie is gebouwd. De inhoudelijke reden is niet minder belangrijk: de crisis is te wijten aan tekortkomingen in de budgettaire, structurele en bancaire sfeer, en niet in het monetaire beleid. De bepalingen tegen monetaire financiering in het Verdrag zijn dan ook geworteld in een diepe overtuiging dat prijsstabiliteit de belangrijkste bijdrage is die het monetaire beleid aan de economische orde kan leveren. Wanneer het monetaire beleid zou worden ingezet voor de financiering van overheidstekorten, zou het ondergeschikt worden gemaakt aan het budgettaire beleid en daarmee fundamenteel van karakter veranderen. Bovendien dient financiering te worden gekoppeld aan beleidsvoorwaarden; dit vereist politieke afwegingen die niet thuishoren bij een onafhankelijke instelling als de ECB. Niettemin is de ECB tot het uiterste gegaan om de aanpassingsprocessen binnen de muntunie te ondersteunen. Dit is gebeurd met drie soorten onconventionele monetaire instrumenten, die te onderscheiden zijn van de reguliere instrumenten die de algehele monetaire beleidsrichting bepalen. Ten eerste heeft de ECB banken ruimhartig en langdurig van liquiditeiten voorzien. Daartoe zijn langlopende liquiditeitsfaciliteiten met volledige toewijzing ingevoerd, zijn kasreserveverplichtingen gehalveerd tot 1%, zijn onderpandslijsten voor centrale bankoperaties verbreed en is dollarherfinanciering mogelijk gemaakt via een
12 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
swapovereenkomst met de Federal Reserve. Het meest substantieel is de driejaarsfaciliteit, waarmee EUR 1.019 miljard aan banken is verstrekt. Ten tweede steunt de ECB de bancaire financieringsmarkt met de opkoop op de secundaire markten van maximaal EUR 40 miljard aan gedekte bancaire obligaties in het jaar tot november 2012. Dit instrument is reeds in 2009-2010 ingezet, toen voor EUR 60 miljard aan gedekte obligaties is opgekocht. Ten derde is het Securities Markets Programma (SMP) geheractiveerd en verbreed. Onder dit programma koopt de ECB staatstitels in slecht functionerende obligatiemarkten teneinde een meer gelijkmatige monetaire transmissie te bevorderen. Deze aankopen bedragen inmiddels EUR 219 miljard en worden liquiditeitsneutraal uitgevoerd. De onconventionele maatregelen hebben de spanningen op de financieringsmarkten aantoonbaar verlicht, maar niet weggenomen. Dit illustreert hoe met deze instrumenten alleen tijd kan worden gewonnen; voor een duurzame oplossing moeten de problemen bij de bron worden aangepakt. Alsdan moet het onconventionele beleid tijdig worden uitgefaseerd. De verdere toekomst van de EMU Wanneer wordt gekeken naar de verdere toekomst, nadat de huidige spanningen zijn opgelost, dan zijn in Europa meer institutionele hervormingen noodzakelijk om de wisselwerking tussen overheden en banken op nationaal niveau te doorbreken en tegelijk recht te doen aan de toegenomen financiële verwevenheid tussen lidstaten. Daartoe is nodig dat systeemrelevante en grensoverschrijdende financiële instellingen onder Europees toezicht vallen, dat een Europees resolutieregime de kosten van bancair falen in eerste instantie bij aandeelhouders en ongedekte crediteuren legt, dat deposito’s tot een bepaald maximum worden gedekt door een Europees depositogarantiefonds en dat eventueel resterende kosten Europees worden omgeslagen. Dan zullen Europese banken geen nationale vangnetten meer nodig hebben en zal echt sprake zijn van een interne markt voor bancaire diensten. De huidige spanningen in de financiering van Europese overheden wijzen ook op de kwetsbaarheid van nationale schulduitgifte binnen de muntunie. Voor de verdere toekomst is de invoering van gemeenschappelijke schuldinstrumenten als eurobonds dan ook wenselijk. Dit zou duidelijke voordelen bieden in termen van financiële integratie, marktliquiditeit en stabiliteit. Maar eurobonds kunnen slechts het sluitstuk van begrotingsdiscipline in de muntunie vormen. Met de overgang naar de euro is de discipline van de valutamarkten opgeheven; het zou onverstandig zijn de aangescherpte discipline van obligatiemarkten nu ook af te sluiten voordat hier een duurzame institutionele structuur voor in de plaats is gezet en schuldquotes over de hele linie onder de 60% bbp zijn gebracht. Nochtans kunnen eurobonds een wenkend perspectief bieden, ook voor de bevolking in landen waar thans grote offers worden gevraagd. Het is hierbij essentieel dat een op te richten onafhankelijke Europese budgettaire autoriteit gaat toezien op de nationale budgettaire ontwikkelingen. De groei van de wereldeconomie vertraagt De weinig florissante staat van de wereldeconomie bemoeilijkt het aanpassingsproces. Met de kredietcrisis van 2008 kwam een periode van overmatige financiële expansie ten einde, die de wereldgroei flink had opgestookt. De hieropvolgende terugval is verzacht door de grootste macro-economische beleidsstimulering ooit, met een ongekend grote inzet van zowel monetaire als budgettaire instrumenten. De opgerekte centralebankbalansen in de Verenigde Staten (VS), het eurogebied en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn zonder
13 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
precedent en begrotingstekorten van de huidige omvang hebben zich in het verleden alleen in oorlogstijd voorgedaan. Dit beleid heeft een wereldwijde terugval zoals na de krach van 1929 voorkomen, maar de economische groei is in de ontwikkelde landen nog niet op gang gekomen. Het illustreert de grote invloed van het balansherstel dat bij banken, bedrijven en gezinnen nog volop in gang is. Tegelijk is de beleidsruimte zo goed als verbruikt en is balansherstel nu ook in de publieke sector nodig. Dit alles heeft een drukkend effect op de mondiale economische vooruitzichten, in lijn met het empirische gegeven dat zware financiële crises meestal worden gevolgd door een traag en zwak herstel. Een spoedige terugkeer naar de pre-crisis groeivoeten is derhalve niet realistisch, te meer daar de voortschrijdende vergrijzing de potentiële groei verlaagt. De conjuncturele vooruitzichten zijn aldus weinig rooskleurig. Europa gaat naar verwachting opnieuw een recessie in. De VS lijken hieraan te kunnen ontkomen, maar ervaren het zwakste economische herstel sinds de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse huizenprijzen zijn in 2011 opnieuw gedaald en de werkloosheid, hoewel recent licht afgenomen, ligt op een voor de VS abnormaal en hardnekkig hoog niveau (ruim 8%). In deze omstandigheden blijft ook de dynamiek van de private bestedingen achter en is de groei sterk afhankelijk van de buitensporige overheidsuitgaven. In Japan leidden de noodlottige aardbeving en tsunami van maart 2011 tot productieonderbrekingen en economische krimp. Met een bruto overheidsschuld boven 200% bbp (netto 117%), zal de groei in dit land eveneens van de private vraag moeten komen. Maar deze trekt amper aan. Gegeven een officiële rente van nagenoeg 0%, een welhaast deflatoire prijsontwikkeling en recent verdere appreciatie van de yen balanceert Japan nog altijd aan de rand van een liquiditeitsval. Opmerkelijk is dat ook de opkomende markten niet zijn ontsnapt aan de wereldwijde groeivertraging. Ondanks gezonde macro-economische verhoudingen en indrukwekkende groeiprestaties in de nasleep van de kredietcrisis, hebben deze landen zich niet conjunctureel kunnen loskoppelen van de meer ontwikkelde landen. De integratie van de opkomende landen in de wereldeconomie lijkt eerder tot meer synchrone conjunctuurcycli te leiden. Dit weerspiegelt deels een toegenomen lotsverbondenheid via handel en grensoverschrijdende financiële activiteiten. Zo heroriënteren banken uit ontwikkelde landen zich op thuismarkten en wordt handelsfinanciering minder ruim verstrekt. Maar ook speelt mee dat de opkomende landen, met name in Azië, traditioneel uitvoergeleide groeistrategieën volgen. Door meer ruimte te bieden voor wisselkoersflexibiliteit en handelsliberalisatie, kunnen landen als China een eigen groeidynamiek ontwikkelen en tegelijk een sterkere groeimotor voor de mondiale economie worden. Dit zou passen bij het flink toegenomen aandeel van deze landen in de wereldeconomie en de afnemende voordelen die zij kunnen boeken dankzij inhaalgroei. Bij de synchrone groeivertraging valt verder op dat de mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden in de afgelopen crisisperiode slechts beperkt zijn afgenomen. De ervaringen in de aanloop naar zowel de kredietcrisis als de Europese schuldencrisis leren dat externe onevenwichtigheden niet te onderschatten stabiliteitsrisico’s met zich brengen. Op wereldschaal kunnen deze onevenwichtigheden aanleiding geven tot vermogensprijsschokken, abrupte wisselkoerscorrecties en handelsfricties. In een kwetsbare omgeving met hoge publieke en private schulden, en verknoopte financiële structuren, kunnen kleine haperingen of exogene schokken dan grote negatieve uitslagen
14 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
veroorzaken. Risico’s kunnen worden beperkt wanneer tekortgebieden een terughoudend budgettair beleid voeren en een macroprudentieel beleid dat bovenmatige schuldopbouw tegen gaat, terwijl overschotgebieden de wisselkoers vrij laten om te appreciëren. De monetaire beleidsreactie in het eurogebied In de eerste helft van 2011 lag de inflatie in het eurogebied aanhoudend boven de 2% en won het herstel geleidelijk aan kracht. Gegeven opwaartse prijsrisico’s op de middellange termijn, besloot de ECB de rente zowel in april en juli met 25 basispunten te verhogen. Het conjuncturele beeld veranderde echter fundamenteel in de zomer, toen naast de kleinere landen Griekenland, Ierland en Portugal, ook Italië en Spanje onder sterke marktdruk kwamen. De voorzichtig ingezette ‘exit’ uit het extreem ruime monetaire beleid is toen opgeschort. Omdat de marktdruk aanhield en zich ook vertaalde in een breed vertrouwensverlies onder consumenten en producenten, is de ECB in november en december overgegaan tot renteverlaging en tot onconventionele maatregelen om de bancaire kredietverlening en de monetaire transmissie via de obligatiemarkten te steunen. De toekomstige monetaire beleidsacties zullen vooral afhangen van het verdere verloop van de schuldencrisis. Duidelijk is dat het monetaire beleid ruim is en dat de ruimte voor verdere versoepeling niet groot is. Dit beleid kan de divergentie tussen landen in termen van prijs- en groeiontwikkelingen niet verkleinen en dient gericht te blijven op prijsstabiliteit op middellange termijn in het eurogebied als geheel. Daarbij suggereren de ervaringen van de afgelopen jaren dat enige gewichtsverschuiving binnen de twee analytische pijlers van het monetaire beleidsraamwerk wenselijk is. Meer nadruk op de monetaire analyse, naast de economische analyse, betekent meer aandacht voor financiële onevenwichtigheden en kwetsbaarheden. Voorts dient de beleidsbepaling niet alleen rekening te houden met de lange en onvoorspelbare vertragingen in monetaire transmissie, maar ook met de tijdshorizon waarin financiële excessen zich kunnen ontladen. De relevante tijdshorizon voor de monetaire beleids bepaling wordt hierdoor langer en het beleid gaat eerder tegenwicht bieden aan de financiële ontwikkeling. Kernpunt is dat de verwachte prijsontwikkeling over deze langere horizon stevig verankerd blijft. Ofschoon de externe waarde van de euro opmerkelijk stabiel is – de effectieve koers ligt ongeveer op het niveau bij het begin van de EMU en is steeds binnen een bandbreedte van ±15% gebleven – is dit een uitkomst van beleid en geen beleidsdoelstelling. Het belang van bufferherstel Als de crisis ons iets leert, is het de waarde van buffers. Van alle beleidslessen is dit de belangrijkste. Met buffers kunnen de onvermijdelijke onzekerheden in economische processen worden opgevangen, door overheden, financiële instellingen, bedrijven en gezinnen. Het gaat hierbij niet zozeer om risico’s die redelijk kunnen worden ingeschat, maar om fundamentele onzekerheden die amper zijn te kwantificeren. Het verloop van de financiële crisis is hier een voorbeeld van, waarbij deregulering en globalisering de samenhang in onvoorspelbare systeemschokken waarschijnlijk hebben vergroot. Een financiële sector met voldoende buffers kan dergelijke schokken absorberen zonder de reële economie te ontwrichten. Sinds het uitbreken van de systeemcrisis in 2008 wordt internationaal aangestuurd op hogere kapitaalbuffers bij banken. In termen van het kern kapitaal van Nederlandse banken is een indrukwekkende toename gerealiseerd
15 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
van 9,3% van de risicogewogen activa in 2008 tot 11,9% eind 2011. Ons bankwezen loopt hiermee voor op de nieuwe eisen die volgens het internationale Bazel III-akkoord per 2013 gelden, al is nog een verbeterslag in de kwaliteit van het kapitaal nodig. De ongewogen kapitaalratio (de leverage ratio) van het Nederlandse bankwezen behoort echter nog tot de laagste van Europa. Een verdere verhoging is dus wenselijk, in lijn met de tot 2019 geleidelijk toenemende Bazelse eisen. Kortom, de banken zullen zich aanhoudende inspanningen moeten getroosten, via kostenreducties, winstinhoudingen en waar mogelijk nieuwe emissies, om de eigen buffers op een nog hoger peil te brengen. Twee aspecten verdienen hierbij toelichting. Ten eerste wordt soms gesuggereerd dat hogere kapitaaleisen leiden tot een sterke stijging van de financieringskosten, omdat de rendementseisen op eigen vermogen relatief hoog zijn. De invloed op de totale kapitaalkosten zal echter beperkt zijn, aangezien tegelijkertijd de risico’s voor vreemd-vermogensverschaffers bij hogere kapitaalreserves afnemen. Instellingen zullen weliswaar minder voordeel hebben van fiscale renteaftrek op vreemd vermogen, maar beperking van de subsidiëring van schuldfinanciering is in zijn algemeenheid wenselijk. Ten tweede bestaat de zorg dat de hogere kapitaaleisen een drukkende invloed op de kredietverlening zullen hebben. Hierbij is relevant dat de kredietverlening, ook tijdens de recente kapitaal verhoging, is blijven groeien en dat de verdere kapitaalverhoging over een aantal jaren kan worden uitgesmeerd. Tevens geldt de nuancering dat hefboomvermindering en enige balanskrimp bij banken gewenst is. Maar de zorg om de kredietverlening is terecht, met name voor het MKB dat voor zijn financiering relatief sterk op banken is aangewezen. Dit onderstreept het belang dat andere lastenverzwaringen voor het bankwezen, zoals de nieuwe bankbelasting, worden beperkt en getemporiseerd. Het ongunstige conjuncturele klimaat maakt immers dat de versterking van het bancaire weerstandsvermogen en de instandhouding van de kredietverlening voorrang verdienen. In dit kader kan het oordeel over het plan voor een Europese belasting op financiële transacties kort zijn: deze zal het herstel in de financiële sector tegenwerken, speculatieve transacties amper tegengaan en, tenzij mondiaal ingevoerd, onwenselijke verschuivingen in financiële activiteiten op gang brengen. De structuur van het Nederlandse bankwezen De crisis heeft voorts geleerd dat banken, naast kapitaal, ook meer liquiditeit dienen aan te houden. In dit licht bevat Bazel III eisen voor zowel de kortetermijn liquiditeit als de financiering op langere termijn. De uitdagingen voor het Nederlandse bankwezen liggen vooral bij dit laatste. Door de zeer grote hypotheekportefeuilles, die de omvang van de binnenlandse deposito’s ver overstijgen, zijn de banken voor hun financiering in sterke mate aangewezen op buitenlands spaargeld en marktfinanciering. Omdat nieuwe hypotheken doorgaans veel groter zijn dan de oude hypotheken die door aflossing van de bankbalansen verdwijnen, is er bovendien een inherente dynamiek die het financieringsgat van de Nederlandse banken opstuwt. Tegelijk maakt de precaire situatie op de financieringsmarkten het voor de banken moeilijk om voldoende lange ongedekte marktfinanciering aan te trekken. Vooralsnog is dit opgevangen met korte leningen en de uitgifte van gedekte obligaties, maar het eerste vergroot de herfinancieringsrisico’s en het laatste vermindert de zekerheden voor andere schuldeisers, waardoor reguliere marktfinanciering nog lastiger wordt. Uitgaande van een trendmatige groei van het binnenlandse spaargeld, zal de oplossing moeten worden gezocht in een combinatie van meer aflossingen op hypothecaire leningen, geleidelijk lagere leningen in verhouding tot de woningprijs (waarover later meer) en balansversterking die toegang tot langere, ongedekte
16 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
marktfinanciering biedt. Uiteindelijk valt niet te ontkomen aan een balans structuur waarbij binnenlandse activa en passiva beter op elkaar aansluiten, met een lagere hefboom en minder looptijdtransformatie. In deze context wordt in sommige landen ook aangestuurd op structurele aanpassingen in het bankwezen om de risico’s voor de economie en de belastingbetaler terug te dringen. In de VS worden bijvoorbeeld de handels- en investeringsactiviteiten van banken aan banden gelegd en in het VK worden binnenlandse bancaire portefeuilles juridisch afgeschermd. Dit zijn voor Nederland minder relevante opties, gegeven de beperkte zakenbankactiviteiten en afwijkende financieringsstructuur van ons bankwezen. Daarbij zijn de kapitaaleisen verbonden aan handelsactiviteiten reeds aanzienlijk opgeschroefd. De Nederlandse aanpak om de risico’s in het bancaire systeem te verminderen sluit aan bij de voorstellen van de Financial Stability Board (FSB) om systeemrelevante financiële instellingen hogere eisen op te leggen in termen van verliesdragend vermogen, afwikkelbaarheid en toezichtintensiteit. In dit verband zal voor vier grote Nederlandse banken een kernkapitaalopslag van tussen 1% en 3% gelden, met ingroei vanaf 2016. Zwitserland en Zweden – andere landen met relatief grote systeembanken – volgen een vergelijkbare aanpak. Daarnaast wordt de weerbaarheid van deze banken vergroot door de ontwikkeling van herstelplannen, met maatregelen om dreigend onheil af te wenden. Omdat een onverhoopt faillissement zelfs met deze maatregelen niet volledig is uit te sluiten, wordt het wettelijke instrumentarium versterkt om een falende bank ordelijk te kunnen afwikkelen. Een andere, complementaire benadering die haar nut in de crisis heeft aangetoond, is het streven naar een hoge mate van autonomie bij buitenlandse entiteiten van internationaal opererende banken. Deze benadering wordt door diverse banken succesvol uitgevoerd en wordt met name door de Spaanse autoriteiten voorgestaan. Naar de toekomst kijkend verdient de ontwikkeling van het mondiale schaduwbankwezen bijzondere aandacht. In deze sector vindt kredietintermediatie met looptijdtransformatie plaats, net als bij banken, maar de betrokken entiteiten – zoals geldmarktfondsen en speciale investeringsvehikels – vallen buiten het reguliere toezicht. Het schaduwbankwezen is in de aanloop naar de crisis flink gegroeid en de aanscherping van toezichtregelgeving kan hier een verdere impuls aan geven. Gegeven de verwevenheid met het reguliere bankwezen en de systeemrisico’s die dit kan impliceren is het van belang het zicht en de greep op schaduwbanken te versterken. Dit gebeurt in het kader van de FSB en het Bazels Comité van bankentoezichthouders, die het mondiale schaduwbankwezen nader in kaart brengen en maatregelen als liquiditeitsregels en hogere kapitaaleisen voor hersecuritisaties overwegen. Ook DNB voert dit jaar onderzoek uit om meer inzicht te krijgen in het Nederlandse schaduwbankwezen en in maatregelen om mogelijke systeemrisico’s te mitigeren. Uitdagingen voor de Nederlandse economie In het thans gure internationaal economische klimaat staat Nederland er relatief goed voor. De externe positie is solide, de werkloosheid relatief laag en de loonontwikkeling beheerst. Een welkome stap is met name de recente stijging van de gemiddelde pensioenleeftijd met twee jaar in de afgelopen vijfjaarsperiode, tot ruim 63 jaar. Nog los van recente onderzoeken die suggereren dat mensen die langer doorwerken gemiddeld genomen ook langer leven, is dit een welkome bijdrage aan de houdbaarheid van de economische ontwikkeling bij een vergrijzende beroepsbevolking. Het is belangrijk dat bovengenoemde trends worden voortgezet, waar de Nederlandse concurrentiepositie, uitgedrukt
17 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
in loonkosten per eenheid product, sinds de start van EMU aan kracht heeft ingeboet. Meer in den brede is de groeidynamiek van de Nederlandse economie beperkt en dreigen majeure kwetsbaarheden op een aantal structurele gebieden, indien niet geadresseerd, het gunstige algehele beeld te vertroebelen. Een eerste kwetsbaarheid die de beleidsruimte in de huidige conjuncturele neergang beperkt is de staat van de overheidsfinanciën. In beginsel zou het wenselijk zijn de automatische stabilisatoren in de overheidsbegroting hun vrije loop te gunnen en daarmee de conjuncturele neergang te dempen, zoals na 2008 is gebeurd. Maar die beleidsruimte is verbruikt. Inmiddels ligt het Nederlandse tekort (4,5% bbp in 2011) boven zowel de regeringsdoelstelling als het eurogebied-gemiddelde, liggen het tekort en de bruto schuldquote boven de Verdragsgrenzen van 3% bbp respectievelijk 60% bbp, zijn de expliciete staatsgaranties opgelopen (tot EUR 141 miljard voor de NHG en EUR 98 miljard voor de EFSF) en worden door de kredietbeoordelaars vraagtekens geplaatst bij de toekomstige kredietwaardigheid van de Nederlandse overheid. Uitstel van bezuinigingen zou in deze omstandigheden onverantwoorde risico’s met zich brengen. De lessen uit de crisis zijn dat de begrotingsontwikkeling veel gevoeliger is voor tegenvallers, dat de onderliggende budgettaire situatie veel zwakker is dan eerder gedacht en dat de budgettaire bewegingsruimte in een muntunie relatief groot moet zijn. Voorts leiden de matige groeivooruitzichten tot een negatieve schulddynamiek, waarbij overheidsschulden bij een gegeven tekort sneller oplopen. Tegelijk heeft de crisis de voordelen zichtbaar gemaakt van een solide en geloofwaardig begrotingsbeleid. Terwijl de meeste eurolanden worstelen om het vertrouwen van financiële markten te herwinnen, betaalt Nederland een lagere rente over zijn staatsschuld dan ooit tevoren. Een specifiek zorgpunt binnen de begroting is de stijging van de uitgaven aan de gezondheidszorg, die sinds de eeuwwisseling is versneld en beduidend boven het opwaartse effect van de vergrijzing ligt. De groei is vooral toe te schrijven aan de langdurige zorg, waarvan de publieke kosten als aandeel in het bbp ongeveer driemaal dat in de andere EU-landen bedraagt. Deze zorglasten leggen een steeds groter beslag op de algemene overheidsmiddelen en verhogen de arbeidskosten. Dit is geen houdbare ontwikkeling, zeker wanneer rekening wordt gehouden met de vergrijzing die nog voor ons ligt. Kortom, hervormingen zijn nodig in de langdurige zorg om de kosten beter te beheersen. Structurele hervormingen die het groeipotentieel verhogen dragen op termijn bij aan houdbare overheidsfinanciën. Een eerste aangrijpingspunt is de Nederlandse arbeidsmarkt die nog altijd met een hoog percentage arbeidsongeschikten kampt (één derde hoger dan het gemiddelde voor ontwikkelde landen), al hebben hervormingen dit na de eeuwwisseling flink verlaagd. Verontrustend is evenwel dat de instroom in de WIA-regeling de afgelopen jaren is versneld en die in de WAJONG-regeling onverminderd hoog is gebleven. Wanneer deze instroom niet wordt beperkt door snellere en krachtigere re-integratie en, in het geval van de WAJONG, gezonde prikkels bij gemeenten, dan dreigt een scheefgroei zoals in de jaren negentig bij de WAO. Bij de WAJONG is niet alleen zorgelijk dat de instroom veel hoger is dan in ons omringende landen, maar ook dat dit voor de betrokkenen inactiviteit kan impliceren voor het geheel, of een groot deel, van een werkzaam leven. Los hiervan kan de werking van de arbeidsmarkt worden verbeterd door de duur van WW-uitkeringen te verkorten en de ontslagbescherming van met name oudere werknemers met vaste contracten te verminderen. Op deze twee punten is het Nederlandse beleid internationaal gezien heel ruim.
18 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
Hervorming van de huizenmarktfinanciering gewenst Een ander belangrijk terrein waar structurele aanpassingen nodig zijn, is de financiering van de huizenmarkt. Door de slechte economische vooruitzichten en aangescherpte bancaire kredietvoorwaarden zijn de huizenprijzen sinds 2007 met zo’n 10% gedaald en is het aantal transacties ongeveer gehalveerd. De aanhoudende onzekerheid over de toekomstige ontwikkeling van de huizenmarkt heeft een neerwaartse invloed op de prijsverwachtingen en de binnenlandse bestedingen. Het kleinere aantal transacties beperkt hierbij de arbeidsmobiliteit. De torenhoge hypotheekschuld (110% bbp) confronteert de banken met financieringsproblemen. Als achtervang voor de Nederlandse Hypotheek Garantieregeling (NHG), met een kapitaalratio van slechts 0,5%, is ook de overheid gevoelig voor de ontwikkelingen op de huizenmarkt. Tegen deze achtergrond wordt steeds meer beseft dat de groei van de hypotheekschuld niet houdbaar is en dat de fiscale overstimulering hiervan de gezinnen, banken en overheid nodeloos kwetsbaar maakt. Hervorming van de hypotheekmarkt moet een eind maken aan de situatie waarin huizenkopers worden geprikkeld maximaal te lenen en minimaal af te lossen. Dit vindt bij voorkeur plaats als onderdeel van een integrale aanpak van de huizenmarkt, waartoe reeds doorwrochte adviezen zijn uitgebracht door bijvoorbeeld de SER. De maximale hypotheeksom voor een huis (de zogenoemde Loan-to-Value ratio) zou geleidelijk moeten worden beperkt, zodat huishoudens een buffer hebben om huisprijsschommelingen mee op te vangen. Ook zou de fiscale renteaftrek moeten worden beperkt tot hypotheken waar jaarlijks in voldoende mate op wordt afgelost. Daarnaast kunnen de mogelijkheden voor vervroegde aflossingen worden verruimd. Een geleidelijke en voorspelbare invoering van deze maatregelen is essentieel, met name bij de beperking van de financieringsmogelijkheden, om forse en abrupte prijscorrecties te voorkomen. De ervaringen in andere landen leren dat hier meerdere decennia voor moet worden uitgetrokken. Eventuele budgettaire besparingen uit deze maatregelen zouden aan huishoudens kunnen worden teruggegeven, bijvoorbeeld door verlaging van de belasting op arbeid en afschaffing van de overdrachtsbelasting. Het gaat hierbij immers in de eerste plaats om versterking van de economische structuur en niet om verhoging van de belastinginkomsten. De markt voor commercieel vastgoed kent eveneens grote onevenwichtigheden, die tot uitdrukking komen in zowel dalende prijzen als oplopende leegstand. Deze leegstand heeft een structureel karakter en neemt vooral in de kantorenmarkt een zorgelijke omvang aan. Omdat de markt heel divers is, zijn amper algemene uitspraken te doen – sommige panden moeten tot nul worden afgeschreven, andere zijn goed renderend – maar gemiddeld genomen lopen de waarderingen flink achter op de feiten. Essentieel voor het vereiste aanpassingsproces is dat de transparantie van de markt toeneemt en dat waarderingspraktijken worden aangescherpt. Een sleutelrol is weggelegd voor bestuurders die met taxaties en vastgoedwaarderingen te maken hebben, alsook voor accountants die alert moeten zijn op overwaarderingen. Het toezicht van DNB en de AFM besteedt hier extra aandacht aan. Naar een nieuw pensioencontract Nederland heeft een hoogstaand pensioenstelsel, zo wijzen internationale vergelijkingen uit. Maar de combinatie van stijgende levensverwachtingen, dalende rentes en achterblijvende beleggingsrendementen heeft de sector in een precaire financiële positie gebracht. Ondanks substantiële premieverhogingen en achterblijvende indexatie in de afgelopen jaren is het gehoopte herstel
19 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
uitgebleven en verkeert een meerderheid van de fondsen in onderdekking. Kortom, de pensioenreserves zijn onvoldoende om de uitstaande nominale pensioenverplichtingen met de eerder afgesproken mate van zekerheid te kunnen nakomen. De indexatie-ambitie gericht op een waarde- of welvaartsvast pensioen is nog verder buiten bereik, nu veel pensioenfondsen zich genoodzaakt zien ook opgebouwde rechten en uitkeringen te gaan korten. Daarbij maakt de rijping van fondsen het steeds moeilijker om schommelingen in rendementen met premieaanpassingen op te vangen. Deze ontwikkelingen illustreren de noodzaak het bestaande pensioenstelsel te hervormen. Dit wordt breed erkend. Op korte termijn is de uitdaging voor fondsen om de financiële positie te verstevigen op een manier die recht doet aan alle belanghebbenden en geen lasten onevenredig naar de toekomst doorschuift. De aankondigingen van kortingsvoornemens passen hierbij. Op iets langere termijn is de uitdaging te komen tot een nieuwe en duurzame opzet van pensioencontracten, waarvoor het door sociale partners gesloten Pensioenakkoord een goed uitgangspunt biedt. Belangrijke verbeteringen hierin zijn de koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting, de focus op waardevaste ofwel reële pensioenuitkeringen, en de grotere transparantie over de risicodeling tussen betrokken partijen. Een aspect dat in de uitwerking nog aandacht verdient is de aansluiting bij de voorkeuren van de deelnemers. Zo wijzen enquêtes steevast uit dat deelnemers veel belang hechten aan pensioenzekerheid. Bij een beperkte premieflexibiliteit kan hier op verschillende manieren aan tegemoet worden gekomen. Het aanhouden van een voldoende grote egalisatiereserve, waarmee schokken op de financiële markten kunnen worden opgevangen, is daar een van. Discontering van pensioenverplichtingen tegen een prudente rentevoet, in tegenstelling tot de verwachte beleggingsrendementen, is een tweede manier. Dit zou recht doen aan de lage risico’s die deelnemers aan hun pensioenrechten wensen te koppelen. Daarnaast zou een middeling van de dekkingsgraad over een periode van maximaal twaalf maanden, maar dan zonder verdere wachttijden voor de eventuele ingang van corrigerende maatregelen, de bestuurlijke rust bevorderen. Overigens kan de overgang naar een pensioencontract met zachte toezeggingen en een vooraf bepaalde risicodeling de suggestie wekken dat het pensioentoezicht ook een tandje minder kan. Dat is een misvatting. Met toenemende risico’s voor de deelnemers, een doorlopende professionaliseringsslag bij pensioenfondsbesturen en een gezamenlijk belegd vermogen van ruim EUR 800 miljard, zijn de financiële belangen daar te groot voor. Los hiervan moeten pensioenrisico’s beter worden gecommuniceerd, zodat deelnemers hun eigen financiële planning hierop kunnen afstemmen. Hier spant de AFM zich sterk voor in. Aanpassingen in de verzekeringssector Het is ook een moeilijke tijd voor verzekeraars, al verschilt het beeld binnen de sector. De grootste uitdagingen spelen bij de levensverzekeraars, die kampen met de gevolgen van een lage rente, toegenomen levensverwachting, reputatieschade en afgenomen fiscale voordelen. De premie-omzet uit nieuwe polissen is de afgelopen vier jaar bijna gehalveerd en de vooruitzichten zijn mager. Als spiegelbeeld hiervan is banksparen inmiddels verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de nieuwe productie van fiscaal gefaciliteerde vermogensproducten. Door dit alles kent de levenmarkt een duidelijke overcapaciteit, die kostenbesparingen en consolidatie onontkoombaar maken. Daarbij is belangrijk dat de sector de
20 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
reputatieschade verbonden aan beleggingsverzekeringen – de zogenoemde woekerpolisaffaire – achter zich laat. Fouten uit het verleden dienen met heldere compensatieregelingen snel te worden rechtgezet, zonder andere belanghebbenden – waaronder verzekerden die geen beleggingsverzekering hebben – uit het oog te verliezen. Het beeld is gunstiger bij de schadeverzekeraars. Hoewel sommige instellingen scherp aan de wind koersen, vooral in de motorrijtuigenbranche, wordt over het algemeen tijdig bijgestuurd. Zorgverzekeraars hebben zich goed aangepast aan het nieuwe zorgverzekeringsstelsel, al is het duidelijk dat verdere veranderingen op komst zijn, zoals versterking van de marktwerking door afbouw van de ex-post verevening. Omdat de risico’s hierdoor stijgen, zullen de zorgverzekeraars grotere buffers moeten aanhouden. Ook moeten deze verzekeraars meer werk maken van hun beoogde regiefunctie in de zorg, teneinde bij te dragen aan de kostenbeheersing en daarmee de duurzaamheid in de zorgsector. In algemene zin zal de verzekeringssector zich de komende twee jaar moeten inspannen voor de overgang naar het nieuwe toezichtraamwerk Solvency II dat dankzij een meer risicogewogen, omvattende en vooruitblikkende benadering een betere bescherming aan polishouders biedt. Vooruitgang in het betalingsverkeer In het betalingsverkeer verandert ook het een en ander. Niettegenstaand de financiële spanningen in Europa wordt hard gewerkt aan één van de sluitstukken van de interne markt – de Single Euro Payment Area (SEPA). Na de girale en chartale euro, zal hiermee ook in het betalingsverkeer een geïntegreerde infrastructuur tot stand komen. Europese betalingen zullen goedkoper en makkelijker kunnen plaatsvinden en efficiënte betalingsverkeeraanbieders zullen in heel Europa kunnen opereren. De consument zal merken dat zijn bankrekeningnummer langer wordt. In 2012 wordt een grootscheepse communicatiecampagne gestart om consumenten en bedrijven hierover te informeren, opdat de voorbereidingen op tijd klaar zijn. Ook het betaalgedrag van consumenten digitaliseert. Dit is welkom. Het betalen met een pinpas of via het internet, in plaats van contant of via papieren overschrijving, is immers kostenbesparend en efficiënter. Inmiddels wordt meer dan de helft van alle betalingen digitaal afgehandeld. Essentieel bij het elektronische geldverkeer is dat de veiligheid buiten kijf staat en dat cybercrime effectief wordt bestreden. Overigens zullen bankbiljetten niet uit het straatbeeld verdwijnen. DNB steunt daarom het initiatief waarbij een aantal banken de verwerking van contant geld gezamenlijk en efficiënter opzet. Deze banken brengen bankbiljetten zelf opnieuw in omloop, in plaats van dat via DNB te doen, en besparen daarmee maatschappelijke kosten. Tijdens de kredietcrisis is gebleken dat de enorme groei van derivaten, buiten de beurs en toezicht om, leidt tot veel grotere tegenpartijrisico’s dan nodig. Voor de toekomst dienen derivaten daarom zo veel als mogelijk te worden gestandaardiseerd en centraal te worden verhandeld. Wetgeving hiertoe is in de maak. Dit is winst in termen van risicobeheer. Hierbij moet wel worden gewaakt voor het ontstaan van nieuwe concentratierisico’s. Er moet dus ruimte blijven voor kleinere regionale spelers. Verder moeten zulke centrale tegenpartijen onder streng internationaal gecoördineerd toezicht worden geplaatst. Ook daartoe is Europese wetgeving in de maak. Meer algemeen is duidelijk hoe
21 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
belangrijk effectief toezicht op de financiële infrastructuur is. In dat kader zal de Nederlandse wetgeving eveneens moeten worden aangepast. De ontwikkeling van macroprudentieel beleid De kredietcrisis heeft geleerd dat onevenwichtigheden en risico’s in het financiële systeem als geheel onvoldoende op het beleidsvizier stonden. Dit is een les die internationaal is getrokken, maar die evenzeer relevant is voor Nederland. Zo is sinds de eeuwwisseling uitdrukkelijk en herhaaldelijk gewaarschuwd voor de groei van de hypotheekschuld, toen de hypothecaire schuldquote nog de helft bedroeg van het huidige niveau. Om dergelijke ontwikkelingen tijdig te adresseren dient het microprudentiële toezicht te worden aangevuld met macroprudentieel beleid gericht op de financiële sector als geheel. Dit macroprudentiële beleid krijgt steeds meer vorm door de ontwikkeling van concrete instrumenten als de contracyclische kapitaaleis voor banken, extra buffereisen op grond van macro-stresstesten en kapitaalopslagen voor systeemrelevante instellingen. Internationaal wordt hard gewerkt aan de verdere ontwikkeling van deze gereedschapskist. Bij de inzet van macroprudentiële instrumenten zijn een duidelijk wettelijk mandaat, een helder verantwoordingskader en een hoge mate van onafhankelijkheid essentieel om sterke prikkels voor een proactieve beleidsbepaling te bevorderen. De ervaring leert dat dit beleid anders onvoldoende wordt gebruikt, waardoor risico’s voor de financiële stabiliteit toenemen. De Europese schuldencrisis laat verder zien dat dit in een muntunie nog sterker geldt, omdat afwijkende nationale financiële cycli niet met monetair beleid kunnen worden bijgestuurd. Tegen deze achtergrond heeft de European Systemic Risk Board (ESRB) lidstaten eind 2011 opgeroepen heldere macroprudentiële beleidskaders te ontwikkelen. Thans werkt het ministerie van Financiën met DNB en de AFM aan de ontwikkeling van dit macroprudentiële beleidskader voor Nederland. Een specifieke informatiebron voor macroprudentieel beleid is netwerkanalyse, die zich richt op de weerbaarheid van het financiële systeem en die zicht biedt op concentratierisico’s, systeemkoppelingen en looptijdenonevenwichtigheden. Omdat het internationale financiële stelsel zo sterk verknoopt is geraakt, verdient de ontwikkeling hiervan prioriteit. Dit wordt internationaal erkend; thans stelt de FSB voor de sleutelspelers in het mondiale stelsel een rapportageraamwerk op dat doorlopende netwerkanalyses mogelijk gaat maken. Veranderingen in het toezicht De toezichttaken van DNB zijn door de publieke steunverlening tijdens de kredietcrisis in de schijnwerpers komen te staan. Het parlementair onderzoek naar de oorzaken van de crisis kwam in 2010 met conclusies en de hierop volgende enquêtecommissie naar de specifieke steunmaatregelen komt binnenkort met haar inzichten naar buiten. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer het bancaire toezicht van DNB tegen het licht gehouden en heeft het IMF de kwaliteit van het Nederlandse toezicht afgemeten aan de internationale standaarden. Deze onderzoeken hebben veel belangrijke inzichten opgeleverd, waaronder de noodzaak de toezichtinstrumenten en interventiemogelijkheden uit te breiden, de macroprudentiële oriëntatie te versterken, het Europese toezicht verder te ontwikkelen en meer aandacht te besteden aan de governance in de financiële sector.
22 DNB / Jaarverslag 2011
Inleiding van de President
DNB neemt deze bevindingen ter harte en vertaalt ze met overtuiging in lopend en nieuw beleid. Hiertoe zijn veranderingen doorgevoerd in de werkwijze, organisatiestructuur en cultuur van het prudentiële toezicht. In de werkprocessen wordt meer nadruk gelegd op sectorbrede analyses en themaonderzoeken, en op de aansluiting bij de macro-economische risicoanalyse. Hoofddoel is een meer risicogeoriënteerde toezichtaanpak. Tegelijk is de organisatiestructuur versterkt met een crosssectorale divisie die zich onder meer richt op een voortdurende verbetering van de toezichtmethodologieën, een tijdiger ingrijpen bij probleemgevallen en de ontwikkeling van effectievere beïnvloedingsmethoden. In dit kader gaat steeds meer aandacht uit naar de effectmeting van toezicht. Voorts wordt intern een cultuurverandering nagestreefd gericht op een snellere vertaalslag van risicoanalyse naar toezichtactie en op een toezicht dat bovenop problemen zit totdat ze zijn opgelost. De doelstelling van deze veranderingen is dat als zich verkeerde ontwikkelingen in de financiële sector voordoen – hetgeen nooit geheel valt uit te sluiten – dit snel wordt vastgesteld en de bakens spoedig worden verzet van preventief naar correctief toezicht. Dit alles is werk in ontwikkeling, maar de eerste tekenen zijn goed. Bemoedigend is bijvoorbeeld het IMF-oordeel in 2011 dat het toezicht van DNB hoog scoort op internationale normen en dat de financiële sector in Nederland in staat is om grote schokken op te vangen. Voorts zijn de beloningsstructuren in de sector het afgelopen jaar gematigd en evenwichtiger gemaakt, hetgeen bijdraagt aan vertrouwensherstel in de financiële sector. Dit sluit aan bij de welkome verlaging van de tot voor kort buitensporige rendementseisen op financiële aandelen, alsook van de excessieve nadruk die veel bankbesturen plaatsten op aandeelhouderswaarde. De toezichtaandacht voor bedrijfsmodellen van individuele instellingen heeft in meerdere gevallen strategische risico’s naar de oppervlakte gebracht en geleid tot aanpassingen in productsamenstellingen en financieringsstructuren. In het pensioentoezicht is de afgelopen periode veel nadruk gelegd op beleggingsbeleid en financieel risicobeheer; de professionaliseringsslagen die fondsen doorvoeren staan hier niet los van. Verder heeft het Europese toezicht in 2011 meer inhoud gekregen in de vorm van drie nieuwe Europese autoriteiten waar DNB actief in participeert: de Europese Bancaire Autoriteit (EBA), de Europese Verzekerings- en Pensioenautoriteit (EIOPA) en de Europese Systeem Risico Raad (ESRB). Tot slot Het zijn economisch woelige tijden. DNB spant zich in voor financiële stabiliteit, die onontbeerlijk is voor een duurzame welvaart in Nederland. Herstel van vertrouwen in de financiële sector, in de EMU en in DNB als centrale bank en toezichthouder, heeft onze hoogste prioriteit. Voor onze taakuitvoering en adviesrol is onafhankelijkheid essentieel. Daarbij past transparantie en verantwoordingsplicht. Dit vernieuwde jaarverslag is hier onderdeel van.
23 DNB / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
1 Koersen op stabiliteit
1.1 Inleiding Al bijna vier jaar worstelt Nederland, net als de rest van de geïndustrialiseerde wereld, met een crisis die de naoorlogse fundamenten van het economische en maatschappelijke stelsel heeft aangetast. Tot dusver lag het accent van het beleid vooral op maatregelen om de crisis in te dammen. Maar nu tekenen zich op vele terreinen de eerste contouren af van economisch beleid dat koers zet naar duurzame financiële stabiliteit. Dit hoofdstuk gaat in op de belangrijkste beleidsuitdagingen voor overheden en centrale banken. Daarbij komen aan de orde: de noodzaak van afdwingbare regels en sancties in Europa ten behoeve van een stabiele munt, het belang van de onconventionele maatregelen die de monetaire autoriteiten ter bestrijding van de crisis hebben genomen en de hernieuwde focus die nu nodig is op het belang van prijsstabiliteit. Vervolgens gaat dit hoofdstuk in op de uitdaging om de Nederlandse overheidsfinanciën op orde te brengen in een economie die al onder druk staat. Hiertoe is een combinatie nodig van ombuigingen die het begrotingstekort direct terugbrengen en structurele hervormingen die het groeivermogen van de Nederlandse economie versterken. De weerbaarheid van de Nederlandse financiële sector in het algemeen en van de geconcentreerde bankensector in het bijzonder zal worden vergroot door de voorgenomen zwaardere kapitaaleisen die de autoriteiten aan systeembanken stellen. Tot slot heeft de crisis nog manifester gemaakt hoe de hoge Nederlandse hypotheekschuld kwetsbaarheden veroorzaakt bij huishoudens, overheid en banken. Prikkels tot het aangaan van hoge schulden zullen dan ook moeten worden verminderd en het aflossen van bestaande schulden moet aantrekkelijker worden gemaakt.
1.2 De toekomst van Europa: van instabiliteit naar stabiliteit 1.2.1 Uitbreiding Europese schuldencrisis In de tweede helft van 2011 breidde de schuldencrisis zich uit van enkele probleemlanden naar bijna het gehele eurogebied. De maatregelen van Europese overheden bleken niet voldoende om de crisis in Griekenland, Portugal en Ierland effectief op te lossen, waardoor besmetting plaatsvond naar de rest van het eurogebied. Kwetsbare landen als Italië en Spanje werden hierbij het hardst geraakt (zie grafiek 1.1). De twijfels over de effectiviteit van het crisismanagement leidden zelfs tot twijfels over de toekomst van de muntunie.
25 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.1 - Ontwikkeling kapitaalmarktrente eurolanden Procenten; dagcijfers, 10-jaars staatsobligaties
Duitsland
België
Griekenland
Frankrijk
Italië
Ierland
Spanje
Nederland
Portugal
8
40
7
35 30
6
25 5 20 4 15 3
10
2
5 0
1 09
10
11
12
09
10
11
12
Bron: Thomson Financial.
De escalatie van de schuldencrisis werd versterkt door een negatieve interactie tussen de overheid en de bankensector. De financieringsproblemen van overheden leidden tot mogelijke verliezen op staatsobligaties op de balans van Europese banken. De onzekerheid hierover heeft de kosten van interbancaire financiering sterk doen stijgen (zie grafiek 1.2). De bancaire problemen vergrootten op hun beurt de onzekerheid over de overheidsfinanciën, doordat de betrokken overheid de kosten van eventuele reddingsacties draagt. Inmiddels heeft de schuldencrisis ook de economische groei aangetast. In het vierde kwartaal van 2011 was de groei in het eurogebied negatief, en het IMF verwacht ook voor 2012 een krimp. Stap voor stap zijn in de afgelopen maanden veel maatregelen genomen om de negatieve spiraal te doorbreken. Nationale overheden hebben besloten tot nieuwe bezuinigingen en hervormingen. De Europese regeringsleiders zijn het eens geworden over een nieuw verdrag dat de begrotingsdiscipline verder versterkt. Bovendien hebben de recente driejaars liquiditeitsoperaties van het Eurosysteem gezorgd voor ontspanning op financiële markten. Al deze maatregelen samen hebben gezorgd voor een adempauze. Verder ingrijpen is echter noodzakelijk, niet alleen om definitief een uitweg te vinden uit de crisis, maar ook om de kwetsbaarheden in de muntunie fundamenteel op te lossen. 1.2.2 Europese landen onvoldoende bestand tegen kredietcrisis De Europese schuldencrisis komt voort uit de mondiale kredietcrisis, die mede als gevolg van wereldwijde financiële onevenwichtigheden heeft geleid tot de diepste recessie sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Veel Europese landen
26 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.2 - Functioneren geldmarkt en liquiditeitsoperaties ECB
Omvang liquiditeitsoperaties (EUR miljard)
OIS-Spread (basispunten, schaal rechts)
1.200
240
1.000
200
800
160
600
120
400
80
200
40 0
0 08
09
10
11
12
Toelichting: Overnight Index Swap. Betreft risico-opslag voor het omwisselen van een vaste rente tegen een variabele rente (berekend met behulp van de dagelijkse EONIA). Wordt gebruikt als indicator voor spanning op de interbancaire geldmarkt.
bleken erg vatbaar te zijn voor de doorwerking van de wereldwijde kredietcrisis. Zij hadden hun economieën niet genoeg versterkt en niet het juiste beleid gevoerd om deze schokken binnen de monetaire unie te kunnen opvangen. Zowel het budgettaire beleid als het aanpassingsvermogen lieten te wensen over. Hierdoor kampen deze landen met verslechterde overheidsfinanciën, hoge private schulden, een fragiele bankensector, een slechte concurrentiepositie en een gebrekkig groeivermogen. In het decennium vóór de crisis namen de schulden in het eurogebied ook toe. De opbouw was het grootst in Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje (GIIPS, zie grafiek 1.3). Deze GIIPS-landen maakten een convergentieproces door en profiteerden bovendien sterk van de gedaalde kapitaalmarktrente in de aanloop naar EMU-toetreding. Er was ook veel krediet beschikbaar, doordat de Europese bankensector sterk groeide en steeds internationaler werd. Dit geld werd echter niet altijd productief geïnvesteerd. Vooral in Ierland, Spanje en in mindere mate Griekenland, vloeide veel naar de vastgoedsector, waardoor huizenprijzen sterk stegen. Dit joeg de bestedingen aan, zorgde voor een hardnekkig hoge inflatie en groei van de loonkosten, en vergrootte de tekorten op de lopende rekening (zie grafiek 1.4 en ook grafiek 1.10). De kredietcrisis leidde in Europa – net als in andere landen – tot een forse verslechtering van de overheidsfinanciën. De Europese overheidsfinanciën waren voor de crisis al zwak, door onvoldoende naleving van de regels uit het Stabiliteits- en Groeipact. Ook de marktdiscipline schoot voor de crisis tekort, doordat financiële markten nauwelijks onderscheid maakten tussen de staatsobligaties van EMU-lidstaten. De slechte budgettaire uitgangspositie speelde het sterkst in enkele van de huidige probleemlanden: Griekenland, Portugal en Italië. Het gold echter niet voor Spanje en Ierland, die in 2007 een begrotingsoverschot en een zeer lage staatsschuld hadden.
