De Nederlandsche Bank
Uitgebracht in de Algemene vergadering van aandeelhouders op 25 mei 2005
Jaarverslag 2004
Het omslag van dit Jaarverslag toont De Wachter, een bronzen beeld van Eric Claus, afkomstig uit de collectie van de Nederlandsche Bank. Dit beeld symboliseert de rol van de Nederlandsche Bank: waken over financiële stabiliteit. © 2005 De Nederlandsche Bank nv Oplage: 6.000 Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 – Telex 11355 dnbam nl – Telefax (020) 524 25 00 Internet: http: //www.dnb.nl issn: 1566-7200
Inhoud
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad 13
Verslag van de president Algemeen overzicht 19
1
Mondiale ontwikkelingen
1.1
1.3 1.4 1.5
Het mondiale beeld: krachtige economische groei met toenemende onevenwichtigheden 33 Verenigde Staten: sterke bestedingen bij achterblijvende werkgelegenheidsgroei 35 Japan: aanvankelijke opleving zet niet door 38 Europa: sterke groei buiten het eurogebied 39 Opkomende economieën: groeiversnelling houdt aan 40
2
Eurogebied
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Economische groei: geleidelijk herstel 43 Inflatie: stabiele prijsontwikkeling verbergt volatiele componenten 46 Monetair beleid en monetaire ontwikkelingen 49 Overheidsfinanciën: Europese begrotingsregels onder druk 50 Europese integratie: in de breedte en in de diepte 53
3
De Nederlandse economie
3.1 3.2 3.3 3.4
De Nederlandse conjunctuur: voorzichtig herstel 55 Inflatie: laagste niveau in 15 jaar 58 Overheidsfinanciën: verbetering in gang gezet 60 Structureel beleid: vooral gericht op arbeidsparticipatie 62
4
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.4
Profiel van het toezicht door de Nederlandsche Bank 65 Prestaties in de Nederlandse financiële sector 66 Uitvoering van het toezicht 69 Markttoetreding 69 Regulier toezicht 71 Handhaving 76 Informatiedesk 76 Thema’s in regelgeving en beleid 77
1.2
dnb / Jaarverslag 2004
5
Inhoud
4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5
Cross-sectorale en internationale convergentie van het toezicht 77 Ontwikkeling van risicogebaseerde toezichtmethoden 78 Kwaliteit, efficiëntie en transparantie 79 Internationaal overleg 81 Belangrijke veranderingen en innovatie in wet- en regelgeving 82
5
Het betalings- en effectenverkeer
5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.3 5.4 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.6.3 5.7 5.7.1 5.7.2 5.7.3
Efficiëntie en samenwerking in het betalings- en effectenverkeer 85 Het retailbetalingsverkeer 85 Streven naar efficiëntie in het retailbetalingsverkeer 85 Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer 86 Single Euro Payment Area 87 Op weg naar target2 88 De Europese integratie van het effectenverkeer 89 Business Continuity Planning 91 Oversight op het betalings- en effectenverkeer 91 Wet- en regelgeving in de maak 91 Oversight op het betalingsverkeer 92 Oversight op de effecteninfrastructuur 92 Het chartale betalingsverkeer 93 Circulatiewaarde passeert de eur 500 miljard 93 In de loop van 2004 daling van valse eurobiljetten 93 Distributie, verwerking en productie 94
6
Financiële stabiliteit
6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.5 6.5.1 6.5.2 6.5.3 6.5.4
Inleiding 95 Internationale financiële en economische ontwikkelingen 95 Ontwikkelingen in Nederland 96 aex presteerde matig, maar duidelijk herstel bij bedrijven 96 Verder toenemende schulden van gezinnen 98 Ontwikkelingen bij financiële instellingen 98 Bankwezen solide 98 Voortdurende aanpassingen bij pensioenfondsen en verzekeraars 99 Ontwikkelingen in het betalings- en effectenverkeer 100 Beleidsinitiatieven ter versterking van de financiële stabiliteit 100 Initiatieven voor de financiële sector 100 imf scherpt instrumentarium aan 101 Gunstige uitkomsten fsap Nederland 102 Technische samenwerking met buitenlandse centrale banken 102
7
Bedrijfsvoering
7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.3 7.3.1 7.3.2
Inleiding 105 Beleggingsbeleid en risicobeheer 105 Samenstelling beleggingsportefeuilles 105 Uitgangspunten voor het beleggingsbeleid 107 Risicobeheer 107 Beleggingsresultaten 2004 108 Kostenontwikkeling 108 Verantwoording kosten en opbrengsten 109 Kosten per hoofdtaak 109
6
dnb / Jaarverslag 2004
Inhoud
7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.4.4 7.4.5 7.5
Corporate governance 110 Centrale Bank – Europees Stelsel van Centrale Banken 110 Prudentieel toezichthouder 111 De governance structuur 111 De Nederlandse corporate governance code 111 Beheersing bedrijfsrisico’s 113 Organisatieschema 115
8
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2004
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
Inleiding 117 Samenstelling, benoemingen 117 Werkzaamheden 118 Financiële Commissie 119 Honorerings- en benoemingscommissie 120 Fusiecommissie 120
Jaarrekening Balans per 31 december 2004 122 Winst- en verliesrekening over 2004 124 Toelichtingen op de balans per 31 december 2004 en de winst- en verliesrekening over 2004 126 Overige gegevens 155
dnb / Jaarverslag 2004
7
Inhoud
Tabellen Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3
Economische kerngegevens 33 Bestedingen Verenigde Staten 36 Bestedingen Japan 38
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Bestedingen eurogebied 43 Economische groei emu-landen 45 Inflatie emu-landen 48 Samenstelling en bronnen m3-groei eurogebied 51 Overheidsfinanciën e(m)u-landen 52 Economische kerngegevens kandidaatlidstaten 54
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4
Bestedingen Nederland 55 Inflatie Nederland 58 Loonkosten marktsector Nederland 60 Budgettaire kerngegevens Nederland 62
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Profiel van het toezicht 65 Aantallen inschrijvingen in de registers 70 Aantal getoetste beleidsbepalers 71 Formele maatregelen met betrekking tot onder toezicht staande instellingen 75 Formele maatregelen met betrekking tot illegale instellingen 76 Gremia voor internationaal overleg 81
Hoofdstuk 5 5.1
Kerncijfers Nederlands giraal betalingsverkeer 86
Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3
Omvang dnb-portefeuilles per jaarultimo 106 Verantwoording kosten en opbrengsten 109 Kosten per hoofdtaak 110
Figuren Hoofdstuk 4 4.1
8
Kerntaken binnen het toezicht 66
dnb / Jaarverslag 2004
Inhoud
Grafieken Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Olieprijs en onbenutte productiecapaciteit opec 34 Financiering Amerikaans lopende rekeningtekort 35 Inflatie en invoerprijzen Verenigde Staten 37 Huizenmarkt Verenigde Staten 37 Economische groei en inflatie 39 Groei en inflatie in opkomende economieën 40
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Consumptie en inkomen eurogebied 44 Samenstelling bbp-groei eurogebied na begin recessies 46 Opbouw inflatie eurogebied 47 Bijdrage aan hicp-inflatie eurogebied 47 Kredietverlening eurogebied 49 Kapitaalmarktrente 50 Inkomsten-en uitgavenelasticiteiten overheid 53
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Consumptiegroei Nederland en eurogebied 56 Werkloosheid Nederland 57 Koopbereidheid 57 Inflatie (cpi) Nederland 59 Ontwikkeling begrotingssaldo naar sectoren Nederland 61 Arbeidsparticipatie ouderen 55-64 jaar 63
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3
Frequentieverdeling bis-ratio 66 Bancaire kredietverlening aan de private sector in Nederland 67 Frequentieverdeling solvabiliteitsratio zorgverzekeraars 68
Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Tijdbalk sepa 87 Omzet en aantal transacties in target en euro1 (eba) 88 Aantal transacties in hoogwaardige centrale-bankbetaalsystemen in 2003 89 Het Delivery-versus-Payment principe 90 Vergelijking beursbedrijven lse, Euronext en Deutsche Börse 91 Ontwikkeling totale circulatiewaarde en gemiddelde coupurewaarde 93
Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.3 6.4
Risicopremies obligaties 96 Aandelenkoersen 97 Financiële ratio’s Nederlandse bedrijven 97 Vermogenspositie huishoudens 98
dnb / Jaarverslag 2004
9
Inhoud
Overzicht relevante website-adressen
Weblinks naar centrale banken http://www.dnb.nl
De Nederlandsche Bank
http://www.ecb.int http://www.nbb.be http://www.nationalbanken.dk http://www.bundesbank.de http://www.bankofengland.co.uk http://www.bde.es http://www.bof.fi http://www.banque-france.fr http://www.bankofgreece.gr http://www.centralbank.ie http://www.bancaditalia.it http://www.bcl.lu http://www.oenb.at http://www.norges-bank.no/english http://www.bportugal.pt http://www.riksbank.com http://www.snb.ch http://www.cbaruba.org http://www.centralbank.an http://www.federalreserve.gov
Europese Centrale Bank Nationale Bank van België Danmarks Nationalbank Deutsche Bundesbank Bank of England Banco de España Bank of Finland Banque de France Bank of Greece Central Bank of Ireland Banca D'Italia Banque central du Luxembourg Oesterreichische National Bank Norges Bank Banco de Portugal Sveriges Riksbank Swiss National Bank Centrale Bank van Aruba Bank van de Nederlandse Antillen Board of Governors of the Federal Reserve System http://www.bank-banque-canada.ca Bank of Canada http://www.boj.or.jp/en/index.htm Bank of Japan
10
dnb / Jaarverslag 2004
Inhoud
Weblinks naar emu- en euro-organisaties http://www.europa.eu.int Europese Commissie Weblinks naar nationale organisaties http://www.afm.nl Autoriteit Financiële Markten http://www.minfin.nl Ministerie van Financiën http://www.minszw.nl Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid http://www.minez.nl Ministerie van Economische Zaken http://www.cbs.nl Centraal Bureau voor de Statistiek http://www.cpb.nl Centraal Planbureau http://www.ser.nl Sociaal-Economische Raad http://www.euronext.com Euronext http://www.nvb.nl Nederlandse Vereniging van Banken http://www.verzekeraars.org Verbond van Verzekeraars http://www.knm.nl Koninklijke Nederlandse Munt http://www.dsbb.statistics.nl Statistieken Nederland conform sdds-standaard Weblinks naar internationale organisaties http://www.bis.org/index.htm Bank voor Internationale Betalingen (bib/bis) http://www.imf.org Internationale Monetaire Fonds (imf) http://www.worldbank.org Wereldbank http://www.oecd.org Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (oeso/oecd) http://europa.eu.int/comm/eurostat Eurostat
dnb / Jaarverslag 2004
11
Inhoud
Dit verslag werd afgesloten op 10 mei 2005. Toelichting: Het binnenlandse product, waarin grootheden van een aantal tabellen en grafieken zijn uitgedrukt, is het bruto binnenlandse product tegen marktprijzen, tenzij anders aangegeven.
Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd . = gegevens ontbreken Afronding Soms kloppen de tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene tabel op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel).
12
dnb / Jaarverslag 2004
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Van links naar rechts: mr. D.E. Witteveen, dr. A.H.E.M. Wellink, drs. H.J. Brouwer, prof.dr. A. Schilder ra, mr. J.Ph.W. Klopper.
Bij het vaststellen van de jaarrekening 2004, op 12 april 2005, was de samenstelling van Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad van de Nederlandsche Bank als volgt: Directie President: dr. A.H.E.M. Wellink. Directeuren: drs. H.J. Brouwer, prof.dr. A. Schilder ra, mr. D.E. Witteveen en mr. J.Ph.W. Klopper. Secretaris van de vennootschap: mr. R.F. Luberti.
In verband met prepensioen is drs. J. Koning op 1 april 2004 afgetreden. In verband met het aflopen van zijn benoemingstermijn op 1 juli 2005, heeft de gemeenschappelijke vergadering van de Directie en de Raad van Commissarissen een aanbeveling opgesteld voor de herbenoeming van prof.dr. A. Schilder ra. Op aanbeveling van de gemeenschappelijke vergadering van de Directie en de Raad van Commissarissen zijn dr. A.H.E.M. Wellink en drs. H.J. Brouwer bij Koninklijk Besluit per 1 juli 2004 in hun functie herbenoemd voor de periode van zeven jaar.
dnb / Jaarverslag 2004
13
Raad van Commissarissen Voorzitter: drs. J.F. van Duyne Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2000. Voorzitter van de honorerings- en benoemingscommissie. Voormalig joint ceo Corus Group Plc. Vice-voorzitter: mr. P.A.F.W. Elverding Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1999. Lid van de honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter van de Raad van Bestuur van dsm n.v. Secretaris: mw.mr. E.H. Swaab Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1998. Advocaat te Amsterdam.
Overige leden: Mr.drs. F. Bolkestein Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Voormalig Eurocommissaris. Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Voorzitter Raad voor de Rechtspraak. Dr. J.C.M. Hovers Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1994. Voorzitter van de financiële commissie. Voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur van Océ nv. Dr. M.J.L. Jonkhart Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de financiële commissie. Voorzitter directie nob Holding nv. Mr. E. Kist Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de financiële commissie. Voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur ing Groep. zkh de Prins van Oranje Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1998. W.G. Tuinenburg Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de honorerings- en benoemingscommissie. Voormalig vice-voorzitter Raad van Bestuur sns Reaal Group nv
14
dnb / Jaarverslag 2004
Commissaris van overheidswege benoemd: Drs. T. van de Graaf Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1999. Voormalig Secretaris-Generaal van het Ministerie van Algemene Zaken. Op eigen verzoek trad dr. P. Korteweg per 7 april 2004 terug uit de Raad. Dit geldt eveneens voor mr. C.J.A. van Lede met ingang van 30 oktober 2004. Per genoemde datum is hij opgevolgd als voorzitter door drs. J.F. van Duyne. Tot de Raad van Commissarissen zijn toegetreden mr. E. Kist (per 1 september 2004), mr. A. van Delden (per 30 oktober 2004), dr. M.L.J. Jonkhart (per 30 oktober 2004), de heer W.G. Tuinenburg (per 30 oktober 2004) en mr.drs. F. Bolkestein (per 1 november 2004). Ten slotte zijn afgetreden prof.drs. P. Bouw (per 1 juli 2004), ir.drs. J. van der Veer (per 1 september 2004) en mr. E.M. d’Hondt (per 30 oktober 2004).
Honorerings- en benoemingscommissie Drs. J.F. van Duyne, voorzitter Mr. P.A.F.W. Elverding W.G. Tuinenburg
Financiële commissie Dr. J.C.M. Hovers, voorzitter Dr. M.L.J. Jonkhart Mr. E. Kist
Bankraad Voorzitter: prof.drs. P. Bouw (Lid op persoonlijke titel).
Leden: Mr. C.H.A. Collee Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen. G.J. Doornbos Voorzitter lto-Nederland. Drs. T. van de Graaf Commissaris van overheidswege. Drs. L.M.L.H.A. Hermans Voorzitter mkb-Nederland. Mr. P.F.M. Overmars Voorzitter van het Verbond van Verzekeraars.
dnb / Jaarverslag 2004
15
Mr. J.H. Schraven Voorzitter vno/ncw. D. Terpstra Voorzitter cnv. Mr. H.J. Thoman Voorzitter Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen. Drs. F.J.M.C.G. Tummers Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Voedingsmiddelenfabrikanten. A.H. Verhoeven Voorzitter mhp. L.J. de Waal Voorzitter fnv. Vertegenwoordiger namens het Ministerie van Financiën: Drs. C. van Dijkhuizen, Thesaurier-Generaal. Op eigen verzoek trad per 1 juli 2004 prof.dr. A. Knoester af. Tot de Bankraad zijn toegetreden mr. P.F.M. Overmars (per 1 september 2004) en mr. A.H. van Delden (per 19 november 2004). Vanaf 1 juli 2004 is prof.drs. P. Bouw op persoonlijke titel lid van de Raad.
Ondernemingsraad R.A.L. Akkerman P.C. Ansems Dr. R.C. Coppes Mw. I. Dekker Mw. C.C.E. van Dijk Drs. W. de Graaf (voorzitter) L.J.P. Kaizer (secretaris) G.C. van Kaldekerken N.C. Kloosterman Mw.mr. M. Ockhuizen Mw. I.M. Roeleveld-Schmidt R. Roerhorst Mw. T.G. Sikkema Mw. A. Slob H.M. de Wit
16
dnb / Jaarverslag 2004
Verslag van de President
Algemeen overzicht
Inleiding De wereldeconomie heeft, met een groeivoet van circa 5%, een voortreffelijk jaar achter de rug. De perceptie in Nederland of Europa is anders. Dat komt doordat de mondiale groei erg onevenwichtig was verdeeld (China 9,5%, Verenigde Staten (vs) 4,4%, eurogebied 2,1%, Nederland 1,4%). Het lopende jaar toont een wat minder uitbundig beeld, maar de huidige vooruitzichten (4,3% groei) zijn nog steeds bovengemiddeld. Wel tekenen zich aan de horizon wolken af, met name door de sterk gestegen olieprijzen, die de perspectieven wat zouden kunnen doen verslechteren. De inflatie is in de geïndustrialiseerde wereld in 2004 licht gestegen, maar blijft, met gemiddeld 2%, in de meeste landen toch zeer dicht in de buurt van prijsstabiliteit. De uitkomst voor 2005 lijkt hier voorshands niet of nauwelijks van af te gaan wijken. De bevredigende, maar onevenwichtig verdeelde groei van de wereldeconomie en de lage inflatie doen zich voor in een omgeving van uit het lood geslagen overheidsfinanciën in een aantal landen, grote onevenwichtigheden in betalingsbalansposities, zeer krappe grondstoffenmarkten en buitengewoon lage rentestanden.
Neerwaartse risico’s en de gevolgen voor financiële stabiliteit Aan de relatief gunstige groeivooruitzichten kleeft een aantal neerwaartse risico’s. Drie kunnen daarbij met name worden genoemd: de prijsexplosie in 2004 op de olie- en grondstoffenmarkten, de wereldwijd lage kapitaalmarktrente en het inmiddels tot zeer grote hoogte gestegen tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans van de vs. Begin 2002 lag de prijs voor ruwe olie op een niveau van circa usd 20 per vat. Bij de afsluiting van dit Jaarverslag moest een niveau van ruim usd 50 worden genoteerd. De zeer sterke prijsstijging sinds 2002 voltrok zich langs een grillig pad, waardoor steeds weer de hoop op een neerwaartse correctie levend bleef. Inmiddels lijkt rekening te moeten worden gehouden met een voorshands aanzienlijk hoger prijsniveau dan eerder verwacht. Waar de volatiliteit in de afgelopen periode in belangrijke mate in verband kon worden gebracht met incidenten, zoals politieke spanningen en natuurrampen, is de niveauverhoging van de olieprijzen in 2003/2004 in hoofdzaak het gevolg van een onverwacht forse toeneming van de vraag, in combinatie met een lage reservecapaciteit. Het toenemende gewicht van Azië in de wereldeconomie (en dan met name van China en India) leidde ertoe dat in de afgelopen vijf jaar Azië verantwoordelijk was voor 40% van de wereldwijde toeneming van de olievraag, te vergelijken met een percentage voor de Europese Unie (eu) van slechts 7%. Op dit moment voltrekken zich als gevolg hiervan fundamentele verschuivingen op de olie- en (een deel van de) grondstoffenmarkten. Deze vertalen zich in een verhoging van prijsniveaus en leiden in beginsel tot een herverdeling van inkomen tussen grondstoffenconsumerende en -producerende landen. In een vorig Jaarverslag werd hier reeds op gewezen. Deze overheveling van inkomen naar grondstoffenproducerende landen oefent een druk op de groei van de wereldeconomie uit. Zo is de olierekening voor het eurogebied bruto in 2004 zo’n eur 22 miljard hoger dan in 2003 en zal in 2005, als de olieprijzen dit jaar op een niveau van usd 50 per vat blijven, die rekening nog eens verder oplopen met een bedrag van usd 32 dnb / Jaarverslag 2004
19
Algemeen overzicht
miljard. Omdat het enige tijd duurt voordat de oliedollars in voldoende mate zijn teruggesluisd, is er aanvankelijk een negatief effect op de groei. Het is van groot belang te voorkomen dat dit in beginsel tijdelijke effect uitmondt in langdurige negatieve consequenties. Die zullen optreden indien wordt getracht het welvaartsverlies in de grondstoffenconsumerende landen af te wentelen, of dit afwentelingsproces nu via de publieke sector loopt of in de private sector via de loon- en prijsvorming plaatsvindt. Voorshands is er echter reden voor enig optimisme. Tot nu toe hebben zich geen zogenoemde tweede-orde effecten voorgedaan, waardoor een loon-prijsspiraal en stagflatie – zoals in de jaren zeventig en de eerste helft van de jaren tachtig – niet waarschijnlijk is. Verschillende factoren kunnen hiervoor worden aangevoerd. In de eerste plaats is de energie- en dus ook de olie-intensiteit van de productie in het oeso-gebied sinds 1973 met zo’n 50% teruggelopen. Ten tweede is, ondanks de sterke stijging van de grondstoffenprijzen, de inflatie in de afgelopen periode uitermate beperkt gebleven en zijn de inflatieverwachtingen niet gestegen, resultante van wereldwijd toegenomen concurrentie en grotere geloofwaardigheid van centrale banken. Voor het eurogebied komt bij dit alles nog dat, door de forse depreciatie van de dollar, de in euro gemeten prijzen van olie en andere grondstoffen aanzienlijk minder sterk zijn gestegen dan de desbetreffende prijzen in dollars (met 18% in plaats van met 30%). Een tweede neerwaarts risico ligt bij de rente. Het is opmerkelijk hoe laag in de vs de kapitaalmarktrente is gebleven, gezien de verkrapping van het monetaire beleid (een verhoging van de beleidsrente in zeven stappen met in totaal 1,75 procentpunt), de zeer grote tekorten op lopende rekening en begroting (5,7% respectievelijk 4,3% bbp in 2004), de depreciatie van de dollar (ultimo 2004 ten opzichte van de euro met 8% in waarde gedaald ten opzichte van eind 2003) en de krachtige groei van de economie. In Europa ligt de lange rente op dit moment nog lager dan in de vs. De zeer lage rentestanden hebben tot een ‘search for yield’ geleid. Langs verschillende wegen, in essentie steeds resulterend in risicovollere portefeuilles, proberen beleggers hun rendement wat op te krikken. De optimistische invalshoek is dat er niets mis is met een hoger risicoprofiel, omdat de toekomst voor de reële economie er rooskleurig uitziet en de monetaire autoriteiten de inflatie onder controle zullen houden. Dit optimisme komt onder meer tot uitdrukking in lage spreads en een sterke instroom van gelden. In een meer pessimistische benadering wordt ervan uitgegaan dat beleggers domweg te weinig in de gaten (willen) hebben welke risico’s zij lopen. Bij een plotselinge omslag in de markt zal dan blijken dat veel risico’s te laag zijn ingeprijsd en zullen gevoelige verliezen worden geleden. Een sluitende verklaring voor het huidige, zeer lage renteniveau valt moeilijk te geven, maar het exceptionele karakter ervan en de zeer ruime monetaire verhoudingen vormen voldoende rechtvaardiging voor voorzichtigheid. In ieder geval is duidelijk dat bij continuering van het huidige lage niveau de reeds aanwezige risico’s nog verder gaan toenemen. Huizenprijzen zullen in een aantal landen onder voortgaande opwaartse druk blijven staan, voor beurzen dreigt overwaardering en instellingen als pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen krijgen het in toenemende mate moeilijk als het beleggingsrendement gedurende een langere periode achterblijft bij de gedane toezeggingen. Als het moment van correctie komt, zal de schok dan des te groter zijn. De meest wenselijke ontwikkeling is een geleidelijke stijging van de lange rente. Tot nu toe is echter de monetaire verkrapping in de vs van 2 procentpunt gepaard gegaan met een verhoging aan het lange eind van de markt van slechts 0,25 procentpunt. Wel was de lange rente in anticipatie op de rentestappen van de Fed al opgelopen. Maar het is hoe dan ook duidelijk dat monetaire autoriteiten een belangrijke rol zullen spelen bij het op geleidelijke wijze tot stand brengen van een meer evenwichtig renteniveau. Een derde neerwaarts risico voor de wereldeconomie ligt bij het grote lopende rekeningtekort van de vs. Dit tekort bestaat, met uitzondering van een enkel jaar, reeds enkele decennia en is inmiddels opgelopen tot 5,7% van het Amerikaanse 20
dnb / Jaarverslag 2004
Algemeen overzicht
bruto binnenlands product (bbp). Sinds 2002 wordt het in toenemende mate (2002 voor 13%, 2003 voor 30%, 2004 voor 40%) gefinancierd door centrale banken, met name uit Azië. Deze centrale banken kopen dollars op en slaan daarmee twee vliegen in één klap. Enerzijds kunnen zij zo de koers van hun valuta ten opzichte van de dollar stabiliseren en daarmee hun export-geleide groeiaanpak ondersteunen, anderzijds bouwen zij aldus een omvangrijke voorraad dollarreserves op. Tijdens de Azië-crisis in de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw hebben zij gemerkt hoe belangrijk zo’n voorraad ter vermindering van de externe kwetsbaarheid kan zijn. Er is echter een grens aan hun vermogen dollars op te kopen (en daarmee appreciatie van hun valuta ten opzichte van de dollar tegen te gaan), hetgeen geleidelijk ook zichtbaar begint te worden. Op de zeer omvangrijke, groeiende dollarreserves wordt in toenemende mate een wisselkoersrisico gelopen. Daarnaast zijn aan sterilisatie van de dollarinterventies kosten verbonden: de eigen valuta waarmee de dollars worden opgekocht, moeten ter neutralisering van de inflatoire effecten van deze aankopen worden teruggeleend. De hieraan verbonden rentekosten kunnen de opbrengsten op de extra dollarbeleggingen al gauw overtreffen. Mocht de bereidheid wegvallen de Amerikaanse lopende rekeningtekorten te financieren, dan kan dat tot een substantiële verdere daling van de dollarkoers leiden en zowel de korte als de lange rente opstuwen, met doorwerking naar andere regio’s en andere markten. Dit zal repercussies hebben voor de reële economie en ook de positie van financiële instellingen verzwakken. Lange tijd was de uitbundig groeiende vs-economie buitengewoon aantrekkelijk voor de buitenlandse belegger, maar vanaf begin 2002 heeft zich een omslag in de samenstelling van de kapitaalinvoer voorgedaan. Directe investeringsstromen zijn vervangen door beleggingen in vermogenstitels. Dit indiceert dat de vanzelfsprekendheid waarmee de vs zich grote betalingsbalanstekorten kan veroorloven geleidelijk begint te verminderen en dat de noodzaak om actie te ondernemen, toeneemt. Met de voorgaande drie zijn overigens niet alle risico’s beschreven die de huidige voorspellingen voor de wereldeconomie omgeven. Zo zou een harde landing van de Chinese economie een grote invloed uitoefenen op de economie van de regio, maar eveneens op die van de wereld. China is inmiddels zo’n belangrijke speler geworden dat een terugval in de Chinese importen van 10% een 0,5 procentpunt reductie van de groeivoet voor de wereld zou inhouden. In diverse internationale fora is voorts in de afgelopen jaren aan de orde geweest of inmiddels ook niet dermate veel risico’s in het financiële systeem zijn verschoven naar de consument (‘de consument als ultieme schokopvanger’) dat, gelet op de hoge schuldquote in een aantal landen, een nieuwe bron van financiële instabiliteit is ontstaan. De conclusie lijkt hier te moeten zijn dat de bedreigingen, bij een omslag in de wereldeconomie, niet zozeer het financiële stelsel als zodanig betreffen, maar veeleer (groepen van) individuen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat aan deze risico’s voorbij kan worden gegaan. In dit verband blijft opmerkelijk hoezeer in de afgelopen 25 jaar de hypotheekschuld in Nederland is blijven oplopen (van 29% bbp in 1980 tot 92% bbp in 2004) en hoezeer (in afwijking van het buitenland) het fenomeen van de tophypotheek zich in ons stelsel heeft genesteld, mede door de genereuze fiscale behandeling van hypotheekrente. Reeds in 2000 heeft dnb gewaarschuwd voor de risico’s verbonden aan dergelijke tophypotheken.
Verenigde Staten, eurogebied en China. De Amerikaanse economie bereikte haar diepste punt in de huidige cyclus eind 2001. Het eurogebied volgde met een vertraging van rond twee jaar en begon pas eind 2003 uit het dal te klimmen. Niet alleen herstelde Europa zich aanzienlijk later, maar het herstel zal ook veel minder uitbundig zijn. Een belangrijke reden lijkt te zijn dat in de vs-economie veel flexibeler wordt ingespeeld op wijzigende omstandnb / Jaarverslag 2004
21
Algemeen overzicht
digheden, waaronder de globalisering van de wereldeconomie. Nieuwe technologie wordt sneller geïncorporeerd, de arbeidsmarkt is flexibeler en een lage participatiegraad wordt in de Amerikaanse samenleving niet getolereerd, tot uitdrukking komend in een minder beschermend sociaal zekerheidsstelsel. Daarnaast is het zelfvertrouwen van de Amerikaanse consument groter en verschilt de demografische dynamiek (hetgeen met het voorgaande kan samenhangen) in de vs met die van Europa. Dit alles heeft geleid tot een economie die thans op een hoog groeipad zit (voor het lopende jaar wordt een stijgingspercentage verwacht van 3,6%), waarbij de werkgelegenheidssituatie duidelijk aan de beterende hand is en geleidelijk inflatoire spanningen beginnen te ontstaan. De monetaire autoriteiten zullen deze ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen. Ondanks de dooreen genomen goede vooruitzichten voor de vs-economie blijven er punten van zorg. Weliswaar staat de begrotingstekortproblematiek nu duidelijk op de politieke agenda en wordt in de komende vijf jaar een halvering van dit tekort (tot 2,1% bbp) nagestreefd, maar deze beleidsvoornemens zijn nog te weinig concreet om de halveringsdoelstelling volledig geloofwaardig te doen zijn. En wat het lopende rekeningtekort van de vs betreft, voorshands blijft de kans op enig verder oplopen groter dan de kans op een daling. Aanpak van dit tekort vergt een toeneming van de besparingen in de vs, een sterkere groei van de binnenlandse bestedingen elders in de wereld, en meer flexibiliteit op wisselkoersgebied, met name in Azië. Dit is een al vaker geformuleerd recept, dat makkelijker te formuleren dan uit te voeren blijkt. De afgelopen jaren is gebleken dat de particuliere besparingen in de vs nauwelijks via fiscale maatregelen gestimuleerd kunnen worden. Dit komt doordat de daling van de besparingen heeft plaatsgevonden bij de hogere inkomensklassen, die vermogenswinsten op beurzen en de onroerendgoedmarkt hadden geboekt. De particuliere besparingen gaan derhalve vermoedelijk pas echt oplopen na een neerwaartse correctie op de vermogensmarkten, een ontwikkeling waar niet direct naar wordt uitgezien. De meest wenselijke weg om de nationale besparingen in de vs op te voeren, lijkt daarom een reductie van het begrotingstekort. Daarmee kunnen ook – onvermijdelijke – toekomstige rentestijgingen binnen de perken blijven. De Europese economie leek in de eerste helft van 2004, door het sterk aantrekken van de exporten, in een groeiversnelling terecht te komen, maar verloor in de tweede helft van het verslagjaar aan dynamiek. Voor het jaar als geheel resulteerde desalniettemin een groei van 2,1% – min of meer in lijn met de trend –, maar de zogenoemde output-gap bleef groot en de werkloosheid liep licht verder op. De afzwakking van de groei gedurende het jaar hing nauw samen met de stijging van de olieprijzen, de versterking van de euro alsmede met enige vertraging in de wel zeer uitbundige groei in Azië en de vs. Een substantiële versnelling op korte termijn van de Europese groei lijkt minder voor de hand te liggen. Ruimte voor budgettaire en monetaire stimulansen is er niet. Een aantal lidstaten worstelt reeds met een zeer ongunstige budgettaire dynamiek. Verdergaande monetaire verruiming zou alleen maar toenemende risico’s voor de prijsstabiliteit met zich meebrengen, zonder dat daarmee een effectieve impuls aan de bestedingen zou worden gegeven. De (nominale en reële) rente is immers, ook in historisch opzicht, zo laag dat zij geen enkele belemmering voor het herstel vormt. De Europese Centrale Bank (ecb) heeft in het verslagjaar afgezien van een verhoging van de beleidsrente, omdat de inflatieverwachtingen onder controle bleven en de (lichte) afwijkingen van prijsstabiliteit steeds een tijdelijk karakter werden verondersteld te hebben. Zij volgt echter, gezien de ruime monetaire verhoudingen, de ontwikkeling van de Europese economie uitermate nauwgezet, om – zodra dit nodig mocht zijn – tot monetaire verkrapping te kunnen overgaan. Wat betreft de Chinese economie is de eerdere vrees voor een ‘hard’ landing enigszins weggeëbd door het uitmuntende vierde kwartaal van 2004 en een ook goed eerste kwartaal van 2005. De Chinese autoriteiten staan voor de enorme uitdaging 22
dnb / Jaarverslag 2004
Algemeen overzicht
elk jaar zo’n 25 miljoen arbeidsplaatsen te scheppen, te vergelijken met gerealiseerde jaarlijkse stijgingen sinds 2000 in de vs en het eurogebied van 1,6 miljoen respectievelijk 1,3 miljoen. Om deze doelstelling te realiseren, zijn er nauwelijks mogelijkheden naar een substantieel lagere groeivoet terug te schakelen. Met andere woorden, de Chinese autoriteiten balanceren bij het sturen van hun economie tussen het voorkomen van maatschappelijke onrust enerzijds en inflatie anderzijds (dat wil zeggen – naar zeer ruwe indicatie – naar een groeivoet tussen circa 7% en 9 à 10%). Gelet op de hoge spaargeneigdheid in China, is voor een exportgeleide groei gekozen om de gestelde ambities te verwezenlijken. Wisselkoersflexibiliteit, tot uitdrukking komend in een forse opwaardering van de renminbi, zou volgens de Chinese autoriteiten daarmee in strijd zijn en overigens ook een bedreiging voor het zwakke bankwezen in China kunnen vormen. Na het uiteenspatten van het stelsel van Bretton Woods in de eerste helft van de jaren zeventig, is het internationale monetaire stelsel voor de belangrijkste industriële landen een stelsel van zwevende wisselkoersen geworden, waarin bij noodzakelijke aanpassingen tussen de grote economieën in de wereld een belangrijke rol is toebedeeld aan de wisselkoersen. Als echter een van de grote blokken dit spel niet meespeelt, komt de aanpassingslast te zeer op de andere te liggen. Het functioneren van het stelsel zou dan tot haar uiterste grenzen beproefd kunnen gaan worden. Zie hier de achtergrond van de in het verslagjaar toegenomen druk op de Aziatische regio meer flexibiliteit ten aanzien van de koersontwikkeling van de eigen valuta toe te laten; dat wil zeggen, de band met de dollar losser te maken. Een dergelijk beleid is, indien op de juiste wijze gevoerd, ook in het belang van die landen. Op de juiste wijze gevoerd betekent: zonder grote verstoringen te bewerkstelligen. Dat sluit een volledig loslaten van de band tussen renminbi (en ‘aanpalende’ valuta) en dollar uit, gezien ook de eerdergenoemde nadruk op export-geleide groei, maar maakt een ordelijke opwaardering niet onmogelijk. Dit kan door middel van een zich geleidelijk verbredende band of door de introductie van een mandje, waardoor een bredere oriëntering van het wisselkoersbeleid kan plaatsvinden dan alleen op de dollar. In het laatste geval – nopend tot herschikking van de Chinese deviezenreserves – zou overigens in eerste instantie een additionele opwaartse druk op de euro kunnen ontstaan, indien de euro onderdeel van dit mandje zou uitmaken. De Chinese autoriteiten lijken zich bewust van de verschillende dilemma’s, zonder dat duidelijk is hoe en wanneer zij daar beleidsmatig op zullen (kunnen) reageren.
Europa nader beschouwd In het verslagjaar, maar ook daarna, vonden met betrekking tot de eu belangwekkende ontwikkelingen plaats. In de eerste plaats kreeg per 1 mei 2004 een aantal kandidaat-leden de status van echt lid, waarbij zes van deze lidstaten per de afsluitingsdatum van het Jaarverslag reeds tot het Europese Wisselkoersstelsel (erm-ii) waren toegetreden. Voorts voltrokken zich zeer moeizame discussies rond het Pact voor Stabiliteit en Groei (het Pact), resulterend in een aantal door de staatshoofden en regeringsleiders op 23 maart 2005 geaccepteerde wijzigingen. Tot slot bereikten zij tevens overeenstemming over een Europese Grondwet. In een aantal landen vindt na afsluiting respectievelijk publicatie van dit Jaarverslag nog een volksraadpleging plaats, waaraan onder omstandigheden een doorslaggevend gewicht zal worden toegekend. Los van deze nieuwe ontwikkelingen is het interessant een eerste balans op te maken na ruim vijf jaar monetaire unie. Evalueert men het proces dat tot de uitbreiding van de eu vorig jaar met tien nieuwe lidstaten heeft geleid, dan kan niet aan de indruk worden ontkomen dat een deel van deze lidstaten op een aantal aspecten (macro-economische stabiliteit, een voldoende functionerende financiële sector en een (faillissement)wetgevingspraktijk die in overeenstemming met het wettelijke regime is) met een zekere soepelheid dnb / Jaarverslag 2004
23
Algemeen overzicht
is behandeld. Dit heeft ertoe geleid dat thans in sommige van deze lidstaten van onbevredigende ontwikkelingen sprake is: afnemende begrotingsdiscipline in de grote nieuwe lidstaten, stagnerende prijsliberalisatie in een aantal landen, toenemende externe onevenwichtigheden in de Baltische staten, continuering van te hoge staatssteun, etcetera. Wil de eu niet een te gemêleerd gezelschap worden, dan is er alle reden bij de volgende uitbreidingsronden (de eerste staat op stapel voor 2007, wanneer Roemenië en Bulgarije worden geacht toe te treden) de relevante Kopenhagen-criteria strikt en onpartijdig toe te passen. Pas daarna komt toetreding tot het wisselkoersmechanisme en – in een nog latere fase – tot de monetaire unie aan de orde. In het verslagjaar moest de, pijnlijke, conclusie worden getrokken dat niet op voorhand vaststaat dat de gegevens die lidstaten moeten opleveren ter beoordeling van hun positie geheel en al betrouwbaar zijn. Dit betrof overigens niet alleen de nieuwe lidstaten. Een duidelijke versterking van het statistische bureau van de eu, Eurostat, is daarom geboden. De afgelopen maanden vonden moeizame discussies over het Pact plaats. De Raad van Bestuur van de ecb heeft met zorg kennis genomen van de uitkomsten van de beraadslagingen, die overigens nog door de Commissie juridisch moeten worden vormgegeven. Tegenover met name door de Nederlandse Minister van Financiën bewaakte begrenzingen van de mogelijkheid de 3% bbp-grens te overschrijden (de afwijking kan alleen tijdelijk en beperkt zijn) staan nieuwe budgettaire ontsnappingsroutes (bijvoorbeeld met betrekking tot de omstandigheden waaronder budgettaire versoepeling aanvaardbaar wordt geacht) die de ecb-Raad tot haar negatieve oordeel hebben gebracht. Weliswaar is afgesproken dat in betere tijden een sterkere budgettaire discipline zal worden betracht, maar dit is alleen geloofwaardig als men thans reeds bereid is daaraan op concrete wijze inhoud te geven. De voorspellingen voor de langere termijn, die gebaseerd zijn op herstel van de Europese economie, laten echter voor het eurogebied nauwelijks een daling van het structurele tekort zien en van beleidsvoornemens om ter zake wat extra’s te doen is voorshands nauwelijks sprake. En in 2005 heeft, exclusief tijdelijke maatregelen, bijna de helft van de eurolanden een tekort gelijk aan of boven 3% bbp. Snel genoeg zal duidelijk worden hoe serieus de budgettaire bezweringsformules genomen mogen worden. De zorg om de versoepeling van het Pact moet worden gezien tegen de achtergrond van de structurele opwaartse druk op de publieke uitgaven, bij een groei van de belastinginkomsten die – zonder politiek moeilijk liggende verzwaringen – de neiging heeft tegen te vallen. Dit komt enerzijds doordat de progressie in het belastingstelsel in de afgelopen jaren is verminderd door reductie van de marginale tarieven, anderzijds doordat de structurele groeivoet van de economie neerwaarts moest worden bijgesteld ten opzichte van eerdere verwachtingen. Versoepeling van budgettaire regels leidt, bij een monetair beleid dat gericht blijft op prijsstabiliteit, gemiddeld genomen tot (langdurig) hogere tekorten. Op termijn zal dit niet nalaten een ongunstige invloed op het renteniveau te hebben en daarmee op het investeringsniveau in het eurogebied. De nieuwe vormgeving van het Pact kan daarom worden gezien als een eerste, potentiële aantasting van de herijkte Lissabon-agenda. De tweede aantasting binnen een zeer korte periode treedt op als te zeer distantie zal worden genomen van de dienstenrichtlijn. De perikelen rond het Pact zullen de liefde voor en het vertrouwen van de burgers in Europa en haar leiders niet hebben doen toenemen – om het voorzichtig uit te drukken. Begrijpelijk zou daarom een reactie van de Europese burger zijn, waarbij via een proteststem bij referenda aangaande de eu-grondwet van ongenoegen blijk zou worden gegeven. Toch zou dit geen verstandige aanpak zijn. De grondwetsvoorstellen moeten op hun eigen merites worden beoordeeld en dan zal blijken dat op een aantal terreinen van duidelijke verbeteringen sprake is. Zo wordt het besluitvormingsproces versterkt omdat gekwalificeerde meerderheid de standaard wordt bij de totstandbrenging van Europese wetgeving en vindt een verkleining van de Commissie plaats. Daarnaast wordt de democratische controle op en transparantie 24
dnb / Jaarverslag 2004
Algemeen overzicht
van de Europese instellingen vergroot. Verder is aan de rol van deze instellingen meer gewicht gegeven. Van een neen tegen de nieuwe Constitutie zal vermoedelijk op korte termijn nauwelijks directe invloed uitgaan, maar zo’n reactie zou de verdere voortgang van het Europese integratieproces wel voor langere tijd kunnen verlammen. Het is niet alleen interessant te weten welke problemen sinds het begin van het verslagjaar hebben gespeeld, maar ook de moeite waard meer zicht te krijgen op wat de monetaire unie ons in Europa sinds 1999 heeft gebracht. Helaas valt de definitieve balans nog niet op te maken. Helaas, omdat rond de euro, hoezeer deze inmiddels onderdeel van het dagelijkse leven is geworden, nog steeds onvrede bestaat, met name als het gaat om de vermeende invloed van de invoering van de gemeenschappelijke munt op de kosten van levensonderhoud. De belangrijkste claim met betrekking tot de invoering van de euro was dat deze een zone van prijsstabiliteit zou scheppen, een claim die is waargemaakt. Daarnaast bestond de verwachting dat de groei een stevige impuls zou krijgen. Dit is vooralsnog niet gebeurd. In feite is het inkomen per hoofd van de bevolking in het eurogebied sinds de aanloop naar de Economische en Monetaire Unie (emu) – dat wil zeggen, sinds het begin van de jaren negentig – minder snel gegroeid dan in bijvoorbeeld de vs of het Verenigd Koninkrijk. Daar zijn goede gronden voor te geven, zoals het negatieve groei-effect van de Duitse eenwording, stagnerende structurele hervormingen, een exceptioneel gunstige ontwikkeling in de vs in het tweede deel van de jaren negentig, etcetera, maar tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat door deze samenloop van factoren het monetaire unificatieproces in haar economische gevolgen niet gemakkelijk kan worden geïsoleerd. Wat wel kan worden vastgesteld is dat de emu aanwijsbaar heeft bijgedragen aan een stabielere en daarmee schokbestendigere macro-economische omgeving. Het definitief vastklinken in Europa van de wisselkoersen van een twaalftal landen heeft de volatiliteit van de zogenoemde reële wisselkoers (dit is de nominale wisselkoers gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling) voor de individuele deelnemers aan de monetaire unie verminderd. Voorts kan voor enkele eurolanden worden geconstateerd dat zij, door deelname aan de muntunie, een beleid hebben kunnen voeren dat anders onmogelijk zou zijn geweest. Sinds 1999 veroorloven Griekenland, Portugal, Spanje en Ierland zich persistente dan wel sterk toenemende tekorten op de lopende rekening. Ierland en Spanje hebben door een terughoudend budgettair beleid de schade kunnen beperken en per saldo begrotingsevenwicht weten te behouden. In Griekenland en Portugal was dat niet het geval en deze landen hebben thans zogeheten tweelingtekorten (dat wil zeggen, tekorten op zowel de lopende rekening van de betalingsbalans als de begroting), waarbij de tekorten op de lopende rekening in de orde van grootte van gemiddeld 7,5 à 8% bbp zijn. Vóór 1999 zou dit tot serieuze wisselkoersspanningen en uiteindelijk devaluatie van de valuta aanleiding hebben gegeven. In een muntunie kan dat niet meer, zodat bedoelde landen, zolang geen interne evenwichtsverstoringen optreden, versnelde convergentie tot stand kunnen brengen zonder valutaire spanningen of een oplopende rente. Daarnaast hebben landen met een eertijds hoge rente, zoals Italië, budgettair sterk geprofiteerd van de verlaging van de rentelasten op de begroting. Voor veel burgers in het eurogebied zijn de baten van de emu echter vooralsnog toch niet meer dan een abstractie. Zij kijken naar de uitkomsten van het economische proces in hun land en zien hoge werkloosheid, bij stagnerende groei en tegenvallende prijzen in bepaalde sectoren. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat op inflatieterrein wel degelijk succes is geboekt. In zes van de twaalf eurolanden is de gemiddelde inflatie sinds 1999 lager dan in de zesjaarsperiode die daaraan voorafging. De reductie in het inflatietempo in Europa hangt echter vermoedelijk niet of nauwelijks samen met de toegenomen mogelijkheden van prijsvergelijking op het niveau van individuele goederen. Weliswaar zijn de prijsverschillen na de start van de monetaire unie wat verder teruggelopen, maar dit is onderdeel van een lange-termijnaanpassing, waarbij naast wisselkoersstabiliteit onder meer ook fiscale harmonisatie, het opheffen van grenzen dnb / Jaarverslag 2004
25
Algemeen overzicht
en inkomensconvergentie een rol hebben gespeeld. De verwachtingen, ook dezerzijds, aangaande enige versnelling inzake het prijsconvergentie-proces als gevolg van de komst van de euro, zijn kennelijk te hoog gesteld geweest. Uit een enquête van dnb blijkt dat 80% van de consumenten toegenomen prijstransparantie ervaart, maar dat slechts rond 10% zich hierdoor (enigszins) laat beïnvloeden in het koopgedrag. Deze bevindingen zouden er overigens ook op kunnen wijzen dat met een wijziging van gedragspatronen zeer lange tijd is gemoeid.
Vooruitgang bij Europees betalingsverkeer De komst van de monetaire unie heeft een zeer sterke impuls gegeven aan het grensoverschrijdende betalingsverkeer en op dit gebied worden concrete, meetbare gevolgen geboekt. Vanaf de start van de muntunie moest, om een geldmarkt te kunnen realiseren, een gezamenlijk topgiraal systeem voor financiële instellingen functioneren. Dit systeem (target), dat bestond uit een koppeling van uiteenlopende nationale systemen van de betrokken nationale centrale banken, wordt in 2007 vervangen door een gloednieuw, veiliger, echt Europees systeem. In dit systeem (target2) zal niet langer onderscheid worden gemaakt tussen binnen- en buitenlandse tarieven. Voor dnb heeft dit tot gevolg dat vanaf dat moment geen eigen systemen meer operationeel gehouden zullen worden voor het betalingsverkeer, maar slechts gebruik gemaakt zal worden van de diverse operationele modules van het target2 systeem. Overigens zal dnb ook na 2007 het aanspreekpunt voor de Nederlandse financiële instellingen blijven. De infrastructuur voor het geldmarktverkeer ontwikkelt zich hiermee sneller dan voor het Europese girale betalingsverkeer, maar ook op dit laatste, veel gecompliceerdere gebied is sprake van vooruitgang. De grotere complicaties hangen samen met de noodzaak wet- en regelgeving ter zake van het betalingsverkeer in Europa te harmoniseren en een Europese infrastructuur en Europese betaalproducten te ontwikkelen. De streefdatum voor de ontwikkeling van een Europese betaalruimte, waarin grensoverschrijdende overmakingen van consumenten net zo vlug, veilig en goedkoop kunnen worden gepleegd als in eigen land, is 2010. Of deze datum haalbaar is, moet nog blijken, maar partijen doen er goed aan hun uiterste inspanningen op deze datum te blijven richten. Niet alleen wordt gewerkt aan de verbetering van de efficiëntie van het girale retail betalingsverkeer, ook de chartale productie en distributie van bankbiljetten behoeft efficiëntieverbetering en moet geleidelijk naar een meer Europees niveau worden opgetild. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan, omdat nogal wat centrale banken eigen bankbiljettendrukkerijen hebben, die moeten opereren in een markt die wordt gekenmerkt door overcapaciteit. Hierbij valt niet eenvoudig vast te stellen hoe efficiënt deze drukkerijen zijn, laat staan welke zouden moeten afslanken dan wel sluiten of fuseren. De ecb trekt op bankbiljettenterrein – terecht – steeds nadrukkelijker een coördinerende en sturende rol naar zich toe. Een van de belangrijkste ontwikkelingen van het afgelopen jaar op dit gebied is het besluit van de Raad van Bestuur van de ecb om in elk geval vanaf 2012 een marktconforme aanpak voor de aanbesteding van bankbiljetten te gaan volgen. Nationale centrale banken met een eigen drukkerij kunnen gebruik maken van een opt-out clausule, maar mogen dan bij tenders niet meedingen om orders. Hopelijk zal het aantal opt-outgevallen klein blijven. De Nederlandsche Bank zou overigens, net als de centrale banken van Duitsland, Finland en Luxemburg, reeds thans in zo’n marktconforme omgeving kunnen opereren. Veel is er in de afgelopen periode ook gebeurd op het gebied van de integratie van financiële markten. De trading-, clearing- en settlementstructuur zijn duidelijk in beweging. Er vinden overnamegevechten plaats, nieuwe wetgeving is op komst en er wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van standaarden die moeten leiden tot 26
dnb / Jaarverslag 2004
Algemeen overzicht
harmonisatie van effectenclearing en -settlement en het toezicht daarop. Kortom, de snelle integratie van de geldmarkt wordt nu, ook qua instituties en regelgeving, gevolgd door integratie van de andere financiële markten. En net als bij de retail betalingsverkeersinfrastructuur is deze integratie veel gecompliceerder en tijdrovender dan die van de geldmarkten
De Nederlandse economie De Nederlandse economie heeft zich in het afgelopen decennium veel volatieler gedragen dan die van de meeste andere landen van het eurogebied. In de laatste vijf jaar van het vorige millennium werd een cumulatieve groeiwinst van 7,8 procentpunt geboekt op de andere landen die deel uitmaken van de muntunie. Daarvan was per ultimo 2004 bijna 3 procentpunt verdampt, in hoofdzaak als gevolg van een snel verslechterde concurrentiepositie en wegvallende (op de beurs) dan wel krimpende (op de woningmarkt) vermogenswinsten. Onder deze omstandigheden liep het begrotingstekort sterk op (in 2003 werd de 3%-grens licht overschreden) en moest het kabinet substantiële additionele bezuinigingsmaatregelen nemen. Deze legden extra druk op de bestedingsontwikkeling. In dit klimaat van budgettaire tegenvallers, onzekerheden onder meer met betrekking tot de toekomstige pensioenvoorzieningen en de kosten daarvan, en onvermijdelijke structurele hervormingen stagneerden ook de consumptieve bestedingen. Inmiddels is een keer ten goede opgetreden, die in eerste instantie is geïnitieerd door de gunstige mondiale ontwikkelingen, maar die in tweede instantie verder zal worden versterkt door het scala aan maatregelen dat door het kabinet is getroffen. Na een daling van het bbp in 2003 met 0,9% kon in het verslagjaar weer een stijging van 1,4% worden genoteerd. De omslag in de groeicijfers (2,3 procentpunt) is ongeveer even groot als die welke tijdens de laatste omslagperiodes optrad. Het opgetreden groeiherstel valt ook terug te vinden in de cijfers voor de overheidsfinanciën: het begrotingstekort in 2004 liep verrassend terug tot -2,5%, als gevolg van conservatieve ramingen (de eerdere tegenvallers bij de vennootschapsbelasting werden voorzichtigheidshalve als structureel aangemerkt) en van een zeer fors pakket maatregelen. Het groeiherstel steunde sterk op de export, die in het verslagjaar in volume met 8,3% toenam, en daarmee dus op het herstel van de wereldhandel. Enige voorzichtigheid en bescheidenheid blijven overigens geboden met betrekking tot de onderliggende kracht van onze exportsector. In de afgelopen jaren is in de eerste plaats de winstmarge uitgehold. Pas in 2004 kon een zeker herstel optreden. In de tweede plaats is het marktaandeel van de binnenslands geproduceerde export verder teruggelopen. Dit werd aan het gezicht onttrokken door de uitbundig groeiende wederuitvoer. Laatstgenoemde ontwikkeling moet uiteraard worden verwelkomd, maar de toegevoegde waarde van de wederuitvoer (te stellen op circa 10%) is slechts een fractie van die van de binnenlands geproduceerde export (65%). In gewoon Nederlands: we hoeven er minder voor te doen, maar hebben er dan ook minder baat bij. Het grote verschil in toegevoegde waarde verklaart mede waarom de wederuitvoer niet geleden heeft onder de aanvankelijk sterke stijging van de arbeidskosten in Nederland. Nagenoeg stabiel bleef in 2004 het niveau van de particuliere consumptieve bestedingen, ondanks een bescheiden herstel aan het eind van het jaar. De koopkrachtdalingen in 2003 en 2004 (-1,2% respectievelijk -0,2%) alsmede het vooruitzicht van een verdere daling in 2005 (naar huidige raming -11/4%), legden een duidelijke rem op het consumptiegedrag. Daarnaast gedroeg de consument zich meer in het algemeen nogal terughoudend. Aan het eind van 2004 versnelde, mede dankzij verbeterde balansverhoudingen, de groei van de particuliere investeringen tot een kwartaal-op-kwartaalcijfer van 4,9%, waarmee voor het jaar als geheel een gemiddeld groeicijfer van 2,6% werd gerealiseerd, hetgeen een cijfer overeenkomstig het langjarige gemiddelde is. Een positief punt in het huidige beeld is dat ons land wat minder dan andere landen van het eurogebied wordt getroffen door de ontwikkelingen op de oliemarkt. dnb / Jaarverslag 2004
27
Algemeen overzicht
Weliswaar laat de energiebalans in energietermen gemeten een tekort zien (zoals eveneens geldt voor het eurogebied), maar in euro’s gemeten is de situatie duidelijk gunstiger. Een deel van de geïmporteerde olie wordt immers, na bewerking, met een prijsopslag weer geëxporteerd. Daardoor en door de export van aardgas is er voor ons land niet of nauwelijks sprake van een negatief ruilvoeteffect. Voorts draagt het in binnen- en buitenland afgezette aardgas bij aan de overheidsfinanciën. Het herstel van de Nederlandse (maar dit geldt ook voor de Europese) economie is nog steeds betrekkelijk fragiel en zal pas echt van de grond komen bij een wending ten goede in het consumentenvertrouwen en daarmee de consumentenbestedingen. Nu de arbeidsmarkt in Nederland geleidelijk tekenen van verbetering te zien geeft, de financiële markten zich niet ongunstig ontwikkelen, de Nederlandse overheidsfinanciën in een stuk beter vaarwater terecht zijn gekomen en meer in het algemeen ook aan een aantal andere voor herstel noodzakelijke condities is voldaan (zoals een gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten en winstherstel), kan de Nederlandse economie betere jaren tegemoet zien. Dit alles uiteraard steeds onder de conditie dat internationaal geen ernstige verstoringen zullen plaatsvinden. Voor een centrale bank is het uitermate verheugend dat bovengeschetste ontwikkelingen zich, voorshands, voltrekken in een omgeving van prijsstabiliteit. In het begin van dit millennium versnelde in een periode van nauwelijks anderhalf jaar de consumptieprijsstijging van 1,5% tot 4,5%. Daarna, en interessant genoeg nog voor de invoering van de euro per 1 januari 2002, begon het inflatietempo te dalen om drie jaar later weer op zo’n 1,5% uit te komen. In de scherpe toeneming van het inflatietempo kwamen de tijdens de booming-jaren opgebouwde spanningen plots tot uitdrukking, de continue, iets minder snelle daling die daarop volgde, weerspiegelde de stagnatie van de economie sindsdien. De daling van de Nederlandse inflatie in 2004 ad 0,8 procentpunt heeft nog een bijzondere oorzaak, die goed in het algemene beeld van toenemende concurrentie past. Voor een kleine 0,5 procentpunt vloeit zij namelijk voort uit de supermarktoorlog die in oktober 2003 in ons land uitbrak. Een reële inkomensverbetering in dezelfde orde van grootte zou, indien via de fiscaliteit tot stand gebracht, een lastenverlichting van ruwweg eur 1,0 miljard hebben gevergd. Vanuit Europees oogpunt is deze supermarktoorlog overigens bepaald niet uniek. Aan zo’n prijzenslag zijn positieve en negatieve aspecten verbonden: te hoge marges smelten weg, maar tegelijkertijd kunnen sommigen het hoofd niet meer boven water houden en worden niet alleen directe concurrenten getroffen, maar ook meer verwijderde, zoals buurtwinkels. Met zo’n prijzenoorlog versnelt zich de trend richting schaalvergroting. Mocht de consument deze ontwikkeling niet willen, dan zal hij in een markteconomie bereid moeten zijn meer te betalen, hetgeen vermoedelijk alleen het geval zal zijn als ook de ondernemer zijn aanbod gaat aanpassen. Waar de algemene prijsontwikkeling in Nederland, zo blijkt uit het bovenstaande, nauw gecorreleerd is met het wel en wee van de Nederlandse economie en de concurrentieverhoudingen in binnen- en buitenland, is de perceptie van de consument anders. Deze verbindt het inflatiebeloop in het recente verleden heel sterk met de invoering van de euro (waar voor specifieke goederen en diensten ook aanleiding toe is). Interessant in dit verband is dat de ervaren inflatie in 2003 scherp oploopt, terwijl de feitelijke inflatie alsmede de inflatoire verwachtingen in dat jaar juist scherp dalen. Dit verschil tussen feiten en perceptie lijkt nauw samen te hangen met het karakter van de goederen en diensten die in prijs zijn gestegen. Uit nadere analyse blijkt dat de prijsstijgingen die sinds de introductie van de euro optraden met name geconcentreerd zijn bij die goederen en diensten waarvan de consumptie een min of meer onvermijdbaar karakter heeft. Zij behoren tot de vaste lasten van de consument en deze kan zijn bestedingspakket daarom bij prijsstijging niet aanpassen, reden waarom hij deze prijsstijging zo hevig ervaart. Gevoelde inflatie, ook als die niet overeenstemt met de feitelijke gang van zaken, is overigens voor de monetaire autoriteiten een relevant fenomeen, omdat daarvan invloed op het gedrag kan uitgaan. Inmiddels is gelukkig de ervaren inflatie in ons land weer terug28
dnb / Jaarverslag 2004
Algemeen overzicht
gekeerd op het niveau van voor de invoering van de euromunten en -biljetten, maar dit ervaringsgevoel betreft de prijsmutaties, niet het prijsniveau. Nog vrij algemeen is de perceptie dat het hele prijsniveau door de invoering van de euro fors is opgekrikt, ofschoon het algemene prijspeil sinds 1 januari 2002 cumulatief slechts met 6% is gestegen, terwijl de contractlonen cumulatief met 8% stegen. Kijkt men terug op het afgelopen decennium, dan wordt opnieuw duidelijk hoezeer de ontwikkelingen rond het millennium en daarna zijn bepaald door de aan het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw ontstane krapte op de arbeidsmarkt, de daaruit voortvloeiende stijging van de reële arbeidskosten en verslechtering van de concurrentiepositie. Die krapte ontstond ondanks de aanwezigheid van een grote arbeidsreserve, die echter bij het bestaande sociale zekerheidsstelsel en de geldende pensioenpraktijk niet kon worden ingezet. Deze ontwikkelingen zijn indicatief voor de problemen waarmee de Nederlandse economie op de korte termijn bij schokken en op wat langere termijn door de voortgaande vergrijzing zal worden geconfronteerd, als aanpassingsvermogen en participatiegraad niet worden verhoogd. Reeds in de tweede helft van de jaren negentig werden belangrijke maatregelen getroffen ter vergroting van de activerende werking van het sociale zekerheidsstelsel en flexibilisering van de arbeidsmarkt. Daarnaast werden onder meer bepaalde productmarkten geliberaliseerd en werd een nieuwe concurrentiewet geïntroduceerd met een onafhankelijke toezichthouder, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (nma). Het huidige kabinet heeft deze lijn doorgetrokken en belangrijke stappen gezet door versoberingsmaatregelen met betrekking tot wao en prepensionering. Het is verheugend te constateren dat inmiddels de eerder getroffen wao-maatregelen effect beginnen te sorteren. Wat de prepensioenmaatregelen betreft, kan de vraag rijzen in welke mate toch nog wegen zijn opengelaten waarlangs ontsnapt kan worden aan de beoogde beperking van vervroegde uittreding. Een definitief oordeel over het gehele scala aan maatregelen kan pas op termijn worden gegeven, als meer duidelijk is geworden hoe sociale partners met de nieuwe regelingen in de cao-onderhandelingen omgaan en hoe individuele werknemers reageren op de mogelijkheden die worden geboden door de levensloopregeling.
Enkele ontwikkelingen op toezichtgebied Sinds 30 oktober van het verslagjaar zijn pvk en dnb formeel gefuseerd, na een geruime periode van steeds intensiever wordende samenwerking. Daarmee kan nog verdergaand worden geprofiteerd van de synergie in de werkzaamheden van beide instellingen. Deze synergie loopt van de vormgeving van het toezicht (bijvoorbeeld door het opzetten van cross-sectorale toezichtteams voor het toezicht op financiële conglomeraten en door het hanteren van geïntegreerde risicoanalysemethoden) tot onderzoek waarin wordt getracht een verband te leggen tussen de ontwikkelingen in de verschillende sectoren van het Nederlandse financiële stelsel onderling en tussen die ontwikkelingen en de macro-economie. Het prudentiëel toezicht dat dnb thans op de gehele financiële sector uitoefent, voltrekt zich in het spanningsveld van enerzijds toenemende complexiteit van instellingen en markten en anderzijds een breed gedeelde wens om de belasting van de onder toezicht gestelden zo gering mogelijk te doen zijn. Om tot een afgewogen positie binnen dit spanningsveld te komen, is in het verslagjaar het project ‘goed toezicht’ gestart. Goed toezicht is toezicht dat effectief en efficiënt is. Zo’n toezicht vergt onder meer transparantie, onafhankelijkheid, en risico-oriëntatie. De onafhankelijkheid van de toezichthouder is nodig ter bescherming tegen de waan van de dag. Transparantie draagt ertoe bij dat niet alleen de toezichthouder toezicht houdt, maar de samenleving als het ware in dat toezicht kan participeren en medecorrigerend kan optreden. Risico-oriëntatie draagt bij aan rationele bedrijfsbeslissingen en daarmee aan een optimale allocatie van schaarse middelen. dnb / Jaarverslag 2004
29
Algemeen overzicht
Bij goed toezicht moeten alle aspecten die daarvan deel uitmaken een plaats krijgen binnen een gegeven budget. Dat dwingt tot het stellen van prioriteiten. De daartoe noodzakelijke keuzes zullen in de komende maanden worden gemaakt, met inachtneming uiteraard van de verschillen tussen en binnen de respectieve onderdelen van de financiële sector. Daarbij kan niet op voorhand worden uitgesloten dat op een zeker moment de inzet van additionele middelen noodzakelijk is, maar het bewijs daarvoor moet door de toezichthouder worden geleverd. Voor het bankwezen is 2004 een goed jaar geweest, ondanks een matig draaiende economie. De rentabiliteit liep daarbij op tot ruim 13%, hetgeen ligt boven het gemiddelde van de grootste vijftig eu-banken. De schokbestendigheid – nationaal en internationaal – van dit onderdeel van de financiële sector is opmerkelijk groot gebleken. Dit kwam ook naar voren uit het Financial Sector Assessment Program dat door het imf in Nederland is uitgevoerd. Daaraan heeft een scala van factoren bijgedragen, waaronder de continue verdere professionalisering van het management van deze instellingen (met name in de sfeer van het risicobeheer), de toegenomen mogelijkheden om risico’s te spreiden en, niet het minst, ook substantiële kostenbeheersingsmaatregelen. Om ook in de toekomst vitaal te blijven in het internationale krachtenveld, zullen Nederlandse banken het in toenemende mate ook van dienstverlening buiten de landsgrenzen moeten hebben. Dit vereist – zeker in het retail segment – fysieke en effectieve aanwezigheid in het buitenland, die in de regel slechts te verkrijgen is door te fuseren met een buitenlandse bank dan wel door deze over te nemen. Fusies en overnames zijn voor sommige instellingen ook onontbeerlijk om een zodanige schaalgrootte te verwerven dat slagvaardig kan worden geconcurreerd met de grote financiële spelers op het wereldtoneel. De interne Europese markt is bepaald nog niet volledig toegerust voor deze economische wetmatigheden. Recent onderzoek van de ecb wijst uit dat grensoverschrijdende fusies en overnames in het bankwezen aanzienlijk minder voorkomen dan in de industrie (respectievelijk 15% en 40% van het totale aantal fusies en overnames in de desbetreffende sector), een constatering die onlangs ook door de Europese Commissie is gedaan. Belemmeringen op juridisch en fiscaal terrein spelen hierbij een belangrijke rol, naast verschillen op toezichtvlak. In dit klimaat is het voor nationale autoriteiten binnen de eu nog altijd mogelijk de ‘eigen’ banken te beschermen tegen buitenlandse fusies en overnames, waarmee deze instellingen in feite buiten de tucht van de gemeenschappelijke markt worden geplaatst. Het is terecht dat de Ministers van Economische Zaken en Financiën in september 2004 nadrukkelijk aandacht voor deze problematiek hebben gevraagd. Daarbij past ook een nadere invulling van de taken en verantwoordelijkheden van een Europese lead supervisor, opdat banken die actief zijn in verschillende landen van de eu niet langer worden geconfronteerd met uiteenlopende eisen van nationale toezichthouders. De stand van zaken in de pensioen- en verzekeringswereld was minder positief dan in het bankwezen, ofschoon ook in die onderdelen van de financiële sector vooruitgang kon worden geboekt. Behulpzaam daarbij was uiteraard het herstel op de beurzen. De zeer lage rente blijft echter als een schaduw over deze instellingen hangen. Als deze marktrente dan ook als disconteringsfactor wordt gebruikt in plaats van de vaste rekenrente, blijft er van de gesignaleerde vooruitgang in 2004 weinig over. Binnen de verzekeringssector zijn daarbij de levensverzekeraars het meest kwetsbaar door de langjarigheid van hun verplichtingen en de daarmee samenhangende geringere mogelijkheid om hun premies aan te passen. Voorts worden zij geconfronteerd met een druk op de productie door het slechte beleggingsklimaat van de afgelopen jaren en het verminderen van de fiscale faciliëring. De pensioensector heeft roerige jaren achter de rug. Pas met de daling van de beurskoersen werd zichtbaar dat de erosie van de financiële positie van de pensioenfondsen al langere tijd bezig was, toen in Nederland nog stemmen opgingen om de overreserves van de fondsen af te romen. Hantering van een rekenrente van 4% maskeerde wat zichtbaar zou zijn geworden bij hantering van de nominale of 30
dnb / Jaarverslag 2004
Algemeen overzicht
reële marktrente. Daarom moeten de maatregelen gericht op toenemende transparantie met betrekking tot de feitelijke financiële positie van deze instellingen worden toegejuicht. Zeer belangrijk in dit verband is de toepassing van het beginsel van waardering van bezittingen en verplichtingen op marktwaarde, hoezeer dat ook kan leiden tot grote schommelingen in de vermogenspositie. De effecten van die schommelingen op de premiestelling kunnen en worden via verschillende wegen gemitigeerd. Een goed pensioen kent een stevige prijs, die helder moet worden gecommuniceerd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de reikwijdte van de pensioenrechten. Bij onduidelijkheid ontstaat immers een systeem dat onderliggend steeds verder wordt uitgehold en komende generaties van pensioengerechtigden voor grote teleurstellingen zou plaatsen. Uit alle enquêtes blijkt hoezeer aan goede pensioenvoorzieningen wordt gehecht. De uitdaging is dan ook de hoofdkarakteristieken van het huidige stelsel op houdbare wijze in stand te houden. Dat kan echter alleen als op een aantal terreinen maatregelen worden genomen, rekening houdend met het Europese krachtenveld, waaronder de inwerkingtreding van de Europese Pensioenrichtlijn. Gedacht moet dan worden aan het premie- en indexatiebeleid, het beleggingsbeleid, schaalvergroting in de sector en wijzigingen in de pensioenregelingen zelf. Deze maatregelen zijn in gang gezet en dragen substantieel bij aan de houdbaarheid van het unieke Nederlandse pensioenstelsel. Sleutelwoorden op dit moment voor pensioenfondsen en verzekeraars zijn de te stellen solvabiliteitseisen en goed risicobeheer, in een omgeving waarin transparante informatie over de financiële positie wordt gegeven. Op het in oktober van het verslagjaar door dnb gepubliceerde Financiële Toetsingskader (ftk) is in het algemeen positief gereageerd, met begrijpelijke kanttekeningen ter zake van onder meer tijdpad en samenhang met internationale ontwikkelingen. Voor pensioenfondsen zal het ftk, met voor degenen die dit willen een overgangsregime in 2005, ingaan op 1 januari 2006. Voor verzekeraars zal het ftk pas later ingaan, waarbij, afhankelijk van de voortgang die in dat dossier wordt gemaakt, aansluiting kan worden gezocht met het tijdschema van Solvency ii.
Afrondend 2004 was een jaar van herstel, zonder dat dit uitbundig werd. De externe omgeving werkte enerzijds mee, doordat de wereldhandel sterk toenam, anderzijds legde met name het prijsbeloop op de oliemarkt een druk op de groei. Zowel in Nederland als in de rest van het eurogebied bleef de consument uitermate afwachtend. Pas als de binnenlandse bestedingen de stimulerende rol van de export overnemen kan sprake zijn van een echte groeiversnelling. Enige aanwijzingen van een voorzichtige verschuiving van export naar binnenlandse bestedingen werden in het vierde kwartaal van 2004 zichtbaar. De huidige verwachtingen zijn dat de Europese, maar ook de Nederlandse groei geleidelijk zal versnellen tot in 2006 het trendmatige pad zal worden bereikt. De fundamenten zijn daarvoor inmiddels voldoende versterkt. Ondanks de matige groei kon in Nederland in 2004 meer vooruitgang worden geboekt op het terrein van de structurele hervormingen en de overheidsfinanciën dan in de meeste overige eurolanden. In de particuliere sector herstelden de winsten verder, terwijl de gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten een gezonde basis legde voor toekomstige buitenlandse afzet. Al met al zijn de perspectieven niet ongunstig, maar de risico’s in de macro-economische voorspellingen, zoals die eerder werden aangegeven, zijn evenmin verwaarloosbaar. Het financiële stelsel is echter voldoende robuust om eventuele tegenslagen te kunnen opvangen.
dnb / Jaarverslag 2004
31
1 Mondiale ontwikkelingen
1.1 Het mondiale beeld: krachtige economische groei met toenemende onevenwichtigheden 2004 was een zeer goed jaar voor de wereldeconomie. De reële groei van de mondiale productie bedroeg 5,1%, het hoogste niveau in meer dan 25 jaar (tabel 1.1). De Verenigde Staten (vs) en Azië (met uitzondering van Japan) waren de belangrijkste motoren voor de mondiale groei. In overeenstemming met dit gunstige beeld voor de internationale conjunctuur nam de wereldhandel in 2004 aanzienlijk toe, met 9,9%. In de vs trok de groei van het bruto binnenlands product (bbp) in 2004 aan tot 4,4%. In Azië bleef de Chinese economie zeer dynamisch met een bbp-groei van 9,5%, waardoor oververhitting dreigde. Met diverse maatregelen, waaronder kwantitatieve kredietrestricties en een – zeer bescheiden – verhoging van de monetaire
Hoge mondiale groei in 2004 …
Tabel 1.1 Economische kerngegevens Consumentenprijzen 1
––––––––––––––––––––––––––––––––––
––––––––––––––––––––––––––––––––––
Industriële landen Verenigde Staten Japan Europese Unie Eurogebied Nieuwe lidstaten Verenigd Koninkrijk Opkomende economieën Midden- en Zuid-Amerika Azië Zuidoost-Azië 3 China India Afrika 4 Midden-Oosten 4 Midden-Europa en gos 5 Rusland
2003
2004
2002
2003
2004
2002
2003
2004
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
Procentuele mutaties
Procenten bbp
3,0
4,0
5,1
3,4
3,7
3,7
-0,4
-0,2
-0,2
1,4
1,9
3,2
1,6
1,9
2,1
-1,2
-1,2
-1,4
1,9
3,0
4,4
1,6
2,3
2,7
-4,5
-4,8
-5,7
-0,3
1,4
2,7
-1,0
-0,2
0,0
2,8
3,2
3,7
1,1
0,9
2,4
2,2
2,0
2,2
0,3
0,0
0,0
0,9
0,5
2,1
2,3
2,1
2,2
0,8
0,3
0,4
2,4
3,8
4,9
2,7
2,1
4,1
-4,3
-4,3
-4,4
1,8
2,2
3,1
1,3
1,4
1,3
-1,7
-1,7
-2,2
4,0
4,9
6,3
7,2
5,8
5,9
5,6
2,3
3,2
-0,1
2,2
5,7
8,9
10,6
6,5
-1,0
0,4
0,8
6,3
7,5
7,9
2,0
2,5
4,0
3,7
4,4
4,4
5,0
4,3
5,7
3,3
2,8
3,4
5,5
6,8
6,6
8,3
9,3
9,5
-0,8
1,2
3,9
2,8
3,2
4,2
4,4
7,5
7,3
4,3
3,8
3,8
1,4
1,2
0,3
3,6
4,6
5,1
9,8
10,6
7,7
-1,7
-0,3
0,2
4,1
5,8
5,5
6,5
7,1
8,3
4,6
8,3
13,7
5,8
7,2
8,0
18,5
13,8
10,1
3,4
2,2
3,3
4,7
7,3
7,1
15,8
13,7
10,9
9,0
8,2
10,2
1 Europese Unie: geharmoniseerde definitie (hicp). 2 Regio’s en landengroepen: geaggregeerde saldi. 3 Filippijnen, Indonesië, Hongkong, Maleisië, Taiwan, Singapore, Thailand en Zuid-Korea.
dnb / Jaarverslag 2004
––––––––––––––––––––––––––––––––––
2002
Procentuele mutaties
Wereld
Lopende rekening 2
Volume bruto binnenlands product
4 Egypte en Libië zijn begrepen onder Midden-Oosten. 5 Gemenebest van Onafhankelijke Staten. Bron: imf, Eurostat.
33
Mondiale ontwikkelingen
… maar het herstel in Japan en Europa bleef achter
Inflatie stabiel …
… ondanks olieprijsstijgingen
beleidsrente, hebben de autoriteiten getracht de groei te temperen. Ook de Japanse economie groeide aan het begin van 2004 hard dankzij grotere uitvoer naar landen in de Aziatische regio. Substantieel herstel van de binnenlandse vraag in Japan bleef echter uit, terwijl voor aanhoudend herstel juist meer binnenlandse dynamiek noodzakelijk was. Aan het eind van het jaar viel de Japanse economie terug in een recessie. In Europa trad in 2004 geleidelijk herstel op. Evenals in Japan bleven de binnenlandse bestedingen in veel Europese landen zwak, in het bijzonder de consumptieve uitgaven. De groei van de landen in Midden- en Oost-Europa stak gunstig af bij die van andere Europese landen. De mondiale inflatie kwam in 2004 uit op hetzelfde niveau als in het voorafgaande jaar (3,7%). Weliswaar ging van de energieprijsstijgingen opwaartse druk uit op de inflatie, maar die bleef beperkt doordat de hogere energieprijzen slechts in beperkte mate tot hogere loonkosten leidden. Bovendien hadden de productiviteitswinst en wereldwijde concurrentie een temperende werking op de inflatie. Doordat de inflatiedreiging in het eurogebied beperkt bleef, en in Japan nog steeds sprake was van licht dalende consumentenprijzen, konden de centrale banken van het eurogebied en Japan de ruime monetaire verhoudingen handhaven. Ook in de vs bleef het monetaire beleid accommoderend, ondanks meerdere verhogingen van de beleidsrente door de Federal Reserve. De dollarprijs van olie (uk Brent) lag in 2004 gemiddeld 34% hoger dan in 2003. In oktober 2004 werd een niveau van net boven usd 50 per vat bereikt. In nominale termen overschreed de olieprijs daarmee voor het eerst het niveau van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Gecorrigeerd voor het algemene prijspeil was olie destijds echter ongeveer twee keer zo duur. De belangrijkste oorzaak voor de prijsstijging van olie in 2004 was de voortdurend toenemende vraag uit China, waardoor ook veel andere grondstoffen sterk in prijs stegen. De productiecapaciteit van olie kon niet snel genoeg worden aangepast aan de gestegen vraag, waardoor de grenzen van de productiemogelijkheden in zicht kwamen (grafiek 1.1). Onder deze omstandigheden veroorzaakten berichten over onder andere problemen bij de Russische olieproducent Yukos en over spanningen in Irak voor grotere prijsfluctuaties dan anders het geval geweest zou zijn. Door structurele veranderingen van de economie, zoals de afgenomen energie-intensiteit van de productie en beter verankerde inflatieverwachtingen, zijn de macro-economische effecten van een vergelijkbare stijging van de energieprijzen tegenwoordig geringer dan vijfentwintig jaar geleden. Toch kunnen aanhoudend hoge olieprijzen nog steeds een substantiële invloed hebben op de wereldeconomie, omdat ze leiden tot hogere productiekosten en een groter beslag leggen op de besteedbare inkomens in de olie-importerende landen dan lagere olieprijzen.