27 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.3 - Cumulatieve stijging van de private schuldquote Procenten bbp
Niet-financiële bedrijven
Financiële sector
Huishoudens
Kernlanden
GIIPS-landen
99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10
99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20
Grafiek 1.4 - Ontwikkeling van lopende rekeningsaldi, loonkosten en huizenprijzen binnen het eurogebied
Kernlanden
GIIPS
Saldo lopende rekening Procenten bbp
Cumulatieve groei loonkosten per eenheid product Procenten
Cumulatieve groei huizenprijzen Procenten
4
60
120
2
50
100
0
40
80
-2
30
60
-4
20
40
-6
10
20
0
-8 95
97
99
01
03
05
07
09
11
0 95
97
99
28 dnb / Jaarverslag 2011
01
03
05
07
09
11
95
97
99
01
03
05
07
09
11
Koersen op stabiliteit
Daarnaast bleek de budgettaire verslechtering veel sterker dan gedacht (zie figuur 1.1). In de Europese kernlanden (Duitsland, Frankrijk, Nederland, België, Oostenrijk en Finland) is het gemiddelde begrotingstekort voor 2009 ruim 5% bbp hoger uitgekomen dan vlak voor de crisis nog was geraamd. De schuldquote in deze landen is sindsdien met 16% bbp toegenomen. In de GIIPS-landen was de omslag nog groter. Daar kwam het tekort voor 2009 zelfs 9,5% bbp hoger uit, terwijl de schuldquote met maar liefst 45% bbp is gestegen. Door hun onevenwichtigheden is de terugval van de groei in de GIIPS-landen gemiddeld genomen sterker (zie figuur 1.1). Vooral de omslag in de binnenlandse bestedingen is zeer groot. 1.2.3 Kredietcrisis legt weeffouten EMU bloot De schok van de kredietcrisis bracht een aantal weeffouten in de vormgeving van de EMU aan het licht. De belangrijkste weeffout is dat de bestaande Europese regels niet hebben kunnen afdwingen dat landen hun economieën genoeg versterkten om binnen de EMU schokken te kunnen opvangen. Dit geldt allereerst voor de Europese budgettaire regels, die niet genoeg werden nageleefd. Veel landen bereikten hun doelstellingen wel in plannen, maar niet in werkelijkheid. Zo waren ze te optimistisch over de groei of de opbrengst van bezuinigingen. Bovendien bleek de Raad van Ministers niet bereid om de in het verdrag afgesproken sancties daadwerkelijk op te leggen en maatregelen af te dwingen. Frankrijk en Duitsland kregen in 2003 bijvoorbeeld geen sanctie opgelegd voor hun buitensporige begrotingstekorten. Dit deed in belangrijke mate afbreuk aan de afdwingbaarheid van de Europese budgettaire regels. Het belang van budgettaire discipline is extra groot voor landen in een monetaire unie, omdat deze landen niet meer beschikken over een eigen wisselkoers en een eigen monetair beleid. Daarbij maakt de combinatie van nationale schulduitgifte en een gemeenschappelijke munt de EMU extra Figuur 1.1 - Budgettaire verslechtering en conjuncturele omslag eurogebied
Invloed steun financiële sectorbanken
Invloed stimulerings pakketten
Endogene stijging
Gemiddelde bbpgroei voor de crisis
Gemiddelde bbpgroei sinds de crisis
◆
◆
Gemiddelde groei binnenlandse bestedingen voor crisis
Gemiddelde groei binnenlandse bestedingen sinds crisis
Stijging begrotingstekort en staatsschuld
Gemiddelde groei bbp en binnenlandse bestedingen
Procenten bbp
Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
Kernlanden
GIIPS-landen
Kernlanden
45
GIIPS-landen
4
40
3
35
◆
2
30 25
1
20
◆ ◆
0
15 10
1
5
◆
2
0 Stijging tekort
Stijging schuld
Stijging tekort
Stijging schuld
2009
20082011
2009
20082011
29 dnb / Jaarverslag 2011
20022007
20082011
20022007
20082011
Koersen op stabiliteit
kwetsbaar voor een verslechtering van de overheidsfinanciën. Dit verklaart waarom landen in het eurogebied meer last hebben van financieringsproblemen en instabiliteit op de obligatiemarkt dan de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Japan, die minstens net zulke hoge schulden hebben. Hierdoor is het voor landen in een muntunie van groot belang dat de economie flexibel genoeg is om schokken op te vangen. De Europese afspraken op het gebied van structurele hervormingen zijn achteraf te vrijblijvend gebleken om landen aan te zetten tot hervormingen en om onevenwichtigheden te voorkomen. Voor de crisis dacht men dat landen vooral zelf last zouden hebben van een gebrek aan aanpassingsvermogen, en dat tekorten op de lopende rekening in een muntunie minder relevant waren. Nu blijkt dat deze nationale onevenwichtigheden op den duur de houdbaarheid van de overheidsfinanciën ondergraven, en zelfs de houdbaarheid van de muntunie onder druk kunnen zetten. De onevenwichtigheden hadden immers grote gevolgen voor de rest van de EMU, onder andere via het internationaal verweven Europese bankwezen, de opgelopen kapitaalmarktrentes en de bijdragen of garanties aan Europese noodsteun. De budgettaire problemen in lidstaten werden nog versterkt, doordat de in internationaal perspectief relatief grote Europese bankensector een belangrijk besmettingskanaal vormde. In 2010 bleek al dat overheidssteun aan banken grote consequenties kan hebben voor de overheidsfinanciën. Dit was bijvoorbeeld het geval in Ierland en Spanje. Door de escalatie van de schuldencrisis in 2011 kregen ook kernlanden te maken met koersdalingen van staatsobligaties, die mede de aanleiding vormden voor financieringsproblemen in het nationale bankwezen. Dit maakte eens te meer duidelijk dat door de toegenomen internationale verwevenheid van de Europese financiële sector, problemen in het ene land snel kunnen overslaan op de rest van Europa. 1.2.4 De weg uit de crisis begint bij nationale overheden De schuldencrisis is terug te voeren op een combinatie van grote economische kwetsbaarheid en een uitzonderlijk zware negatieve schok. Maar de verdieping van de crisis is veroorzaakt door een gebrek aan vertrouwen in de verantwoordelijke beleidsmakers om de problemen afdoende op te lossen. Overheden moeten er alles aan doen om dit vertrouwen te herwinnen. De maatregelen die tot nu toe genomen zijn, vormen belangrijke stappen in de goede richting, maar overtuigen nog onvoldoende. Het is daarom cruciaal dat overheden zich committeren aan een geloofwaardige weg uit de crisis. Hierbij moet het voortbestaan van de EMU het uitgangspunt zijn, en dit vereist een verdere versterking. Dat is ook voor Nederland van groot belang, alleen al gelet op de omvang van handels- en kapitaalstromen met de rest van Europa. Naast het positieve effect op de onderlinge handel en buitenlandse investeringen in het hele eurogebied, heeft de EMU gezorgd voor een lage en stabiele inflatie en voor diepere en meer geïntegreerde financiële markten. Ook zijn individuele landen beschermd tegen grote schokken in hun wisselkoers. De weg uit de crisis verloopt stapsgewijs, want de situatie is te ingewikkeld voor één definitieve eindoplossing. Dit vraagt wel om een sterk politiek commitment en een duidelijke koers. Nationale overheden moeten overtuigend laten zien dat zij bereid en in staat zijn om de houdbaarheid van de schulden te herstellen. Europese overheden kunnen twijfels over deze schuldhoudbaarheid wegnemen door te kiezen voor een combinatie van ombuigingen en structurele maatregelen die het groeiver-
30 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
mogen van de economie versterken. Op korte termijn zullen de ombuigingen weliswaar een drukkend effect hebben op de groei, maar ze zijn noodzakelijk om het vertrouwen van financiële markten te behouden dan wel terug te winnen. De vereiste consolidatie zal gepaard moeten gaan met structurele hervormingen, zoals het flexibeler maken van de arbeidsmarkt. Dit verhoogt de arbeidsproductiviteit, versterkt het aanpassingvermogen van de economie, en bevordert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Landen als Ierland en sinds enkele maanden ook Italië, laten zien dat forse ombuigingen en krachtige hervormingen kunnen bijdragen aan het herstel van marktvertrouwen. Voor dat vertrouwensherstel is ook een versterking van de Europese bankensector nodig. Het beschikbaar stellen door de ECB van onbeperkte liquiditeit met looptijden tot drie jaar heeft bijgedragen aan het voorkomen van een overmatige kredietkrimp, maar ontslaat banken niet van de plicht om hun balans te versterken. Te veel banken zijn op dit moment afhankelijk van de tijdelijke liquiditeitssteun door het Eurosysteem, die de interbancaire geldmarkt bijna volledig heeft overgenomen. Voor het herstel van de financiële stabiliteit is nodig dat banken het onderlinge vertrouwen terugvinden, zodat zij elkaar weer geld gaan uitlenen. De stresstest van de European Banking Authority (EBA) verplicht zwakke banken om uiterlijk medio 2012 hun kapitaalspositie te versterken. Herstel van marktvertrouwen in overheden en financiële sector is een langdurig proces, omdat ingrijpende maatregelen nodig zijn en het tijd kost voordat het effect ervan zichtbaar wordt. Daarom is een geloofwaardig vangnet nodig voor overheden. Europa heeft belangrijke stappen gezet met de inwerkingtreding van het ESM in juni 2012 en met de versterking van het IMF door de extra middelen die Europa beschikbaar heeft gesteld. Het vangnet is echter niet groot genoeg om ook grote lidstaten financiële steun te kunnen bieden als dat nodig mocht zijn. Een geloofwaardig vangnet vereist daarom een forse ophoging van het noodfonds. Financiële steun is echter slechts een tijdelijke oplossing en mag niet leiden tot uitstel van de noodzakelijke maatregelen. De Europese overheden en het IMF moeten daarom strenge voorwaarden verbinden aan de steun. Het is niet de rol van de ECB om deze voorwaarden te stellen, en de ECB heeft met de tijdelijke aankoop van obligaties onder het Securities Markets Program (SMP) bovendien de grenzen van haar mandaat bereikt. 1.2.5 Houdbare EMU vereist strengere Europese regels Uiteindelijk is het ook van groot belang om de kwetsbaarheden van de muntunie fundamenteel op te lossen. Dit biedt markten uitzicht op een EMU die ook op lange termijn houdbaar is. Europa heeft al goede stappen gezet met de aanscherping van de budgettaire regels en de introductie van de macroeconomische onevenwichtigheden procedure (MEOP). Op termijn is echter meer nodig. Zo moet de handhaving van de budgettaire regels minder afhankelijk worden van de Raad van Ministers. Er is al progressie geboekt door de invloed van de Commissie uit te breiden en de beslissingsruimte van de Raad bij de handhaving van de 3%-grens voor het begrotingstekort in te perken. Op termijn is echter een volledig onafhankelijke Europese autoriteit gewenst, die op Europees niveau verantwoording aflegt. Het mandaat van de autoriteit is het strikt handhaven van het schuldplafond van 60% bbp in alle eurolanden. Hiermee komt meer nadruk te liggen op de houdbaarheid van schuldposities in het eurogebied.
31 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
De schuldhoudbaarheid is immers het grootste probleem tijdens de Europese schuldencrisis. Voor schuldhoudbaarheid is terugbetaalcapaciteit en dus groeivermogen cruciaal. Europa moet dan ook meer bevoegdheden krijgen om macroeconomische onevenwichtigheden te voorkomen en om daadwerkelijk hervormingen af te dwingen die de concurrentiepositie en het groeipotentieel van landen versterken. De macro-economische onevenwichtigheden procedure kan een betere afdwingbaarheid krijgen door de sanctiemogelijkheden te vergroten en de besluiten van de Raad van Ministers via omgekeerde gekwalificeerde meerderheid uit te breiden. Daarnaast moeten er formeel afdwingbare Europese minimumstandaarden gaan gelden op de structurele beleidsterreinen die essentieel zijn voor het functioneren van de EMU. De hervorming van de product- en arbeidsmarkt is vooral van groot belang om het aanpassingsvermogen van landen binnen de muntunie te vergroten. De minimumstandaarden kunnen bijvoorbeeld gaan gelden voor de mate van automatische prijsindexatie in de loonvorming, de administratieve lastendruk voor bedrijven of de juridische toetredingsbarrières voor nieuwe bedrijven in belangrijke economische sectoren. Om in de toekomst een negatieve spiraal tussen de nationale overheidsfinanciën en het nationale bankwezen te doorbreken, dient toezicht op de financiële sector waar nodig op Europees niveau plaats te vinden, zodat deze verantwoordelijkheid meer in lijn wordt gebracht met de integratie van de financiële sector. Hiertoe dient de European Banking Authority (EBA) preventief toezicht te houden op systeemrelevante en grensoverschrijdende banken en is een Europees crisisresolutieraamwerk nodig dat de kosten van een bancair falen in eerste instantie bij de aandeelhouders en ongedekte crediteuren legt. Ook moeten het depositogarantiestelsel (DGS) en bankenvangnet georganiseerd worden op Europees niveau, waar ook de eventueel resterende kosten worden omgeslagen. Voor een houdbare EMU zijn als sluitstuk ook euro-obligaties wenselijk. Alleen euro-obligaties lossen de instabiliteit van nationale schulduitgifte bij een gemeenschappelijke munt definitief op. Met euro-obligaties mondt een liquiditeitsprobleem in een euroland niet meer onnodig uit in een solvabiliteitsprobleem. Bovendien werpen ze een dam op tegen besmetting van andere lidstaten. Tegelijk vergroten ze het gevaar dat landen opdraaien voor onhoudbare schuldontwikkelingen in andere lidstaten. Euro-obligaties zijn daarom niet geschikt als crisisinstrument. Ze kunnen pas worden ingevoerd na een bewezen versterking van de begrotingsdiscipline, waarbij de staatsschuld in alle eurolanden eerst duurzaam moet zijn gedaald tot in de buurt van 60% van het bbp. Helaas ligt dat laatste vooralsnog buiten bereik. Daarnaast zal een Europese autoriteit in individuele lidstaten moeten kunnen ingrijpen. De bovengenoemde versterkingen van de EMU zijn daarom essentiële voorwaarden voor de introductie van euro-obligaties.
1.3 Het monetaire beleid na de crisis 1.3.1 Crisis leidt tot ongekende ingrepen van centrale banken Ter beteugeling van de kredietcrisis hebben ook centrale banken op grote schaal ingegrepen. Daarbij zijn naast conventionele maatregelen als renteverlagingen ook onconventionele middelen ingezet. Maatregelen als de aankoop van staatsobligaties of andere financiële titels zijn nog niet eerder zo omvangrijk toegepast.
32 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Het voornaamste doel van centrale banken was herstel van het monetaire transmissiemechanisme dat door de crisis was verstoord, en ondersteuning van de kredietverlening door banken. Renteverlagingen dreigden onvoldoende door te werken naar de rest van de economie, doordat bepaalde financiële markten waren stilgevallen. De financiële sector dreigde verlamd te raken vanwege een verlies van onderling vertrouwen. Het als gevolg daarvan dreigende stilvallen van de kredietverlening zou de economische groei onder extra grote druk zetten. Dit zou ook het risico vergroten op schadelijke deflatie, zoals die bijvoorbeeld ontstond tijdens de crises in de jaren dertig en in de jaren negentig in Japan. In de Verenigde Staten beoogde het onconventionele beleid ook de economie verder te stimuleren, nadat de beleidsrente de vloer van 0% had bereikt. Het onconventionele monetaire beleid heeft geleid tot een aanzienlijke verlenging van de balansen van Westerse centrale banken (zie grafiek 1.5). In de Verenigde Staten heeft de Federal Reserve (Fed) na de eerste crisisbestrijding een beleid van kwantitatieve verruiming gevoerd via de aankoop van financiële activa. Aanvankelijk waren dit vooral ‘mortgage backed securities’, omdat de markt voor deze activa een cruciale rol speelt bij het aanzienlijke deel van de Amerikaanse kredietverlening dat via de kapitaalmarkt wordt gefinancierd. Vanaf december 2010 is de Fed begonnen met de aankoop van Amerikaanse staats obligaties, om zo de economie verder te stimuleren.
Grafiek 1.5 - Monetaire beleidsinstrumenten
Covered bond portfolio
Securities Market Longer term Programmes I&II refinancing
Repos
Central bank liquidity swap
Term auction credit
Main refinancing
Foreign currency
Other lending
Agency debt
Mortgage backed securities
Deposit facility
Absorbing operations
Treasuries
Current accounts
Supplementary financing accounts
Current accounts
Eurosysteem Weekcijfers in EUR miljard
Federal Reserve Weekcijfers in USD miljard
1.400
3.200
1.200
2.800
1.000
2.400
800
2.000 1.600
600
1.200
400
800
200
400
0
0
-200
-400
-400
-800
-600
-1.200
-800
-1.600
-1.000
-2.000 07
08
09
10
11
33 dnb / Jaarverslag 2011
12
07
08
09
10
11
12
Koersen op stabiliteit
In het eurogebied heeft de ECB op veel kleinere schaal financiële activa opgekocht, met als doel verstoring van de monetaire transmissie te voorkomen. Zo zijn gedekte bancaire obligaties gekocht, omdat deze markt belangrijk is voor Europese banken bij het aantrekken van financiering. De ECB koopt bovendien via het Securities Markets Program op de secundaire markt staatsobligaties van landen waar deze markt door de schuldencrisis slecht functioneert. Daarnaast verstrekt de ECB veel liquiditeit aan banken, die in Europa een relatief grote rol spelen bij de kredietverlening. Dit gebeurt sinds oktober 2008 via herfinancieringsoperaties met volledige toewijzing bij een vaste rente. Bovendien wordt een groot deel verstrekt tegen langere looptijden, zodat banken meer zekerheid hebben over hun liquiditeitsvoorziening. In december 2011 introduceerde de ECB zelfs een faciliteit met een looptijd van drie jaar. Dit gebeurde nadat de interbancaire geldmarkt opnieuw stilviel door de escalatie van de schuldencrisis, en er een neerwaartse spiraal tussen de (gepercipieerde) kredietwaardigheid van banken en overheden dreigde te ontstaan. Wereldwijd zijn de onconventionele maatregelen tot nu toe effectief gebleken om problemen met de monetaire transmissie aan te pakken. Zo tonen studies voor de Verenigde Staten aan dat de aankopen van activa door de Federal Reserve een duidelijk neerwaarts effect hebben gehad op de Amerikaanse kapitaalmarktrente. In het eurogebied hebben vooral de driejaarsoperaties van de ECB de onrust op de interbancaire geld- en kapitaalmarkt voor een deel weggenomen en is het negatieve effect van de crisis op de kredietverlening verzacht. De operaties hebben waarschijnlijk ook bijgedragen aan de daling van de rentes op staatsobligaties van probleemlanden. 1.3.2 Geleidelijke afbouw van onconventionele maatregelen De noodzaak en het succes van dit onconventionele beleid laat onverlet dat het ook risico’s met zich mee brengt. Er is nog weinig ervaring met deze groot schalige onconventionele maatregelen, en de uitwerking ervan is vooral op lange termijn onzeker. Het kan centrale banken in politiek vaarwater brengen en hun reputatie aantasten. Zo vergroten deze maatregelen de basisgeldhoeveelheid, de omvang van de bankbiljetten in omloop en de bancaire reserves. Als centrale banken dit beleid te lang volhouden, kan het uiteindelijk tot hogere inflatie en nieuwe financiële onevenwichtigheden leiden. Ook kunnen de maatregelen de structuur van de geldmarkt en het gedrag van banken beïnvloeden. Daarnaast verminderen de maatregelen van centrale banken de druk die financiële markten uitoefenen op regeringen en banken om orde op zaken te stellen. Het beleid zorgt dus voor ‘moral hazard’, omdat het de urgentie vermindert van het doorvoeren van ombuigingen en hervormingen en het aantrekken van nieuw kapitaal. Bovendien verhogen de interventies op de obligatiemarkten het risico dat centrale banken overheidsschulden monetair financieren, wat hun geloof waardigheid als inflatiebestrijder kan ondermijnen. Ten slotte vormen de maatregelen een financieel risico voor de balans van de centrale bank. Er kunnen aanzienlijke verliezen optreden als banken de verstrekte liquiditeit niet terugbetalen en/of als er onverhoopt moet worden afgeboekt op de staatsobligaties van overheden in moeilijkheden. Dit tast de vermogenspositie van centrale banken aan, en kan daarom hun onafhankelijkheid ondermijnen. In Europa kan het bovendien leiden tot impliciete budgettaire overdrachten waar geen democratische legitimatie voor is.
34 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Door deze risico’s is het van belang dat het onconventionele beleid niet groter wordt of langer duurt dan nodig is. Centrale banken moeten de maatregelen geleidelijk afbouwen, zodra de markten normaliseren en de economie verder aantrekt. Specifiek voor de Europese situatie geldt bovendien dat de maatregelen van de ECB de schuldencrisis niet kunnen oplossen. Die komt immers voort uit ontspoorde overheidsfinanciën, financiële en macro-economische onevenwichtigheden en de kwetsbaarheid van de bancaire sector. Het enige dat de ECB kan doen, en heeft gedaan, is het kopen van tijd. De overheden en banken moeten die tijd benutten om de problemen aan te pakken. Voor de signaalwerking van het monetaire beleid is het van groot belang om uiteindelijk terug te keren naar het operationele raamwerk van vóór de crisis. Hierin staat het zogenoemde ‘scheidingsprincipe’ centraal, dat onderscheid maakt tussen het rentebeleid en het liquiditeitsbeleid van de ECB. In normale omstandigheden wordt het monetaire beleid alleen gevoerd via de beleidsrente. Het liquiditeitsbeleid is in deze normale omstandigheden slechts gericht op de implementatie van dit conventionele monetaire beleid. Dat gebeurt door de hoeveelheid liquiditeit in de geldmarkt te beïnvloeden en zo de daggeldrente dicht bij de beleidsrente te brengen. Het scheidingsprincipe houdt in dat de ECB moet zorgen voor voldoende liquiditeit op de interbancaire geldmarkt om de implementatie van het monetaire beleid te ondersteunen. De ECB kan op basis van haar mandaat echter niet als permanente financier van banken optreden. Ook het onderpand raamwerk – dat tijdens de crisis is versoepeld – zal na de crisis weer geleidelijk moeten worden aangescherpt. Hiermee voorkomt de ECB tevens dat dit raamwerk de nieuwe strengere liquiditeitseisen voor banken (Bazel III) doorkruist. 1.3.3 Meer aandacht voor financiële onevenwichtigheden De terugkeer naar het operationele raamwerk van vóór de crisis wil niet zeggen dat centrale banken ook moeten terugkeren naar het monetaire beleid van vóór de crisis. De financiële crisis heeft geleid tot een heroriëntatie op het monetaire beleid, die momenteel nog gaande is. Er lijkt zich echter een consensus af te tekenen dat het monetaire beleid meer moet doen in de fase waarin zich financiële onevenwichtigheden opbouwen. De vormgeving van het monetaire beleid voorafgaand aan de crisis is sterk beïnvloed door de hoge inflatie van de jaren zeventig en tachtig. Door deze ervaring is het monetaire beleid daarna veel sterker gericht geraakt op de bestrijding van consumentenprijsinflatie. In de praktijk hanteerden centrale banken hierbij een horizon van twee jaar; ongeveer de vertraging waarmee rentewijzigingen een maximaal effect hebben op de inflatie. Dit beleid is succesvol geweest. In veel Westerse landen is de inflatie steeds lager en stabieler geworden (zie grafiek 1.6). Hierbij zijn centrale banken overigens wel geholpen door externe factoren als globalisering en de opkomst van lagelonenlanden, die een behoorlijk neerwaarts effect op de inflatie hebben gehad. Sinds de jaren tachtig is de omgeving waarin centrale banken opereren echter geleidelijk veranderd. Door financiële globalisering en innovatie is de invloed van financiële factoren in de economie steeds groter geworden. Dit uit zich ook in toenemende financiële onevenwichtigheden en een groter aantal financiële crises. Vooral in het decennium vóór de kredietcrisis waren de financiële condities in de wereld uitzonderlijk ruim, zoals blijkt uit lage kapitaalmarkt-
35 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.6 - Lage en stabiele inflatie OESO-landen Procenten respectievelijk standaarddeviatie over voortschrijdende 5-jaars perioden
Inflatie OESO landen
Volatiliteit inflatie, schaal rechts
18
4,5
16
4,0
14
3,5
12
3,0
10
2,5
8
2,0
6
1,5
4
1,0
2
0,5
0
0,0 -0,5
-2 70
73
76
79
82
85
88
91
94
97
00
03
06
09
rentes en een hoge kredietgroei (zie grafiek 1.7). De hoge kredietgroei leidde onder andere tot fors stijgende vermogensprijzen, maar niet tot hogere inflatie. Vanuit de doelstelling van prijsstabiliteit en de gangbare beleidshorizon van twee jaar leek er voor centrale banken dus geen directe reden om de rente te verhogen. Uiteindelijk bleken de ruime financiële condities echter wel degelijk een probleem voor monetaire beleidsmakers. Door de sterke groei van de krediet verlening en de lage renteniveau’s raakten vermogensprijzen – met name van onroerend goed – in veel landen overgewaardeerd. De correctie hiervan was een belangrijke oorzaak van de financiële crisis. De crisis toont dus aan dat centrale banken alert moeten zijn op ontwikkelingen die tot instabiliteit kunnen leiden, Grafiek 1.7 - Mondiale rentes en kredietverlening Procenten bbp respectievelijk procenten; G5 respectievelijk OESO-gemiddelden
Krediet aan de private sector, schaal rechts
Lange rente
Korte rente
18
165
16
150
14
135
12
120
10
105
8
90
6
75
4
60
2
45 30
0 70
73
76
79
36 dnb / Jaarverslag 2011
82
85
88
91
94
97
00
03
06
09
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.8 - Geldgroei, huizenprijzen en beurskoersen Procentuele mutatie ten opzichte van vorige overeenkomstige periode respectievelijk index
Geld hoeveelheid M3
Huizenprijzen
Beurskoers (eurostoxx, schaal rechts) 500
14 12
450
10
400
8
350
6
300
4
250
2
200
0
150
2
100
4
50 99
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Bron: ECB en eigen berekeningen.
ook als het inflatiebeeld hier geen directe aanleiding toe geeft. Paradoxaal zijn het juist de perioden van stabiele inflatie die een voedingsbodem vormen voor instabiliteit, onder meer omdat ze kunnen leiden tot een onderschatting van risico’s binnen het financiële systeem. Dit geldt des te meer als de perioden van stabiele inflatie gepaard gaan met lage rentes en hoge kredietgroei. In deze omstandigheden kan het wenselijk zijn om de beleidsrente te verhogen terwijl de inflatieverwachtingen nog steeds goed verankerd zijn, om zo de opbouw van financiële onevenwichtigheden tegen te gaan en daarmee prijsstabiliteit op lange termijn te bevorderen. Hiermee wordt de relevante tijdshorizon voor de monetaire beleidsbepaling dus langer, en ondersteunt het monetaire beleid ook het macro-prudentiële beleid, dat momenteel in veel landen wordt ontwikkeld. De crisis heeft ook geleerd dat de analyse van de kredietverlening en de geldhoeveelheid een belangrijke rol speelt bij het signaleren van financiële onevenwichtigheden en kwetsbaarheden (zie grafiek 1.8). Dit betekent dat de ECB met haar bestaande monetaire strategie een goede positie heeft om een dergelijk beleid vorm te geven. De ECB hanteert in haar monetaire strategie namelijk twee pijlers. De eerste pijler bevat de economische analyse, die is gericht op het beoordelen van ontwikkelingen die de inflatie op de korte tot middellange termijn beïnvloeden. De tweede pijler bevat de monetaire analyse, die vooral is gericht op de vooruitzichten voor de inflatie op de langere termijn. Deze laatste pijler sluit dus nauw aan bij het soort analyses dat nodig is om financiële onevenwichtigheden te signaleren.
1.4 Een verantwoorde mix van ombuigen én hervormen Nederland heeft de economische crisis vooralsnog relatief goed doorstaan. Deze weerbaarheid van de Nederlandse economie is mede toe te schrijven aan de ingrepen die in de afgelopen decennia in de economische structuur zijn gedaan, zoals de herijking van de WW en de WAO, de omzetting van VUT in prepensioen en de herziening van de ziektewet. De sociale zekerheid en de arbeidsmarkt zijn mede hierdoor veel beter gaan functioneren. Ondanks een
37 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
forse recessie is de werkloosheid in internationaal perspectief nog altijd laag en kan Nederland nog altijd relatief goedkoop lenen op de financiële markten. Niettemin heeft de crisis ook een aantal kwetsbaarheden blootgelegd. Het begrotingstekort is hoog, huishoudens hebben hoge hypotheekschulden (zie paragraaf 1.6) en de overheid staat voor grote bedragen garant. De budgettaire soliditeit van Nederland is hierdoor niet meer boven elke twijfel verheven: kredietbeoordelaars hebben aangekondigd dat de kredietstatus van Nederland mogelijk verlaagd wordt. Om het vertrouwen van de financiële markten te behouden, is het daarom verstandig om deze kwetsbaarheden zo snel mogelijk aan te pakken. Om op korte termijn orde op zaken te stellen, zijn ombuigingen onvermijdelijk, ook al zal dit aanvankelijk gepaard kunnen gaan met negatieve effecten op de economie. Juist daarom is een versterking van het groeivermogen van de Nederlandse economie cruciaal. Een prioriteit daarbij is om meer mensen te laten meedoen op de arbeidsmarkt. Hiertoe zou de pensioenleeftijd ambitieuzer moeten worden verhoogd, de participatie van ouderen moeten worden versterkt en de instroom in arbeidsongeschiktheid worden beperkt. Om de zorgkosten niet uit de hand te laten lopen, zijn daarnaast fundamentele keuzes nodig over welk deel van de zorg collectief dan wel privaat wordt gefinancierd. 1.4.1 Overheidsfinanciën uit het lood De Nederlandse overheidsfinanciën zijn sinds 2008 sterk verslechterd. Dit is vooral het gevolg van de conjuncturele neergang die volgde op de kredietcrisis en van het laten werken van automatische stabilitatoren. Met het oog op toekomstige stijgingen van zorg- en AOW-uitgaven was ook zonder deze crisis ingrijpen in de overheidsfinanciën noodzakelijk. Het huidige kabinet besloot daarom bij haar aantreden eind 2010 een ombuigingspakket van EUR 18 miljard door te voeren. Ondanks dit kabinetsbeleid is het begrotingstekort in 2011 met 5,0% bbp onverminderd hoog (zie tabel 1.1). De afname van het begrotingstekort is echter niet zo groot als aanvankelijk voorzien. Na haar aantreden heeft het kabinet de verwachte ontwikkeling van het begrotingstekort tot en met 2015 vastgelegd in een zogenoemd saldopad. Voor 2011 werd daarin gerekend op een begrotingstekort van 4% bbp, 1 procentpunt bbp minder dan is gerealiseerd. Deze tegenvaller is mede het gevolg van economische tegenwind in de tweede helft van 2011. Nu de verwachting is dat de economie ook in 2012 zal krimpen, zal de afstand tussen het saldopad en het begrotingstekort verder toenemen. Het kabinetsdoel, een voor de conjunctuur gecorrigeerd begrotingsevenwicht in 2015, raakt hiermee steeds verder uit zicht. Hierdoor dreigt een onbetaalde rekening te blijven liggen voor de toekomst.
Tabel 1.1 - Ontwikkeling EMU-saldo en EMU-schuld Procenten bbp 2007
2008
2009
2010
2011
EMU-saldo
0,2
0,6
-5,6
-5,1
-5,0
EMU-schuld
45,3
58,2
60,8
62,9
65,4
Bron: CPB.
38 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
1.4.2 Begrotingsregels op het spel Het kabinet heeft in de begrotingsregels expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid van tegenvallende budgettaire ontwikkelingen. Specifiek voor deze situatie is de zogenoemde signaalmargeregel geïntroduceerd. Deze schrijft voor dat indien het verwachte begrotingstekort voor het komende jaar (t+1) in het Centraal Economisch Plan (t) meer dan 1 procentpunt afwijkt van het saldopad, extra ombuigingen noodzakelijk zijn, zodat het in het saldopad beoogde structurele (oftewel voor de conjunctuur gecorrigeerde) begrotingsevenwicht in 2015 weer in zicht komt. Aangezien het verwachte begrotingstekort voor 2013 met 4,5% flink boven het niveau ligt van het saldopad, zijn volgens de signaalmargeregel derhalve extra budgettaire ingrepen nodig. Ook de Europese begrotingsregels dwingen tot additionele budgettaire ingrepen. Nederland moet in 2013 volgens de regels van het Stabiliteits- en Groeipact zijn begrotingstekort hebben teruggebracht tot onder de 3% bbp en tevens moet het structurele begrotingssaldo in 2013 met minimaal 0,75 procentpunt verbeteren. Zonder extra maatregelen ligt dit buiten bereik. De schuldencrisis heeft het belang van het naleven van deze Europese begrotingsregels zeer expliciet gemaakt. Om te voorkomen dat zulke problemen zich in de toekomst herhalen, zijn de begrotingsregels mede op aandringen van Nederland aangescherpt. Indien Nederland deze aangescherpte begrotingregels nu zelf niet naleeft, zou het een zeer slecht signaal afgeven naar de overige eurolanden, waarvan sommige lidstaten grote inspanningen leveren om zich wel aan die overeengekomen begrotingsregels te houden. Het zou bovendien afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van ons overheidsbeleid, niet in de laatste plaats op de financiële markten. 1.4.3 Risico’s overheidsfinanciën gegroeid De ontwikkeling van het begrotingstekort en de overheidsschuld zeggen niet alles over de gezondheid van de overheidsfinanciën. Buiten beeld blijft bijvoorbeeld dat de overheid voor steeds grotere bedragen garant staat. Na het uitbreken van de kredietcrisis namen in eerste instantie vooral de garanties aan de financiële sector toe. Inmiddels is het beroep van de financiële sector op de garantieregelingen weer teruggelopen (zie tabel 1.2). De totale hoeveelheid garanties bereikte in 2011 desalniettemin een recordhoogte, vooral doordat de bancaire garanties zijn verruild voor garanties aan het Europese noodfonds, Tabel 1.2 - Garanties en achterborgstellingen Nederlandse overheid EUR miljard
Totaal garanties waarvan: Waarborgfonds Eigen Woning Waarborgfonds Sociale Woningbouw
2008
2009
2010
2011
246
389
375
466
98
109
126
141*
72
76
85
88*
3
47
40
33
Hypotheekportefeuille ABN AMRO
0
33
0
0
EFSF
0
0
26
98
10
23
29
33
41
68
64
77
Bancaire leningen
DNB deelneming IMF Totaal garanties in procenten bbp * Prognose. Toelichting: Bij een achterborgstelling wordt de garantie verstrekt door een tussenpersoon. Het Rijk wordt pas aangesproken als de tussen persoon niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.
39 dnb / Jaarverslag 2011
Bij het WSW wordt de achterborg gedeeld met de gemeenten. Bron: Miljoenennota 2010, 2011 en 2012, jaarverslagen en kwartaalberichten WEW, WSW en WFZ.
Koersen op stabiliteit
het EFSF, en het IMF. Deze garanties waren noodzakelijk om de Europese schuldencrisis in te dammen (zie ook paragraaf 1.1). Ook de door het Rijk verleende garanties aan het Waarborgfonds Eigen Woning (dat de Nationale Hypotheek Garantie-regeling uitvoert) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (dat leningen van woningbouwcorporaties garandeert) zijn recentelijk flink toegenomen. Vooral de door het Waarborgfonds Eigen Woning gegarandeerde hypotheekschuld is snel gestegen. In 2008 ging het nog om een bedrag van EUR 98 miljard, maar eind 2011 is de garantiestelling opgelopen tot EUR 141 miljard. Het Waarborgfonds Eigen Woning beschikt over een buffer van EUR 730 miljoen om verliezen op te vangen, maar die dekt daarmee slechts 0,5% van de gegarandeerde hypotheekschuld. Volgens de laatste prognose stond de overheid voor het Waarborgfonds Sociale Woningbouw eind 2011 voor EUR 88 miljard garant. De totale aan de woningmarkt gelieerde overheidsgaranties komen daarmee op EUR 229 miljard, oftewel 38% bbp. De garanties aan de woningmarkt impliceren dus een aanzienlijk budgettair risico voor de overheid, waarvan de noodzaak niet evident is. Bij elke garantieregeling zal dan ook regelmatig een afweging moeten worden gemaakt of de baten opwegen tegen de lasten. Hierbij moet de overheid naast de effectiviteit van de regeling ook financiële stabiliteitsoverwegingen in ogenschouw nemen, door rekening te houden met haar maximale draagkracht en de repercussies voor haar budgettaire reputatie op financiële markten. 1.4.4 Naar een sterke economie De benodigde ombuigingen kunnen op korte termijn negatieve effecten hebben op de economische groei. Om deze effecten enigszins te ondervangen, is een vergroting van het groeivermogen van de Nederlandse economie zeer welkom. Dit zou bovendien de overheidsfinanciën beter bestendig kunnen maken voor de vergrijzing. Kortom: niet alleen bezuinigen, maar ook structurele hervormingen doorvoeren. Naast de huizen- en hypotheekmarkt en het pensioenstelsel, die uitgebreid aan bod komen in respectievelijk paragrafen 1.5 en 2.6, liggen de meest urgente uitdagingen voor de economische structuur op het gebied van de arbeidsmarkt en de zorg. 1.4.4.1 Arbeidsmarkt De Nederlandse arbeidsmarkt heeft zich tijdens de crisis weerbaar getoond. Verdere aanpassingen op de arbeidsmarkt zijn echter nodig om meer mensen aan werk te helpen. Door de voortschrijdende vergrijzing van de beroepsbevolking vormt een hogere arbeidsparticipatie immers dé sleutel tot een versterking van het groeivermogen van de Nederlandse economie. Hiertoe zijn maatregelen op drie sporen wenselijk: langer doorwerken, een hogere arbeidsparticipatie van oudere werknemers en het terugdringen van de arbeidsongeschiktheid. Daarnaast is een verantwoorde loonontwikkeling van belang voor het behoud van onze concurrentiepositie. Langer doorwerken Vanwege de sterk toegenomen levensverwachting, genieten ouderen gemiddeld genomen langer van AOW- en pensioenuitkeringen. Voor zover een versobering van deze uitkeringen of een verhoging van de lastendruk onwenselijk worden geacht, is langer doorwerken onontkoombaar om de toegenomen levens verwachting financieel op te vangen. Het kabinet en de sociale partners hebben al besloten om voor de AOW – de eerste pijler – de pensioenleeftijd in 2020 met een jaar te verhogen en daarna te koppelen aan de toekomstige stijging van de
40 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
levensverwachting. In de tweede pijler is een parallelle verhoging van de pensioenleeftijd voorzien. Daarmee wordt echter slechts een deel van de opgetreden stijging van de levensverwachting opgevangen. Een snellere verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd is dan ook wenselijk, vooral omdat het als een tweesnijdend zwaard werkt. Het kan enerzijds de overheidsfinanciën ontlasten en anderzijds via een vergroting van het arbeidsaanbod het groei vermogen van de Nederlandse economie versterken. Los daarvan kan vrijwillig langer doorwerken na het bereiken van de officiële pensioenleeftijd, een relatief aantrekkelijke optie zijn om te compenseren voor een meer onzekere pensioenuitkering als het gevolg van het nieuwe Pensioen akkoord. Het is dan ook bemoedigend dat het kabinet diverse plannen heeft aangekondigd om obstakels voor langer doorwerken na de pensioenleeftijd weg te nemen. Het is nu zaak om deze plannen zo snel mogelijk uit te voeren. Oudere werknemers Verschillende recente hervormingen hebben de arbeidsparticipatie van oudere werknemers gestimuleerd. Zo zijn de mogelijkheden voor vervroegd uittreden afgebouwd en zijn doorwerksubsidies geïntroduceerd. Mede daardoor steeg de arbeidsparticipatie van werknemers tussen de 55 en 65 jaar in de afgelopen tien jaar van 34 naar 51%. Ervaringen uit het buitenland leren dat een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie van deze leeftijdsgroep mogelijk is. In Zweden is bijvoorbeeld nog driekwart van deze leeftijdsgroep actief op de arbeidsmarkt. Een aantal regelingen zorgt ervoor dat oudere werknemers in Nederland moeilijk een baan vinden. De ontslagbescherming voor ouderen is relatief hoog. Zo tellen in de zogenoemde kantonrechtersformule voor de hoogte van ontslagvergoedingen, dienstjaren boven de 55 jaar vier keer zo zwaar als dienstjaren voor het 35e levensjaar. Mede hierdoor kunnen werkgevers terug houdend zijn om ouderen in dienst te nemen. Daarnaast zijn werkloosheids uitkeringen voor ouderen in Nederland vanuit internationaal perspectief van relatief lange duur. Dat vertraagt het vinden en accepteren van een volgende baan. Hetzelfde geldt voor de speciale inkomensvoorziening voor oudere werklozen (iaow). Terugdringen instroom arbeidsongeschiktheid Arbeidsongeschiktheid blijkt nog steeds een achilleshiel van de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoewel het aandeel arbeidsongeschikten op de Nederlandse arbeidsmarkt de laatste jaren behoorlijk is gedaald, steekt dit aandeel met ongeveer 8,3% nog steeds hoog af bij het OESO-gemiddelde van 5,8%. Het is dan ook belangrijk te weten of sprake is van een structurele daling. Dat is nog maar de vraag (zie ook grafiek 1.9). Het totale aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen begon vanaf 2003 onder meer te dalen door hoge uitstroom van WAO’ers die de pensioenleeftijd bereikten. De instroom in de opvolgers van de WAO (IVA en WGA) leek aanvankelijk beperkt; echter deze neemt sinds kort weer toe van 25 duizend in 2008 naar 38 duizend in 2011. Ook de instroom in de jongerenregeling voor arbeidsongeschiktheid (Wajong) is ondanks diverse beleidsaanpassingen onverminderd hoog met naar schatting ruim 16 duizend personen in 2011, oftewel maar liefst 1 op de 12 jongeren. Arbeidsongeschiktheid van jongeren is voor henzelf tragischer en voor de samenleving veel duurder, omdat de inactiviteit mogelijk een heel werkend leven kan duren. De relatief hoge mate van arbeidsongeschiktheid van de beroepsbevolking drukt het groeivermogen van de Nederlandse economie en heeft daarmee ook een
41 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.9 - Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Aantal uitkeringen in duizenden
WAO
Wajong
IVA
WGA
1.000 800 600 400 200 0 98
99
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
Toelichting: Voor 2011 is stand september 2011 opgenomen. Bron: CBS.
negatieve weerslag op de overheidsfinanciën. Het beperken van instroom in beide regelingen is daarom van groot belang. Bij de WIA zit het probleem vooral bij de instromers die voorheen in de WW zaten of een tijdelijk contract hadden. Daar zijn snellere en actievere re-integratie inspanningen nodig. Datzelfde geldt ook voor de instroom in de Wajong. Verantwoorde loonontwikkeling Om als economie competitief te blijven, is het van belang dat de ontwikkeling van de loonkosten in verhouding staat tot de ontwikkeling van de arbeids productiviteit. Met de toetreding tot de euro hebben deelnemende landen afstand gedaan van de wisselkoers als instrument om te corrigeren voor verlies van prijsconcurrentie, wat het belang van een verantwoorde loonontwikkeling verder vergroot. De Nederlandse loonkosten moeten dan ook niet te ver uit de pas gaan lopen van andere eurolanden. Wanneer we de ontwikkeling van loonkosten in Nederland vergelijken met enkele andere omringende eurolanden (zie grafiek 1.10) sinds de start van de euro in 1999, valt op dat de loonkosten per eenheid product relatief hard zijn gestegen. Hoewel onze concurrentiepositie nog altijd relatief sterk is, blijft de groei van de Nederlandse uitvoer al anderhalf jaar achter bij de groei van de relevante wereldhandel. Nederland verliest dus marktaandeel. Een verantwoorde ontwikkeling van de loonkosten is juist de komende tijd daarom van groot belang. 1.4.4.2 Een houdbaar zorgstelsel De zorgsector vertoont al langere tijd budgettaire overschrijdingen en voor de toekomst staan ons aanzienlijke structurele kostenstijgingen te wachten. Als de zorguitgaven blijven groeien zoals de afgelopen dertig jaar, neemt het aandeel van zorgkosten in het bbp toe van 13% in 2010 tot 22% in 2040. Deze kostenstijgingen hangen deels samen met de vergrijzing, maar veel meer nog met de technologische vooruitgang in de zorg en welvaartsstijgingen. Hier staan belangrijke baten tegenover, in de vorm van langer leven en verbeterde kwaliteit van leven. Probleem is echter dat de zorguitgaven in Nederland voor een relatief
42 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.10 - Loonkosten per eenheid product Index 1999 = 100
Duitsland
Oostenrijk
Frankrijk
Italië
Ierland
België
Finland
Nederland
Griekenland
Portugal
140
140
135
135
130
130
125
125
120
120
115
115
110
110
105
105
100
100
Spanje
95
95 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10
99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10
Bron: OESO.
groot deel collectief gefinancierd worden, waardoor een verslechtering van de overheidsfinanciën, verdringing van andere uitgaven en een hogere lastendruk op arbeid dreigen. Het kabinet heeft diverse maatregelen aangekondigd om de zorgkosten te beteugelen. Er zijn echter meer inspanningen en fundamentelere keuzes nodig. Gezien de aard van het financieringsprobleem is een verschuiving van collectieve financiering naar private financiering onvermijdelijk. Er moeten dus fundamentele keuzes gemaakt worden over de vraag welke zorg collectief gedragen dient te worden en welke mate van solidariteit het zorgstelsel dient te garanderen. Voor bepaalde zorgonderdelen zijn verhoogde eigen betalingen en een beperking van vergoedingen en wettelijke aanspraken onvermijdelijk.
1.5 Systeembanken: naar een betere balans 1.5.1 Groot en onmisbaar Naast de Nederlandse overheid heeft de crisis ook de financiële weerbaarheid van de bankensector aangetast. Deze sector wordt getypeerd door haar grootte, haar hoge concentratiegraad en haar internationale aanwezigheid. Dit heeft zowel voor- als nadelen. In het decennium voorafgaand aan de crisis is de Nederlandse bankensector sterk gegroeid. Eind 2008 was de sector vijfmaal groter dan de totale economie (zie grafiek 1.11). Ook op dit moment is de bankensector op basis van deze maatstaf één van de grootste ter wereld. Zij levert een belangrijke bijdrage aan de economie (in 2010 ruim 7% aan het bbp). Bovendien is de concentratiegraad hoog: met een aandeel van 80% domineren de vier grootste banken de sector. Deze banken spelen dan ook een spilfunctie binnen het Nederlandse financiële stelsel én de reële economie. Zo vervullen ze een belangrijke rol in het betalingsverkeer, voor andere financiële instellingen en voor consumenten. Van het totale spaargeld van Nederlandse consumenten
43 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.11 - Balanstotaal bankensector ten opzichte van de totale economie Procenten bbp
2008
1e halfjaar 2011
600 500 400 300 200 100 0 GB
CH 1
NL
SE
ES
FR
DE
BE
EU-27
1 Cijfers van Zwitserland betreffen 2008 en 2010. Bron: ECB, Eurostat en Swiss National Bank.
staat 90% uit bij deze banken en deze banken hebben een marktaandeel van bijna 80% op de hypothecaire markt (zie tabel 1.3). De bankensector is bovendien internationaal georiënteerd, passend bij een open economie als Nederland. Uit een onderzoek van DNB blijkt dat grote internationale banken in een land belangrijk zijn voor de investeringskansen van niet-financiële bedrijven in het buitenland (zie DNB Working Paper 299). De keerzijde van internationaal opererende banken is hun complexe organisatiestructuur, die het moeilijk maakt deze instellingen in een crisis af te wikkelen. Uitval van één van de functies van deze grootbanken heeft een directe negatieve doorwerking op vele andere financiële instellingen, consumenten en het bedrijfsleven. De reële economie en de financiële stabiliteit in Nederland zijn dus in grote mate afhankelijk van deze kleine groep instellingen. Om die reden worden dergelijke banken ook wel systeemrelevant genoemd. Tijdens de huidige crisis kwamen wereldwijd banken in financiële problemen. Ze beschikten over onvoldoende kapitaal om verliezen te absorberen en ze konden niet tegelijkertijd voldoen aan de toen geldende minimumkapitaaleis Tabel 1.3 - Belangrijke bijdrage aan het Nederlandse financiële stelsel en de economie Totalen voor grootste vier Nederlandse banken
EUR Miljard
Marktaandeel in
(ING Bank, Rabobank, ABN AMRO Bank, SNS Bank) Balanstotaal
procenten 2.200
78
Totale retailspaargelden
320
90
Hypothecaire kredietverlening
500
78
Betalingsverkeer (dagelijkse betalingen)
140
78
44 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
van 4% van de risicogewogen activa. Zo stond eind 2007 de gemiddelde kapitaalbuffer van banken op 8%, terwijl de cumulatieve verliezen tussen 2007 en 2009 veelal 5% of meer van de risicogewogen activa bedroegen (zie grafiek 1.12). In het licht van de risico’s van een faillissement, hebben de Nederlandse autoriteiten, net als in veel andere landen, bij een aantal banken ingegrepen. De autoriteiten vreesden voor besmettingseffecten naar de rest van het financiële stelsel en de reële economie. Overheden hebben deze banken overeind gehouden met de steun van belastinggeld. Door de vele staatsinterventies tijdens de recente bankencrisis is de perceptie versterkt dat de overheid te allen tijde garant zal staan voor systeemrelevante banken. Deze perceptie leidt tot ongewenste morele risico’s. Zo worden systeemrelevante banken door de markt als relatief veiliger gezien dan niet-systeemrelevante banken, waardoor ze zich over het algemeen goedkoper kunnen financieren. Dit leidt tot perverse prikkels, zodat deze banken zich relatief veel financieren met vreemd vermogen en minder met eigen vermogen. 1.5.2 Strengere eisen De potentiële financiële stabiliteitsrisico’s rond systeemrelevante banken (‘systemically important banks’, SIBs) verlangen dat deze instellingen gaan voldoen aan strengere eisen. Deze eisen zijn in lijn met een door de Financial Stability Board opgesteld beleidsraamwerk voor mondiaal systeemrelevante banken (G-SIBs), zoals onderschreven door de G20. Ook andere landen – met een vergelijkbare grote bancaire sector – hebben al strengere beleidsmaatregelen aangekondigd voor hun nationale SIBs (voorbeelden zijn het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland). Dit beleid is enerzijds gericht op het beperken van de kans op een faillissement: hiertoe wordt de weerbaarheid van SIBs vergroot. Anderzijds is het gericht op het beperken van de gevolgen van een onverhoopt faillissement: hiertoe wordt de afwikkelbaarheid van deze instellingen verbeterd. Banken zullen vanaf dit jaar stapsgewijs aan de extra maatregelen moeten voldoen. Als eerste stap voor dit beleid is het uiteraard nodig de systeemrelevante banken te identificeren. Grafiek 1.12 - Cumulatieve verliezen ten opzichte van risicogewogen activa Procenten; betreft cumulatieve verliezen (voor belasting) over periode tussen 1e kwartaal 2007 en 4e kwartaal 2009
25 20 15 10 5 0 Anglo Irish Bank
UBS
HBOS
1 De gemiddelde bank is gebaseerd op een studie van het Bazels Comité onder 14 landen.
45 dnb / Jaarverslag 2011
Citigroup
Gemiddelde bank1
Credit Suisse Nederlandse bankensector
Bron: DNB, Independent Commission on Banking (VK), Commission of Experts (Zwitserland) en BCBS.
Koersen op stabiliteit
1.5.2.1 Selectiecriteria Voor de identificatie van SIBs op nationaal niveau heeft DNB een methodiek ontwikkeld, in lijn met internationale afspraken. Instellingen worden gescoord op hun grootte, hun verwevenheid met de rest van het financiële stelsel en op de mogelijke vervangbaarheid van bepaalde cruciale functies. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de totale activa van de instelling ten opzichte van het totaal van de sector (criterium voor ‘omvang’), aandelenparticipaties in andere financiële instellingen en afhankelijkheid van marktfinanciering (criteria voor ‘verwevenheid’) en de rol van de instelling in de kredietverlening en in het aantrekken van spaargelden (criteria voor ‘vervangbaarheid’). ING Bank, Rabobank, ABN AMRO Bank en SNS Bank zijn als systeemrelevant aangemerkt. DNB herziet de beoordeling van systeemrelevantie ieder jaar en past deze, indien nodig, aan als de omstandigheden of de karakteristieken van instellingen daartoe aanleiding geven. 1.5.2.2 Vergroten weerbaarheid Verhogen kapitaalbuffers De eerste maatregel om de weerbaarheid van SIBs te vergroten, is dat zij structureel hogere kapitaalbuffers moeten aanhouden om verliezen te kunnen opvangen. Afhankelijk van de mate van systeemrelevantie van de betreffende SIB, zal zij additioneel kernkapitaal ter hoogte van 1-3% van de risicogewogen activa moeten aanhouden. Deze buffereis, die is gebaseerd op een combinatie van academische analyses en studies van het Bazels Comité van bankentoezichthouders, komt bovenop de reguliere kapitaaleisen uit Bazel III. Hiermee komt de totale kernkapitaalbuffer van deze banken uit op 8 tot 10%. In tijden van verhoogde kredietgroei kan deze eis toenemen tot 12,5%. Deze extra kapitaaleisen worden stapsgewijs ingevoerd, in lijn met de ingroeipaden van Bazel III: SIBs dienen de buffer tussen 2016 en 2019 geleidelijk op te bouwen. Hierdoor is het mogelijk om deze buffers op te bouwen via winstinhouding of de uitgifte van nieuw kapitaal. De verankering van deze eisen in Europese regelgeving zal naar verwachting medio 2012 een feit zijn. Vervolgens zullen deze eisen worden verankerd in de Nederlandse wetgeving. Herstelplannen Het verstevigen van de herstelcapaciteit is de tweede maatregel om de weerbaarheid van banken te vergroten. De Nederlandse SIBs zijn momenteel bezig een herstelplan op te stellen, waarin zij maatregelen formuleren die ze zelf kunnen nemen om in een zware crisis overeind te blijven. Door het opstellen van dergelijke herstelplannen zijn banken beter voorbereid op een crisis en kunnen ze tijdig reageren op crisisscenario’s. Herstelplannen zetten banken bovendien aan tot het nadenken over hun kernfuncties en over welke acties zij in zwaar weer kunnen ondernemen om deze functies te beschermen. Dit betekent dat banken op voorhand de haalbaarheid en impact van verschillende herstel maatregelen dienen te beoordelen. Mogelijke maatregelen zijn een aandelenemissie, het stopzetten van dividendbetalingen of het verkopen van bedrijfsonderdelen. Voor een tijdige uitvoering van dergelijke herstelmaatregelen dienen banken draaiboeken op te stellen en voorbereidingen te treffen, zoals het op voorhand verkrijgen van een mandaat van de bestaande aandeelhouders om nieuw aandelenkapitaal uit te geven. Om ervoor te zorgen dat deze plannen ook uitvoerbaar zijn in een crisis moeten de plannen worden ingebed in de risicomanagementorganisatie van de instellingen en jaarlijks worden geactualiseerd en getest. Medio dit jaar dienen de SIBs over een afgerond herstelplan te beschikken.