Grafiek 1.1 Olieprijs en onbenutte productiecapaciteit opec Dollars per vat respectievelijk miljoenen vaten per dag; maandcijfers
55
8
50
7
45
6
40
5
35
4
30
3
25
2
20
1
15
Olieprijs, usd per vat opec, schaal rechts
0 00
01
02
03
04
05
Bron: iea en Thomson Financial.
34
dnb / Jaarverslag 2004
Mondiale ontwikkelingen
Grafiek 1.2 Financiering Amerikaans lopende rekeningtekort Procenten bbp; 4-kwartaals voortschrijdende gemiddelden
6
Netto particuliere kapitaalstroom
5 4 3
Netto officiële kapitaalstroon
2 1 0 -1 -2 61
66
71
76
81
86
91
96
01
Bron: Bureau of Economic Analysis.
In het afgelopen jaar ging veel aandacht uit naar mondiale onevenwichtigheden op de betalingsbalans. Vooral de stijging van het tekort op de Amerikaanse lopende rekening naar 5,7% van het bbp sprong in het oog. Het hoge tekort op de lopende rekening weerspiegelde de aanhoudend lage particuliere besparingen en de negatieve overheidsbesparingen, die tot uitdrukking kwamen in een begrotingstekort boven 4% bbp. Internationale beleggers bleven bereid het Amerikaanse tekort op de lopende rekening te financieren zonder dat dit gepaard ging met oplopende rentes. Dit hing deels samen met het feit dat de monetaire autoriteiten van Japan, China en andere (hoofdzakelijk Aziatische) landen in toenemende mate Amerikaanse overheidsobligaties verwierven om de appreciatie van hun valuta ten opzichte van de Amerikaanse dollar tegen te gaan (grafiek 1.2). Door het snel oplopen van zowel de externe schuld als het begrotingstekort van de vs is de onzekerheid over de financiering van hoge tekorten op de Amerikaanse lopende rekening toegenomen. Daardoor is de wisselkoers van de Amerikaanse dollar in 2004 opnieuw onder neerwaartse druk gekomen. Bij het afsluiten van dit verslag noteerde de handelsgewogen wisselkoers van de Amerikaanse dollar 18% lager dan gemiddeld in de periode 1980-2004.
Onevenwichtigheden op de betalingsbalansen …
… veroorzaakten druk op de dollarkoers
1.2 Verenigde Staten: sterke bestedingen bij achterblijvende werkgelegenheidsgroei De vs kenden in 2004 een economische groei van 4,4%, tegen 3,0% in 2003 (tabel 1.2). Ondanks de waardevermindering van de dollar, was de netto bijdrage van de externe sector aan de groei negatief. De uitvoer is gestegen, maar de invoer steeg nog meer onder invloed van de toename van de binnenlandse bestedingen. De overige bestedingscategorieën leverden een positieve bijdrage aan de groei. De lage kapitaalmarktrente vormde een stimulans voor de bedrijfsinvesteringen en de consumptieve uitgaven. Bedrijven investeerden vooral in ict-goederen, die goed waren voor meer dan de helft van de groeibijdrage van de investeringen. De consumptie ondervond een impuls van uitgaven door huizenbezitters, die op ruime schaal de overwaarde van hun woning hebben verzilverd of hun hypotheek hebben overgesloten tegen een lagere rente. Mede hierdoor nam de consumptiegroei in het afgelopen jaar toe, ondanks een beperkte groei van het besteedbare inkomen, die samenhing met de achterblijvende werkgelegenheidsgroei. De lagere groei van de werkgelegenheid vergeleken met eerdere perioden van economisch herstel wordt weerspiegeld in de gunstige ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Niet alleen dnb / Jaarverslag 2004
35
Amerikaanse groei gedragen door consumptie …
… ondanks achterblijvende werkgelegenheidsgroei
Mondiale ontwikkelingen
Tabel 1.2 Bestedingen Verenigde Staten Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
2002
2003
2004 2004
2005 i
ii
iii
iv
i
Groeivoeten 1 Bbp Particuliere consumptie Overheidsbestedingen Particuliere investeringen 2 ICT investeringen Export Import
1,9
3,0
4,4
1,1
0,8
1,0
0,9
0,8
3,1
3,3
3,8
1,0
0,4
1,3
1,0
0,9
4,4
2,8
1,9
0,6
0,5
0,2
0,2
0,1
-4,9
5,1
10,3
1,1
3,3
2,1
2,5
1,2
-4,2
12,0
16,1
3,8
3,9
3,4
1,8
4,2
-2,3
1,9
8,6
1,8
1,8
1,5
0,8
1,7
3,4
4,4
9,9
2,6
3,0
1,1
2,7
3,5
2,1
2,3
2,7
0,7
0,3
0,9
0,7
0,6
0,8
0,5
0,4
0,1
0,1
0,0
0,0
0,0
-0,8
0,8
1,6
0,2
0,5
0,3
0,4
0,2
-0,2
0,5
0,8
0,2
0,2
0,2
0,1
0,2
0,4
-0,1
0,4
0,3
0,2
-0,2
0,1
0,3
-0,7
-0,4
-0,6
-0,2
-0,3
0,0
-0,3
-0,4
Bijdragen aan bbp-groei 3 Particuliere consumptie Overheidsbestedingen Particuliere investeringen 2 ICT investeringen Voorraadvorming Netto export
1 Kwartaalcijfers: ten opzichte van direct voorafgaande periode. 2 Exclusief voorraadvorming.
Iets hogere inflatoire druk …
… leidde tot renteverhoging richting een meer neutraal niveau
3 Door statistische verschillen tellen bijdragen niet altijd geheel op tot de bbp-groei. Bron: Bureau of Economic Analysis.
was de groei van de arbeidsproductiviteit per uur na de recessie van 2001 minder teruggevallen dan na eerdere recessies, maar ook was het daaropvolgende herstel van de arbeidsproductiviteitsgroei juist sterker. In 2004 nam de arbeidsproductiviteit per uur toe met circa 5%, mede als gevolg van de ict-investeringen in alle sectoren van de economie. Bovendien vond een verschuiving van werkgelegenheid plaats in de richting van industriële bedrijfstakken met een relatief hoge arbeidsproductiviteit. De toename van de arbeidsproductiviteit per uur en de ruime arbeidsmarkt matigden de stijging van de arbeidskosten per eenheid product. Als gevolg hiervan bleef de inflatoire druk vanuit de arbeidsmarkt beperkt. Dit is in overeenstemming met een bezettingsgraad van de productiecapaciteit die met 79,2 aan het eind van 2004 nog altijd onder het langjarige gemiddelde van 82 lag. Niettemin steeg de consumentenprijsinflatie van 2,3% in 2003 tot 2,7% in 2004. De belangrijkste oorzaak lag in de energieprijsstijging. Dit komt naar voren in de ontwikkeling van de invoerprijzen, die in het afgelopen jaar in belangrijke mate werd bepaald door de stijging van de olieprijs (grafiek 1.3). De depreciatie van de dollar werd nog nauwelijks vertaald in hogere afzetprijzen. Zoals gebruikelijk hebben bedrijven deze wisselkoersontwikkeling in eerste instantie hoofdzakelijk in hun winstmarges opgevangen. In dit klimaat met een iets toenemend inflatierisico begon de Federal Reserve in juni 2004 met het geleidelijk verhogen van de beleidsrente. Daarmee kwam een eind aan een periode van een jaar waarin de beleidsrente zich op het historisch lage niveau van 1% bevond. In de periode tussen medio 2004 en het afsluiten van dit verslag heeft de Federal Reserve de beleidsrente in acht stappen verhoogd tot 3%. Hiermee bevindt de beleidsrente zich nog altijd op een historisch laag niveau. Van de lage beleidsrente en de gunstige inflatievooruitzichten ging een matigende invloed uit op de kapitaalmarktrente. Ook de grote vraag naar Amerikaanse 36
dnb / Jaarverslag 2004
Mondiale ontwikkelingen
Grafiek 1.3 Inflatie en invoerprijzen Verenigde Staten Procenten respectievelijk procentuele jaarmutaties; maandcijfers 4
10
3
5
2
0
1
-5
Inflatie
0
Invoerprijs, schaal rechts
-10 95
97
99
01
03
05
Bron: Bureau of Labor Statistics en Thomson Financial.
obligaties oefende neerwaartse invloed uit op de lange rente. Belangrijke vragende partijen waren Aziatische monetaire autoriteiten, die de koers van hun valuta’s trachtten te stabiliseren ten opzichte van de Amerikaanse dollar, en daarbij een ondergeschikte rol toekenden aan het rendement op deze beleggingen. Daarnaast werden de obligaties gekocht door Amerikaanse pensioenfondsen, die de samenstelling van hun activa beter probeerden te laten aansluiten bij hun (langlopende) verplichtingen. Ondanks de lichte stijging is het niveau van de kapitaalmarktrente van 4,2% bij het afsluiten van dit verslag laag gezien de gunstige vooruitzichten voor de economische groei. Ook zijn de risicopremies op de markt voor bedrijfsobligaties gedaald tot historisch lage niveaus (zie ook hoofdstuk 6, paragraaf 6.2). De daling van de kapitaalmarktrente droeg het afgelopen jaar bij aan de acceleratie van de Amerikaanse huizenprijsstijging tot een historisch zeer hoog niveau (grafiek 1.4). Deze ontwikkeling deed zich voor ondanks een verdere stijging van het aanbod van woningen door nieuwbouw. Het risico bestaat dat een stijging van de kapitaalmarktrente een correctie van de huizenprijzen in gang zet. Een daling van de huizenprijzen kan de Amerikaanse consumptie schaden, aangezien de huizenbezitters dan geconfronteerd worden met vermogensverlies en er geen overwaarde meer is die verzilverd kan worden. Het overheidstekort handhaafde zich in 2004 boven 4% bbp. De federale regering heeft ombuigingen aangekondigd waarvan de opbrengsten onzeker zijn, Grafiek 1.4 Huizenmarkt Verenigde Staten Procentuele jaarmutaties respectievelijk procenten; kwartaalcijfers 18
15
Huizenprijs 10
15
5
12
0
9
-5
6
Kapitaalmarktrente, schaal rechts
3
-10 80
82
84
86
88
90
92
94
96
98
00
02
04
Bron: Office of Federal Housing Enterprise Oversight (ofhea) en Thomson Financial.
dnb / Jaarverslag 2004
37
Uitbundige huizenmarkt …
… en aanhoudend expansief budgettair beleid
Mondiale ontwikkelingen
zoals de reductie van landbouwsubsidies. Zij heeft de budgettaire consequenties van de aanwezigheid van troepen in Irak en Afghanistan nog niet volledig verwerkt in de begroting. Het expansieve beleid en de kans op budgettaire tegenvallers leiden tot zorgen over de houdbaarheid van de publieke financiën op lange termijn, mede omdat de budgettaire gevolgen verbonden aan de vergrijzing van de bevolking omvangrijk zijn. Het hoge overheidstekort vormt samen met het particuliere spaartekort het spiegelbeeld van het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans van meer dan 5% bbp. Zorgen omtrent dit hoge lopenderekeningtekort leidden in het afgelopen jaar tot neerwaartse druk op de wisselkoers van de dollar (zie paragraaf 1.1) 1.3 Japan: aanvankelijke opleving zet niet door Japanse groei in de loop van het jaar sterk afgenomen …
Na een sterke start in het eerste kwartaal van het verslagjaar liep de Japanse economie een forse groeivertraging op (tabel 1.3). De terugval van de groei had verschillende oorzaken. Zo vielen in de tweede helft van 2004 de netto exporten terug, mede door een vertraging van de vraag naar Japanse ict-producten. Daarnaast hadden de pensioenhervormingen, die stapsgewijs de pensioenpremies verhogen en de uitkeringen verlagen, een drukkend effect op de consumptie. In de tweede helft van 2004 werd Japan getroffen door een zware aardbeving in het district Niigata en door een recordaantal tyfonen dat het Japanse vasteland bereikte. De vooruitzichten voor de Japanse economie zijn gunstiger dan de groeivertraging in de tweede helft van het verslagjaar suggereert. Zo namen de bedrijfsinveste-
Tabel 1.3 Bestedingen Japan Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
2002
2003
2004 2004 i
ii
iii
iv
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
-0,3
1,4
2,7
1,5
-0,3
-0,3
0,1
0,5
0,2
1,5
0,7
0,1
-0,2
-0,3
2,6
1,2
2,7
1,2
0,8
0,3
0,8
-5,7
0,9
1,6
0,4
-1,5
-0,3
0,1
7,3
9,1
14,3
4,7
3,5
0,6
1,2
1,3
3,8
8,9
3,3
2,0
2,2
2,4
0,3
0,1
0,8
0,4
0,0
-0,1
-0,1
0,4
0,2
0,5
0,2
0,1
0,1
0,1
-1,5
0,2
0,4
0,1
-0,4
-0,1
0,0
-0,2
0,2
0,2
0,5
-0,3
0,0
0,2
0,6
0,6
0,8
0,3
0,2
-0,1
-0,1
Groeivoeten 1 Bbp Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen 2 Export Import Bijdragen aan bbp-groei 3 Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen 2 Voorraadvorming Netto export
Toelichting: Het verschil tussen de getotaliseerde kwartaalmutaties en het jaargroeicijfer van de bestedingen was in 2004 uitzonderlijjk groot, vanwege de hoge groei in het vierde kwartaal van 2003 (zogenaamd basiseffect).
38
1 Kwartaalcijfers: ten opzichte van direct voorafgaande periode; seizoenvrij. 2 Exclusief voorraadvorming. 3 Door statistische verschillen tellen bijdragen niet altijd geheel op tot de bbp-groei. Bron: Thomson Financial.
dnb / Jaarverslag 2004
Mondiale ontwikkelingen
ringen toe ten opzichte van 2003, gestimuleerd door een oplopende winstgevendheid. Ook was het producentenvertrouwen in 2004 robuust, in lijn met de stijging van de brede aandelenindex met circa 10%. Daarnaast daalde de werkloosheid met 0,6 procentpunt naar 4,7% en was de daling van de lonen beperkter dan in voorgaande jaren. De banengroei droeg bij aan een herstel van het besteedbare inkomen en ondersteunde het consumentenvertrouwen. In de loop van 2004 rees de hoop op een einde aan de deflatie. De cpi-inflatie liep in het vierde kwartaal op naar 0,5% op jaarbasis, de eerste prijsstijging in zeven jaar. Dit positieve inflatiecijfer werd deels veroorzaakt door een statistische correctie, die voortkwam uit een te hoog aandeel van sterk in prijs gedaalde goederen (zoals ict-goederen) in het consumptiemandje. Los van deze statistische correctie kwam de stijging voornamelijk door een toename van de prijzen van vers voedsel en energie. De onderliggende prijsindex (exclusief voedsel en energie) daalde daarentegen met 0,4% op jaarbasis. Teneinde de deflatie te bestrijden, verruimde de Japanse centrale bank begin 2004 wederom het monetaire beleid. De centrale bank verhoogde de kwantitatieve doelstelling voor de omvang van de basisgeldhoeveelheid naar Yen 30-35 biljoen (circa eur 250 miljard) en hield de beleidsrente de rest van het jaar op nul. Niettemin daalde de bancaire kredietverlening in 2004 opnieuw. Dit hing samen met de nog steeds zwakke financiële structuur van Japanse banken en bedrijven en met het naar omstandigheden relatief hoge niveau van de reële kapitaalmarktrente van circa 2,5%. Toch waren er ook enkele lichtpuntjes. De verhouding van slechte leningen ten opzichte van de totale uitstaande bancaire leningen daalde naar 5,5% in de eerste 9 maanden van 2004, komend van 6,2% in 2003. De Japanse toezichthouder streeft ernaar deze verhouding te laten afnemen naar 4% in 2005. Verder steeg de winstgevendheid van banken, hetgeen zich vertaalde in een relatief gunstige ontwikkeling van hun aandelenkoersen. Het overheidstekort beliep in 2004 7,1% bbp en de bruto overheidsschuld steeg naar 163% bbp. Een dergelijk hoge schuldquote maakt het overheidssaldo bijzonder gevoelig voor veranderingen van het renteniveau.
… maar hoop op einde deflatie neemt toe
Overheidsschuld verder opgelopen
1.4 Europa: sterke groei buiten het eurogebied In 2004 versnelde de groei van het bbp in de uitgebreide Unie tot 2,4% (2003: 0,9%; grafiek 1.5). Met een aandeel van ongeveer 72% in het Europese bbp worden de economische prestaties van de eu voor het overgrote deel bepaald door het eurogebied (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.1). De landen die geen deel uitmaken van het eurogebied – het Verenigd Koninkrijk (vk), Zweden, Denemarken en de tien nieuwe eulidstaten – maakten de afgelopen jaren over het algemeen een relatief sterke groei
Grafiek 1.5 Economische groei en inflatie Procenten Bbp-groei
Inflatie
6
10
5
8
4
eu-25
6
Eurogebied
3 4
2
Verenigd Koninkrijk
2
1
0
0 99
00
01
02
03
04
99
00
01
02
03
04
Bron: Eurostat.
dnb / Jaarverslag 2004
39
Nieuwe eu-lidstaten
Mondiale ontwikkelingen
Relatief sterke groei in het VK …
… en de nieuwe lidstaten
door. Zo groeide de Britse economie vanaf 1993 ieder jaar sterker (gemiddeld 1,1 procentpunt) dan die van het huidige eurogebied. De werkloosheid in het vk behoorde met 4,7% van de beroepsbevolking tot de lagere binnen de geïndustrialiseerde wereld. Deze goede prestaties zijn mede toe te schrijven aan de structurele hervormingen die vanaf de jaren tachtig hebben geleid tot relatief flexibele arbeids- en productmarkten. Naast het vk voerden ook Denemarken en Zweden verschillende succesvolle structurele hervormingen door. In beide landen ligt de werkloosheid sinds het midden van de jaren negentig aanmerkelijk lager dan in het eurogebied. De relatief sterke economische groei van de nieuwe eu-lidstaten weerspiegelde het convergentieproces dat deze landen doormaken. Wel moet worden opgemerkt dat ook bij het huidige groeitempo het nog decennia zal duren voordat het aanzienlijke welvaartsverschil met het eurogebied is ingelopen. Bij voortzetting van de groeiprestaties tussen 1996 en 2003 bereikt bijvoorbeeld Polen pas over 3/4 eeuw het gemiddelde inkomensniveau in de 15 oude eu-lidstaten. Zelfs de snel groeiende Baltische staten hebben daarvoor nog ruim 30 jaar nodig, al is het twijfelachtig of zij hun hoge groeitempo (circa 7% per jaar) zo lang zullen kunnen volhouden. Veel nieuwe lidstaten kennen een groot onbenut arbeidspotentieel, dat zich uit in een lage participatiegraad en/of hoge werkloosheid. Het activeren van dit arbeidspotentieel kan een wezenlijke bijdrage leveren aan een snellere convergentie met de oude lidstaten, net als het afbouwen van regelgeving die de mededinging belemmert. De gemiddelde inflatie van de tien nieuwe lidstaten nam voor het eerst sinds 2000 weer toe, maar verborg aanzienlijke verschillen tussen de nieuwe lidstaten. De geldontwaarding varieerde in 2004 van 1,1% in Litouwen tot 7,4% in Slowakije. 1.5 Opkomende economieën: groeiversnelling houdt aan
Opkomende economieën bleven sterk groeien
De groei in de opkomende economieën nam verder toe, ondersteund door stijgende grondstoffenprijzen en de aanhoudend gunstige mondiale financieringsvoorwaarden (grafiek 1.6). Daarnaast profiteerden deze landen van een robuuste wereldhandelsgroei, gedreven door de groei in de vs en door toenemende handel tussen de opkomende economieën zelf – vooral in Azië. De hogere groei was zowel te zien in Azië, als in Latijns-Amerika en Afrika. Ondanks het feit dat veel opkomende Aziatische economieën in 2004 werden getroffen door de vogelpest in het begin van het jaar en de vloedgolf aan het eind van het jaar, bleef de economische groei hoog. In de gebieden die getroffen waren
Grafiek 1.6 Groei en inflatie in opkomende economieën Procenten 12
Bbp 10
Inflatie
8 6 4 2 0
Azië
Midden- en Zuid-Amerika
-2 02
03
04
02
03
04
Bron: imf.
40
dnb / Jaarverslag 2004
Mondiale ontwikkelingen
door de vloedgolf, was het menselijke leed enorm. Tot nu toe lijken de macro-economische gevolgen van deze ramp beperkt. In veel Aziatische opkomende economieën nam de binnenlandse vraag toe. De handel binnen de regio bleef ook sterk, ondersteund door relatief stabiele wisselkoersverhoudingen tussen de meeste Aziatische landen en de hoge groei in China. Ook de toenemende kapitaalinstroom en de laag blijvende risicopremies voor de regio stimuleerden de economische groei. In een aantal landen, zoals Korea en Maleisië, leidde de combinatie van sterkere groei en stijgende olieprijzen tot hogere inflatie. De relatief hoge energie-intensiteit van deze landen speelde hier een rol. China bleef de belangrijkste groeimotor van de Aziatische regio. De Chinese bbp-groei nam in 2004 wederom toe (tot 9,5%) en kwam daarmee hoger uit dan verwacht. De groeistijging is grotendeels toe te schrijven aan een toegenomen binnenlandse vraag. Om oververhitting te voorkomen, verhoogden de Chinese autoriteiten voor het eerst in negen jaar de rente. Deze stap volgde op eerdere kwantitatieve maatregelen, zoals beperkingen van de bancaire kredietverlening, die waren gericht op het afremmen van de investeringen in sommige snel groeiende sectoren (zoals de staalindustrie). Hoewel de inflatie aan het eind van het jaar was teruggelopen, waren er weinig tekenen van lagere groei of van een substantiële verandering in de samenstelling van de groei. Investeringen leverden nog steeds de grootste bijdrage. De toenemende integratie van China in de wereldeconomie was zichtbaar in de groei van zowel de handel als de directe buitenlandse investeringen. De Chinese concurrentiepositie werd bevorderd door de koppeling van de Chinese renminbi aan de dollar, die tot een lichte depreciatie tegenover andere regionale munten leidde. De groei bleef ook robuust in India, de tweede groeimotor van de regio. In ZuidKorea begon de consumptie weer aan te trekken, na een periode van lage groei, die samenhing met het opgelopen schuldniveau van huishoudens. Het herstel in Latijns-Amerika zette zich in 2004 voort, mede dankzij het eerder genoemde gunstige financieringsklimaat. Landen in deze regio hebben de lage risicopremies gebruikt om schuld te herstructureren en deels af te lossen. Daardoor is de regio als geheel op netto-basis een kapitaalexporteur geworden. Een verder teken van economisch evenwichtsherstel in Latijns-Amerika was de afname van de inflatie in de meeste landen. Hogere grondstoffenprijzen, vooral voor olie, droegen in Rusland bij aan een hoge groei en een toenemend overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans. Meer dan 50% van de Russische uitvoer bestaat uit olie en gas. Dankzij belastingen op olieopbrengsten, kende Rusland een overschot op de overheidsbegroting. De inflatie is licht teruggelopen, maar is nog steeds hoog omdat het monetaire beleid aan de ruime kant is ter voorkoming van een wisselkoersappreciatie. De groei in Afrika nam toe ten opzichte van een jaar eerder, maar kwam lager uit dan in de rest van de wereld. De combinatie van ziekte (in het bijzonder hiv/aids), oorlog en natuurrampen zorgde ervoor dat de regio relatief gezien achteruit ging. In Zuid-Afrika nam de groei iets toe (naar 3,7%), maar deze bleef lager dan het gemiddelde in Afrika.
dnb / Jaarverslag 2004
41
Binnenlandse vraag in Azië trok aan …
… en nog geen zachte landing zichtbaar in China
Lage risicopremies gunstig voor Latijns-Amerika
Weer hoge groei in Rusland …
… maar Afrika blijft achter
2 Eurogebied
2.1 Economische groei: geleidelijk herstel De economie van het eurogebied is in het verslagjaar verder hersteld. Gecorrigeerd voor werkdageffecten kwam de bbp-groei uit op 1,8% (tabel 2.1). Daarmee bleef de groei nog iets achter bij de potentiële groei, die door de oeso wordt geschat op 2,0% per jaar. Het verschil tussen het feitelijke en het potentiële bruto binnenlands product (bbp) – de output gap – nam volgens de oeso dan ook licht toe, tot -1,6% bbp. Het groeiherstel was niet gelijkmatig over het jaar verdeeld. In de eerste helft van het jaar nam de productie sterk toe, maar in de tweede helft van het jaar zakte het groeitempo terug. Over 2004 als geheel steeg de Europese uitvoer fors, al was de groei geconcentreerd in de eerste helft van het jaar. De wereldhandel nam toe met bijna 10% en daarvan profiteerde ook het eurogebied. Tegelijkertijd ondervond de Europese export enige tegenwind van de appreciatie van de euro, die in effectieve termen – gewogen naar handelspartners – circa 14% bedroeg in de afgelopen twee jaar. Het effect van de wisselkoers moet echter niet worden overdreven: volgens modelsimulaties wordt de ontwikkeling van de in- en uitvoer vooral bepaald door de wereld-
Tabel 2.1 Bestedingen eurogebied Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
2002
2003
2004 2004 i
ii
iii
iv
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
0,9
0,5
2,1
0,7
0,5
0,3
0,2
0,6
1,1
1,2
0,7
0,0
0,1
0,6 0,2
Groeivoeten Bbp 1 Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen Export 2 Import 2
3,1
1,6
1,6
0,2
0,3
0,6
-2,6
-0,4
2,1
-0,2
0,5
0,5
0,6
1,9
0,4
6,3
1,4
3,1
1,0
0,3
0,4
2,2
6,5
0,3
2,9
2,6
0,7
0,4
0,6
0,7
0,4
0,0
0,1
0,3
0,6
0,3
0,3
0,0
0,1
0,1
0,0
-0,6
-0,1
0,4
0,0
0,1
0,1
0,1
Bijdragen aan bbp-groei 3 Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen2 Voorraadvorming Netto export
-0,1
0,3
0,5
-0,1
0,1
0,6
-0,2
0,6
-0,6
0,1
0,4
0,2
-0,6
-0,1
1 Kwartaalcijfers zijn seizoenvrij en leiden tot een significant lager bbp jaargroeicijfer (1,8%); groeivoeten en bijdragen ten opzichte van direct voorafgaande periode. 2 Inclusief intra-emu handel.
dnb / Jaarverslag 2004
3 Door statistische verschillen tellen bijdragen niet altijd geheel op tot de bbp-groei. Bron: Eurostat.
43
Herstel won in 2004 aan kracht
Exporten waren voornaamste groeimotor …
Eurogebied
… maar binnenlandse bestedingen bleven nog achter
Langdurige groeiverschillen grote EMU-landen
handelsgroei en die was zoals gezegd sterk in 2004. Overigens was de groeibijdrage van het uitvoersaldo in het afgelopen jaar bescheiden, omdat ook de invoer vrij sterk toenam. De groei van de particuliere consumptie bleef zeer gematigd, al trad in het laatste kwartaal van 2004 een versnelling op. De particuliere consumptiegroei was in de afgelopen vier jaar cumulatief ongeveer 1 procentpunt lager dan tijdens de vorige conjuncturele neergang van begin jaren negentig, terwijl de omstandigheden voor de consumptiegroei juist gunstiger waren. Het beschikbaar inkomen groeide sinds 2001 circa 4 procentpunt harder dan in de jaren negentig (grafiek 2.1). Daarnaast was de reële lange rente in de afgelopen neergang fors lager dan 10 jaar geleden, en ook de werkloosheid bleef gemiddeld lager. Een mogelijke verklaring is dat de beperkte groei van de particuliere consumptie mede het gevolg is van een gebrek aan vertrouwen, bijvoorbeeld door onzekerheid over de arbeidsmarktsituatie en over hervormingen van de sociale zekerheid en de pensioenvoorzieningen. De investeringen lieten een redelijke groei zien, met name in de tweede helft van 2004. De financieringsvoorwaarden bleven zeer gunstig, getuige de lage kapitaalmarktrente. Bovendien heeft het bedrijfsleven vorderingen gemaakt met balansherstructurering: de schuldverhouding is al sinds 2001 gestabiliseerd, en veel Europese bedrijven hebben de looptijd van hun schuld verlengd. De winstgevendheid van bedrijven is sinds eind 2003 ook duidelijk verbeterd. Het verschil tussen de bbpdeflator en de loonkosten per eenheid product – een benadering van de veranderingen van de winstmarge – bedroeg sindsdien 2 procentpunten. Opvallend zijn de verschillende prestaties in de vier grootste emu-landen (tabel 2.2). In Frankrijk en Spanje was de bbp-groei in 2004 hoger dan het Europese gemiddelde, terwijl de Duitse en Italiaanse bbp-groei duidelijk daarbij achterbleef. Deze tweedeling bestaat al sinds de tweede helft van de jaren negentig, en houdt verband met een aantal structurele zwakheden van de Duitse en Italiaanse economie. In Duitsland is de achterblijvende groei vermoedelijk het gevolg van de kosten van de hereniging en de hoge werkloosheid, mede door de inflexibele arbeidsmarkt. Dit heeft mogelijk het vertrouwen van consumenten en producenten aangetast. DaarGrafiek 2.1 Consumptie en inkomen eurogebied Index 1991 respectievelijk 2001=100 106
Particuliere consumptie 104
Besteedbaar inkomen 102
100
98 91
92
93
94
01
02
03
04
106
104
102
100
98
Toelichting: Reële cumulatieve cijfers.
44
Bron: Thomson Financial.
dnb / Jaarverslag 2004
Eurogebied
Tabel 2.2 Economische groei emu-landen Procenten ten opzichte van direct voorafgaande periode
2002
België Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Spanje Eurogebied
2003
2004 2004 i
ii
iii
iv
0,9
1,3
2,9
0,8
0,7
0,9
0,3
0,2
0,0
1,6
0,5
0,4
0,0
-0,2
2,2
2,4
3,7
1,0
0,8
1,1
0,6
1,2
0,5
2,5
0,8
0,7
0,0
0,9
3,8
4,7
4,2
3,2
-0,6
1,8
-0,1
6,1
3,7
5,4
.
.
.
. -0,4
0,4
0,3
1,2
0,5
0,4
0,4
2,5
2,9
4,5
.
.
.
.
0,6
-0,9
1,4
0,9
-0,1
0,3
0,0
1,2
0,8
2,0
0,6
0,8
0,8
0,3
0,4
-1,1
1,0
1,0
0,9
-1,0
-0,3
2,2
2,5
2,7
0,8
0,5
0,6
0,8
0,9
0,5
2,1
0,7
0,5
0,3
0,2
Toelichting: Bbp volume; voor seizoen en werkdagen gecorrigeerd met uitzondering van het eurogebied, Finland,
Griekenland, Ierland en Portugal (alleen voor seizoen gecorrigeerd). Bron: Eurostat en cbs.
naast had de verbetering van de Duitse concurrentiepositie – door een lagere loongroei dan in andere emu-landen – een negatieve invloed op het beschikbaar inkomen. In Duitsland bleef dan ook vooral de groei van de binnenlandse bestedingen achter. In Italië werd de groei van de uitvoer gehinderd door de voortdurende verslechtering van de Italiaanse concurrentiepositie. Italië heeft hier extra last van, omdat een groot deel van de uitvoer is geconcentreerd in sectoren met een lage toegevoegde waarde, zoals textiel. Bij dergelijke producten wordt relatief sterk op basis van de prijs geconcurreerd, zodat een verslechtering van de concurrentiepositie snel tot marktverlies leidt. Ten slotte is de vergrijzingsdruk in Italië groter dan in de andere Europese landen, wat de relatieve groeiprestatie ook in de toekomst neerwaarts kan beïnvloeden. De arbeidsmarkt binnen het eurogebied vertoonde in 2004 weinig dynamiek. De werkgelegenheid groeide met 0,5% slechts langzaam, en de werkloosheid schommelde het hele jaar rond 8,9% van de beroepsbevolking. Opvallend genoeg bleef de werkgelegenheidsgroei in de afgelopen vier jaar wel veel sterker dan in voorgaande recessies, zodat de productiviteitsgroei juist achterbleef (grafiek 2.2). Een deel van dit verschil houdt mogelijk verband met een relatief optimistische verwachting van bedrijven over het conjunctuurherstel, die overigens niet is uitgekomen. In een neergang houden bedrijven doorgaans arbeidskrachten vast (labour hoarding), bijvoorbeeld omdat ze spoedig conjunctuurherstel verwachten. In de afgelopen neergang was deze labour hoarding ongeveer een procentpunt van de werkgelegenheid sterker dan in voorgaande recessies. Hierdoor zijn in bedrijven meer onbenutte arbeidskrachten beschikbaar dan in vergelijkbare perioden in het verleden, en is het waarschijnlijk dat de werkgelegenheidsgroei tijdens het komende herstel wat zal achterblijven. Het verschil met vorige cycli lijkt overigens deels structureel van aard. Sinds 1996 was het tempo van de technologische ontwikkeling in Europa namelijk lager dan in het decennium daarvoor. Dit contrasteert met de Verenigde Staten (vs), waar de technologische ontwikkeling sinds 1996 juist sneller verliep dan in het verleden, vooral doordat de flexibele Amerikaanse economie het gebruik van ict in veel secdnb / Jaarverslag 2004
45
Arbeidsmarkt vertoonde weinig dynamiek
Eurogebied
Grafiek 2.2 Samenstelling bbp-groei eurogebied na begin recessies Procenten bbp; gecumuleerde kwartaalmutaties 1980-i
1992-ii
2001-i
6
6
6
4
4
4
2
2
2
0
0
0
-2
-2
-2
-4
-4
-4
Bbp Arbeidsproductiviteit Werkgelegenheid
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10111213141516
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10111213141516
Toelichting: Cumulatieve groei bbp, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit 16 kwartalen na begin recessie.
Progressie met Lissabonagenda onvoldoende
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10111213141516
Bron: Thomson Financial en oeso.
toren mogelijk maakte. Deze achterblijvende technologische ontwikkeling in Europa zorgt voor een lagere groei van de arbeidsproductiviteit en is daarmee één van de oorzaken dat de potentiële groei in Europa lager is dan die in de vs. De andere oorzaak is een lagere groei van de ingezette hoeveelheid arbeid. Zowel de beroepsbevolking als het aantal gewerkte uren groeit in Europa minder snel dan in de vs, en dit wordt slechts deels gecompenseerd door een hogere groei van de arbeidsparticipatie. In 2000 in Lissabon had Europa zichzelf het ambitieuze doel gesteld om in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te zijn. De lagere potentiële groei onderstreept echter dat Europa er niet in slaagt het verschil met de vs in te lopen. In 2004 heeft een werkgroep onder voorzitterschap van oud-premier Kok geconcludeerd dat onvoldoende progressie is gemaakt met de Lissabonagenda, mede door gebrek aan politieke daadkracht. Structurele hervormingen verdienen de komende jaren prioriteit om de achterstand ten opzichte van de vs te verkleinen. 2.2 Inflatie: stabiele prijsontwikkeling verbergt volatiele componenten
Inflatiedruk beperkt
Olieprijsontwikkeling gedempt door euro-appreciatie …
De inflatie, gemeten op basis van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp), bedroeg in het eurogebied 2,1% in 2004, hetzelfde als het voorgaande jaar. De inflatie steeg in mei tot boven 2% en vertoonde gedurende het jaar verder weinig dynamiek. Het relatief constante totaalcijfer herbergt tegengestelde ontwikkelingen van de twee meest volatiele inflatiecomponenten, energie en onbewerkt voedsel. De stijging van de energiecomponent van de inflatie bedroeg gemiddeld 4,5% in 2004 en stuwde de inflatie in het eurogebied op met ongeveer 0,4 procentpunt (grafiek 2.3). De energiecomponent werd grotendeels bepaald door de olieprijs, die in usd gemiddeld 34% hoger lag dan in 2003. Dat de stijging van de energiecomponent van de inflatie zo sterk achterbleef bij de olieprijsstijging kwam ten eerste omdat de olieprijsstijging gemeten in euro’s getemperd werd door de depreciatie van de Amerikaanse dollar. In euro’s was de olieprijs gemiddeld 22% hoger dan in het voorgaande jaar en bereikte daarmee net niet het recordniveau van 2000. Ten tweede stegen de prijzen van de twee onderdelen van de energiecomponent, autobrandstoffen en stookkosten, procentueel minder sterk dan de olieprijs, omdat ze voor een groot deel bestaan uit accijnzen, respectievelijk milieuheffingen. Een substantiële doorwerking van de hogere energieprijzen in de prijzen van andere producten is tot nu toe achterwege gebleven. Naast de eerder genoemde oor46
dnb / Jaarverslag 2004
Eurogebied
Grafiek 2.3 Opbouw inflatie eurogebied Procenten ten opzichte van vorige overeenkomstige periode respectievelijk procentpunten; maand- respectievelijk jaarcijfers
4
é é é é é é é é é é é é é é éé é é éééé éé é é é é é é é é ééé é é é é éé é é ééé é é é é é 2é é é é é é éé é é é é 3
1
Onbewerkte voedingsmiddelen
Energie
Overige goederen
0
Diensten -1 00
01
02
03
Toelichting: Geharmoniseerde index van consumentenprijzen (hicp). De staven geven
04
05
Inflatie
de bijdragen aan het totale inflatiecijfer van het desbetreffende jaar weer. Bron: Eurostat.
zaken met een meer structureel karakter (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.1), hield dit waarschijnlijk verband met het nog altijd bescheiden economische herstel in het eurogebied (zie paragraaf 2.1). Hierdoor waren ondernemers terughoudend om kostenstijgingen door te berekenen aan afnemers. De hogere energiekosten kwamen evenmin tot uitdrukking in de lonen, mede ten gevolge van de zwakke arbeidsmarkt. Bovendien werd de stijging van de energieprijzen ten dele gecompenseerd door de gematigde ontwikkeling van de prijzen van onbewerkt voedsel gedurende het jaar. Dankzij het gunstige weer stegen de prijzen van onbewerkt voedsel in 2004 slechts 0,6%, tegen 2,2% in 2003. De invloed van de Europese overheden op de prijsontwikkeling was opvallend in het verslagjaar. De overheid beïnvloedt prijzen via indirecte belastingen zoals accijnsheffing op alcohol en tabak en via prijsregulering, zoals in de gezondheidszorg. In het verslagjaar droegen indirecte belastingen en gereguleerde prijzen in totaal 0,6 procentpunt bij aan de inflatie, wat tweemaal zoveel is als het gemiddelde in de voorafgaande drie jaren (grafiek 2.4). In veel emu-landen steeg de invloed van overheidsmaatregelen op de inflatie in 2004, met name in Frankrijk, door de verhoging van de tabaksaccijnzen, en in Duitsland, door de hervorming van het ziektekostenstelsel. In deze landen kwam de totale invloed van overheidsmaatregelen op de inflatie uit op respectievelijk 0,7 en 0,9 procentpunt. Beide landen kenden een relatief slechte budgettaire situatie, zodat de verhoging van de gereguleerGrafiek 2.4 Bijdrage aan hicp-inflatie eurogebied Procentpunten 0,8
Gereguleerde prijzen 0,6
Indirecte belastingen
0,4
0,2
0 01
02
03
04
Bron: Thomson Financial.
dnb / Jaarverslag 2004
47
… en overheid draagt bij aan de inflatie
Eurogebied
Tabel 2.3 Inflatie emu-landen Procenten ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
België Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Spanje Eurogebied Idem, geschoond 1 Inflatiedivergentie Ongewogen standaarddeviatie Gewogen standaarddeviatie 2
2002
2003
2004 2004 i
ii
iii
iv
i
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
1,6
1,5
1,9
1,2
2,0
2,0
2,3
2,4
1,3
1,0
1,8
1,0
1,9
2,0
2,1
1,7
2,0
1,3
0,1
0,2
-0,2
0,2
0,3
0,2
1,9
2,2
2,3
2,0
2,6
2,4
2,3
1,9
3,9
3,4
3,0
2,9
3,1
3,0
3,2
3,4
4,7
4,0
2,3
2,1
2,1
2,5
2,6
2,0
2,6
2,8
2,3
2,3
2,3
2,2
2,2
2,0
2,1
2,5
3,2
2,2
3,3
3,5
3,9
3,2
3,9
2,2
1,4
1,4
1,6
1,2
1,4
1,4
1,7
1,3
2,0
1,4
2,0
2,0
2,4
2,4
3,7
3,3
2,5
2,2
2,8
2,5
2,5
2,1
3,6
3,1
3,1
2,2
3,2
3,3
3,5
3,3
2,3
2,1
2,1
1,7
2,3
2,2
2,3
2,0
2,5
2,0
2,0
2,0
2,1
2,1
1,9
1,7
1,1
1,0
0,8
0,7
0,9
0,9
0,9
0,9
1,0
0,9
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
0,7
Toelichting: Inflatie gemeten als de stijging van de geharmoniseerde index van de consumentenprijzen (hicp). 1 hicp exclusief onbewerkte voedingsmiddelen en energie.
Inflatieverschillen nog altijd aanmerkelijk
2005
2 Gewogen met de landengewichten van de geharmoniseerde index van de consumentenprijzen. Bron: Eurostat.
de prijzen en indirecte belastingen waarschijnlijk moet worden gezien als een poging de hoge begrotingstekorten terug te dringen (zie paragraaf 2.5). Al enige jaren neemt de spreiding van de inflatie in het eurogebied af (tabel 2.3). Niettemin is het inflatieverschil van ruim 3 procentpunten – in het verslagjaar liep de inflatie uiteen van 0,1% in Finland tot 3,2% in Luxemburg – nog altijd aanmerkelijk. Dit is echter op zich niet zorgwekkend, aangezien inflatieverschillen tussen emu-landen nodig zijn om verstoorde internationale concurrentieverhoudingen weer in evenwicht te krijgen. Omdat nominale wisselkoersmutaties binnen het eurogebied uitgesloten zijn, zijn verschillen in de binnenlandse prijsontwikkeling bepalend voor de reële wisselkoersaanpassingen en daarmee voor de relatieve concurrentiepositie van de emu-landen. Zo hebben landen met een benedengemiddelde inflatie, zoals Duitsland, in de afgelopen jaren een duidelijke verbetering van de concurrentiepositie geboekt ten opzichte van de andere emu-landen. Naast de concurrentiepositie worden ook de binnenlandse bestedingen beïnvloed door een relatief lage inflatie. Enerzijds stimuleert een lage inflatie de bestedingen via de positieve uitwerking op het besteedbare inkomen. Dit versterkt de evenwichtsherstellende werking die uitgaat van de verbeterde concurrentiepositie. Anderzijds gaat een relatief lage inflatie samen met een relatief hoge reële rente, waarvan een zeker remmend effect uitgaat op de bestedingen.
48
dnb / Jaarverslag 2004
Eurogebied
2.3 Monetair beleid en monetaire ontwikkelingen Zoals beschreven in paragraaf 2.1 en 2.2, werd het monetaire beleid in het verslagjaar bepaald door gunstige inflatievooruitzichten in een omgeving van gematigde economische groei. De langjarige inflatieverwachtingen, gemeten door Consensus Economics, bleven gedurende het verslagjaar onveranderd op [1,9%]. In dit klimaat heeft de Europese Centrale Bank (ecb) de belangrijkste beleidsrente ongewijzigd gelaten op 2,0%. De financieringsvoorwaarden bleven in 2004 zeer gunstig. Het renteniveau was historisch gezien laag, ook in reële termen. Daarbij toonde de driemaandelijkse enquête van de ecb onder Europese grootbanken dat de financieringsvoorwaarden voor zowel huishoudens als bedrijven in de loop van 2004 werden versoepeld. Getuige de groei van de kredietverlening profiteerden vooral de huishoudens van de gunstige financieringsvoorwaarden (grafiek 2.5). Met name de hypothecaire kredietverlening groeide sterk, hetgeen in een aantal lidstaten gepaard ging met forse huizenprijsstijgingen. Hoewel de groei van de kredietverlening aan bedrijven achterbleef bij die aan huishoudens, liep ook deze op, naar het hoogste niveau sinds 2001. Vooral de leningen met een looptijd van langer dan vijf jaar groeiden sterk, wat samenhangt met de balansherstructureringen zoals beschreven in paragraaf 2.1. In de eerste helft van 2004 liep de kapitaalmarktrente in het eurogebied ongeveer gelijk op met die van de vs (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.2). In de tweede helft van 2004 daalde de kapitaalmarktrente in het eurogebied en nam het verschil tussen beide rentes toe (grafiek 2.6). Dit kwam mede doordat de groeivooruitzichten voor het eurogebied neerwaarts werden bijgesteld. Daarnaast waren euro-obligaties aantrekkelijk voor beleggers, vanwege de appreciatieverwachtingen omtrent de euro. De geldgroei, gemeten met het ruime geldbegrip m3, bedroeg in het verslagjaar 6,6% (tabel 2.4). De bijdrage aan de m3-groei van de geldcreatie binnen het eurogebied bleef gedurende het verslagjaar min of meer constant, doordat de toename van de kredietverlening werd gecompenseerd door een toename van de lange passiva. In de tweede helft van 2004 liep de geldgroei op door een hogere netto kapitaalstroom naar het eurogebied. De invloed van internationale financiële kapitaalstromen op de geldgroei is in de afgelopen decennia sterk gestegen, hetgeen de interpretatie van de geldgroei bemoeilijkt. Wel moet worden vastgesteld dat de geldgroei al geruime tijd hoog is. In 2004 bedroeg de groei van het engere geldbegrip m1 – waarin alleen chartaal geld en girale deposito’s zijn opgenomen – 8,9%. Deze hoge m1-groei werd deels gedreven door de vraag naar grote coupures van eurobankbiljetten. Grote coupures worden voornamelijk gebruikt als oppotmiddel, vloeien af naar het buitenland of komen in het informele circuit terecht, en worden slechts in beperkte mate gebruikt Grafiek 2.5 Kredietverlening eurogebied Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode; maandcijfers 12
Totaal 10 8
Bedrijven
6
Huishoudens
4 2 0 99
00
01
02
03
04
05
Bron: Thomson Financial.
dnb / Jaarverslag 2004
49
ECB
liet rente ongewijzigd
Financieringsvoorwaarden zeer gunstig …
… mede door daling lange rente
Geldgroei bleef hoog
Eurogebied
Grafiek 2.6 Kapitaalmarktrente Procenten; weekgemiddelden 7
Eurogebied 6
Verenigde Staten
5
4
3 00
01
02
03
04
05
Bron: Thomson Financial.
Operationele aanpassingen in 2004
voor economische transacties. Ook zonder het effect van de grote coupures blijft de m1-groei in historisch perspectief overigens hoog. In maart 2004 werden enkele aanpassingen doorgevoerd in het operationele raamwerk van de ecb om de volatiliteit van de geldmarktrente te reduceren. Allereerst werd de looptijd van de herfinancieringsoperaties verkort van twee weken tot één week. Daarnaast werd de reserve-aanhoudingsperiode gesynchroniseerd met de vergaderingen van de Raad van Bestuur van de ecb, om speculatie op renteveranderingen tijdens de reserve-aanhoudingsperiode tegen te gaan. De eerste ervaringen suggereren dat de volatiliteit van de geldmarktrente inderdaad is afgenomen. Niettemin liep de volatiliteit van de geldmarktrente aan het einde van sommige reserve-aanhoudingsperiodes op door onvoorziene schokken in de geldvraag. Om de transparantie over de door haar verwachte liquiditeitsvraag te vergroten besloot de ecb een neutrale toewijzing te publiceren, waarbij het aanbod van liquiditeiten gelijk is aan de verwachte vraag. Los van de deze aanpassingen werd besloten om de tweevoudige onderpandlijst die wordt gebruikt bij de herfinancieringsoperaties, geleidelijk te laten plaatsmaken voor een enkelvoudige onderpandlijst. 2.4 Overheidsfinanciën: Europese begrotingsregels onder druk
Geen verbetering begrotingsposities ondanks conjunctureel herstel
Pact voor Stabiliteit en Groei verzwakt
Het economische herstel vertaalde zich in het verslagjaar niet in een verbetering van het budgettaire beeld: het gemiddelde begrotingstekort in het eurogebied handhaafde zich op 2,7% bbp in 2004 (tabel 2.5). Het begrotingssaldo verbeterde slechts in vier landen van het eurogebied, Nederland, Duitsland, Ierland en Frankrijk. Daarbij bleven het Franse en Duitse tekort hoger dan de referentiewaarde voor een buitensporig tekort (3% bbp). Ook het tekort in Griekenland was hoger dan 3% bbp, terwijl twee andere landen (Italië en Portugal) dichtbij of op de referentiewaarde uit het Verdrag van Maastricht zaten. Buiten het eurogebied liep de ontwikkeling van de overheidsfinanciën van land tot land uiteen. Het vk, Zweden en Denemarken wisten hun begrotingspositie te verbeteren, terwijl vrijwel alle nieuwe eu-lidstaten een buitensporig tekort of een verslechterende begrotingspositie kenden. In overeenstemming met de eis van de Europese Commissie vernietigde het Europese Hof van Justitie in juli de eerdere beslissingen van de Raad van Ministers van Financiën (Ecofin) over de toepassing van de Europese begrotingsregels voor Frankrijk en Duitsland. Tegelijkertijd benadrukte het Hof echter de noodzaak van een goede samenwerking tussen de Europese Commissie en de Ecofin. Vervolgens presenteerde de Europese Commissie in september een aantal mogelijke wijzi50
dnb / Jaarverslag 2004
Eurogebied
Tabel 2.4 Samenstelling en bronnen m3-groei eurogebied Procenten m3; ultimocijfers; seizoenvrij
2002
2003
2004 2004
2005 i
ii
iii
iv
i
Samenstelling m3 1 Chartaal geld 2 Girale deposito’s
2,2
3,2
2,8
3,5
2,8
3,0
2,8
2,9
1,8
1,3
1,1
1,3
1,2
1,2
1,1
1,2
m1 (1+2)
4,1
4,5
3,9
4,8
4,1
4,2
3,9
4,1
1,7
2,0
1,8
0,9
0,7
1,1
1,8
2,0
1,3
0,5
0,9
0,5
0,5
0,7
0,9
0,5
6,9
7,1
6,6
6,1
5,3
6,0
6,6
6,5
6,4
7,7
9,3
7,6
8,1
8,3
9,3
9,9
0,7
2,3
0,9
2,4
2,6
1,9
0,9
0,8
-3,5
-4,1
-5,6
-4,7
-5,2
-5,3
-5,6
-5,8
0,2
-0,5
-0,7
-0,7
-0,3
-0,9
-0,7
0,0
3,8
5,4
4,0
4,6
5,3
4,0
4,0
4,9
3,2
1,7
2,6
1,6
0,0
2,0
2,6
1,6
3 Deposito’s 4 Verhandelbaar papier m3 (1+2+3+4) Bronnen van geldgroei Geldgroei binnen eurogebied Particuliere sector Overheid Toeneming(-) lange middelen Overig binnenland Geldtoevoer uit het buitenland m3 P.M. procentuele jaarmutatie M1
7,0
7,1
6,6
6,2
5,3
6,0
6,6
6,5
9,9
10,7
8,9
11,3
9,5
9,7
8,9
9,3
Bron: ecb.
gingen van de Europese begrotingsregels, vastgelegd in het Pact voor Stabiliteit en Groei (het Pact). Samen met suggesties van verschillende lidstaten vormden deze voorstellen de basis van een discussie over een hervorming van het Pact, die de Ecofin in maart 2005 heeft afgerond. De wijzigingen betreffen zowel het preventieve deel van het Pact, dat landen moet aansporen niet de referentiewaarde te overschrijden, als het corrigerende deel, met maatregelen voor landen die de referentiewaarde wel hebben overschreden. Deze wijzigingen hebben de Europese begrotingsregels minder streng gemaakt. De afzwakking van de Europese begrotingsregels doet een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid van overheden om een prudent begrotingsbeleid te voeren, opdat negatieve effecten voor de gehele monetaire unie worden voorkomen. Voor een goede naleving van de Europese begrotingsregels, ook na de wijzigingen, is een verandering van het begrotingsbeleid in veel landen noodzakelijk. Nadat landen zich hadden gekwalificeerd voor volwaardige emu-deelname is de begrotingsdiscipline van de tweede helft van de jaren negentig verslapt, vooral in de grotere Europese landen. In grafiek 2.7 wordt de mate waarin de overheidsinkomsten en -uitgaven reageren op de economische groei (zogenoemde elasticiteiten) in de periode 1995-1999 vergeleken met die in de periode 2000-2004. In de grootste vier Europese landen groeiden de overheidsinkomsten eind jaren negentig sneller dan het bbp, terwijl de uitgaven minder snel groeiden. De afgelopen 5 jaar was echter dnb / Jaarverslag 2004
51
Eurogebied
Tabel 2.5 Overheidsfinanciën e(m)u-landen Procenten bbp
Feitelijk overheidssaldo
Structureel overheidssaldo
––––––––––––––––––––––––––––––––––
België Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Spanje Eurogebied Cyprus Denemarken Estland Hongarije Letland Litouwen Malta Polen Slovenië Slowakije Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden eu-25
––––––––––––––––––––––––––––––––––
––––––––––––––––––––––––––––––––––
2002
2003
2004
2002
2003
2004
2002
2003
2004
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
––––––––– 96
0,1
0,4
0,1
0,5
1,2
0,6
105
100
-3,7
-3,8
-3,7
-3,6
-3,2
-3,3
61
64
66
4,3
2,5
2,1
4,5
3,2
2,4
43
45
45
-3,2
-4,2
-3,7
-3,6
-4,0
-3,6
59
64
66
-4,1
-5,2
-6,1
-4,3
-5,7
-6,1
112
109
111
-0,7
0,2
1,3
-1,4
0,2
1,6
33
32
30
-2,6
-2,9
-3,0
-2,9
-2,6
-2,4
108
106
106
2,3
0,5
-1,1
2,5
1,3
-0,3
8
7
8
-1,9
-3,2
-2,5
-2,3
-2,0
-1,2
53
54
56
-0,2
-1,1
-1,3
-0,3
-0,8
-1,1
67
65
65
-2,7
-2,9
-2,9
-2,9
-2,2
-2,1
59
60
62
-0,3
0,3
-0,3
-0,6
0,2
-0,3
55
51
49
-2,4
-2,8
-2,7
-2,6
-2,4
-2,4
70
71
71
-4,5
-6,3
-4,2
65
70
72
1,7
1,2
2,8
47
45
43
1,4
2,8
1,8
5
5
5
-8,5
-6,2
-4,5
56
57
58
-2,7
-1,5
-0,8
14
14
14
-1,5
-1,9
-2,5
22
21
20
-5,9
-10,5
-5,2
63
72
75
-3,6
-4,5
-4,8
41
45
44
-2,4
-2,0
-1,9
30
29
29
-5,7
-3,7
-3,3
43
43
44
-6,8
-11,7
-3,0
31
38
37
-1,7
-3,4
-3,2
-1,6
-3,0
-3,0
38
40
42
-0,3
0,2
1,4
0,3
1,3
1,7
52
52
51
-2,3
-2,9
-2,6
62
63
64
1,4
Toelichting: emu-definitie. Het saldo is gecorrigeerd voor het eenmalig effect van de verkoop van umts-licenties.
Betrouwbare cijfers essentieel voor begrotingsafspraken
Overheidsschuld
2,0
3,4
Bron: Europese Commissie.
een omgekeerd patroon zichtbaar. De uitgaven groeiden sneller dan de bbp-groei en de inkomsten minder snel. Voorzetting van deze laatste situatie leidt op termijn tot overschrijding van elke begrotingsnorm. Naast de versoepelingen van de begrotingsregels kwam het Europese budgettaire raamwerk nogmaals in opspraak. In de tweede helft van 2004 bleken het Griekse overheidstekort en de overheidsschuld in de jaren 1997-2003 aanmerkelijk hoger te zijn geweest dan oorspronkelijk gerapporteerd. De gemiddelde jaarlijkse bijstelling van het begrotingstekort bedroeg 2,2 procentpunt bbp per jaar, waardoor het tekort over de gehele periode boven de 3% bbp uitkwam. Deze bijstelling heeft niet alleen betekenis voor de Griekse reputatie en begrotingspositie, maar tast ook de geloofwaardigheid van de Europese begrotingsregels aan. Betrouwbare en tijdig gerapporteerde cijfers zijn immers de basis voor controle van de Europese begrotingsafspraken. Naar aanleiding van de Griekse bijstelling zijn verschillende voorstellen 52
dnb / Jaarverslag 2004
Eurogebied
Grafiek 2.7 Inkomsten-en uitgavenelasticiteiten overheid Vijfjaarsgemiddelden 1,6 1,4
1995 - 1999
B
2000 - 2004
J FR
1,2
Ontvangsten
J
JJ VK IT
J DE
1,0 B VK B IT
0,8
B FR
0,6 B DE
0,4 0,4
0,6
0,8
1,0
1,2
1,4
1,6
Uitgaven Toelichting: De elasticiteit geeft de procentuele toename van de overheidsinkomsten- en uitgaven weer per procentpunt economische groei.
Bron: oeso en eigen berekeningen.
gedaan om de rapportage van statistieken van de overheidsfinanciën te verbeteren, waaronder het versterken van de positie van nationale statistische bureaus en het uitbreiden van de capaciteit en mogelijkheden voor het statistische bureau van de Europese Commissie, Eurostat, om cijfers van nationale overheden te controleren. Hierover wordt in de loop van 2005 besloten. 2.5 Europese integratie: in de breedte en in de diepte Met de toetreding tot de eu van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië op 1 mei was 2004 een uniek jaar wat betreft Europese integratie. Zes van deze landen (Estland, Letland, Litouwen, Slovenië, Cyprus en Malta) zetten daarna de eerste stappen in de richting van de monetaire unie door toe te treden tot het wisselkoersmechanisme erm-ii. Het uitbreidingsproject is hiermee niet afgerond. Op de Europese Raad van december werden belangrijke besluiten genomen over de toekomstige uitbreidingen. Zo stelde de Europese Raad 1 januari 2007 als toetredingsdatum vast voor Bulgarije en Roemenië. Ook besloot de Raad de toetredingsonderhandelingen met Turkije op 3 oktober 2005 te starten. De toetredingsonderhandelingen met Kroatië (die aanvankelijk zouden beginnen op 17 maart 2005) zijn tot nader order uitgesteld vanwege problemen bij de samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal. De eu zal hierdoor nog gevarieerder van samenstelling worden dan zij met de recente uitbreiding al is geworden. Om de diversiteit hanteerbaar te houden, wordt met behulp van de drie Kopenhagencriteria getoetst of de aspirant-lidstaten qua politiek en economisch bestuur voldoen aan de gangbare eu-standaarden. Het politieke criterium is het vereiste van stabiele instituties die democratie, wetshandhaving en mensenrechten garanderen en minderheden beschermen. Het institutionele criterium houdt de verplichting in om de gemeenschappelijke regels en wetten van de eu (het acquis communautaire) in te voeren en na te leven. Het economische criterium valt uiteen in de vereisten van een functionerende markteconomie en voldoende concurrerend vermogen om in de interne markt te kunnen functioneren. De Commissie volgt de vorderingen van kandidaat-lidstaten jaarlijks in de Regular Reports. Deze rapportages vormen de basis voor toetredingsbesluiten, die zij samen met de Raad neemt. dnb / Jaarverslag 2004
53
Uitbreiding naar het oosten een feit
Eurogebied
Tabel 2.6 Economische kerngegevens kandidaatlidstaten Inflatie 2000
Lopende rekening
Overheidssaldo
2004
2000
2004
10,4
6,2
-5,5
-7,4
-0,5
45,7
11,9
-4,1
-7,5
54,3
10,6
-6,7
-5,3
6,2
2,1
-2,5
-5,3
Procenten
Bulgarije Roemenië Turkije Kroatië
2000
Overheidsschuld
2004
2000
2004
1,4
74
39
-4,4
-1,4
24
19
-6,1
-3,9
57
81
-7,0
-5,0
43
54
Procenten bbp
Bron: Eurostat, Europese Commissie en imf.
Hervormingsproces toekomstige lidstaten op stoom, maar niet afgerond
Finalisering Grondwet, onder andere ter verbetering bestuurbaarheid
De economische criteria dienen bij de beoordeling op adequate wijze te worden toegepast. Vooropgesteld zij dat de kandidaat-lidstaten de afgelopen jaren goed hebben gepresteerd in termen van inflatiereductie en begrotingsconsolidatie. Dit neemt niet weg dat de landen nog het nodige werk hebben te verzetten, onder meer op het terrein van macro-economische stabiliteit (tabel 2.6). In Bulgarije is het stabilisatieproces het verst gevorderd, al kampt het land, net als Roemenië, met oplopende lopende-rekeningtekorten. Voor Roemenië vormt bovendien verdere inflatiereductie een belangrijke uitdaging, wat gezien het wisselkoersregime (trendmatige depreciatie) niet eenvoudig is. Kroatië kampt met grote tekorten op de begroting en de lopende rekening. De achilleshiel van Turkije is de omvangrijke staatsschuld (voornamelijk in handen van binnenlandse schuldhouders), die als gevolg van indexering een grote kwetsbaarheid voor sentimentsverslechteringen op de financiële markten met zich brengt. Deze resterende uitdagingen onderstrepen het belang van een nauwkeurige toepassing van de economische Kopenhagen-criteria en van een beoordeling van hervormingsprestaties op individuele basis. Een laatste mijlpaal is de finalisering van de Europese Grondwet, die in 2006 moet ingaan. Zij zal onder meer zorgen voor een sterkere rol van Europa op het wereldtoneel, nauwere samenwerking wat betreft criminaliteit- en terrorismebestrijding en meer betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij het initiëren van Europese regelgeving. Voorts krijgt de eu rechtspersoonlijkheid, zodat zij als volkenrechtelijk subject verdragen kan ondertekenen en lid kan worden van internationale organisaties. Ook voorziet de Grondwet in een aanzienlijke verbetering van de bestuurbaarheid, voornamelijk dankzij vereenvoudigde stemregels voor besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Bij ratificatie vervangen deze in 2009 de regels uit het Verdrag van Nice. Over de Grondwet worden in Denemarken, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Polen, Portugal, Spanje, Tsjechië en het vk referenda gehouden, soms met bindende uitslag.
54
dnb / Jaarverslag 2004
3 De Nederlandse economie
3.1 De Nederlandse conjunctuur: voorzichtig herstel In 2004 groeide het Nederlandse bruto binnenlands product (bbp) met 1,4%. Daarmee presteerde Nederland minder goed dan het eurogebied als geheel, dat met 1,8% groeide. Met de groei in 2004 is een einde gekomen aan de neergang van de Nederlandse economie, die in 2003 een dieptepunt bereikte met een krimp van het bbp van 0,9%. Medio 2003 zette het herstel in, dat zich in 2004 – weifelend – voortzette (tabel 3.1). Bij deze gematigde ontwikkeling past een nuancering. Wanneer door de conjunctuurbewegingen van het afgelopen decennium heen wordt gekeken, blijkt de Nederlandse economie ondanks de recessie sneller te zijn gegroeid dan de economie van het eurogebied. Tussen 1995 en 2004 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse bbp-groei in Nederland 2,4%, tegen 2% in de rest van het eurogebied. Cumulatief kwam het groeiverschil ten opzichte van het eurogebied over deze periode uit op circa 5 procentpunten. Het herstel in 2004 werd voornamelijk gedreven door de exporten, terwijl de consumentenbestedingen het wederom lieten afweten. Zo was de bijdrage van het uitvoersaldo aan de groei 0,9 procentpunt, tegen 0,2 procentpunt voor de consumptie. Ter vergelijking, in 1994 – het jaar na het conjuncturele dieptepunt van 1993 – Tabel 3.1 Bestedingen Nederland Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
2002
2003
2004 2004 ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
i
ii
iii
iv
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
–––––––––
0,6
-0,9
1,4
0,9
-0,1
0,3
0,0
1,3
-0,9
0,3
0,6
0,0
-0,2
0,3
-5,8
-3,7
2,6
1,7
-1,2
-1,5
4,9
4,2
1,5
0,1
-1,1
-0,4
0,8
0,7
0,8
0,0
8,3
0,8
6,5
0,6
0,6
0,8
0,6
7,5
0,2
5,3
1,0
1,7
0,2
Groeivoeten 1 Bbp Particuliere consumptie Particuliere investeringen 2 Overheidsbestedingen Uitvoer Invoer Bijdragen aan bbp-groei 3 Particuliere consumptie Particuliere investeringen 2 Overheidsbestedingen Voorraadvorming Netto export
0,6
-0,5
0,2
0,3
0,0
-0,1
-1,1
-0,6
0,4
0,3
-0,2
-0,2
0,8
1,1
0,4
0,0
-0,3
-0,1
0,2
0,2
-0,2
0,2
0,0
0,1
-0,4
0,4
-0,1
0,1
-0,4
0,9
0,5
1,2
-0,2
-0,7
1 Kwartaalcijfers: ten opzichte van direct voorafgaande periode. 2 Exclusief voorraadvorming.
dnb / Jaarverslag 2004
3 Door statistische verschillen tellen de bijdragen niet op tot de bbp-groei. Bron: cbs.
55
Voorzichtig herstel door aantrekkende export
Consumptiegroei in het afgelopen decennium volatiel ...
De Nederlandse economie
Grafiek 3.1 Consumptiegroei Nederland en eurogebied Procenten ten opzichte van vorige overeenkomstige periode; kwartaal- en jaarcijfers 5
Nederland, kwartaalmutaties
4 3
Nederland
2
Eurogebied
1 0 -1 -2 95
97
99
01
03
Bron: cbs en Eurostat.
... door ontwikkeling inkomen en vermogen …
… en door vertrouwensfactoren
droeg het uitvoersaldo 0,7 procentpunt bij aan de groei, maar was de bijdrage van de consumptie met 0,7 procentpunt aanzienlijk groter. Vergeleken met het eurogebied vertoont de consumptiegroei in Nederland over de laatste tien jaar een grote uitslag, waarbij de uitbundige groei in de jaren negentig is omgeslagen in een forse krimp (grafiek 3.1). Na het dieptepunt, met een krimp van 0,9 procent in 2003, groeide de consumptie in 2004 weer met 0,3%. Voor een deel kwam dit echter door de financieringsverschuiving van zorguitgaven van de collectieve naar de private sector. Gecorrigeerd daarvoor kwam de consumptiegroei in 2004 uit op 0,0%. De grote cyclische bewegingen van de consumptie hangen grotendeels samen met de ontwikkeling van het inkomen en het vermogen van de gezinnen. In de periode 1996-2001 nam het reëel besteedbare inkomen in Nederland fors toe; cumulatief met bijna 6 procentpunten meer dan in het eurogebied. In de periode 20022004 daarentegen, bleef de inkomensgroei in Nederland achter bij die van het eurogebied (cumulatief met bijna 2,5 procentpunten), waardoor de consumptiegroei sterker is teruggelopen. De ontwikkeling van het gezinsvermogen heeft dit patroon versterkt. In de periode 1996-2000 nam het netto gezinsvermogen (exclusief pensioenen) toe door de ongebruikelijk snelle stijging van de aandelen- en huizenprijzen, die een positief effect had op de consumptiegroei. In 2001 en 2002 nam het gezinsvermogen af, mede door dalende aandelenkoersen en de afvlakkende groei van de huizenprijzen. Na aldus met 12% te zijn gedaald ten opzichte van het topjaar 2000, stabiliseerde de vermogenswaarde zich in 2003 en 2004 licht boven het niveau van 1998 (gemeten ten opzichte van het inkomen). Deze stabiele vermogensontwikkeling hing onder meer samen met de huizenmarkt, die in 2004 in een rustiger vaarwater terecht kwam. Opmerkelijk is verder dat huizenprijsstijgingen per provincie in 2004 minder met elkaar samenhingen dan in de periode 1999-2001. Dit is een aanwijzing dat de prijsontwikkeling nu meer is gefundeerd op lokale omstandigheden en minder op landelijke factoren. Naast het inkomen en vermogen speelden vertrouwensfactoren, onder meer samenhangend met de sterk verslechterende arbeidsmarkt, een rol bij de grote uitslagen van de consumptie gedurende het afgelopen decennium. Opvallend is vooral de scherpe toeneming van de werkloosheidsverwachtingen tussen 2000 en medio 2003 (grafiek 3.2). Dit uitte zich bijvoorbeeld in de koopbereidheid. Die was in Nederland tot medio 2000 flink hoger dan in het eurogebied, maar maakte daarna een scherpe val (grafiek 3.3). Ondanks een geleidelijk herstel vorig jaar, lag de koopbereidheid in 2004 nog steeds op een laag niveau. Hoewel gezinnen sinds medio 2003 verwachtten dat de werkloosheid zou gaan dalen, was 2004 een ongunstig jaar voor de arbeidsmarkt. De werkgelegenheid daalde met 1,7%. De werkloosheid daalde in de eerste helft van het jaar nog licht, maar nam na de zomer toe tot 56
dnb / Jaarverslag 2004
De Nederlandse economie
Grafiek 3.2 Werkloosheid Nederland Maandcijfers 80
9
60
8
40
7
20
6
0
5
-20
4
Werkloosheidsverwachting Werkloosheid, schaal rechts
3
-40 90
92
94
96
98
Toelichting: Betreft saldo percentages positieve en negatieve antwoorden respectievelijk percentage beroepsbevolking.
00
02
04
Bron: cbs en Europese Commissie.
479.000 personen (6,4% van de beroepsbevolking). Wel verbeterden in 2004 de verdere vooruitzichten voor de arbeidsmarkt, getuige het groeiende aantal vacatures en de toename van het uitzendwerk. De exporten namen in 2004 flink toe (8,3%), vooral door de aantrekkende wereldhandel. De exportgroei in 2004 was hoog, zeker indien bedacht wordt dat deze een jaar eerder nog rond 0% lag. Een zeer sterke groei van bijna 40% deed zich voor bij de uitvoer naar China, hoewel het aandeel van dat land in de Nederlandse export nog laag is (0,9% in 2004). Ondanks de sterke exportgroei, raakten de Nederlandse producenten in 2004 opnieuw exportmarktaandeel kwijt aan buitenlandse concurrenten. In de jaren 2002-2004 is in totaal circa 10 procentpunten marktaandeel verloren gegaan. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken met de verslechterde concurrentiepositie, door de relatief sterk toegenomen Nederlandse arbeidskosten. Deze stegen in de afgelopen drie jaren gemiddeld met bijna 4 procentpunten per jaar ten opzichte van de concurrenten. In 2004 stegen de arbeidskosten echter met slechts 0,6% ten opzichte van de concurrenten. Naar het zich laat aanzien, heeft de recente loonmatiging een verbetering van de prijsconcurrentiepositie tot gevolg. Ook de importen groeiden fors in 2004 (7,5%). Dit kan slechts ten dele worden Grafiek 3.3 Koopbereidheid Maandcijfers 60
Nederland 40
Eurogebied 20
0
-20
-40 96
98
00
Toelichting: Betreft saldo percentages positieve en negatieve antwoorden.
dnb / Jaarverslag 2004
02
04
Bron: Europese Commissie.