46 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
1.5.2.3 Vergroten afwikkelbaarheid Een faillissement van een SIB is nooit volledig uit te sluiten met hogere buffereisen en adequate herstelplannen. Tegelijkertijd hebben de ervaringen in 2008 en 2009 geleerd dat de afwikkeling van grote, internationale bankengroepen een complex proces is. Het is dan ook van belang dat maatregelen worden genomen zodat DNB of het ministerie van Financiën tijdig en adequaat kunnen ingrijpen bij een falende SIB, waarbij kernfuncties (zoals betalingsverkeer, beheer van spaargelden en kredietverlening) overeind blijven en de risico’s voor de belastingbetaler en de rest van het financiële stelsel worden beperkt. Mijlpaal: Interventiewet De wet ’Bijzondere maatregelen financiële ondernemingen’ (de Interventiewet) is in dit verband een belangrijke mijlpaal voor Nederland. Deze wet geeft DNB en de minister van Financiën nieuwe bevoegdheden om tijdig in te grijpen bij een bank in problemen. Eén van die bevoegdheden is de verkoop van een probleembank aan een private partij door onteigening en overdracht van de aandelen. Bij gebrek aan private kopers kan op grond van de Interventiewet de probleeminstelling ook zonder medewerking van de aandeelhouders en het bestuur van de bank worden overgedragen aan een brugbank. Dat is een publieke onderneming die tijdelijk het eigendom en het bestuur van de bank overneemt totdat hiervoor een structurele oplossing is gevonden. Met deze bevoegdheden kan een abrupte stilstand van de kernfuncties van een bank worden voorkomen. Zonder deze nieuwe bevoegdheden zou in het geval van een faillissement die stilstand namelijk wel optreden. Dat zou vergaande gevolgen voor consumenten en bedrijfsleven hebben, vooral wanneer het een grote groep klanten treft. Resolutieplannen De hamvraag is of SIBs volledig afwikkelbaar zijn in een volgende crisis. Om een antwoord op deze vraag te krijgen, zal DNB met input van de betrokken instelling resolutieplannen opstellen voor de Nederlandse SIBs. In deze plannen wordt vastgelegd hoe bij een faillissement de afwikkeling van een instelling plaatsvindt met behulp van het beschikbare crisisinstrumentarium. Een soepele afwikkeling van SIBs wordt vaak bemoeilijkt door een complexe organisatiestructuur, waarbij de economische en operationele activiteiten en de juridische structuur niet altijd parallel lopen. Het beleid dient dan ook te worden gericht op het verminderen van instellingsspecifieke belemmeringen voor resolutie. Zo kan worden gedacht aan het verminderen van de complexiteit door het afbouwen van het aantal juridische entiteiten. Ter illustratie: de Nederlandse SIBs bestaan doorgaans uit honderden juridische entiteiten. Ook kunnen instellingen hun buitenlandse dochterondernemingen meer zelfstandig laten opereren, door deze onderdelen economisch, juridisch en operationeel minder afhankelijk te maken van de groep. Of deze maatregelen uiteindelijk voldoende zullen zijn om een SIB in een crisis daadwerkelijk afwikkelbaar te maken, zal grotendeels afhangen van de snelheid waarmee een crisis zich ontwikkelt. Hoe sneller een crisis zich ontvouwt, des te zwaarder zullen de eisen aan de afwikkelbaarheid van een instelling moeten zijn. Zoals in hoofdstuk 2 nader uiteen zal worden gezet, kleven aan een radicaal alternatief om de afwikkeling te vereenvoudigen – namelijk het vooraf splitsen van een organisatie in een nuts- en een zakenbank – in de Nederlandse context praktische bezwaren. Eén daarvan is dat Nederlandse nutsbanken ook erg afhankelijk zouden worden van marktfinanciering. De omvang van de aan deze nutsbanken toevertrouwde spaargelden zou, hoewel zeker niet klein in
47 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
internationaal perspectief, relatief beperkt zijn ten opzichte van hun grote hypotheekportefeuille. Maar deze portefeuille maakt niet alleen banken kwetsbaar.
1.6 Effect van hypothecaire kredietverlening op financiële stabiliteit 1.6.1 Hoge hypotheekschulden; meer risico’s De totale hypotheekschuld van Nederlandse huishoudens is zeer hoog. Dit geldt niet alleen voor het bedrag (EUR 640 miljard), maar ook voor het bedrag in verhouding tot het nationaal inkomen. In 1995 was de schuld nog 43% van het nationaal inkomen; in 2011 is dit opgelopen naar 105%. Twee ontwikkelingen hebben hier in die periode aan bijgedragen. Ten eerste sluiten huishoudens hogere leningen af, onder andere door een optimale exploitatie van de hypotheekrenteaftrek en het meetellen door banken van tweede inkomens. Daarnaast is het steeds minder gebruikelijk om de leningen gedurende de looptijd af te lossen. Dit laatste is te zien aan de opkomst van aflossingsvrije hypotheken. Hoewel ook bij spaar- en beleggingshypotheken niet wordt afgelost, staat daar nog een tegoed tegenover, dat wordt opgebouwd in een kapitaalverzekering eigen woning. In totaal is de omvang van deze tegoeden echter nog gering ten opzichte van de uitstaande schulden. De hogere leencapaciteit per huishouden heeft geruime tijd een vliegwieleffect op de woningprijzen gehad, vooral in de jaren 1995-2005. Door de ruimere beschikbaarheid van hypothecair krediet, waren huishoudens in staat een hogere woningprijs te betalen, wat bij een star aanbod van woningen de marktprijs heeft opgedreven. De verwachting van verdere prijsstijgingen droeg vervolgens weer bij aan een ruimere kredietverlening, wat het proces verder heeft versterkt. Inmiddels dalen de prijzen. Dit betekent echter nog niet dat de groei van de hypotheekschuld snel zal afvlakken. Er wordt nog steeds weinig op bestaande hypotheken afgelost en door de prijsstijgingen uit het verleden moeten starters in de meeste gevallen nog steeds een hogere lening afsluiten dan de lening die door de vorige eigenaar op dezelfde woning wordt afgelost. De toenemende hypotheekschuld vergroot de risico’s voor de financiële stabiliteit. Hoe hoger de schuld ten opzichte van inkomens, onderpand en spaartegoeden, hoe groter de risico’s voor huishoudens, banken en de overheid. Huishoudens met een eigen woning hebben in veel gevallen te weinig buffers en besteden een groot deel van hun inkomen aan hypothecaire verplichtingen. Dit geldt vooral voor jonge huishoudens die de afgelopen jaren een woning hebben gekocht. In 2009 was bij 15% van de woningbezitters sprake van een negatieve overwaarde: de hypotheekschuld is hoger dan de actuele woningwaarde. Daarna is dit percentage verder gestegen, naar 22% eind 2010. In een scenario waarin de huizenprijzen vanaf 2011 met nog eens 10% dalen, zou naar schatting meer dan 30% van de bestaande hypotheken niet meer volledig gedekt worden door de woningwaarde. Bovendien is meer dan de helft van de hypotheken aflossingsvrij, waardoor ook niet op een gekoppelde spaar- of beleggingsrekening vermogen wordt opgebouwd. Ook zonder verdere huizenprijsdalingen lopen veel huishoudens risico op betalingsproblemen, bijvoorbeeld als de rente oploopt en de maandelijkse lasten stijgen. Een mogelijke inkomensschok, zoals werkloosheid, maakt huishoudens buitengewoon kwetsbaar. Naarmate dit een cyclus van gedwongen verkopen en (verder) dalende huizenprijzen in gang zet, drukt dit bovendien extra op zowel huishoudens als banken. Een laatste, nog onder belicht aspect in deze context is dat in veel gevallen onvoldoende buffer wordt
48 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
opgebouwd voor de periode na de 30-jaarsperiode waarin de hypotheekrente kan worden afgetrokken. Het risico schuilt er voor huishoudens in dat de woonlasten scherp stijgen op een moment dat het inkomen nauwelijks groeit of zelfs afneemt – in het bijzonder bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Banken zijn ten eerste kwetsbaar via de verstrekte hypothecaire kredieten, die een aanzienlijk deel uitmaken van hun balans (bijna 30%). In een scenario van scherp dalende woningprijzen gecombineerd met grotere betalingsproblemen bij huishoudens, kan dat tot een oplopende verliesratio op hypotheken leiden. Een tweede stabiliteitsrisico voor banken betreft de internationaal gezien relatief grote afhankelijkheid van marktfinanciering van de uitstaande hypotheken. Mede als gevolg van de hogere Nederlandse hypotheekschuld zijn de leningen aan huishoudens en bedrijven bijna twee keer zo groot als de besparingen van huishoudens en bedrijven. Figuur 1.2 laat zien dat het verschil tussen beide ongeveer EUR 500 miljard is. Dit zogenoemde depositofinancieringsgat wordt niet veroorzaakt doordat Nederlanders in internationaal perspectief weinig sparen, maar door de relatief grote hypothecaire kredietverlening. Grafiek 1.13 illustreert dat de Nederlandse hypotheekschuld als percentage van het bbp in internationaal perspectief zeer hoog is. In de jaren voorafgaand aan de crisis kon het depositofinancieringsgat relatief eenvoudig worden opgevuld met goedkope marktfinanciering, zoals securitisaties. De crisis heeft het aantrekken van dit soort financiering echter zowel moeilijker als duurder gemaakt. Bij verdere negatieve ontwikkelingen op de huizenmarkt kan dit een nog moeilijkere opgave worden. Ook bestaande securitisaties worden in dat geval mogelijk minder kredietwaardig geacht en kunnen te maken krijgen met neerwaartse aanpassingen van ratings, waardoor zij niet of minder goed gebruikt kunnen worden als onderpand voor belening bij andere banken of de ECB.
Figuur 1.2 - Depositofinancieringsgat van de binnenlandse bankensector EUR miljard, 2e kwartaal 2011
Huishoudens direct
Private sector via securitisaties
Depositofinancieringsgat
Private sector via bankdochters
Bedrijven direct
1.200 1.000
478 800 600 400 200 0 Leningen Toelichting: Private sector via securitisaties bevat voornamelijk hypotheken.
49 dnb / Jaarverslag 2011
Gat Bron: DNB.
Besparingen
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.13 - Hypotheekschuld internationaal Procenten bbp
120 100 80 60 40 20 0 AR SA RU ID
BR TR IN
MX IT
JP
ZA FR HK DE ES
CA US AU UK NL CH
Bron: FSB.
Ook de Nederlandse overheid draagt risico’s wanneer de situatie op de huizenmarkt verslechtert. Expliciet is dat het geval bij de Nationale Hypotheekgarantie (NHG), via de achtervangfunctie die de overheid heeft bij het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW). Middels dat fonds staat de overheid uiteindelijk garant voor ruim EUR 140 miljard aan hypotheken. Het Waarborgfonds heeft slechts EUR 730 miljoen kapitaal om verliezen op te kunnen vangen. In het geval van een serieus stressscenario is deze reserve onvoldoende en draagt de overheid het volledige verlies dat daarna optreedt. 1.6.2 Schade tot dusver beperkt, maar risico neemt toe Ondanks de toenemende risico’s die de hoge Nederlandse hypotheekschuld veroorzaakt, valt de ’schade’ tot nu toe mee. Huishoudens zijn goed in staat om aan hun verplichtingen te voldoen, mede door de relatief laag gebleven rente en werkloosheid. Verder is het van belang dat de huizenprijzen vanaf de jaren tachtig tot 2008 aanzienlijk zijn gestegen. Daardoor is het onderpand bij oudere hypothecaire leningen in de meeste gevallen nog steeds volledig dekkend. Grote verliezen bij banken zijn tot nu toe uitgebleven. Wel zijn de woningprijzen sinds 2008 gemiddeld met 11% gedaald, waardoor de kans op verliezen bij recent afgesloten hypotheken groter is geworden (zie grafiek 1.14). Onder invloed van dalende huizenprijzen en teruglopende transactievolumes is de groei van de hypothecaire kredietverlening de afgelopen jaren afgevlakt, tot 2,8% in 2010. De vooruitzichten voor de hypothecaire kredietverlening hangen af van diverse ontwikkelingen. Enerzijds loopt de omvang van de hypotheekschuld nog verder op, doordat nieuwe huizenkopers in de meeste gevallen nog altijd meer voor woningen betalen en lenen dan de vorige eigenaars, maar ook omdat er relatief weinig wordt afgelost. Anderzijds zien huishoudens de afgelopen periode hun inkomens- en arbeidsmarktvooruitzichten verslechteren, waardoor hun leencapaciteit onder druk staat. Daarnaast zijn huishoudens terughoudend door onzekerheid over mogelijke fiscale hervormingen en hangt de leencapaciteit af van het verstrekkingsbeleid van banken. De prijs van marktfinanciering voor banken ligt sinds de crisis aanzienlijk hoger, waardoor de hypotheekrentes zijn opgelopen. Verder zijn er maatregelen genomen om
50 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Grafiek 1.14 - Huizenprijzen voorafgaand aan de piek en in vijf jaar daarna Prijsindex, t=100
t=1978 K2
t=2008 K3
Nominaal
Reëel
110
110
100
100
90
90
80
80
70
70
60
60
50
50 t–1
t
t+1
t+2
t+3
t+4
t+5
Toelichting: Nominaal: Prijsindex bestaande koop woningen (voor seizoen gecorrigeerd).
t–1
t
t+1
t+2
t+3
t+4
t+5
Reëel: gedefleerd met CPI/HICP. Bron: Kadaster, CBS en DNB.
overmatige hypothecaire kredietverlening tegen te gaan, zoals de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF) en de al wat eerder ingezette strengere interpretatie ervan. Al met al zal de hypothecaire kredietgroei naar verwachting de komende jaren nog positief zijn, maar lager liggen dan voorheen. Door de vertragende kredietgroei en dalende huizenprijzen ontstaat een nieuwe situatie op de woningmarkt, waarin banken en huishoudens er niet als vanzelfsprekend op kunnen rekenen dat de huizenprijzen stijgen en het onderpand genoeg is om een eventueel verlies te dekken. In de nasleep van de kredietcrisis ontwikkelt deze nieuwe situatie zich nu al drie jaar. Hypotheken van na 2005 zijn erg kwetsbaar: voor deze groep zijn zowel de gemiddelde Loan-to-Value ratio als de kans op betalingsproblemen relatief groot. Figuur 1.3 toont dat met name jongere huizenbezitters kwetsbaar zijn. Meer dan een kwart van de huizenbezitters tussen 35 en 45 jaar heeft een negatieve overwaarde op de woning. Onder de 35 jaar is dat zelfs bij meer dan de helft van de huizenbezitters het geval. 1.6.3 Oorzaak van verstoringen op de woningmarkt DNB wil de risico’s voor de financiële stabiliteit beperken, wat in dit geval betekent dat de bron van de hoge hypotheekschuld nadere aandacht verdient. Het is voor huishoudens aantrekkelijk om een woning met een relatief grote schuld te financieren en die schuld gedurende de looptijd niet af te lossen. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen. De betaalde hypotheekrente is voor de inkomstenbelasting aftrekbaar in box 1, wat de effectieve hypotheekrente verlaagt. Aflossen is dan minder aantrekkelijk aangezien de effectieve rente in verhouding tot andere rentevoeten zeer laag is. Vanwege de lagere rentelasten wordt de leencapaciteit groter, waardoor de totale hypotheekschuld hoog blijft. Ook de NHG stimuleert de opbouw van hypotheekschuld, doordat het risico op wanbetaling voor een groot deel naar de overheid gaat zonder dat daar een kostendekkende premie of een eigen risico tegenover staat. Deze overdracht van kredietrisico geeft banken een prikkel om binnen de NHG-regels zo soepel mogelijk om te gaan met de acceptatiecriteria, waardoor huishoudens gemakkelijker een (hogere) hypotheek kunnen krijgen. De lagere kapitaaleisen voor NHG-leningen zorgen voor banken bovendien voor lagere financieringskosten, wat een drukkend effect heeft op de rente voor klanten.
51 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Figuur 1.3 - Overwaarde woning, per leeftijdcategorie EUR, per leeftijdcategorie woningbezitter. Per 1 januari 2010
● Mediaan
Gewogen gemiddelde
500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 -100.000 25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
Toelichting: Overwaarde is woningwaarde min hypotheek. De verticale lijnen geven de verdeling weer. Het blauwe gedeelte is de middelste 50% van de verdeling; de gehele zwarte lijn is de
55-64 jaar
65+ jaar
Totaal
middelste 80% van de verdeling. Exclusief vermogen in KEW/banksparen. Bron: CBS IPO, DNB-bewerkingen.
Bij beide genoemde oorzaken gaat het in feite om marktverstoringen als gevolg van overheidsbeleid. Dit neemt niet weg dat de ruime hypotheekverstrekking niet alleen het gevolg is van NHG en hypotheekrenteaftrek. Veranderende gewoontes en financieringsvoorwaarden lijken ook een rol te spelen. Zoals bekend gingen banken in de jaren negentig ook tweede inkomens meetellen bij het bepalen van de leencapaciteit. Banken en huishoudens zijn het tevens steeds ’gewoner’ gaan vinden om tophypotheken af te sluiten, waarbij de lening meer bedraagt dan de waarde van de woning. Tot eind jaren tachtig was dit bij minder dan 20% van de nieuwe hypotheken het geval; in 2001 was dit al gestegen naar ruim 60%. Ook aflossingsvrije leningen namen vanaf de jaren negentig een hoge vlucht: in 1994 ging het om ongeveer 5% van de hypotheken, in 2000 al ruim 30% en in 2010 was al meer dan de helft van de uitstaande hypotheken volledig aflossingsvrij. 1.6.4 Gewenste beleidswijzigingen en transitie Om de risico’s voor de financiële sector, huishoudens en overheid terug te dringen, zijn beleidswijzigingen op het gebied van de hypothecaire krediet verlening noodzakelijk. Uiteindelijk zal van de fiscaliteit geen impuls meer moeten uitgaan op de kredietverlening. Een dergelijke aanpassing maakt idealiter onderdeel uit van veel bredere hervormingen op de woningmarkt, zoals bijvoorbeeld bepleit in het rapport ‘Naar een integrale hervorming van de woningmarkt’ vanuit de SER, waaraan ook DNB heeft bijgedragen. Voor de timing van de gewenste maatregelen is belangrijk dat een te schoks gewijze inperking van de hypotheekschuld een risico kan vormen voor de financiële stabiliteit. Een lagere kredietverlening heeft een drukkend effect op de huizenprijzen, waardoor het verlies bij wanbetaling groter kan worden.
52 dnb / Jaarverslag 2011
Koersen op stabiliteit
Huishoudens kunnen daarnaast vermogensverlies lijden. Dat drukt de bestedingen en vermindert de economische groei. Via negatieve effecten op de arbeidsmarkt kan dit de inkomenspositie van huishoudens beïnvloeden, wat hun leencapaciteit doet verminderen. Een geleidelijke beleidswijziging beperkt de kans op dergelijke effecten. Op dit moment dalen de huizenprijzen al drie jaar. Deze prijsdaling gaat in een tempo dat financiële instellingen tot nu toe geen problemen heeft gebracht. Het terugdringen van de risico’s op de woningmarkt via geleidelijk beleid zal een fors aantal jaren in beslag nemen, maar dient wel op korte termijn te worden gestart. Dit betekent in elk geval dat het nodig zal zijn om de markt zo snel mogelijk voor te bereiden op maatregelen die in de toekomst genomen zullen worden. Eenduidige communicatie over deze maatregelen neemt onzekerheid weg, en zorgt daarmee voor rust op de woningmarkt. Als startpunt voor de gewenste beleidswijziging geldt dat aflossen van hypotheekschuld aantrekkelijker en gemakkelijker moet worden. Voor huishoudens met een (gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheek zou er geen belemmering mogen zijn om een groter deel van de lening af te lossen dan vooraf was voorzien. Dit is ook in het belang van banken; zij dienen te bevorderen dat de financiële situatie van huishoudens na de recente huizenprijsdalingen nog afdoende solide is. Waar nodig zouden zij klanten kunnen aansporen om extra, stapsgewijze aflossingen te doen of het aflossingsvrije gedeelte van de hypotheek te verkleinen. Daarbij zouden zij extra aflossing aantrekkelijker kunnen maken, bijvoorbeeld door bestaande boetebepalingen te versoepelen. De overheid kan aflossing van hypotheekschulden stimuleren door voortijdige opname van het opgebouwde tegoed in de kapitaalverzekering eigen woning niet langer te belasten en/of woning en tegoed fiscaal neutraal in box 3 onder te brengen. Aflossingen op de hypotheekschuld en spaartegoeden in een kapitaalverzekering eigen woning worden in dat laatste geval fiscaal gelijk behandeld. Nieuwe aflossingsvrije leningen zijn niet meer aantrekkelijk, wanneer de kredietverlening geen fiscale impulsen meer kent. Een eerste stap in die richting is het geleidelijk laten afnemen van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente, gedurende de looptijd van de lening. De hypotheekrenteaftrek wordt dan bijvoorbeeld beperkt tot de rente op de fictieve schuld bij een jaarlijks annuïtair aflossingsschema. Daarnaast kan de maximale Loan-to-Value (LTV) ratio op nieuwe leningen op termijn verder omlaag gebracht worden. Bij de aangepaste Gedragscode is in 2011 een limiet ingevoerd van 110%, terwijl leningen tot 120% recent nog gebruikelijk waren. Sinds de verlaging van de overdrachtsbelasting is de maximale LTV-ratio 106%. In de praktijk zijn banken mogelijk al voorzichtiger. Dat maakt het aannemelijk dat er vrij snel een verlaging naar 100% kan worden aangekondigd, ingaande over bijvoorbeeld vier of vijf jaar, zeker bij een gelijktijdige afschaffing van de overdrachtsbelasting. Na deze initiële verlaging is op den duur een verdere verlaging gewenst, bijvoorbeeld naar 90%, in lijn met wat internationaal gebruikelijk en wat ook in Nederland in de jaren 90 gemeengoed was. Hierdoor worden mogelijke kwetsbaarheden bij huishoudens en financiële instellingen aanzienlijk verkleind. Tegelijkertijd zijn de mogelijke negatieve gevolgen van een verlaging van 100% naar 90% potentieel sterk, omdat kopers dan een groter deel van de aankoop zelf moeten financieren. Om een significant effect op woningprijzen en bestedingen te voorkomen, is het daarom aan te bevelen dat deze beperking stapsgewijs en over een langere termijn plaatsvindt.
53 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
2 Toezicht in tijden van crisis
2.1 Inleiding ‘Tijdens de verbouwing gaat de verkoop gewoon door!’ Deze slogan uit de detailhandel was in 2011 in hoge mate van toepassing op DNB. T erwijl intern de organisatie en de aanpak van het toezicht grondig werden vernieuwd, vroegen zowel de Europese schuldencrisis als de verslechterende economische situatie om de volle aandacht van het toezicht. De lessen die in eerdere stadia van de crisis zijn opgedaan, bleken ook bij deze jongste verschijningsvorm van de marktonrust zeer waardevol. Dat gold in het bijzonder voor de vertaling van macroprudentiële risico’s naar het microtoezicht. DNB heeft de onder toezicht staande instellingen voortdurend vragen gesteld over de risico’s die ze liepen en de mate waarin ze in staat zouden zijn het hoofd te bieden aan een verdere verslechtering van de omstandigheden. W aar nodig zijn door DNB maatregelen afgedwongen. De separaat te verschijnen ZBO-verantwoording biedt een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen en resultaten in het toezicht, waarbij ook de onderzoeken naar het optreden van DNB worden besproken. Dit hoofdstuk behandelt de belangrijkste uitdagingen in het toezicht op de financiële sector. Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde: h et belang van bufferherstel, de omvang van de financiële sector, financiering van het bankwezen, de vooruitzichten voor levensverzekeraars en het nieuwe toezichtkader voor pensioenfondsen. Niet alleen DNB verandert, ook de sector zelf is nog volop bezig de gevolgen van de turbulentie van de afgelopen jaren te verwerken. O ok hierbij geldt dat de aandacht die de interne organisatieveranderingen vragen niet ten koste mag gaan van de focus op de buitenwereld. Dat betekent dat het implementeren van de noodzakelijke structurele veranderingen in de financiële sector samen op moeten gaan met het benoemen en aanpakken van de uitdagingen van het moment.
2.2 Bufferherstel, een kwestie van lange adem De buffers in het financiële systeem zijn niet groot genoeg. Buffers zijn nodig om de onvermijdelijke onzekerheden in economische processen op te vangen. De verliezen die tijdens de crisis door banken, verzekeraars en pensioenfondsen zijn geleden, brachten de bodem van de spaarpot te snel in zicht. Instellingen moeten daarom over meer vermogen beschikken, zodat zij ook in slechte tijden uit de gevarenzone blijven. Deze les uit de crisis hebben toezichthouders inmiddels wereldwijd getrokken. DNB is hierop geen uitzondering. Bufferherstel heeft hoge prioriteit.
55 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Maar het opbouwen van buffers tot de vereiste grootte is een taai proces. Want voordat de extra benodigde reserves kunnen worden opgebouwd, moeten eerst de geleden verliezen worden goedgemaakt. Dat is lastig nu de omstandigheden niet meewerken: h et economisch klimaat is guur en onzeker. De aanhoudende crisis leidt nog altijd tot afschrijvingen, en de lage economische groei belemmert de winstgevendheid. Het weerstandsvermogen van banken kan op twee manieren worden beoordeeld: gewogen of ongewogen. De eerste, meest gehanteerde methode is om het kapitaal af te zetten tegen de voor risico gecorrigeerde waarde van de bezittingen. Grafiek 2.1 laat zien dat banken deze gewogen kapitaalratio dankzij winstinhoudingen en kapitaalinjecties al behoorlijk hebben versterkt: d e tier 1 ratio ligt op een structureel hoger niveau dan vóór de crisis. T ijdens de kredietcrisis kwam echter de tweede wijze van kapitaalbeoordeling meer in zwang: d e simpele, ongewogen verhouding tussen kapitaal en bezittingen of ‘leverage ratio’. De ongewogen kapitaalratio van het Nederlandse bankwezen is internationaal gezien laag. Enerzijds reflecteert dit het relatief lage risicoprofiel van de Nederlandse banken (veroorzaakt door de grote hypotheekportefeuilles). Anderzijds illustreert dit dat aanvullend bufferherstel wenselijk is, zeker omdat de risicoweging in de jaren voor de crisis geleidelijk lager is geworden. De ongewogen kapitaalratio daalde daardoor gestaag terwijl de risicogewogen kapitaalratio ongeveer constant bleef. De versterking van het kapitaal in de afgelopen jaren heeft de leverage ratio teruggebracht tot het niveau van eind jaren negentig, maar niet veel meer dan dat. Het is bovendien zorgelijk dat de aanvankelijke snelle versterking van de kapitaalratio’s in 2008 en 2009 inmiddels weer afvlakt. In het afgelopen jaar werd zelfs een lichte daling van de solvabiliteit van het bankwezen genoteerd. H et is op zich niet vreemd dat in een economisch moeilijk jaar als 2011 de kapitaalratio Grafiek 2.1 - Ontwikkeling Tier 1 ratio en leverage ratio Nederlands bankwezen In procenten
Tier 1 ratio
Leverage ratio (obv Tier 1 kapitaal)
14 12 10 8 6 4 2
0 98
99
00
01
56 dnb / Jaarverslag 2011
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
Toezicht in tijden van crisis
niet verbetert, maar dat neemt niet weg dat het wel wenselijk is. E en verdere versterking van het kapitaal van banken heeft in de komende jaren dan ook prioriteit. Overigens zijn alle deelnemende Nederlandse banken geslaagd voor de EBA stresstest van juli 2011. In de EBA herkapitalisatie exercitie van december 2011 liet alleen SNS Reaal een tekort van EUR 159 miljoen zien. In het kader van de migratie naar het nieuwe wereldwijde Bazel III raamwerk werkt DNB hier aan. Onder dit regime is een substantieel hoger kapitaalsniveau vereist. Bovendien is de definitie flink aangescherpt van wat als kapitaal mag worden gerekend. H oewel Bazel III pas in 2019 volledig van kracht wordt, dringt DNB omwille van het belang van bufferherstel er bij de banken op aan om snel te voldoen aan de nieuwe eisen. O ok speelt mee dat de verwachting is dat marktparticipanten al ruim voor de invoeringsdatum zullen verlangen dat banken aan de onder Bazel III vereiste niveaus voldoen. Alle banken hebben daarom in 2011 een migratieplan bij DNB moeten indienen, een gedetailleerde beschrijving van hoe zij denken dat zij tijdig aan de verscherpte eisen zullen voldoen. U it de plannen blijkt dat banken in de goede richting bewegen, maar dat veel banken nog wel veel werk moeten verzetten. Als geplande maatregelen voor tijdige migratie noemden banken vooral inhouding van winst. De effectiviteit van die maatregel is sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen. De door banken ingeschatte groei was daarbij – gegeven de huidige macro-economische onzekerheid – niet altijd realistisch. Voor die gevallen dat de gehanteerde prognoses te rooskleurig waren, heeft DNB herziening van het migratieplan geëist. H et komende jaar wordt de implementatie van deze plannen nauwlettend gevolgd, en waar nodig bijgestuurd. Bij de verzekeraars betreft de noodzaak tot bufferherstel in de eerste plaats levensverzekeraars. Door de aard van hun activiteiten hebben zij veel beleggingen en zijn ze dus kwetsbaar voor een neergang in de financiële markten. Levensverzekeraars hebben door hun langlopende polissen bovendien het karakter van een olietanker – anders dan bijvoorbeeld een schadeverzekeraar kunnen ze verliezen niet opvangen door de premies te verhogen. De aanhoudende crisis zorgt bovendien voor een lage rentestand, die de solvabiliteit verder naar beneden drukt. De neergang als gevolg van de crisis is daarom nog niet goedgemaakt. S terker nog: in 2011 leed de sector als geheel een verlies van ruim EUR 1,9 miljard (voorlopige cijfers op basis van vierde kwartaalrapportages), dat de buffers verder heeft uitgehold (zie grafiek 2.2). Levensverzekeraars bevinden zich in een zeer moeilijke markt. Deels weer spiegeltdit de sterk negatieve externe omgeving, maar deels zullen verzekeraars ook de tering naar de nering moeten zetten. V erlies van vertrouwen als gevolg van de affaires rond beleggingsverzekeringen en de opkomst van banksparen hebben ertoe geleid dat de vraag naar individuele levenpolissen sterk is gedaald. Het gevolg is verhoogde concurrentiedruk en omgekeerde schaalvoordelen, die beide de structurele winstgevendheid ondermijnen. Verzekeraars zullen hiernaar moeten handelen. W ant zolang een gezonde marge ontbreekt, blijft de opbouw van solide buffers buiten bereik (zie ook paragraaf 2.5). DNB bekijkt de benodigde solvabiliteit van verzekeraars in samenhang met Solvency II, het nieuwe Europese raamwerk voor verzekeringstoezicht. De invoering hiervan is voorzien in 2014. O nder dit raamwerk zullen verzekeraars kapitaal moeten aanhouden aan de hand van de risico’s die ze lopen. Hoewel solvabiliteitsratio’s onder Solvency II niet zomaar te vergelijken zijn met de ratio’s onder het huidige raamwerk, kan uit impactstudies voorzichtig worden
57 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Grafiek 2.2 - Solvabiliteit Levensverzekeraars 1995-2011 EUR miljoen
500 450 400 350 300 250 200
150 95
96
97
98
99
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
Bron: DNB.
geconcludeerd dat Nederlandse verzekeraars hierdoor per saldo een lagere solvabiliteit zullen rapporteren. De sector als geheel blijft aan de normen voldoen, maar voor enkele verzekeraars zullen de nieuwe regels wel bijten. Solvency II maakt duidelijk hoe groot de noodzaak van bufferherstel is. Ook pensioenfondsen hebben hun buffers zien verdampen in de crisis. Verliezen op de beurs en een lage rentestand hebben de dekkingsgraad (de verhouding tussen vermogen en verplichtingen) sterk verlaagd. Pensioenfondsen hebben daarnaast te kampen met een stijgende levensverwachting die nu ook uit het bestaande vermogen moet worden gefinancierd. De dekkingsgraad heeft zich sinds het begin van de crisis nauwelijks hersteld (zie grafiek 2.3). In het afgelopen jaar is de dekkingsgraad onder invloed van de voortdurende crisis zelfs weer tot beneden de 100% gedaald. Dit betekent dat het gemiddelde fonds op dit moment niet voldoende geld in kas heeft om de nominale toezegging aan de deelnemers gestand te doen. Bovendien is de ambitie om de pensioenen aan de stijging van de inflatie of de lonen te koppelen voor vrijwel alle fondsen buiten beeld, de gemiddelde reële dekkingsgraad bedroeg eind 2011 slechts 73%. Overigens, indien buffers van pensioenfondsen voor de crisis niet zo hoog waren geweest, was het huidige beeld nog aanzienlijk slechter geweest. Buffers hebben dan ook hun nut dubbel en dwars bewezen. Om te voorkomen dat deze problemen worden doorgeschoven naar de toekomst, hebben veel fondsen in 2008 een herstelplan opgesteld, waarin ze duidelijk maken hoe ze uiterlijk eind 2013 uit de situatie van onderdekking komen. F ondsen hebben hiervoor een beperkt aantal instrumenten tot hun beschikking: de indexatie (voor zover nog aanwezig) achterwege laten, de premie verhogen, een bijstorting aan de werkgever vragen of de pensioenrechten verlagen. Deze laatste maatregel brengt begrijpelijkerwijs vaak onrust onder de pensioendeelnemers met zich mee. Niettemin, de afgelopen jaren zijn de overige instrumenten echter al grotendeels uitgeput, wat betekent dat als de huidige omstandigheden voortduren, korten voor veel fondsen onontkoombaar
58 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Grafiek 2.3 - Dekkingsgraad pensioenfondsen In procenten
Sector
Minimaal vereist
160 140 120 100 80 I
II
07
III
IV
I 08
II
III
IV
I
II
III
IV
09
I 10
II
III
IV
I
II
III
IV
11
Bron: DNB.
zal blijken te zijn. DNB heeft in overleg met SZW gezien de uitzonderlijke omstandigheden de afgelopen jaren al ruimte gegeven in de toepassing van de regels voor pensioenfondsen. M aar verder uitstel van noodzakelijke maatregelen is onverantwoord. O m deelnemers zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen, heeft DNB ervoor gekozen om de verwachte kortingen pro-actief aan te kondigen en fondsen de mogelijkheid te geven kortingen in eerste instantie te maximeren op 7%. Bufferherstel van pensioenfondsen is vooral afhankelijk van herstel van financiële markten, of zo nodig een verlaging van pensioenaanspraken en -uitkeringen. Herstel via forse premieverhogingen smoort economisch herstel in de kiem. Bovendien zijn steeds grotere premiestijgingen nodig om buffers te vullen, gegeven de vergrijzing van de meeste fondsen. Daarnaast dient ook een structurele oplossing te worden gevonden voor de erosie van buffers door de gestegen levensverwachting. T egen deze achtergrond is dan ook door sociale partners besloten om het pensioencontract aan te passen, in lijn met de aanbevelingen van onder de andere de Commissie Goudswaard.
2.3 Omvang financiële sector vergt streng toezicht De Nederlandse financiële sector is internationaal gezien groot en geconcentreerd (zie grafiek 2.4). T ijdens de crisis is aangetoond dat het noodzakelijk kan zijn dat de overheid financiële instellingen in laatste instantie te hulp schiet. De houdbare omvang van de instellingen en de sector als geheel zijn daarmee begrensd. Ierse en IJslandse belastingbetalers kunnen daarover meepraten. In een financieel doemscenario is het niet ondenkbaar dat ook de veerkracht van de Nederlandse overheid in het geding komt. Overigens mag niet geconcludeerd worden dat ons land per se een kleinere financiële sector moet nastreven. W ant er zijn ook voordelen aan een omvangrijke financiële sector. De sector draagt substantieel bij aan het Nederlandse bbp, en doet dat bovendien met hoogwaardige, niet vervuilende werkgelegenheid. U it onderzoek van DNB blijkt dat een internationaal actief
59 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Grafiek 2.4 - Omvang en concentratie bankwezen In procenten van bbp, ultimo 2010
Internationaal opererende grootbanken
Overig
700 600 500 400 300 200 100 0 UK
CH
NL
SE
Gebaseerd op grootbanken die mee hebben gedaan aan de EBA stresstest. Voor Zwitserland zijn de
DE
ES
BE
FR
twee grootste banken geselecteerd. Bron: Jaarverslagen, EBA, ECB, en Nationale Bank van Zwitserland.
bankwezen bijdraagt aan hogere investeringen in het buitenland. W aar de omvang van de sector het gevolg is van niet-productieve activiteiten, zoals belastingarbitrage, is afbouw overigens wel wenselijk. Dit geldt bijvoorbeeld voor hypotheekconstructies die gericht zijn op het maximaliseren van de belastingaftrek. Het terugdringen van dit soort constructies kan de omvang van de sector op termijn enigszins verkleinen, maar het beeld van een grote en geconcentreerde financiële sector blijft overeind. De constatering dat Nederland een klein land met een grote financiële sector is, leidt wel tot de noodzaak van een ‘verhoogde dijkbewaking’. Dit betekent extra eisen en strenger toezicht voor systeemrelevante instellingen, en een effectief crisisinstrumentarium. Dat kan een concurrentienadeel voor instellingen opleveren op de Europese markt, maar dit zal tot op zekere hoogte moeten worden geaccepteerd. Overwegingen van level playing field dienen uiteindelijk ondergeschikt te zijn aan het belang van financiële stabiliteit. Nederland is nu eenmaal een klein land, het is dus per inwoner duurder om een bank te redden dan in een groot land. K leine landen zijn daardoor in het nadeel, wat illustreert dat Nederland baat zou hebben bij een Europese aanpak: e en Europese toezichthouder, een Europees depositogarantiestelsel en een Europees crisis resolutieraamwerk met afspraken over burden sharing. A ndere landen met een relatief grote sector, zoals het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Zweden, lijken overigens eenzelfde afweging te maken. Om invulling te geven aan dit noodzakelijke strenge toezicht heeft DNB het afgelopen jaar de toezichtmethodologie en -aanpak grondig herijkt. P er januari 2012 is de nieuwe aanpak van kracht. De risicoanalyse is aangescherpt, instellingen worden onder meer op basis van de risico’s voor het financiële systeem geclassificeerd. De toewijzing van de beschikbare toezichtcapaciteit is rechtstreeks aan deze prioriteiten gekoppeld. De werkwijze is aan de hand van best practices gestandaardiseerd, zodat de kwaliteit beter gemeten en bewaakt kan worden. E r is binnen DNB meer aandacht voor instellings- en sector overschrijdend themaonderzoek. Z o zullen in 2012 onder meer onderzoeken worden gedaan naar bedrijfsmodellen, risicobeheersing, beloningsbeleid en
60 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
deskundigheid van bestuurders. Daarnaast is al eerder de organisatie aangepast, waarbij specialisaties bij elkaar zijn gezet en versterkt in expertisecentra. Z o is er een gespecialiseerde interventieafdeling opgezet en een expertisecentrum voor cultuur en integriteit in financiële instellingen. O ok het macroprudentiële toezicht is uitgebreid en organisatorisch versterkt. Daarbij wordt geprofiteerd van het feit dat toezichthouder en centrale bank in één organisatie zijn verenigd. In de aanpak van systeemrelevante instellingen (het in de crisis geconstateerde ‘too-big-to-fail’-probleem) sluit DNB aan bij het door de Financial Stability Board ontwikkelde raamwerk. Dit raamwerk zet in op verkleining van zowel de kans dat een instelling in de problemen komt, als de gevolgen daarvan. Belangrijke elementen zijn hogere kapitaaleisen naarmate een instelling meer systeemrelevant is, het creëren van een effectief instrumentarium om een falende instelling ordelijk af te wikkelen, en het opstellen van herstel- en resolutieplannen. DNB maakt hier in samenwerking met het ministerie van Financiën goede vorderingen. Z o kondigde DNB eind 2011 aan dat systeem relevante banken extra kapitaal moeten gaan aanhouden. Daarnaast krijgt DNB dankzij de door de minister ingediende Interventiewet scherper gereedschap om in te grijpen in een crisis. In 2012 zal DNB voor de systeemrelevante instellingen resolutieplannen gaan opstellen. Verhoogde dijkbewaking kan bestaan uit hogere kapitaaleisen en intensiever toezicht, maar ook uit structurele maatregelen. In dit verband is veel aandacht voor maatregelen om activiteiten van elkaar te scheiden, zoals het apart zetten van bepaalde activiteiten (ring-fencing) of een Nederlandse uitwerking van de Amerikaanse ‘Volcker Rule’, die handel voor eigen rekening verbiedt. Ring‑fencing lijkt om diverse redenen echter geen goede oplossing voor Nederland. De Volcker Rule is intuïtief aantrekkelijk, maar het is de vraag of de baten hier opwegen tegen de kosten (zie box 2.1). Box 2.1 Ring-fencing, Volcker Rule, het ei van Columbus? Om systeemrelevantie te verminderen en resolutie te vergemakkelijken zijn modellen geopperd om banken langs verschillende activiteiten in losse onderdelen op te delen (ring-fencing). De gedachte hierbij is dat zaken bankieren risicovoller is dan retailbankieren en dat besmetting zo kan worden tegengegaan; en dat zakenbanken eenvoudiger (en dus goedkoper) af te wikkelen zijn omdat ze geen nutsfunctie zouden hebben. Aangezien er wel synergievoordelen tussen beide soorten activiteiten zijn, is een ring-fence binnen een concern kosteneffectiever dan een volledige splitsing. Ring-fencing krijgt recent veel aandacht omdat in het Verenigd Koninkrijk het voornemen bestaat om de binnenlandse retail-activiteiten in een ring-fence onder te brengen. P ure zakenbankactiviteiten zouden buiten de ring-fence moeten plaatsvinden. Hiertussen bestaat een brede midden categorie van activiteiten die wel mogen, maar niet moeten worden afgescheiden van de retailactiviteiten: e en bank mag kiezen of de activiteiten binnen of buiten de ring-fence plaatsvinden. De precieze vaststelling van de definitie is nog onderwerp van de discussie, hetgeen de complexiteit illustreert van het onderscheid tussen nuts- en zakenbanken. Er zijn echter wel kanttekeningen te plaatsen bij dit concept. T en eerste: gesteld dat het lukt om de zakenbank- en nutsbankactiviteiten te onderscheiden, is het nog altijd de vraag of een ring-fence besmetting tussen deze onderdelen voorkomt. L ehman Brothers was een pure zakenbank, maar
61 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
besmette in zijn ondergang vele retailbanken. Zakenbanken zijn op diverse manieren verweven met de rest van het financiële stelsel. T en tweede is het de vraag of het mogelijk is om effectieve schotten tussen de verschillende onderdelen te plaatsen. In het Britse voorstel blijven er groepsrelaties bestaan en blijft het bij voorbeeld mogelijk dat zakenbank en nutsbank onder dezelfde naam opereren. Tenslotte dient bedacht te worden dat nuts bankieren niet per definitie veilig is. Nutsbanken zullen bijvoorbeeld een grote exposure op de woningmarkt hebben. De Amerikaanse Savings&Loans-crisis en de problemen met Nederlandse hypotheekbanken in de jaren tachtig illustreren de risico’s hiervan. In het specifieke Nederlandse geval spelen nog enkele andere overwegingen. Het Nederlandse bankwezen is sterk afhankelijk van marktfinanciering (zie paragraaf 2.4). H et is moeilijk in te zien hoe besmetting dan voorkomen kan worden. Daar komt bij dat – anders dan in het VK – de zakenbank activiteiten van Nederlandse instellingen, zeker na de splitsing van ABN AMRO, beperkt zijn. Dit betekent dat de resterende retailbanken nog altijd zeer groot zouden zijn. Onder de Amerikaanse Volcker Rule wordt handel voor eigen rekening verboden en worden investeringen in hedgefondsen en private equity begrensd. Intuïtief spreekt dit voorstel aan, dit zijn activiteiten met hoge risico’s. Ook hier is de afbakening complex: h et is niet altijd even duidelijk waar de dienstverlening aan klanten of risicomanagement overgaat in handel of investeringen voor eigen rekening. Activiteiten ten behoeve van klanten waarbij de bank risico loopt (bijvoorbeeld market making) blijven onder de Volcker Rule toegestaan. Dit geldt ook voor investeringen in entiteiten ten behoeve van eigen securitisaties. De onder de Volcker Rule bedoelde activiteiten zijn in Nederland zeer klein, ook al omdat sinds de crisis nieuwe regels zijn geïntroduceerd die banken verplichten meer kapitaal aan te houden voor handelsactiviteiten. Dit maakt handel voor eigen rekening minder aantrekkelijk. E en Nederlandse uitwerking van de Volcker Rule zou dus niet zozeer van invloed zijn op de bestaande praktijk, maar vooral een preventieve werking hebben: voorkomen zou worden dat banken activiteiten op dit vlak gaan ontwikkelen. H ier past echter een belangrijke kanttekening: e r is hier geen sprake van ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Het subtiele onderscheid tussen verboden activiteiten voor eigen rekening en toegestane activiteiten ten behoeve van klanten, compliceert de uitvoering van het toezicht. Niet uitgesloten kan worden dat op transactieniveau data moet worden vastgelegd en gemonitord om een goede handhaving te kunnen garanderen. De Amerikaanse voorstellen (thans uitgewerkt in een consultatiedocument) zijn op dit vlak niet erg hoopgevend. In aanmerking genomen dat de omvang in Nederland zeer beperkt is en de aangescherpte kapitaaleisen al een belangrijke ontmoedigende werking hebben, is het aldus twijfelachtig of de kosten van deze maatregel hier de baten niet overschrijden. Nader onderzoek zou dit mogelijk kunnen uitwijzen.
2.4 Financiering, dé uitdaging voor het bankwezen De financiële crisis stelt de Nederlandse banken voor grote uitdagingen bij het financieren van hun activiteiten. H et bankwezen kent een fors binnenlands deposito financieringsgat. K ort gezegd betekent dit dat het totale bedrag aan
62 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
binnenlandse kredietverlening circa EUR 500 miljard groter is dan de retail spaargelden die door ingezetenen worden aangehouden bij Nederlandse banken (zie grafiek 2.5). H et deposito financieringsgat is grotendeels ontstaan door de sterke groei van de hypotheekportefeuilles van Nederlandse banken in de jaren voor de financiële crisis. Deze werd gestimuleerd door de hypotheekrenteaftrek, versoepeling van kredietstandaarden en de beschikbaarheid van goedkope marktfinanciering. Door het deposito financieringsgat zijn Nederlandse banken gemiddeld afhankelijker van securitisatiemarkten, marktfinanciering en spaargelden uit het buitenland dan banken in andere landen. Voorafgaand aan de crisis konden Nederlandse banken zonder veel moeite de grote behoefte aan financiering vervullen. M et name de securitisatiemarkt speelde daarin een belangrijke rol. S inds het uitbreken van de crisis is de risicoaversie bij investeerders echter toegenomen. A ls gevolg hiervan betalen banken hogere risicopremies op hun marktfinanciering en is de toegang tot langlopende marktfinanciering op dit moment zelfs ernstig beperkt.
Grafiek 2.5 - Balans Nederlandse bankensector Naar hoofdposten in EUR miljard
Cash en Totale financiële tegoeden bij activa (Fair Value, centrale banken HFT, AFS)
Binnenlandse hypotheken
Core tier 1 and Binnenlandse overig kapitaal retail deposito’s
Buitenlandse retail deposito’s
Leningen aan binnenlandse bedrijven
Overige binnenBuitenlandse landse retail-lenin- hypotheken gen
Lange ongedekte marktfinanciering
Externe securitisaties
Covered bonds
Leningen aan buitenlandse bedrijven
Overige leningen
Corporate deposito’s
Korte ongedekte marktfinanciering
Repo’s
Derivativen
Reverse repo’s
Derivaten
Overige activa
2.000
2.000
1.500
1.500
1.000
1.000
Overige
Binnenlands depositofinancieringsgat 500
500
0
0 Activa Bron: Cijfers gebaseerd op de zes grootste banken (ING, Rabobank, ABN AMRO, SNS Bank, Friesland
63 dnb / Jaarverslag 2011
Passiva Bank en NIBC). Cijfers 2e kwartaal tot en met 4e kwartaal 2011.
Toezicht in tijden van crisis
Banken hebben daarom nu sterke prikkels om alternatieve financieringsvormen te hanteren die lagere kosten met zich mee brengen. Z o spannen veel banken zich daarom in om meer spaargeld aan te trekken, maar vanuit het perspectief van het bankwezen als geheel zijn de mogelijkheden hier echter beperkt: de Nederlandse spaarmarkt groeit met gemiddeld 5,3% per jaar. H et valt niet te verwachten dat deze groei de komende jaren zal toenemen. Daarnaast kiezen veel banken voor de uitgifte van gedekt schuldpapier. H oewel hun niveau als percentage van de totale bankfinanciering nog beperkt is, laten met name covered bonds de afgelopen jaren een forse groei zien. Covered bonds vormen een stabiele vorm van financiering die een hoge reputatie van crisisbestendigheid hebben. O ok zijn de kosten relatief laag, omdat het onderpand voor een AAA-status zorgt. H elaas is hier sprake van een ‘zero sum game’, omdat de extra zekerheden voor de houders van covered bonds ten koste gaan van de belangen van ongedekte crediteuren. T en eerste is er vaak onderpand vereist voor een groter bedrag dan de omvang van de lening. Deze overcollateralisatie bedraagt voor Nederlandse covered bonds doorgaans meer dan 25% (internationaal gezien overigens hoog als gevolg van de specifieke Nederlandse juridische context). T en tweede leidt de uitgifte van covered bonds er vaak toe dat behalve de hoeveelheid, ook de kwaliteit van de activa verslechtert die voor de ongedekte financiers in de bank overblijven. Dit komt omdat doorgaans de beste activa voor de gedekte financiering worden gereserveerd en er bovendien een bijstortverplichting is als de kwaliteit van het onderpand afneemt. Door de afwenteling van risico op andere crediteuren ondermijnen covered bonds voorbij een bepaald punt de mogelijkheden van banken om ongedekt vreemd vermogen met een langere looptijd aan te trekken. V ooral professionele crediteuren zullen immers een hogere vergoeding eisen op ongedekt vreemd vermogen of minder financiering beschikbaar stellen. O ok spaarders zien hun claim op de activa van de onderneming in omvang en kwaliteit achteruitgaan. In tegenstelling tot professionele crediteuren ontbreekt het deze groep doorgaans echter aan de nodige kennis en alertheid waardoor een adequate risicovergoeding uitblijft. V oor zover het spaargeld betreft dat door het depositogarantiestelsel wordt gedekt, betekent dit dat de zekerheden voor covered bond beleggers en de lagere financieringskosten van de bank ten laste komen van de overige banken en uiteindelijk van de Nederlandse staat. In een ex ante gefinancierd depositogarantiestelsel met risicogebaseerde premiestelling wordt dit aspect overigens deels ondervangen. DNB stelt daarom grenzen aan de uitgifte van covered bonds. Hoewel securitisaties ook een vorm van gedekte financiering zijn, speelt de afwentelingsproblematiek hier in mindere mate omdat er sprake is van krediet risico-overdracht (zie box 2.2). Beleggers zijn echter nog steeds terughoudend ten aanzien van securitisaties. Dit vormt een reactie op de excessen die hebben bijgedragen aan de crisis (intransparantie ten aanzien van onderliggende portefeuilles, overmatige complexiteit, onvoldoende prikkels tot monitoring en overmatige afhankelijkheid van rating agencies). H et wegnemen van deze terughoudendheid vereist het opzetten van een infrastructuur die meer standaardisatie en transparantie van securitisaties mogelijk maakt. De eerste stap hierin is al genomen door invoering van nieuwe regelgeving voor securitisaties in de tweede Europese kapitaalrichtlijn (CRD 2; met name de verplichting voor originators om aanvullende informatie over de portefeuille op leningniveau te verstrekken en de verplichting voor beleggers tot een adequate due diligence). De sector zal hier echter zelf ook de nodige actie voor moeten ondernemen.