57
Exporten groeiden fors …
… evenals importen
De Nederlandse economie
Investeringen namen voor het eerst in drie jaar toe
Overheidsbestedingen droegen nauwelijks bij aan herstel
toegeschreven aan de toename van de totale bestedingen of aan een verschuiving in het bestedingspatroon. Net zoals Nederlandse exporteurs marktaandeel hebben verloren, hebben Nederlandse producenten ook bij de binnenlandse afzet terrein verloren aan buitenlandse concurrenten. Deze invoerpenetratie hing deels samen met voortschrijdende internationale specialisatie en met de verslechtering van de concurrentiepositie. Daarnaast nam de wederuitvoer de laatste decennia sterk toe. Dit betreft goederen die worden ingevoerd om zonder verdere bewerking weer te worden uitgevoerd. Exclusief de wederuitvoer nam de invoerpenetratie van goederen tussen 1995 en 2004 toe met circa 3,2% per jaar. Omdat de uitvoer sneller groeide dan de invoer, nam het uitvoersaldo (de handelsbalans) in 2004 met eur 2,5 miljard toe, tot een overschot van 5,2% bbp. Het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans kwam uit op 3,3% bbp, door de negatieve saldi van de inkomens- en de inkomensoverdrachtenrekeningen. Veel bedrijven voerden ook in 2004 omvangrijke reorganisaties en herstructureringen door (zie ook hoofdstuk 6, paragraaf 6.3.1). Mede hierdoor konden de bedrijfswinsten zich herstellen, wat zich liet zien in een stijging van de winst van beursgenoteerde ondernemingen. Gestimuleerd door dit winstherstel en de daarmee samenhangende solvabiliteitsverbetering bij bedrijven en ondersteund door een hoger producentenvertrouwen, namen de investeringen in 2004 voor het eerst sinds drie jaar weer toe (2,6%). Vooral de investeringen in bedrijfsauto’s en computers waren aanzienlijk hoger. Door bezuinigingen in vooral het openbaar bestuur namen de overheidsbestedingen in 2004 slechts mondjesmaat toe (0,1%). In 2002 en 2003 bedroeg de groei van de overheidsbestedingen nog 4,2 en 1,5%. 3.2 Inflatie: laagste niveau in 15 jaar
Inflatie op laag niveau
De Nederlandse inflatie bereikte in 2004 het laagste niveau sinds 1989. De stijging van de consumentenprijsindex (cpi) bedroeg 1,2% (tabel 3.2). In drie jaar tijd is de cpi-inflatie afgenomen met 3 procentpunten, voornamelijk als gevolg van de sterk afkoelende economie. Deze daling is vanuit historisch perspectief niet uitzonderlijk
Tabel 3.2 Inflatie Nederland Procenten ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
2002
hicp Goederen Bewerkte voedingsmiddelen Onbewerkte voedingsmiddelen Industriële goederen excl. energie Energie Diensten Cpi totaal Cpi, geschoond 1
2003
2004 2004
58
i
ii
iii
iv
i
1,4 2
1,6
1,2
1,4
1,4
0,8
3,9
2,2
3,1
1,1
0,0
-0,4
0,3
-0,2
0,2
3,8
2,3
-0,1
-0,4
0,4
-0,5
0,1
0,6
3,6
0,7
-3,0
-0,9
-2,5
-4,9
-3,9
-0,8
2,7
0,0
-0,9
-0,9
-1,0
-0,9
-0,7
-1,3
3,3
4,6
5,5
2,4
7,1
6,2
6,5
10,3
5,0
3,8
3,3
3,8 2
3,4
3,1
3,1
2,1
3,3
2,1
1,2
1,2
1,4
1,1
1,3
1,7
3,5
1,3
0,0
0,4
-0,1
-0,3
-0,1
-0,2
1 Inflatie op basis van de consumentenprijsindex (cpi) exclusief het effect van indirecte en consumptiegebonden belastingen en exclusief overheidsdiensten, huur, energie, groente en fruit en consumptie in het buitenland
1,4
2005
2 Exclusief effect wijziging ziekenfondswet per januari 2004 bedragen de hicp en hicp-diensten respectievelijk 1,0% en 3,0% (berekening dnb). Bron: cbs en Eurostat.
dnb / Jaarverslag 2004
De Nederlandse economie
groot. Zo daalde de inflatie in de periode 1975-1978 met 6,4 procentpunten en in de periode 1981-1984 met 3,5 procentpunten. Gecombineerd met het huidige lage inflatieniveau is de recente daling wel opvallend groot te noemen. Overigens is zowel de goederen- als de diensteninflatie afgenomen. Aan de in 2001 begonnen afname van de inflatie lijkt in de loop van 2004 een einde te zijn gekomen. In het eerste kwartaal van 2005 liep de inflatie enigszins op, tot 1,7% (grafiek 3.4). De prijsstijging van olie, die ook in euro’s uitgedrukt aanzienlijk was, had gedurende het hele jaar een opwaarts effect op de inflatie. De doorwerking vond in hoofdzaak plaats via de energiecomponent van de cpi, die bestaat uit brandstofprijzen en de prijs van gas en elektriciteit. Olieprijsstijgingen worden vrijwel direct doorberekend in de brandstofprijzen. De gasprijs is gekoppeld aan de olieprijs en omdat elektriciteitscentrales in Nederland voornamelijk gasgestookt zijn, reageert ook de prijs van elektriciteit op de olieprijs. Met de voltooiing van de liberalisatie van de energiemarkt in 2004 zullen veranderingen in de olieprijs overigens sneller doorwerken in de gas- en elektriciteitsprijzen, aangezien de prijsregels waaraan aanpassingen van de gasprijs waren gebonden zijn losgelaten. In oktober 2003 begonnen de supermarkten een onderlinge prijzenoorlog, die in 2004 voortduurde. Mede hierdoor daalden voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken aanzienlijk in prijs. Het neerwaartse effect van de prijzenoorlog op de inflatie is sindsdien naar schatting enkele tienden van procentpunten. Niet alleen producten in de supermarkt daalden in prijs. De sterkste prijsdalingen deden zich voor bij telefoontoestellen en bij audio- en computerapparatuur. Overigens wordt bij de berekening van de prijsverandering van computerapparatuur rekening gehouden met de sterke kwaliteitsverbeteringen die zich bij deze producten voordoen. Door de cpi-inflatie te schonen voor enkele volatiele categorieën en gereguleerde prijzen ontstaat een duidelijker beeld van de invloed van de conjunctuur op de prijsontwikkeling. Deze geschoonde cpi-inflatie bedroeg in 2004 0,0% (2003: 1,3%), wat de forse economische groeivertraging weerspiegelt. De inflatie is de afgelopen jaren sterker gedaald dan in het eurogebied (tabel 3.2; zie tevens tabel 2.3 in hoofdstuk 2). Hoewel ook de groeivertraging in Nederland sterker was, blijkt de Nederlandse inflatie tevens verhoudingsgewijs sterk op de conjunctuur te reageren. Daardoor wordt een proces van evenwichtsherstel in gang gezet, waarin de concurrentiepositie op termijn kan verbeteren. Lage inflatiepercentages zijn dan onderdeel van een gezond aanpassingsmechanisme. De reactie van de inflatie op de conjunctuur blijkt in hoofdzaak via de loonkosten te lopen. De achtergrond daarbij is de bereidheid van de sociale partners om rekening te houden met de macro-economische effecten van de loonvorming, die ertoe bijdraagt
Grafiek 3.4 Inflatie (cpi) Nederland Procenten ten opzichte van vorige overeenkomstige periode; maandcijfers 5
4
3
2
1 00
01
02
03
04
05
Bron: cbs.
dnb / Jaarverslag 2004
59
Prijzenoorlog supermarkten duurt voort
Inflatie reageerde sterk op conjunctuur …
De Nederlandse economie
Tabel 3.3 Loonkosten marktsector Nederland Procentuele mutaties
2000
2,9
3,2
4,2
0,7
1,6
2,8
0,0
0,3
Loonvoet 2
3,7
Arbeidsproductiviteit Loonkosten per eenheid product
Contractlonen Incidenteel loon Sociale lasten werkgevers
Arbeidsinkomensquote (niveau, percentage)
2003
2004
3,5
2,7
1,5
1,6
0,3
0,2
-1,5
1,5
0,8
0,9
5,1
5,5
6,6
3,8
2,6
2,6
2,6
0,6
0,6
0,8
3,5
1,1
2,4
4,9
6,0
3,0
-0,9
82,0
82,3
83,4
85,3
86,9
86,6
1 De bruteringsoperatie van de overhevelingstoeslag in 2001 is geboekt als een stijging van de incidentele looncomponent met 1,7% en een overeenkomstige daling van de sociale lasten werkgevers.
… hoofdzakelijk via dalende loonkosten
2001 1 2002
1999
2 Door afronding tellen contractlonen, incidenteel loon en de sociale lasten werkgevers niet altijd geheel op tot de loonvoet. Bron: cpb.
dat noodzakelijke aanpassingen op de Nederlandse arbeidsmarkt eerder via de loonvorming dan via hoeveelheidsaanpassingen lopen. Ook in 2004 verliep de relatief scherpe afname van de inflatie voornamelijk via de loonkosten. De mutatie van de loonkosten per eenheid product nam af van 3,0% in 2003 tot -0,9% in 2004 (tabel 3.3). Dit kwam zowel door een afname van de loonstijging als door een fors hogere groei van de arbeidsproductiviteit. De oplopende werkloosheid en het Sociaal Akkoord tussen overheid en sociale partners zorgden voor een matiging van de stijging van de contractlonen, die overigens wel rijkelijk laat in de cyclus kwam. Dit bood tegenwicht aan de toegenomen sociale lasten voor werkgevers, onder meer door hogere pensioenpremies. Tegelijkertijd ging van de loonmatiging en de gestegen pensioenpremies een neerwaartse druk uit op het besteedbare inkomen en daarmee op het herstel van de consumptie. De stijging van de arbeidsproductiviteitsgroei is een weerspiegeling van de afname van de werkgelegenheid, in combinatie met het aantrekken van de economische groei. Een stijging van de arbeidsproductiviteit is gebruikelijk bij een beginnend conjunctureel herstel. Mede door de daling van de loonkosten is de arbeidsinkomensquote in 2004 licht gedaald ten opzichte van 2003, toen deze het hoogste niveau sinds 1983 bereikte. De afname is, afgezet tegen voorgaande perioden van conjunctureel herstel, echter zeer bescheiden. 3.3 Overheidsfinanciën: verbetering in gang gezet
Buitensporig tekort vastgesteld …
Op 2 juni 2004 stelde de Ecofin-Raad (de Europese Raad van Ministers van Financiën) vast dat Nederland in 2003 de 3%-tekortlimiet van het Verdrag van Maastricht had overschreden. Belangrijkste oorzaak hiervan was de sterk tegengevallen economische ontwikkeling in 2003, gecombineerd met de grote conjunctuurgevoeligheid van de Nederlandse overheidsfinanciën. De conjuncturele neergang zorgde aan de inkomstenkant vooral voor tegenvallers bij de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Daarnaast werd het kabinet overvallen door onverwacht hoge tekorten bij de lokale overheden (grafiek 3.5), veroorzaakt door de toename van de gemeentelijke investeringen en de lagere verkoopopbrengst van bouwgrond. De substantiële effecten hiervan op het begrotingssaldo van 2003 werden pas in het voorjaar van 2004 duidelijk, zodat bijsturen niet meer kon. Ten slotte leidde de forse lastenverlichting bij de introductie 60
dnb / Jaarverslag 2004
De Nederlandse economie
Grafiek 3.5 Ontwikkeling begrotingssaldo naar sectoren Nederland Procenten bbp 3
Rijk en overige centrale overheid
B
2 1
Lokale overheid
B
0
B
Wettelijke sociale verzekering
-1 -2
B
B B
Collectieve sector
-3 B
-4 99
00
01
02
03
04
Toelichting: emu-definitie. Bron: cbs en cpb.
van het nieuwe belastingstelsel in 2001 ertoe dat de facto een procyclisch begrotingsbeleid werd gevoerd. Dit heeft bijgedragen aan het ontstaan van het buitensporige tekort, ondanks dat de uitgaven destijds binnen de gestelde kaders bleven. Naast het vaststellen van het buitensporige tekort, deed de Ecofin-Raad Nederland de aanbeveling om maatregelen te nemen die het begrotingstekort zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in 2005, weer beneden 3% bbp zouden brengen. Verder werd Nederland verzocht om op termijn een begrotingspositie ‘in evenwicht of in overschot’ te realiseren. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in 2004 voor 0,5% bbp additionele bezuinigingen en lastenverzwaringen doorgevoerd. Dit bezuinigingspakket kwam bovenop de al eerder aangekondigde maatregelen. Het totaalbedrag aan maatregelen liep in 2004 op tot eur 8 1/2 miljard (1 3/4% bbp), waarvan eur 61/2 miljard aan netto uitgavenreductie en eur 1 3/4 miljard aan lastenverzwaringen. Over de gehele kabinetsperiode komen de sinds 2003 doorgevoerde en nog geplande netto bezuinigingen en lastenverzwaringen op ruim eur 20 miljard (4% bbp) in 2007. Mede dankzij deze omvangrijke maatregelen werd het buitensporige tekort in 2004 hersteld. In oktober concludeerde de Ecofin-Raad dan ook dat Nederland voldoende maatregelen had genomen. Later bleek het begrotingstekort over 2004 nog gunstiger uit te vallen. De uitgaven vielen nog met eur 1 miljard mee, onder meer doordat de eu-afdrachten en uitvoeringskosten bij het uwv lager waren dan verwacht. Bovendien zorgden vertragingen in enkele projecten voor tijdelijke meevallers. De belastinginkomsten overtroffen in de laatste maanden van het jaar de Najaarsramingen met eur 1 1/2 miljard. Deze meevallers kwamen bovenop de effecten van de financiële maatregelen, waardoor het feitelijke overheidstekort al met al aanzienlijk daalde, van 3,2% in 2003 naar 2,3% bbp in 2004. Het voor de conjunctuur gecorrigeerde tekort daalde van 2,0% bbp naar 1,2% bbp (tabel 3.4). Overigens is de berekening van dit structurele tekort met behoorlijke onzekerheid omgeven. Zo stelt het imf dat het Nederlandse structurele tekort is gedaald van 2,4% bbp in 2003 naar 1,3% bbp in 2004. De collectieve lastendruk bleef in 2004 vrijwel onveranderd. Voor het tweede achtereenvolgende jaar viel het effect van de lastenverzwaring vrijwel weg tegen de daling van de belastinginkomsten. Het bezuinigingspakket droeg ook bij aan de beheersing van de collectieve uitgavenquote, die voor het eerst sinds 2000 afnam. De groei van de overheidsuitgaven vertraagde in 2004 verder tot circa 1/2%. Dit werd mede veroorzaakt door een verschuiving van een deel van de collectief gefinancierde zorgkosten naar directe betalingen door huishoudens, alsmede door een meednb / Jaarverslag 2004
61
… en weer gecorrigeerd vanwege prompte reactie kabinet
Eerste meevallers sinds jaren …
De Nederlandse economie
Tabel 3.4 Budgettaire kerngegevens Nederland Procenten bbp
Collectieve uitgaven Niet-belastingontvangsten Collectieve lasten Vorderingensaldo collectieve sector 1 Structureel emu-saldo 2 Bruto schuld collectieve sector 1 In 2000 inclusief opbrengst umts-veiling van 0,7% bbp en in 2001 inclusief afkoop dsm van -0,3 bbp. In 2003 komt het saldo voor de lagere overheid gecorrigeerd voor de invoering van het btw-compensatiefonds 0,4% bbp lager uit.
… maar de schuldquote nam nog vrij sterk toe
2000
2001
2002
2003
2004
46,2
46,8
47,6
48,7
48,4
6,9
6,7
6,2
6,2
6,2
41,5
40,0
39,4
39,3
39,3 -2,3
2,2
-0,1
-1,9
-3,2
-0,6
-1,4
-2,3
-2,0
-1,2
55,9
52,9
52,6
54,3
55,2
2 ec-methode. Bron: cbs, cpb en Europese Commissie.
vallende ontwikkeling in het uitkeringsvolume. De hogere olieprijs zorgde voor hogere ontvangsten uit de verkoop van aardgas. Hiertegenover stonden echter budgettaire tegenvallers die samenhingen met de teleurstellende conjuncturele ontwikkeling, waardoor het uiteindelijke effect op het begrotingssaldo zeer gering bleef. Ondanks de positieve ontwikkeling van het tekort nam de schuldquote in 2004 verder toe tot 55,2% bbp. Deze verslechtering wordt veroorzaakt door de lage economische groei en inflatie enerzijds en de nog steeds hoge tekorten anderzijds. De toename van de schuldquote onderstreept dat de overheidsfinanciën zich nog niet op een vergrijzingsbestendig pad bevinden. Hiervoor is tussen nu en 2030 een aanzienlijke reductie van de schuldquote noodzakelijk. 3.4 Structureel beleid: vooral gericht op arbeidsparticipatie
Sociaal Akkoord herstelde de rust …
Het Nederlandse beleid gericht op een betere werking van productmarkten staat in het teken van meer vrije marktwerking en een terugtredende overheid, geholpen door een versterking van het toezicht. In 2004 is het sluitstuk van de liberalisatie van de energiemarkt, een vrije keus van energieleverancier voor consumenten, een feit geworden. Daarnaast werden de contouren van het nieuwe zorgstelsel voor 2006 duidelijk. Er komt een basisverzekering met acceptatieplicht voor iedereen, waardoor consumenten meer mogelijkheden hebben om over te stappen naar een andere verzekeraar. Verzekeraars moeten om deze concurrentie het hoofd te bieden sterker onderhandelen met de zorgaanbieders. Omdat verzekeraars niet verplicht zijn met alle zorgaanbieders zaken te doen, zullen ook de zorgaanbieders worden gedwongen tot concurrentie op prijs en kwaliteit en dus tot meer efficiëntie. Op het gebied van arbeidsmarkthervormingen werd in september 2003 nieuw kabinetsbeleid aangekondigd om ouderenparticipatie te bevorderen. Weliswaar stijgt deze de laatste jaren (grafiek 3.6), maar om de welvaartstaat tijdens de vergrijzing intact te houden, is een hogere arbeidsparticipatie van ouderen noodzakelijk. In het najaar van 2004 werd na een moeizaam onderhandelingsproces het beoogde beleid aangepast, uitmondend in het Sociaal Akkoord van november 2004. Vervolgens werd de hervorming van de wao op hoofdlijnen afgerond. De toegang tot de volledige arbeidsongeschiktheidsregeling wordt daarin verder beperkt en de gedeeltelijke of tijdelijke arbeidsongeschiktheidsregeling is meer dan voorheen gericht op reïntegratie. Als de jaarlijkse instroom in 2006 onder de 25.000 personen komt, zal de uitkering voor volledig arbeidsongeschikten worden verhoogd en de pemba-boete voor werkgevers afgeschaft. In de ww zijn de afgelopen twee jaar ingrijpende veranderingen voorgesteld en doorgevoerd. Deze hebben vooral gevolgen voor oudere werklozen (boven 571/2 jaar). Ook deze maatregelen beogen een hogere arbeidsparticipatie en sluiten 62
dnb / Jaarverslag 2004
De Nederlandse economie
Grafiek 3.6 Arbeidsparticipatie ouderen 55-64 jaar Procenten beroepsbevolking 60
Nederland
55 50
eu-15
45
Verenigde Staten 40 35 30 25 83
90
94
95
96
97
98
99
00
01
02
03
Bron: oeso.
aan bij het groeiende arbeidspotentieel van ouderen. De ww sluit nu beter aan bij het doel van een werkloosheidsverzekering, het overbruggen van de periode tussen twee banen. De vervolguitkering is verdwenen, waardoor de maximumduur van de uitkering voor ouderen vijf jaar is in plaats van ruim acht. Daarnaast hebben ouderen nu de plicht te solliciteren en passend werk te accepteren. De overige plannen van het kabinet zijn aangehouden in afwachting van een advies van de Sociaal Economische Raad. In dit recentelijk uitgekomen advies wordt onder meer voorgesteld de maximale duur van de ww-uitkering terug te brengen van vijf naar iets meer dan drie jaar en wordt meer nadruk gelegd op preventie en reïntegratie. Afgezien van de ww kunnen werknemers de arbeidsmarkt vroegtijdig – voorafgaand aan het ouderdomspensioen – verlaten via de vut of het prepensioen. De populariteit van beide regelingen is van oudsher groot. Dit rijmt niet met de eerdergenoemde noodzaak de arbeidsparticipatie te verhogen. In september 2003 zijn daarom naast de andere hervormingen ook maatregelen aangekondigd om het gebruik van prepensioen en de resterende vut te ontmoedigen. Het ouderdomspensioen kon in de initiële kabinetsplannen pas met 65 jaar ingaan en deeltijdpensioen was mogelijk vanaf 62,9 jaar. Per saldo zijn na het Sociaal Akkoord de mogelijkheden voor vervroegde uittreding niet kleiner geworden, ook al is de gunstige fiscale behandeling van de vut en het prepensioen afgeschaft. Dit komt door de aanstaande invoering van de levensloopregeling en de al bestaande mogelijkheid om in het ouderdomspensioen extra pensioen op te bouwen voor vervroegde uittreding. Vervroegd pensioen via het ouderdomspensioen is nu mogelijk vanaf 62 jaar, voor bepaalde gevallen al met 60 jaar. Hiernaast kan een werknemer met de levensloopregeling tot circa zes jaar verlof sparen tegen 70% van het loon, opgenomen in verlofperiodes van maximaal drie jaar. Hoeveel mensen daadwerkelijk gebruik zullen maken van deze mogelijkheden is vooralsnog onbekend. Dit is onder andere afhankelijk van de resultaten van cao-onderhandelingen. Wel is duidelijk dat de totale mogelijkheden voor ‘betaald niet-werken’ ruimer zijn dan voorheen, wat haaks staat op de doelstelling van het arbeidsmarktbeleid.
dnb / Jaarverslag 2004
63
… maar ten koste van oorspronkelijke participatiedoelstelling
4 Toezicht op de Nederlandse financiële sector
4.1 Profiel van het toezicht door de Nederlandsche Bank De Nederlandsche Bank (dnb) is de prudentieel toezichthouder voor Nederlandse financiële instellingen. Het prudentieel toezicht richt zich op de soliditeit van financiële ondernemingen en op de integriteit van het stelsel. Daarmee draagt het bij aan de missie van dnb: het nastreven van de stabiliteit van het financiële stelsel en van de instellingen die van dat stelsel deel uitmaken, dit alles ten dienste en in het belang van het publiek dat daarop vertrouwt. In concreto ziet dnb toe op het risicobeheer, de integere bedrijfsvoering, de solvabiliteit en liquiditeit en de naleving van wet- en regelgeving bij banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, effecteninstellingen en beleggingsinstellingen (tabel 4.1). Het te allen tijde voorkomen van een faillissement mag echter niet van het toezicht worden verwacht. De continuïteit van een financiële instelling (en dus ook het voorkomen van een faillissement) is de primaire verantwoordelijkheid van het management. Wel is, in het belang van de depositohouders, polishouders, pensioengerechtigden en beleggers, het toezicht erop gericht dat instellingen geen onaanvaardbaar hoge risico’s nemen. In het verlengde daarvan, als de continuïteit van een instelling niet langer is gewaarborgd, dient het toezicht door adequaat ingrijpen de schade voor deze partijen tot het minimum te beperken. Specifiek bij pensioenfondsen ziet dnb er ook op toe dat hun statuten en reglementen in overeenstemming zijn en blijven met de materiele bepalingen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (materieel toezicht). Bij geldtransactiekantoren, trustkantoren, creditcardmaatschappijen en casino’s houdt dnb toezicht op de integere bedrijfsvoering en de naleving van wet- en regelgeving. Een belangrijk aspect van het toezicht op deze instellingen is het opsporen en terugdringen van illegale geldstromen en terrorismefinanciering. De Nederlandse financiële sector is van groot belang voor de economie. In 2004 telden de beginbalansen van banken, verzekeraars en pensioenfondsen op tot eur 2,4 biljoen, circa vijf maal het bruto binnenlands product. Dit is beduidend meer dan bijvoorbeeld de verhouding voor het eurogebied of die van de Verenigde Staten, waar deze Tabel 4.1 Profiel van het toezicht Type instelling
Oogmerk van het toezicht
Banken Verzekeringsmaatschappijen Pensioenfondsen Effecteninstellingen Beleggingsinstellingen
Soliditeit van de instelling en integriteit van het financiële stelsel bewaken: – Risicobeheer – Solvabiliteit en liquiditeit – Integere bedrijfsvoering – Naleving van wet- en regelgeving – Materieel toezicht (alleen bij pensioenfondsen)
Geldtransactiekantoren Trustkantoren Creditcardmaatschappijen Casino’s
Integriteit van het financiële stelsel bewaken: – Integere bedrijfsvoering – Naleving van wet- en regelgeving
dnb / Jaarverslag 2004
65
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Figuur 4.1 Kerntaken binnen het toezicht
펂
M ar to ktetr edin g
펂
Handhaving Beleidsontwikkeling
Uitvoering van toezicht
Ontwikkeling van toezicht
Onderzoek en analyse
Het IMF heeft het Nederlandse toezicht als goed beoordeeld
verhouding minder dan drie bedraagt. In internationaal opzicht bezet Nederland met dit gecumuleerde balanstotaal de zevende plaats en heeft daarmee één van de omvangrijkste financiële sectoren in de wereld. Een sterke financiële sector is gebaat bij een hoogwaardig toezicht. Het Internationaal Monetair Fonds (imf) heeft in 2004 de kwaliteit van het Nederlandse toezicht beoordeeld. Het toezicht op de financiële instellingen voldoet volgens het imf in hoge mate aan de internationale normen en behoort tot de best practices in de wereld. Daarbij geeft het Fonds tevens aanbevelingen om het toezicht verder te verbeteren (zie ook het Kwartaalbericht september 2004) Het toezicht door dnb omvat vijf kerntaken (figuur 4.1). Markttoetreding behelst de beoordeling of een instelling voldoet aan de vergunningsvereisten. Zodra een instelling tot de gereguleerde markt is toegelaten staat zij onder regulier toezicht. Handhaving is complementair aan markttoetreding en betreft het opsporen en vervolgen van personen en instellingen die zonder de benodigde vergunning financiële diensten aanbieden. Beleidsontwikkeling verschaft de regelgeving en het normkader ten behoeve van markttoetreding, regulier toezicht en handhaving. Door onderzoek en analyse wordt de aansluiting van het toezicht op de ontwikkelingen in de markt bewaakt.
4.2 Prestaties in de Nederlandse financiële sector Banken Het Nederlandse bankwezen heeft zijn solvabiliteitspositie in 2004 op een hoog niveau
Grafiek 4.1 Frequentieverdeling bis-ratio Procenten van risico-gewogen activa 100
2001
90 80
2002
70 60
2003
50 40
2004
30 20 10 0 <10
10-<12
12-<15
15-<20
>20
Bron: dnb.
66
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Grafiek 4.2 Bancaire kredietverlening aan de private sector in Nederland Kwartaalcijfers, procentuele jaarstijgingen 25
Woninghypotheken
20 15
Niet-financiële bedrijven
10 5 0 -5 99
00
01
02
03
04
Bron: dnb.
geconsolideerd. De gemiddelde bis-ratio (gedefinieerd als het toetsingsvermogen ten opzichte van de naar risico gewogen activa) bleef nagenoeg constant op 12,07% ultimo 2004 (12,05% ultimo 2003). In internationaal opzicht scoort het Nederlandse bankwezen met deze gemiddelde solvabiliteitspositie goed. De verdeling van de solvabiliteitsratio is de afgelopen jaren vrijwel hetzelfde gebleven (grafiek 4.1). De piek in de klasse van 10% tot 12% wordt verklaard doordat de bis-ratio van de grootbanken, die het leeuwendeel van de risicogewogen activa vertegenwoordigen, in deze klasse vallen. Het netto bedrijfsresultaat steeg van eur 7,8 miljard in 2003 tot eur 10,3 miljard in 2004; een verbetering van ruim 30%. Hiermee bevindt de winstgevendheid van de Nederlandse banken zich in absolute termen inmiddels op het hoogste niveau van de afgelopen tien jaar. Deze positieve ontwikkeling wordt verklaard door een toename van de inkomsten, slechts licht toegenomen kosten en eenmalige transacties. De inkomsten zijn ten eerste gestegen door een groei in de binnenlandse retail-activiteiten, met name (hypothecaire) kredietverstrekking (grafiek 4.2). De aanhoudend lage lange rente stimuleert gezinnen tot het afsluiten van nieuwe, dan wel het oversluiten van bestaande hypotheken. Ten tweede leveren de activiteiten in met name Latijns-Amerika en Azië een steeds belangrijkere bijdrage aan de winstontwikkeling. Deze regio’s laten een robuust economisch herstel zien na de diverse crises die hen de laatste jaren troffen. De kosten zijn in 2004 met 2,7% gestegen. De personeels- en overige beheerskosten namen substantieel toe, maar dit werd gecompenseerd door een daling van de toevoeging aan voorzieningen. Dit laatste duidt op een verbetering van de kredietkwaliteit en het aantrekken van de economie. Tot slot droeg afstoting van niet-kernactiviteiten bij aan de winst. De goede resultaten over 2004 ten spijt blijkt het Nederlandse bankwezen qua winstgevendheid in internationaal verband tot de middenmoot te behoren. Dit wordt onder meer verklaard doordat Nederlandse banken in vergelijking met buitenlandse banken lage of geen vergoedingen vragen voor een scala van diensten, zoals het betalingsverkeer. Voorts blijken Nederlandse banken, in vergelijking met Amerikaanse en Britse banken, een relatief hoge rentevergoeding te geven op deposito’s. Tenslotte dragen de relatief hoge arbeidskosten in Nederland bij aan een hoge kosten-batenratio. Al met al profiteert de klant doordat hij producten geleverd krijgt tegen relatief lagere tarieven en hogere rentevergoedingen ontvangt. Verzekeringsmaatschappijen De solvabiliteitspositie en winstgevendheid van levensverzekeraars worden beïnvloed door rente-ontwikkelingen. Door de daling van de marktrente zal de gemiddelde, op marktrente gebaseerde, solvabiliteitsratio van levensverzekeraars naar verwachting in 2004 verslechterd zijn. De contante waarde van de verplichtingen stijgt sterker dan de waarde van de beleggingen door de daling van de marktrente. De gemiddelde looptijd van hun verplichtingen is namelijk hoger dan die van de beleggingen. Indien de verplichtingen worden gewaardeerd op basis van de vaste rekenrente wordt nog wel een stijdnb / Jaarverslag 2004
67
Winstgevendheid van banken fors verbeterd, solvabiliteit blijft stabiel
Op marktrente gebaseerde solvabiliteitsratio van levensverzekeraars naar verwachting gedaald …
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Grafiek 4.3 Frequentieverdeling solvabiliteitsratio zorgverzekeraars Procenten 16
<100
Aantal maatschappijen
14 12
100- <150
10
150- <200
8
200-<300
6 4
300-<400
2
400- <500
0 01
02
03
암500
Bron: dnb.
ging van de solvabiliteitsratio van levensverzekeraars verwacht. Bij schadeverzekeraars speelt dit marktrente-effect minder doordat de looptijd van hun beleggingen en verplichtingen minder van elkaar verschillen. De winstgevendheid van de verzekeringssector is verbeterd als gevolg van het sinds begin 2003 opgetreden herstel op de aandelenbeurzen. De resultaten van het segment schade zijn daarnaast ook verbeterd door een groei van de premie-inkomsten, lagere schadeclaims en een betere kostenbeheersing. Bij de levensverzekeraars bemoeilijkte de aanhoudend lage rentestand de realisatie van rendementen die uitstijgen boven het rendement dat zij garanderen op hun producten. Dit heeft veel verzekeraars ertoe aangezet om het gegarandeerde rendement op nieuwe levensverzekeringsproducten te verlagen en meer in lijn met marktrentes te brengen. In combinatie met het aantrekken van de effectenbeurzen is hierdoor de populariteit en de omzet van zogenoemde unit-linked producten onverminderd groot. Deze producten zijn gekoppeld aan marktkoersen en het risico van deze producten ligt bij de polishouder. Het aandeel van unit-linked producten in de totale premie-inkomsten is vanaf eind jaren negentig opgelopen tot circa 45% in 2001 en is daarna gestabiliseerd. Binnen de schadesector vormen particuliere ziektekostenverzekeraars met zo’n 38% van het bruto premie-volume de grootste tak. De mono-branche verzekeraars, die louter ziektekostenverzekeringen aanbieden, zijn hiervan met 90% van het premie-volume de belangrijkste categorie. Alhoewel de solvabiliteitsratio van deze verzekeraars zich met een gewogen gemiddelde van 236% ruim boven het vereiste minimumniveau bevindt, nemen de onderlinge verschillen toe (grafiek 4.3). Dit is een weerspiegeling van het feit dat het aantal ziektekostenverzekeraars met een solvabiliteitstekort verder is toegenomen in 2003. Door deze verzekeraars, die uiteraard onder verscherpt toezicht staan, zijn reparatiemaatregelen getroffen. Als onder het nieuwe stelsel matig gekapitaliseerde ziekenfondsen overstappen naar het private stelsel (zie paragraaf 4.4.5), zal het totaalbeeld voor dit marktsegment verder verslechteren.
… alsmede de dekkingsgraad van pensioenfondsen
Pensioenfondsen Ook bij pensioenfondsen is de gemiddelde solvabiliteitspositie, met verplichtingen gewaardeerd tegen de marktrente, in 2004 gedaald. Als de dekkingsgraad wordt uitgedrukt in geïndexeerde verplichtingen, dan ligt de gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen onder de 100% (zie ook het Kwartaalbericht maart 2005). Bij pensioenfondsen met een dergelijke dekkingsgraad zal voor de toekomstige inflatie dan geld moeten komen uit toekomstige hogere premies of stortingen danwel uit meevallende (en nog niet voor andere doelen ingezette) beleggingsresultaten. Aan de daling van de dekkingsgraad liggen twee tegengestelde bewegingen ten grondslag. Enerzijds troffen de pensioenfondsen maatregelen die bijdroegen aan de versterking van hun financiële positie. Voorbeelden hiervan zijn de hogere premieafdracht door werknemers
68
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
en werkgevers en de beperkte indexatie. Dit laatste was het gevolg van de niet volledige doorrekening van de zeer gematigde loonontwikkeling in de pensioenrechten. Anderzijds is door de daling van de marktrente de waarde van de verplichtingen sterker gestegen dan de waarde van de beleggingen. Doordat de gemiddelde looptijd van de pensioenverplichtingen ongeveer 2,5 tot 3 maal hoger is dan die van de vastrentende beleggingen waarin het fonds heeft geïnvesteerd, werkt een rentedaling immers sterker door in de waardestijging van de verplichtingen. Ook de positieve beleggingsresultaten die pensioenfondsen behaalden op de aandelenmarkten konden dit verschil in waardestijging niet compenseren. Per saldo was het negatieve effect van de rentedaling groter dan de positieve uitwerking van de getroffen maatregelen. Uitgaande van een vaste rekenrente van 4% voor het waarderen van de pensioenverplichtingen, steeg de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioensector overigens wel (van 113% naar 120%). Onder het nieuwe solvabiliteitsregime (ftk, zie paragraaf 4.4.2) wordt de dekkingsgraad gebaseerd op de marktrente. Dit geeft immers een beter inzicht in de daadwerkelijke financiële positie van pensioenfondsen, waarmee de transparantie wordt vergroot. De positieve beleggingsresultaten van de fondsen waren het gevolg van de ontwikkelingen op zowel de aandelen- als obligatiemarkt. De verhouding tussen deze beleggingscomponenten in de portefeuille van pensioenfondsen is in het verslagjaar vrijwel gelijk gebleven. Bijna de helft van de beleggingen vindt in aandelen plaats, zo’n 40% van de portefeuille bestaat uit obligaties, zo’n 4% wordt belegd in onroerend goed en de resterende beleggingen vallen in overige categorieën. Ondanks de verslechtering van de solvabiliteitspositie heeft het Nederlandse pensioenstelsel, vergeleken met andere Europese landen, een forse pensioenspaarpot opgebouwd. Nederland kent een kapitaaldekkingstelsel, waarbij grotendeels gespaard wordt voor het pensioen. Hierdoor zijn fondsen ook minder afhankelijk van de continuïteit van de sponsor. In veel andere landen wordt gebruik gemaakt van een omslagstelsel. In een omslagstelsel worden de betalingen aan de gepensioneerden gedaan door degenen die op dat moment werken en wordt dus niet extra gespaard. De vergrijzing leidt in deze landen tot een grotere opwaartse druk op de pensioenpremies. In de meeste landen worden de problemen onderkend, maar oplossingen liggen vaak politiek gevoelig. Voorbeelden van maatregelen die landen treffen zijn de introductie van kapitaalgedekte stelsels, het verhogen van de pensioenleeftijd, het verhogen van het benodigde aantal dienstjaren of invoering van een flexibele pensioenleeftijd. Overige instellingen Effecteninstellingen hadden in 2004 te maken met een daling van handelsvolumes op de Nederlandse beurzen. Daarnaast was er sprake van teruglopende marges. Een groeiende concurrentie en technologische ontwikkelingen (bijvoorbeeld de overgang op schermhandel en hoge noodzakelijke investeringen in automatisering) bemoeilijkten de situatie voor met name de kleinere marktpartijen, die niet van deze schaalvoordelen kunnen profiteren. Een aantal partijen heeft het effectenbedrijf dan ook stopgezet of is samenwerkingsverbanden aangegaan. Een aantal beleggingsinstellingen heeft in het verslagjaar te kampen gehad met onderkapitalisatie. Beperkte rendementen en gestegen kosten, waaronder voor ict, waren belangrijke oorzaken. Ondanks toegenomen besparingen onder huishoudens is het animo van particulieren om in effecten te beleggen gedaald.
4.3 Uitvoering van het toezicht 4.3.1 Markttoetreding Een financiële instelling heeft een vergunning nodig om activiteiten die onder de desbetreffende wetten vallen te mogen uitoefenen. Dit geldt overigens niet voor pensioenfondsen en instellingen die in aanmerking komen voor een generieke vrijstelling of een dnb / Jaarverslag 2004
69
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.2 Aantallen inschrijvingen in de registers Ultimo 2003 Ultimo 2004 Banken Verzekeringsmaatschappijen Pensioenfondsen Geldtransactiekantoren Trustkantoren
797
821
379
363
884
839
30
30
-
31
individuele ontheffing. dnb is verantwoordelijk voor vergunningverlening aan banken, verzekeringsmaatschappijen, trustkantoren en geldtransactiekantoren. Tevens voert dnb een zogenaamde prudentiële toetsing uit bij de vergunningverlening aan effecteninstellingen en beleggingsinstellingen; de vergunning zelf wordt verleend door de afm. De verlening van een vergunning leidt tot inschrijving in een register. Voor pensioenfondsen wordt eveneens een register bijgehouden. De registers voor banken, verzekeraars, pensioenfondsen, trustkantoren en geldtransactiekantoren zijn te raadplegen op de website van dnb. In tabel 4.2 zijn de inschrijvingen in de registers per ultimo 2003 en ultimo 2004 weergegeven. De belangrijkste wijzigingen in de registers hadden betrekking op de bancaire sector, de pensioensector en de trustkantoren. Het totale aantal inschrijvingen in het Wtk-register nam in 2004 toe met 24 tot 821. De twee belangrijkste oorzaken voor deze wijziging zijn tegengesteld: het aantal ingeschreven instellingen nam af, vooral als gevolg van onderlinge fusies tussen lokale Rabobanken. Daarmee wordt een trend voortgezet die reeds enkele jaren zichtbaar is. Daartegenover nam het aantal buitenlandse eu-kredietinstellingen dat grensoverschrijdend diensten in Nederland aanbiedt toe. Dergelijke instellingen hebben al een bankvergunning in hun vestigingsland. Op grond van Europese regelgeving mogen zij hun producten ook in andere landen binnen de Unie aanbieden, ze worden dan in het Nederlandse register ingeschreven. Het aantal pensioenfondsen onder toezicht nam in 2004 met 45 af tot 839. Deze daling ligt in dezelfde orde van grootte als in de afgelopen jaren en komt volledig voor rekening van de ondernemingspensioenfondsen. Het merendeel van de liquidaties betrof kleine en overwegend reeds herverzekerde fondsen die besloten tot omzetting in een rechtstreeks verzekerde pensioenregeling. In andere gevallen heeft het fonds zich aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds. Vijf liquidaties van fondsen lagen in het verlengde van een bedrijfssluiting, van een bedrijfsfusie of van een bedrijfsovername, waarbij de pensioenregeling ondergebracht is bij de pensioenuitvoerder (pensioenfonds of verzekeraar) van de nieuwe werkgever. Tot slot zijn enkele fondsen verdwenen ten gevolge van samenvoeging van fondsen verbonden aan dezelfde onderneming. In september 2004 zijn de eerste vergunningen aan trustkantoren verleend. Per eind 2004 hebben 31 trustkantoren een vergunning gekregen voor het verlenen van trustdiensten in of vanuit een vestiging in Nederland. Er waren 138 vergunningaanvragen nog in behandeling. De integriteit en deskundigheid van bestuurders en beleidsbepalers vormen een belangrijk onderdeel van de vergunningsvereisten, naast criteria ten aanzien van het bedrijfsplan, de solvabiliteit en de interne organisatie. Daarom toetst dnb de bestuurders van nieuwe instellingen, en ook nieuwe bestuurders van bestaande instellingen. In het verslagjaar zijn in totaal 2.083 beleidsbepalers getoetst (tabel 4.3). In acht gevallen heeft de toetsing een benoeming in de weg gestaan. Hiervan hadden vijf gevallen betrekking op de Wtv, twee gevallen hadden betrekking op de Wgt en een geval had betrekking op de Pensioen- en Spaarfondsenwet (psw). Gerelateerd aan markttoetreding is de beoordeling van voorgenomen deelnemingen in of door een onder toezicht staande instelling. Als een derde partij een deelneming van 10% of meer wil verkrijgen in een onder toezicht staande instelling, is een zoge-
70
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.3 Aantal getoetste beleidsbepalers 2003 Wet toezicht kredietwezen Wet toezicht verzekeringsbedrijf Wet op de natura-uitvaartverzekeraars Pensioen- en spaarfondsenwet Wet op de geldtransactiekantoeren Wet toezicht trustkantoren 1 Totaal Waarvan niet benoemd
펂
203
2004 214 387
1.488
24 700
59
68
-
690
1.751
2.083
16
8
1 In werking vanaf 1 maart 2004.
naamde verklaring van geen bezwaar (vvgb) van dnb benodigd. Dit geldt ook als een onder toezicht staande instelling een deelneming van 10% of meer wil verkrijgen in een derde partij. Het aantal vvgb’s dat in 2004 op grond van de Wtk is verleend bedroeg 1.214 (2003: 1.195). De stijging valt geheel toe te schrijven aan het voortgaande integratieproces bij de aangesloten Rabobanken. In het kader van de Wtv zijn 280 vvgb’s verleend.
4.3.2 Regulier toezicht Het reguliere toezicht door dnb richt zich op de risicobeheersing, de solvabiliteit en de liquiditeit, de integere bedrijfsvoering en de naleving van wet- en regelgeving van de afzonderlijke onder toezicht staande instellingen. Het toezicht is risicogeoriënteerd. dnb houdt een risicoprofiel bij van elke onder toezicht staande instelling, op grond waarvan de intensiteit van het toezicht en de in te zetten toezichtinstrumenten worden vastgesteld. Door systematische informatieverzameling wordt het risicoprofiel van een instelling periodiek herzien. Deze informatie wordt grotendeels verkregen door gesprekken met de desbetreffende instelling, on site onderzoeken, en off site bedrijfseconomische analyses. Toezicht op banken dnb houdt toezicht op 95 banken. Het verschil met het aantal inschrijvingen (821) wordt verklaard doordat de Rabobank als één onder toezicht staande instelling wordt geteld, terwijl er 317 lokale Rabobanken zijn ingeschreven. Daarnaast vallen de 362 buitenlandse eu-kredietinstellingen die grensoverschrijdend diensten in Nederland aanbieden niet onder dnb toezicht maar onder toezicht van de thuisstaattoezichthouder. Tenslotte hebben sommige holdingbedrijven meerdere registraties. Onder de 95 banken bevinden zich 26 bijkantoren van banken die elders in de eu zijn gevestigd. Bij deze bijkantoren beperkt het reguliere toezicht zich tot de liquiditeitspositie; voor de overige aspecten (zoals risicobeheer en solvabiliteit) staat zo’n bijkantoor onder het toezicht van de thuisstaattoezichthouder. Het toezicht op de overige banken omvat alle eerder genoemde aspecten. Jaarlijks worden één of meer gesprekken gevoerd met het management van de bank en met de externe accountant van de instelling. Tevens worden op instellingsniveau gerichte toezichtonderzoeken uitgevoerd. Dit zijn onderzoeken waarbij de belangrijkste activiteiten van een bank in detail worden beoordeeld. Bij een grote bank vindt een aantal van dergelijke onderzoeken per jaar plaats, bij kleine banken gaat dit in een cyclus van 3 à 5 jaar. Naast het toezicht per instelling voert dnb ook vergelijkende onderzoeken uit waarbij een specifiek thema bij verschillende instellingen wordt onderzocht. In het verslagjaar is bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan de voorbereiding door banken op Bazel ii. In het onderzoek zijn drie aspecten in het bijzonder gevolgd. Allereerst is aandacht dnb / Jaarverslag 2004
71
Bijzondere aandacht voor implementatie Bazel II bij banken …
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
besteed aan de ontwikkeling van de interne risicomeetsystemen van banken. Deze mogen onder voorwaarden gebruikt worden voor de vaststelling van solvabiliteitseisen vanaf begin 2007. In de tweede plaats heeft dnb bij de grootbanken zogenoemde prevalidatie-onderzoeken uitgevoerd. Deze richtten zich op de (opzet van de) nieuwe kredietrisicomodellen, en op de mate waarin deze voldoen aan de daarvoor gestelde minimumeisen. In de derde plaats is in het voorjaar 2004 een inventarisatie gestart naar de methoden die banken hanteren voor de kwantificering van het operationele risico. Casus: Informatieverstrekking door DNB ten behoeve van strafrechtelijke waarheidsvinding Incidenteel verzoekt het Openbaar Ministerie dnb om informatie ter beschikking te stellen met betrekking tot een of meerdere onder toezicht staande instellingen. Dergelijke verzoeken nopen tot de afweging tussen het belang van strafrechtelijke waarheidsvinding en het belang van geheimhouding. Het beleid van dnb is dat dergelijke informatieverzoeken in beginsel ruimhartig worden beoordeeld, met inachtneming van relevantie en proportionaliteit van de gevraagde informatie. In het verslagjaar is informatie, afkomstig van dnb, daadwerkelijk gebruikt in een strafzaak over voorkennis. In het requisitoir heeft de Officier van Justitie onderdelen uit de dnb-rapportage gebruikt om tot een bewezenverklaring te concluderen voor enkele van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft in haar uitspraak expliciet verwezen naar het onderzoeksmateriaal van dnb.
… en voor implementatie Solvency I bij verzekeraars
Toezicht op verzekeringsmaatschappijen Per ultimo 2004 stonden 237 schadeverzekeraars, 85 levensverzekeraars en 41 natura-uitvaartverzekeraars onder toezicht van dnb. De belangrijkste aangrijpingspunten voor het toezicht op de verzekeraars zijn de wijze waarop de technische voorzieningen zijn vastgesteld, de aard van de beleggingen die dienen als tegenwaarde voor de technische voorzieningen en de solvabiliteitsmarge. In het verslagjaar zijn met de meeste instellingen één of meer gesprekken gevoerd. Voor de overige instellingen vindt een dergelijk periodiek gesprek in een ander jaar plaats, of zij hebben een zo laag risicoprofiel dat alleen off site toezicht volstaat. Aan 42 verzekeraars is een last onder dwangsom opgelegd in het kader van niet (tijdig) nagekomen rapportageverplichtingen. In het verslagjaar is bijzondere aandacht besteed aan de voorbereiding van instellingen op Solvency i. Dit is het raamwerk van kapitaalseisen aan verzekeringsbedrijven en de voorloper van de in paragraaf 4.4.2 beschreven Solvency ii richtlijn. Solvency i wordt voor bestaande verzekeringsmaatschappijen in 2007 van kracht. Een van de consequenties van Solvency i is de verhoging van de minimum solvabiliteitseisen, die bovendien voortaan geïndexeerd zijn. dnb heeft gesprekken gevoerd met kleine beperkt gefinancierde maatschappijen over hun voorbereiding op deze nieuwe solvabiliteitseisen. Sommige maatschappijen zijn van plan om extra kapitaal aan te trekken. Andere overwegen de branche ‘Aansprakelijkheid’ af te stoten, omdat de solvabiliteitseis voor die branche onder Solvency i namelijk met 50% toeneemt. Er zijn ook instellingen die voornemens zijn het verzekeringsbedrijf te beëindigen. dnb zal erop toezien dat dit ordelijk gebeurt. Casus: Goed werk van een stille curator bij verzekeringsmaatschappij in problemen In het reguliere verzekeringstoezicht bleek dat bij een verzekeringsmaatschappij een ernstig solvabiliteitstekort was ontstaan. In zo’n geval kan dnb een stille curator aanstellen. Als dnb dat doet, moeten vanaf dat moment alle beslissingen en acties van de directie vooraf goedgekeurd worden door deze curator. Niet alleen stelde dnb een stille curator aan, bovendien werd een verbod opgelegd om tot nader order nieuwe polissen af te sluiten. Onder leiding van de stille curator is een financieringsplan opgesteld dat de instemming van dnb kreeg. Daarop kon dnb de productiestop opheffen en na verloop van tijd kon het tekort worden omgebogen in een positieve solvabiliteitsmarge. Omdat de solvabiliteitsmarge nog klein is, volgt dnb deze maatschappij nog steeds met verhoogde aandacht. De maatschappij moet aan de hand van een herstelplan maatregelen treffen ter verdere versterking van de solvabiliteitspositie, haar risicoprofiel inschatten en waar nodig haar positie herverzekeren.
72
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Toezicht op pensioenfondsen Het aantal pensioenfondsen dat per ultimo 2004 onder toezicht van dnb stond, bedraagt 839. Dit aantal zal in 2005 naar verwachting afnemen aangezien inmiddels al tientallen fondsen besloten hebben tot liquidatie. Een specifiek onderdeel van het reguliere toezicht op pensioenfondsen betreft het zogenaamde materiële toezicht. Daarin beoordeelt dnb of statuten en reglementen van de fondsen voldoen aan de materiële bepalingen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet die betrekking hebben op de inhoud van de pensioentoezeggingen. Door veelvuldige wetswijzigingen moeten de fondsen hun statuten en reglementen regelmatig aanpassen. Voorts is de ontwikkeling van de pensioenkosten voor veel fondsen aanleiding geweest tot een herbezinning op en ingrijpende aanpassing van de (pre)pensioenregelingen. Dit alles leidde in 2004 tot een grote werklast voor het materiële toezicht, resulterend in langere doorlooptijden. Voor het toezicht is de dekkingsgraad van een pensioenfonds een belangrijke graadmeter. Deze geeft de verhouding van de aanwezige middelen ten opzichte van de verplichtingen van een fonds. In 2004 stond het pensioentoezicht voor een belangrijk deel in het teken van dekkingsgraadproblemen die al eerder waren geconstateerd. Begin 2003 hadden circa 380 fondsen een te lage dekking, ofwel reservetekort. De helft daarvan verkeerde zelfs in onderdekking, dat wil zeggen had een dekkingsgraad van minder dan 100%. Om hun reservetekort terug te brengen (en mogelijk op te heffen) hebben deze fondsen in 2003 volgens een herstelplan gewerkt. In 2004 zijn deze herstelplannen en de resultaten daarvan geëvalueerd. Per ultimo 2004 was bij iets meer dan een kwart van de fondsen het reservetekort weggewerkt. Het aantal fondsen met onderdekking is aanzienlijk teruggelopen; van 190 begin 2003 tot 8 per ultimo 2004. Naast het volgen van het herstel heeft dnb in 2004 bij circa 100 pensioenfondsen een integrale beoordeling uitgevoerd en bij circa 200 fondsen is een partiële beoordeling uitgevoerd. Aan 105 fondsen is een last onder dwangsom opgelegd in het kader van niet nagekomen rapportageverplichtingen. Casus: Onenigheid over verrekening overrendement Afgelopen jaar deed zich een situatie voor waarin een pensioenfonds de pensioenregeling had herverzekerd op basis van een garantiecontract. In zo’n geval zijn zowel de verzekeringstechnische als de beleggingsrisico’s in principe voor rekening van de herverzekeraar. Op basis van het garantiecontract werd specifiek voor het pensioenfonds een gesepareerd depot ingesteld. Het pensioenfonds had inspraak bij de bepaling van het beleggingsbeleid voor het depot. Daarnaast had het fonds recht op de (positieve) overrente op het depot. Negatieve rendementen kwamen voor rekening van de herverzekeraar, die echter wel verrekend mochten worden met toekomstige positieve rendementen. Uit de verslagstaten van het pensioenfonds over 2002 bleek dat het eigen vermogen van het pensioenfonds gehalveerd was. Bestudering van de herverzekeringscontracten en de administratie van het pensioenfonds leidde tot de conclusie dat de herverzekeraar ten onrechte de negatieve beleggingsresultaten volledig ten laste van het fonds had gebracht. In samenspraak met dnb is het pensioenfonds vervolgens in overleg getreden met de herverzekeraar. Dit heeft ertoe geleid dat de herverzekeraar zijn foutieve verwerking heeft toegegeven en de verrekening ongedaan heeft gemaakt. Toezicht op effecten- en beleggingsinstellingen Ultimo 2004 houdt dnb toezicht op 346 effecteninstellingen en 610 beleggingsinstellingen. Gedurende 2004 voldeden 22 effecteninstellingen op enig moment niet aan de kapitaalvereisten, waarop aan deze instellingen zogenaamde tekortbrieven zijn verzonden. Eén van de instellingen bleef volharden in de onderkapitalisatie, ondanks een tweede brief en het opleggen van een formele maatregel. dnb heeft daarop de afm (als vergunningverlenende autoriteit) verzocht om de vergunning in te trekken. Dit heeft inmiddels plaatsgevonden. In 2004 zijn 31 onderzoeken uitgevoerd en zijn 88 managementgesprekken gevoerd. Voorts zijn 41 prudentiële toetsingen uitgevoerd ten behoeve van dnb / Jaarverslag 2004
73
Evaluatie van herstelplannen van pensioenfondsen
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
vergunningaanvragen in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer, en 102 prudentiële toetsingen ten behoeve van vergunningaanvragen in verband met de Wet toezicht beleggingsinstellingen.
Toezicht op trustkantoren van start
‘Ken uw klant-principe’ van belang
Toezicht op geldtransactie- en trustkantoren In 2004 stond het reguliere toezicht op geldtransactiekantoren, 30 in getal, in het teken van verdergaande implementatie van de Wet op de geldtransactiekantoren en de handhaving van deze regelgeving. Gemiddeld zijn in het afgelopen jaar twee on site onderzoeken per instelling verricht en hebben in vrijwel alle gevallen gesprekken met de externe accountants van de ingeschreven instellingen plaatsgevonden. In 2004 zijn twee aanwijzingen gegeven en in één geval is tot doorhaling in het register overgegaan. Op 1 maart 2004 is de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) in werking getreden. De trustkantoren die toen actief waren moesten zich binnen acht weken melden om in een overgangsregeling te vallen. Deze melding werd beschouwd als een aanvraag voor een vergunning. De overgangsregeling houdt in dat het in de Wtt opgenomen verbod om zonder vergunning als trustkantoor werkzaam te zijn, niet geldt zolang niet over de vergunningaanvraag is beslist. In 2004 zijn 31 vergunningen verleend, bij deze instellingen is een begin gemaakt met het reguliere toezicht. Dit richt zich op de naleving van procedures binnen het trustkantoor zodanig dat daarmee wordt voldaan aan de eisen die de Wtt en de op de Wtt gebaseerde nadere regelgeving stellen. Daartoe voert dnb onder meer deelwaarnemingen uit met betrekking tot de cliëntacceptatiedossiers, waarin de informatie van het trustkantoor met betrekking tot de cliënten van het trustkantoor is vastgelegd. Integriteitstoezicht Het integriteitstoezicht richt zich op de integriteit van de bedrijfsvoering van instellingen en van bestuurders. Het vereist een specialistische deskundigheid die cross-sectoraal wordt ingezet. In het verslagjaar zijn 25 integriteitsonderzoeken verricht. Daarnaast is in 80 gevallen een aanvullend onderzoek uitgevoerd in het kader van een bestuurderstoetsing. In 2004 is net als in 2003 veel aandacht besteed aan Customer Due Diligence (cdd), ofwel de toetsing, door kredietinstellingen en verzekeraars, van hun cliënten. cdd is een beheersingskader om misbruik van instellingen door cliënten te voorkomen en is cruciaal voor een integer financieel stelsel. dnb heeft de opzet en de werking van cdd-maatregelen bij banken beoordeeld. De evaluatie toont dat instellingen geen grote problemen verwachten bij de opzet van cdd, maar wel bij de invulling op deelgebieden, waaronder ‘monitoring’ en ‘consolidated risk management’. Op het gebied van terrorismefinanciering beoordeelt dnb of instellingen voldoen aan de eisen van de Sanctiewet (het detecteren en bevriezen van financiële middelen aan de hand van freezelijsten). Anderzijds wordt beoordeeld of instellingen aandacht besteden aan verdachte geldstromen. Casus: Adequate opvolging van geconstateerde ongewenste belangenverstrengeling De manager van een beleggingsafdeling van een onder toezicht staande instelling was als privépersoon en met instemming van zijn werkgever commissaris bij een beleggingsfonds. In het verslagjaar besloot de instelling een substantiële investering te doen in dat beleggingsfonds. Alhoewel hierover door de instelling open en duidelijk is gecommuniceerd en de desbetreffende manager zich buiten de investeringsbeslissing heeft gehouden, was naar het oordeel van dnb toch sprake van een ongewenste belangenverstrengeling. Investeringof desinvesteringbeslissingen van de instelling in het beleggingsfonds zouden immers in potentie beïnvloed kunnen worden, of de schijn hiervan hebben, door de positie van de manager. In verband daarmee heeft dnb van de instelling verlangd dat zij ofwel de investering ongedaan zou maken, ofwel het commissariaat van de manager zou doen beëindigen. Inmiddels heeft de instelling voor het laatste gekozen. ICT-toezicht
Een tweede discipline waarop dnb haar expertise cross-sectoraal inzet betreft het toe-
74
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
zicht op informatie- en communicatietechnologie (ict). In het verslagjaar heeft dnb bij onder toezicht staande banken een thematisch onderzoek verricht naar zogenoemde externe koppelingen. Dit zijn koppelingen tussen interne it-componenten van de instelling en externe it-componenten of koppelingen die over een communicatiekanaal van derden lopen. In het algemeen waren het beleid en de organisatie met betrekking tot de beheersing van externe koppelingen goed op orde bij de instellingen. De twee andere beheersingsaspecten die in het onderzoek aan de orde kwamen, de procesinrichting en de monitoring, blijven een punt van aandacht. De betreffende instellingen zijn door middel van een schriftelijke rapportage op de hoogte gebracht van de resultaten van het onderzoek. Daarbij is tevens aangegeven hoe de resultaten van een instelling zich verhouden ten opzichte van het gemiddelde. Voorts heeft dnb in de tweede helft van 2004 een onderzoek gehouden onder circa 130 pensioenfondsen en circa 70 verzekeraars. Ook hier was de doelstelling om inzicht te krijgen in hoeverre de instellingen hun ict-risico’s beheersen. Uit de enquête blijkt dat verzekeraars hierbij gemiddeld genomen voorlopen op pensioenfondsen, maar ook dat beide groepen nog belangrijke stappen moeten maken op dit terrein. In het onderzoek is tevens nagegaan in hoeverre instellingen hun ict hebben uitbesteed. Daarbij diende als leidraad de begin 2004 uitgevaardigde regelgeving voor pensioenfondsen en verzekeraars op het gebied van uitbesteding (Beleidsregel Uitbesteding c.q. Regeling Uitbesteding). Circa eenderde deel van de geselecteerde instellingen blijkt de ict volledig te hebben uitbesteed. Het betreft hier met name pensioenfondsen. Opvallend is dat de helft hierbij aangeeft nog niet te voldoen aan de regelgeving. dnb zal daar nader naar kijken. Interventies en formele maatregelen Indien een onder toezicht staande instelling niet voldoet aan de toezichtvereisten, kan dnb een formele maatregel treffen. Zo zijn in het verslagjaar 147 lasten onder dwangsom opgelegd, merendeels vanwege niet-tijdige indiening van verslagstaten. Ten opzichte van 2003 betekent dit een afname van ruim 25%, geheel terug te voeren op een betere discipline bij de instellingen. In tabel 4.4 zijn de ter beschikking staande instrumenten weergegeven, in volgorde van oplopende ernst. De verschillende maatregelen zijn niet in alle sectoren even gebruikelijk. Het opeisen van een financierings-, sanerings- of herstelplan is specifiek voor met name het toezicht op verzekeraars. Bij het opleggen van formele maatregelen neemt dnb de wettelijke eisen voor functiescheiding in acht. Tabel 4.4 Formele maatregelen met betrekking tot onder toezicht staande instellingen Formele maatregelen jegens onder toezicht staande instellingen
Last onder dwangsom Bestuurlijke boete Aanwijzing Financieringsplan Saneringsplan Herstelplan Aanstelling bewindvoerder Doorhaling uit het register Faillissementsaanvraag door toezichthouder Noodregeling
Samengesteld cijfer dnb-pvk 2003
2004
213
147
1
0
7
6
2
4
-
2
-
4
-
1
-
1
1
0
1
0
1
1 In het verslagjaar is eur 310.500 verbeurd.
dnb / Jaarverslag 2004
75
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.5 Formele maatregelen met betrekking tot illegale instellingen Ten aanzien van illegale instellingen Aantal beoordelingen Aantal onderzoeken Totaal formele maatregelen Onderverdeeld in: Last onder dwangsom Bestuurlijke boete Publicatie Aangifte bij het om Noodregeling Aanwijzing Stille curatele Faillissementsaanvraag door toezichthouder 1 Jaarcijfer betreft uitsluitend Wtk beoordelingen. 2 Jaarcijfer betreft uitsluitend Wgt en Wet Mot onderzoeken.
Samengesteld cijfer dnb-pvk 2003
2004 74
1
138
21
2
72
48
51
12
9
3
2
3
4
4
2
25
33
-
2
4
1
-
1
1
0
3 In het verslagjaar is eur 456.000 verbeurd. 4 In het verslagjaar is eur 117.750 verbeurd.
4.3.3 Handhaving De vorige paragrafen handelden over de gereguleerde markt, dus over de instellingen die voldoen aan de vergunningsvereisten en die onder regulier toezicht staan. dnb treedt verder instellingen tegemoet die zonder vergunning financiële diensten aanbieden en daarmee illegaal opereren. Deze illegale ondernemingen hebben in het verslagjaar naar schatting eur 130 miljoen aangetrokken van in totaal naar schatting meer dan 10.000 tegenpartijen, overwegend particulieren. dnb opereert niet primair als opsporingsinstantie. In geval dnb melding krijgt over een illegaal opererende financiële instelling, onderneemt zij daar wel actie tegen. Deze meldingen kunnen voortkomen uit signalen van de Informatiedesk (zie paragraaf 4.3.4), andere toezichthouders en/of de Fiod/ecd. Met name de goede samenwerking met deze laatste instanties leidde tot meer aangemelde gevallen. Incidenteel speurt dnb naar illegale instellingen door periodiek het internet af te zoeken (met behulp van geautomatiseerde sweeps) en door mediascreening. In het verslagjaar zijn 138 verdachte zaken beoordeeld. Hiervan was in 49 gevallen sprake van een situatie waarbij bij de betrokken instelling ter plekke onderzoek is gepleegd. Daarnaast zijn 23 onderzoeken uitgevoerd in het kader van het project Geldtransactiekantoren van het Financieel Expertise Centrum. Dit is een samenwerkingsverband tussen alle autoriteiten met een toezicht- of opsporingstaak in de financiële sector. Bij een geconstateerde overtreding kan dnb verschillende formele maatregelen treffen (tabel 4.5). In het verslagjaar is voor 33 rechtssubjecten aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. In twee gevallen is de noodregeling toegepast. Dit is een instrument waarbij een door de rechter te benoemen bewindvoerder verstrekkende bevoegdheden binnen een onderneming krijgt. Zo kan diegene de belangen van de crediteuren zoveel mogelijk beschermen. In deze twee gevallen betrof het twee als illegale bank opererende ondernemingen met een slechte financiële positie. De inzet van de formele maatregelen leidde in eenderde van de gevallen tot door de instellingen aangespannen juridische procedures.
4.3.4 Informatiedesk Het publiek en professionele marktpartijen kunnen bij de Informatiedesk terecht met
76
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
vragen over financiële instellingen, producten en diensten, en met andere verzoeken die de kerntaken van dnb raken. In 2004 heeft de Informatiedesk bijna 60.000 vragen en klachten ontvangen, beduidend meer dan in vorige jaren. Het grootste deel van de vragen had betrekking op toezicht. Veelgestelde vragen in dat verband zijn: ‘Valt product x van bank y onder de cgr?’, ‘Tot welk bedrag is mijn spaargeld veiliggesteld?’, ‘Wie is de rechtsopvolger van instelling x?’ en ‘Kunt u nagaan of ik ergens pensioen heb opgebouwd?’. In 2004 heeft de Informatiedesk 321 klachten ontvangen, waarvan er 31 in overleg met een toezichthouder en/of specialist zijn afgehandeld. Tevens zijn 16 klachten ter afhandeling doorgestuurd naar de afm.
Veel vragen over toezicht ontvangen
4.4 Thema’s in regelgeving en beleid 4.4.1 Cross-sectorale en internationale convergentie van het toezicht dnb houdt toezicht op verschillende financiële bedrijfstakken. Waar mogelijk richt dnb haar toezicht in op overeenkomstige principes, met inachtneming van sectorspecificiteit. Daarmee volgt het toezicht de toenemende vervlechting in de markt. Nadat in 1990 het verbod werd opgeheven om bank- en verzekeringsactiviteiten te combineren, ontstonden financiële conglomeraten die bancaire- en verzekeringsproducten aanbieden, en veelal ook effectendiensten. Bovendien groeit de verwevenheid tussen sectoren door de toenemende overdracht van risico’s. Zo kunnen bancaire activa en de bijbehorende kredietrisico’s door securitisatie worden verhandeld. De mogelijkheid om het toezicht op verschillende sectoren te convergeren was een belangrijke drijfveer voor de fusie tussen pvk en dnb. De geïntegreerde organisatie heeft nu de uitdaging om die convergentie verder vorm te geven en daarbij aandacht te blijven geven aan sectorspecifieke kenmerken. dnb geeft hier op vier manieren invulling aan. Allereerst wordt het toezicht op financiële conglomeraten, hoewel vooralsnog gebaseerd op de sectorale toezichtwetten Wet toezicht kredietwezen en Wet toezicht verzekeringsbedrijf, uitgevoerd door geïntegreerde toezichtteams. Daardoor heeft de desbetreffende instelling één aanspreekpunt, wordt de risicoanalyse integraal voor de gehele groep gemaakt, en kan toezicht op groepsfuncties efficiënt worden uitgevoerd. Ten tweede zijn de toezichtdisciplines die algemener van aard zijn, ondergebracht in crosssectoraal opererende expertisecentra. Het betreft bijvoorbeeld het integriteitstoezicht en het ict-toezicht. Ook de ontwikkeling van beleid en de analyse van marktontwikkelingen worden in beginsel cross-sectoraal benaderd. Vooral bij de ontwikkeling van risicogebaseerde toezichtstandaarden komt dit goed tot uiting (zie paragraaf 4.4.2). Ten derde worden de methoden voor het operationele reguliere toezicht van de pvk en dnb geïntegreerd tot één cross-sectoraal toepasbare methode voor regulier toezicht. Tot slot heeft dnb een belangrijke inbreng in de totstandkoming van de nieuwe, cross-sectoraal geïntegreerde, Wet financieel toezicht (zie paragraaf 4.4.5).
DNB is geïntegreerd toezichthouder
dnb is voorstander van convergentie van de internationale toezichtpraktijk. Voor Nederland is convergentie belangrijk aangezien de Nederlandse banken en verzekeraars relatief sterk op het buitenland zijn georiënteerd. Maar ook in breder Europees verband is de internationalisering van financiële markten en instellingen waarneembaar. Internationaal opererende instellingen hebben te maken met verschillende nationale toezichthouders in de landen waar zij actief zijn. Alhoewel het toezicht veelal is gebaseerd op internationaal overeengekomen principes kan elke toezichthouder toch eigen specifieke eisen stellen, met alle kosten van dien. Tegen deze achtergrond wordt in het internationale overleg gesproken over manieren om de samenwerking en afstemming tussen toezichthouders te versterken. De grote Europese financiële instellingen pleiten voor verdergaande oplossingen, met name voor het zogenoemde lead supervision-concept. In dit model wordt één toezichthouder, namelijk de toezichthouder van het land waar het hoofdkantoor is gevestigd, verantwoordelijk voor het toezicht op een financiële groep en alle binnen- èn bui-
… en internationale convergentie
dnb / Jaarverslag 2004
77
streeft naar crosssectorale convergentie … DNB
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
tenlandse onderdelen daarvan, ongeacht de juridische structuur. dnb is voorstander van dit model. Het past in het streven naar een volledige interne markt, biedt significante efficiëntievoordelen voor financiële instellingen doordat die formeel nog maar één toezichthouder hebben en versterkt de samenhang van het toezicht op pan-Europese instellingen. Wel blijft actieve betrokkenheid van de gaststaattoezichthouders onmisbaar, zeker wanneer buitenlandse instellingen relevant zijn voor het financiële stelsel in de gaststaat.
4.4.2 Ontwikkeling van risicogebaseerde toezichtmethoden
Toezichtmethoden worden steeds meer risicogebaseerd
Een andere ontwikkeling die in het internationale overleg gaande is, betreft de ontwikkeling van meer op risico gebaseerde toezichtmethoden. dnb hanteert momenteel al een risicogeoriënteerde aanpak in de uitvoering van het reguliere toezicht (zie paragraaf 4.3.2), en ondersteunt dan ook deze internationale ontwikkeling. Bij een risicogebaseerde toezichtmethode worden de toezichteisen (waaronder de solvabiliteitseisen) zo nauwkeurig mogelijk afgestemd op het werkelijke risicoprofiel van de onder toezicht staande instellingen. Dit geeft de instellingen een impuls om hun intern risicomanagement te verbeteren. Door bijvoorbeeld aan te sluiten op interne praktijken van de instellingen worden de administratieve lasten van het toezicht verlaagd. De ontwikkeling van risicogebaseerde toezichtmethoden is waarneembaar in zowel het bancaire-, verzekerings- als pensioentoezicht.
Bazelse kapitaalraamwerk bekrachtigd
In de bancaire sector is op dit gebied in juni 2004 een belangrijke mijlpaal bereikt met de bekrachtiging van het Bazel ii-raamwerk door het Bazelse Comité. Voordat Bazel ii als finaal kan worden beschouwd, zal nog een Quantitative Impact Study (qis-5) worden uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten hiervan kunnen eventuele laatste wijzigingen in het raamwerk worden doorgevoerd. De Europese Commissie zet de Bazel ii-tekst om in conceptrichtlijnen die voor zowel banken als effecteninstellingen zullen gelden. De betreffende conceptrichtlijnen liggen thans voor behandeling bij het Europese Parlement. De verwachting is dat de behandeling ultimo 2005 wordt afgerond. In Nederland zal de Europese richtlijn door het Ministerie van Financiën worden geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. dnb is verantwoordelijk voor de vertaling hiervan in toezichthouderregels en de operationalisering in de toezichtpraktijk. Om een soepele overgang op de gewijzigde regels mogelijk te maken is op Europees niveau gekozen voor flexibele implementatiedata. Volgens de huidige planning gaat het nieuwe regime op 1 januari 2007 in. Instellingen mogen echter tot 1 januari 2008 nog de bestaande regels (Bazel i) gebruiken. Een uitzondering op de implementatiedatum van 1 januari 2007 is gemaakt voor de geavanceerde methoden voor kredietrisico en operationeel risico. Deze methoden mogen pas worden toegepast vanaf 1 januari 2008.
Voortgang Solvency II geboekt
In het verzekeringstoezicht wordt op Europees niveau gewerkt aan de ontwikkeling van risicogebaseerd toezicht in het ‘Solvency ii’ raamwerk. In 2004 is belangrijke voortgang geboekt met de ontwikkeling van dit nieuwe toezichtsraamwerk, waarin de solvabiliteitseisen risicogebaseerd worden vastgesteld. Tevens bevat dit systeem aanbevelingen voor de inrichting van risicogebaseerd toezicht. De afronding van Solvency ii wordt tegen het eind van dit decennium verwacht. Op mondiaal niveau werkt de International Association of Insurance Supervisors (iais) aan de ontwikkeling van risicogebaseerde toezichtmethoden. In 2003 heeft de iais het Framework for Insurance Supervision vastgesteld, een raamwerk voor bestaande en in de toekomst te ontwikkelen standaarden en richtlijnen. Daarbinnen zijn in 2004 de zogenaamde cornerstones ontwikkeld: uitgangspunten voor de solvabiliteitseisen die aan verzekeraars kunnen worden gesteld. Het is een grote stap voorwaarts naar risicogebaseerde, transparante en expliciete solvabiliteitseisen. De Europese Commissie heeft deze ontwikkeling toegejuicht, als ondersteuning van Solvency ii. dnb heeft, ook door het
78
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
leveren van de voorzitter van het iais Solvency and Actuarial Issues Subcommitttee, een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en vaststelling van de cornerstones. Voor het verzekerings- en pensioentoezicht ontwikkelt dnb het risicogebaseerde Financieel Toetsingskader (ftk). In oktober 2004 is een formele consultatienota ftk uitgebracht, nadat in 2003 een informele consultatie heeft plaatsgevonden. In de financiële wereld is grote belangstelling voor het ftk; dnb heeft presentaties gegeven aan onder meer buitenlandse toezichthouders, brancheorganisaties van banken en beleggingsspecialisten, en actuariële en accountantsbureau’s. De belangrijkste elementen van het ftk zijn het gebruik van actuele marktrente voor de waardering van de verplichtingen, de inschatting van het risicoprofiel op grond van de gehele balans van een instelling en, met betrekking tot pensioenfondsen, het expliciet maken van de indexatiedoelstellingen. Het ftk omvat een solvabiliteitstoets, waarvoor zowel de beleggingen en, zoals gezegd, ook de verplichtingen op actuele waarde worden gewaardeerd, en een continuïteitsanalyse. Die betreft de wijze waarop instellingen de continuïteit in hun financiële opzet waarborgen. Dit stelt de instellingen (en de toezichthouder) in staat om vroegtijdig een beeld te krijgen van toekomstige ontwikkelingsscenario’s en om het bedrijfsbeleid (en de toezichtrespons) daar op af te stemmen. De continuïteitsanalyse is in dit kader tevens van belang om een realistische inschatting te maken van de haalbaarheid van de indexatiedoelstelling. Vooruitlopend op de invoering van de Pensioenwet heeft de Tweede Kamer begin 2004 het groene licht gegeven voor een overgangsregime. Daarmee kunnen pensioenfondsen nu reeds gebruik te maken van het, op hoofdlijnen vastgestelde, nieuwe toezichtkader. Tegen die achtergrond heeft de pvk op 21 oktober 2004 alle pensioenfondsen per brief aangegeven op welke wijze zij haar toezicht wil gaan vormgeven in de periode tot de invoering van de Pensioenwet. Pensioenfondsen kunnen, wanneer zij hiervoor kiezen en voldoen aan alle voorwaarden, opteren voor het overgangsregime. Vijf fondsen hebben zich hiervoor aangemeld en een aantal andere fondsen heeft aangegeven in de loop van 2005 te willen overstappen. Een belangrijk nieuw instrument in dit verband is de indexatiematrix. Deze is totstandgekomen na intensief overleg tussen het Ministerie van szw, de Stichting van de Arbeid en dnb. De indexatiematrix specificeert de vereiste financieringswijze en communicatie aan deelnemers bij verschillende indexatie-ambities. Ook verschaft de matrix inzicht in de wijze waarop de toezichthouder dit geheel toetst. Voor de verzekeringssector zal worden bezien langs welk tijdpad het ftk kan worden toegepast. Naast het ftk spelen namelijk ook andere ontwikkelingen in de verzekeringssector: in eu-verband wordt gewerkt aan Solvency ii; er worden stappen gezet naar de invoering van ifrs en de Wft is in aantocht (zie paragraaf 4.4.5).