64 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Box: 2.2 Een vergelijking tussen securitisaties en covered bonds Securitisaties en covered bonds zijn verschillende financieringsinstrumenten en hebben een verschillende uitwerking op het financieringsprofiel van de uitgevende partij. Bij securitisaties worden activa buiten de balans geplaatst en wordt het kredietrisico overgedragen aan de kopende partij. H oewel een deel van de securitisatie (‘first loss tranche’ of ’equity tranche’) achterblijft op de eigen balans zijn banken verplicht volledig eigen vermogen (1250%) hiertegenover aan te houden. Eventuele kredietverliezen hebben dan ook geen gevolgen voor de overige vreemd-vermogenverschaffers (en het depositogarantiestelsel). Bij covered bonds verdwijnen activa niet van de balans, maar worden deze beklemd uit hoofde van de onderpandfunctie voor de covered bond houders. Doordat sprake is van overcollateralisatie is de beklemming bovendien groter dan de omvang van de covered bond. Eventuele kredietverliezen hebben daarom gevolgen voor de overige vreemd-vermogenverschaffers (inclusief het depositogarantiestelsel). U itgifte van covered bonds zorgt daarom voor een toename in verwachte verliezen bij faillissement voor overige vreemd-vermogenverschaffers (inclusief het depositogarantiestelsel). Figuur 2.1 geeft grafisch weer hoe kredietverliezen doorwerken bij securitisaties en covered bonds. De bovenste drie gestileerde balansen geven de doorwerking van een securitisatie weer. De onderste drie die van een covered bond uitgifte. Het startpunt is een balans met 10 aan activa, 9 vreemd vermogen en 1 eigen vermogen. Bij de securitisatie neemt de balans af met 1.8 (2 externe securitisaties – 0.2 equity tranche). H et vreemd vermogen daalt navenant en het eigen vermogen blijft gelijk (hoewel 10% risicoweging verdwijnt door de securitisatie moet de bank 100% eigen vermogen (0.2) aanhouden voor de equity tranche). A ls de bank vervolgens te maken krijgt met een verliesratio van 10% daalt het eigen vermogen naar 0 en is het vreemd vermogen gelijk aan de resterende activa. Bij de covered bond blijft de omvang van de activa gelijk (10) maar wordt 2 beklemd door de covered bond (hierbij is ter wille van de eenvoud van dit voorbeeld 100% overcollateralisatie verondersteld). A ls de bank vervolgens te maken krijgt met een verliesratio van 10% verdampt het eigen vermogen, en daalt de waarde van de totale activa met 10%. Door de bijstortverplichting van covered bonds moet de waardedaling van beklemde activa worden gecompenseerd en moet een deel van de onbeklemde activa worden ingebracht. H ierdoor komen de verliezen volledig terecht bij de onbeklemde activa. H et resultaat hiervan is dat voor de overige vreemd-vermogenverschaffers (inclusief het DGS) tegenover een exposure van 8 nog maar 7 aan activa als onderpand beschikbaar is. Door de uitgifte van de covered bond zijn de verwachte verliezen voor overige-vreemdvermogenverschaffers toegenomen.
Bovenstaande impliceert dat toegang tot de markt voor ongedekte financiering voor Nederlandse banken vooralsnog belangrijk blijft. M aar een gezonde en duurzame financiering verlangt wel dat een voldoende deel daarvan uit langere looptijden bestaat. Om hun toegang tot de markt voor lange financiering te behouden of te herstellen is het daarom van belang dat banken hun kapitaal positie versterken, zoals voorzien onder Bazel III, en voldoende transparant zijn over exposures aan de activazijde van de balans. T och valt niet te verwachten dat de prijs van marktfinanciering zal terugkeren naar het lage niveau van voor de crisis. De hogere financieringskosten die banken nu betalen op hun ongedekte financiering leiden tot een hogere prijs van krediet en mogelijk een lager niveau van kredietverlening voor bedrijven en huishoudens. V oor zover dit
65 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Figuur 2.1 - Doorwerking kredietverliezen bij securitisatie en covered bond
Beklemming Covered Bond
Onbeklemde activa
Covered Bond
Overig vreemd vermogen
Equity tranche
Eigen vermogen
SPV Securitisatie
2
Verlies: loss rate 10%
1.8
0.2
0.2
1
0.8
Balans voor Securitisatie
Balans na Securitisatie 0.2
Balans na Verlies 9 10
7.2 8 7.2
1
7.2
1
Covered Bond uitgifte
Verlies: loss rate 10% 1
Covered Bond
1
Balans voor Covered BondBalans naCovered Bond 2
1
Balans na Verlies 1
1.8 0.2
9 10
8 8
8
7
1
1
Bijstortverplichting
een terugkeer betekent naar normalere niveaus van kredietverlening en een gezonder financieringsmodel is dit op korte termijn een pijnlijk proces, maar op lange termijn een welkome ontwikkeling.
2.5 Levensverzekeraars moeten strijd aanbinden met overcapaciteit Ook de Nederlandse levensverzekeringssector maakt moeilijke tijden door. Naast macro-economische uitdagingen, zoals een lage lange rente en volatiele financiële markten, hebben levensverzekeringsmaatschappijen te maken met enkele sectorspecifieke uitdagingen. Z o heeft de invoering van banksparen in 2008 banken en beleggingsinstellingen toegang gegeven tot de markt voor fiscaal gefaciliteerde vermogensvorming; een markt waar levensverzekeraars decennialang het alleenrecht hadden. M ede hierdoor is de verkoop van individuele levensverzekeringen sterk gedaald. De affaire rond de beleggingsverzekeringen, die sinds 2006 speelt en nog altijd niet is afgesloten, heeft geleid tot reputatie-
66 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Tabel 2.1 - Recente ontwikkelingen Nederlandse levensector 2006 Solvabiliteitsratio (gemiddeld in %) 2 Bedrijfsresultaat in EUR miljoen
2007
2008
2009
2010
20111
326
263
209
245
242
239
3935
6951
-5580
2070
180
-1933
1 Voorlopige cijfers op basis van vierde kwartaal rapportages.
2 Op basis van Solvency I; de solvabiliteit van verzekeraars wordt berekend door het aanwezige eigen vermogen te delen op het vereiste eigen vermogen.
schade en onzekerheid over de waarderingen in de sector. Daarnaast vinden ook in de distributie van levensverzekeringen ingrijpende veranderingen plaats. Dat gebeurt vooral in anticipatie op het provisieverbod voor levensverzeke ringen en andere complexe financiële producten per 2013. De verwachting is dat door dit verbod de rechtstreekse verkoop aan populariteit zal winnen, terwijl het leeuwendeel van levensverzekeringen nu nog altijd via tussenpersonen wordt verkocht. Tot slot gaat de invoering van Solvency II een belangrijke impact hebben op de strategie en bedrijfsvoering van verzekeraars. Door de teruglopende premieomzet, dalende lange rente en tegenvallende beleggingsresultaten hebben verzekeraars de afgelopen jaren ingeteerd op hun buffers. Tabel 1 laat zien dat de Solvency I solvabiliteitsratio sectorbreed is gedaald naar 239% in het vierde kwartaal 2011, terwijl deze ratio vijf jaar eerder ruim boven de 300% lag. De tabel toont ook dat het bedrijfsresultaat de laatste jaren laag is, en over heel 2011 waarschijnlijk negatief zal zijn uitgevallen. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de dalende premieomzet en anderzijds door de financiële marktontwikkelingen. Omzet levensverzekeraars structureel lager Door de langjarige looptijd van levensverzekeringen, werkt de dalende verkoop van nieuwe individuele levensverzekeringen nog jaren door in de totale premieomzet. H ierdoor lijkt het een gegeven dat de premieomzet in individueel leven de komende jaren zal dalen. Dit bedreigt de houdbaarheid van het verdienmodel van levensverzekeraars. H et levensverzekeringsbedrijf wordt immers gekenmerkt door schaalvoordelen. H oe meer polissen beheerd worden, hoe lager de gemiddelde kosten per polis. Nu de omzet krimpt, verworden deze schaalvoordelen tot schaalnadelen: d e vaste kosten (met name ICT-gerelateerd) moeten over steeds minder polissen worden verdeeld. Dit zet het resultaat onder druk. Noodzaak structurele capaciteitsreductie Om de omzetdaling in individueel leven het hoofd te bieden, trachten verzekeringsconcerns omzet te behalen op andere markten, zoals de markt voor banksparen, collectief leven en schade. Levensverzekeraars zien dat consumenten steeds vaker kiezen voor banksparen, ten koste van kapitaal verzekeringen en lijfrentes. O m ook een deel van de omzetgroei in banksparen binnen te halen, richten verzekeraars zich in toenemende mate op het aanbieden van de bankspaarproducten in een gelieerde bank of beleggings instelling. Naast banksparen richten verzekeraars zich ook steeds meer op collectief leven en schade. Hoewel de zoektocht naar groei begrijpelijk is, is deze vlucht naar voren niet zonder risico’s. Z o staan de winstmarges in diverse deelmarkten van de financiële sector onder druk. Levensverzekeraars concurreren op markten waar veel spelers actief zijn die allen strijden om de gunsten van de consument.
67 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Naar verwachting zullen de activiteiten in nieuwe markten de omzetdaling in individueel leven ook niet volledig compenseren. Naast het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen dient de sector dus een duurzame oplossing te vinden voor het onderliggende probleem van overcapaciteit. Deels gebeurt dit al. Alle grote levensverzekeraars laten het personeelsbestand inkrimpen. Verder bestaan verschillende initiatieven om de focus in de bedrijfsvoering te vergroten, en daarmee de kostenefficiëntie op peil te houden. Een complicerende factor hierbij zijn de verouderde administraties van veel levensverzekeraars. Door de looptijd en verscheidenheid van het product en door achtergebleven investeringen zijn ICT-systemen van levensverzekeraars soms decennia oud. Bovendien zijn bij fusies en overnames in het verleden computersystemen in veel gevallen niet geïntegreerd. H et terugdringen van overcapaciteit is kortom makkelijker gezegd dan gedaan. Dat betekent niet dat de hete aardappel vooruit moet worden geschoven. Door de omzetdaling in leven individueel ontstaan steeds meer en steeds grotere gesloten levenportefeuilles, zogenaamde closed books. H oewel een levens verzekeraar deze closed books op zichzelf zelfstandig kan afwikkelen, is de praktijk uitdagend. Levensverzekeraars zijn in de regel meer ingesteld op het verkopen van nieuwe polissen, dan op het effectief en efficiënt beheren van bestaande polissen. Nu de verkoop van nieuwe polissen daalt, moet de aandacht worden verlegd naar de closed books. In dat verband kan het kostenefficiënt zijn om de afwikkeling van closed books apart te zetten dan wel uit te besteden. Naast interne reorganisaties kan een consolidatieslag in de levensector een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de overcapaciteit. Grote fusies en overnames zijn vooralsnog echter uitgebleven. E en drempel voor consolidatie is de juridische onzekerheid omtrent de afhandeling van claims rond beleggingsverzekeringen. E en finale oplossing van deze problematiek is nodig om polishouders zekerheid te geven over hun financiële positie, investeerders meer helderheid te bieden over de waardering van levensverzekeraars en verzekeraars de mogelijkheid te geven de noodzakelijke herstructurering vorm te geven.
2.6 Naar een nieuw toezichtkader voor pensioenfondsen Al langere tijd zet een aantal structurele oorzaken – denk aan de stijgende levensverwachting, de lage rente en tegenvallende rendementen – de financiële positie van pensioenfondsen onder druk. Bedrijven zijn bovendien steeds minder bereid om het financiële risico te dragen dat hiermee gepaard gaat. Hervorming van het pensioenstelsel is dus hard nodig. O m het pensioenstelsel een duurzame financiële basis te geven zullen we uiteindelijk langer moeten doorwerken, meer moeten sparen of een lager dan wel minder zeker pensioen accepteren. Het Pensioenakkoord zet belangrijke stappen om het financiële fundament van het stelsel structureel te verstevigen. Dit gebeurt in de eerste plaats door een koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Daarnaast is er de intentie om beleggingsrendementen, zowel positief als negatief, via vaste regels te verdelen over de deelnemers. O ok gaat het beoogde contract uit van een waarde- of welvaartsvaste pensioenambitie. H et Pensioen akkoord voorkomt met al deze aanpassingen dat de kosten van pensioenvoor zieningen autonoom verder oplopen. De huidige tekorten zijn daarmee echter niet weggewerkt. Het zal nodig zijn deze op een evenwichtige manier te verdelen over de deelnemers.
68 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Het is verder zaak de pensioenregelingen zo eenvoudig en helder mogelijk te houden, zodat de uitvoeringskosten en de kans op fouten zo laag mogelijk blijven. Dit is in het belang van alle deelnemers. Bij een eenvoudige regeling kunnen fondsen ook begrijpelijk uitleggen welk pensioen deelnemers gemiddeld mogen verwachten en welke onzekerheid daarbij komt kijken. H et is van groot belang dat mensen een realistisch beeld hebben van hun pensioen. H et communiceren van slechts één cijfer (alleen het verwachte pensioen) suggereert te veel zekerheid. Onrealistische verwachtingen die leiden tot onvermijdelijke teleurstellingen kunnen op termijn het maatschappelijke draagvlak van het stelsel aantasten. Voor een brede steun van het stelsel is het verder essentieel dat alle deelnemers erop kunnen vertrouwen dat hun belangen op een evenwichtige wijze worden behartigd. Het nieuwe Pensioenakkoord is een overeenkomst op hoofdlijnen. De exacte invulling van het beoogde pensioencontract en de consequenties daarvan voor het prudentiële toezicht op pensioenfondsen zijn daarom nog onderwerp van nadere uitwerking. Niettemin is van een aantal onderdelen van het toezichtkader in deze fase de contouren al te schetsen. Aanpassingsystematiek In het nieuwe pensioencontract zijn de uitkeringen, via een aanpassing mechanisme, direct afhankelijk van beleggingsrendementen en de verandering in de levensverwachting. Sociale partners streven hierbij naar een contract waarbij het op voorhand duidelijk is wie de risico’s draagt en hoe deze worden verdeeld. Een dergelijk compleet, of zo compleet mogelijk contract, is een verbetering ten opzichte van het huidige stelsel. De aanpassing aan financiële schokken is uniform (er is geen differentiatie naar leeftijd) en kan worden gespreid over een periode van maximaal 10 jaar. Dit betekent dat na een financiële schok de reële aanspraken over een periode van maximaal 10 jaar zodanig moeten worden aangepast dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds weer 100% is. Het verwerken van een stijgende levensverwachting staat los van de financiële positie van het fonds en wordt verwerkt via een aanpassing van de pensioen opbouw en de pensioenleeftijd. Waardering van verplichtingen Het is belangrijk dat ook in een nieuw pensioencontract pensioenverplichtingen marktconsistent en prudent worden gewaardeerd. Inzicht in de marktconsistente en prudente waardering van bezittingen en verplichtingen is essentiële beleids informatie voor alle ‘stakeholders’ van een pensioenfonds. Deze informatie is nodig om het risico te beperken dat pensioenfondsen zich ten onrechte rijk rekenen en te hoge pensioenen uitkeren, waardoor actieve en toekomstige deelnemers in een later stadium met een onbetaalde rekening blijven zitten. Inzicht in de marktconsistente en prudente waardering kan ook een nuttige rol vervullen bij het bepalen van de kostendekkende premie, het faciliteren van een correcte waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder en het bevorderen van goed risicobeheer. H et kan tevens behulpzaam zijn bij het op evenwichtige wijze omzetten (’invaren’) van aanspraken opgebouwd onder het huidige systeem naar aanspraken in het nieuwe systeem. Egalisatiereserve Ondanks het uitsmeren van schokken over een periode van 10 jaar kunnen de pensioenen en pensioenaanspraken behoorlijk schommelen. U it enquêtes komt echter duidelijk naar voren dat deelnemers veel belang hechten aan pensioen zekerheid. E en zogenoemde egalisatiereserve kan schommelingen in pensioenaanspraken en –uitkeringen verder mitigeren door in goede tijden geld
69 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
opzij te zetten voor slechte tijden. In het Pensioenakkoord is de egalisatiereserve niet verplicht onderdeel van het pensioencontract, maar kunnen decentrale partijen deze vrijwillig overeenkomen. DNB is voorstander van een verplichte egalisatiereserve. Niet alleen omdat dit zorgt voor een stabieler pensioen, maar ook omdat het prudent is. De egalisatiereserve kan worden gefinancierd uit meevallende beleggingsrendementen en/of een premieopslag. E nige standaar disatie van de regels rond de egalisatiereserve is nodig om een bepaalde mate van uniformiteit in het pensioentoezicht te kunnen waarborgen. Toezichtsinstrumenten Het nieuwe pensioencontract heeft de reële waarde als uitgangspunt. Een centraal doel van het prudentiële toezicht is om zeker te stellen dat het premiebeleid, het beleggingsbeleid, en het uitkeringenbeleid van het pensioenfonds in lijn zijn met de ambities en de risico’s die zijn gecommuniceerd aan de deelnemers in het fonds. Een toets op de haalbaarheid van de reële ambitie op de lange termijn is daarvoor een geschikt instrument. Daarnaast kan de haalbaarheidstoets inzicht geven in de vraag of het pensioenfonds de belangen van alle aanwezige en toekomstige deelnemers op een evenwichtige wijze behandelt. Hierbij moet worden aangesloten op de wijze waarop ambitie en gewenste zekerheid zijn vastgelegd in de pensioenovereenkomst. Een tweede belangrijk instrument is een stresstest. Daarin moet het fonds aantonen dat het pensioen over een langere tijd ook in een zeer ongunstig scenario niet te ver afwijkt van de reële ambitie. W at een toepasselijke norm voor ’niet te ver’ is, is een politiek-maatschappelijk vraagstuk. Deze norm zou onder meer kunnen afhangen van de maatschappelijke opvattingen over welk koopkrachtverlies voor gepensioneerden aanvaardbaar is. Daarbij is het wel zaak om dit in een breder perspectief te plaatsen, omdat in het stressscenario vanwege de ongunstige economische omstandigheden immers de inkomens van iedereen onder druk staan. Berekeningen voor de haalbaarheidstoets of een stressscenario leunen op ramingen van onzekere rendementen over een lange periode. V erder geldt dat de geprojecteerde risico’s mede afhangen van de correlaties tussen de verschillende balansposten. Dit betekent dat de uitkomsten sterk leunen op de veronderstelde waarden van de verschillende parameters en de wijze van modelleren. Het gevaar bestaat dat fondsen druk ervaren om zo gunstig mogelijk te rekenen. Het is daarom gewenst dat de wetgever eenduidige voorschriften opstelt over de numerieke waarden van de parameters, zoals verwachte rendementen, standaarddeviaties en correlaties die alle pensioenfondsen dienen te hanteren bij het uitvoeren van de haalbaarheidstoets. Dit komt ook de vergelijkbaarheid tussen fondsen ten goede. Beleggingsbeleid Een andere belangrijke vraag in het toezicht is of het beleggingsbeleid en de feitelijk aangehouden beleggingsportefeuilles consistent zijn met de gewenste zekerheid met betrekking tot de pensioenambitie, het zogenoemde ‘prudent person’ principe. H et bestuur van een pensioenfonds moet voldoende verantwoordelijkheid kunnen nemen met betrekking tot het (feitelijke) risicoprofiel van het fonds. Effectief toezicht vereist dat de toezichthouder het onder toezichtstaande pensioenfonds hierop zonodig kan aanspreken. De toezichthouder dient hiertoe ook eenduidige richtsnoeren te hebben over de vraag hoe risicovol het beleggingsbeleid mag zijn, gegeven de ambitie.
70 dnb / Jaarverslag 2011
Toezicht in tijden van crisis
Invaren van bestaande aanspraken en rechten Het Pensioenakkoord heeft tot gevolg dat de bestaande pensioenregelingen in Nederland ingrijpend worden gewijzigd. Deze wijziging heeft twee dimensies. Ten eerste vergt het een juridisch houdbare wijziging van toekomstige pensioenregelingen. Dit hoeft in beginsel geen probleem te zijn; sociale partners kunnen immers altijd een nieuwe regeling afspreken. E en evenwichtige verdeling van de huidige tekorten over de verschillende generaties vereist echter ook dat oude rechten in het nieuwe stelsel worden ingebracht. Dit zogenoemde collectief invaren van oude rechten in nieuwe pensioenregelingen impliceert een wijziging van bestaande pensioenovereenkomsten. Dit is uiteraard juridisch meer gecompliceerd en vergt een diepgaande afweging van de rechtvaardiging daarvoor van alle betrokken partijen. T en einde dit proces in goede banen te leiden, is een eenduidig en helder wettelijk kader nodig. Z elfs dan zijn juridische procedures niet uit te sluiten. H et risico hiervan is dat zij de noodzakelijke stelselherziening nog langdurig zullen belasten.
71 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
3 Naar een robuustere financiële infrastructuur
3.1 Inleiding Het goed functioneren van het betalings- en effectenverkeer draagt bij aan de schokbestendigheid van het financiële systeem. De Nederlandse infrastructuur is nauw verbonden met de Europese en mondiale structuren. M et de invoering van Europese betaalstandaarden wordt ook het betalingsverkeer van gezinnen en bedrijven deel van de Europese markt. De eerste paragraaf gaat in op het tijdpad dat daarvoor is uitgestippeld. Nationaal worden inspanningen verricht om de nog altijd grote stroom van bankbiljetten efficiënt te verwerken, wat in de tweede paragraaf aan de orde komt. Dit hoofdstuk sluit af met een paragraaf waarin nut en noodzaak van een robuuste marktinfrastructuur wordt belicht. T ijdens de kredietcrisis hebben bestaande financiële-marktinfrastructuren (systemen waar meerdere financiële instellingen gebruik van maken zoals beurzen, betalingsverkeersystemen, effectenafwikkelsystemen en centrale tegenpartijen) goed gefunctioneerd. Daarentegen was de onderhandse derivatenmarkt, waar tot nu toe weinig gebruik gemaakt wordt van marktinfrastructuren, een besmettingshaard. V anwege hun belang voor financiële stabiliteit dringen autoriteiten erop aan dat bestaande financiële-marktinfrastructuren aan internationaal vastgestelde standaarden voldoen (het zogenoemde ‘oversight’) en stimuleren zij waar nodig het gebruik van deze infrastructuren.
3.2 Retailbetalingsverkeer – tijdige en soepele overgang naar één gemeenschappelijke Europese betaalmarkt vóór 1 februari 2014 In 2011 is Nederland overgestapt op het nieuwe pinnen: d e magneetstrip is vervangen door de fraudebestendigere EMV-chip, waardoor de kans op skimming is afgenomen. Begin 2012 is deze overgang voltooid en wordt alleen nog maar op de nieuwe manier gepind. O ok is het Nederlandse merk PIN vervangen door internationale merken. De Nederlandse betaalpas kan nu ook in andere Europese landen op steeds meer plekken worden gebruikt, op dezelfde manier als in Nederland. U it onderzoek onder consumenten blijkt dat zij inderdaad steeds meer zijn gaan pinnen in het buitenland. A ndersom kunnen buitenlanders die betaalpassen hebben met de internationale merken Maestro en V-Pay nu ook in Nederland overal met hun pas terecht. H iermee is een belangrijke stap gezet in de overgang naar één gemeenschappelijke Europese betaalmarkt (SEPA – de Single Euro Payments Area), waarin geen verschil meer is tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen. E en gemeenschappelijke betaalmarkt maakt meer concurrentie mogelijk, wat kan leiden tot meer efficiëntie en lagere kosten. S EPA is daarmee een belangrijk onderdeel van de Europese Interne Markt.
73 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
De komende twee jaar is het betalingsverkeer-op-afstand aan de beurt. I n 2012 wordt een Europese verordening van kracht die bepaalt dat vanaf 1 februari 2014 alleen nog overschrijvingen en incasso’s gebruikt mogen worden die voldoen aan Europese standaarden, zoals het langere internationale bankrekeningnummer (IBAN). De bankidentificatiecode BIC hoeft vanaf 1 februari 2016 in Europa niet meer gebruikt te worden, ook niet voor grensoverschrijdende betalingen. In 2011 was minder dan 1% van de overschrijvingen binnen Nederland conform de Europese standaarden, en werden Europese incasso’s die aan de Europese standaarden voldoen in Nederland nog vrijwel niet gebruikt. Om te bereiken dat alle consumenten, bedrijven en organisaties conform de Europese standaarden gaan betalen en incasseren moet veel werk worden verzet in een relatief korte tijd. Voor consumenten betekent de overgang naar de Europese betaalstandaarden vooral dat ze gebruik moeten gaan maken van IBAN. U it onderzoek blijkt dat de meeste consumenten hier nu nog niet bekend mee zijn. G oede voorlichting is dus noodzakelijk, niet alleen aan consumenten, maar ook aan het midden- en kleinbedrijf. U it de SEPA-migratiemonitor die in het najaar van 2011 is gepubliceerd, blijkt dat ongeveer 80% van de MKB’ers nog niet van SEPA gehoord heeft, en dus ook nog geen voorbereidingen heeft getroffen op de overgang. De meeste grote bedrijven en overheidsorganisaties zijn al wel aan de slag, maar ook zij hebben nog veel werk te doen. Z ij hebben niet alleen te maken met de overgang op IBAN, maar ook met andere (technische) standaarden waaraan moet worden voldaan. V ooral organisaties die betalingen ontvangen via een automatische incasso moeten veel aanpassingen doorvoeren. Dit maakt de overgang naar de Europese betaalstandaarden een groot en complex project, waarbij ondersteuning nodig is vanuit banken en leveranciers van (financieel-) administratieve software. Om de overgang zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden, heeft het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) op 1 juli 2011 het Nationaal Forum voor de SEPA-migratie (NFS) opgericht. I n het NFS zijn alle relevante groepen vertegenwoordigd: aanbieders en gebruikers van betaaldiensten, maar ook softwareleveranciers en andere ondersteunende partijen. Dit maakt een nationale aanpak mogelijk die gedragen wordt door alle betrokken partijen. DNB zit het MOB en het NFS voor en verzorgt het secretariaat en het SEPA-programma bureau dat het NFS ondersteunt. H et programmabureau houdt de planning van de migratie bij, monitort de overgang en onderhoudt intensieve contacten met belanghebbenden, zodat eventuele risico’s en knelpunten tijdig kunnen worden gesignaleerd en opgelost. O ok gaat in het voorjaar van 2012 een voorlichtingscampagne voor consumenten en bedrijven van start. Dit alles vindt plaats binnen de kaders van het nationale migratieplan dat in februari 2012 door het NFS is vastgesteld (zie www.dnb.nl). H ierin staan afspraken over de acties die de verschillende groepen gedurende de migratie periode moeten ondernemen om de migratie vóór 1 februari 2014 te realiseren. Het plan voorziet in een gefaseerde migratie, waarbij onder meer de groot zakelijke gebruikers eerder overgaan dan de kleinzakelijke. Banken en software leveranciers maken de migratie van gebruikers mogelijk door s pecificaties, infrastructuur en software tijdig gereed te hebben. De migratie wordt bovendien ondersteund door de centrale voorlichtingscampagne en communicatie door banken, koepelorganisaties en intermediaire partijen. Naarmate meer zakelijke gebruikers overstappen, zullen consumenten geleidelijk steeds meer met IBAN te maken krijgen, tot uiteindelijk op 1 februari 2014 de migratie is voltooid.
74 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
Voor de SEPA-migratie is 1 februari 2014 dus de einddatum, maar voor SEPA is het pas het begin. De vorming van een gemeenschappelijke Europese betaalmarkt gaat verder dan kaartbetalingen, overschrijvingen en incasso’s. In een geïntegreerde betaalmarkt kunnen ook internetbetalingen (zoals iDEAL), betalingen via de mobiele telefoon en andere innovatieve betaalproducten op Europese schaal worden gerealiseerd. Standaardisatie is tenslotte niet het einddoel, maar levert een bijdrage aan een concurrerende en innovatieve Europese betaalmarkt, waar consumenten en bedrijven in heel Europa (en dus ook in Nederland) van kunnen profiteren.
3.3 Optimalisatie van de chartale keten Hoewel in Nederland het gebruik van de pinpas het afgelopen decennium fors is toegenomen, rekenen consumenten de meeste transacties nog steeds af met contant geld (zie box 3.1). De kosten van het in omloop brengen en houden van bankbiljetten en munten zijn hoog. DNB en de banken werken gezamenlijk aan mogelijkheden om de opslag, controle en verspreiding van chartaal geld steeds efficiënter te maken. Met het oog hierop wordt het beleid voortgezet om Box 3.1 Contante en pinbetaling Om de ontwikkeling van de kostenefficiëntie te monitoren, onderzoekt DNB periodiek het betaalgedrag van consumenten en de maatschappelijke kosten van het toonbankbetalingsverkeer. De betaalgewoonten van Nederlanders blijken het afgelopen decennium flink te zijn gewijzigd. T ussen 2006 en 2011 is het aantal contante betalingen afgenomen van 5,3 miljard naar 4,1 miljard en is het aantal pinbetalingen substantieel toegenomen van 1,5 miljard naar 2,3 miljard. De waarde van pinbetalingen is in die periode gestegen van EUR 64 miljard naar ongeveer EUR 83 miljard, terwijl die van contante betalingen is gedaald van EUR 74 miljard naar EUR 51 miljard. Door de veranderde betaalgewoonten zijn de kosten die alle zakelijke partijen in de betaalketen samen maken voor contante en pinbetalingen, de zogenoemde maatschappelijke kosten, afgenomen (zie tabel 3.1). De kosten van een pinbetaling zijn namelijk lager geworden dan die van een contante betaling. De jaarlijkse maatschappelijke kosten voor alle contante en pinbetalingen samen zijn tussen 2006 en 2011 met circa EUR 50 miljoen gedaald. Tabel 3.1 - Maatschappelijke kosten van contante- en pinbetalingen 2006-20111 EUR miljoen 2006
2009
contant DNB Bankwezen
pin
Schatting 2011
contant
pin
contant
pin
85
0
73
0
60
0
834
315
900
385
860
410
Toonbankinstellingen
1082
196
850
281
785
345
Totaal
2.001
511
1.823
666
1.705
755
Totaal contant en pinpas
2.512
2.489
2.460
Gemiddelde transactie kosten (in EUR)
0,38
0,35
1 De chartale kosten van DNB in 2011 zijn uitzonderlijk laag, vanwege het zeer lage aantal te drukken bankbiljetten.
75 dnb / Jaarverslag 2011
0,40
0,34
0,42
0,33
Bron: EIM 2007, McKinsey & Company 2006, Boer & Croon 2009 en schattingen DNB.
Naar een robuustere financiële infrastructuur
marktpartijen de ontvangen biljetten niet te laten terugbrengen naar DNB, maar na controle zoveel mogelijk zelf weer in omloop te laten brengen. Inmiddels controleren marktpartijen jaarlijks circa twee miljard eurobank biljetten op echtheid en geschiktheid. DNB heeft in 2011 nog 520 miljoen biljetten gecontroleerd, een daling van maar liefst 27% ten opzichte van twee jaar geleden. De aankomende jaren zal het aantal bij DNB afgestorte bank biljetten naar verwachting verder teruglopen tot circa 400 miljoen bankbiljetten per jaar. Dit betreft dan alleen nog de afgekeurde en overtollige bankbiljetten. Voor de maatschappij als geheel is deze ontwikkeling efficiëntieverhogend en kostenverlagend. Voor de robuustheid en betrouwbaarheid van het chartale betalingsverkeer is het essentieel dat bij dit recirculeren alleen biljetten in omloop worden gebracht die echt en schoon zijn. Schone biljetten zijn beter op echtheid te controleren en dragen bij aan het vertrouwen in de eurobankbiljetten. De controles op echtheid en geschiktheid moeten daarom plaatsvinden volgens door de ECB opgestelde richtlijnen, vastliggend in het per 2011 van kracht zijnde ‘Besluit van de Europese Centrale Bank van 16 september 2010 inzake echtheids- en geschiktheids controles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten’ (het Besluit). Per 1 januari 2012 is wetgeving in Nederland van kracht geworden die regelt dat DNB naast het stilleggen van de recirculatieactiviteiten, partijen ook boetes en lasten onder dwangsom kan opleggen als zij niet voldoen aan deze Europese regelgeving. Het Besluit is van toepassing op partijen die eurobankbiljetten die zij van hun klanten hebben ontvangen weer via hun geldautomaten in omloop brengen. Dat zijn in Nederland hoofdzakelijk banken, maar daarnaast ook winkeliers en casino’s. Dit is toegestaan als zij voldoen aan het Besluit. Dit betekent dat partijen de geldautomaten alleen mogen vullen met eurobankbiljetten die zij hebben gecontroleerd op echtheid en geschiktheid met sorteerapparatuur die door het Eurosysteem succesvol is getest. Vieze, versleten en beschadigde eurobankbiljetten mogen de partijen niet opnieuw via een geldautomaat in omloop brengen. Deze worden voor vernietiging naar DNB gestuurd. Ook verdachte biljetten dienen de partijen naar DNB te sturen die vervolgens vaststelt of de biljetten echt of vals zijn. H et afgelopen jaar werden in Nederland 29.700 valse eurobiljetten onderschept, 25% minder dan in 2010. O ok wereldwijd nam het aantal af. In totaal werden 606.000 valse eurobiljetten aangetroffen, een daling van 19% ten opzichte van 2010. Het aantal bij DNB afgestorte biljetten is door de verschuiving naar de markt in de laatste jaren aanzienlijk afgenomen (zie grafiek 3.1). Deze ontwikkeling bracht met zich mee dat de sorteerwerkzaamheden voor DNB afnamen en zij de deuren van de laatste regionale agentschappen in 2007 heeft gesloten. Daar staat tegenover dat de controle op de recirculatie bij marktpartijen juist is geïntensiveerd. Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de inrichting van de interne organisatie van DNB. Niet alleen is de formatie bij de betreffende afdelingen sinds 2007 met bijna 100 fte teruggelopen, ook is bij de rol van DNB in het chartale betalingsverkeer het accent verschoven van uitvoering naar een meer toezichthoudende rol. DNB ontwikkelt processen en procedures om dit toezicht te intensiveren en nader vorm te geven. Daarbij omvat het chartale toezicht niet alleen de controle en handhaving maar ook het geven van voorlichting.
76 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
Grafiek 3.1 - Aantal door DNB gecontroleerde biljetten vanaf 1984 In miljarden
2,0 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 84
86
88
90
92
94
96
98
00
02
04
06
08
10
11
3.4 Robuuste financiële-marktinfrastructuren cruciaal voor financiële stabiliteit 3.4.1 Inleiding Financiële-marktinfrastructuren hebben tijdens de kredietcrisis goed gefunctioneerd. Het is als water uit de kraan: d e consument vindt het vanzelfsprekend dat het er is en realiseert zich niet elke dag dat daar permanent door veel partijen aan wordt gewerkt. Dat geldt ook voor de infrastructuur in de financiële wereld. Betaal- en effectenafwikkelsystemen bleken ook bij grote marktturbulentie transacties op tijd te kunnen afwikkelen. Centrale tegenpartijen (zie box 3.2), hadden voldoende onderpand van faillerende partijen ter beschikking om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen. Z o wisten zij een verergering van de crisis te voorkomen. O ok de destijds in Nederland actieve centrale tegenpartijen (LCH Clearnet SA en EMCF) konden hun beoogde stabiliserende rol op de effectenmarkt waar maken. Daarentegen was tijdens de crisis de onderhandse derivatenmarkt, waar tot nu toe weinig gebruik gemaakt wordt van marktinfrastructuren, een besmettingshaard. Centrale tegenpartijen zijn – net als veel andere financiële-marktinfra structuren – belangrijk voor financiële stabiliteit. A ls een financiële-markt infrastructuur niet adequaat functioneert, zou dit een kettingreactie in gang kunnen zetten waardoor financiële instellingen eveneens in de problemen komen. Dit domino-effect kan negatief doorwerken op de financiële markten en de bredere economische ontwikkeling. T egen deze achtergrond moeten financiële-marktinfrastructuren aan internationale en Europese standaarden voldoen en let DNB er in haar oversightrol op dat de Nederlandse markt infrastructuren goed zijn ontworpen, goed functioneren en goed worden beheerd. 3.4.2 Pittsburgh afspraken voor een robuuste infrastructuur op de onderhandse derivatenmarkt Tijdens de crisis werd dus zowel duidelijk dat robuuste financiële-markt infrastructuren een stabiliserende rol kunnen spelen maar ook dat het ontbreken van zulke infrastructuren tot grote problemen kan leiden. Dit laatste deed zich voor op de onderhandse derivatenmarkt. V eel financiële instellingen en andere professionele partijen gebruiken derivaten, omdat zij zich tegen risico’s willen indekken. Deze risico’s worden via een derivaat aan andere partijen over
77 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
Box 3.2 Wat is de rol van een centrale tegenpartij? Een centrale tegenpartij (ook wel ‘central counterparty’ of CCP genoemd) kan risico’s voor marktpartijen verkleinen omdat ze tussen twee handelende financiële instellingen gaat instaan en beide een waarborg biedt dat de verplichting wordt nagekomen als de oorspronkelijke tegenpartij tussentijds in de problemen komt. Deze waarborg is bij effecten- en derivatentransacties belangrijk, omdat er tijd verstrijkt tussen het aangaan van de transactie en de afwikkeling ervan (in Europa is dit meestal drie handelsdagen voor effectentransacties, voor derivatentransacties is dit variabel maar vaak een stuk langer). H ierdoor ontstaat het risico van een mogelijk tussentijds faillissement. Daarnaast draagt een centrale tegenpartij bij aan transparantie. Als transacties niet bilateraal maar via een centrale tegenpartij worden afgewikkeld (ook wel clearing genoemd), is het voor financiële instellingen en autoriteiten eenvoudiger de risico’s op de markt te monitoren en maatregelen te nemen waar dat nodig is. Dit kan worden geschetst aan de hand van een voorbeeldsituatie (zie figuur 3.1) met een land waar acht financiële instellingen ieder met (een aantal van) de andere zeven financiële instellingen in aandelen of derivaten handelen, soms als koper en soms als verkoper. I n het geval van bilaterale afwikkeling heeft elke financiële instelling een positie (vordering of verplichting) op een aantal van de andere financiële instellingen. Bij het gebruik van een centrale tegenpartij heeft elke financiële instelling alleen een positie op deze partij. Deze positie berekent de centrale tegenpartij door de afzonderlijke bilaterale transacties te salderen, een proces dat multilaterale nettering wordt genoemd. Naarmate er meer financiële instellingen in een centrale tegenpartij deelnemen, wordt het effect van multilaterale nettering sterker en is minder onderpand nodig. Het gebruik van een centrale tegenpartij maakt het risicomanagement van een financiële instelling eenvoudiger: in plaats van naar een aantal posities hoeft er maar naar één kleinere totaalpositie te worden gekeken. Bovendien hoeft de financiële instelling niet langer voor afzonderlijke bilaterale verplichtingen onderpand te deponeren maar alleen voor de positie op de centrale tegenpartij. O mdat hierdoor de risico’s zich wel bij de centrale tegenpartij concentreren, moeten deze instellingen een gedegen risico management hebben en zien centrale banken en toezichthouders daarop toe. Figuur 3.1 - Bilaterale clearing versus clearing door een centrale tegenpartij clearingdeelnemer
G H
G F
H E
A B
D
F Centrale tegenpartij
A B
E D
C
C
Bilaterale clearing
Clearing via een centrale tegenpartij
gedragen, die soms zelf weer het risico aan een ander overdoen. I n de aanloop naar de crisis waren veel van de derivatencontracten onzichtbaar voor de markt, omdat zij onderhands (dat wil zeggen niet op een beurs of een ander handels-
78 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
platform) werden afgesloten. V olgens cijfers van de Bank for International Settlements (BIS) had de onderhandse derivatenmarkt eind juni 2011 een omvang van USD 708 biljoen in termen van onderliggende waarde waarvoor dekking was gezocht. Dit is bijna negen keer groter dan de markt voor beurs derivaten. De gewenste zichtbaarheid ontstond ook niet na de handelsfase omdat de verdere afwikkeling van zo’n onderhands contract meestal bilateraal (dus niet via een centrale tegenpartij) plaatsvond. T oen tijdens de financiële crisis bedrijven failliet gingen en financiële markten ongewone bewegingen vertoonden bleek dat, ook door doorverkoop en speculatieve handel in derivaten, veel van die risico’s zich bevonden bij partijen die deze in de praktijk helemaal niet konden dragen. Dit leidde tot domino-effecten die de crisis hebben verergerd. Tegen deze achtergrond zetten autoriteiten zich nu in voor de inrichting van een robuuste marktinfrastructuur op de onderhandse derivatenmarkt. Afgelopen herfst herbevestigden de G-20 leiders in Cannes de door hen in Pittsburgh gemaakte afspraken uit 2009. Deze houden in dat vanaf eind 2012 gestandaardiseerdederivaten zo veel mogelijk moeten worden verhandeld op beurzen en elektronische platformen en dat zij worden afgewikkeld door centrale tegenpartijen. Alle derivatencontracten moeten worden geregistreerd in transactieregisters (ook wel ‘trade repositories’ genoemd). Als een derivaten contract te specifiek is en niet zodanig gestandaardiseerd kan worden dat een centrale tegenpartij het kan verwerken, blijft onderhandse handel en bilaterale afwikkeling mogelijk. Voor posities die niet via centrale tegenpartijen worden afgewikkeld gelden wel hogere kapitaalvereisten. Met deze maatregelen wordt beoogd dat marktpartijen in de toekomst de door hen met derivaten aangegane risico’s ook daadwerkelijk kunnen dragen. Grotere transparantie (door registratie en contractstandaardisatie) alsook het zorgen voor voldoende onderpand in de derivatenhandel zijn daarbij belangrijke ingrediënten. De G-20 landen zijn vanaf 2009 bezig deze afspraken handen en voeten te geven. Zo wordt in de VS de Dodd-Frank Act geïmplementeerd en is in de EU de European Market InfrastructureRegulation (EMIR) in voorbereiding. Als deze wetgeving van kracht is, zal een groot deel van de derivatencontracten zijn gestandaardiseerd en veel meer gebruik worden gemaakt van centrale handel en centrale afwikkeling. Hoewel de in Pittsburgh gestelde einddoelen breed worden ondersteund, doen zich op de weg ernaartoe enkele complicaties voor. Zo wordt gestreefd naar harmonisatie, maar zijn vanwege nationale karakteristieken verschillen in regelgeving ook noodzakelijk. Het is bovendien nog niet volledig uitgekristalliseerd voor welke financiële instellingen en voor welke transacties de nieuwe regelgeving precies gaat gelden. Nationale verschillen tussen de regelgeving en de reikwijdte ervan zijn onvermijdelijk. Ook moet nog worden bepaald welke regelgeving van toepassing is bij derivatencontracten tussen financiële instellingen uit verschillende jurisdicties. Het bevorderen van transparantie door centrale registratie is een complex proces: d e toezichthouders van internationaal actieve financiële instellingen moeten uiteindelijk de gegevens uit verschillende transactieregisters goed kunnen combineren om een totaalbeeld te krijgen van de open derivatenposities en het risicoprofiel van die instellingen. M et als einddoel een veiligere onderhandse derivatenmarkt is DNB in verschillende internationale gremia actief om goede oplossingen te vinden voor deze complicaties.
79 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
3.4.3 Concentratierisico’s bij centrale tegenpartijen en clearingdeelnemers De verplichting om standaard onderhandse derivaten centraal af te wikkelen, brengt nieuwe concentratierisico’s met zich mee. Financiële instellingen zullen geneigd zijn om al hun standaard derivatencontracten te concentreren bij een centrale tegenpartij met veel derivatenverkeer. Dit komt doordat elke centrale tegenpartij aan de handelende financiële instellingen onderpand vraagt op basis van hun zogenoemde open positie. Deze wordt bepaald door alle afzonderlijke bilaterale transacties van die partij te salderen. H oe meer partijen zijn aangesloten bij de centrale tegenpartij, hoe meer er kan worden gesaldeerd en hoe kleiner die open positie (zie ook box 3.2). H et feit dat centrale tegenpartijen gebonden zijn aan internationale en Europese standaarden biedt handvatten om deze concentratierisico’s te monitoren en waar nodig te beperken. DNB publiceert in haar jaarlijkse ‘oversight’ rapport (zie www.dnb.nl) de mate waarin de in Nederland actieve centrale tegenpartijen – en ook andere financiële-marktinfrastructuren – aan deze standaarden voldoen. In de praktijk kunnen alleen grote banken zich directe toegang tot centrale tegenpartijen veroorloven. Zij worden clearingdeelnemer genoemd. Andere financiële instellingen en eindgebruikers schakelen voor de afwikkeling van hun contracten een clearingdeelnemer in, die voor hen de afwikkeling bij de centrale tegenpartij regelt en daarvoor het benodigde onderpand vraagt. Omwille van efficiënt onderpandgebruik ligt het daarom voor de hand om met een beperkt aantal deelnemers in zee te gaan. De verwachting is dat de afwikkeling van derivaten geconcentreerd gaat worden bij een zeer beperkt aantal mondiale clearingdeelnemers met flinke schaalgrootte. Dat levert een efficiëntieverbetering op, maar hierdoor ontstaat ook een concentratierisico en daarmee een potentieel systeemrisico. I n tegenstelling tot centrale tegenpartijen, zijn clearingdeelnemers niet gebonden aan standaarden waarmee deze concentratierisico’s kunnen worden aangepakt. W el hebben toezichthouders de mogelijkheid om aan systeemrelevante instellingen extra toezichteisen op te leggen. Concentratie is één van de criteria om te beoordelen of een instelling systeemrelevant is. 3.4.4 Kwalitatief hoogwaardig onderpand schaarser Door toenemend gebruik van centrale tegenpartijen en strengere eisen aan bilaterale afwikkeling is in de toekomst meer onderpand nodig voor de onderhandse derivatenhandel. O ok om andere redenen neemt de vraag toe naar liquide papier dat als onderpand kan dienen. Banken die interbancair geld willen lenen, doen dit relatief vaker dan vroeger via de repomarkt, dus tegen onderpand. E n vanwege nieuwe Bazelse liquiditeitstandaarden moeten banken meer hoogliquide financiële activa onbezwaard op hun balans aanhouden. Sommige marktpartijen vrezen dat goed onderpand hierdoor schaars wordt. Onderzoek door DNB laat zien dat kwalitatief hoogwaardig onderpand wel schaarser wordt, maar dat schaarste in absolute zin niet waarschijnlijk is (zie box 3.3). Als onderpand schaarser wordt, zullen financiële instellingen hun bestaande hoeveelheid onderpand efficiënter willen gebruiken. I n dit verband werd de verwachte concentratie van derivatencontracten bij een beperkt aantal centrale tegenpartijen en clearingdeelnemers en de daarmee gepaard gaande risico’s al genoemd. V erder kan dit betekenen dat een bank frequenter effectentransacties moet doen om het onderpand op de juiste plek te krijgen, waardoor de onderlinge verwevenheid en daarmee het operationele en besmettingsrisico in het systeem toeneemt. Het Eurosysteem accepteert bewust breder onderpand
80 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
dan de markt. Dat doet het om veel verschillende financiële instellingen in het hele eurogebied potentieel toegang tot centrale bank liquiditeit te verschaffen. Daarmee loopt het wel het risico dat de kwaliteit van het daar ingebrachte onderpand verder afneemt. Essentieel is dat toezichthouders en centrale banken de daarmee gepaard gaande risico’s monitoren en waar nodig maatregelen nemen.
Box 3.3 Wordt kwalitatief goed onderpand in het eurogebied schaars? DNB heeft onderzoek gedaan naar eventuele onderpandschaarste voor banken in het eurogebied. P recieze schattingen zijn door allerlei databeperkingen niet mogelijk, maar het is wel plausibel dat goed onderpand schaarser wordt. E en ruwe schatting laat zien dat door de nieuwe regelgeving rond onderhandse derivaten en de liquiditeitstandaarden van Bazel III en door de hogere vraag naar onderpand op de interbancaire geldmarkt de vraag naar onderpand met EUR 1.800 miljard toeneemt. H et aanbod van kwalitatief goed onderpand stijgt met EUR 700 of 900 miljard, afhankelijk of alleen de hoogste kwaliteit of ook de bijna (‘quasi’) hoogste kwaliteit onderpand in beschouwing wordt genomen. R uwe schattingen laten ook zien dat eind 2012 de totale vraag van banken naar onderpand (geschat op EUR 4.500 miljard) ruim zal achterblijven bij het totale aanbod (EUR 9.800 miljard). Dit laatste betekent dat er geen aanwijzingen zijn voor absolute onderpandschaarste in het eurogebied als geheel en evenmin in Nederland. W el is het zo dat door de crisis in Europa de kwaliteit van veel van het gebruikte onderpand onder druk staat en dat daardoor in sommige landen en bij sommige banken zich schaarste kan voordoen. Daarbij zij opgemerkt dat op dit moment het meeste overheidspapier in het eurogebied nog ruim aan de definitie van ‘kwalitatief goed onderpand’ voldoet. Figuur 3.2 - Vraag en aanbod kwalitatief onderpand in eurogebied EUR miljard
extra aanbod tot eind 2012 900
200 700 1.300
Quasi-hoogste kwaliteit onderpand H00gste kwaliteit onderpand Quasi-hoogste kwaliteit onderpand
H00gste kwaliteit onderpand aanbod eind 2010 8.900
7.600
Bazel III
900
OTC derivaten markten Repo-markten
300 600
Overige toepassingen OTC derivaten markten
400 100 2.200
Repo-markten
extra vraag tot eind 2012 1.800
vraag eind 2010 2.700
0
aanbod
vraag
Bron: ‘Is collateral becoming scarce? – Evidence for the euro area’, Anouk Levels and Jeannette Capel, DNB Occasional Studies, Vol.10/No.1 (2012). Zie deze bron voor gehanteerde definities.
81 dnb / Jaarverslag 2011
Naar een robuustere financiële infrastructuur
Figuur 3.3 - Interoperabiliteit centrale tegenpartijen
clearingdeelnemer
A
Handelsplatform
Handelsplatform
Handelsplatform
Handelsplatform
Centrale tegenpartij 1
Centrale tegenpartij 2
Centrale tegenpartij 1
Centrale tegenpartij 2
B
C
D
A
B
E
F
Situatie zonder interopabiliteit Toelichting: Deze figuur geeft een schematische weergave van interoperabiliteit tussen twee centrale tegenpartijen. De clearingdeelnemers A en B hoeven zich nu maar bij één centrale
B
C
D
A
E
F
Situatie met interopabiliteit tegenpartij (1 of 2) aan te sluiten om hun contracten met alle andere partijen door een centrale tegenpartij gegarandeerd te krijgen.
3.2.5 Interoperabiliteit tussen centrale tegenpartijen brengt efficiëntie maar ook nieuwe risico’s Een belangrijke actuele ontwikkeling bij centrale tegenpartijen die effecten transacties verwerken is ‘interoperabiliteit’. Dat laatste betekent dat centrale tegenpartijen verbindingen (ook wel ‘links’ genoemd) met elkaar aangaan. Figuur 3.3 laat zien dat als de beide centrale tegenpartijen met elkaar verbonden zijn, marktpartijen nog maar via één centrale tegenpartij hun transacties hoeven af te wikkelen en dus maar bij één van hen onderpand behoeven aan te houden. In de figuur is dat het geval voor de banken A en B. E en bijkomend voordeel van interoperabiliteit is dat concurrentie tussen centrale tegenpartijen wordt bevorderd. Dat kan resulteren in betere dienstverlening en lagere kosten voor de marktpartijen. Maar voor de centrale tegenpartijen betekent de link ook nieuwe risico’s, omdat zij door die link kunnen worden getroffen door problemen die zich bij de andere centrale tegenpartij en de daar aangesloten deelnemers voordoen. Daarom verwachten overseers dat centrale tegenpartijen extra onderpand vragen als financiële instellingen van de link gebruik maken. Dit leidt weliswaar tot hogere onderpandkosten voor marktpartijen, maar per saldo wordt nog steeds verwacht dat interoperabiliteit voor marktpartijen voordelig is. Inmiddels hebben op 6 januari 2012 vier centrale tegenpartijen voor de handelsplatformen BATS en Chi-X goedkeuring gekregen voor inter operabiliteit. DNB en de AFM gaven die toestemming voor het Nederlandse EMCF. In de loop van 2012 zal er bij goedkeuring van de overseers en toezichthouders interoperabiliteit voor meerdere handelsplatformen beschikbaar komen.
82 dnb / Jaarverslag 2011
Verantwoording
4 Verantwoording
4.1 Inleiding In deze verantwoording doet DNB eerst verslag van de belangrijkste resultaten (paragraaf 4.2). Voor de hoofdtaak Toezicht biedt de separaat verschenen ZBO-verantwoording een volledig overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen en resultaten van het toezicht, waarbij ook de onderzoeken naar het optreden van DNB worden besproken. Vervolgens beschrijft DNB de kostenontwikkeling (paragraaf 4.3), de corporate governance van de organisatie (paragraaf 4.4), de doelmatigheid en rechtmatigheid van de inzet van financiële middelen (paragraaf 4.5) en de interne risicobeheersing (paragraaf 4.6). T ot slot geeft DNB informatie over haar beleggingen en financiële risico’s (paragraaf 4.7).
4.2 Bereikte resultaten Financiële stabiliteit In 2011 is prioriteit gegeven aan de versterking van de macroprudentiële analyse en de vertaling daarvan in concrete acties en beleid. T egen de achtergrond van de turbulente marktomgeving heeft DNB de aard van risico’s in kaart gebracht op basis van expertise uit zowel het centrale bank- als toezichtdeel van de organisatie. O ok is gebruik gemaakt van internationale inzichten en initiatieven van bijvoorbeeld de European System Risk Board (ESRB), Internationaal Monetair Fonds (IMF) of Financial Stability Board (FSB). D e resultaten van de risicoanalyses zijn onder andere gepubliceerd in het Overzicht Financiële Stabiliteit (zie www.dnb.nl). H ierin heeft DNB diverse beleidsboodschappen opgenomen voor beleidsmakers en financiële instellingen. D e risicoanalyses vormden veelal het fundament voor de adviezen die DNB geeft aan de Nederlandse regering, het IMF en andere internationale instellingen over de Europese schuldencrisis. Voorbeelden zijn de vormgeving van het EFSF en steunpakketten voor verschillende eurolanden. D e uitkomsten van de risicoanalyses vormden tevens de basis voor het nieuw opgestelde macro-risicoregister, dat toezichthouders hanteren als uitgangspunt voor de risicoanalyse van individuele instellingen. T ot slot zijn de resultaten van risicoanalyses gebruikt voor scenario’s van stresstesten en voor thematische onderzoeken. Beleid gericht op het versterken van het financiële stelsel heeft onder andere plaatsgevonden op het terrein van systeemrelevante banken. D eze instellingen hebben per definitie een centrale plaats in het stelsel, waardoor een wanordelijk faillissement grote gevolgen zou hebben binnen en buiten Nederland. DNB heeft daarom in afstemming met het ministerie van Financiën besloten een kapitaalsopslag voor deze groep instellingen in te voeren om aldus hun weerbaarheid verder te vergroten. D eze opslag zal de komende jaren gradueel worden ingevoerd. Daarnaast hebben systeemrelevante banken zogenoemde herstelplannen opgesteld, waarin zij maatregelen vastleggen die zij zelf kunnen nemen om dreigend onheil af te wenden. Strengere eisen kunnen echter nooit volledig uitsluiten dat een bank failliet gaat. I n 2011 zijn daarom verdere stappen gezet om het wettelijk instrumentarium te versterken waarmee snel en ordelijk een faillissement van een bank afgewikkeld kan worden. N aar verwachting zal de hiervoor benodigde wetgeving in 2012 in werking treden. O ok het deposito garantiestelsel is belangrijk voor de financiële stabiliteit omdat het deposito houders beschermt en zo het vertrouwen in banken bestendigt. B anken en DNB treffen voorbereidingen om in de toekomst een kortere uitkeringstermijn mogelijk te maken; de aanpassingen van de systemen daartoe zijn ver gevorderd.
83 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
Daarnaast zal medio 2012 een nieuw, ex ante gefinancierd stelsel worden ingevoerd. Monetaire taken In reactie op de escalatie van de schuldencrisis in de tweede helft van het jaar, heeft DNB binnen het Eurosysteem bijgedragen aan de besluitvoering en uitvoering van de crisismaatregelen. N aast het terugdraaien van eerder in het jaar doorgevoerde renteverhogingen, betreffen dit met name de hervatting van het aankoopprogramma van gedekte obligaties (Covered Bond Purchase Programme, CBPP), de intensivering van de aankopen onder het Securities Markets Programme (SMP) en de introductie van driejaarsleningen aan banken (zie www.ecb.int). Alleen de politiek kan maatregelen nemen voor een duurzame oplossing voor de muntunie, zoals strengere en beter afdwingbare begrotingsregels en structurele concurrentiepositie- en groeiversterkende maatregelen. I n haar contacten met internationale en nationale besluitvormers brengt DNB haar expertise in over oplossingsrichtingen die de EMU in de toekomst sterker en stabieler maken. Vanuit haar adviesrol brengt DNB haar expertise ook in binnen andere nationale beleidsdiscussies, zoals de uitwerking van het nieuwe Pensioenakkoord, het begrotingsbeleid en het toekomstbestendig maken van de Nederlandse woningmarkt. DNB heeft in haar onderzoeksprogramma in 2011 veel aandacht besteed aan de verbetering van economische modellen, zodat deze meer rekening houden met de complexe verwevenheid van financiële markten en de interactie van de financiële en reële sector. Inzichten uit dit onderzoek zal DNB onder meer gebruiken voor de verdere ontwikkeling van haar econometrische modellen van de Nederlandse economie. T evens heeft het onderzoek geleid tot een beter inzicht in de effectiviteit van de diverse instrumenten van het macro- en microprudentieel beleid. Betalingsverkeer Banken en andere partijen nemen vanaf 2011 een groter deel van de bank biljettendistributie op zich. D it leidt tot een efficiëntere chartale keten in Nederland. D e rol van DNB in de keten is verschoven naar minder uitvoerend en meer toezichthoudend. De hierop aangepaste organisatie is per 1 april 2011 gestart. DNB heeft in 2011 in overleg met het ministerie van Financiën het voortouw genomen in de migratie van het Nederlandse betalingsverkeer naar Europese standaarden, de Single Euro Payments Area (SEPA). I n SEPA maken vanaf 1 februari 2014 Nederlandse overschrijvingen, incasso’s, betaalpassen en rekeningnummers plaats voor Europese. Het korte tijdpad, alsmede de omvang en complexiteit van de nationale migratie vragen om een strakke nationale regie. Op 1 juli 2011 is door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) het Nationale Forum voor de SEPA-migratie (NFS) opgericht. H et NFS staat net als het MOB onder voorzitterschap van DNB. D NB heeft een SEPA Programmabureau ingesteld voor de uitvoering van het migratieplan. Onderdeel van het plan is een nationale communicatiecampagne richting consumenten en bedrijven. Na een Europese aanbestedingsprocedure is hiervoor een reclame- en pr-bureau aangesteld. DNB heeft in het verslagjaar een externe visitatiecommissie een onderzoek laten doen naar de effectiviteit en efficiency van de beleidstaak op betalingsverkeer-
84 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
gebied. De hoofdconclusie van de commissie was dat de betalingsverkeertaak overtuigend wordt ingevuld: ‘Het is niet voor niets dat DNB op het gebied van Betalingsverkeerbeleid door stakeholders wordt gewaardeerd en zij een goede naam heeft op dit terrein in Europa’. Het hele rapport is te vinden op www.dnb.nl. Toezicht De veranderingen in de werkwijze die DNB in het verslagjaar heeft doorgevoerd, grijpen terug op de plannen die DNB in 2010 heeft opgesteld om te komen tot een effectiever en krachtiger toezicht: de Visie op Toezicht 2010-2014 en het Plan van Aanpak Cultuurverandering Toezicht DNB. D e veranderingen van DNB zijn grofweg in drieën te verdelen: a cties gericht op de beoogde verandering in het gedrag en de cultuur van de organisatie, aanpassing van de werkprocessen en een aanpassing van de organisatiestructuur. Daarnaast is gewerkt aan versterking van het instrumentarium. DNB tracht meer dan in het verleden informatie te verschaffen over de toezichtinspanningen die zij heeft ondernomen en de resultaten die dat heeft opgeleverd. D e instellings- en sectoroverschrijdende thematische onderzoeken lenen zich in beginsel goed voor deze wijze van verantwoording. Z o heeft DNB een thematisch onderzoek uitgevoerd naar de bedrijfsmodellen en strategieën van ongeveer vijftien banken. D it onderzoek heeft individuele instellingen bijvoorbeeld aangezet tot beslissingen over de financieringsstrategie of de houdbaarheid van het productpakket. A nder themaonderzoek deed DNB naar de besluitvorming in besturen van financiële instellingen. Conclusie is dat het soms ontbreekt aan voldoende tegenwicht en dat er te weinig oog is voor risico’s. Ook is onderzoek gedaan naar het beloningsbeleid. D aaruit kwam naar voren dat de meeste grote banken en verzekeraars belangrijke aanpassingen in hun beleid hebben doorgevoerd om aan de nieuwe Regeling Beheerst Beloningsbeleid te voldoen, die sinds 1 januari 2011 van kracht is. B ij een kleine minderheid heeft DNB ingegrepen omdat dit beleid nog onvoldoende in overeenstemming was gebracht met deze regeling. Het reguliere toezicht is erop gericht dat de financiële instellingen normconform blijven handelen. W anneer instellingen echter niet langer aan de financiële wet- en regelgeving kunnen of willen voldoen, dan is tijdig ingrijpen noodzakelijk. I n een dergelijke situatie gaat sinds 2011 een nieuwe afdeling van DNB aan de slag. D eze afdeling is gespecialiseerd in interventie en handhaving bij alle soorten onder toezicht staande instellingen. I n 2011 zijn in totaal 112 formele maatregelen bij onder toezicht staande instellingen opgelegd. Dit waren met name lasten onder dwangsom. T evens heeft DNB acht wettelijke maatregelen getroffen bij niet onder toezicht staande instellingen. H et betrof hierbij twee aanwijzingen en één aan een illegale betaaldienstverlener opgelegde bestuurlijke boete in combinatie met een last onder dwangsom. Daarnaast is aan een instelling een bestuurlijke boete opgelegd wegens het zonder vergunning aantrekken van opvorderbare gelden. T ot slot is er één keer een curator benoemd en is tweemaal aangifte gedaan bij het OM. Van belang voor de soliditeit en integriteit van een financiële instelling is de kwaliteit van de beleidsbepalers, onder andere de bestuurders. D NB beoordeelt in dit kader de deskundigheid en betrouwbaarheid van deze beleidsbepalers. In 2011 zijn 1.312 beleidsbepalers getoetst op betrouwbaarheid en/of deskundigheid. Er werd één aanvraag formeel afgekeurd door DNB, 91 aanvragen werden gedurende het toetsingsproces ingetrokken. D rie beleidsbepalers zijn onder
85 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
voorwaarden goedgekeurd en DNB heeft twee hertoetsingen uitgevoerd. Eén beleidsbepaler heeft de uitkomsten niet afgewacht en zich teruggetrokken. In de ZBO-verantwoording 2011 is meer informatie te vinden over de toezicht inspanningen van DNB (zie www.dnb.nl). Statistieken De financiële crisis leidt tot nieuwe databehoeften en noodzaakt ertoe veel sneller te voorzien in die behoeften. Z owel ten behoeve van microprudentieel toezicht als macroprudentieel beleid worden nieuwe informatiebehoeften geformuleerd, zowel nationaal als internationaal. In 2011 is daarom gestart met een volledige herziening van de statistieksystemen. O ok vonden in 2011 de eerste dataleveringen plaats aan de European Banking Authority (EBA). Tegelijkertijd werden bestaande statistieken (allemaal toegankelijk op de website van DNB) verbeterd. Z o publiceerde DNB nieuwe monetaire statistieken met, onder andere, een uitsplitsing naar resterende looptijd en bedrijfstak. O ok de statistieken over Special Purpose Vehicles, onder meer van belang voor een goede waarneming van de onderliggende kredietgroei, werden vernieuwd. D e volledige harmonisatie per 1 januari 2012 van de populatie van niet-financiële vennootschappen tussen DNB en CBS zal gaan zorgen voor een betere aansluiting van betalingsbalanscijfers (DNB) en de nationale rekeningen (CBS). Bedrijfsvoering DNB heeft voor zowel de interne als de externe communicatie een nieuwe strategie ontwikkeld. Hiermee kan communicatie onder andere meer gericht ingezet worden ten behoeve van het toezichtproces. Daarnaast is de nieuwe directie in 2011 gestart met het aanscherpen van de missie en het verder ontwikkelen van een DNB-brede strategie. D eze zal in 2012 worden afgerond. In 2011 is het meerjarige verbouwings- en renovatietraject van de hoofdbank afgerond. Dit project bestond uit verschillende deelprojecten, zoals de opbouw van een nieuwe verdieping, de verbouwing van de uitwijklocatie en asbestsanering. Met de afronding van dit project is tevens de beveiliging geactualiseerd. DNB heeft belangrijke stappen gezet in de verbetering van besturing van ondersteunende processen en projecten. Z owel binnen Facilitaire diensten Tabel 4.1 - Kosten per hoofdtaak EUR miljoen Realisatie
Begroting
2011
2011
15,0
14,4
Verschil
Realisatie
Realisatie
2010
2009
17,9
19,5
Hoofdtaak Financiële stabiliteit¹
0,6
Monetaire stabiliteit en economisch advies
57,4
56,4
1,0
53,3
39,1
Betalingsverkeer
83,2
90,3
-7,1
108,0
85,7
118,0
122,2
-4,2
104,3
94,7
1,0
1,5
-0,5
0,8
0,8
27,7
30,6
-2,9
25,8
18,6
302,3
315,4
-13,1
310,1
258,4
Toezicht (excl. Fec) Fec Statistieken Totaal
1 Inclusief kosten uitvoering DGS.
86 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
als ICT is een start gemaakt met het inrichten van een regie-organisatie zodat deze onderdelen zich meer flexibel op kunnen stellen. D oor het ‘werken onder architectuur’ kan de ICT-inspanning integraal worden ingepland en effectiever worden uitgevoerd. A lle projecten zullen in de toekomst volgens dezelfde methodiek uitgevoerd gaan worden, om hiermee de sturing te verbeteren. Hiertoe is een centraal Projectmanagementoffice (PMO) ingericht om de organisatie te ondersteunen en zijn de eerste projectmanagers opgeleid volgens de nieuwe methodiek.
4.3 Kostenontwikkeling De kosten die aan de hoofdtaken van DNB worden toegerekend komen uit op EUR 302,3 miljoen (zie tabel 4.1). D at is EUR 13,1 miljoen lager dan begroot. De hogere kosten voor de hoofdtaak Financiële stabiliteit ten opzichte van de begroting 2011 worden voornamelijk veroorzaakt door de betrokkenheid van DNB bij het depositogarantiestelsel (DGS) en door de inspanningen ten behoeve van de externe onderzoeken naar het werk van DNB en de crisis. Dit heeft evenals in 2010 inzet gevergd die vanwege het publieke karakter wordt doorberekend aan Financiële stabiliteit. O ok juridische (aansprakelijkheids-) procedures als gevolg van de crisis hebben in 2011 de nodige DNB-capaciteit alsmede extern juridisch advies, gevergd. H et betrof voornamelijk dossiers zoals de crisisinterventiewet en Icesave. O ok werd in 2011 bekend dat ook de achter gestelde depositohouders van de DSB Bank aanspraak kunnen maken op het DGS, waarvoor opnieuw uitbetalingen uit het DGS nodig waren. Tegenover deze overschrijdingen stond een vergoeding die is ontvangen uit de boedel uitkering van Landsbanki voor de door DNB (in de jaren 2009 t/m 2011) gemaakte proceskosten inzake de afwikkeling van het faillissement van Icesave. Het verschil in de gerealiseerde kosten tussen 2011 en 2010 is met name veroorzaakt door de grote inzet die in 2010 werd gepleegd voor de afwikkeling van het faillissement van DSB Bank. De overschrijding bij de hoofdtaak Monetaire stabiliteit en economisch advies van EUR 1,0 miljoen wordt grotendeels verklaard door tegenvallers in het programma ter ontwikkeling van het reservebeheersysteem van DNB. De onderschrijding bij Betalingsverkeer van EUR 7,1 miljoen wordt met name veroorzaakt door de onderschrijding op de kosten van bankbiljetten (EUR 5,3 miljoen). D it komt voornamelijk doordat DNB in 2012 van drukker wisselt. Normaal gesproken wordt in een jaar altijd al een stuk van de levering voor het volgende jaar afgenomen, maar door de wisseling van drukker is dat in 2011 niet het geval geweest. Daarnaast vallen de personele kosten lager uit door een lagere bezetting en lagere kosten dan begroot voor de reorganisatie van de chartale organisatie. Deze reorganisatie beoogt een reductie in de formatie te bereiken van ruim 30 fte. E r valt bovendien EUR 1,25 miljoen vrij op de reorganisatievoorziening omdat het aantal betrokken medewerkers lager is dan waar in de voorziening rekening mee is gehouden. Het verschil tussen de gerealiseerde kosten 2011 ten opzichte van 2010 is groten deels te verklaren door de in 2010 gevormde voorzieningen. De kosten voor Toezicht zijn EUR 4,2 miljoen lager dan begroot. I n 2011 is meer dan begroot besteed aan uitvoerende toezichtactiviteiten. Daartegenover staat dat minder is besteed aan toezichtbrede en ondersteunende activiteiten. V oor de toezichttaak als geheel is minder eigen personeel ingezet dan begroot. D it is deels te wijten aan onderbezetting, maar met name, evenals in 2010, aan de inzet
87 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
van capaciteit van de toezichtorganisatie voor werkzaamheden die vanwege het publieke karakter worden doorberekend aan de hoofdtaak Financiële stabiliteit. Er was bovendien rekening gehouden met een grote inzet van ICT in 2011 voor de implementatie van de nieuwe toezichtaanpak. D it is echter deels uitgesteld, waardoor zowel inzet als kosten voor ICT-ondersteuning het budget voor 2011 onderschrijden. De kosten voor de FEC-taak zijn EUR 0,5 miljoen lager dan begroot, deels door besparingen op de ondersteuning en deels door lagere personeelskosten. De onderschrijding van EUR 2,9 miljoen bij de hoofdtaak Statistieken vloeit met name voort uit achterblijvende ICT-inzet door de latere start van het meerjarige programmaplan voor de vernieuwing van de statistieksystemen.
4.4 Corporate governance DNB DNB is een naamloze vennootschap naar Nederlands recht. A ls centrale bank maakt DNB deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). DNB-president Klaas Knot is lid van de Raad van Bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB). A ls toezichthouder is DNB een Zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). 4.4.1 Wijzigingen van de governancestructuur van DNB In 2011 is de Wet versterking governance van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten door het parlement aangenomen. D eze wet is op 16 februari 2012 in werking getreden. E r is sprake van onder meer een nadere prononcering van het toezicht door de introductie van een Toezichtraad en een Voorzitter Toezicht. Ook wordt de wettelijke taakomschrijving van de Raad van Commissarissen uitgebreid zodat zij naast het toezicht op de meer bedrijfs- en beheersmatige aspecten ook toezicht zal houden op (de waarborgen voor de) beleidsmatige aspecten, te weten de uitvoering van het toezicht in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van dat beleid. Op www.dnb.nl ‘Over DNB’, onder ‘Organisatie’, ‘Governance’ staat meer informatie over de huidige governancestructuur van DNB. Ook de Institutionele documenten, waaronder de Statuten, het Reglement van Orde en integriteits regelingen, zijn gepubliceerd op www.dnb.nl onder ‘Over DNB’, onder ‘Organisatie’, ‘Wetten en regelgeving’/‘Integriteit’. 4.4.2 De Corporate Governance Code Alhoewel de Nederlandse Corporate Governance Code (Code) alleen van toepassing is op beursvennootschappen, onderwerpt DNB zich vrijwillig aan de toepasselijke principes en bestpracticebepalingen uit de Code. I n de volgende gevallen wijkt DNB daarvan af: -- Bepaling II.1.1 van de Code schrijft een maximale benoemingstermijn voor directieleden voor van vier jaar. V oor directieleden van DNB is dit op grond van de Bankwet echter zeven jaar. O p grond van artikel 14 lid 2 van de ESCB-Statuten dient de ambtstermijn van de President minimaal vijf jaar te zijn. Voorts geldt dat voor een goede taakvervulling van de directie van DNB continuïteit van belang is, zodat een langere periode geëigend is. -- De Code richt zich op beursvennootschappen, dit zijn commerciële ondernemingen waarvan de beloningen aan het bedrijfsresultaat gerelateerd zijn. DNB is echter geen op winst gerichte onderneming. H et bezoldigingsbeleid wordt op voorstel van de Raad van Commissarissen door de Algemene
88 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
Vergadering van Aandeelhouders voor een langere periode vastgesteld. Derhalve wordt door DNB geen jaarlijks remuneratierapport opgesteld. Hiermee wordt afgeweken van de bepalingen II.2.12/13/15 en III.5.10 van de Code. -- Aangezien ten aanzien van het bezoldigingsbeleid een intensieve betrokkenheid van de Voorzitter van de Raad van Commissarissen wenselijk wordt geacht, vervult de voorzitter van de Raad tevens het voorzitterschap van de Honorerings- en benoemingscommissie. H iermee wordt afgeweken van bepaling III.5.11 van de Code. -- Nu artikel 27 van de Statuten reeds regels bevat ten aanzien van de omgang met (potentieel) tegenstrijdige belangen bij de externe accountant in relatie tot de vennootschap, zijn deze niet tevens opgenomen in het Reglement van Orde. H iermee wordt afgeweken van bepaling III.6.5 van de Code.
4.5 Doelmatigheid en rechtmatigheid DNB streeft naar een efficiënte, doelgerichte en rechtmatige inzet van middelen. O m dit te bereiken wordt in de planning en control (P&C)-cyclus een verbinding gelegd tussen de doelstellingen van DNB en de daarvoor gemaakte kosten. DNB heeft de externe accountant gevraagd om de doelmatige en rechtmatige inzet van financiële middelen te beoordelen en hierover in het verslag van bevindingen bij de accountantsverklaring over de verantwoording van de ZBO-taken te rapporteren, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de verplichting die voortvloeit uit de Wet op het financieel toezicht en de Pensioenwet. De gehanteerde doelmatigheidsindicator is een goede werking van de P&C-cyclus. Daarbij geven de werkelijke kosten ten opzichte van het budget in het verslagjaar een goed beeld van de doelmatigheid van DNB. DNB streeft naar 100% rechtmatigheid van haar uitgaven. D e minimumnorm is een rechtmatigheid van 99%. I n 2011 bleek dat 99,4% (in 2010 en 2009 respectievelijk 99,2% en 98,5%) van de uitgaven van DNB rechtmatig was.
4.6 Risicobeheersing 4.6.1 Beschrijving van risicobeheersing binnen DNB De interne risicobeheersings- en controlesystemen van DNB zijn afgeleid van het internationaal erkende Enterprise Risk Management raamwerk van het ‘Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission’ (COSO). D NB onderscheidt daarbij drie verdedigingslinies waarbij de verschillende beheersfuncties onafhankelijk van elkaar functioneren en bijdragen aan de kwaliteit van de risicobeheersings- en controlesystemen: -- Eerste lijn: het lijnmanagement dat verantwoordelijk is voor risicomanagement en controle van de onder het lijnmanagement ressorterende processen. -- Tweede lijn: f uncties die het lijnmanagement ondersteunen bij de inrichting van de organisatie, het beleidskader formuleren over risicobeheersing en het normenkader stellen, alsmede het bewaken hiervan en instrumenten aanreiken. Daarbij kan gedacht worden aan functies als Risk management Financiële markten, Risicomanagement toezichtprocessen, Risico- en procesmanagement en Interne controle. -- Derde lijn: d e onafhankelijke interne audit functie (Iad) die de inrichting, bestaan en werking van risicobeheersing controleert en hierdoor aanvullende zekerheid verschaft.
89 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
De organisatie van risicomanagement is dit jaar verder versterkt door de oprichting van het Risicomanagement Comité (RMC) dat sinds februari 2011 operationeel is. I n paragraaf 4.7.2 wordt nader op de doelstelling van het RMC ingegaan. 4.6.2 Operationele risicobeheersing Risk Self Assessments (RSA’s) vormen een belangrijk onderdeel van operationele risicobeheersing binnen DNB. O nder meer worden RSA’s uitgevoerd op bedrijfsprocessen en projecten. D e belangrijkste risico’s worden op regelmatige basis aan het RMC gerapporteerd. Binnen DNB wordt expliciet aandacht besteed aan drie specifieke deelgebieden van operationele risicobeheersing: B usiness Continuity Management (BCM), Informatiebeveiliging (IB), en Compliance en Integriteit (C&i). Het doel van BCM is het coördineren van de voorbereiding en uitvoering van maatregelen ter beperking van zowel de materiële als immateriële schade als gevolg van een (dreigende) crisis waarin de stabiliteit en continuïteit van DNB, de financiële markten en/of financiële infrastructuur in het geding is. I n 2011 is er veel aandacht geschonken aan voorlichting en oefening op het gebied van crisismanagement. Om kennis op te doen zoekt DNB aansluiting bij andere centrale banken, Nederlandse banken en bedrijven uit andere vitale sectoren. Het doel van IB is om op een consistente en effectieve wijze de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informatie te waarborgen. I n 2011 zijn verschillende risicoanalyses uitgevoerd, onder meer op de voorgenomen vervanging van werkpleksystemen. O ok is aandacht besteed aan de bewust wording van IB bij alle medewerkers. C&i vervult een spilfunctie bij de ontwikkeling, naleving en uitvoering van wet- en regelgeving en integriteitregelingen van DNB. I n 2011 is het interne Ontwikkelingsmodel C&i geïntroduceerd. D it model maakt inzichtelijk wat managers concreet kunnen doen om een integriteitbewuste cultuur te bevorderen en integriteitrisico’s te beperken. D it model is eind 2011 getoetst met een organisatiebrede nulmeting, in de vorm van self-assessments. H et bespreken van de uitkomsten van de nulmeting met het management heeft een nieuwe impuls gegeven aan acties om het integriteitbewustzijn van medewerkers verder te versterken. De financiële risicobeheersing staat beschreven in paragraaf 4.7. 4.6.3 Belangrijkste risico’s Voor het goed uitvoeren van haar strategie signaleert DNB als belangrijkste risico’s in 2011: -- Het uitblijven van voldoende herstel van vertrouwen in de financiële sector onder het publiek, politiek, media en onder toezicht staande instellingen. Dit maakt het voor DNB moeilijker haar doelstellingen te behalen. DNB volgt de ontwikkelingen nauwgezet en trekt lessen uit de schuldencrisis. Daarnaast blijft DNB werken aan indringend en vasthoudend toezicht. DNB streeft naar duidelijke communicatie over haar werkzaamheden en haar verantwoordelijkheden. -- Het (internationale) beleid van de politiek en de ECB om de Europese schuldencrisis te beheersen, doet het financiële risico ook voor DNB sterk toenemen (zie ook paragraaf 4.7.4). -- Onderbezetting blijft een potentieel risico voor het uitvoeren van reguliere taken en het behalen van de doelstellingen, ook al is de gemiddelde
90 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
onderbezetting in 2011 teruggebracht naar minder dan 2%. E en oorzaak is onder andere de schaarste op de arbeidsmarkt voor specifieke kennis gebieden. D NB heeft daarom voortdurend aandacht voor concurrerende arbeidsvoorwaarden, goede werving- en selectieprocessen en opleidings- en loopbaantrajecten. -- Door sterk veranderende internationale verhoudingen kunnen de posities van Nederland en DNB binnen het internationale economisch-financiële bestel onder druk komen te staan, waardoor er minder invloed uitgeoefend kan worden binnen internationale gremia zoals het IMF, het FSB en Bazels Comité op regelgeving en beleidsvormingstrajecten. H et is daarom van belang dat DNB actief blijft participeren en zich hierin een sterke positie verwerft op basis van kennis en kunde en hiermee toegevoegde waarde levert. -- Het risico bestaat dat onvoldoende focus, prioriteitstelling, quality assurance en beschikbare capaciteit leiden tot onvoldoende slagkracht en diepgang in projecten, waardoor doelstellingen mogelijk niet gehaald worden. Het verbeteren van projectmatig werken en portfoliomanagement moet dit risico reduceren. 4.6.4 Evaluatie interne risicobeheersings- en controle systemen De directie evalueert het functioneren van de interne risicobeheersings- en controlesystemen onder meer aan de hand van rapportages uit de P&C-cyclus, resultaten van Risk Self Assessments, periodieke C&i-rapportages, en rapportages van de interne- en externe accountant. I n deze rapportages zijn bevindingen opgenomen ten aanzien van de beheersing van onder meer de financiële verslagleggingsrisico’s binnen DNB. D e rapportages hebben uitgewezen dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen van DNB op orde zijn. D e directie heeft de rapportages besproken met de Raad van Commissarissen. Het aandachtspunt uit 2010 van zowel de interne- als externe accountant met betrekking tot aanpassen van het systeem voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel wordt in 2012 afgerond. D e aanpassingen van de systemen bij DNB en banken zijn in een vergevorderd stadium. Gedupeerde bankklanten kunnen vervolgens in beginsel hun geld conform de nieuwe Europese richtlijn binnen twintig werkdagen terugkrijgen. 4.6.5 Verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico´s De directie van DNB verklaart op grond van de door haar uitgevoerde evaluatie dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen ten aanzien van de financiële verslagleggingsrisico’s in 2011 een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaglegging geen onjuistheden van materieel belang bevat. De interne risicobeheersings- en controlesystemen ten aanzien van de financiële verslagleggingsrisico’s hebben in 2011 naar behoren gewerkt.
4.7 Beleggingen en financiële risico’s De beleggingsportefeuilles van DNB zijn te verdelen in de monetaire portefeuilles die worden opgebouwd in het kader van het onconventionele monetaire beleid en de eigen beleggingen van DNB. D eze laatste dienen ter ondersteuning van de taken van DNB. D it stelt hoge eisen aan de samenstelling van deze beleggingen, in het bijzonder aan de kredietkwaliteit en de liquiditeit van de gebruikte beleggingsinstrumenten. G egeven deze randvoorwaarden hanteert DNB een integraal beheer van de risico’s in haar balans en een optimalisatie van het risico- en rendementsprofiel.
91 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
Tabel 4.2 - Samenstelling van de eigen beleggingen EUR miljard Goud
24,0
Eurobeleggingsportefeuille
20,0
Dollarbeleggingsportefeuille
7,0
IMF vorderingen
3,2
Totaal
54,2
4.7.1 Samenstelling van de beleggingsportefeuilles De monetaire portefeuilles (EUR 14,8 miljard) zijn opgebouwd in het kader van het aankoopprogramma voor staatsobligaties van overheden uit de Europese periferie (SMP; EUR 11,5 miljard) en de aankoopprogramma’s voor gedekte obligaties (CBPP; EUR 3,3 miljard). Beide portefeuilles worden gewaardeerd op basis van de geamortiseerde kostprijs, ook wel Held to Maturity (HtM) genoemd. De omvang van beide portefeuilles en de samenstelling van de SMP-portefeuille zijn de uitkomst van de centrale coördinatie van aankopen die binnen het Eurosysteem plaatsvinden. De eigen beleggingen bedroegen ultimo 2011 EUR 54,2 miljard en bestaan uit de onderstaande componenten (zie tabel 4.2). -- De fysieke goudvoorraad van DNB (EUR 24,0 miljard) vormt een vertrouwensanker en wordt tevens vanuit diversificatieoverwegingen aangehouden. -- De eurobeleggingsportefeuille (EUR 20,0 miljard, zie tabel 4.3) bevat: • De overige financiële activa (Ofa)-portefeuille (EUR 6,9 miljard), die staat tegenover het kapitaal en de algemene reserves (aan de passivazijde van de balans) en is belegd in vastrentende obligaties en aandelen (respectievelijk EUR 5,5 miljard en EUR 1,4 miljard). Het vastrentende deel van deze portefeuille wordt parallel beheerd met de europortefeuille. • Het resterende deel van de eurobeleggingsportefeuille (EUR 13,1 miljard) betreft uitsluitend vastrentende waarden en is belegd in Europese (semi-) overheidsobligaties en covered bonds. Een deel van deze beleggingen is geclassificeerd als HtM-portefeuille (EUR 3,7 miljard). -- De Amerikaanse dollarbeleggingsportefeuille (EUR 7,0 miljard, zie tabel 4.4) stelt DNB in staat deviezen beschikbaar te kunnen stellen bij verzoeken hiertoe van de ECB, het IMF of de Nederlandse Staat. Zo kan de ECB een beroep doen op de centrale banken van het Eurosysteem indien haar eigen Tabel 4.3 - Samenstelling van de eurobeleggingsportefeuille EUR miljard OFA
EUR
HtM
Totaal (%)
EMU Niet-periferie beleggingen
4,4
7,6
3,7
15,8 (79%)
EMU Periferie beleggingen
0,9
1,7
0,0
2,6 (13%)
Deposito’s/repo’s
0,2
0,1
0,0
0,3 (1%)
Subtotaal vastrentend
5,5
9,4
3,7
18,6 (93%)
Aandelen
1,4
0,0
0,0
1,4 (7%)
Totaal
6,9
9,4
3,7
20,0 (100%)
92 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
Tabel 4.4 - Samenstelling van de dollarbeleggingsportefeuille EUR miljard
Staatsobligaties
5,0
Overige obligaties
1,2
Mortgage Backed Securities
0,6
Deposito’s en swaps
0,2
Totaal
7,0
valutareserves bij interventies tekort zouden schieten. Het IMF kan DNB aanwijzen voor het leveren van valuta voor zijn kredietverlening en de Nederlandse Staat kan DNB vragen om transacties in vreemde valuta af te wikkelen. De dollarbeleggingsportefeuille bestaat grotendeels uit kortlopende, liquide Amerikaanse staatsobligaties. Daarnaast zijn obligaties van supranationale en semi-gouvernementele instellingen en agency Mortgage Backed Securities (MBS) opgenomen. Het beheer van de MBS-beleggingen is uitbesteed aan een externe beheerder die binnen nauwe marges passief een index voor agency MBS volgt. Tot slot bevat deze portefeuille deposito’s en USD/JPY swaps. -- De vorderingen van DNB op het IMF (EUR 3,2 miljard) zijn in 2011 met circa EUR 1 miljard toegenomen. In december van dit verslagjaar stemde de Tweede Kamer in met een aanvullende bilaterale kredietlijn van Nederland aan het IMF ter grootte van EUR 13,6 miljard. Indien hierop trekking gaat plaatsvinden, zal DNB dit krediet verstrekken. De aandelenbeleggingen – opgenomen uit diversificatieoverwegingen – worden grotendeels passief beheerd door externe beheerders. Voor deze beleggingen geldt een benchmark die is opgebouwd als het gewogen gemiddelde van regionale indices. Ten opzichte van de MSCI World index is sprake van een overweging van Europa en een onderweging van Noord-Amerika. In het verslagjaar is een eerste stap gezet met de invoering van maatschappelijk verantwoord beleggen. Hiertoe is een deel van de aandelenbeleggingen ondergebracht bij een fonds dat een beleid voor verantwoord beleggen voert dat aansluit bij de door DNB geformuleerde uitgangspunten (zie hoofdstuk 5). Dit fonds voert een actief beheer met als benchmark de MSCI World. 4.7.2 Governance van de beleggingsportefeuilles Aansturing van de beleggingsportefeuilles vindt plaats op drie niveaus: het strategische, tactische en actuele beheer. Jaarlijks stelt de directie het strategische beleggingsbeleid vast voor de lange tot middellange termijn (vijf tot acht jaar). Het strategische beleggingsbeleid omvat (i) de vaststelling van de risicotolerantie, (ii) de vaststelling van het risicobudget voor financiële risico’s en (iii) de allocatie naar verschillende beleggingscategorieën. B innen dit beleid bestaan –voor de dollar-, euro-, en Ofa-portefeuilles– vrijheidsgraden die ingevuld worden door het tactische en actuele beheer. De directie laat zich ondersteunen door twee comités, te weten de Beleggings commissie en het RMC. D e Beleggingscommissie heeft als belangrijkste taak om toe te zien op de implementatie van het beleggingsbeleid. Doelstelling van deze commissie is extra rendement te behalen ten opzichte van de strategische benchmark door het innemen van tactische posities. D e belangrijkste doel stelling van het RMC is om de directie te ondersteunen bij het bereiken van
93 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
de gewenste mate van beheersing van risico’s. Z ij adviseert de directie over strategische aangelegenheden, zoals het strategische beleggingsbeleid en de vaststelling van de concentratielimieten ter beheersing van financiële risico’s. Het vermogens- en financieel risicobeheer van DNB is ondergebracht bij de divisie Financiële markten. B innen deze divisie is de afdeling Asset Management verantwoordelijk voor het actuele beheer en voor advisering aan de Beleggings commissie over en de uitvoering van het tactische beheer. D e afdeling Risk Management is verantwoordelijk voor de tweede lijn beheersing van de balansbrede financiële risico’s en de operationele risico’s voorvloeiend uit het bancaire proces. T evens adviseert zij het RMC over het beleggingsbeleid, het balansbeheer en het raamwerk voor het financiële risicomanagement. 4.7.3 Beleggingsresultaat In 2011 is een rendement behaald van 1,7% (EUR 436 miljoen) op de eigen beleggingsportefeuilles exclusief goud en vorderingen op het IMF (zie tabel 4.4). Een jaar eerder was het rendement 3,3% (EUR 850 miljoen). D e daling is vrijwel volledig toe te schrijven aan het negatieve aandelenrendement, waar de rendementen op de totale dollarportefeuille en vastrentende europortefeuilles licht achterbleven ten opzichte van een jaar eerder. D e obligatiewaarderingen stegen per saldo doordat de rentes op Europese staatsobligaties met een AAA-rating en de rentes op staatsobligaties uit de VS daalden. D eze rentedaling voltrok zich vrijwel volledig in de tweede helft van het jaar, omdat beleggers in die tijd veilige beleggingen opzochten in reactie op een verdieping van de Europese schuldencrisis en tegenvallende mondiale economische groei. Het resultaat op de dollarportefeuille (exclusief MBS-beleggingen) bedroeg 1,0% over 2011, tegenover 1,7% over 2010. O p de MBS-beleggingen werd een rendement van 6,2% gerealiseerd, tegen 5,4% in 2010. E venals in 2010 is het resultaat opgebouwd uit rente-inkomen en de kapitaalwinst die optrad doordat de rentes op staatsobligaties en MBS uit de VS per saldo daalden. I n de tweede helft van het jaar drukte de beleggingen in dollargedenomineerde obligaties van supranationale- en semi-overheidinstellingen op het resultaat. D e koersen van deze obligaties bleven achter bij die van Amerikaans staatspapier, onder andere doordat de liquiditeit in deze kleinere markten terugviel. H et rendement op de dollarportefeuille inclusief MBS bedroeg, na aftrek van de kosten voor het afdekken van het valutarisico, 1,9%. I n 2010 was dit 2,1%.
Tabel 4.5 - Performance DNB-portefeuilles Relatief rendement
Absoluut rendement
(%) 2011
2010
2009
(EUR miljoen) 2011
2010
2009
Vastrentend EUR ¹)
2,4
2,6
4,4
348
151
119
USD (vastrentend, inlenen en MBS)
1,9
2,1
1,7
130
474
832
Aandelen
-5,8
16,7
28,4
-81
225
349
Totaal beleggingsresultaat ²)
1,7
3,3
4,7
436
850
1.300
Vastrentend HtM EUR
1 Vastrentend EUR bestaat uit de euro- en Ofa‑portefeuille, exclusief HtM.
94 DNB / Jaarverslag 2011
40
2 Vastrentend EUR, USD en Totaal beleggings resultaat zijn gewogen rendementen.
Verantwoording
Het rendement op de vastrentende delen van de euro- en de Ofa-portefeuille bedroeg 2,4%. I n 2010 was het rendement 2,6%. N aast het rente-inkomen op obligaties, vormde kapitaalwinst op staatsobligaties van Duitsland en andere Europese landen met een AAA-kredietbeoordeling een belangrijke bron van rendement. D aar staat tegenover dat beleggingen in obligaties uit de Europese periferie negatief bijdroegen aan het resultaat. D eze obligaties kwamen vanaf het derde kwartaal sterk onder druk door zorgen over de kredietwaardigheid van de perifere landen, geïllustreerd door diverse neerwaartse rating-bijstellingen. Voor de aandelenbeleggingen geldt dat de ontwikkelingen in het derde kwartaal tot scherpe koersdalingen leidden. I n de Amerikaanse aandelenmarkt worden deze gecompenseerd door koersstijgingen in het eerste en laatste kwartaal van het verslagjaar, maar in Europa resulteert over 2011 per saldo een daling. Mede gegeven de overweging van Europese aandelen in de gehanteerde benchmark, is in 2011 een negatief aandelenrendement van –5,8% gerealiseerd, tegen +16,7% in 2010. 4.7.4 Beheersing financiële risico’s Voor het meten en beheersen van de financiële risico’s maakt DNB gebruik van Value-at-Risk (VaR) en Credit VaR (CVaR), aangevuld met scenarioanalyses en stresstesten. Als gevolg van de problemen in het eurogebied zijn de balansbrede risico’s van DNB dit jaar sterk gestegen, vooral uit hoofde van het (on) conventionele monetaire beleid, zoals de kredietverlening aan financiële instellingen (Open Market Operations, OMO), het SMP en het CBPP. De risico’s, en daarmee de mogelijke verliezen, voortkomend uit OMO en SMP worden binnen het Eurosysteem gedeeld (‘loss sharing’). D e aankoop van gedekte obligaties valt niet onder het loss sharing mechanisme. DNB’s blootstelling ten gevolge van monetaire operaties is gedurende 2011 met EUR 25,5 miljard gestegen naar EUR 63,9 miljard. M et name het SMP en de kredietverstrekking aan financiële instellingen laten met respectievelijk EUR 7,3 miljard en EUR 18,2 miljard een flinke toename zien in de tweede helft van het jaar. De SMP- en de CBPP-portefeuilles, beiden gewaardeerd op basis van HtM, hebben een door het Eurosysteem uitgevoerde impairmenttest ondergaan die niet heeft geleid tot een bijzondere waardevermindering. Hoewel op basis van de ESCB-grondslagen geen bijzondere waardevermindering op deze portefeuilles heeft plaatsgevonden, zijn er als gevolg van de schuldencrisis nog steeds aanzienlijke risico’s die tot verliezen kunnen leiden. Indien en voor zover dit het geval is, zal dit ten laste van toekomstige resultaten komen. Het renterisico op de eigen beleggingen wordt beheerst door een grens te stellen aan omvang en gewogen gemiddelde looptijd van de vastrentende portefeuilles. Deze zijn het afgelopen jaar onveranderd gebleven voor de euroen Amerikaanse dollarportefeuilles. H et valutarisico dat voornamelijk voortkomt uit de beleggingen in de Amerikaanse dollar en de IMF-vordering in SDR wordt volledig afgedekt door middel van valutatermijntransacties. D e IMF-vordering levert geen debiteurenrisico op voor DNB; dit ligt bij de Nederlandse Staat. Ter beheersing van het debiteurenrisico op de eigen beleggingen is dit jaar een aantal specifieke maatregelen genomen. E en dergelijke beweging is conform de ontwikkelingen op de financiële markten. E en belangrijke stap betreft het alleen nog aangaan van gedekte uitzettingen bij commerciële banken, waarbij uitsluitend onderpand van hoge kwaliteit wordt geaccepteerd. O ok is het limietenraamwerk voor de eigen beleggingen verbeterd, waardoor de debiteuren-
95 DNB / Jaarverslag 2011
Verantwoording
risico’s op verschillende producten beter vergelijkbaar zijn gemaakt. Daarnaast zijn in 2011 omwille van de financiële stabiliteit enkele posities bevroren. 4.7.5 Uitgangspunten bij TARGET2-saldi Eind 2011 vormden de intra-Eurosysteem vorderingen, waaronder de TARGET2 netto vorderingen versus de ECB van EUR 199 miljard, de grootste post op de balans van DNB. Het positieve TARGET2-saldo van DNB is een vordering op de ECB. Centrale banken met een negatief TARGET2-saldo hebben een verplichting tegenover de ECB. Het hoge TARGET2-saldo van DNB is het resultaat van een decentrale verstrekking van centrale bank liquiditeit en de bestaande disbalans in liquiditeitsbehoeften van de banksystemen in de individuele landen. Liquiditeit komt voornamelijk beschikbaar via de reguliere monetaire kredietverlening van het Eurosysteem, maar ook door de opbouw van effectenposities door het Eurosysteem en via het uitvoeren van operaties door centrale banken onder eigen verantwoording. De Eurosysteem TARGET2-vorderingen kunnen een impact hebben op de risicopositie van DNB. Benadrukt dient te worden dat deze TARGET2-claims vorderingen zijn op de ECB, en niet op andere nationale centrale banken. DNB kan, als aandeelhouder van de ECB, indirect geraakt worden door de risico’s waaraan de ECB blootstaat. Zulke risico’s kunnen zich openbaren in het uiterste geval waarin een land met een negatief TARGET2-saldo het eurogebied verlaat en de centrale bank van het betreffende land haar verplichtingen tegenover de ECB niet kan nakomen. Alleen in dat geval vormen Eurosysteem TARGET2verplichtingen een additionele dreiging boven de risico’s voortkomend uit de monetaire kredietverlening.
96 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)
5.1 Onze aanpak Met ingang van het verslagjaar 2011 is de maatschappelijke verslaggeving onderdeel van het reguliere Jaarverslag. D it betekent dat DNB geen apart maatschappelijk verslag meer uitgeeft, en dat onderwerpen als toezicht op gedrag & cultuur en beloningsbeleid van financiële instellingen geen onderdeel meer vormen van de MVO-verslaggeving maar van de reguliere verantwoording over de kerntaken. I n de overzichtstabel van MVO-thema’s en -onderwerpen (zie www.dnb.nl) worden over 2011 nog wel doelstellingen en acties samengevat weergegeven. MVO-beleid DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan de duurzame welvaart in Nederland (zie Missie DNB op www.dnb.nl). Met duurzaam wordt in dit verband bedoeld: o p lange termijn houdbaar en stabiel. Herstel van vertrouwen in de financiële sector, in de euro en in DNB als centrale bank en toezichthouder heeft onze hoogste prioriteit. In dit verband kijken we onder meer naar governance, bedrijfsmodellen, gedrag en cultuur. De maatschappelijke relevantie van DNB ligt in de uitvoering van haar kerntaken. Hiervoor heeft DNB een wettelijk mandaat. D NB wil haar kerntaken zo effectief en efficiënt mogelijk uitvoeren en hier transparant en aanspreekbaar over zijn. Duurzaamheid, integriteit, governance, gedrag en cultuur zijn kernbegrippen die terugkomen in zowel ons eigen, interne MVO-beleid als in de uitvoering van onze extern gerichte kerntaken. O m deze kerntaken op de meest effectieve en efficiënte wijze uit te oefenen, zullen we de ons ter beschikking staande resources zo verantwoord mogelijk inzetten. Het MVO-beleid van DNB (zie www.dnb.nl) is vastgesteld door de directie. Het wordt breed gedragen door de organisatie en ondersteund door inhoudelijke experts op deelgebieden en een MVO-coördinator. D e MVO-activiteiten zijn opgenomen in de reguliere bedrijfsprocessen. Doel en doelgroep Via deze MVO-verslaggeving legt DNB verantwoording af over de effecten van haar activiteiten op sociaal, ecologisch en economisch gebied. D eze verslag geving is bedoeld voor personen en partijen met wie DNB samenwerkt of die belang hechten aan het werk, de rol en de invloed van DNB als maatschappelijke organisatie. De inhoud van dit jaarverslag is te zien als ‘work in progress’, een basis om van gedachten te wisselen met stakeholders. D NB gebruikt de
97 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
uitkomsten van deze dialoog voor aanvulling, aanscherping of bijstelling van haar MVO-beleid. Stakeholderdialoog De maatschappelijke context waarin DNB opereert is continu in beweging. Zo zijn ook de ontwikkeling en uitvoering van ons MVO-beleid en onze activiteiten een proces, waarbij we onze stakeholders uiteraard betrekken. O m te peilen in welke mate zij belang hechten aan de onderwerpen van ons MVO-beleid, is een aantal vragen voorgelegd aan vertegenwoordigers van koepelorganisaties van de financiële sectoren waarop DNB toezicht houdt. Deze vragen zijn ook voorgelegd aan de eigen directie van DNB, om te peilen in welke mate zij belang hecht aan de onderwerpen uit ons MVO-beleid en hoe zij de ontwikkeling hierin ziet. E n via het jaarlijkse medewerkerstevredenheidsonderzoek is aan medewerkers onder meer gevraagd hoe zij DNB als organisatie ervaren. De uitkomsten van de stakeholderdialoog vormen input voor de materialiteitsanalyse (zie figuur 5.1). D eze analyse is niet materieel veranderd ten opzichte van die van vorig jaar. D e rapportage in dit verslag geeft een beeld van de ontwikke lingen in het verslagjaar en de doelstellingen voor komend jaar en voor de middellange termijn voor wat betreft de onderwerpen uit deze materialiteitsanalyse. Daarbij verwijzen we voor de maatschappelijke verantwoording over de kerntaken naar de andere hoofdstukken van het Jaarverslag DNB.
Figuur 5.1 - Materialiteitsanalyse
Herstel vertrouwen in de reputatie van financiële sector Effectiviteit en efficiency DNB organisatie, Governance, gedrag en cultuur, beloningsbeleid in toezicht op otso’s* Integriteit & Compliance
Vertrouwen in management FEC Cybercrime
Tevredenheidsonderzoek Communicatie over belangrijke onderwerpen Gezondheid medewerkers Ontwikkeling en inzetbaarheid medewerkers Landen-/schuldencrisis
Pensioenen (langetermijnhoudbaarheid)
Medium
Financiële educatie Het nieuwe werken
CAO medewerker Technische samenwerking Diversiteit Vrijwilligerswerk Sponsoring
Energieverbruik, CO2-voetafdruk
Duurzame inkoop
Efficiënt, millieuvriendelijk en toegankelijk betalingsverkeer Duurzame beleggingen (SRI)
Mobiliteit/leasebeleid Materiaalverbruik
Low
Belang ervaren door stakeholders
High
Cultuur DNB
Low
Medium
Belang voor DNB * Onder toezicht staande ondernemingen
98 DNB / Jaarverslag 2011
High
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Reikwijdte en milieudata De informatie in de MVO-verslaggeving heeft betrekking op het verslagjaar 2011 (1 januari tot en met 31 december), met uitzondering van de milieudata. De verslagperiode voor de CO2-voetafdruk van DNB loopt van het vierde kwartaal 2010 tot en met het derde kwartaal 2011. R eden daarvoor is de beschikbaarheid van de gegevens over deze periode in verband met de publicatiedatum van het Jaarverslag DNB 2011. Bij de berekening van CO2-uitstoot is het energieverbruik (gas, elektriciteit en diesel voor verwarming) van alle DNBlocaties meegenomen. O ok de CO2-uitstoot door woon-werkverkeer, zakelijk vervoer en goederenvervoer is organisatiebreed gerapporteerd. MVO-verslaggevingscriteria en verificatie De MVO-verslaggeving over 2011 voldoet aan GRI G3 toepassingsniveau A + (zie GRI-tabel op www.dnb.nl). D it is getoetst door KPMG. O ok heeft DNB aan KPMG gevraagd zekerheid te verlenen over de MVO-verslaggeving (zie pagina 116, onafhankelijk assurance rapport) om een objectieve en onafhankelijke toetsing te waarborgen.