Nieuw Financieel Toetsingskader ontwikkeld
Overgangsregime voor nieuwe Pensioenwet ingegaan
4.4.3 Kwaliteit, efficiëntie en transparantie dnb staat voor hoogwaardig prudentieel toezicht tegen zo laag mogelijke kosten. De vereiste hoge kwaliteit vloeit voort uit het grote belang van de financiële sector voor de Nederlandse economie. Dus niet alleen de financiële instellingen, maar ook de maatschappij als geheel is gebaat bij de bijdrage die het prudentiëel toezicht aan een gezond financieel stelsel levert. Het streven van dnb om de kosten voortvloeiend uit het toezicht zo laag mogelijk te houden wordt daarmee een extra uitdaging omdat de kwaliteit van het toezicht hoog moet blijven. In dat kader zijn in 2004 belangrijke vorderingen geboekt. Ten eerste betreft dit de reorganisatie die dnb en pvk ter voorbereiding op de fusie hebben doorgevoerd. De gehele reorganisatie zal leiden tot een jaarlijkse kostenbesparing die naar verwachting zal oplopen tot circa eur 24 miljoen. Ten tweede is voortgang geboekt in de reductie van administratieve lasten. Dit zijn de kosten die instellingen maken om rapportages aan dnb op te leveren. Zo is bij de betalingsbalansrapportages de zogenaamde directe rapportagesystematiek ingevoerd. dnb / Jaarverslag 2004
79
Administratieve lasten verlaagd …
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Hierdoor zijn de jaarlijkse administratieve lasten teruggebracht van circa eur 75 miljoen (berekening van het Ministerie van Financiën) tot minder dan eur 10 miljoen. Bij de toezichtrapportages is in 2004 een reductie gerealiseerd van ruim 30%. In 2005 zullen door dnb ook nog andere initiatieven worden ontwikkeld om de administratieve lasten te reduceren. Als derde is op initiatief van dnb en in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (afm) en de branche-organisaties een onderzoek gedaan naar de overige nalevingskosten. Dit zijn de kosten die instellingen maken om hun bedrijfsvoering af te stemmen op de eisen van de toezichthouder. Het onderzoek heeft onder meer geleid tot het besluit om daar waar mogelijk regelgeving meer principle based op te stellen en om tevens het toezicht meer principle based uit te voeren. De realisatie van de voorstellen zal naar verwachting resulteren in een reductie van de overige nalevingskosten van circa 25%. Niettegenstaande deze besparingen op bestaande regelgeving is de meeste winst te realiseren door een afgewogen invoering van nieuwe regelgeving. Voor wat betreft nieuwe regelgeving zullen de kosten dan ook expliciet in het beleidsproces worden beoordeeld. Daarbij is het van belang dat zowel de directe toezichtkosten als de administratieve lasten en de overige nalevingskosten in de analyse worden betrokken. Een toezichtmaatregel die leidt tot een daling van de ene kostensoort kan immers leiden tot een onevenredige stijging in een andere kostensoort. dnb zal de sector in een vroegtijdig stadium betrekken bij het formuleren van beleidsalternatieven en bij het in kaart brengen van de incrementele kosten daarvan. De integrale kosten-baten afweging van de alternatieven ligt bij dnb en, uiteindelijk, bij de wetgever. Ook moet bij de invoering van nieuwe regelgeving rekening worden gehouden met de implementatiecapaciteit van financiële instellingen. In verband met de ontwikkeling van risicogebaseerde toezichtmethoden, de nieuwe boekhoudregels (zie respectievelijk de paragrafen 4.4.2 en 4.4.5), gedragscodes met betrekking tot goed ondernemingsbestuur en richtlijnen ten aanzien van antiwitwassen en terrorismefinanciering wordt in korte tijd betrekkelijk veel nieuwe regelgeving uitgebracht. Het vergt een grote inspanning van de instellingen om tijdig aan de nieuwe vereisten te voldoen. Waar mogelijk besteedt dnb aandacht aan de timing van invoering, onder meer door de tijdsplanning van in ontwikkeling zijnde regelgeving periodiek met brancheorganisaties te bespreken. Tenslotte hebben dnb en de afm het onderlinge convenant, met afspraken over de minimalisatie van overlap en de coördinatie van het toezicht, herzien. Deze herziening was mede ingegeven door de fusie van dnb en de pvk. Doel van het convenant is de samenwerking tussen dnb en afm zo vorm te geven dat de onder toezicht staande instellingen geen last hebben van overlappend toezicht. Daartoe zijn werkafspraken gemaakt die erin voorzien dat instellingen niet twee toezichthouders op bezoek krijgen over hetzelfde onderwerp. Het convenant bestrijkt tevens de samenwerking op het gebied van regelgeving, beleid en (inter)nationaal overleg. Daarmee is het convenant een krachtiger en meer operationele vervanging van het overleg dat tot dan toe plaats vond in het kader van de Raad van Financiële Toezichthouders (rft), die immers geen operationele taken had. Mede om die reden kon de rft op de fusiedatum worden opgeheven. dnb hecht groot belang aan transparantie over de kosten van het toezicht. Het betreft hier zowel de kosten van dnb zelf als de kosten die de onder toezicht staande instellingen maken (hierboven aangeduid als administratieve lasten en overige nalevingskosten). Transparantie is belangrijk omdat het toezicht niet onderhevig is aan marktwerking, en dus ook de corrigerende werking daarvan ontbeert. Een open gedachtewisseling over beleid, baten en lasten is bovendien essentieel om te komen tot een effectief en efficiënt toezicht. Transparantie moet echter niet ontaarden in een stelsel van minutieuze kwantificeringen en compensatieverplichtingen. De complexiteit van het toezicht kan daarin immers niet worden gevangen. Een poging daartoe heeft het gevaar in zich dat het doel en de maatschappelijke relevantie van het toezicht te fragmentarisch wordt beschouwd. Een discussie over principes en hoofdlijnen biedt beduidend meer uitzicht op bevredigende resultaten.
80
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
In deze lijn bespreekt dnb jaarlijks haar concept-toezichtbegroting met panels waarin de representatieve organisaties van de onder toezicht staande instellingen zitting hebben. Zo’n panel adviseert dnb over aangelegenheden met betrekking tot de toezichtbegroting evenals over administratieve lasten en overige nalevingskosten. De conceptbegroting voor 2005 is in september en oktober 2004 aldus besproken. De deelnemers stelden het op prijs dat zij via dit overleg hun stem kunnen laten horen, en uitten hun waardering over de beleidsvoornemens voor 2005. De bespreking van de verantwoording over 2004 staat gepland voor het voorjaar van 2005. De door dnb voorgestane transparantie geldt ook ten opzichte van nationale autoriteiten. dnb wordt voor wat betreft haar toezichttaak aangemerkt als Zelfstandig BestuursOrgaan (zbo). In verband daarmee wordt de toezichtbegroting van dnb ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Financiën.
4.4.4 Internationaal overleg Regelgeving en beleid voor financieel toezicht wordt in steeds grotere mate voorbereid en ontwikkeld in internationale overleggremia. Het internationale overleg is volgens de onderstaande structuur georganiseerd (tabel 4.6). dnb heeft zitting in de mondiale gremia met uitzondering van het iosco, in de Europese niveau-3 comités met uitzondering van cesr, en tot slot in het bsc. In het iosco en het cesr wordt Nederland vertegenwoordigd door de afm. In de niveau-2 comités zijn de ministeries van Financiën verenigd (in het niveau-2 comité voor pensioenen bovendien ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Via een actieve opstelling in deze fora kan dnb vroegtijdig invloed uitoefenen op de ontwikkelingen die leiden tot de kaders waarbinnen ook de Nederlandse wet- en regelgeving zullen worden geïmplementeerd. Het feit dat dnb een geïntegreerde (cross-sectorale) toezichthouder is, geeft de gelegenheid om in de breedte van het internationale overleg te participeren. Enkele belangrijke gebeurtenissen in 2004 waren de bekrachtiging van het Bazel ii-raamwerk door het bcbs, de ontwikkeling van ‘cornerstones’ voor toezichtseisen voor verzekeraars in het iais (zie paragraaf 4.4.2) en de oprichting van iops, cebs en ceiops.
Tabel 4.6 Gremia voor internationaal overleg Bereik
Mondiaal
Europees niveau-2
Europees niveau-3
Europees (escb)
Deelnemers
Toezichthouders
Ministeries
Toezichthouders
Centrale banken en toezichthouders
Banken Verzekeraars Pensioenfondsen Effecteninstellingen Cross-sector
bcbs iais iops iosco Joint Forum
ebc eiopc eiopc esc fcc
cebs 1 ceiops ceiops cesr mtg 2
bsc
Legenda: bcbs = Basel Committee on Banking Supervision; iais = International Association of Insurance Supervisors; iops = International Organization of Pension Supervisors; iosco = International Organization of Securities Commissions; ebc = European Banking Committee; eiopc = European Insurance and Occupational Pensions Committee; esc = European Securities Committee; fcc = Financial Conglomerates Committee; cebs = Committee of
dnb / Jaarverslag 2004
European Banking Supervisors; ceiops = Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors; cesr = Committee of European Securities Regulators; mtg = Mixed Technical Group; bsc = Banking Supervision Committee. 1 In het cebs nemen ook centrale banken deel. 2 De mtg maakt geen deel uit van de zogenaamde Lamfalussy-structuur voor overleg op eu-niveau.
81
… en transparantie over kosten van toezicht verhoogd
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
4.4.5 Belangrijke veranderingen en innovatie in wet- en regelgeving Wet op het financieel toezicht en lagere toezichtregelgeving In 2004 heeft dnb intensief meegewerkt met het Ministerie van Financiën aan de verdere ontwikkeling van de Wet op het financieel toezicht (Wft). In deze wet wordt het functionele toezichtmodel – waartoe in 2002 is overgegaan – verankerd. Tegelijkertijd worden acht bestaande financiële toezichtwetten omgezet naar één wet. Tevens is de gelegenheid aangegrepen om een aantal aspecten van de toezichtwetten aan te passen en te moderniseren. De Wft bestaat uit een Algemeen deel (Deel i) en drie bijzondere delen: Prudentieel Toezicht (Deel ii), Gedragstoezicht (Deel iii) en Toezicht Infrastructuur (Deel iv). Financiën streeft er naar om de Wft Delen i, ii en iii met bijbehorende lagere regelgeving per 1 januari 2006 in werking te laten treden, voor Deel iv is dit 1 juli 2006.
Ook ziekenfondsen onder toezicht DNB
Toepassing prudentiële filters voor IAS/IFRS
Zorgverzekeringswet In december 2004 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) aangenomen. Deze wet regelt één verplichte standaardverzekering voor ziektekosten. Daarmee vervalt het onderscheid tussen ziekenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeraars: in het nieuwe stelsel zijn er uitsluitend ‘private zorgverzekeraars’. Met de invoering van de Zvw, naar verwachting per 1 januari 2006, komen dan ook de huidige ziekenfondsen onder prudentieel toezicht van dnb te staan. Deze ziekenfondsen zijn in veel gevallen, en ook gemiddeld genomen, minder gekapitaliseerd dan de particuliere ziektekostenverzekeraars. Het verschil tussen de solvabiliteit van de particuliere ziektekostenverzekeraars (die reeds onder toezicht staan) en die van de ziekenfondsen vereist dan ook nadere aandacht. In het verslagjaar heeft dnb veelvuldig overleg gevoerd met de Ministeries van Financiën en vws over de vormgeving van het toezichtkader. Uitgangspunt daarbij is dat ziekenfondsen die in 2005 als zodanig opereerden, in 2006 als verzekeraar hun werk kunnen voortzetten. Daarnaast wordt gewerkt aan de taakafbakening tussen de toezichthouders. In het nieuwe stelsel zijn behalve dnb en de afm ook het College Toezicht Zorgverzekeringen (ctz) en het College Tarieven Gezondheidszorg/Zorgautoriteit in oprichting (ctg/Zaio) betrokken. Ook is intern gestart met diverse voorbereidende werkzaamheden, waaronder het in kaart brengen van het risicoprofiel van alle zorgverzekeraars en ziekenfondsen. Gevolgen van IAS/IFRS voor solvabiliteit en toezichtrapportages Vanaf 1 januari 2005 zijn de International Accounting Standards/International Financial Reporting Standards (ias/ifrs) van toepassing op de geconsolideerde financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie. In Nederland mogen ook niet-beursgenoteerde ondernemingen ias/ifrs toepassen. Voor banken en verzekeraars heeft de overgang op ias/ifrs belangrijke gevolgen, waaronder voor de solvabiliteitsberekening. Ook kan ias/ifrs tot een grotere volatiliteit van het eigen vermogen leiden. Deze gevolgen kunnen weer uitmonden in een verandering van het risicobeheer van een instelling. Dit raakt direct het toezicht door dnb. Daar waar ias/ifrs voor het toezicht geen bevredigende uitkomsten opleveren, heeft dnb besloten om zogenoemde prudentiële filters toe te passen. Daarbij worden bij de berekening van de solvabiliteit specifieke correcties aangebracht. dnb wil de toezichtrapportages zoveel mogelijk laten aansluiten bij de openbare verslaggeving, teneinde de administratieve lasten te beperken. In het kader hiervan heeft tevens de harmonisatie van rapportagemodellen op eu-niveau bijzondere aandacht. Opvangregeling Leven Sinds 2000 voorziet de Wet toezicht verzekeringsbedrijf in een opvanginstrument voor levensverzekeraars. dnb kan – in het belang van de polishouders – (onder meer) bepalen dat een levensverzekeraar die in financiële moeilijkheden is gekomen zijn gehele portefeuille overdraagt aan een daartoe opgerichte opvanginstelling. De sector stelt de benodigde middelen ter beschikking. Het totale bedrag dat krachtens de opvangregeling beschikbaar is, bedraagt momenteel circa eur 200 miljoen; het bedrag dat een enkele opvanginstelling kan ontvangen is gemaximeerd op circa eur 100 miljoen. dnb is van
82
dnb / Jaarverslag 2004
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
oordeel dat overwogen zou moeten worden om deze bedragen te verhogen, teneinde de functie en de effectiviteit van het opvanginstrument te waarborgen. Op dit moment zijn de bedragen onvoldoende voor de opvang van meer dan één middelgrote levensverzekeraar of één grotere. dnb wordt bij (de beoordeling van) de inzet van het opvanginstrument bijgestaan door een – bij wet ingestelde- Vertrouwenscommissie. De Vertrouwenscommissie bestaat momenteel uit de volgende leden: de heer drs. K. Storm (voorzitter), de heer prof.dr. E.J. Fisher, de heer P. van den Hul, de heer drs. C.H. Tesselhof en de heer dr. A.J. Vermaat. Regeling prudentieel toezicht op beleggingsinstellingen Eind 2004 is dnb een consultatieronde gestart met betrekking tot de Regeling prudentieel toezicht op beleggingsinstellingen. dnb heeft de bestaande regeling aangepast met het oog op de verwachte modernisering van de Wet toezicht beleggingsinstellingen. Kern van de regeling is dat beheerders van beleggingsinstellingen vergunningplichtig worden in plaats van de door hen beheerde beleggingsinstellingen.
dnb / Jaarverslag 2004
83
5 Het betalings- en effectenverkeer
5.1 Efficiëntie en samenwerking in het betalings- en effectenverkeer De integratie van het Europese betalings- en effectenverkeer is in volle gang. Het Europese bankwezen streeft ernaar dat vanaf 2008 betaalproducten en vanaf 2010 de girale infrastructuur geschikt zijn voor pan-Europees gebruik. Het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb) creëert met target2 een centraal platform voor topgiraal betalingsverkeer dat in 2007 de huidige met elkaar verbonden nationale systemen zal vervangen. In het effectenverkeer vinden vanuit de markt verdere integratieprocessen plaats. In het chartale betalingsverkeer is het streven de verschillende nationale infrastructuren voor distributie en productie van bankbiljetten om te vormen tot een Europese infrastructuur, waarbij een gelijkwaardig speelveld dient te worden gecreëerd voor marktpartijen. Daarbij blijft er gelegenheid voor het behalen van efficiëntiewinsten op nationaal niveau. Zo zal een herziening van de rol van de Nederlandsche Bank (dnb) in de distributie van bankbiljetten leiden tot een maatschappelijk gezien efficiënter verwerkingsproces. Op advies van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (mob) worden in veel winkels contante betalingen aan de kassa op 5 eurocent afgerond, hetgeen op jaarbasis een besparing oplevert van eur 30 miljoen. In de girale sfeer beperkt Interpay zich steeds meer tot haar rol van verwerker van het elektronische retailbetalingsverkeer in Nederland. De van Interpay afgesplitste organisatie Brands & Licences Betalingsverkeer Nederland bv (b&l) neemt de regelgeving en de beheerstaken van de nationale elektronische betaalproducten over. Door deze scheiding ontstaat er meer ruimte voor concurrentie en internationale samenwerkingsverbanden.
Europese integratie
Verdere efficiëntie in het betalingsverkeer
5.2 Het retailbetalingsverkeer 5.2.1 Streven naar efficiëntie in het retailbetalingsverkeer In het verslagjaar trad een verdere toename op van het gebruik van elektronische betaalproducten (tabel 5.1). Uit het in maart 2004 door dnb uitgebrachte onderzoek ‘Betalen kost geld’ blijkt dat de maatschappelijke kosten van het betalen in winkels kunnen worden verlaagd door meer elektronisch te betalen. Om meer inzicht te krijgen hoe elektronisch betalen kan worden bevorderd, heeft dnb in 2004 laten onderzoeken hoe consumenten het gebruik van betaalproducten beleven. De consument blijkt ten aanzien van veiligheid, snelheid en het gebruiksgemak bij betalen het meest tevreden te zijn over de pinpas, maar ervaart contant geld als goedkoper in het gebruik. De chipknip wordt als minst gebruiksvriendelijk betaalproduct genoemd, omdat er niet overal mee kan worden betaald, het saldo niet zichtbaar is en de chipknip moet worden opgeladen. Deze inzichten zijn van belang voor het bevorderen van efficiënt betaalgedrag. Een stimulans kan nodig zijn, omdat ondanks de verdere groei van het aantal elektronische betalingen in Nederland, de groeipercentages van eerdere jaren niet meer worden gehaald. Zo lag het groeipercentage van het aantal pinbetalingen in 2004 met 7,8% een half procentpunt lager dan in het voorafgaande jaar en steeg het aantal chiptransacties met 17%, wat 8 procentpunten minder is dan het groeitempo in 2003. Het aantal gebruikers van internetbankieren lag in 2004 rond 6 miljoen. Daarmee behoort Nederland tot de koplopers in Europa. De populariteit van internetbankieren dnb / Jaarverslag 2004
85
Toename van aantal elektronische betalingen … … verlaagt maatschappelijke kosten betalingsverkeer
Het betalings- en effectenverkeer
Tabel 5.1 Kerncijfers Nederlands giraal betalingsverkeer Miljoenen transacties
Elektronisch Pinnen Chippen Creditcard Machtigingen (incasso’s) Elektronische overschrijvingen Totaal elektronisch Schriftelijk Eurocheques en girobetaalkaarten Overschrijvingen Acceptgiro’s Totaal schriftelijk Totaal retailbetalingen
1999
2000
2001
2002
2003
2004 1
700
801
954
1.069
1.157
1.247
22
25
31
87
109
127
44
47
48
46
44
49
785
836
876
947
1.001
1.055
683
776
854
921
956
1.000
2.234
2.486
2.763
3.069
3.267
3.477
27
13
5
0
0
0
147
136
130
99
84
73
276
258
243
241
231
215
450
407
378
339
316
288
2.684
2.893
3.141
3.409
3.582
3.765
1 In cursief schattingen dnb.
Standaard voor internetbetalingen
biedt mogelijkheden tot verdere efficiëntieverhoging in het betalingsverkeer, door het uitbreiden van de betaalmogelijkheden. Zo kondigden drie grootbanken in september 2004 aan dat ze een nieuwe betaalstandaard ontwikkelen, genaamd ideal, voor het direct en veilig afrekenen van aankopen bij webwinkels op het Internet. Betalingen met ideal worden direct van de eigen betaalrekening afgeschreven, zoals dat ook gebeurt bij overschrijvingen via internetbankieren en bij pinbetalingen in winkels. Naar verwachting wordt deze betaalstandaard medio 2005 in gebruik genomen. Deze standaard staat open voor gebruik door andere banken. Voor verdere efficiëntieverbetering is marktwerking in het betalingsverkeer een belangrijk aandachtspunt. Hierbij moet de juiste balans tussen de noodzaak van samenwerking in het betalingsverkeer en de wenselijkheid van concurrentie worden nagestreefd. In dit licht is ook de oprichting van de organisatie b&l van belang. b&l is een afsplitsing van Interpay die verantwoordelijk wordt voor regelgeving en het beheer van de betaalproducten Chipknip en pin. Ook stelt b&l de voorwaarden vast waaraan aanbieders moeten voldoen als zij in de verwerkingsketen actief willen worden. Interpay legt zich in toenemende mate toe op de verwerking van het elektronische retailbetalingsverkeer en heeft een aantal niet-kerntaken afgestoten. Het afgelopen jaar is het grootste deel van de pincontracten van winkeliers dat voorheen door Interpay werd beheerd, overgenomen door de banken, conform de aanbevelingen van dnb naar aanleiding van het onderzoek van de Werkgroep Wellink. De ontvlechting van activiteiten van Interpay maakt het mogelijk dat ook andere partijen verwerkingsactiviteiten aan de Nederlandse banken kunnen aanbieden en maakt het voor Interpay als processor gemakkelijk om internationale samenwerking aan te gaan.
5.2.2 Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer Het mob, waarin aanbieders en gebruikers in het betalingsverkeer zijn vertegenwoordigd en waarvan dnb voorzitter is, streeft maatschappelijke verbeteringen in het retail-
86
dnb / Jaarverslag 2004
Het betalings- en effectenverkeer
betalingsverkeer na op het vlak van bereikbaarheid, efficiëntie, technologische ontwikkeling, toegankelijkheid en veiligheid. Het mob heeft op 1 juli 2004 aan de Nederlandse detailhandel het advies uitgebracht om bij contante betalingen aan de kassa het aankoopbedrag op 5 eurocent af te ronden. Het afronden vergroot het gemak voor zowel consumenten als winkeliers en leidt tot een kostenbesparing van ongeveer eur 30 miljoen op jaarbasis, vanwege de geringere behoefte aan 1- en 2-eurocentmuntstukken. Het mob heeft op 16 december 2004 het rapport ‘Bereikbaarheid Bancaire Dienstverlening’ aan Minister Zalm aangeboden. Dit rapport analyseert de bereikbaarheid van de bancaire dienstverlening en biedt handvatten om eventuele knelpunten aan te pakken. Een goed bereik van bankdiensten levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en het ondernemingsklimaat in gemeenten. Het streven naar kostenefficiëntie in de bancaire dienstverlening heeft als keerzijde dat in dunbevolkte gebieden de dienstverlening verschraalt. Dit doet zich ook voor bij andersoortige dienstverlening, zoals bij winkels, zorg en de overheid. Door het combineren van bancaire activiteiten en andere vormen van dienstverlening kunnen de kosten worden gedeeld en kan een ruimer assortiment van goederen en diensten in deze gebieden worden geboden. Samenwerking tussen partijen (zoals banken, winkeliers en lokaal bestuur) is daartoe gewenst.
adviseert tot afronden op 5 eurocent …
MOB
... en bestudeert bereikbaarheid bancaire dienstverlening
5.2.3 Single Euro Payment Area Voor de Europese burger krijgt de interne Europese betaalmarkt gezicht wanneer het verrichten van grensoverschrijdende eurobetalingen in het eurogebied op dezelfde wijze plaatsvindt als binnenlandse betalingen. Voor de banken is het daarbij van belang een geïntegreerde infrastructuur te realiseren, zodat kosten kunnen worden bespaard. Voor landen met een efficiënt betalingsverkeer is het zeer wezenlijk dat het Europese betalingssyteem niet minder efficiënt wordt dan hun nationale betalingssystemen. In 2002 hebben de Europese banken de European Payments Council (epc) opgericht met als doel het realiseren van een uniforme eurobetaalruimte (Single Euro Payment Area, sepa) waarin het huidige onderscheid tussen nationale en grensoverschrijdende betaalproducten en infrastructuren zal zijn verdwenen. Een Europees overschrijvingsproduct (Credeuro) en een standaard voor internationale debitcardbetaling (Maestro) zijn al beschikbaar. De volautomatische verwerking van grensoverschrijdende overschrijvingen is mogelijk in het step2-systeem van de Euro Banking Association (eba). Grootbanken nemen rechtstreeks deel aan het step2-systeem. Sinds 8 november 2004 biedt Interpay middelgrote en kleine banken de mogelijkheid om grensoverschrijdend betalingsverkeer naar step2 te sturen. dnb verzorgt hierbij de afwikkeling in euro1, het settlement systeem van de eba. Waar mogelijk ondersteunt het Europees Stelsel van Centrale Banken de initiatieven van de banken richting een efficiënter Europees betalingsverkeer. De Europese Centrale Bank (ecb) heeft eind 2004 haar derde voortgangsrapport over de ontwikkeling van sepa gepubliceerd, waarin zij de banken in Europa aanspoort om zich te committeren aan het realiseren van sepa in uiterlijk 2010. De banken hebben hieraan gehoor gegeven in de
Grafiek 5.1 Tijdbalk sepa
Introductie girale euro 1998
Introductie Verordening chartale grensoverschrijdend euro betalen in euro
1999
dnb / Jaarverslag 2004
2000
2001
Implementatie Europese producten
Oprichting epc/sepa workshop step2 operationeel
2002
2003
2004
Ontwerp en voorbereiding Europese producten
2005
2006
Geleidelijke overgang naar Europese infrastructuur
2007
87
2008
2009
2010
Het betalings- en effectenverkeer
Banken stellen Roadmap op Single Euro Payment Area in 2010
vorm van een in december 2004 uitgebrachte ‘Roadmap’ waarin de belangrijkste streefdata zijn vastgelegd (zie grafiek 5.1). In 2008 dienen de Europese betaalproducten gereed te zijn voor gebruik en in 2010 moet ook de infrastructuur op Europese leest zijn geschoeid. Het vaststellen van Europese standaarden wordt overgelaten aan de marktpartijen verenigd in de epc. In Nederland hebben de leden van de Nederlandse Vereniging van Banken afgesproken dat resoluties van de epc worden overgenomen als dringende aanbevelingen.
5.3 Op weg naar target2
Europees hoogwaardig betalingsverkeer blijft stijgen
Eén systeem leidt tot een hogere efficiëntie …
Betalingen tussen financiële instellingen in het eurogebied worden afgewikkeld in target, het huidige pan-Europese centralebanksysteem voor hoogwaardige eurobetalingen, dat de nationale hoogwaardige betalingssystemen aan elkaar koppelt. In 2004 heeft target bijna 70 miljoen transacties afgewikkeld, 4% meer dan in 2003. De totale waarde nam 5,5% toe tot meer dan eur 420 biljoen (zie grafiek 5.2). euro1, het systeem van de Euro Banking Association (eba), groeide met 7,7% in aantallen, en verloor 1,4% in waarde. De groei in het aantal transacties van euro1 en target werd beperkt doordat banken meer gebruik hebben gemaakt van het in de vorige paragraaf genoemde pan-Europese retailsysteem van de eba, step2, dat bedoeld is voor de verwerking van betalingen tot een bedrag van eur 12.500 binnen Europa. Ontwikkelingen in het top-systeem van dnb, dat deel uitmaakt van target, verschilden enigszins van het Europese patroon. Zo is het aantal transacties over 2004 gelijk gebleven, maar steeg de waarde met 10%. De waardestijging deed zich voor in alle transactiesoorten, en vooral bij de binnenlandse (geldmarkt)betalingen. Vanaf januari 2007 zal een nieuw gezamenlijk topgiraal systeem, target2, de individuele systemen van de betrokken centrale banken vervangen. Net als het huidige target zal target2 een zogenoemd real-time gross settlement systeem zijn (rtgs), dat betalingen post-voor-post en onherroepelijk afwikkelt. Het overgaan naar één systeem bevordert de efficiëntie van het Europese hoogwaardige betalingsverkeer en de financiële integratie. Zo zal er geen onderscheid meer worden gemaakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen en zal de dienstverlening worden geharmoniseerd. Voorts zullen de banken kunnen profiteren van verschillende liquiditeitsbesparende mechanismen, die in het systeem zullen worden ingebouwd. Op lokaal niveau blijven centrale banken ver-
Grafiek 5.2 Omzet en aantal transacties in target en euro1 (eba) eur biljoenen respectievelijk aantallen in miljoenen
120
600
Omzet euro1 100
500
Omzet target 80
400
300
60
200
40
100
20
0
0 00
01
02
03
Volume target, schaal rechts Volume euro1, schaal rechts
04
Bron: ecb.
88
dnb / Jaarverslag 2004
Het betalings- en effectenverkeer
Grafiek 5.3 Aantal transacties in hoogwaardige centrale-bankbetaalsystemen in 2003 Aantal transacties in miljoenen 27,3 32,8
Lidstaten in 2003
Lidstaten vanaf 1 mei 2004 1,8 0,1
0,3
In target 0,03
0,8
4,7
4,3
In eigen valuta
0,1
0,1 0,3
1
0,02
1,8
0,8
0,4
9,4
1
1,6
1
2,4
0,4
3,9 1,3
0,4 0,5
1,0
3,3
0,3
1,3
1
0,02
1 Desbetreffend systeem verwerkt zowel hoogwaardige als retailbetalingen. De weergegeven aantallen bevatten de raming van het hoogwaardige gedeelte.
0,1
Bron: ecb Blue book 2003.
antwoordelijk voor de uitvoering van het monetaire beleid en het beheer van de bancaire rekeningen. Naast de huidige target-landen zal de tijdige gereedheid van target2 eveneens van belang zijn voor een aantal nieuwe eu-lidstaten die voornemens zijn om op korte termijn tot het eurogebied toe te treden, zoals Estland, Litouwen en Slovenië. Andere landen zullen, net zoals de huidige ‘out’ landen, voor hun eurobetalingen een aan target2 verbonden euro-systeem aanhouden. Rekening houdende met groeiverwachtingen schat de ecb het toekomstige target2 verkeer op meer dan 80 miljoen transacties. Dit is meer dan het totaal van de gerealiseerde transacties in de huidige en toekomstige aan target deelnemende landen (zie grafiek 5.3).
… ook voor de toekomstige eurolanden
5.4 De Europese integratie van het effectenverkeer De integratie van de verrekening (clearing) en afwikkeling (settlement) van het Europese effectenverkeer heeft zich ook in 2004 voortgezet. De pan-Europese settlementorganisatie Euroclear werkt aan een platform waar de settlement van effecten in geld en stukken geïntegreerd plaatsvindt. Dit platform, de Single Settlement Engine (sse), zal in 2007 worden verbonden met het nieuwe internationale topgirale betalingssysteem target2. Hierbij zal het mogelijk zijn grensoverschrijdend af te wikkelen in centralebankgeld volgens het Delivery-versus-Payment principe (dvp), zie grafiek 5.4. De huidige settlementmethodiek in Nederland zal veranderen en dnb is beleidsmatig en operationeel betrokken bij de vorming van het toekomstige systeem. Operationeel verzorgt dnb voor banken het efficiënt, veilig en centraal beheren van dnb / Jaarverslag 2004
89
Operationele integratie verbetert de efficiëntie
Het betalings- en effectenverkeer
Grafiek 5.4 Het Delivery-versus-Payment principe
2a csd
1a
Effecten Afwikkel Platform (sse) Geld a dvp b b
Stukken a
3a
Europese coördinatie
ncb
3b
1b
Bank a
Bank b
Verkooporder
Kooporder
Grafiek 5.4 visualiseert de koop en verkoop van effecten volgens het ‘Delivery-versus-Payment’ principe (dvp). Zodra de bij de verkopende partij behorende csd (pijl 1a) de verkoop van de stukken bij de sse heeft aangemeld (pijl 2a) en de bij de kopende partij behorende ncb (pijl 1b) de
Marktordenende uitwerking consolidatie
2b
sse heeft geïnformeerd (pijl 2b) dat het geld voor de koop is gearriveerd, vindt de overdracht van stukken naar de bank van de kopende partij (pijl 3a) en het geld naar de bank van de verkopende bank (pijl 3b) plaats.
effectenonderpand dat zij nodig hebben voor de kredietoperaties uit hoofde van het monetaire beleid en het betalingsverkeer. dnb heeft toegang tot centrale banken en clearing- en settlementorganisaties en kan zodoende de bij dnb beheerde effecten aanbieden als onderpand voor een effectentransactie. In 2004 is bijvoorbeeld een directe verbinding met de Zwitserse centrale bank (snb) en de Zwitserse settlementorganisatie (sis) uitgewerkt. Het centrale beheer van effecten bij dnb vermindert het liquiditeitsbeslag voor marktpartijen en bespaart hierdoor kosten. Begin 2005 werd London Stock Exchange (lse) het doelwit van een overnamestrijd tussen Deutsche Börse en Euronext. Deze marktontwikkeling illustreert de consolidatiefase waar de Europese effectenmarkt zich in bevindt. Onder druk van het merendeel van de aandeelhouders trok Deutsche Börse haar bod terug. Een mogelijke combinatie van lse met Euronext zal een dominante speler op de Europese effectenmarkt opleveren (zie grafiek 5.5) en kan andere marktreacties uitlokken. Dit verklaart waarom naast financiële gronden ook mededingingsaspecten en (nationale) belangen de uitkomst van het overnamespel kunnen bepalen. Deutsche Börse is via een verticale bedrijfskolom opgebouwd en bij Euronext en lse is de keten van handel-clearing-settlement ontkoppeld in horizontale en grensoverschrijdende verbanden. Met de terugtrekking van Deutsche Börse als mogelijke overnemer lijkt het verticale marktmodel in Europa aan kracht in te boeten. Een eventuele beurscombinatie van Euronext en lse zou een eenduidigere marktstructuur afdwingen en daarmee een horizontaal ordenende uitwerking hebben op de Europese effectenmarkt. dnb geeft de horizontale marktstructuur vanuit mededingingsoverwegingen de voorkeur, waarbij het systeemrisico van de horizontale consolidatie strikt dient te worden beheerst. In een communicatie van de Europese Commissie naar het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie stelt de Commissie dat de systeem- en toegangsbarrières tot de clearing en settlement van effecten dienen te worden verwijderd. Dit om integratie en consolidatie in het effectenverkeer mogelijk te maken. Een toezichthoudend raamwerk dient de veiligheids- en mededingingsaspecten te monitoren. De Europese Commissie wil marktpartijen onder voorwaarden vrij laten om de optimale marktstructuur te bepalen. Ook de in 2004 nieuw aangetreden Europese Commissie ziet de liberalisatie van de Europese financiële markten als één van haar prioriteiten.
90
dnb / Jaarverslag 2004
Het betalings- en effectenverkeer
Grafiek 5.5 Vergelijking beursbedrijven lse, Euronext en Deutsche Börse eur miljard 5
Winst 4
Omzet 3
Marktwaarde 2
1
0 LSE
Euronext
Deutsche Börse
Bron: Marktwaarde Beursbedrijf op 14 december 2004 uit the Economist. Beursbedrijf omzet in 2004 uit Fdresearch.
lse heeft gebroken boekjaar 2003-2004. Winst van beursbedrijf in 2004 uit Fdresearch
5.5 Business Continuity Planning Het besef dat de financiële sector kwetsbaar is voor calamiteiten heeft ertoe geleid dat de aandacht voor de continuïteit en veiligheid van het betalings- en effectenverkeer is toegenomen. Uitval van het betalings- en effectenverkeer kan leiden tot een ernstige verstoring van de financiële markten en uiteindelijk tot aantasting van de financiële stabiliteit. In 2004 heeft dnb samen met de instellingen van de financiële kerninfrastructuur in Nederland, bestaande uit de tien grootste banken, Interpay, Euronext, lch.Clearnet, Euroclear en dnb, het toetsingskader ‘Business Continuity Planning’ (bcp) ontwikkeld. Het toetsingskader bevat tien concrete aanbevelingen op het gebied van risico-analyse, de menselijke factor, de afhankelijkheid van basisvoorzieningen, uitwijkmogelijkheden en communicatie en draagt bij aan de verhoging van het niveau van bcp en crisismanagement in de financiële sector. dnb voert in 2005 bij de betrokken instellingen het sectorbrede onderzoek ‘bcp en crisismanagement’ uit, waarbij wordt getoetst of de huidige continuïteitsplannen van deze instellingen voldoen aan de aanbevelingen uit het toetsingskader bcp. dnb is voorts betrokken bij het invullen van de aanbevelingen van het overheidsproject ‘Bescherming van de vitale infrastructuren’. Het gaat hierbij om het opstellen van scenarioanalyses op sectorniveau, het in te voeren waarschuwingssysteem en de inbedding van de crisiscommunicatie van de sector in nationale crisiscoördinatiestructuren.
Toename besef kwetsbaarheid financiële sector
Toetsingskader ...
... gebruikt bij toetsing continuïteitsplannen
5.6 Oversight op het betalings- en effectenverkeer 5.6.1 Wet- en regelgeving in de maak dnb oefent toezicht (oversight) uit op de infrastructuur van de financiële markten. Dit strekt zich uit tot zowel effectenafwikkelsystemen als betaalsystemen en betaalproducten. Het proces om dit toezicht te voorzien van een wettelijk instrumentarium in de vorm van deel iv van de Wet financieel toezicht (Wft) is nog steeds gericht op invoering van dit deel medio 2006 ten opzichte van begin 2006 voor de overige drie delen. Het primaire doel van het toezicht op de infrastructuur is het beperken van systeemrisico. De hiermee samenhangende toezichthoudende taken, waaronder het verlenen van vergunningen aan systeembeheerders, zullen worden belegd bij dnb. Het secundaire doel is gericht op gedragstoezicht, zoals het bewaken van een zorgvuldige behandeling van consumenten, en zal in de nieuwe wet tot de competentie van de Autoriteit Financiële Markten (afm) gaan behoren. De ontwikkelingen in het betalingsverkeer leiden tot het meer en meer aanbieden dnb / Jaarverslag 2004
91
Wettelijk instrumentarium in Nederland voor oversight ...
Het betalings- en effectenverkeer
... en wettelijk kader voor betaaldiensten in Europa
van bepaalde soorten betaaldiensten door nieuwe partijen die geen krediet- of elektronische geldinstelling zijn. Door de Europese Commissie is in 2004 voortgang geboekt met betrekking tot een voorstel voor een New Legal Framework dat wetgeving op het gebied van betaaldiensten moet harmoniseren.