5.2 MVO in onze kerntaken 5.2.1 Verantwoord beleggen De beleggingen van DNB bedroegen ultimo 2011 EUR 51 miljard en bestaan uit externe reserves, goud, een europortefeuille en een portefeuille ‘overige financiële activa’ (Ofa) die gelijk is aan de omvang van kapitaal en reserves van DNB. Uit diversificatieoverwegingen bestaat een deel van deze Ofa-portefeuille uit een aandelenportefeuille (ultimo 2011 EUR 1,4 miljard). I n 2010 is besloten om MVO-criteria toe te passen op het beleggingsbeleid van DNB. B egin 2011 heeft DNB haar eigen beleid voor Verantwoord Beleggen (VB-beleid) vastgesteld en gepubliceerd (zie Maatschappelijk verslag 2010). D NB streeft ernaar – via toepassing van een uitsluitingslijst – niet te beleggen in ondernemingen die direct betrokken zijn bij de productie van goederen en diensten die verboden zijn op grond van Nederlandse of internationale wet- en regelgeving. V oor de beleggingen in externe fondsen geldt dat het fondsbeleid moet aansluiten op onze uitgangspunten die zijn gebaseerd op internationale verdragen en breed gedragen maatschappelijke principes. O p het gebied van ‘engagement’ (aangaan van een dialoog met de onderneming waarin wordt belegd) stelt DNB zich terughoudend op vanwege het mogelijke conflict met de onafhankelijke uitvoering van haar wettelijke taken. V oor de beleggingen in externe fondsen wordt aangesloten bij het stem- en engagementbeleid van de vermogens beheerder. D it beleid geldt voor alle fondsparticipanten, volgens breed gedragen principes. In 2011 is een eerste stap gezet met de uitwerking van het VB-beleid door voor een derde deel van de aandelenportefeuille een derde vermogensbeheerder aan te stellen. Deze voert een VB-beleid dat aansluit op onze uitgangspunten. B ij de keuze van de aanbieder is een uitgebreide selectieprocedure doorlopen. Het VB-beleid bij deze aandelenmanager bestaat uit een drietal componenten. Ten eerste is er sprake van een uitsluitingsbeleid, waarbij bedrijven die zich bezighouden met de productie van controversiële wapens worden uitgesloten. Ten tweede voert de aandelenmanager een actieve dialoog met de bedrijven waarin wordt belegd om positieve veranderingen te bewerkstelligen in de bedrijfsvoering. Tenslotte wordt een ‘best-in-class’-benadering toegepast, waarbij bedrijven worden geselecteerd die in hun sector relatief goed presteren op MVO-gebied. De komende tijd wordt gebruikt om ervaring op te doen met deze
99 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
nieuwe beleggingsvorm. Afhankelijk van deze ervaring en van de ontwikkelingen in de markt voor VB-beleggingsproducten zullen vervolgstappen worden geformuleerd. D NB streeft ernaar om op termijn al haar beleggingen aan het geformuleerde VB-beleid te laten voldoen. 5.2.2 Circulatie bankbiljetten efficiënter en milieuvriendelijker DNB streeft ernaar zo min mogelijk voor circulatie geschikte bankbiljetten te ontvangen en deze door zoveel mogelijk marktpartijen te laten recirculeren. Ongeschikte biljetten moeten bij DNB worden afgestort om uiteindelijk vernietigd te worden. In 2011 heeft DNB, onder andere als gevolg van een efficiëntere recirculering in Nederland door marktpartijen (zie ook hoofdstuk 3), minder bankbiljetten ontvangen en uitgegeven. Dit heeft geleid tot een reductie van het aantal vervoersbewegingen naar DNB van circa 20% en vanuit DNB van circa 30%. Daarmee is tevens een bijdrage geleverd aan de reductie van CO2-uitstoot. Uiteraard blijft DNB zorgen voor een goede circulatie van bankbiljetten in een veilige en betrouwbare chartale keten. Voor 2012 is de verwachting dat een verdere reductie zal optreden van het aantal ontvangsten van 4% ten opzichte van 2011, door verdere samenwerking tussen de betrokken marktpartijen. D it zal naar verwachting ook leiden tot een verdere reductie van het aantal transportbewegingen en vermindering van CO2-uitstoot. DNB streeft ernaar binnen Nederland, maar ook in het gehele eurogebied en daarbuiten, te worden gezien als een centrale bank die staat voor levensduur verlenging van bankbiljetten. 5.2.3 Toegankelijk en bereikbaar betalingsverkeer Iedere inwoner van Nederland die participeert in het financieel-economische verkeer moet altijd en overal probleemloos kunnen betalen. I n winkels, vanuit huis, via internet, via pin of chip. D NB hecht grote waarde aan de toegankelijkheid van het Nederlandse betalingsverkeer. D it is verankerd in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), dat een maatschappelijk efficiënte inrichting van het betalingsverkeer nastreeft. Deelnemers zijn winkeliers, banken, slechtzienden, ouderen en mensen met een functiebeperking. DNB treedt op als voorzitter en secretaris, en levert expertise. H et MOB voert projecten en onderzoeken uit en zorgt voor verbeteringen. H et Nederlandse betalingsverkeer is volop bezig om aan de Europese standaarden te voldoen. In het kader daarvan ziet het MOB erop toe dat de in Nederland bereikte veiligheid, efficiëntie en toegankelijkheid van het betalingsverkeer in stand blijft. Daarom heeft de Werkgroep Toegankelijkheid en Bereikbaarheid (WTB) van het MOB een inventarisatietoets uitgevoerd om te kijken of er eventuele verbeterpunten zijn op het gebied van toegankelijkheid. H et gaat daarbij specifiek om toegankelijkheidsaspecten van betaalproducten voor kwetsbare groepen. Belangrijkste conclusie is dat het verbeteren van bancaire diensten, waaronder de toegankelijkheid, een doorlopend proces is bij banken. Momenteel zijn er geen knelpunten voor specifieke doelgroepen, maar de WTB houdt de vinger aan de pols. De WTB levert ook expertise aan Child Finance op het gebied van richtlijnen voor de toegankelijkheid van betaalproducten voor kinderen.
100 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
5.2.4 Financiële educatie DNB zet allerlei middelen in om haar kennis over te brengen op het Nederlandse publiek. Z ij informeert niet alleen over haar eigen taken en werkzaamheden, maar ook over geld en de financiële wereld in brede zin. Dit helpt mensen om beter financiële beslissingen te nemen. In 2011 zijn ruim 16.000 bezoekers geweest in ons Bezoekerscentrum. Verder was DNB aanwezig in de stand van Wijzer in geldzaken op de Nationale Onderwijstentoonstelling (NOT), de beurs voor onderwijzend Nederland. O ok heeft DNB deelgenomen aan de tweede landelijke Week van het geld. S amen met andere participanten leert DNB in deze week kinderen uit het basisonderwijs beter om te gaan met geld. Tot slot zijn in het verslagjaar nieuwe onderdelen opgenomen in het DNB Bezoekerscentrum, over inflatie/koopkracht en over de totstandkoming van de euro. In 2012 is DNB van plan om in haar Bezoekerscentrum de films met uitleg over het monetaire beleid te vernieuwen. H et DNB Bezoekerscentrum gaat over enkele jaren verhuizen van de Pakhuizen naar een ander pand van DNB – het te renoveren Automatiseringscentrum (ACS). H et Bezoekerscentrum zal daar worden ingericht tot een aansprekende tentoonstelling, met attractief en kostenloos educatief materiaal voor met name het onderwijs. D it in de vorm van onder meer lesbrieven, brochures, films, ‘online games’, stripverhalen en tentoonstellingen. DNB ondersteunt ook Stichting Aflatoun, een wereldwijde organisatie die vooral in ontwikkelingslanden initiatieven ontplooit voor de financiële educatie van kinderen. Kinderen krijgen vaardigheden onder de knie als sparen, plannen, budgetteren en ondernemen, waardoor zij op een verantwoorde manier met geld leren omgaan. D NB hecht grote waarde aan het werk van Aflatoun, omdat financiële educatie een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van financiële problemen bij jongeren. H et lesprogramma dat Aflatoun heeft ontwikkeld, wordt in Nederland uitgevoerd door PLAN. K inderen leren op een leuke manier over sparen, bewust uitgeven en een eigen bedrijf opzetten. E en link naar dit programma en andere materialen van Aflatoun staat op de DNB-website (www. dnb.nl). 5.2.5 Technische samenwerking DNB verleent technische ondersteuning aan collega-centralebanken en toezichthouders uit twaalf kiesgroeplanden die Nederland vertegenwoordigt in het IMF en de Wereldbank. De technische samenwerking draagt bij aan de ontwikkeling en versterking van de financiële stabiliteit en weerbaarheid van landen die gegeven hun staat van institutionele en financieel-economische ontwikkeling kwetsbaar kunnen zijn. D eze samenwerking is een van de pijlers voor de cohesie van de kiesgroep. V an de centrale bank van Oekraïne zijn bijvoorbeeld sinds 1 999 meer dan duizend medewerkers in contact gebracht met de kennis en best practices van DNB. Bijzonder was ook de samenwerking tussen de toezichthouders van Montenegro en de centrale banken van Nederland en Bulgarije (alle drie kiesgroepland). I n deze samenwerking zijn de regelgevende capaciteit en de toezichtpraktijk van de toezichthouders van Montenegro versterkt dankzij de kennis en ervaring van DNB en de Bulgaarse nationale bank (BNB). H et betrof een door de EU gefinancierd en gemonitord project, dat in 2011 succesvol is afgerond,en waarbij BNB de leidende partner was.
101 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
De Nederlandse regering financierde voor de tweede maal een zeer gewaardeerd academisch trainingsprogramma voor de centrale banken en toezichthouders van de kiesgroeplanden, uitgevoerd door de Duisenberg School of Finance en ontwikkeld op verzoek van DNB. B ehalve aan de kiesgroeplanden verleende DNB in 2011 ook assistentie aan landen als Servië, Rusland, China, Korea, Indonesië en Brazilië.
5.3 Onze medewerkers 5.3.1 Ontwikkeling en opleiding Visie op leiderschap 2010 – 2013 De sterk veranderende en internationaliserende omgeving waarin DNB opereert heeft consequenties voor wat zij vraagt van haar management. In 2010 is daartoe een nieuwe visie op leiderschap geformuleerd en goedgekeurd. In 2011 is op basis van deze visie het competentieprofiel van het management van DNB aangepast. In een kick-off-bijeenkomst met het gehele management zijn de effecten van deze competenties op het dagelijks werk onderling besproken. In divisieverband is dit thema nader onderwerp van gesprek geweest. Op het gebied van opleidingen voor het management is DNB in 2011 gestart met een modulair aanbod voor pas benoemde managers om hun management- en leiderschapsvaardigheden te ontwikkelen. Bij de invulling van het programma is rekening gehouden met zowel de wensen vanuit de organisatie als de individuele behoeftes van de nieuwe managers. De volgende onderwerpen komen onder meer aan bod: - het voeren van beoordelingsgesprekken en het maken van resultaatafspraken (deze training is eind 2010/begin 2011 al gegeven); - het begeleiden van medewerkers in het omgaan met veranderingen; - hoe medewerkers aan te spreken op (gezondheids)gedrag; - het ontwikkelen en in beweging brengen van medewerkers in hun loopbaan, en meer specifiek: leiding geven aan professionals, diversiteit van medewerkers, hoe medewerkers te sturen op hun ontwikkelingspotentieel, en mismatchbeleid; - hoe te werken aan de dynamiek binnen een groep. Experttraject Naast het ontwikkelen van haar management heeft DNB in 2011 expliciet aandacht besteed aan het ontwikkelen van haar experts. In het najaar is gestart met een pilotgroep van dertien medewerkers. Zij doorlopen een opleidingstraject van negen maanden. DNB wil hiermee de ontwikkeling van experts in de organisatie faciliteren en een extra impuls geven aan de impact van experts. Dit experttraject past binnen de nieuwe visie op leiderschap van DNB, gericht op het optimaliseren van de ontwikkeling en het rendement van het menselijk kapitaal binnen DNB en biedt ruimte voor creativiteit en het ‘buiten de kaders denken’. Het opzetten en uitvoeren van een project met impact is eveneens onderdeel van het programma. Uiteraard blijft er ruimte voor kennisdeling en de inhoud. Traineeships In 2011 is DNB gestart met het opzetten van een traineeship, een traject van werken en leren voor pas afgestudeerden. Met het traineeship is DNB beter in staat om een brug te slaan tussen kennis en ervaring die is verkregen tijdens een studie en de specifieke eisen die binnen het werkterrein van DNB worden gesteld. De trainees zullen op verschillende afdelingen binnen DNB gaan
102 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
werken en op die wijze een bijdrage leveren aan een betere samenwerking tussen de verschillende divisies en het vergemakkelijken van het uitwisselen van kennis. Ook kan het traineeprogramma de synergie en overlap tussen de toezichts divisies en de monetaire divisies versterken. Hiermee levert dit programma een belangrijke bijdrage aan het belang van heel DNB om over voldoende en goed gekwalificeerd personeel te beschikken, nu en in de toekomst. De werving van de trainees is eind 2011 van start gegaan. Doel is met een groep van trainees te starten op 1 april 2012. Ontwikkelcentrum Bij het Ontwikkelcentrum van DNB kunnen medewerkers en managers terecht bij een team van specialisten op het gebied van opleidingen, internationale detacheringen, management development en loopbaanadvisering. Doel van het Ontwikkelcentrum is het vergroten van de inzetbaarheid van medewerkers, zodat DNB nu en in de toekomst over het juiste talent beschikt. De activiteiten van het Ontwikkelcentrum richten zich op het bereiken van een optimale match tussen enerzijds de kennis en vaardigheden van de medewerkers en anderzijds de (toekomstige) behoefte van de organisatie. Het Ontwikkelcentrum biedt diensten als: - opleiding en training; - loopbaanadvies; - internationale detacheringen; - management development; - begeleiding van herplaatsers in kader van Sociaal Plan. In 2011 is gestart met een pilot van digitale loopbaantesten voor medewerkers via het intranet van DNB. Aan de pilot hebben 185 medewerkers meegedaan die na afloop actief met de resultaten aan de slag zijn gegaan. Visie op toezicht De Toezichtacademie is in 2009 opgezet om de ontwikkeling van alle mede werkers bij Toezicht te stimuleren. Vakmanschap, meesterschap en leiderschap staan daarbij centraal. DNB mobiliseert hiervoor de kennis die in huis aanwezig is. Ook hebben wij de ambitie samen te werken met de beste nationale en internationale onderwijsinstellingen. In 2011 is naast het verder vormgeven van de Basisopleiding Toezicht veel tijd en aandacht besteed aan het vasthoudend en indringend voeren van toezicht gesprekken. De Toezichtacademie speelt daarbij een belangrijke rol in het kader van de implementatie van de Visie op Toezicht 2010-2013. In deze visie op toezicht wordt het belang van een verdere ontwikkeling van verschillende vormen van expertise benadrukt. Het behoeft geen betoog dat de Toezichtacademie daarvoor bij uitstek is bedoeld. Maar wij vinden het ook erg belangrijk dat er voldoende aandacht is voor het meesterschap van de toezichthouder. Kennis en expertise moet worden gecomplementeerd met uitstekende oordeelsvorming. Die oordeelsvorming heeft niet alleen betrekking op de identificatie of analyse van problemen, maar ook op de juiste aanpak voor de oplossing van problemen. Naast het aanbieden van opleiding en training vindt DNB het ook van belang dat medewerkers rouleren van plek. Enerzijds kunnen zij zich daardoor breder ontwikkelen. Anderzijds spelen hier compliance-overwegingen een rol, waarvoor een beleid is ontwikkeld dat op hoofdlijnen de kaders omvat waarbinnen van portefeuille gerouleerd wordt. Dit om te voorkomen dat een toezicht medewerker te vergroeid raakt met de instelling onder toezicht. Als algemene richtlijn wordt een maximale termijn van vijf jaar aangehouden. 103 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Tabel 5.1 - V/M-diversiteit (ultimo 2011) In procenten Functie
Streef %
Realisatie
V 2012
Dec 2009
Dec 2010
Dec 2011
Directie
25
25
20
20
Divisiedirecteur
25
25
33
33
Afdelingshoofd
30
15
23
23
Sectiehoofd
40
43
40
40
5.3.2 Diversiteit Charter Talentvolle vrouwen naar de top 2011 Het aantal vrouwen in de directie is gelijk gebleven, maar door een uitbreiding van het aantal directieleden is het percentage vrouwen afgenomen. Het aantal vrouwelijke divisiedirecteuren is gelijk gebleven en bedraagt 33%. DNB komt daarmee uit op 8% boven de doelstelling (25%). Het aantal vrouwelijke afdelingshoofden en sectiehoofden is niet toegenomen. Streven is dat voor het talentenprogramma Questions 50% vrouwen worden aangemeld en 40% vrouwen deelnemen. In 2011 zijn uiteindelijk acht vrouwen (57%) en zes mannen geselecteerd voor deze training. Female Empowerment De training Female Empowerment is opgezet voor vrouwen met minimaal vijf jaar werkervaring die geen managementpositie bekleden. De training is in 2011 voor het derde achtereenvolgende jaar georganiseerd. Er wordt vooral aandacht besteed aan het ontwikkelen van competenties als beïnvloedingsvaardigheden, onderhandelen en overtuigingskracht. Daarnaast komen thema’s aan de orde als gendermechanismen in organisaties en genderinvloeden in communicatiepatronen en organisatiecultuur. De training helpt bij de keuze voor de loopbaan, het opzetten van een persoonlijke strategie voor balans tussen werk en privé en het verkrijgen van inzicht in mogelijke veranderingsstrategieën. Diversiteitsbeleid Het plan is om de focus op v/m-diversiteit te verbreden naar andere aspecten van diversiteit zoals etnische achtergrond, geloofsovertuiging en geaardheid. Eind 2011 is dan ook gestart met het vormgeven van een nieuw diversiteitsbeleid, dat in maart 2012 gestalte moet krijgen. Sociale veiligheid Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van het diversiteitsbeleid is dat medewerkers een gevoel van sociale veiligheid kennen. Omdat DNB belang hecht aan deze voorwaarde, is parallel aan het opzetten van het nieuwe beleid een kwalitatief onderzoek aan de hand van interviews gestart naar de sociale veiligheid binnen de organisatie. Belangrijke vraag daarbij is niet alleen hoe de sociale veiligheid nu wordt ervaren, maar ook of er verbetersuggesties zijn. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2012 verwacht. Werving en selectie De slogan van de arbeidsmarktcampagne van DNB luidt al enkele jaren: ‘Werken aan vertrouwen’. Inmiddels is de betekenis van de slogan veranderd: bij DNB ga je werken aan herstel oftewel het terugwinnen van het vertrouwen van het publiek in de financiële sector. Ondanks de toegenomen bekendheid
104 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Grafiek 5.1 - V/M in cijfers
Vrouwen
Mannen Aantal medewerkers jaareinde 2011
2.000 1.500
590
579
594
602
636
1.000
1071
1035
1046
1074
1089
07
08
09
10
11
500 0
Verdeling V/M over functies 2011 in % 100
37,5
27,7
36,9
62,5
72,3
63,1
Medewerkers
Totaal management
80 60 40 20 0 Totaal DNB
Aantal medewerkers V/M per leeftijdsgroep 2011 250 200 150 100
63 0 1
24 15
16-20
21-25
50
84
117
153 123
179 112
185 108
68
207 121 77
55 6
27
0 26-30
31-35
36-40
41-45
46-50
51-55
56-60
61-65
Tabel 5.2 V/M in cijfers Instroom V/M 2011 totaal 185
V
M
%V
%M
81
104
43,8
56,2
V
M
%V
%M
41
86
32,3
67,7
Uitstroom V/M 2011 totaal 127
Reden uit dienst 2011 Eigen verzoek
64
Beëindiging overeenkomst
24
Einde tijdelijk dienstverband
23
Arbeidsongeschikt Prepensioen Overlijden Totaal
105 DNB / Jaarverslag 2011
1 14 1 127
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
van de doelgroepen met de taken van DNB blijven de specialistische vacatures van DNB (actuarissen, econometristen, accountants, juristen met stevige werkervaring) lastig te vervullen. DNB kan het zich niet permitteren doelgroepen te missen of uit te sluiten. Bij de mediakeuze wordt daarom nadrukkelijk gekeken naar een zo breed mogelijk bereik. Zo worden specifieke media gekozen voor vrouwen, wordt deelgenomen aan carrièrebeurzen die gericht zijn op mensen met een andere culturele achtergrond en wordt er een werving- en selectiebureau ingeschakeld met een netwerk van vertegenwoordigers van deze doelgroepen. Samenwerking UAF Het University Assistance Fund (UAF) begeleidt hoogopgeleide vluchtelingen naar studie en werk. DNB werkt al jaren samen met het UAF en heeft meerdere UAF-cliënten een stage of werkplek aangeboden. In 2010 is gestart met ‘UAF meets DNB’, een initiatief waarbij twee UAF-cliënten in de laatste fase van hun studie de kans krijgen om zich gedurende één jaar met hulp van een DNB-mentor te oriënteren op de arbeidsmarkt. Daarnaast kunnen zij hun netwerk vergroten en vakgerichte kennis opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt na afstuderen kleiner wordt. Regenboogvlag ‘on top’ In 2011 heeft DNB voor de derde keer meegedaan aan de Canal Parade. Om dit te vieren, wapperde de hele dag een regenboogvlag op het dak van het DNB-gebouw aan het Frederiksplein. Door deze historische actie zat de sfeer er op de DNB-boot extra goed in. Samen met honderdduizenden toeschouwers vierden de DNB’ers – jong, oud, homo én hetero – het feest van de diversiteit. Thema van de boot was dit keer ‘Samen werken aan vertrouwen’. Joanne Kellermann Trofee Het vrouwennetwerk van DNB reikt deze wisseltrofee ieder jaar uit aan een medewerker – vrouw of man – die op enigerlei wijze bijdraagt aan de maat schappelijke positie of persoonlijke ontwikkeling van de vrouw. Dit jaar kreeg AnneMarie Smit de trofee omdat zij haar collega’s het dagelijks leven van een andere kant laat bekijken en een voorbeeld is van effectief toezicht in het dossier deskundigheidstoetsingen. Ook is zij nauw betrokken bij GayNB – een netwerk voor homoseksuele, lesbische, biseksuele of transgender DNB’ers en is zij coach voor het talentenprogramma Questions. 5.3.3 DNB en gezondheid Periodiek Medisch onderzoek DNB wil haar medewerkers helpen hun gezondheid op peil te houden. Dat gebeurt bijvoorbeeld door periodiek medisch onderzoek (PMO), griep- en reisvaccinaties en (preventieve) voorlichting over een gezonde levensstijl volgens het BRAVO-beleid: meer Bewegen, niet Roken, matig zijn met Alcohol, gezonde Voeding en tijdig Ontspannen. In 2011 zijn alle medewerkers van DNB persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan het PMO. Het onderzoek bestaat uit een korte vragenlijst die dreigend langdurig verzuim als gevolg van disbalans in kaart moet brengen. Deze insteek is gekozen omdat: - DNB een laag ziekteverzuim kent; - de aanpak van concernrisico’s in het werk geen beroepsziekten en weinig werkgerelateerde aandoeningen tot gevolg heeft;
106 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
- jaarlijks een medewerkerstevredenheidsonderzoek plaatsvindt, op basis waarvan al uitgebreid de beleving van het werk en de organisatie wordt gemeten, ook op groepsniveau. In 2012 zal het PMO zijn afgerond. Ziekteverzuim Het ziekteverzuimpercentage, gemeten over 12 maanden, is verder gestegen van 2,47% in het derde kwartaal naar 2,59% in het vierde kwartaal van 2011. Hiermee komt het verzuimpercentage over heel 2011 0,09 procentpunt hoger uit dan het percentage over 2010 (2,50%). De toename van het voortschrijdend verzuim percentage over 2011 komt voornamelijk door de toename van het langdurig verzuim: 1,23% in 2011 ten opzichte van 1,11% in 2010. Het langdurig verzuim zal daarom onverminderd onder de aandacht blijven. 5.3.4 DNB van en voor haar medewerkers Medewerkerstevredenheidsonderzoek Het jaarlijkse medewerkerstevredenheidsonderzoek is in 2011 voor de zevende keer uitgevoerd. Ten opzichte van 2010 zijn de uitkomsten verbeterd, zowel wat betreft algemene tevredenheid als respons. Was de score op algemene tevredenheid in 2010 een 7,2, in 2011 kwam deze uit op een 7,5. De respons is toegenomen van 65% in 2010 naar 76,2% in 2011. Daar waar de meting in 2010 een algehele daling van de scores liet zien, zijn de scores in 2011 over de gehele linie gestegen. Uit de resultaten blijkt dat DNB beschikt over zeer gemotiveerde en loyale medewerkers, die DNB op hun beurt ervaren als een uitdagende werkgever. De uitkomsten van het onderzoek geven inzicht in mogelijkheden om de beschikbare kennis en capaciteiten van de medewerkers nog beter te benutten. Belangrijkste verbeterpunt is de efficiëntie binnen DNB. Hoewel vergelijkbare organisaties als DNB in de benchmark ook niet altijd hoog scoren, wil, kan en moet DNB zich op dit punt verbeteren. Daartoe is aan alle divisies opdracht gegeven een plan van aanpak op te stellen om te komen tot een score die minimaal gelijk is aan het gemiddelde van de benchmark van de zakelijke dienstverlening op dit onderwerp. Salarisstrook gedigitaliseerd Met ingang van januari 2012 is wordt de salarisstrook niet meer fysiek naar het huisadres van de medewerker gestuurd. Vanaf dat moment is de salarisstrook alleen nog digitaal beschikbaar. Hiermee wil DNB aansluiten bij de digitaliseringstrend en tevens bijdragen aan vermindering van het papier verbruik. Het Nieuwe Werken Het Nieuwe Werken staat ook bij DNB op de agenda, al zijn we nog wel zoekend naar wat dit voor het werk bij onze organisatie betekent. Ook aan de onderhandelingstafel met onze CAO-partners is dit onderwerp geagendeerd. We hebben met elkaar een studie-afspraak gemaakt naar Het Nieuwe Werken bij DNB. Een werkgroep is samengesteld met deelnemers van de bonden, de Ondernemingsraad en de afdeling P&o. Het resultaat van deze studie is een aantal quick wins die geïmplementeerd kunnen worden om plaats- en tijdonafhankelijk werken te vereenvoudigen. Deze zullen in 2012 worden ingebracht in de onderhandelingen.
107 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Strategische personeelsplanning Binnen DNB streven wij naar gemotiveerde en kwalitatief goede medewerkers en managers, die samen de juiste populatie vormen om de doelen van DNB te behalen. Dit is een voortdurend proces van strategische personeelsplanning (SPP). Gezien het belang van dit instrument zijn we hiermee in 2011 bij Toezicht gestart. Om goed te kunnen sturen op het verkrijgen van een zo optimaal mogelijke populatie is met dit instrument inzicht verkregen in de huidige en gewenste populatie in relatie tot de strategische doelen van Toezicht. De resultaten van deze analyse zijn uitgemond in een aantal aandachtspunten die in 2011 verder zijn opgepakt. De knelpunten raken de krapte op de arbeidsmarkt en dan met name op het gebied van kwantitatieve expertise, het verder ontwikkelen van bestaande kennis en expertise en het ondersteunen van het management in het veranderingstraject. In het komend jaar zal het instrument verder in de organisatie worden uitgerold zodat wij wij meer en beter inzicht krijgen in het benodigde talent, nu en in de toekomst. Grafiek 5.2 - Personeelsopbouw naar dienstjaren
2007
2008
2009
2010
2011
Personeelsopbouw naar dienstjaren in % 30 25 20 15 10 5 0 < 1 jaar
1-4 jaar
5-9 jaar
10-14 jaar
15-19 jaar
20-24 jaar
> 25 jaar
Tabel 5.3 Medewerkers in cijfers Detachering Vanuit het buitenland bij DNB
43 2
Gemiddelde leeftijd DNB 2009
44,3
Gemiddelde leeftijd DNB 2010
44,2
Gemiddelde leeftijd DNB 2011
44,3
Gemiddelde leeftijd in dienst
35
Gemiddelde leeftijd uit dienst
42
5.3.5 Compliance en integriteit Ook het afgelopen jaar heeft DNB veel aandacht gevraagd voor de compliancefunctie. Door deze functie (afdeling Compliance & integriteit, kortweg C&i) kan steeds meer maatwerk worden geleverd, afgestemd op de integriteitrisico’s van DNB. Onder integriteitrisico worden verstaan het risico dat de reputatie en integriteit van DNB en haar medewerkers w0rden aangetast als gevolg van overtreding van wetten, regels of basiswaarden. H et producten- en dienstenaanbod op het gebied van bewustwording, beleid en beheersing van integriteit
108 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
risico is verder uitgebreid. C&i heeft dit jaar vooral ingezet op vier terreinen: beheersing van integriteitrisico’s, bewustwording, ingebruikname van een ontwikkelingsmodel en de naleving van integriteitregelingen. Beheersing van de belangrijkste integriteitrisico’s In 2011 is een risicoanalyse uitgevoerd vanuit een risicogebaseerde prioriteit stelling. Op basis hiervan worden divisies/afdelingen geïdentificeerd die aantoonbaar meer kwetsbare processen en functies kennen. Z o is de taak uitvoering op het gebied van compliance en integriteit bij de afdeling Beveiliging en transport onder de loep genomen. Vanwege het uitbestedings risico, dat wil zeggen het risico op zaken doen met ongewenste partijen, zijn beheersmaatregelen bij inhuurkrachten en dienstverleners aangescherpt. Tevens zijn veel activiteiten ondernomen bij Toezicht om risico’s te verkleinen op het gebied van uitbesteding, verlies, diefstal en/of lekken van vertrouwelijke informatie, en (de schijn van) belangenverstrengeling. Verdere ontwikkeling bewustzijn integere cultuur Ook in 2011 heeft DNB ingezet op het verder versterken van het integriteit bewustzijn van medewerkers en management. B innen verschillende afdelingen zijn in totaal achttien bijeenkomsten verzorgd, waarbij met medewerkers (integriteit)dilemma’s zijn besproken. E r zijn dertien introductieworkshops over integriteit georganiseerd voor medewerkers die in 2011 bij DNB in dienst zijn getreden. Specifiek voor het management van DNB hebben vijf bijeenkomsten plaatsgevonden. Ingebruikname ontwikkelingsmodel Met het ontwikkelingsmodel compliance & integriteit kan inzichtelijk worden gemaakt wat managers binnen DNB concreet (kunnen) doen aan het bevorderen van een integriteitbewuste cultuur en het beperken van integriteitrisico’s. A an de hand van dit model is in 2011 organisatiebreed een nulmeting uitgevoerd. Alle afdelingshoofden en sectiehoofden is gevraagd zichzelf in de vorm van een self-assessment te beoordelen. De respons was bijna 100%. D e uitkomsten van de nulmeting heeft C&i met de diverse managementteams besproken. I n 2012 worden deze ook teruggekoppeld aan en besproken met de directie. Naleving integriteitregelingen Een geautomatiseerd systeem voor de behandeling van alle meldingen, adviesvragen en incidenten is in gebruik genomen. Hieronder volgt een overzicht van het aantal meldingen dat is binnengekomen, beoordeeld en afgehandeld: Van alle meldingen is beoordeeld of de activiteiten, belangen en geschenken in lijn waren met de criteria van de regeling. In vijf van de 99 gevallen is geen dispensatie verleend voor een nevenactiviteit (2010: twee). In die gevallen is beoordeeld dat de nevenfunctie zou conflicteren met de functie bij DNB. In achttien gevallen (2010: acht) waarin een medewerker voornemens was een functie buiten DNB te aanvaarden, is bepaald om conform de daarvoor geldende regelingen eerst een afkoelingsperiode te hanteren, om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Verder waren er elf gevallen van (mogelijk) tegenstrijdige belangen (2010: vijf), waarbij er speciale afspraken zijn gemaakt. Ten slotte is in 20 van de 102 gevallen aangegeven een geschenk of uitnodiging niet aan te nemen (2010: 18 van de 83).
109 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Tabel 5.4 - Meldingen ivm Regeling
2011
2010
Onafhankelijkheid
220
215
Privé-beleggingstransacties
546
693
Interne klachten
0
0
Klachtenregeling voor externen
0
5
55
49
Integriteitincidenten, w.o.
(totaal, w.o.:) – Zorgvuldig omgaan met informatie – Ongewenste omgangsvormen – Overige Vragen van medewerkers
30
24
4
4
21
21
663
568
Integriteitincidenten Er is sprake van een (vermoedelijk) integriteitincident als het risico bestaat dat de integriteit of reputatie van DNB en haar medewerkers wordt aangetast door een overtreding van interne of externe wet- en regelgeving. D e meeste incidenten hadden betrekking op het onzorgvuldig omgaan met informatie (zie tabel 5.4). Alle incidenten zijn onderzocht. I n 44 van de 55 gevallen is vast komen te staan dat er inderdaad sprake is van een onregelmatigheid en is actie ondernomen. Daarbij is het management geadviseerd over de sanctionering en over preventie. B ij incidenten waarbij mogelijk de betrouwbaarheid van een medewerker in het geding is, wordt een bijzonder onderzoek gestart. I n 2011 is een dergelijk onderzoek twee keer gestart. B ij beide onderzoeken is niet vastgesteld dat er sprake was van een integriteitschending.
5.4 Duurzame bedrijfsvoering 5.4.1 Milieuzorg DNB hanteert een milieumanagementsysteem voor het beheersen en verbeteren van prestaties op milieugebied. Uitgangspunten hierbij zijn het voldoen aan wet- en regelgeving, het beheersen van milieurisico’s en het streven naar een permanente verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. Voor de drie afdelingen die het meest betrokken zijn bij milieuzorg is DNB gecertificeerd volgens de ISO 14001/norm. H et ISO 14001-certificaat is van toepassing op de afdelingen Facilitaire diensten (Fd), Cash operations (Co) en Beveiliging en transport (Bvtr) en is een bewijs dat de organisatie milieuzorg op een professionele manier heeft verankerd in haar bedrijfsvoering. O m dit certificaat te behalen, moet de bedrijfsvoering aan strenge milieucriteria voldoen. Zo heeft DNB zich gecommitteerd aan het principe van continue verbetering. Dit betekent dat DNB haar milieubeleid periodiek aanpast, wat concreet wordt gemaakt in jaarplannen. H et certificaat draagt bij aan de maatschappelijk verantwoorde doelstellingen die DNB zich heeft gesteld. 5.4.2 Energieverbruik Om de gebouwen van DNB van energie te voorzien, worden elektriciteit, aardgas en diesel voor de verwarming gebruikt. D it is nodig voor het werk-/ leefklimaat en voor ondersteunende activiteiten, zoals voedselbereiding, papier- en geldvernietiging, en werkzaamheden op de reproductieafdeling van
110 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
DNB. Via het energiemanagementsysteem wordt het elektriciteits- en gasverbruik maandelijks gemonitord. B ij afwijking van het normverbruik wordt de oorzaak opgespoord en zo mogelijk verholpen. Daarnaast toetst DNB haar gebouwen bij onderhoud, renovatie en aanpassingen op verbetermogelijkheden die bijdragen aan reductie van CO2-uitstoot. Voor zover deze financieel en technisch haalbaar zijn, worden zij doorgevoerd. Het energieverbruik van de locaties van DNB is in 2011 gelijk gebleven of gedaald ten opzichte van 2010, met uitzondering van de Hoofdbank (Westeinde 1 te Amsterdam). De stijging van het energieverbruik bij de Hoofdbank is deels toe te schrijven aan de toename van het aantal fte’s. Desalniettemin blijft de Hoofdbank ruim binnen de landelijke benchmarkrange van kantoren. De locaties van DNB zijn Westeinde 1 te Amsterdam, Sarphatistraat 1 te Amsterdam, Achtergracht 2 te Amsterdam, Rijkstraatweg 334 te Wassenaar, Traa 1,3,5,9 te Voorthuizen, Dr. Holtroplaan 1 te Eindhoven en John F. Kennedylaan 32 te Apeldoorn. 5.4.3 Vermindering CO2-uitstoot DNB streeft naar vermindering van haar CO2-uitstoot. In de verslagperiode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 heeft DNB circa 72% van haar CO2-uitstoot van het totale energieverbruik (ingekochte elektriciteit en brandstof) gecompenseerd door de inkoop van CO2-credits (in 2010: c irca 67%). Dit is circa 51% van de totale, gerapporteerde CO2-uitstoot (in 2010: circa 47%). In de verslagperiode 4e kwartaal 2010 tot en met 3e kwartaal 2011 bedroeg het aantal werknemers uitgedrukt in fte gemiddeld 1.589 (in 2010: 1.538). P er fte was e reductie in CO2 ten de CO2-uitstoot in 2011 4,3 ton (in 2010: 4,7 ton). D opzichte van het basisjaar 2007 (14.143 ton1) is circa 52% (in 2010: 48%).
Meetgegevens
2011
CO2-emissies
(in ton)
Aangepast 2010
2
Ingekochte elektriciteit
6.858
6.674
Brandstof
2.951
3.068
Woonwerkverkeer
2.079
2.097
Zakelijk verkeer
1.906
1.941
400
447
1.506 83
1.494 44
– waarvan personenwagens – waarvan vliegreizen Goederen- en personenvervoer Totaal CO2
13.877
13.824
Compensatie door inkoop van CO2-credits
7.106
6.531
Totaal CO2-uitstoot
6.771
7.293
Aantal fte
1.589
1.538
4,3
4,7
CO2 per fte 1 Door aanpassingen aan onze informatiesystemen zijn de gegevens over 2007 met minder zekerheid vast te stellen. 2 Door aanpassingen in de berekeningsmethodiek zijn de vastgestelde gegevens over 2010 niet volledig vergelijkbaar met de gegevens over 2011.
111 DNB / Jaarverslag 2011
Deze kolom geeft een aangepaste weergave aan van de CO2-emissies over 2010 waarbij CO2factoren over 2011 gehanteerd worden. In dit hoofdstuk genoemde cijfers en percentages over 2010 wijken hierdoor af van het MVO-jaarverslag 2010.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Meetgegevens
2011
2010
Energie Ingekochte elektriciteit
in kWh
15.071.678
14.668.848
in m3
1.515.231
1.659.643
in liter
59.389
12.603
Openbaar vervoer
in km
12.510.638
12.218.507
Personenwagen
in km
6.026.456
6.205.372
in km in liter
527.128
703.644
Aardgas Diesel voor verwarming
3,4
Woonwerkverkeer
Zakelijk verkeer Personenwagen Personenwagen (lease)
103.962
107.625
Vliegtuig
in km
9.186.628
8.980.847
– waarvan regionaal (< 700 km)
in km
1.044.890
1.086.757
– waarvan Europa (< 2500 km)
in km
1.978.224
2.134.761
– waarvan mondiaal (>2500 km)
in km
6.163.514
5.759.329
26.364
14.114
Goederen- en personenvervoer
benzine
5
3 Gebaseerd op het aantal geleverde liters dieselolie. 4 De toename van diesel voor verwarming is het gevolg van een tijdelijke storing in de gastoevoer.
in liter diesel
5 De gerapporteerde hoeveelheid diesel is in 2011 completer dan in 2010 door een a anpassing in ons informatiesysteem.
5.4.4 Groene mobiliteit In 2011 is gestart met de aanbesteding voor het leasen van het DNB-wagenpark (circa 170 auto’s). D e gunning daarvan aan een leasemaatschappij zal in januari 2012 plaatsvinden. I n het Programma van Eisen zijn de duurzaamheidscriteria opgenomen waaraan DNB zich heeft gecommitteerd in het Milieubeleidsplan 2009-2012 (zie www.dnb.nl). B ovenop de criteria van de Nederlandse overheid (Agentschap NL) heeft DNB nog extra wensen aangegeven, zoals de mogelijkheden en (financiële) voorwaarden die de leasemaatschappij in haar dienst verlening biedt voor het vergroenen van het DNB- leasebeleid. H iermee wil DNB bijdragen aan de 10% CO2-reductiedoelstelling zoals opgenomen in het Milieubeleid 2009-2012. Begin 2012 is DNB gestart met het vernieuwen van haar leasebeleid. H ierin zal DNB laten zien waar zij staat én waar zij naartoe wil met een duurzaam leasebeleid. G ekeken wordt onder meer naar autokeuze, alternatieve vervoersmodaliteiten en bewustwording in het gebruik. 5.4.5 Groene ICT Het Groene ICT-beleid van DNB is gericht op het leveren van duurzame ICT-dienstverlening. B egin 2011 is ‘Werken op Afstand’ ingevoerd. D it betekent dat medewerkers van DNB ook vanaf een werkplek thuis hun werkzaamheden kunnen verrichten, wat kan bijdragen aan een bevordering van de werk/ privébalans. Tevens hoeven medewerkers dan minder te reizen. I n de toekomst zou dit kunnen leiden tot vermindering van het aantal kantoorwerkplekken. Daarnaast is ook een onderzoek gestart naar het gebruik van tablets voor DNB-werkzaamheden.
112 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Bij de aanschaf van nieuwe ICT-middelen wordt zowel het milieubeleid van DNB als ook het overheidsbeleid gehanteerd. B ij de vervanging dit jaar van ongeveer een kwart van de servers in het computercentrum is gekozen voor een energiezuinige variant. D eze vervanging levert naar schatting 50% minder energieverbruik op. Ten slotte is duurzaamheid een belangrijk criterium voor research & development-trajecten. Dit jaar is onder andere onderzoek gedaan naar een toepassing om milieubesparender te printen. 5.4.6 Duurzaam inkopen Om te voldoen aan de doelstelling om in 2012 100% duurzaam in te kopen, past DNB de milieucriteria toe die de Nederlandse overheid (Agentschap NL) heeft opgesteld. Voorwaarde is dat deze criteria geen disproportionele kostenverhoging met zich meebrengen en niet strijdig zijn met de kwaliteitseisen voor een goed functionerende organisatie. Indien afgeweken wordt van de gestelde criteria doet DNB dit beargumenteerd. I nkoop verleent de nodige ondersteuning door het aanreiken van geschikte criteria. In 2011 heeft DNB een extern adviesbureau in de arm genomen om onderzoek te doen naar het verduurzamen van de inkoop binnen DNB. E en conclusie was dat er naast het opnemen van milieucriteria een bredere scope van duurzaamheidscriteria gewenst is. A ndere relevante criteria zijn onder meer verantwoord ketenbeheer, innovatiekracht, klimaat en energieverbruik, gebruikte grondstoffen en materialen, recycling en sociale aspecten. Op basis van het externe advies gaat DNB per inkooppakket bepalen welke duurzaamheidscriteria van belang zijn. N adat de duurzaamheidscriteria zijn vastgesteld, worden deze meegewogen bij het gunnen van een opdracht. Een van de drie belangrijkste uitgangspunten binnen het in 2011 vastgestelde inkoopbeleid is dat DNB maatschappelijk verantwoord inkoopt. H iermee wordt geborgd dat verduurzamen van de inkoop in de komende jaren een van de speerpunten is. Om te toetsen in hoeverre DNB duurzaam inkoopt maakt DNB gebruik van de hiervoor door het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangereikte methodiek. M et ingang van 2012 wordt het percentage duurzaam inkopen getoetst en vastgesteld. De resultaten worden jaarlijks gerapporteerd. Met de nieuwe overeenkomsten voor Warehousing&Distributie en Verhuisdiensten wordt voorzien in de behoefte aan een meer duurzame dienstverlening. De nieuwe contractpartij voor Warehousing is onder meer ISO 9001 en 14001 gecertificeerd en heeft een CO2 -compensatieprogramma voor de gereden kilometers. De nieuwe contractpartij voor catering is eveneens ISO 14001 gecertificeerd. Daarnaast dient bij catering minimaal 40% van de producten biologisch te zijn, wordt er gebruik gemaakt van verpakkingsmateriaal dat zo min mogelijk milieubelastend is en wordt het afval bij de bron gescheiden. Ook met de Europese aanbesteding Afval is een voordeel behaald ten aanzien van Maatschappelijk Verantwoord Inkopen. I n de uitvraag en in de afgesloten overeenkomst is veel belang gehecht aan een reductie van de CO2-uitstoot.
113 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Bankbiljetten met fairtradekatoen DNB gebruikt sinds 2007 fairtradekatoen bij de productie van bankbiljetten. Het Fairtradesysteem garandeert een eerlijke prijs voor de katoenboeren en stelt voorwaarden voor zaken als mensenrechten (geen kinderarbeid) en milieuaspecten (geen gebruik van pesticiden). D e Fairtrade Labelling Organization controleert ter plekke of de voorwaarden worden nageleefd. Voor het jaar 2011 heeft DNB 610 miljoen bankbiljetten laten produceren bij twee leveranciers. Hiervoor is papier besteld met respectievelijk 15% en 17% fairtradekatoen. Hoewel met een van de leveranciers was overeengekomen dat het aandeel fairtradekatoen 30% moest zijn, is gebleken dat in 2011 17% het maximaal haalbare was. D it kwam door een exportboycot van een belangrijk katoenproducerend land, waardoor op de markt te weinig katoen beschikbaar was. In analogie met het gebruik van fairtradekatoen in kleding is afgesproken dat DNB een bonus ter beschikking stelt voor het vergroten van de beschikbaarheid van fairtradekatoen voor bankbiljetten. Stichting Solidaridad is ook in 2011 uitvoerder geweest voor het gebruik van deze bonus. H et geld is ten goede gekomen aan het ProCotton project, een initiatief van Rabobank Foundation en Solidaridad. H et programma is erop gericht om kleinschalige boerenorganisaties in ontwikkelingslanden te laten deelnemen in duurzame textielketens en hiermee het aanbod van alle soorten duurzame katoen te vergroten. Binnen het ProCotton programma is in 2011 gewerkt aan versterking van de organisatie via trainingen en het werven van nieuwe partners. T er voorbereiding van nieuwe projecten in Zambia en Tanzania zijn analyses gedaan om te achterhalen waar de meeste toegevoegde waarde behaald kan worden en met welke partijen samenwerking mogelijk is. I n een project in Senegal heeft voornamelijk de focus gelegen op versterking van de coöperatiestructuur en het stimuleren van de verkoop van rotatiegewassen. D it levert een bijdrage aan betere zorg voor de bodem, spreidt risico’s voor boeren en draagt bij aan voedselveiligheid. Het ProCotton project sluit goed aan op het streven van DNB om in de toekomst minder afhankelijk te zijn van het Fairtradelabel en ook alternatieven voor duurzaam verbouwde katoen aan te moedigen. H et helpt leveranciers voldoende duurzaam verbouwde katoen te verwerken in de bankbiljetten. 5.4.7 Optimaal (her)gebruik van materialen Bij het sorteren van bankbiljetten wordt gebruikgemaakt van zogenoemde versluitingszegels voor het afsluiten van geldboxen. Z e zijn gemaakt van metaal, kunststof en papier en bevatten een barcode. D e versluitingszegels (960 kg in 2011) vormen net als voorgaande jaren een aparte afvalstroom en zijn bij recycling.nl geshredderd met als doel de materialen te scheiden naar nieuwe grondstoffen. Defecte geldboxen worden eveneens apart gehouden om door de leverancier gerecycled te worden.
5.5 Maatschappelijke betrokkenheid 5.5.1 Donaties DNB reserveert jaarlijks een budget voor organisaties die DNB benaderen voor een financiële bijdrage. I n 2011 bedroeg dit budget EUR 1,6 mln (2010: E UR 1,9 mln). Het grootste deel van dit budget doneert DNB aan organisaties waarvan zij mede-oprichter is, zoals het Geldmuseum in Utrecht en de Duisenberg
114 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
School of Finance. H et overige deel gaat naar maatschappelijke organisaties, vaak in de vorm van meerjarige toezeggingen. Een aanvraag dient gekoppeld te zijn aan een specifiek project of gerichte actie. Andere voorwaarde is dat projecten of activiteiten een raakvlak hebben met onze taken of een maatschappelijk doel dienen. In 2011 heeft DNB onder meer een bedrag gedoneerd aan Stichting Alpe d’HuZes voor kankeronderzoek en aan Artsen zonder grenzen voor slachtoffers in Somalië. O ok is DNB een partnerschap aangegaan met JINC (www.jinc.nl), een vereniging die basisschool- en vmbo-leerlingen (8-16 jaar) op jonge leeftijd kennis laat maken met het bedrijfsleven, met als doel een juiste studiekeuze, minder kans op schooluitval en beter zicht op werk. Tot slot organiseert DNB elke zes weken een nieuwe kunsttentoonstelling in haar hoofdgebouw. Z ij wil vooral jonge getalenteerde kunstenaars een podium bieden en koopt geregeld nieuwe werken aan. I n 2011 ging het om 25 kunst werken. H et merendeel van de circa 1.200 kunstwerken van DNB bevindt zich in de kamers van de medewerkers. B ehalve ter functionele aankleding van het gebouw dienen zij ook ter inspiratie: d e kunstwerken dragen bij aan een prettig werkklimaat. 5.5.2 Samen Bouwen Onder de noemer Samen Bouwen kunnen medewerkers van DNB in georganiseerd verband deelnemen aan vrijwilligersprojecten. D NB levert kosteloos hulp in de vorm van mankracht (in een enkel geval neemt DNB tevens bepaalde kosten voor haar rekening, zoals toegangskaarten voor Artis of klusmaterialen). Het vrijwilligerswerk van Samen Bouwen is onder te verdelen in drie categorieën: – activiteiten samen met cliënten van een zorginstelling, bijvoorbeeld zeevissen, bezoek aan Artis, sportdag met meervoudig gehandicapten, kerstversieringen maken; – doe-projecten waarbij medewerkers klussen doen, zoals tuinieren of muren schilderen; – kennisoverdracht zoals het verzorgen van sollicitatietrainingen en coachingstrajecten voor scholieren, en het assisteren bij leeslessen voor analfabeten. In 2011 hebben 220 DNB’ers in totaal circa 215 werkdagen besteed aan twintig projecten. Nieuw dit jaar is het partnerschap van DNB met JINC (zie ook paragraaf 5.5.1). DNB heeft contacten met diverse scholen en verzorgt sollicitatietrainingen, bliksemstages en coachingstrajecten.
115 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Onafhankelijk assurance rapport Aan de Directie van de Nederlandsche Bank De Directie van de Nederlandsche Bank (verder DNB) heeft ons verzocht zekerheid te verstrekken over de informatie in Hoofdstuk 5 ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen’ van het Jaarverslag 2011 (verder: de MVO-verslag geving). De Directie van DNB is verantwoordelijk voor het opstellen van de MVO-verslaggeving, inclusief het bepalen van de te rapporteren materiële onderwerpen. Het is onze verantwoordelijkheid een assurance rapport bij de MVO-verslaggeving te verstrekken. Onze opdracht was gericht op het verschaffen van een beperkte mate van zekerheid of de informatie in de MVO-verslaggeving, in alle materieel belang zijnde aspecten, juist is weergegeven. De werkzaamheden die worden verricht bij het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid zijn gericht op het vaststellen van de plausibiliteit van informatie en zijn geringer in diepgang dan de werkzaamheden die worden verricht bij het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid. Wij verstrekken geen zekerheid bij de haalbaarheid van de doelstellingen, verwachtingen en ambities van DNB. Verslaggevingscriteria en assurance standaard DNB hanteert de Sustainability Reporting Guidelines (G3) van de Global Reporting Initiative (GRI) voor het opstellen van de MVO-verslaggeving, zoals uiteengezet in paragraaf 5.1. Wij hebben onze opdracht uitgevoerd in overeenstemming met de Standaard 3410N ‘Assurance-opdrachten inzake maat schappelijke verslagen’ van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants. Op basis van deze standaard is het onder andere vereist dat de leden van het assuranceteam over de specifieke kennis, vaardigheden en vaktechnische bekwaamheden beschikken die nodig zijn om de informatie in de MVO-verslaggeving te kunnen begrijpen, de vereiste assurance-informatie te kunnen identificeren en verzamelen alsmede dat die leden voldoen aan de vereisten van de Ethische Code voor Professionele Accountants van IFAC, inclusief onafhankelijkheid. Werkzaamheden Wij hebben onder andere de volgende werkzaamheden uitgevoerd: - Het uitvoeren van een media- en internetanalyse naar milieu, veiligheid- en sociale issues voor DNB ter verdieping van ons inzicht in de relevante duurzaamheidonderwerpen en vraagstukken in 2011. - Het afnemen van interviews met relevante medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het leveren van de informatie in de MVO-verslaggeving. - Het beoordelen van de opzet en implementatie van systemen en processen voor informatieverzameling en –verwerking, waaronder de aggregatie van gegevens tot informatie in de MVO-verslaggeving. - Het op basis van deelwaarnemingen beoordelen van interne en externe documentatie om te bepalen of de informatie in de MVO-verslaggeving adequaat is onderbouwd.
116 DNB / Jaarverslag 2011
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Tijdens ons onderzoek hebben wij de noodzakelijke wijzigingen in de MVO‑verslaggeving besproken met DNB en hebben wij vastgesteld dat deze wijzigingen adequaat zijn verwerkt in de definitieve versie. Conclusie Uit onze werkzaamheden is niet gebleken dat de informatie in de MVO‑verslaggeving, in alle van materieel belang zijnde aspecten, onjuist is weergegeven uitgaande van de G3 Guidelines van de Global Reporting Initiative. Amstelveen, 16 maart 2012 Drs. W.J. Bartels RA, partner, namens KPMG Sustainability, onderdeel van KPMG Advisory NV
117 DNB / Jaarverslag 2011
Verslag van de Raad van Commissarissen
6 Verslag van de Raad van Commissarissen
6.1 Inleiding 2011 was een jaar van beweging en werken aan vertrouwen. D e Europese schuldencrisis woekerde in volle hevigheid voort en mede in dat spoor namen de politieke onzekerheid op Europees niveau en de onrust op de financiële markten verder toe, terwijl bovendien het economische klimaat verslechterde. Deze bijzondere gebeurtenissen zijn mede in het licht van de positie van DNB, als centrale bank binnen het ESCB en als prudentieel toezichthouder, steeds onderwerp van bespreking geweest binnen de Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen. E lders in het Jaarverslag wordt nader ingegaan op deze externe ontwikkelingen die overigens ook belangrijke interne gevolgen hadden; gelet op de toegenomen financiële risico’s en de aanhoudende onzekerheid, vooral in verband met mogelijk ook bij DNB neerslaande verliezen als gevolg van de operaties van het ESCB, achtte de Raad het prudent in 2011 niet over te gaan tot een interim-dividenduitkering. B ij de vaststelling van de jaarrekening hebben de eerdergenoemde financiële risico’s (nog) niet geleid tot daadwerkelijke verliezen waardoor het resultaat over 2011 is uitgekomen op EUR 1.213 miljoen. Niettemin is met het oog op die balansbrede risico’s EUR 463 miljoen toegevoegd aan de Algemene reserve. Dit bedrag stemt overeen met de inkomsten voortvloeiend uit de onconventionele operaties van het ESCB over 2011. De winstuitkering aan de Staat bedraagt EUR 750 miljoen. Ook intern was sprake van veel verandering en dynamiek. D e samenstelling van de directie van DNB wijzigde aanzienlijk en ook de Raad van Commissarissen kende een aantal mutaties. Daarnaast is een ingrijpend cultuurverandertraject voortgezet dat tot doel heeft de effectiviteit van het toezicht verder te verbeteren. Zowel door organisatorische aanpassingen, een nieuwe risicoanalysemethodologie en een focus op cultuurverandering werden de waarborgen geschapen voor een meer indringend en vasthoudend toezicht. Dit aanpassingsproces, dat in 2012 zijn volle beslag zal krijgen, stelt de nieuwe directie en de medewerkers van DNB voor grote uitdagingen. D e Raad heeft geconstateerd dat de nieuwe directie deze uitdagingen in korte tijd voortvarend heeft opgepakt en ziet de verdere samenwerking met de directie met veel vertrouwen tegemoet. In 2011 is ook de hand gelegd aan de aanpassing van de governance van DNB. De introductie van een Toezichtraad (vanuit de directie) onder leiding van een Voorzitter Toezicht, die als eerste aanspreekpunt zal fungeren voor toezichtaangelegenheden, zal een meer geprononceerde plaats voor het prudentiële toezicht realiseren en tegelijkertijd de zo belangrijke aansluiting met de centrale banktaken van DNB behouden. D e Raad heeft zich in het verslagjaar gebogen over een nadere uitwerking van dit model, hetgeen zal neerslaan in onder meer de gewijzigde Statuten en het Reglement van Orde. V oorts is in de Raad gesproken over de voorziene uitbreiding van de eigen taken. W aar de Raad
119 DNB / Jaarverslag 2011
Verslag van de Raad van Commissarissen
conform zijn wettelijk mandaat voorheen vooral toezicht hield op het beheer van DNB, zal dit mandaat worden uitgebreid en zal hij vanaf 2012 ook toezien op (waarborgen voor de) beleidsmatige aspecten van het door DNB gehouden toezicht, te weten de uitvoering ervan in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van het toezichtbeleid. D it stelt niet alleen eisen aan de samenstelling en het profiel van de Raad, maar ook aan zijn wijze van opereren. Door onder meer vanuit de Raad een speciale Toezichtcommissie in te stellen, op gelijke voet als de reeds bestaande Financiële Commissie en de Honorerings- en benoemingscommissie, zal de Raad de bestaande expertise effectief in kunnen zetten ten behoeve van deze nieuwe taak.
6.2 Samenstelling, benoemingen De Raad kende enige mutaties. Mr.drs. F. Bolkestein trad uit op 1 november 2011. De commissaris van overheidswege, drs. T. v an de Graaf, verliet de Raad op 1 juli 2011 wegens het verstrijken van zijn maximale benoemingstermijn. H ij werd opgevolgd door drs. A.H.M. de Jong per 1 november 2011. De heer De Jong neemt tevens zitting in de Bankraad van DNB, evenals mr. A.H. v an Delden. Het verheugt de Raad dat mw. drs. A.M. F entener van Vlissingen zich bereid heeft verklaard haar lidmaatschap te verlengen. Z ij is herbenoemd per 1 juni 2011. De Raad beraadt zich momenteel op de invulling van de opengevallen posities. Hij richt zich daarbij op de vastgestelde profielschets; deze is terug te vinden op de website van DNB. D e Raad kijkt bij zijn samenstelling nadrukkelijk naar de mogelijkheid het aantal vrouwelijke leden uit te breiden. Wegens het verstrijken van hun benoemingstermijn zijn dr. A.H.E.M. Wellink en drs. H.J. Brouwer per 1 juli als respectievelijk president en directeur uitgetreden. Prof.dr. L. Hoogduin heeft zijn lidmaatschap van de directie per 1 juli 2011 neergelegd. A ls nieuwe president is op 1 juli 2011 prof. dr. K.H.W. Knot aangetreden. Voorts zijn tot directielid benoemd dr. J. S ijbrand en mr. F. Elderson, eveneens per 1 juli 2011. T en slotte is prof. dr. J. S wank per 1 december 2011 als directielid benoemd. M et deze grotendeels nieuwe samen stelling – waarmee het aantal directieleden is uitgebreid naar vijf personen – is naar het oordeel van de Raad voorzien in een deskundige directie overeenkomstig de profielschets. De volledige samenstelling van de Raad van Commissarissen, zijn commissies en van de directie bij het vaststellen van de jaarrekening 2011 is opgenomen op pagina 11 van dit Jaarverslag. O p de website van DNB zijn de profielschetsen voor de Raad en de directie gepubliceerd. De Raad is de uitgetreden commissarissen, president en directieleden bijzonder erkentelijk voor hun jarenlange, waardevolle bijdragen; zij hebben daarmee onmiskenbaar bijgedragen aan het functioneren van DNB en aan de centrale spilfunctie die DNB binnen het nationale en internationale maatschappelijke bestel bekleedt. In het bijzonder wil de Raad ook op deze plaats dank zeggen aan Nout Wellink, Henk Brouwer en Lex Hoogduin voor de enorme betrokkenheid, inzet en deskundigheid waarmee zij gedurende vele jaren en in verschillende hoedanigheden, leiding hebben gegeven aan DNB. D NB en de Raad hebben dankbaar geprofiteerd van hun ervaring en kennis mede opgedaan in de vele (inter)nationale gremia waarin zij zitting hebben gehad.
6.3 Werkzaamheden De Raad heeft in dit verslagjaar veelvuldig en intensief plenair vergaderd, zowel acht maal in aanwezigheid van de directie als negen maal met de directie in de Gemeenschappelijke Vergadering. Bij deze vergaderingen was gemiddeld 90% van
120 DNB / Jaarverslag 2011
Verslag van de Raad van Commissarissen
de commissarissen aanwezig. D e Financiële Commissie (FC) is vier maal en de Honorerings- en benoemingscommissie (HBC) zeven maal bijeen geweest in 2011. De werkzaamheden van de FC en HBC worden verderop kort beschreven. Voorts is in kleiner verband met een kerngroep van de Raad vergaderd over de invulling van het nieuwe governancemodel. Bovendien heeft frequent tussentijds contact plaatsgevonden tussen de Voorzitter en de President over aangelegen heden die het taakgebied van de Raad raken. De financiële resultaten over 2011 zijn zowel in de FC als in de plenaire vergaderingen van de Raad besproken met gebruikmaking van de periodieke financiële verslagen, beleggingsrapporten, de Management Letters van de externe accountant en de interne accountantsdienst (Iad) en de kwartaalverslagen van de Iad. O ver 2011 heeft de Raad vastgesteld dat de nettowinst ten opzichte van 2010 is afgenomen met EUR 436 miljoen (van EUR 1.649 miljoen in 2010 naar EUR 1.213 miljoen). In 2011 hebben geen goudverkopen plaatsgevonden. Met betrekking tot de bedrijfslasten is sprake van een daling van ongeveer EUR 13 miljoen ten opzichte van het voorgaande jaar, hetgeen veroorzaakt wordt door een daling van de productiekosten bankbiljetten en de overige lasten. De Raad heeft de jaarrekening 2011 uitvoerig met de directie besproken, mede in het bijzijn van de externe accountant. D iens verklaring alsmede de analyses van de Iad zijn bij de beoordeling betrokken. Krachtens artikel 19, zesde lid, van de Statuten heeft de Raad de jaarrekening van DNB vervolgens vastgesteld en ter goedkeuring voorgedragen aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Deze heeft op 28 maart 2012 de jaarrekening goedgekeurd, aan de directie décharge verleend voor het gevoerde beleid en aan de Raad voor het uitgeoefende toezicht. Met betrekking tot het interne bedrijf stelt de Raad vast dat in het verslagjaar veel aandacht door directie en management is besteed aan de veranderprocessen binnen het toezicht. Zo is de organisatorische inrichting aangepast door oprichting van een vijfde toezichtdivisie waarin centrale processen bijeen zijn gebracht en voorzien is in twee afdelingen die speciaal zijn gericht op interventie en handhaving en op het risicomanagement van de toezichtprocessen. V oorts is de gehanteerde risicoanalysemethode ten behoeve van het toezicht ingrijpend vernieuwd en wordt veel gedaan aan een meer indringend en vasthoudend toezicht. Zoals bij alle verandertrajecten is dit een meerjarig proces. D e Raad stelt niettemin vast dat het nu reeds de eerste vruchten afwerpt. De Raad heeft voorts aandacht besteed aan een aantal bedrijfsmatige onder werpen, zoals het management developmentbeleid, de pensioenregeling, het strategische communicatiebeleid en het charter voor de beleggingscommissie van DNB. Daarnaast is overgegaan tot het starten van een aanbestedingsprocedure voor de selectie van een nieuwe externe accountant nu het vigerende contract met de huidige accountant eindigde per 1 januari 2012 na jarenlange vruchtbare en constructieve samenwerking met PricewaterhouseCoopers. D eze procedure heeft inmiddels geleid tot selectie en benoeming van Deloitte Accountants BV als nieuwe externe accountant van DNB. De Raad heeft vastgesteld dat de belangrijkste interne bedrijfsmatige en operationele sturingsinstrumenten zoals de planning- en controlcyclus en het risicobeheersings- en controlesysteem, goed hebben gefunctioneerd. D aaruit zijn geen bijzondere aandachtspunten naar voren gekomen. De begroting voor 2012 is door de Raad besproken en goedgekeurd op 24 november 2011. M et die onderdelen van de begroting die zien op activiteiten die DNB als Zelfstandig bestuursorgaan verricht, hebben de ministers van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de hen regarderende delen ingestemd op 30 januari 2012. D e ZBO-verantwoording 2011, waarin verantwoording wordt afgelegd over de uitvoering van de taken van DNB als Zelfstandig bestuursorgaan, is door de Raad goedgekeurd in zijn vergadering van
121 DNB / Jaarverslag 2011
Verslag van de Raad van Commissarissen
28 februari 2012. D e begroting en de ZBO-verantwoording zijn te raadplegen op de website van DNB. De Raad heeft ook dit jaar zijn eigen functioneren geëvalueerd, onder meer via door de Voorzitter met de individuele leden gevoerde gesprekken, waarvan de uitkomsten plenair zijn besproken. M ede in het licht van de verbrede taak stelling van de Raad is gekeken naar de opzet en samenstelling van een separate Toezichtcommissie, die zich zal toeleggen op advisering van de Raad op het terrein van het toezichtbeleid. V oorts zijn op diverse punten aanpassingen verricht in de opzet van de informatiestromen ten behoeve van de Raad teneinde de efficiency daarvan verder te vergroten. O ok is aandacht besteed aan de toezichtrol van de Raad met betrekking tot het nieuwe governancemodel. Voorts heeft de Raad in het bijzijn van de President en aan de hand van door hem gevoerde gesprekken, aandacht besteed aan het functioneren van de directie. De leden van de Raad hebben overeenkomstig een vastgesteld schema de periodieke Overlegvergaderingen tussen de directie en de Ondernemingsraad (OR) bijgewoond. D e Raad acht dit bijzonder waardevol, nu dit in staat stelt voeling te houden met diverse onderdelen van de organisatie hetgeen nuttige inzichten oplevert die de Raad bij de vervulling van zijn taken kan betrekken.
6.4 Financiële Commissie De Financiële Commissie (FC) bestond in het verslagjaar uit mr. E. K ist (voorzitter), mr.drs. F. Bolkestein en W.G. Tuinenburg. De FC is in het verslagjaar vier maal bijeen geweest. D aarbij heeft één commissielid eenmaal verstek moeten laten gaan. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van het verantwoordelijke lid van de directie, drs. H.J. Brouwer (mr. F. E lderson vanaf 1 juli 2011), alsmede van de externe accountant, de Divisiedirecteur Bedrijfseconomische zaken, de Divisiedirecteur Financiële markten, het Afdelingshoofd van de Iad, de secretaris van de vennootschap en een aantal interne functionarissen op de relevante werkterreinen. De FC heeft uitgebreid aandacht besteed aan de jaarstukken en de daarop betrekking hebbende rapportages van de Iad en de bevindingen van de externe accountant. De FC heeft de Raad geadviseerd de jaarstukken vast te stellen. Tevens is geadviseerd in te stemmen met de ZBO-verantwoording 2011. Naar aanleiding van de bespreking van de begrotingsschets 2012 en de daaruit voortvloeiende definitieve begroting, heeft de FC geconcludeerd dat sprake is van een helder en verantwoord stuk. D e FC heeft de Raad geadviseerd de begroting goed te keuren. De FC heeft in 2011 zoals gebruikelijk veel aandacht besteed aan het verslag en de Management Letter van de externe accountant en van de Iad, de financiële verslagen, de kwartaalverslagen van de Iad, de beleggingsverslagen van de divisie Financiële markten en de kwartaalrapportages van de Afdeling Compliance & integriteit. Er is vastgesteld dat de directie voldoende aandacht heeft besteed aan de opvolging van de bevindingen en aanbevelingen die in de Management Letters zijn opgenomen.
6.5 Honorerings- en benoemingscommissie De samenstelling van de Honorerings- en benoemingscommissie (HBC) was in het verslagjaar als volgt: drs. J.F. van Duyne (voorzitter), mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen en ir. G.J. Kleisterlee. De HBC is in 2011 zeven maal bijeen geweest, drie maal meer dan gebruikelijk. Twee maal kon één van de commissieleden niet aanwezig zijn. I n de (extra)
122 DNB / Jaarverslag 2011
Verslag van de Raad van Commissarissen
HBC-vergaderingen is veel aandacht besteed aan de selectie en het selectieproces voor de nieuwe president en directieleden. D e reeds eerder vastgestelde profielschets en de daarop gebaseerde functieprofielen zijn daarbij leidend geweest. De uitkomsten van dit proces zijn in diverse stadia besproken binnen de voltallige Raad. Ook de toekomstige samenstelling van de Raad zelf is nadrukkelijk onderwerp van gesprek geweest en zal in 2012 naar verwachting leiden tot enkele nieuwe benoemingen. D e HBC heeft tevens gesproken over de door President met de directie gevoerde functioneringsgesprekken en de uitvoering van het beloningsbeleid voor de directie. D it beloningsbeleid, dat voor meerdere jaren geldt en algemene uitgangspunten bevat voor de salariëring van de directie, wordt op voorstel van de Raad door de aandeelhouder vastgesteld.
6.6 Gemeenschappelijke Vergadering De Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen is een afzonderlijk vennootschappelijk orgaan van DNB, waarin op instigatie van de directie – met inachtneming van de ESCB-Statuten en de vigerende geheim houdingsbepalingen – van gedachten wordt gewisseld over ESCB-, toezicht- en betalingsverkeeraangelegenheden. Voorts kent de Gemeenschappelijke Vergadering een aantal vennootschapsrechtelijke taken, waaronder de voordracht voor benoeming van directieleden door de Kroon. I n het voorziene nieuwe governancemodel zal de Gemeenschappelijke Vergadering komen te vervallen. D e voornoemde taken zullen grotendeels worden overgenomen door de Raad.
6.7 Onafhankelijkheidsverklaring DNB streeft onafhankelijkheid van haar commissarissen na. I n dit kader zijn de Regeling Onverenigbare Functies en de Regeling Tegenstrijdige Belangen onverkort op commissarissen van toepassing. Commissarissen zijn niet werkzaam of werkzaam geweest bij DNB, noch staan zij in een relatie tot DNB krachtens welke zij persoonlijk voordeel zouden kunnen behalen. Commissarissen bezitten geen aandelen in DNB en genieten een vaste jaarlijkse vergoeding die niet afhankelijk is van de resultaten van DNB in enig jaar. an Manen was in het jaar voorafgaande aan zijn benoeming Prof. dr. V verbonden aan het accountantskantoor PricewaterhouseCoopers dat in 2011 optrad als externe accountant van DNB (Best Practicebepaling III.2.2.c). Voor het overige zijn alle commissarissen onafhankelijk in de zin van de Corporate Governance Code. Amsterdam, 28 maart 2012 De Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV Drs. J.F. Van Duyne, voorzitter Mr. A.H. Van Delden, secretaris
123 DNB / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
125 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Balans per 31 december 2011 (na winstbestemming) EUR miljoen 31 december 2011
31 december 2010
Activa 1
Goud en goudvorderingen
23.961
20.782
2
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
15.973
13.802
2.1
Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
8.948
7.544
2.2
Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa
7.025
6.258
3
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
364
668
4
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
126
28
5
Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire
3.380
2.569
190
1.654
beleidsoperaties, luidende in euro 5.1
Basisherfinancieringstransacties
5.2
Langerlopende herfinancieringstransacties
3.190
915
5.3
'Fine-tuning'-transacties met wederinkoop
0
0
5.4
Structurele transacties met wederinkoop
0
0
5.5
Marginale beleningsfaciliteit
0
0
5.6
Kredieten uit hoofde van margestortingen
0
0
6
Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro
4.628
4.295
28.050
17.450
7
Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
7.1
Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren
14.826
7.442
7.2
Overige waardepapieren
13.224
10.008
182.458
65.789
8
Vorderingen binnen het Eurosysteem
8.1
Deelnemingen in de ECB
8.2
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB
8.3
Vorderingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
8.4
Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)
8.5
Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem
9
Overige activa
9.1
Munten uit het eurogebied
9.2
Materiële- en immateriële vaste activa
9.3
Overige financiële activa
9.4
Overlopende activa
9.5
Diversen
Totaal activa Amsterdam, 16 maart 2012 De Directie van De Nederlandsche Bank NV K.H.W. Knot, President (vanaf 1 juli 2011) A.J. Kellermann J. Sijbrand (vanaf 1 juli 2011) F. Elderson (vanaf 1 juli 2011) J. Swank (vanaf 1 december 2011)
126 dnb / Jaarverslag 2011
402
336
2.297
2.297
0
0
152.480
40.217
27.278
22.939
7.637
8.029
11
8
244
237
6.924
7.119
441
637
17
28
266.577
133.412
Jaarrekening
31 december 2011
31 december 2010
46.600
44.147
175.606
50.000
16.126
17.783
Passiva 1
Bankbiljetten in omloop
2
Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire
2.1
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen)
2.2
Depositofaciliteit
131.036
12.867
2.3
Termijndeposito's
28.444
19.350
2.4
'Fine-tuning'-transacties met wederinkoop
0
0
2.5
Deposito’s uit hoofde van margestortingen
0
0
166
154
5
99
161
55
6.171
4.863
beleidsoperaties, luidende in euro
3
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
3.1
Overheid
3.2
Overige verplichtingen
4
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
5
Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
6
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
7
Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF
5.740
5.597
8
Verplichtingen binnen het Eurosysteem
0
0
8.1
Verplichtingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
0
0
8.2
Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)
0
0
9
Overige verplichtingen
1.101
893
9.1
Overlopende passiva
849
636
9.2
Diversen
252
257
10
Voorzieningen
73
149
11
Herwaarderingsrekeningen
23.413
20.365
12
Kapitaal en reserves
7.707
7.244
12.1 Geplaatst kapitaal
500
500
12.2 Algemene reserve
7.198
6.735
12.3 Wettelijke reserve
9
9
266.577
133.412
Totaal passiva Amsterdam, 16 maart 2012 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV J.F. van Duyne, Voorzitter
A.H.M. de Jong (vanaf 1 augustus 2011)
E. Kist, Vice-voorzitter
J.A. van Manen
A.H. van Delden, Secretaris
W.G. Tuinenburg
A.M. Fentener van Vlissingen
H.M. Vletter-van Dort
127 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Winst- en verliesrekening over 2011 EUR miljoen
1 Rentebaten en dividend
2011
2010
2.425
1.761
-779
-379
1.646
1.382
2 Rentelasten Netto rentebaten 3 Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties
235
848
4 Afwaardering op lagere marktwaarde
-223
-192
1.658
2.038
5 Provisiebaten
17
14
6 Provisielasten
-9
-9
Netto baten uit provisies
8
5
7 Netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen
-270
-183
8 Overige baten
122
107
1.518
1.967
Netto baten uit financiële transacties en afwaarderingen
Totaal netto baten 9 Personeelskosten
191
180
10 Andere beheerskosten
77
80
11 Afschrijving op (im)materiële vaste activa
30
25
12 Productiekosten bankbiljettenproductie
10
21
13 Overige kosten
0
16
14 Geactiveerde kosten software
-3
-4
305
318
1.213
1.649
Totaal bedrijfslasten Winst over het boekjaar
Amsterdam, 16 maart 2012 De Directie van De Nederlandsche Bank NV K.H.W. Knot, President (vanaf 1 juli 2011) A.J. Kellermann J. Sijbrand (vanaf 1 juli 2011) F. Elderson (vanaf 1 juli 2011) J. Swank (vanaf 1 december 2011) Amsterdam, 16 maart 2012 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV J.F. van Duyne, Voorzitter
A.H.M. de Jong (vanaf 1 augustus 2011)
E. Kist, Vice-voorzitter
J.A. van Manen
A.H. van Delden, Secretaris
W.G. Tuinenburg
A.M. Fentener van Vlissingen
H.M. Vletter-van Dort
128 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Toelichtingen op de balans per 31 december 2011 en de winst- en verliesrekening over 2011
1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling De Nederlandsche Bank NV (DNB) hanteert de voor de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. De ESCBgrondslagen zijn op hoofdlijnen in overeenstemming met de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving. Echter, anders dan volgens de Nederlandse grondslagen zijn voor alle herwaardeerbare monetaire activa en hiermee samenhangende passiva de ongerealiseerde positieve resultaten in de herwaarderingsrekening verwerkt. Verder wordt er geen kasstroomoverzicht opgenomen. Daar waar de ESCB-grondslagen niet voorzien, geldt de Nederlandse wet- en regelgeving. Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Algemeen De waardering van goud en goudvorderingen, courante fondsen, en de op de balans opgenomen alsmede de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen luidende in vreemde valuta vindt, voor zover van toepassing, plaats tegen marktwaarde per de laatste werkdag van het boekjaar. Transacties in financiële activa en passiva zijn verantwoord op het moment waarop deze zijn afgewikkeld met dien verstande dat voor het verwerken van deviezentransacties, in vreemde valuta luidende financiële instrumenten en ermee verband houdende overlopende posten worden verantwoord op de dag van afsluiting (conform de economische benadering). De overige activa en passiva zijn opgenomen tegen verkrijgingsprijs, geamortiseerde kostprijs, danwel, voor zover van toepassing, tegen nominale waarde. Voor wat betreft de waardepapieren zijn herwaarderingen uit hoofde van prijsverschillen per fondscode bepaald. Herwaarderingen als gevolg van valutakoersverschillen zijn bepaald per portefeuille per valutasoort. Positieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderings rekeningen’ gebracht. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten laste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht voor zover het saldo van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ positief was. Een eventueel tekort wordt ultimo boekjaar ten laste van het jaarresultaat gebracht. Negatieve verschillen uit hoofde van valutakoersherwaardering van een valuta zijn niet gecompenseerd met positieve valutakoersverschillen op een andere valuta of positieve prijsverschillen. Negatieve verschillen uit hoofde van prijsherwaardering op een fondscode zijn niet gecompenseerd met positieve prijsherwaardering op een andere fondscode of positieve valutakoersverschillen. Voor het goud en de goudvorderingen is geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutakoers verschil. Omrekening van buitenlandse geldsoorten Activa en passiva luidende in vreemde valuta zijn omgerekend naar euro tegen de door de ECB opgegeven marktkoers per de laatste werkdag van het boekjaar. De baten en lasten zijn omgerekend tegen de op de datum van afwikkeling
129 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
geldende marktkoers. De valutakoersherwaardering van activa en passiva inclusief de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen, luidende in vreemde valuta, vindt plaats per portefeuille per valutasoort. Goud en goudvorderingen De waardering van het goud en de goudvorderingen vindt plaats tegen marktwaarde. Deze marktwaarde in euro, zoals opgegeven door de ECB, is afgeleid van de waardering van het goud in USD per de laatste werkdag van het boekjaar. Waardepapieren en onderhandse geldleningen De waardering van verhandelbare waardepapieren en onderhandse leningen vindt plaats tegen marktwaarde op de laatste werkdag van het boekjaar met uitzondering van verhandelbare waardepapieren ingedeeld als tot de vervaldag aangehouden papieren (Held to Maturity). De prijsherwaardering vindt plaats per fonds; incourante fondsen zijn gewaardeerd tegen kostprijs danwel lagere marktwaarde. De beleggingen in waardepapieren en onderhandse leningen zijn onderdeel van de volgende balansposten: ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op krediet instellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ en ‘Overige activa’ (Overige financiële activa). Waardepapieren die worden aangehouden voor monetaire beleidsdoeleinden worden gewaardeerd op basis van geamortiseerde kostprijs onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen gebaseerd op de ESCB-grondslagen. In de balans verwerkte (‘reverse’-) repotransacties Onder de balansposten ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op krediet instellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige financiële activa’, ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en ‘Overige verplichtingen’ (Diversen) zijn in voorkomende gevallen onder meer (‘reverse’-) repotransacties begrepen. Repotransacties bestaan uit een contante verkoop van waardepapieren met een indekking door middel van een termijnaankoop van dezelfde waardepapieren. De ontvangen geldmiddelen zijn in de balans verantwoord als een deposito. Op grond van de termijnaankoop blijven de waardepapieren onder de activa verantwoord; derhalve is in de balans de tegenwaarde van de termijnaankoop onder de verplichtingen opgenomen. Tegenovergestelde repotransacties (‘reverse’-repo’s) worden beschouwd als een verstrekte lening. Het als zekerheid ontvangen onderpand is niet in de balans opgenomen en heeft daarmee geen invloed op de balanspositie van de betreffende portefeuilles. Overige financiële instrumenten De in de balans opgenomen overige financiële instrumenten zijn gewaardeerd tegen de contractprijs in de betreffende valuta danwel tegen de contante waarde.
130 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Overige vorderingen respectievelijk verplichtingen binnen het Eurosysteem Vorderingen en verplichtingen tegenover een NCB binnen het Eurosysteem worden dagelijks door de ECB gesaldeerd. Op deze wijze ontstaat per NCB een vordering of verplichting jegens de ECB. Een vordering is opgenomen onder de balanspost ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)’; een schuld onder ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)’. Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem De posities binnen het ESCB die voortvloeien uit de verdeling van euro bankbiljetten binnen het Eurosysteem zijn verantwoord als een netto actief- of passiefpost onder ‘Netto vorderingen/verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hierna onder ‘Bankbiljetten in omloop’). Deelnemingen Deelnemingen zijn tegen verkrijgingsprijs gewaardeerd. De baten uit deel nemingen zijn verwerkt in de resultatenrekening onder ‘Netto rentebaten’. Immateriële- en materiële vaste activa De (im)materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs verminderd met afschrijvingen en/of bijzondere waardeverminderingen. Voor de investeringen in immateriële activa zijn naast de verkrijgingsprijs en de aan deze activa gerelateerde kosten van externe adviseurs tevens de aan deze activa bestede interne uren geactiveerd. Voor de immateriële vaste activa is een wettelijke reserve gevormd. De afschrijving is bepaald volgens de lineaire methode rekening houdend met de geschatte gebruiksduur van de desbetreffende activa. De geschatte gebruiksduur van gebouwen en verbouwingen is 25 jaar, die van inventarissen, installaties en meubelen 10 jaar en van computerhardware, software, auto’s en immateriële activa 4 jaar. Op grond wordt niet afgeschreven. Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen boekwaarde of lagere verwachte opbrengstwaarde. Bankbiljetten in omloop De ECB en de zeventien deelnemende NCB’s,1 die tezamen het Eurosysteem vormen, geven eurobankbiljetten uit.2 De verdeling van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop geschiedt op de laatste werkdag van elke maand met gebruikmaking van de bankbiljettenverdeelsleutel.3 Aan de ECB is met ingang van 2002 een aandeel van 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop toegekend, terwijl de resterende 92% wordt verdeeld over de NCB’s naar rato van hun gewicht in de kapitaalsleutel van de ECB. Het aandeel van de aan elke NCB toegekende bankbiljettenomloop is aan de passiefzijde van de balans verantwoord onder ‘Bankbiljetten in omloop’. Het verschil tussen de waarde van de per NCB volgens de bankbiljettenverdeelsleutel toegekende eurobankbiljetten en de waarde van de eurobankbiljetten 1 De Eesti Pank participeert sinds 1 januari 2011 in het Eurosysteem. 2 Het herziene Besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 13 december 2010 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (ECB/2010/29).OJ L 35, 9.2.2011,p.26.
131 dnb / Jaarverslag 2011
3 De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ECB in de totale uitgifte van eurobankbiljetten en het aandeel van de nationale centrale banken in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB (het zogenoemde Capital Share Mechanism (CSM)).
Jaarrekening
die deze feitelijk in omloop brengt, leidt tevens tot posities binnen het Eurosysteem. Deze vorderingen of verplichtingen, die rentedragend zijn,4 zijn verantwoord onder de subpost ‘Vorderingen binnen het Eurosysteem: Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hiervoor). Vanaf het jaar van de kasovergang 5 inclusief de vijf daarop volgende jaren worden de posities binnen het Eurosysteem die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten aangepast om te voorkomen dat de relatieve inkomensposities van de NCB’s zich belangrijk wijzigen ten opzichte van de voorgaande jaren. De aanpassing vindt plaats door het verschil te nemen tussen enerzijds de gemiddelde waarde van de door elke NCB in omloop gebrachte bankbiljetten in de referentieperiode 6 en anderzijds de gemiddelde waarde van de bankbiljetten die gedurende die periode volgens de kapitaalsleutel van de ECB aan elk van hen zou zijn toegekend. De aanpassingen worden jaarlijks gereduceerd tot de eerste dag van het zesde jaar na het jaar van de kasovergang. Vanaf dat moment wordt het inkomen ter zake van de bankbiljetten volledig toegedeeld aan de NCB’s naar rato van hun volgestorte deel in het kapitaal van de ECB. Voor de Banka Slovenije eindigt de periode op 31 december 2012, voor de Central Bank of Cyprus en de Central Bank of Malta eindigt deze periode op 31 december 2013, de Národná banka Slovenska op 31 december 2014 en voor de Eesti Pank op 31 december 2016. De uit deze posities voortvloeiende rentebaten en –lasten zijn verrekend via de ECB en verantwoord onder ‘Netto rentebaten’. Interim winstuitkering door de ECB De Raad van Bestuur van de ECB heeft besloten dat de door de ECB ontvangen seigniorage uit het haar toegekende aandeel van 8% in de eurobankbiljetten in omloop en de opbrengst van waardepapieren voortvloeiende uit het Securities Markets Programme (SMP), volledig zullen toekomen aan de NCB’s in hetzelfde jaar als deze opbrengsten zijn gerealiseerd. In januari van het daaropvolgende jaar zal de ECB in de vorm van een tussentijdse winstuitkering 7 het bedrag uitkeren aan de NCB’s. De Raad van Bestuur kan voor het einde van het jaar besluiten de opbrengsten voortvloeiend uit het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en indien nodig, het volledige inkomen op eurobankbiljetten, deels of volledig in te houden als het uit te keren bedrag de netto jaarwinst van de ECB overschrijdt. Het desbetreffende bedrag kan, afhankelijk van een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur, worden verminderd met de lasten in verband met de uitgifte en verwerking van eurobankbiljetten door de ECB en daarnaast worden aangewend ten behoeve van een voorziening voor valutakoers-, rente-, krediet- en goudprijsrisico. Het aan de NCB’s uitgekeerde bedrag is in de Winst- en verliesrekening opgenomen onder de post ‘Rentebaten’.
4 Het herziene Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met de euro als munt (ECB/2010/23), OJ L 35, 9.2.2011, p.17. 5 Het jaar van de kasovergang heeft betrekking op het jaar dat de eurobankbiljetten zijn geïntroduceerd als wettig betaalmiddel in de desbetreffende lidstaat. 6 De referentieperiode betreft de 24-maands periode die start 30 maanden voor de dag waarop
132 dnb / Jaarverslag 2011
eurobankbiljetten wettig betaalmiddel worden in de desbetreffende lidstaat, voor de Eesti Pank betreft dit de periode juli 2008 t/m juni 2010. 7 Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de tussentijdse verdeling van de inkomsten van de ECB uit de in omloop zijnde eurobankbiljetten en die uit de inkomsten voortvloeiend uit de waardepapieren aangekocht onder het SMPprogramma aan de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (ECB/2010/23), OJ L 6, 11.1.2011, p.35.
Jaarrekening
Verantwoording van de baten en lasten Baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Gerealiseerde winsten en verliezen uit beleggingen zijn op basis van de gemiddelde kostprijsmethode verantwoord in de resultatenrekening met uitzondering van die betrekking hebbend op de waardepapieren die zijn gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (Held to Maturity). Indien bij de herwaardering op marktwaarde aan het einde van het jaar een ongerealiseerd verlies is berekend, is de gemiddelde prijs van het betreffende fonds tot de betreffende marktwaarde en valutakoers gereduceerd. Ongerealiseerde winsten zijn niet als baten aangemerkt doch direct ten gunste van de herwaarderingsrekeningen gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn ten laste van het resultaat gebracht voor zover de betreffende stand van de herwaarderingsrekeningen niet toereikend is. Eventuele compensatie van deze ongerealiseerde verliezen met ongerealiseerde winsten in latere jaren is niet toegestaan. Ongerealiseerde verliezen geleden op enig fonds, enige valuta of op goud kunnen niet worden gecompenseerd met ongerealiseerde winsten op goud, andere fondsen of valuta. Agio of disagio inzake waardepapieren is geactiveerd/gepassiveerd en wordt als onderdeel van de rentebaten/-lasten geamortiseerd over de resterende looptijd van het desbetreffende actief. Pensioen- en andere inactiviteitsregelingen De pensioenaanspraken van medewerkers en voormalige medewerkers van DNB en PVK alsmede van andere daartoe gerechtigden zijn ondergebracht in de Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV (Pensioenfonds DNB). DNB heeft zich door middel van een overeenkomst verplicht om, met inachtneming van de daartoe overeengekomen voorwaarden, aan het Pensioenfonds DNB de gelden te voldoen die strekken tot verzekering van de pensioenen overeenkomstig de pensioenreglementen van het Pensioenfonds DNB. In de overeenkomst is de financiële opzet nader uitgewerkt in een premie-, toeslag-, en risicobudget staffel; in het streefvermogen is tevens rekening gehouden met de indexeringsambitie. De hoogte van de door DNB verschuldigde bedragen en in de jaarrekening op te nemen verplichtingen ter zake van andere inactiviteitsregelingen zijn berekend op actuariële grondslagen. De dekkingsgraad van het Pensioenfonds DNB per 31 december 2011 is 102,2%.
133 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
2 Toelichting op de balans Activa De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen 2006 Budget 2005 naar de overeenkomstige balanspost. 2006
Goud en goudvorderingen (1) 14 15 Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk De goudvoorraad inclusief de goudvorderingen is in12het verslagjaar niet 5 Reisen verblijfkosten 5 gewijzigd. De goudvoorraad omvat op de laatste werkdag van4 het boekjaar circa 8 Huisvestingskosten 9 19,7 miljoen fine troy ounce (circa 612 ton) fijngoud tegen de 8marktwaarde van 19 20 Inventaris-, softwareen kantoorkosten 21 EUR 1.216,86 per fine troy ounce. 11 goud is10de eurowaarde 11 Algemene kosten Als gevolg van de hogere marktprijs van het van deze post gestegen. 57
Totaal andere beheerskosten
58
57
Miljoenen EUR Stand per 31 december 2010
20.782
Mutatie herwaardering 2011
3.179
Stand per 31 december 2011
23.961
De ontwikkeling van de marktprijs van het goud uitgedrukt in EUR per fine troy ounce kan als volgt worden weergegeven: 2011
2010
Eind maart
1.007,25
823,13
Eind juni
1.043,38
1.010,92
Eind september
1.206,40
960,58
Eind december
1.216,86
1.055,42
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (2) Deze post bedraagt ultimo 2011 EUR 15.973 miljoen (ultimo 2010: EUR 13.802 miljoen) en kan als volgt worden gespecificeerd: - Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF) (2.1) Miljoenen 31 december 2011 SDR
EUR
31 december 2010 SDR
EUR
Bijzondere trekkingsrechten
4.739
5.624
4.871
5.637
Reservetranchepositie
1.551
1.841
1.011
1.170
Leningen
1.250
1.483
637
737
Totaal
7.540
8.948
6.519
7.544
134 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Het verloop van de EUR/SDR-koers kan als volgt worden weergegeven: 2011
2010
Eind maart
0,8960
0,8877
Eind juni
0,9036
0,8302
Eind september
0,8648
0,8773
Eind december
0,8427
0,8642
De bijzondere trekkingsrechten bedragen ultimo 2011 EUR 5.624 miljoen (ultimo 2010: EUR 5.637 miljoen). Zij vertegenwoordigen het recht om bij andere landen in geval van bijvoorbeeld betalingsbalans-moeilijkheden (een deel van) het SDR-bezit in te wisselen tegen andere valuta’s zoals USD of EUR. Deze rechten zijn gecreëerd tegenover de passiefpost (7) ‘Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het IMF’ ad EUR 5.740 miljoen (ultimo 2010: EUR 5.597 miljoen). De reservetranchepositie (EUR 1.841 miljoen) betreft de middelen die DNB aan het IMF heeft verstrekt voor de kredietverlening door het IMF via de zogenoemde General Resources Account (GRA). In principe hebben IMF-leden de verplichting om 25% van hun quotum ter beschikking te stellen in de vorm van goud dan wel gangbare valuta’s. Het quotum van DNB bedraagt SDR 5.162 miljoen. De toename van de reservetranchepositie wordt veroorzaakt door een toenemend beroep op IMF-kredieten door debiteuren van het IMF. Het IMF vergoedt op deze positie rente op basis van een rentepercentage dat wekelijks wordt geactualiseerd. In 2011 lag dit percentage tussen de 0,1% en 0,6% op jaarbasis (In 2010: tussen 0,2% en 0,4%). Dit percentage weerspiegelt het gangbare SDR-rentepercentage. De leningen (EUR 1.483 miljoen) bestaan uit de Poverty Reduction and Growth Facility-Exogenous Shock Facility Trust (PRGF-ESF Trust) en een bilaterale leenovereenkomst die in 2010 is opgenomen in de New Arrangements to Borrow (NAB). De PRGF-ESF Trust (EUR 364 miljoen) is een fonds waaruit de hoofdsommen voor leningen met een lage gesubsidieerde rente aan de armste ontwikkelingslanden worden gefinancierd. In 1999, 2000 en 2009 heeft Nederland SDR 250 miljoen, SDR 200 miljoen respectievelijk SDR 500 miljoen aan de ‘PRGF loan account’ toegezegd. Met betrekking tot deze bedragen is met het IMF contractueel overeengekomen dat elke trekking in 10 gelijke delen binnen 5,5 tot 10 jaar na de trekking wordt terugbetaald. DNB ontvangt de gangbare marktrente op de lening; de rentesubsidie wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd. Onder de bilaterale leenovereenkomst (EUR 1.119 miljoen) is een kredietlijn van maximaal EUR 10,5 miljard ter beschikking gesteld die het IMF onder bijzondere omstandigheden en voorwaarden kan inroepen voor zijn reguliere operaties. Op 9 december 2011 hebben de regeringsleiders en staatshoofden van de EU besloten de financiële slagkracht van het IMF verder te vergroten via bilaterale leningen van in totaal EUR 150 miljard. De Nederlandse bijdrage die zal worden verstrekt door DNB is EUR 13,6 miljard. Indien hierop trekking gaat plaatsvinden, zal DNB dit krediet verstrekken.
135 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa (2.2) In 2011 is de omvang van deze post gestegen van EUR 6.258 miljoen naar EUR 7.025 miljoen. De specificatie van deze post luidt als volgt: Miljoenen 31 december 2011
31 december 2010
Valuta
EUR
Valuta
EUR
USD
8.404
JPY
53.006
6.495
8.008
5.993
529
28.714
264
1
1
7.025
6.258
Overige valuta's Totaal
Deze tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: Miljoenen 31 december 2011
Vastrentende waarden
31 december 2010
EUR
EUR
6.206
5.617
Mortgage Backed Securities
572
522
Deposito’s
209
2
38
117
7.025
6.258
Nostro rekeningen Totaal
De looptijden van de vastrentende waarden zijn begrepen in de tabel die is opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’ (9). Het verloop van de EUR/USD-koers en de EUR/JPY-koers kan als volgt worden weergegeven: USD 2011
JPY 2010
2011
2010
Eind maart
1,4207
1,3479
117,61
125,93
Eind juni
1,4453
1,2271
116,25
108,79
Eind september
1,3503
1,3648
103,79
113,68
Eind december
1,2939
1,3362
100,20
108,65
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (3) Ultimo 2011 bedraagt deze post EUR 364 miljoen (ultimo 2010: EUR 668 miljoen). Hier onder zijn ultimo 2011 begrepen vastrentende waarden luidende in USD. Ultimo 2010 bevatte deze post eveneens deposito’s.
136 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
De looptijden van de in deze post opgenomen vastrentende waarden van EUR 364 miljoen (ultimo 2010: EUR 391 miljoen) zijn begrepen in de tabel die is opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’(9). Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Ultimo 2011 bedraagt deze post EUR 126 miljoen (ultimo 2010: EUR 28 miljoen) en bestaat uit kortlopende vorderingen niet zijnde deposito’s. Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro (5) Activapost 5 en passivapost 2 hebben samen betrekking op het monetaire beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB namens het Eurosysteem wordt uitgevoerd. De omvang van deze post is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de in Nederland gevestigde kredietinstellingen die via DNB op monetaire beleidsoperaties inschrijven. De totale vordering van het Eurosysteem ter zake van de post ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ bedraagt ultimo 2011 EUR 863.568 miljoen (ultimo 2010: EUR 546.747 miljoen). Hiervan bedraagt de kredietverlening van DNB aan in Nederland gevestigde kredietinstellingen ultimo 2011 EUR 3.380 miljoen (ultimo 2010: EUR 2.569 miljoen). In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende ECB kapitaalverdeelsleutel. - Basisherfinancieringstransacties (5.1) Basisherfinancieringstransacties, ultimo 2011 ad EUR 190 miljoen (ultimo 2010: EUR 1.654 miljoen), voorzien voor een deel in de herfinancieringsbehoefte van de financiële sector. Deze worden op wekelijkse basis uitgevoerd met doorgaans een looptijd van een week in de vorm van tenders met een vast of variabel rentepercentage. Alle tegenpartijen die aan de gestelde criteria voldoen, kunnen aan deze tenders deelnemen. In 2011 zijn alle tenderoperaties uitgevoerd op basis van vaste rentetenders met volledige toewijzing van alle inschrijvingen. Als rente is gehanteerd de centrale beleidsrente zoals die door de Raad van Bestuur van de ECB is vastgesteld. Op de basisherfinancieringstransacties is in 2011 een gemiddelde rente behaald van 1,3% (2010: 1,0%). - Langerlopende herfinancieringstransacties (5.2) Langerlopende herfinancieringstransacties, ultimo 2011 ad EUR 3.190 miljoen (ultimo 2010: EUR 915 miljoen), zijn herfinancieringstransacties die voorzien in de langerlopende liquiditeitsbehoefte. Deze worden in de regel op maandelijkse basis uitgevoerd met een looptijd van drie maanden. Daarnaast zijn in 2011 onder invloed van de marktomstandigheden ook additionele langerlopende operaties uitgevoerd met een looptijd van 6 en 12 maanden; tevens is een langerlopende herfinancieringsoperatie uitgevoerd met een looptijd van ongeveer 36 maanden. De langerlopende operaties zijn zowel uitgevoerd als vaste rentetenders en als variabele rentetenders met volledige toewijzing van alle inschrijvingen. Als variabele rente geldt de gemiddelde rente op de basisherfinancieringsoperaties gedurende de looptijd van de operatie. Op de langerlopende herfinancieringstransacties is in 2011 een gemiddelde rente behaald van 1,4% (2010: 1,0%). - ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (5.3) ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop, ultimo 2011 nihil (ultimo 2010: nihil), worden regulier en op ad-hoc basis ingezet met als doel tijdelijk liquiditeit aan
137 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
de markt te verstrekken.‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden als regel door de NCB’s uitgevoerd door middel van ‘quick tenders’. In 2011 zijn, in tegenstelling tot 2010, dergelijke transacties niet uitgevoerd. - Structurele transacties met wederinkoop (5.4) De ECB is gerechtigd deze transacties uit te voeren om de structurele positie van het ESCB ten opzichte van de financiële sector aan te passen. In 2011 zijn, evenals in 2010, dergelijke transacties niet uitgevoerd. - Marginale beleningsfaciliteit (5.5) Tegenpartijen kunnen deze faciliteit, ultimo 2011 nihil (ultimo 2010: nihil), gebruiken om ‘overnight liquidity’ te verkrijgen van NCB’s tegen een vooraf bekend rentepercentage met het gebruikelijke onderpand. De faciliteit is bedoeld om aan tijdelijke kredietbehoeften tegemoet te komen. Op de marginale beleningsfaciliteit is in 2011 een gemiddelde rente behaald van 2,7% (2010: 1,75%). Van deze faciliteit is in 2011, evenals in 2010, zeer beperkt gebruik gemaakt. - Kredieten uit hoofde van margestortingen (5.6) Dergelijke kredieten ontstaan wanneer de waarde van het onderpand wordt overschreden. Wanneer een dergelijk krediet wordt verleend zonder dat het tekort aan onderpand wordt aangevuld, vindt verantwoording plaats onder deze post. In 2011 zijn, evenals in 2010, geen kredieten uit hoofde van margestortingen verstrekt. Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro (6) Ultimo 2011 bedraagt deze post EUR 4.628 miljoen (ultimo 2010: EUR 4.295 miljoen) en kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen 31 december 2011
Deposito´s Reverse-Repo’s Totaal
31 december 2010
EUR
EUR
4.628
4.205
-
90
4.628
4.295
De deposito-uitzettingen hebben betrekking op de Eurosystem Reserve Management Services-dienst (ERMS). ERMS is een standaardpakket diensten ten behoeve van niet EMU-centrale banken en internationale instellingen. DNB biedt, evenals vijf andere NCB’s, het volledige standaardpakket aan. Daarnaast heeft iedere aanbieder op individuele basis de mogelijkheid om in aanvulling op het standaardpakket ook in specifieke behoeften te voorzien. Ultimo 2011 is in dit kader EUR 4.628 miljoen (ultimo 2010: EUR 4.205 miljoen) door DNB op deposito geplaatst. De looptijd van deze uitzettingen is korter dan een jaar. Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (7) Ultimo 2011 bedraagt deze post EUR 28.050 miljoen (ultimo 2010: EUR 17.450 miljoen) en bestaat uit ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren’ en ‘Overige waardepapieren’.
138 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren (7.1) Per 31 december 2011 bestond deze post uit door DNB verworven waarde papieren in het kader van de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) en het ‘Securities Markets Programme’ (SMP). Miljoenen 31 december 2011
Securities Markets Programme
31 december 2010
EUR
EUR
11.516
4.201
Covered Bond Purchase Programme 1
3.168
3.241
Covered Bond Purchase Programme 2
142
-
14.826
7.442
Totaal
De aankopen onder het eerste CBPP-programma waren eind juni 2010 volledig uitgevoerd. De amortisatie van de agio/disagio in 2011 resulteerde in een netto daling van de balanswaarde (zie onder ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). Op 6 oktober 2011 heeft de Raad van Bestuur van de ECB een tweede ‘Covered Bond Purchase Programme’ (CBPP) aangekondigd. Onder dit programma zijn de ECB en de Nationale Centrale Banken, waaronder DNB, gestart met de aankoop van in euro luidende gedekte obligaties die zijn uitgegeven in het eurogebied met als doel verwerving van middelen door kredietinstellingen en ondernemingen te ondersteunen alsmede om kredietinstellingen aan te moedigen de bestaande kredietverlening aan hun klanten op peil te houden en uit te breiden. De aankopen zullen naar verwachting eind oktober 2012 volledig zijn uitgevoerd. Onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP), gestart in mei 2010, kunnen de ECB en de Nationale Centrale Banken door de overheid en private organisaties binnen het eurogebied uitgegeven schuldpapier aankopen om het slecht functioneren van bepaalde segmenten van de kapitaalmarkten binnen het eurogebied te verbeteren en om de goede werking van het overdrachts mechanisme van het monetaire beleid te herstellen. In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende ECB‑kapitaalverdeelsleutel. De toename van het saldo in 2011 is veroorzaakt door nieuwe aankopen in 2011. Waardepapieren aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en die onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) zijn aangemerkt als aan te houden tot het einde van de looptijd (‘Held to Maturity’) en gerapporteerd op basis van geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. De jaarlijkse test om eventuele bijzondere waardeverminderingen vast te stellen wordt door het Eurosysteem uitgevoerd op basis van de voor het Europees stelsel van Centrale Banken geldende grondslagen (zie ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’), de beschikbare informatie en de naar verwachting te realiseren waarde per balansdatum. De Raad van Bestuur van de ECB besluit hierover.
139 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
In dit verband heeft de Raad van Bestuur van de ECB in 2011 het initiatief inzake de zogenoemde ‘Public Sector Involvement’ (PSI) in beschouwing genomen. De PSI betreft een voorstel voor een herstructurering van een deel van de Griekse schuld om de houdbaarheid van de Griekse schuldpositie te borgen. Een deel van de door het Eurosysteem aangehouden waardepapieren onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) is uitgegeven door de Griekse Staat. De omstandigheid dat de PSI is ontwikkeld om de vorderingen die de private sector heeft uit hoofde van de aangehouden Griekse waardepapieren vrijwillig te herstructureren heeft bij de Raad van Bestuur van de ECB geleid tot de verwachting dat alle toekomstige contractuele kasstromen die verband houden met de door het Eurosysteem aangehouden Griekse waardepapieren geen veranderingen zullen ondergaan. Op 31 december 2011, was de Raad van Bestuur van de ECB van oordeel dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het PSI-initiatief niet succesvol zou worden geïmplementeerd. Derhalve heeft geen bijzondere waardevermindering plaatsgevonden op de aangehouden Griekse waardepapieren onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP). Relevant hierbij is tevens de omwisseling van stukken die in februari 2012 heeft plaatsgevonden, zie toelichting op pagina 173 onder gebeurtenissen na balansdatum. Voor wat betreft de andere waardepapieren die zijn aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) hebben eveneens geen bijzondere waardeverminderingen plaatsgevonden. Hoewel op basis van de ESCB-grondslagen geen bijzondere waarde vermindering op genoemde posities heeft plaatsgevonden zijn er als gevolg van de schuldencrisis nog steeds aanzienlijke risico's die tot verliezen kunnen leiden. De Raad van Bestuur van de ECB en de directie van DNB beoordelen op regelmatige basis de financiële risico’s verbonden aan de waardepapieren gehouden onder de SMP- en CBPP-portefeuilles. Indien en voor zover zich deze risico’s zullen materialiseren, zal dit ten laste van toekomstige resultaten komen. - Overige waardepapieren (7.2) Ultimo 2011 bedraagt deze post EUR 13.224 miljoen (ultimo 2010: EUR 10.008 miljoen) en bestaat, evenals in 2010, geheel uit vastrentende waarden. Onder deze balanspost is ook begrepen de in de loop van 2011 opgebouwde eigen portefeuille bestaande uit euro gedenomineerde waardepapieren die worden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (Held to Maturity-portefeuille). Deze portefeuille is opgebouwd uit waardepapieren die oorspronkelijk onderdeel uitmaakte van de europortefeuille (balanspost 7.2) en de overige financiële activa (balanspost 9.3). De uitgevoerde test om een eventuele bijzondere waardevermindering te bepalen heeft niet geleid tot een afwaardering. Ultimo 2011 bedraagt deze portefeuille EUR 3.655 miljoen. De looptijden van de vastrentende waarden zijn begrepen in de tabel die is opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’ (9). Vorderingen binnen het Eurosysteem (8) De omvang van deze post bedraagt ultimo 2011 EUR 182.458 miljoen (ultimo 2010: EUR 65.789 miljoen). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar ‘Overige (netto) vorderingen/verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto actiefpost 8.4/netto passiefpost 8.2)’.
140 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Deelneming in de ECB (8.1) Onder deze post is opgenomen de deelneming van DNB in de ECB ad EUR 402 miljoen (ultimo 2010: EUR 336 miljoen) inclusief EUR 39 miljoen agio. Waardering van de deelneming in de ECB vindt plaats tegen verkrijgings prijs. Deze post is ultimo 2011 met EUR 66 miljoen toegenomen omdat de ECB met ingang van 29 december 2010 het maatschappelijk en geplaatst kapitaal van EUR 5.761 miljoen met EUR 5.000 miljoen heeft verhoogd tot EUR 10.761 miljoen. Voor DNB betekent dit een verhoogde kapitaaldeelneming van in totaal EUR 199 miljoen die in drie gelijke termijnen volgestort zal worden. De eerste termijn is betaald op 29 december 2010 (EUR 66 miljoen), de tweede termijn op 28 december 2011 (EUR 66 miljoen) en de laatste termijn wordt eind 2012 betaald. De commissie van de Europese Gemeenschap heeft op 13 juli 2010 haar goedkeuring gegeven aan een voorstel voor een beschikking van de Raad overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat Estland voldoet aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de eenheidsmunt en dat de derogatie van dit land met ingang van 1 januari 2011 wordt ingetrokken. Als gevolg hiervan is het volgestorte kapitaal van de ECB van EUR 5.305 miljoen (ultimo 2010) met EUR 13 miljoen toegenomen tot EUR 5.318 miljoen (primo 2011).
141 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
De verdeling is als volgt:
Nationale Bank van België Deutsche Bundesbank
Kapitaalsleutel
Geplaatst
Volgestort
Volgestort
Volgestort
in %
Kapitaal
Kapitaal
Kapitaal
Kapitaal
vanaf
vanaf
op
vanaf
vanaf
1-1-2011
29-12-2010
31-12-2010
1-1-2011
28-12-2010
2,4256
261.010.385
180.157.051
180.157.051
220.583.718
18,9373
2.037.777.027
1.406.533.694
1.406.533.694
1.722.155.361
Bank of Greece
1,9649
211.436.059
145.939.392
145.939.392
178.687.726
Banco de España
8,3040
893.564.576
616.764.576
616.764.576
755.164.576
Banque de France
14,2212
1.530.293.899
1.056.253.899
1.056.253.899
1.293.273.899
1,1107
119.518.566
82.495.233
82.495.233
101.006.900 1.136.439.021
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland Banca d’Italia
12,4966
1.344.715.688
928.162.355
928.162.355
Banque centrale du Luxembourg
0,1747
18.798.860
12.975.526
12.975.526
15.887.193
De Nederlandsche Bank
3,9882
429.156.339
296.216.339
296.216.339
362.686.339
Oesterreichische Nationalbank
1,9417
208.939.588
144.216.254
144.216.254
176.577.921
Banco de Portugal
1,7504
188.354.460
130.007.793
130.007.793
159.181.126
Suomen Pankki-Finlands Bank
1,2539
134.927.820
93.131.154
93.131.154
114.029.487
Banka Slovenije
0,3288
35.381.025
24.421.025
24.421.025
29.901.025
Národná banka Slovenska
0,6934
74.614.364
51.501.030
51.501.030
63.057.697
Central Bank of Cyprus
0,1369
14.731.333
10.168.000
10.168.000
12.449.666
Central Bank of Malta
0,0632
6.800.732
4.694.066
4.694.066
5.747.399
Eesti Pank
0,1790
19.261.568
722.309
13.294.901
16.278.234
69,9705
7.529.282.289
5.184.359.696
5.196.932.288
6.363.107.288
Cˇeská národní banka
1,4472
155.728.162
5.839.806
5.839.806
5.839.806
Danmarks Nationalbank
1,4835
159.634.278
5.986.285
5.986.285
5.986.285
Latvijas Banka
0,2837
30.527.971
1.144.799
1.144.799
1.144.799
Lietuvos bankas
0,4256
45.797.337
1.717.400
1.717.400
1.717.400
Magyar Nemzeti Bank
1,3856
149.099.600
5.591.235
5.591.235
5.591.235
Narodowy Bank Polski
4,8954
526.776.978
19.754.137
19.754.137
19.754.137
Sveriges Riksbank
2,2582
242.997.053
9.112.389
9.112.389
9.112.389
Totaal eurogebied NCB’s
Bank of England
14,5172
1.562.145.431
58.580.454
58.580.454
58.580.454
Bulgarian National Bank
0,8686
93.467.027
3.505.014
3.505.014
3.505.014
Banca Nationala˘ a României
2,4645
265.196.278
9.944.860
9.944.860
9.944.860
30,0295
3.231.370.115
121.176.379
121.176.379
121.176.379
100,0000 10.760.652.404
5.305.536.075
5.318.108.667
6.484.283.667
Totaal niet-eurogebied NCB’s Totaal euro- en niet-eurogebied NCB’s
Het gestorte kapitaal ultimo 2011 is toegenomen als gevolg van het volstorten van het aandeel in het kapitaal van de ECB door de Eesti Pank aan het begin van het jaar en de gedeeltelijke volstorting in verband met de uitbreiding van het maatschappelijk en geplaatst kapitaal van de ECB. Voorts is als gevolg van deze toetreding tot het Eurosysteem de bankbiljetten verdeelsleutel voor DNB van 5,7145% (2010) met 0,0147% in 2011 afgenomen tot 5,6998%.
142 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB (8.2) Deze post betreft de vorderingen van DNB op de ECB uit hoofde van de overdracht van externe reserves. Deze vorderingen luiden in euro tegen een vaste waarde die is bepaald ten tijde van de overdracht. Rente op deze vorderingen wordt vergoed tegen het geldende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Over het aandeel goud in de overdracht wordt geen rente vergoed. - Overige (netto) vorderingen/verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto actiefpost 8.4/netto passiefpost 8.2) De stand van deze vordering dan wel verplichting fluctueert dagelijks en hangt samen met de overboekingen die door kredietinstellingen worden gedaan naar, respectievelijk worden ontvangen van, dergelijke instellingen binnen het Eurosysteem. Binnen het Eurosysteem is een ‘netting’-techniek ontwikkeld waarbij dagelijks door de ECB voor elk land uit hoofde van het betalingsverkeer de gesaldeerde positie (vorderingen/verplichtingen) jegens de ECB wordt bepaald, waarbij een netto vordering van DNB wordt gepresenteerd onder ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem’ (netto, actiefpost 8.4). Een netto schuld van DNB wordt vermeld onder ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem’ (netto, passiefpost 8.2). Ultimo 2011 is sprake van een vordering van EUR 152.480 miljoen (ultimo 2010: een vordering van EUR 40.217 miljoen). De forse toename van deze post wordt veroorzaakt doordat commerciële banken hun overtollige gelden bij de NCB’s hebben gestald. Dit heeft in hoge mate bij de NCB’s van de sterke eurolanden, waaronder Nederland, plaatsgevonden (zie ook passivapost 2). - Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem (8.5) Deze post van EUR 27.278 miljoen (ultimo 2010: EUR 22.939 miljoen) bestaat uit een netto-vordering van DNB op het Eurosysteem met betrekking tot de herallocatie van eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ en ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ onder ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’). Overige activa (9) Het totaal van deze post bedraagt ultimo 2011 EUR 7.637 miljoen (ultimo 2010: EUR 8.029 miljoen).
143 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Materiële- en immateriële vaste activa (9.2) De hieronder begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd:
EUR miljoen Ontwik-
Totaal
Bedrijfs-
Vaste
Totaal
Totaal
kelings-
immate-
gebou-
Inventaris
bedrijfs
materiële
immate-
kosten
riële
wen en
middelen
vaste
riële en
(soft-
vaste
-terreinen
in uitvoe-
activa
mate-
ware)
activa
ring
riële vaste activa
Boekwaarde per 1 januari 2011
9
9
96
30
102
228
237
Mutaties: Herrubricering
2
2
-
-2
-
-2
-
Investeringen
1
1
112
20
-96
36
37
Desinvesteringen
-
-
-1
-
-
-1
-1
-3
-3
-12
-10
-
-22
-25
Bijzondere waardeverminderingsverliezen
-
-
-4
-
-
-4
-4
Boekwaarde per 31 december 2011
9
9
191
38
6
235
244
Afschrijvingen
Verkrijgings- of vervaardigingsprijzen
22
22
386
206
6
598
620
Cumulatieve afschrijvingen
-13
-13
-195
-168
-
-363
-376
9
9
191
38
6
235
Boekwaarde per 31 december 2011
244
- Overige financiële activa (9.3) De onder ‘Overige financiële activa’ begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd naar valuta: Miljoenen 31 december 2011 EUR
31 december 2010 EUR
- USD
250
393
- Overige vreemde valuta
366
587
- EUR
6.308
6.139
Totaal
6.924
7.119
144 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
De ‘Overige financiële activa’ kunnen als volgt naar categorie worden gespecificeerd: Miljoenen
Deelnemingen
31 december 2011
31 december 2010
EUR
EUR
61
61
Vastrentende waarden
5.166
5.279
Aandelen
1.372
1.446
Reverse Repo’s Overige vorderingen Totaal
0
95
325
238
6.924
7.119
De deelnemingen betreffen die in de Bank for International Settlements (BIS), het deelnemingspercentage is 3,16% (ultimo 2010: 3,16%), de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications s.c. (SWIFT), deelnemingspercentage 0,1% (ultimo 2010: 0,1%) en NV Settlement Bank of the Netherlands (SBN), deelnemingspercentage 100%. Op de aandelen van de deelneming BIS is 25% gestort; de voorwaardelijke verplichting tot volstorting bedraagt per balansdatum SDR 64,9 miljoen (ultimo 2010: SDR 64,9 miljoen). Conform Bepaling 9.2 van de Algemene voorwaarden en condities, worden SWIFT-aandelen om de drie jaar geheralloceerd. ‘Overige vorderingen’ bestaan voornamelijk uit vorderingen uit hoofde van personeelshypotheken. De looptijden van de vastrentende waarden zijn begrepen in de tabel die is opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’ (9). De ‘reverse’-repo’s, deposito’s en de overige vorderingen hebben een looptijd korter dan een jaar.
145 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Looptijdentabellen De looptijd van de vastrentende waarden van de balansposten A2, A3, A7 en A9 kan als volgt worden weergegeven: Balansposten A2, A3 en A7 EUR miljoen Resterende looptijd 31-12-2011 Totaal
0 - 1 jaar
1. EUR
28.050
2. USD
6.073
3. JPY 4. Overige valuta’s Totaal
1 - 2 jaar
> 2 jaar
2.978
4.228
20.844
1.721
2.860
1.492
497
497
-
-
-
-
-
-
34.620
5.196
7.088
22.336
Balanspost A9 EUR miljoen Resterende looptijd 31-12-2011 Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
5.166
727
1.487
2.952
2. USD
-
-
-
-
3. JPY
-
-
-
-
4. Overige valuta’s
-
-
-
-
5.166
727
1.487
2.952
1. EUR
Totaal
146 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Passiva Bankbiljetten in omloop (1) Deze post omvat het aandeel van DNB in de totaal door het Eurosysteem in omloop gebrachte eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ onder de ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). De samenstelling van de door DNB in circulatie gebrachte bankbiljetten naar coupure luidt per 31 december 2011 en per 31 december 2010 als volgt: Aantallen en tegenwaarden in miljoenen 31 december 2011 Aantal
EUR
31 december 2010 Aantal
EUR
EUR 5
-65
-323
-53
-267
EUR 10
-55
-545
-42
-415
EUR 20
-329
-6.571
-290
-5.790
EUR 50
375
18.737
363
18.149
EUR 100
0
21
1
91
EUR 200
31
6.152
31
6.204
EUR 500
4
1.851
7
3.236
-38
19.322
17
21.208
Totaal eurobankbiljetten in omloop via DNB Herverdeling eurobankbiljetten in circulatie
31.330
26.778
50.652
47.986
Eurobankbiljetten toegewezen aan de ECB (8%)
- 4.052
- 3.839
46.600
44.147
Deze post vertoont als gevolg van een toename van de door Centrale banken van het Eurosysteem uitgegeven eurobankbiljetten een stijging van EUR 2.453 miljoen. De negatieve aantallen bankbiljetten bij bepaalde coupures wordt veroorzaakt doordat DNB per saldo minder van deze bankbiljetten heeft uitgegeven dan terugontvangen uit de circulatie. Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro (2) Passivapost 2 en activapost 5 hebben samen betrekking op het monetaire beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB wordt uitgevoerd. Passivapost 2 betreft rentedragende verplichtingen aan kredietinstellingen die voortvloeien uit het door DNB namens het ESCB gevoerde geldmarktbeleid. Deze post was ultimo 2011 EUR 125.605 miljoen meer dan ultimo 2010 (ultimo 2011: EUR 175.606 miljoen, ultimo 2010: EUR 50.000 miljoen). De toename wordt voornamelijk veroorzaakt doordat banken grote bedragen bij DNB op deposito hebben aangehouden wat een gevolg is van het feit dat het Eurosysteem vanwege een niet goed functionerende interbancaire geldmarkt onbeperkt liquiditeit is gaan verstrekken. Omdat meer liquiditeiten zijn verstrekt dan de geaggregeerde liquiditeitsbehoefte van het bankwezen, hebben kredietinstellingen hun overtollige liquiditeiten onder meer bij de centrale banken aangehouden op de depositofaciliteit en termijndeposito’s.
147 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) (2.1) Deze rentedragende verplichtingen, ultimo 2011 EUR 16.126 miljoen (ultimo 2010: EUR 17.783 miljoen), hebben betrekking op de bedragen die banken op een rekening bij DNB aanhouden om aan hun (kas)reserveverplichting te voldoen. Op de rekeningen-courant is in 2011 een gemiddelde rente vergoed van 1,26% (2010: 1,0%). - Depositofaciliteit (2.2) Dit is een permanente faciliteit, ultimo 2011 EUR 131.036 miljoen (ultimo 2010: EUR 12.867 miljoen), die door de kredietinstellingen kan worden benut om deposito’s tot de ochtend van de volgende werkdag te plaatsen bij DNB, tegen een vooraf vastgestelde rentevoet. Op de depositofaciliteit is in 2011 een gemiddelde rente vergoed van 0,57% (2010: 0,25%). - Termijndeposito’s (2.3) Dit betreft bij DNB geplaatste deposito’s, ultimo 2011 EUR 28.443 miljoen (ultimo 2010: 19.350 miljoen). Onder deze balanspost staan de liquiditeits absorberende operaties die wekelijks door het Eurosysteem worden uitgevoerd om het liquiditeitseffect van het Securities Markets Programme (SMP) te neutraliseren, alsmede de ‘fine-tuning’-transacties van het Eurosysteem waarmee overtollige liquiditeiten worden geabsorbeerd. Op de termijndeposito’s is in 2011 een gemiddelde rente vergoed van 0,9% (2010: 0,5%). - ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (2.4) Dit zijn monetaire beleidstransacties ter verkrapping van de liquiditeit. In 2011 hebben dergelijke transacties evenals in 2010 niet plaatsgevonden. - Deposito’s uit hoofde van margestortingen (2.5) Het betreft deposito’s die kredietinstellingen kunnen aanhouden ter compensatie van een eventuele waardedaling van de effecten die in onderpand zijn gegeven voor de aan die instellingen verstrekte kredieten. In 2011 zijn er, evenals in 2010, geen deposito’s uit hoofde van margestortingen aangehouden. Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (3) Deze post ad EUR 166 miljoen (ultimo 2010: EUR 154 miljoen) bestaat voornamelijk uit overige verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied. In deze post zit ook opgenomen een bedrag van EUR 93 miljoen uit hoofde van een ERMS-dienst aan een instelling binnen het eurogebied. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Deze post ad EUR 6.171 miljoen (ultimo 2010: EUR 4.863 miljoen) bestaat ultimo 2011 voor EUR 4.985 miljoen uit de verplichting ter zake van dienstverlening uit hoofde van een ERMS-dienst (zie actiefpost 6). De overige verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro bedragen EUR 1.186 miljoen. Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het IMF (7) Deze post is toegelicht onder de actiefpost 2.1. Overige verplichtingen (9) De totale overige verplichtingen bedragen ultimo 2011 EUR 351 miljoen (ultimo 2010: EUR 893 miljoen).
148 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Overlopende passiva (9.1) Onder deze post ad EUR 849 miljoen (ultimo 2010: EUR 636 miljoen) is onder meer opgenomen de nog uit te keren winst aan de Staat van EUR 750 miljoen (ultimo 2010: EUR 544 miljoen). - Diversen (9.2) De post ‘Diversen’ ad EUR 252 miljoen (ultimo 2010: 257 miljoen) bestaat voornamelijk uit Nederlandse guldenbankbiljetten in omloop. Ultimo 2011 was deze EUR 250 miljoen (ultimo 2010: EUR 257 miljoen). De samenstelling van de balanspost guldenbankbiljetten naar coupure luidt per 31 december 2011 respectievelijk 31 december 2010 is als volgt: In miljoenen 31 december 2011
31 december 2010
EUR NLG 5
EUR
-
-
NLG 10
24
24
NLG 25
2
2
NLG 50
9
9
NLG 100
89
93
NLG 250
26
27
NLG 1.000
100
102
Totaal guldenbankbiljetten in omloop
250
257
Van de guldenbankbiljetten die tot ultimo 2001 nog als wettig betaalmiddel fungeerden waren er ultimo 2011 circa 27 miljoen stuks, met een gezamenlijke waarde van EUR 487 miljoen, nog niet ter verwisseling aangeboden. Hiervan is EUR 250 miljoen op de balans als verplichting opgenomen aangezien bij Koninklijk Besluit van 6 december 2001 is bepaald dat 65% van de verwachte versterfwinst (het bedrag van de bankbiljetten die naar redelijke verwachting niet voor 1 januari 2032 ter verwisseling zullen worden aangeboden en geaccepteerd) van de in het verslagjaar 2002 buiten omloop gestelde guldenbankbiljetten ultimo 2002 vrijviel (vrijval versterfwinst van EUR 85 miljoen) en ultimo 2007 90% van de toen verwachte versterfwinst (EUR 153 miljoen), na vermindering met het reeds vrijgevallen deel (in 2002). Per 31 december 2012 valt het volledige bedrag van de bankbiljetten die op 31 december 2012 niet ter verwisseling zijn aangeboden en geaccepteerd, verminderd met de bedragen die per 31 december 2002 en per 31 december 2007 aan de winst zijn toegevoegd, vrij. In 2011 zijn nog Nederlandse gulden bankbiljetten (EUR 7 miljoen) ter verwisseling aangeboden.
149 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Voorzieningen (10) EUR miljoen 31
Ont-
december
trekking
Vrijval
Dotatie
31 december
2010
Voorziening monetaire beleidsoperaties
2011
123
0
70
0
53
Voorziening personeelsbeloningen
12
0
0
0
12
Overige voorzieningen
13
4
1
0
8
1
0
1
0
0
149
4
72
0
73
Afronding Totaal
- Voorziening monetaire beleidsoperaties In overeenstemming met artikel 32 lid 4 van de Statuten is de voorziening tegen risico’s die voortkomen uit het niet nakomen van verplichtingen door tegenpartijen binnen het Eurosysteem verdeeld tussen de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (NCB’s) naar rato van hun kapitaalsleutel in het jaar van de déconfiture. In overeenstemming met algemene grondslagen van waardering en resultaatbepaling heeft de Raad van Bestuur van de ECB de omvang van de voorziening beoordeeld en besloten deze te verlagen van een totaal bedrag van EUR 2.207 miljoen ultimo 2010 met EUR 1.258 miljoen tot EUR 949 miljoen ultimo 2011. Dit heeft voor DNB geresulteerd in een voorziening van EUR 53 miljoen (ultimo 2010: EUR 123 miljoen) en een vrijval van EUR 70 miljoen ten gunste van het resultaat (zie ook: ‘Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen’ bij de toelichting op de Winst- en verlies rekening). - Voorziening personeelsbeloningen DNB kent de volgende regelingen: · een toegezegde pensioenregeling; · een bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden (beperkte groep); · een (beperkte) inactiviteitsregeling; · een jubileum- en afscheidsregeling; · een sociaal plan regeling. De pensioenregeling betreft een geïndexeerde middelloonregeling met een daaraan gekoppeld partner- en wezenpensioen. Daar de betaalde pensioenpremie als last wordt genomen is hiervoor geen voorziening gevormd. De bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden betreft een tegemoetkoming in de desbetreffende kosten aan een beperkte groep gepensioneerden door DNB en is te karakteriseren als een tijdelijke overgangs regeling. De jubileum- en afscheidregeling betreft de uitkeringen bij 20-, 30- en 40-jarig dienstverband en uitkeringen bij het afscheid in verband met pensionering en overlijden.
150 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
De verplichtingen en de jaarlasten zijn actuarieel bepaald. De hierbij gehanteerde veronderstellingen luiden als volgt: 31 december
31 december
2011
2010
Disconteringsvoet overige personeelsbeloningen (in %)
4,6
4,4
Algemene salarisstijging (in %)
2,0
2,0
Individuele salarisstijging (gemiddeld) (in %)
2,0
2,8
Indexatie (in %)
2,0
2,0
Sterftekansen
AG prognose AG prognose tafel
tafel
2010-2060
2010-2060
d.m.v. een
d.m.v. een
opslag op
opslag op
GBM/V
GBM/V
2000-2005
2000-2005
(-1, -2)
(-1, -2)
4,4
4,4
Sterftetrendontwikkeling overige personeelsbeloningen (in %)
De mutaties in de voorziening personeelsbeloningen zijn als volgt: EUR miljoen Bijdrage
Overige
Totaal
ziektekosten verzekering gepensioneerden Stand 31 december 2010
6
6
12
Last
0
-1
-1
Dotatie
1
0
1
Stand 31 december 2011
7
5
12
- Overige voorzieningen Deze voorzieningen hebben betrekking op in het verleden uitgevoerde reorganisaties. Van de ‘Overige voorzieningen’ heeft EUR 4 miljoen een looptijd korter dan 1 jaar, EUR 4 miljoen een looptijd tussen 1 en 5 jaar. In 2011 zijn geen nieuwe voorzieningen getroffen.
151 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Herwaarderingsrekeningen (11) De samenstelling van de herwaarderingsrekeningen is als volgt: EUR miljoen Goud Stand per 31 december 2009 Per saldo herwaarderingsmutaties Stand per 31 december 2010 Per saldo herwaarderingsmutaties Stand per 31 december 2011
Valuta
Prijs
Totaal
13.963
47
931
14.941
5.692
62
-330
5.424
19.655
109
601
20.365
3.179
-19
-112
3.048
22.834
90
489
23.413
De per saldo toename van het totaal van de herwaarderingsrekeningen is voornamelijk toe te schrijven aan de stijging van de goudprijs in 2011. Kapitaal en reserves (12) Het maatschappelijk kapitaal van DNB dat volledig is geplaatst en volgestort, bedraagt EUR 500 miljoen, verdeeld in 500 aandelen van EUR 1 miljoen. De Staat der Nederlanden is houder van alle aandelen.
152 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Verloop van Kapitaal en reserves EUR miljoen Totaal
31 december 2009 Toevoeging als gevolg van vrijval pensioenvoorziening 1 januari 2010 Toevoeging winst op goudverkopen Toevoeging van 5% van de nettowinst (excl. goudverkopen)
Kapitaal
31 december 2010 Toevoeging winst op goudverkopen
6.589
56
-
56
7.162
500
6.645
-
-
82
82 500
31 december 2011
153 dnb / Jaarverslag 2011
-8 9
463 500
17
8
-
7.707
17
6.735
463 -
Mutatie aan wettelijke reserve
reserve
500
7.244
Toevoeging van de nettowinst (excl. goudverkopen)
Wettelijke
reserve
7.106
-
Mutatie aan wettelijke reserve
Algemene
-
-
7.198
9
Jaarrekening
Overige toelichtingen op de balans Balansbedragen in buitenlandse geldsoorten De tegenwaarde in euro van de som van de activa luidende in buitenlandse geldsoorten (begrepen in de actiefposten 2, 3 en 9.3) bedraagt ultimo 2011 EUR 16.953 miljoen (ultimo 2010: EUR 15.450 miljoen). De tegenwaarde in euro van de som van de passiva luidende in buitenlandse geldsoorten (begrepen in de passiefposten 5, 6 en 7) bedraagt ultimo 2011 EUR 5.740 miljoen (ultimo 2010: EUR 5.597 miljoen). DNB heeft het valutarisico van de USD-posities onder de actiefposten 2.2 ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa’ en 3 ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en dat van de SDR-positie begrepen in activapost 2.1 ‘Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)’ en passiva post 7 ‘ Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF’ volledig afgedekt, met uitzondering van de werkvoorraden. Bewaarneming DNB bewaart effecten en andere waardepapieren ten behoeve van derden. De bewaarneming geschiedt voor rekening en risico van de bewaargevende partij. Financiële instrumenten (off-balancesheet) Onderstaand overzicht geeft de off-balancesheet positie weer, gespecificeerd naar valuta en instrument: EUR miljoen 31 december 2011
31 december 2010
Totaal
EUR
USD
JPY
GBP
SDR
Totaal
EUR
te ontvangen
10.247
9.743
504
0
0
te leveren
-10.761
-5
-7.445
-509
-13
0
9.157
8.911
-2.789
-9.114
-17
-514
9.738
-6.941
-509
-13
-2.789
43
8.894
USD
JPY
GBP
SDR
246
0
0
0
-6.918
-235
0
-1.944
-6.672
-235
0
-1.944
Valuta
Forwards te ontvangen
1.025
647
378
0
0
0
926
464
462
0
0
0
te leveren
-1.027
-348
-382
0
0
-297
-924
-447
-477
0
0
0
-2
299
-4
0
0
-297
2
17
-15
0
0
0
-516
10.037
-6.945
-509
-13
-3.086
45
8.911
-6.687
-235
0
-1.944
Totaal
De termijnpositie omvat ultimo 2011 aan USD-verplichtingen EUR 6.945 miljoen (ultimo 2010: EUR 6.687 miljoen), aan eurovorderingen EUR 10.037 miljoen (ultimo 2010: EUR 8.911 miljoen) aan JPY-verplichtingen EUR 509 miljoen (ultimo 2010: EUR 235 miljoen ) en aan SDR-verplichtingen EUR 3.086 miljoen (ultimo 2010: EUR 1.944 miljoen). De financiële instrumenten hebben betrekking op swaps en forwards. Door de inzet van deze financiële instrumenten is de economische positie van de USD ultimo 2011 EUR 33 miljoen (ultimo 2010: EUR 365 miljoen), die van JPY is EUR 111 miljoen (ultimo 2010: EUR 171 miljoen), die van SDR is EUR 123
154 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
miljoen (ultimo 2010: EUR 3 miljoen) en die van GBP is EUR 100 miljoen (ultimo 2010: nihil). De onderliggende waarde met betrekking tot de renteswaps in de euro portefeuille is EUR 545 miljoen (ultimo 2010: EUR 289 miljoen), die van de dollarportefeuille EUR 172 miljoen (ultimo 2010: EUR 216 miljoen) en die van de Ofa-portefeuille is EUR 377 miljoen (ultimo 2010: EUR 160 miljoen). De onderliggende waarde met betrekking tot goudrenteswaps is nihil (ultimo 2010: nihil). Niet uit de balans blijkende verplichtingen - Aansprakelijkstellingen Het kan voorkomen dat DNB uit hoofde van haar toezichttaak of anderszins aansprakelijkstellingen ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). De directie beoordeelt (mede op basis van ingewonnen juridisch advies) of deze (aankondigingen van) aansprakelijkstellingen gezien de strekking, materialiteit en waarschijnlijkheid mogelijk zouden kunnen leiden tot een niet of niet volledig als toezichtkosten verhaalbare claim in welk geval besloten wordt een voorziening te treffen. Indien het bedrag waarvoor de verplichting kan worden afgewikkeld niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld wordt volstaan met vermelding in deze toelichting. De directie heeft ter zake de ontvangen aansprakelijkstellingen geen aanleiding gezien om in het verslagjaar een voorziening te treffen. De relevante lopende zaken worden hieronder toegelicht. - Twee ex-directeuren kredietinstelling In 2011 is een einde gekomen aan een aansprakelijkheidsprocedure met betrekking tot twee voormalige directeuren van een kredietinstelling. De Hoge Raad heeft DNB en de AFM in het gelijk gesteld en de zaak afgedaan door te bepalen dat de gestelde schade van de twee voormalig directeuren voor hun rekening komt. - Vordering van een geldtransactiekantoor en twee voormalig directeuren daarvan In deze procedure heeft het gerechtshof Amsterdam in 2011 een tussenuitspraak gedaan in een aansprakelijkheidszaak in verband met een doorhaling in het register van een geldtransactiekantoor in 2004. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 31 juli 2007 in hoogste bestuursrechtelijke instantie het hoger beroep tegen het doorhalingsbesluit ongegrond verklaard. In een civiele aansprakelijkheidsprocedure trachten deze instelling en haar bestuurders alsnog schadevergoeding te vorderen wegens vermeende onrechtmatige besluitvorming. Bij vonnis van 14 april 2010 is de vordering van de instelling afgewezen door de rechtbank Amsterdam. De instelling heeft tegen deze uitspraak hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam ingesteld. In 2011 heeft het gerechtshof DNB in een tussenvonnis een bewijsopdracht gegeven. - Vorderingen van Fortisaandeelhouders Een groep van (Belgische) Fortisaandeelhouders heeft DNB – naast de Nederlandse Staat en Fortis – betrokken in een procedure bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel en (onder andere) een schadevergoeding van EUR 5 per aandeel gevorderd. Onbekend is om hoeveel aandelen het gaat. De Rechtbank van Koophandel heeft in zijn vonnis van 8 december 2009 het beroep op immuniteit van de Nederlandse Staat en DNB in deze procedure gehonoreerd. In 2011 hebben (enkele van) de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
155 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
- Vereniging Icesaving De Icesaving-Vereniging gedupeerde Icesave spaarders (de ‘Vereniging Icesaving’) heeft DNB in 2011 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. De Vereniging Icesaving heeft (onder andere) een verklaring voor recht gevorderd dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld jegens de leden van de Vereniging Icesaving (althans jegens spaarders die per 13 oktober 2008 een tegoed aanhielden bij Landsbanki van meer dan EUR 100.000) en dat DNB is gehouden tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade. Een uitspraak van de rechtbank Amsterdam wordt niet eerder dan in 2013 verwacht. In 2011 heeft DNB voorts diverse aansprakelijkstellingen ontvangen, maar deze hebben (nog) niet geleid tot civiele procedures. - Artikel 32 lid 4 statuten ESCB Op grond van artikel 32 lid 4 van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en de ECB kan de Raad van Bestuur van de ECB besluiten dat kosten gemaakt in verband met de uitgifte van bankbiljetten en, in uitzonderlijke omstandigheden, specifieke verliezen in verband met de monetaire beleidsoperaties die voor het ESCB zijn verricht, worden gedragen door alle nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten naar rato van hun kapitaalsleutel.
156 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
3 Toelichting op de winst- en verliesrekening De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige post in de winst- en verliesrekening. Bedrijfsopbrengsten Netto rentebaten Onder dit hoofd zijn de rentebaten en -lasten begrepen met betrekking tot de activa en passiva in buitenlandse geldsoorten (deviezen) en in euro. Verder bevat deze post de dividend baten.
Samenstelling van de interest/dividend baten EUR miljoen 2011
2010 Totaal Buitenlandse
EUR
Totaal Buitenlandse
geldsoorten
EUR
geldsoorten
Rentebaten goud-, deviezen en eurobeleggingen
2.220
124
2.096
1.491
119
1.372
151
12
139
170
12
158
54
0
54
100
0
100
2.425
136
2.289
1.761
131
1.630
Totaal Buitenlandse
EUR
Totaal Buitenlandse
EUR
Rentebaten en dividend ‘Overige financiële activa’ Opbrengst deelnemingen en leningen begrepen in de ‘Overige financiële activa’ Totaal baten
Samenstelling van de interestlasten EUR miljoen 2011
2010 geldsoorten
geldsoorten
Rentelasten
779
0
779
379
0
379
Totaal lasten
779
0
779
379
0
379
Zowel de rentebaten als de rentelasten zijn in 2011 gestegen. Als gevolg van de sterke verruiming van de geldmarkt binnen het Eurosysteem in 2011 hebben de commerciële banken hun overtollige liquide middelen bij de verschillende nationale centrale banken ‘gestald’. Dit heeft in hoge mate plaatsgevonden bij de NCB’s van de sterke eurolanden, waaronder Nederland. Hierdoor heeft DNB een gemiddeld hoge verplichting aan de commerciële banken. Voorts zijn de verplichtingen aan de commerciële partijen toegenomen doordat de effecten van de aankopen binnen het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) zijn geneutraliseerd. Door deze ontwikkelingen zijn de rentelasten in 2011 ten opzichte van 2010 fors toegenomen. Hiertegenover staat een toename van de inkomsten uit de Vorderingen/ Verplichtingen binnen het Eurosysteem. Het stallen van onder meer de overtollige liquiditeiten heeft geleid tot een stijging van de vorderingen op het Eurosysteem. Verder zijn de rentebaten gestegen door de aankopen in het kader van het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en de ‘Covered Bond Purchase
157 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Programmes’ (CBPP1 en CBPP2). Deze toename van de inkomsten wordt deels gecompenseerd doordat de Nederlandse commerciële banken in 2011 slechts een beperkt beroep hebben gedaan op de kredietfaciliteiten van het Eurosysteem ten opzichte van 2010. Verder hebben een tijdelijke stijging van de geldmarktrentes nog een bijdrage geleverd aan de positieve ontwikkeling van de rente-inkomsten. Onder de post ‘Opbrengst deelnemingen en leningen’ begrepen in de ‘Overige financiële activa’, is in 2010 een bedrag opgenomen van EUR 84 miljoen zijnde de eindafrekening van de winst van de ECB over 2009. In 2011 was deze eindafrekening voor DNB EUR 10 miljoen. Daarnaast heeft in 2011 wel een verdeling van de inkomsten van de ECB uit hoofde van de eurobankbiljetten in omloop plaatsgevonden in tegenstelling tot 2010. Dit resulteert voor 2011 in een opbrengst van EUR 37 miljoen. Gerealiseerde winsten/ verliezen uit financiële transacties (3) EUR miljoen
Valutaverkoopresultaat Prijsverkoopresultaat vastrentende waarden Prijsverkoopresultaat aandelen Resultaat goudverkopen Totaal
2011
2010
42
138
116
631
77
79
0
0
235
848
De afname van het valutaverkoopresultaat wordt veroorzaakt doordat in 2010 het SDR-valutarisico is afgedekt. Doordat in 2010 de europortefeuille is gereduceerd is het aantal transacties in 2011 fors verminderd ten opzichte van 2010 wat heeft geresulteerd in lagere prijsverkoopresultaten op de vastrentende waarden. Afwaardering op lagere marktwaarde (4) De afwaarderingen bestaan voornamelijk uit prijsafwaarderingen op de vastrentende waarden (EUR 223 miljoen). Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen (7) Dit onderdeel bevat het netto resultaat van de pooling van monetair inkomen in 2011 tot een bedrag van – EUR 340 miljoen (ultimo 2010: – EUR 284 miljoen). Verder is hier onder begrepen het aandeel van DNB in het netto resultaat van de mutatie van de ‘Voorziening monetaire beleidsoperaties’ zijnde een vrijval van EUR 70 miljoen tegenover een vrijval van EUR 101 miljoen in 2010 (zie onder Toelichting op de balans, passivapost 10 ‘Voorzieningen’). Het per saldo opgenomen bedrag bedraagt in 2011 – EUR 270 miljoen (ultimo 2010: – EUR 183 miljoen). De hoogte van het monetaire inkomen van elke NCB binnen het Eurosysteem wordt vastgesteld op basis van de feitelijke jaarinkomsten uit hoofde van geoormerkte activa afgezet tegen de referentiepassiva. De referentiepassiva omvatten: ‘Bankbiljetten in omloop’, ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’, ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto) uit hoofde van
158 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
transacties in TARGET2’ en ‘Netto verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’. Eventuele rente betaald over in de referentiepassiva opgenomen posten dient in mindering te worden gebracht op het te herverdelen monetaire inkomen. De te oormerken activa omvatten: ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’, ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren ‘covered bonds’ en waardepapieren voortvloeiende uit het ‘Securities Markets Programme‘ (SMP)’, ‘Vorderingen uit hoofde van de overdracht van externe reserves aan de ECB’, ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto) in verband met transacties in TARGET2’, ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van Eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ en een beperkt bedrag aan goudreserves naar rato van de kapitaalsleutel. Goudopbrengsten worden buiten beschouwing gelaten. Wanneer de waarde van de geoormerkte activa de waarde van de referentiepassiva over- of onderschrijdt, zal het verschil worden gecompenseerd door, ten aanzien van het verschil, het herfinancieringspercentage toe te passen. De baten op de geoormerkte activa zijn verantwoord onder het hoofd ‘Rentebaten en dividend’. De door de NCB’s van het Eurosysteem gepoolde monetaire inkomsten dienen onder de NCB’s te worden verdeeld naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB. Het saldo van de herverdeling van de monetaire inkomsten voor DNB (EUR 342 miljoen) komt voort uit het verschil tussen de door DNB gepoolde monetaire inkomsten van EUR 1.236 miljoen en de aan DNB toekomende monetaire inkomsten van EUR 894 miljoen. Daarnaast zijn er in 2011 correcties gekomen op de herverdeling van het monetair inkomen over 2008, 2009 en 2010, wat voor DNB per saldo resulteert in baten van EUR 2 miljoen. Het totale netto resultaat van herverdeling monetair inkomen komt daarmee op een last van EUR 340 miljoen. Overige baten (8) Onder deze post vallen onder andere de opbrengsten uit hoofde van de doorberekening van de toezichtkosten aan de onder toezicht staande instellingen alsmede de overheidsbijdragen voor de uitvoering van de toezichtwerkzaamheden. EUR miljoen 2011
2010
- Bijdrage instellingen
93
82
- Overheidsbijdrage
26
24
3
1
122
107
- Overige Totaal
159 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Bedrijfslasten De bedrijfslasten zijn als volgt te specificeren: EUR miljoen Budget
Personeelskosten
Budget
2011
2011
2010
2010 192
191
191
180
Andere beheerskosten
77
82
80
74
Afschrijving op (im)materiële vaste activa
30
31
25
30
Productiekosten bankbiljetten
25
10
16
21
Overige lasten
0
0
16
0
Geactiveerde kosten software
-3
-3
-4
-2
305
317
318
319
Totaal bedrijfslasten
Personeelskosten (9) Het gemiddeld aantal personeelsleden omgerekend in voltijdse eenheden bedroeg in 2011 1.589 fte en in 2010 bedroeg dit 1.538 fte. De toename van de bezetting wordt onder meer veroorzaakt door het vervullen van vacatures en uitbreiding van de divisies Toezicht. De totale personeelskosten zijn in 2011 respectievelijk 2010 als volgt te specificeren: EUR miljoen Budget
Lonen en salarissen
Budget
2011
2011
2010
2010 122
122
125
115
Sociale lasten
13
12
12
12
Pensioenlasten
41
35
31
41
Overige personeelskosten
15
19
22
17
191
191
180
192
De jaarlast samenhangend met de pensioenregeling (EUR 41 miljoen) is opgenomen onder het hoofd ‘Pensioenlasten’ en is met ingang van 1 januari 2011 gelijk aan de afgedragen premie (EUR 46 miljoen, inclusief een naheffing van EUR 3 miljoen over 2010) verminderd met de bijdrage van de medewerkers (EUR 4 miljoen) en de bedragen die ten laste van de reorganisatie voorzieningen zijn gebracht (EUR 1 miljoen). De jaarlast uit hoofde van de ‘Bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden’ is verantwoord onder de post ‘Sociale lasten’. De met de overige personeelsbeloningen samenhangende jaarlasten zijn begrepen onder de ‘Lonen en salarissen’ en ‘Sociale lasten’.
160 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Beloningen directie De jaarsalarissen van de directieleden voor 2011 zoals vastgesteld door de minister zijn in onderstaande tabel opgenomen. Deze zijn gebaseerd op een geheel jaar en zijn inclusief vakantiegeld en extra maand en inclusief de door de minister goedgekeurde stijging van 1,75% (conform de CAO van medewerkers) met ingang vanaf 1 oktober 2011. EUR Directielid
Jaarsalaris
A.H.E.M. Wellink
406.650
H.J. Brouwer
324.800
A.J. Kellermann
289.988
L.H. Hoogduin
285.000
K.H.W. Knot
320.513
J. Sijbrand
271.926
F. Elderson
271.926
J. Swank
271.926
De pensioenregeling van de directieleden is overeenkomstig de met de minister van Financiën gemaakte afspraken in 2005. De directieleden betalen evenals de overige werknemers een eigen bijdrage in de pensioenpremie. De specificatie van de salarissen, werkgeverslasten en overige vergoedingen en pensioenlasten van de directie voor de relevante periode als directielid is als volgt: EUR Salaris
Werkgeverslasten en
Pensioenlast
overige vergoedingen* 2011 A.H.E.M. Wellink8 H.J. Brouwer
8
2010
2011
2010
2011
2010
226.8009
406.650
7.553
17.445
-
-
162.400
324.800
8.873
18.270
37.352
103.936
A.J. Kellermann
286.401
285.000
21.453
21.020
85.078
77.530
L.H. Hoogduin10
190.000
285.000
9.548
14.237
56.443
77.530
K.H.W. Knot11
158.980
7.837
47.194
J. Sijbrand11
134.880
10.621
40.085
F. Elderson11
134.880
7.390
40.085
22.660
1.232
6.734
J. Swank12 Totaal
1.317.003
1.301.450
74.507
70.972
312.971
258.996
* Met ingang van 2011 wordt in deze kosten ook een benadering van de kosten van privé gebruik van de ter beschikking gestelde auto tot uitdrukking gebracht indien dit van toepassing is. De cijfers voor 2010 zijn overeenkomstig aangepast. De directieleden worden niet gecompenseerd voor de belastingbijtelling vanwege privé gebruik.
8 Uit dienst per 1 juli 2011 9 Inclusief uitkering einde dienstverband in geval van een dienstverband van 20 jaar of langer, conform regeling CAO DNB.
161 dnb / Jaarverslag 2011
10 Uit dienst per 1 september 2011 11 Toegetreden tot directie per 1 juli 2011 12 Toegetreden tot directie per 1 december 2011
Jaarrekening
In onderstaande tabel zijn door DNB verstrekte hypothecaire leningen en voorschotten aan directieleden opgenomen. Voor het verstrekken van deze hypothecaire leningen en voorschotten gelden dezelfde condities als voor de medewerkers. EUR Directielid
Openstaande bedragen 31 december 2011
J. Swank
444.705
Totaal
444.705
Beloningen Raad van Commissarissen De basisvergoeding voor een lid van de Raad van Commissarissen bedraagt EUR 24.150 op jaarbasis. De vergoeding voor de voorzitter bedraagt EUR 30.050. Leden die tevens zitting hebben in een commissie ontvangen een additionele vergoeding van EUR 6.038. Deze vergoedingen zijn pro rata. De beloningen voor de commissarissen worden jaarlijks aangepast op basis van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De totale vergoeding (exclusief BTW) voor de leden van de Raad van Commissarissen over 2011 bedraagt EUR 279.100 (2010: EUR 259.450). Onderstaand de specificatie van de commissarissenbeloningen over 2011 en 2010: EUR 2011
2010
J.F. van Duyne (voorzitter)
36.088
35.250
T. van de Graaf
12.075
23.600
E.H. Swaab A.M. Fentener van Vlissingen
11.800 30.188
ZKH de Prins van Oranje
29.500 11.800
E. Kist (vice voorzitter)
30.188
29.500
F. Bolkestein
27.672
29.500
A.H. van Delden
24.150
23.600
W.G. Tuinenburg
30.188
29.500
G.J. Kleisterlee
30.188
29.500*
H.M. Vletter-van Dort
24.150
5.900
J.A. van Manen
24.150
A.H.M. de Jong
10.063*
Totaal
279.100
259.450
* Deze vergoeding is uitgekeerd aan de werkgever.
162 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Andere beheerskosten (10) De totale andere beheerskosten zijn in 2011 respectievelijk 2010 als volgt: EUR miljoen 2011
Budget
2010
2011 Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk
Budget 2010
29
28
28
5
6
6
6
Huisvestingskosten
10
9
9
8
Reis- en verblijfkosten
21
Inventaris-, software- en kantoorkosten
23
26
23
25
Algemene kosten
10
13
14
15
Totaal
77
82
80
75
In de Algemene kosten is het honorarium van de externe accountant verwerkt. Het honorarium is gesplitst in de volgende categorieën: EUR
Controle van de jaarrekening
2011
2010
348.830
348.830
Andere controlewerkzaamheden
34.647
53.806
Fiscale advisering
79.128
94.232
Andere niet-controlediensten
167.139
177.604
Totaal
629.744
674.472
163 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Kosten ZBO-taken DNB houdt als Zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) prudentieel toezicht op financiële instellingen. Conform de toezichtwetgeving wordt nadere informatie in een aparte verantwoording weergegeven. Voor de verantwoording worden de VBTB (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) beginselen toegepast. De gerealiseerde kosten op basis van de ZBO-verantwoording kunnen als volgt worden weergegeven: EUR miljoen Realisatie
Begroting
Realisatie
2011
2011
2010
Banken13
46
50
43
Pensioenfondsen
27
27
24
Verzekeraars14
34
35
28
11
11
10
1
1
0
Totaal toezichtkosten
119
124
105
Totaal ZBO-taken
119
124
105
Overige instellingen en sanctiewet FEC-eenheid
Een verdere toelichting is opgenomen in DNB ZBO-verantwoording 2011.
Amsterdam, 16 maart 2012 De Directie van De Nederlandsche Bank NV
Amsterdam, 16 maart 2012 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV
K.H.W. Knot, President (vanaf 1 juli 2011) A.J. Kellermann J. Sijbrand (vanaf 1 juli 2011) F. Elderson (vanaf 1 juli 2011) J. Swank (vanaf 1 december 2011)
J.F. van Duyne, Voorzitter E. Kist, Vice-voorzitter A.H. van Delden, Secretaris A.M. Fentener van Vlissingen A.H.M. de Jong (vanaf 1 augustus 2011) J.A. van Manen W.G. Tuinenburg H.M. Vletter- van Dort
13 Banken inclusief Elektronische geld instellingen en overige kredietinstellingen (niet-banken).
164 dnb / Jaarverslag 2011
14 Inclusief kosten zorgverzekeraars ad EUR 5,5 miljoen (begroot EUR 5,7 miljoen).
Jaarrekening
4 Overige gegevens Aan de Directie, Raad van Commissarissen en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van De Nederlandsche Bank NV Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag op pagina 125 tot en met 164 opgenomen jaarrekening 2011 van De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2011 en de winsten- verliesrekening over 2011 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van de directie De directie van de vennootschap is verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarrekening in overeenstemming met de wettelijke bepalingen inzake deze jaarrekening. De directie is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als zij noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door de directie van de vennootschap gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
165 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Oordeel Naar ons oordeel is de jaarrekening over 2011, in alle van materieel belang zijnde aspecten, opgemaakt in overeenstemming met de wettelijke bepalingen inzake deze jaarrekening. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Op grond van de wettelijke verplichting ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder f BW melden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Op grond van de verplichting ingevolge artikel 157 lid 4 van de Pensioenwet en 1.34 lid 4 van de Wet op het financieel toezicht melden wij dat ons niets is gebleken op basis waarvan wij zouden moeten concluderen dat de informatie inzake doelmatigheid zoals opgenomen in hoofdstuk 4 in het jaarverslag niet juist is. Amsterdam, 16 maart 2012 PricewaterhouseCoopers Accountants NV
P.W.A. Eimers RA
166 dnb / Jaarverslag 2011
Jaarrekening
Statutaire regeling inzake winstbestemming De regeling is opgenomen in artikel 22, lid 2 van de Statuten van De Nederlandsche Bank NV, en luidt: De winst blijkende uit de vastgestelde jaarrekening, staat ter beschikking van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Winstbestemming Met inachtneming van bovengenoemde statutaire bepaling en het mandaat van de aandeelhouder is de winstbestemming als volgt vastgesteld: Winstbestemming EUR miljoen 2011
2010
Toevoeging van de winst op goudverkopen aan de Algemene reserve
0
0
Toevoeging aan de Algemene reserve
463
82
Uitkering aan de Staat
750
1.567
1.213
1.649
Resultaat over het boekjaar
De sterke toename van de omvang van de door het Eurosysteem getroffen onconventionele maatregelen hebben tot een toename van de balansbrede risico’s geleid. Met het oog hierop zijn de inkomsten over 2011 voortvloeiende uit deze onconventionele markttransacties ad EUR 463 miljoen toegevoegd aan de Algemene reserve. De winstuitkering aan de Staat bedraagt EUR 750 miljoen. Gebeurtenissen na balansdatum In februari 2012 hebben de NCB’s van het Eurosysteem de Griekse overheidsobligaties die zijn gekocht onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) omgeruild tegen nieuwe waardepapieren uitgegeven door de Griekse Staat. De nieuw verkregen waardepapieren hebben in termen van nominale waarden, coupon rentes, betaaldata en aflossingsdata dezelfde karakteristieken als die aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP). Deze nieuwe waardepapieren zijn niet opgenomen in de lijst van waardepapieren die vallen onder de herstructurering in de context van PSI-initiatief.
167 dnb / Jaarverslag 2011