5.6.2 Oversight op het betalingsverkeer
Toetsingen betalingssystemen ...
... en toetsingskaders voor betaalproducten
In 2004 zijn alle relevante retailbetaalsystemen in het eurogebied, waaronder het clearing- en settlementsysteem van Interpay, in escb-verband getoetst aan internationaal afgesproken standaarden. Op een detail na voldoet het Nederlandse systeem aan deze standaarden. Er dient nog vastgesteld te worden of voor bepaalde buitenlandse deelnemers hun nationale wetgeving niet conflicteert met de regels van het systeem. De resultaten zullen in een separaat artikel in één van de kwartaalberichten van 2005 nader worden toegelicht. Wat betreft hoogwaardige betaalsystemen is in 2004 in escb-verband een start gemaakt met het toetsen van het ontwerp van target2 aan de Core Principles for Systemically Important Payment Systems. In escb-verband is verder gewerkt aan generieke toetsingskaders voor Europese betaalproducten. dnb is vooral betrokken bij de ontwikkeling van een dergelijk kader voor een nieuw incassoproduct (Pan-European Direct Debit). De ontwikkeling van het kader volgt de ontwikkeling van het product zelf en daar heeft 2004 nog niet die voortgang laten zien die wenselijk is met het oog op de totstandkoming van de Single Euro Payment Area.
5.6.3 Oversight op de effecteninfrastructuur
Aanpak oversight bij internationale consolidatie
Harmonisatie effectenclearing ...
... en effectensettlement
De voor Nederland relevante effecteninfrastructuur ter afwikkeling van beurs- en buitenbeurstransacties bestaat grotendeels uit gereguleerde entiteiten die in het buitenland zijn gevestigd (lch.Clearnet in Frankrijk/Engeland en Euroclear in België). De structuur van het prudentiële toezicht en oversight is, inspelend op het internationale consolidatieproces binnen deze infrastructuur, steeds meer pan-Europees ingericht. De nationale toezichthouders, waaronder dnb en afm, hebben een aantal multilaterale internationale Memoranda of Understanding ondertekend in 2004 en begin 2005. Geharmoniseerde onderdelen van de infrastructuur worden gezamenlijk beoordeeld, specifieke of nationaal ingerichte onderdelen worden uitsluitend door de nationale toezichthouders beoordeeld. Het toezicht is voor een praktische uitvoering al grotendeels gecentraliseerd, de structuur is coöperatief en inspraak van de deelnemende toezichthouders is gewaarborgd. In 2004 heeft de toetsing plaatsgevonden van het Settlement Connect project dat vervolgens in augustus in gebruik is genomen door lch.Clearnet. Hiermee zijn de clearingactiviteiten in het Euronextgebied geheel geharmoniseerd. In 2004 zijn ook stappen gezet om de settlementactiviteiten verder te integreren. Zoals in de vorige paragraaf aan de orde kwam, heeft Euroclear een gefaseerde ontwikkeling van haar systemen voorzien die dient te leiden tot een harmonisatie op Europees niveau. In het kader van deze ontwikkelingen heeft dnb samen met afm in 2004 ten aanzien van het effectensettlement onder andere de systeemwijziging eses (Euroclear Stock Exchange Settlement) Amsterdam beoordeeld. Door deze wijziging kan Euroclear zowel de instructies voor geld- als voor stukkenverkeer verzorgen waardoor een meer zuivere ‘Delivery-versus Payment’-levering mogelijk is. Nadat op aangeven van de toezichthouders enkele wijzigingen in de settlementmethodiek waren aangebracht is een herziene versie van het systeem goedgekeurd. Tevens is de organisatorische herstructurering van de Euroclear Groep, mede geïnitieerd om de mogelijke doorwerking van bancaire risico’s van Euroclear Bank op de effectensettlementinfrastructuur binnen de groep te beperken, beoordeeld en goedgekeurd.
92
dnb / Jaarverslag 2004
Het betalings- en effectenverkeer
5.7 Het chartale betalingsverkeer 5.7.1 Circulatiewaarde passeert de EUR 500 miljard In het verslagjaar is de circulatiewaarde van de eurobiljetten in het eurogebied gestegen van eur 436 miljard ultimo 2003 naar ruim eur 500 miljard ultimo 2004, waarmee deze 32% boven de totale waarde van de bankbiljettenomloop van de nationale valuta ultimo 2000 is uitgekomen (zie grafiek 5.6). De stijging van de circulatiewaarde, met jaarlijks 15% in de afgelopen twee jaar, is sterker dan verwacht. De extra voorraden eurobankbiljetten die de nationale centrale banken voor de komst van de euro hadden aangelegd om een soepele overgang te garanderen daalden hierdoor sneller dan voorzien. De toename is voor het overgrote deel te danken aan de vraag naar de vier hoogste coupures en wordt veroorzaakt door het verder vullen van de spaargeldkassen en de toegenomen rol van de euro als internationale valuta. Meer dan de helft van de stijging van de totale circulatiewaarde in 2004 wordt veroorzaakt door het eur 500 biljet. Het aantal biljetten in omloop in het eurogebied steeg van 9,0 miljard stuks ultimo 2003 naar 9,6 miljard ultimo 2004. Deze toename in aantallen biljetten komt voor bijna 60% voor rekening van het eur 50 biljet. Hierdoor neemt zijn positie als meest gebruikte biljet verder toe en stijgt zijn aandeel op het totale aantal biljetten van 32% in 2003 naar 34% in 2004.
Circulatiewaarde gestegen ...
… door toegenomen vraag hoge coupures
5.7.2 In de loop van 2004 daling van valse eurobiljetten In 2004 werden in Nederland 25.526 valse eurobiljetten onderschept. Dit zijn er nagenoeg evenveel als in 2003. De totale nominale waarde van de uit circulatie genomen falsificaten, eur 2,3 miljoen, is echter 16% hoger dan in 2003, omdat er van de drie hoogste coupures meer falsificaten werden geregistreerd, met name van de eur 100. Van deze coupure werden in 2004 9.554 valse biljetten aangetroffen, 1.812 stuks meer dan in 2003. Het aantal valse biljetten van de eur 50 nam met 4.228 stuks af tot 11.275, maar dit blijft nog wel het meest vervalste biljet. In de tweede helft van 2004 halveerde in Nederland het totale aantal aangetroffen valse biljetten ten opzichte van het eerste halfjaar.
Grafiek 5.6 Ontwikkeling totale circulatiewaarde en gemiddelde coupurewaarde eur miljard respectievelijk eur
55
600
500
50
400
45
300
40
200
35
100
30
0
25 jan. 00
jan. 01
dnb / Jaarverslag 2004
jan. 02
jan. 03
jan. 04
Totale circulatiewaarde nationale valuta’s Totale circulatiewaarde eur Gemiddelde coupurewaarde nationale valuta’s, schaal rechts Gemiddelde coupurewaarde eur, schaal rechts
93
Daling aantal valse biljetten
Het betalings- en effectenverkeer
5.7.3 Distributie, verwerking en productie
1,8 miljard gesorteerde biljetten: record
Regels voor recirculatie van bankbiljetten
In 2004 werden 1,8 miljard biljetten bij dnb op echtheid en vervuiling geïnspecteerd. Dit is een nieuw record. Eind jaren tachtig waren dat nog maar 0,8 miljard guldenbiljetten per jaar. De stijging is het gevolg van de opkomst van de geldtelcentrales van de grote banken in de jaren negentig van de vorige eeuw, waardoor de banken steeds minder biljetten na ontvangst van hun klanten weer in circulatie brachten. Zoals aangekondigd in het Jaarverslag van 2003 wordt tussen 2005 en 2008 de structuur van de bankbiljettendistributie herzien. dnb zal daarna nog zo’n 600 à 800 miljoen biljetten per jaar inspecteren. De situatie van voor 1990 is dan hersteld, met dien verstande dat de biljetten die de banken dan rechtstreeks in circulatie brengen door hen ook zullen moeten zijn gecontroleerd op vervuiling en echtheid. Grootschalige recirculatie door commerciële banken en andere marktpartijen zonder tussenkomst van centrale banken komt ook in andere landen voor. Momenteel bestaan hierover grote verschillen in regelgeving en afspraken. Dit kan leiden tot verschil in kwaliteit tussen biljetten die in de verschillende landen weer in omloop worden gebracht. Daarnaast kunnen concurrentieverhoudingen worden verstoord als de regels op dit gebied in het ene land strenger zijn dan in het andere. Om te komen tot een harmonisatie heeft de Raad van Bestuur van de ecb in december 2004 een ‘Framework for the detection of counterfeits and fitness sorting by credit institutions and other professional cash handlers’ vastgesteld. Dit ‘Framework’ geeft regels voor recirculeren van bankbiljetten door banken en professionele geldverwerkers. Recirculatie via (geld)automaten is alleen nog toegestaan als de biljetten op vervuiling en echtheid zijn gecontroleerd met apparatuur, die door het Eurosysteem is gekeurd. De apparatuur moet succesvol zijn getest door een centrale bank. dnb zal er ook op toezien dat de biljetten die weer in circulatie worden gebracht voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. dnb heeft met banken hierover reeds afspraken gemaakt.
94
dnb / Jaarverslag 2004
6 Financiële stabiliteit
6.1 Inleiding Financiële stabiliteit is een steeds belangrijker aandachtsgebied voor centrale banken daar de financiële sector in veel landen in omvang en betekenis structureel is toegenomen. Een stabiel financieel stelsel is in staat om middelen efficiënt toe te wijzen en schokken goed op te vangen, zodat deze de economie of andere financiële systemen niet ontwrichten. In 2004 bleven grote schokken in het internationale financiële stelsel uit, hoewel de voortdurende mondiale onevenwichtigheden risico’s inhielden. Dit kwam vanaf het najaar tot uitdrukking in een hernieuwde depreciatie van de dollar. De financiële markten bleven echter rustig. Tegen deze achtergrond was het beeld voor de financiële stabiliteit in Nederland in het algemeen gunstig, vooral dankzij de solide financiële positie van de banken. De lage kapitaalmarktrente belemmerde echter het herstel van de solvabiliteit bij de pensioenfondsen en de verzekeraars. Beleidsinitiatieven in binnen- en buitenland zijn erop gericht de financiële stabiliteit te bestendigen. Het Internationale Monetaire Fonds (imf) publiceerde een positieve beoordeling over de Nederlandse financiële sector. Ook oordeelde het Fonds gunstig over de nieuwe structuur van het toezicht in ons land en over het voornemen van de Nederlandsche Bank (dnb) om het macroprudentiële toezicht te versterken.
Meer aandacht voor financiële stabiliteit
Gunstig beeld in Nederland
6.2 Internationale financiële en economische ontwikkelingen Het internationale financiële stelsel stond onder de gunstige invloed van de mondiale hoogconjunctuur, hoewel de groei in de tweede helft van 2004 licht afnam. Daarnaast was alom de liquiditeit op de financiële markten ruim voorhanden en waren de rentestanden in historisch perspectief laag. Onder deze omstandigheden hield de zogenoemde search for yield aan. Beleggers zochten hogere opbrengsten in naar verwachting hoogrenderende, maar risicovolle waarden. Zo versnelde de kapitaaltoestroom naar hedge funds, hoewel hun rendementen uiteindelijk achterbleven bij de verwachtingen. De jacht op rendement kwam verder tot uitdrukking in aanhoudend lage risicopremies op de obligaties van bedrijven en opkomende markteconomieën (grafiek 6.1), terwijl de volatiliteit op de aandelen- en obligatiemarkten verder daalde. Deze ontwikkelingen weerspiegelden deels ook de fundamentele verbeteringen bij bedrijven en in opkomende economieën, alsmede het uitblijven van forse schokken. De zoektocht naar rendement ging gepaard met toenemende schulden bij marktpartijen in verband met zogenoemde carry trades (kort inlenen tegen een lage rente, lang uitzetten in hoger rentende activa). Vooral in de eerste helft van het jaar waren de rentecurves in het eurogebied en de Verenigde Staten (vs) relatief steil. Vanaf medio 2004 liepen de markten vooruit op een verkrapping van het monetaire beleid in de vs door de carry trades deels af te wikkelen, waarbij de risicopremies van de opkomende markteconomieën opliepen. Een gevreesde herhaling van de obligatiekrach van 1994, toen de kapitaalmarktrentes in korte tijd fors stegen, bleef echter uit. Opmerkelijk was dat de verhogingen van de Amerikaanse beleidsrente vanaf juni zelfs samengingen met een gestage daling van de lange rentes. Deze rentebeweging was moeilijk verklaarbaar. Deels hield zij verband met een verslechtering van de groeiverwachtingen in de vs en Europa, waardnb / Jaarverslag 2004
95
Aanhoudende ‘search for yield’
Hernieuwde daling kapitaalmarktrentes …
Financiële stabiliteit
Grafiek 6.1 Risicopremies obligaties Basispunten, dagcijfers 1500
500
Bedrijfsobligaties1 400
1200
300
900
200
600
100
300
Opkomende markteconomieën 2, schaal rechts
0
0 99
00
01
02
03
1 Renteverschil tussen tienjaars swaps en bedrijfsobligaties met een bbb-rating en een looptijd van 7-10 jaar in de vs.
… en verdere depreciatie dollar
04
05
2 embi-index. Bronnen: Datastream en JP Morgan.
aan de sterke stijging van de olieprijs debet was (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.1). Deze vertaalde zich nauwelijks in hogere inflatieverwachtingen. In Europa werd de daling van de kapitaalmarktrente later in het jaar nog versterkt door de eurokoersontwikkeling en mogelijk door het beleggingsgedrag van institutionele partijen (zie paragraaf 6.4.2). Na een periode van betrekkelijke stabiliteit deprecieerde de dollar in het najaar tegenover de euro en enige andere valuta’s wegens toenemende zorgen over de houdbaarheid van het Amerikaanse lopende-rekeningtekort (circa 5,5% bbp). De financiering van dat tekort werd in belangrijke mate ondersteund doordat enkele Aziatische centrale banken met dollaraankopen hun wisselkoersen stabiliseerden. Zij belegden hun groeiende deviezenreserves – die van China namen zelfs toe met meer dan usd 200 miljard – grotendeels in de vs. Hierdoor was de dollarkoers gevoelig voor speculaties dat China zijn munt tegenover de dollar zou revalueren. Een eventuele opwaardering van de renminbi en andere Aziatische valuta’s zou voor de betrokken centrale banken de noodzaak verminderen om dollars aan te kopen. Hierdoor zou de lange rente in de vs kunnen oplopen en de dollar verder kunnen depreciëren tegenover meer valuta’s. Voorzover deze aanpassingen schoksgewijs zouden plaatsvinden, houden de externe onevenwichtigheden wezenlijke risico’s in voor de stabiliteit van het mondiale financiële stelsel. 6.3 Ontwikkelingen in Nederland 6.3.1
AEX
presteerde matig, maar duidelijk herstel bij bedrijven
De Amsterdamse beurs presteerde in 2004 met een stijging van de aandelenkoersen met 3% op het eerste gezicht relatief slecht (grafiek 6.2). Uitgedrukt in dollartermen liep het Nederlandse koersgemiddelde echter sterker op dan de Amerikaanse s&p500 index vanwege de daling van de dollarkoers ten opzichte van de euro. Dit neemt niet weg dat de dollardepreciatie een relatief sterk neerwaarts effect had op de beursgenoteerde bedrijven, daar deze vrijwel alle aanzienlijke dollargerelateerde activiteiten hebben. Bovendien krijgen de Nederlandse aandelenkoersen al langer minder steun van de institutionele beleggers, die de buitenlandse belangen in hun aandelenportefeuilles uitbreidden tot ruim 70%. Verder werd de aex-index ongun96
dnb / Jaarverslag 2004
Financiële stabiliteit
Grafiek 6.2 Aandelenkoersen Mutatie koersindex op jaarbasis in procenten 30
aex 20 10
s&p 500
0
Eurostoxx -10 -20 -30 01
02
03
051
04
1 Medio april 2005 ten opzichte van ultimo 2004. Bron: Datastream.
stig beïnvloed door de affaire rond de olie- en gasreserves van het hoofdfonds Koninklijke Olie. Ondanks de appreciatie van de euro en een bescheiden groei van de Nederlandse economie zetten de bedrijven hun winstherstel voort (zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.2). Dit weerspiegelde de doorgaande herstructurering en sanering van de bedrijfsprocessen. Verder profiteerden bedrijven van het gunstige financieringsklimaat door aflossing, dan wel verlenging van de looptijd van hun schulden. Hierdoor zijn hun financiële ratio’s en kredietwaardigheid inmiddels aanmerkelijk verbeterd (grafiek 6.3). Tegen deze achtergrond werden voor het eerst sinds enige jaren meer credit ratings van de grote Nederlandse ondernemingen verhoogd dan verlaagd. Door het achterblijvende binnenlandse conjunctuurherstel nam het aantal faillissementen onder de kleinere bedrijven echter toe met 4% (in 2003 met bijna 30%). De gevolgen hiervan voor de Nederlandse banken bleven dankzij de internationale diversificatie van hun activiteiten beperkt.
Grafiek 6.3 Financiële ratio’s Nederlandse bedrijven Mediaan van de bedrijvenpopulatie 12
42
10
40
8
38
6
36
4
34
Rentedekking, ratio Schulddekking, procenten Solvabiliteit, procenten, schaal rechts
32
2 95
97
99
Toelichting: Rentedekking is bedrijfsresultaat / netto renteuitgaven. Schulddekking is bedrijfsresultaat / vreemd vermogen. Solvabiliteit is eigen vermogen / balanstotaal.
dnb / Jaarverslag 2004
01
03
Bron: Reach.
97
Kredietwaardigheid grote bedrijven verbeterd
Financiële stabiliteit
6.3.2 Verder toenemende schulden van gezinnen
Stijging vermogen en schulden
Nederlandse gezinnen waren in 2004 onzeker over hun financiële vooruitzichten (zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.2). Dit uitte zich in terughoudendheid bij aandelenbeleggingen (per saldo werden middelen aan aandelenfondsen onttrokken) en een voorkeur voor liquide spaartegoeden. Door de toename van de besparingen steeg het financiële vermogen van de gezinnen (grafiek 6.4). Tegelijkertijd namen hun hypotheekschulden aanmerkelijk toe, hoewel de stijging van de huizenprijzen beperkt bleef tot 2,5% in 2004. De verhouding tussen bruto-schulden en het netto beschikbare inkomen bereikte een nieuw hoogtepunt van ruim 225%, bij een toename van het aandeel van hypothecaire leningen met een variabele rente of een korte rentevaste periode. Eén en ander betekent dat de financiële kwetsbaarheid van specifieke groepen huishoudens, zoals starters op de woningmarkt, is toegenomen. Stijgende betalingsproblemen van de huishoudens kwamen naar voren in meer persoonlijke faillissementen (+ 14%). Omdat dit relatief kleine aantallen betrof, bleven de gevolgen voor de financiële instellingen beperkt. Dit was ook te danken aan de lage rente. De risico’s voor de financiële stabiliteit vanuit de huishoudsector kunnen echter toenemen als de rente sterk zou stijgen. 6.4 Ontwikkelingen bij financiële instellingen 6.4.1 Bankwezen solide
Vermindering kredietrisico ondersteunt soliditeit
De Europese banken boekten opnieuw hogere winsten en wisten zodoende hun solvabiliteit te verbeteren. Ook de minder gekapitaliseerde instellingen slaagden hierin, hetgeen van belang is voor de financiële stabiliteit daar eventuele problemen bij menige bank tot systeemrisico’s kunnen leiden. De Nederlandse instellingen deelden in deze gunstige ontwikkelingen, die werden bepaald door toenemende baten en lagere voorzieningen voor mogelijke kredietverliezen (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.2). Dit laatste weerspiegelde de verbetering van de kredietkwaliteit door de balansversterking bij bedrijven, de aantrekkende economie en de lage rente. Wel waren de banken gevoelig voor de vervlakking van de rentetermijnstructuur vanaf medio 2004, die hun rentemarges onder druk zette. In dit renteklimaat steeg met name de hypothecaire kredietverlening sterk (tot 10% op jaarbasis in de tweede helft van 2004). De verbeterde soliditeit van de banken en de afname van de kredietrisico’s vertaalden zich zowel in het eurogebied als in Nederland in gunstigere leenvoorwaarden. Hierdoor kwam bancaire financiering in ruimere mate beschikbaar.
Grafiek 6.4 Vermogenspositie huishoudens eur miljard
2000
Totaal netto vermogen inclusief pensioenen
1500
1000
Netto financiële vermogen inclusief pensioenen
500
0 96
98
00
Toelichting: Netto vermogen is bruto vermogen minus schuld.
98
02
04
Overwaarde woningbezit
Bronnen: cpb, dnb.
dnb / Jaarverslag 2004
Financiële stabiliteit
6.4.2 Voortdurende aanpassingen bij pensioenfondsen en verzekeraars De ontwikkelingen bij de pensioenfondsen hadden merkbare effecten op de economie en de financiële markten. De pensioenfondsen en de verzekeraars in Nederland kampten met een verslechtering van hun solvabiliteitspositie, die een gevolg was van de lage kapitaalmarktrente. De negatieve invloed hiervan wordt zichtbaar als hun verplichtingen worden verdisconteerd tegen de marktrente. Bij waardering van de verplichtingen op basis van de traditionele rekenrente nam de dekkingsgraad van de pensioenfondsen en verzekeraars nog wel toe (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.2). Ook goede beleggingsresultaten waren van invloed op de financiële situatie van de instellingen. Daarnaast versterkten de pensioenfondsen hun posities door de premies verder te verhogen, terwijl de toename van hun verplichtingen beperkt bleef door een gematigde loonontwikkeling en – in veel gevallen – onvolledige indexatie. Hierdoor is een deel van de aanpassingslast verschoven naar de bedrijven en gezinnen. Voor de pensioenfondsen zal vanaf 2006 het Financiële Toetsingskader (ftk) gelden op basis van de nieuw in te voeren Pensioenwet. Het ftk stimuleert een beter risicobeheer, evenals in een bredere context de International Financial Reporting Standards (ifrs, zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.4.5). Het ftk bevordert dat de pensioenfondsen de aard van de beleggingen zoveel mogelijk afstemmen op hun verplichtingen. Hierop vooruitlopend gingen sommige pensioenfondsen al in 2004 over tot verlenging van de zogenoemde duration – een maatstaf voor de rentegevoeligheid – van hun vastrentende beleggingen. Dit kan onder meer via renteswaptransacties of door de aankoop van obligaties met een zeer lange looptijd. De toename van de vraag naar dergelijk papier en activiteiten van speculatieve beleggers oefende een neerwaartse invloed uit op het lange einde van de rentecurve vanaf het einde van het verslagjaar. Dit lokte vervolgens aanbod uit van overheidsobligaties met zeer lange looptijden. Overigens zouden een langduriger lage kapitaalmarktrente en een vlakkere rentecurve negatief uitwerken op financiële instellingen. Naast aanpassingen in het beleggingsbeleid, voeren de pensioenfondsen en de verzekeraars ook veranderingen door aan de verplichtingenkant van hun balansen. Zo sloten levensverzekeraars in toenemende mate zogenoemde unit-linked producten af, waardoor het beleggingsrisico geheel voor rekening van de polishouder komt. Bij pensioenfondsen heeft een soortgelijke verschuiving – van defined benefit- naar pure defined contribution-systemen – nog nauwelijks plaatsgevonden. Hiermee blijft het principe van risicodeling tussen de pensioenfondsen en hun -deelnemers bestaan. Wel wordt deze risicodeling meer transparant gemaakt en zijn de fondsen de laatste jaren massaal overgestapt op voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregelingen. Schadeverzekeraars zijn minder gevoelig dan levensverzekeraars voor de ontwikkelingen op de financiële markten. Schadeverzekeringsmaatschappijen hebben wel te maken met herverzekeringsrisico’s. Nederlandse schadeverzekeraars herverzekeren zich merendeels bij buitenlandse herverzekeringsmaatschappijen. Deze werden de afgelopen jaren geconfronteerd met claims uit hoofde van enkele grote catastrofes en zij hebben daarom hun premies verhoogd. Dit drijft de kosten voor de schadeverzekeraars op. Internationaal staan de herverzekeraars al langer in de belangstelling van de publieke autoriteiten. Zo hebben het imf en het Financial Stability Forum zorgen geuit over het gebrek aan transparantie van herverzekeringsactiviteiten en de risico’s die hieruit voortvloeien. In reactie daarop zette de International Association of Insurance Supervisors begin 2005 een eerste stap om de transparantie te vergroten met de publicatie van een rapport over de mondiale herverzekeringssector.
dnb / Jaarverslag 2004
99
Negatieve invloed lage rente
bevordert verkleining balansmismatches
FTK
Financiële stabiliteit
6.4.3 Ontwikkelingen in het betalings- en effectenverkeer
Risico’s vitale infrastructuur klein
Het kabinet heeft de systemen voor het betalings- en effectenverkeer aangewezen als een van de vitale infrastructuren in Nederland. Als het retailbetalingsverkeer zou uitvallen, zullen de maatschappelijke consequenties immers groot zijn wegens het grote aantal transacties hierin en de directe betrokkenheid van particulieren. Uitval van het hoogwaardige betalings- of effectenverkeer zou vooral gevolgen hebben voor de financiële sector. In dit kader hebben het Ministerie van Financiën, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de toezichthouders en de representatieve organisaties in 2004 de kwetsbaarheid van de financiële infrastructuur in Nederland onderzocht. Hun rapport concludeert dat in de financiële sector het risicobewustzijn hoog is en dat business continuity en crisismanagement adequaat zijn geregeld. Hiermee wordt de kans op een grootschalige verstoring in het Nederlandse betalings- en effectenverkeer klein geacht. target2, het in ontwikkeling zijnde systeem voor hoogwaardig betalingsverkeer in Europa, zal vanaf 2007 de huidige topgirale, nationale betaalsystemen van de centrale banken vervangen (zie hoofdstuk 5, paragraaf 5.3). target2 opereert op één centraal platform. De complexiteit van het systeem wordt daarmee verminderd ten opzichte van de decentrale structuur van target1, hetgeen de operationele risico’s verkleint. Om te voorkomen dat deze concentratie de kwetsbaarheid van het systeem zou vergroten, zijn de voorzieningen voor de continuïteit en de betrouwbaarheid van target2 verbeterd. Sinds de oprichting van de cls (continuous linked settlement)-bank is de omzet ervan gestaag gegroeid. cls verkleint risico’s in de afwikkeling van valutatransacties door betaling en levering van betrokken valuta’s onlosmakelijk aan elkaar te koppelen. Niettemin is in het verslagjaar gebleken dat een aanzienlijk deel van de wereldwijde valutahandel nog niet via cls wordt afgewikkeld. Hoewel niet alle valutatransacties zich lenen voor cls, zou een grotere benutting ervan de valutarisico’s verder kunnen reduceren. 6.5 Beleidsinitiatieven ter versterking van de financiële stabiliteit De Nederlandse financiële sector is sterk internationaal georiënteerd. Ook het beleid van dnb en de regelgeving om het stelsel te versterken worden grotendeels internationaal bepaald. Daarom zijn mondiale en Europese beleidsinitiatieven van grote betekenis voor de financiële stabiliteit in Nederland. 6.5.1 Initiatieven voor de financiële sector
Vernieuwingen in toezicht
Tijdens het verslagjaar is op diverse essentiële terreinen vooruitgang geboekt. Zo bereikte het Bazelse Comité voor het Bankentoezicht in juni overeenstemming over het herziene raamwerk voor het solvabiliteitstoezicht. Dit zal bijdragen tot een effectiever risicomanagement door banken en vormt de basis voor een eu-richtlijn (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.4.2). Een soortgelijke richtlijn voor de Europese verzekeringssector (Solvency ii) is in voorbereiding. In Nederland heeft de pvk eind oktober het ftk formeel ter consultatie uitgebracht. Eén van de vernieuwingen hierin is de invoering van de marktwaarde als waarderingsgrondslag (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.4.2). Dit sluit aan bij de nieuwe, geharmoniseerde verslaggevingsstandaarden (ifrs) die per 1 januari 2005 gelden voor beursgenoteerde ondernemingen in de eu. Waardering tegen marktwaarden levert een actueler inzicht op in financiële verslagen, maar zal meer volatiliteit in balans en resultaten opleveren. Om de nadelen te beperken heeft dnb via diverse kanalen bepleit de voorwaarden voor het gebruik van marktwaardes door financiële instellingen aan te scherpen. De genoemde eu-richtlijnen maken deel uit van het Actieplan voor Financiële 100
dnb / Jaarverslag 2004
Financiële stabiliteit
Diensten dat beoogt de integratie van de financiële markten in Europa te bevorderen. Het plan is door de Europese Commissie inmiddels grotendeels gerealiseerd. Het komt nu aan op implementatie door de lidstaten. Er zijn terreinen, zoals retail-activiteiten en de toegang tot specifieke markten, waar verdere integratie mogelijk is. In mei 2005 zal de Commissie haar nieuwe strategie terzake voor consultatie publiceren. De integratie van de financiële sector draagt bij aan de financiële stabiliteit voor zover zij een effectievere diversificatie van activiteiten en risico’s en een efficiëntere allocatie van financiële middelen mogelijk maakt. Eventuele schokken voor instellingen of systemen kunnen evenwel gemakkelijker worden verspreid over landsgrenzen heen, terwijl de aanpak daarvan nog grotendeels nationaal wordt bepaald. Er is dan ook toenemende aandacht voor deze zogenoemde cross-border issues. Zo noopt het nieuwe systeem voor het bancaire solvabiliteitstoezicht tot een duidelijker afbakening van taken en verantwoordelijkheden van de binnen- en buitenlandse toezichthouders op specifieke instellingen. Dit speelt overigens minder in het verzekeringstoezicht dat meer is gericht op de individuele (zelfstandige) dochterinstellingen. Daarnaast is er een toenemende aandacht voor internationaal crisismanagement. Zo bereidt het Eurosysteem een simulatie voor om de procedures te testen voor informatie-uitwisseling tussen de nationale autoriteiten onderling en met de Europese Centrale Bank, om te bezien hoe effectief het potentiële systeemdreigingen kan onderkennen en hoe het hiertegen gecoördineerd zou optreden. In Brussel is, in vervolg op het multilaterale Memorandum of Understanding over crisismanagement van centrale banken en toezichthouders in de eu (2003), een soortgelijke overeenkomst in voorbereiding waarbij de ministeries van financiën worden betrokken. Ook in Bazelse overlegorganen krijgt de cross-border problematiek, met name op het gebied van liquiditeitstoezicht en onderpand, de nodige aandacht. 6.5.2
IMF
Financiële integratie gunstig …
… maar vraagt om beleidsaanpassingen
scherpt instrumentarium aan
Het imf vervult een sleutelrol in de handhaving van de mondiale financiële stabiliteit. Het volgt en beoordeelt het beleid van elke lidstaat (surveillance), het verstrekt onder voorwaarden krediet aan landen in betalingsbalansproblemen en levert technische assistentie aan lage-inkomenslanden. Ook onderzoekt het Fonds elk jaar de financiële sector in een aantal lidstaten in een Financial Sector Assessment Program (fsap), zoals voor Nederland in 2003-04 (zie paragraaf 6.5.3). Onder leiding van de nieuwe Managing Director Rodrigo de Rato is het Fonds begonnen met een evaluatie van zijn strategie en kernactiviteiten, waaronder zijn financieringsrol. Dit laatste betreft onder meer de vraag of het vertrouwenwekkende signaal van een imf-programma naar de financiers van een land kan worden versterkt, namelijk dat het imf instemt met het beleid van een lidstaat en dit zo nodig wil financieren. Een zogenoemd voorzorgsarrangement en de daaraan verbonden voorwaarden van het Fonds kunnen zo’n signaal bieden, zonder dat de externe schuld van het land toeneemt en dit – wellicht langdurig – financieel afhankelijk wordt van het Fonds. Bij een dergelijk arrangement zeggen de nationale autoriteiten toe het krediet in principe niet op te nemen. De vs hebben in 2004 een alternatief voorgesteld in de vorm van een non-borrowing program. Dit omvat geen imfkrediet, maar toch zou het Fonds de uitvoering ervan vrij intensief volgen. Omdat een lidstaat echter een dergelijk programma geheel zelf zou ontwerpen, bestaat de kans dat dit niet het gewenste signaal oplevert zodra financiële markten en donoren vermoeden dat de hervormingsinspanningen van de autoriteiten achterblijven. Een sterke financiële positie stelt het Fonds in staat zijn kerntaken te vervullen. De Groep van Tien (g10) stelde in het verslagjaar vast dat deze positie momenteel niet in gevaar is, hoewel de concentratie van het Fondskrediet de laatste jaren sterk is toegenomen (eind 2004 stond 70% van de activa uit op Brazilië, Turkije en Argentinië). De g10 benadrukte het belang van goede schuldhoudbaarheidsanalyses, strenge kredietvoorwaarden in imf-programma’s en een strikte toepassing van dnb / Jaarverslag 2004
101
Evaluatie strategie en activiteiten IMF …
Financiële stabiliteit
… en aanbevelingen voor kredietvoorwaarden
het raamwerk voor uitzonderlijk hoge toegang tot Fondskrediet. Een intern, onafhankelijk staforgaan adviseerde, naar aanleiding van onderzoek naar de rol van het Fonds in Argentinië in de jaren negentig, alleen uitzonderlijk hoge kredieten te verstrekken als de autoriteiten nauw willen samenwerken met het Fonds. Hierbij dient het imf, als het twijfelt over de houdbaarheid van de externe schuld en de wisselkoers, duidelijk te maken dat zijn kredietverlening afhankelijk is van significante beleidsaanpassingen. Een ander advies luidde dat imf-programma’s vanaf het begin alternatieven bevatten voor het geval de beoogde strategie onvoldoende blijkt te werken. 6.5.3 Gunstige uitkomsten FSAP Nederland
Gunstig oordeel IMF over sector…
… het toezicht en oversight …
… en weerstandsvermogen instellingen
In 2004 heeft het Fonds de uitkomsten gepubliceerd van zijn beoordeling van het Nederlandse financiële stelsel en de kwaliteit van het toezicht in het kader van het fsap. Een dergelijk programma omvat zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve toetsing. De kwalitatieve beoordeling betreft onder meer een evaluatie van de naleving van internationale financiële standaarden. De kwantitatieve beoordeling bestaat uit zogenoemde stresstesten, waarmee de gevolgen van specifieke financiële ontwikkelingen voor de instellingen worden doorgerekend. Het algemene oordeel van het imf was positief: het Nederlandse financiële stelsel is fundamenteel gezond. De Nederlandse instellingen hebben volgens het imf internationaal een goede reputatie, ook wat betreft hun bekwaamheid om risico’s te beheersen. Gezamenlijk hebben zij hogere ratings dan concurrenten uit andere landen. Kenmerkend voor het stelsel zijn de sterke positie van een klein aantal grote, complexe financiële instellingen en de internationale oriëntatie ervan. Om deze redenen houdt dnb intensief toezicht op de instellingen, in nauwe afstemming met buitenlandse toezichthouders. Zowel het toezicht op de financiële instellingen als het oversight op het effectenverkeer voldoen in hoge mate aan de internationale normen, hoewel het Fonds op onderdelen verbeteringen adviseerde. Ook oordeelde het Fonds gunstig over de nieuwe toezichtstructuur in Nederland, mits dnb en de Autoriteit Financiële Markten (afm) overlap in hun werkzaamheden voorkomen. Hiertoe zijn beide instanties een nieuw Convenant overeengekomen. Voorts verwelkomt het imf het voornemen van dnb om het macroprudentiële toezicht verder te ontwikkelen. Als onderdeel van het fsap hebben dnb, pvk en een aantal Nederlandse instellingen modelsimulaties uitgevoerd om hun schokbestendigheid te testen. In al deze stresstesten bleven de solvabiliteitsratio’s van de grootbanken ruim boven het vereiste minimum van 8%. Hun verliezen bleken, als gevolg van hun internationale oriëntatie, hoger uit te vallen in een internationaal dan in een binnenlands crisisscenario. Ook de verzekeringsmaatschappijen doorstonden de stresstesten goed; alleen in het meest extreme scenario bleek hun solvabiliteit ontoereikend. Pensioenfondsen zijn vergeleken met verzekeraars gevoeliger voor marktrisico’s en bleken minder goed bestand tegen schokken (gebaseerd op hun balanspositie van eind 2003). De stresstesten waren voor alle deelnemers een nuttige ervaring met een betrekkelijk nieuw instrument. dnb beziet of en hoe dit instrument vaker gebruikt kan worden. 6.5.4 Technische samenwerking met buitenlandse centrale banken Ook in 2004 bleef de vraag van transitielanden en opkomende markteconomieën naar technische samenwerking hoog. Hierbij speelt mee dat de financiële markten in toenemende mate belang hechten aan een goede governance en de naleving van internationale standaarden in de financiële sector in alle landen. dnb vervult een actieve rol in deze overdracht van kennis en expertise. Zij streeft naar nauwe samenwerking met haar zusterinstellingen, omdat deze verantwoordelijk zijn voor de 102
dnb / Jaarverslag 2004
Financiële stabiliteit
monetaire en financiële stabiliteit in hun land, hetgeen een belangrijke voorwaarde is voor duurzame groei. dnb richt haar inspanningen op de elf leden van de Nederlandse kiesgroep in het imf en de Wereldbank (veelal transitielanden die aansluiting zoeken bij Europa), de overzeese delen van het Koninkrijk en enkele specifieke landen waar de Nederlandse financiële instellingen substantiële belangen hebben. Omvangrijke assistentie levert dnb, samen met de Banque de France via door de eu gefinancierde projecten, aan de centrale banken van Bulgarije en Roemenië. Beide zijn kiesgroeplanden en kandidaat-lidstaten voor de eu, die het nodige werk dienen te verzetten om te voldoen aan de regelgeving van de eu. Het accent van dnb’s werk blijft liggen op bilaterale samenwerking, aangevuld met internationale seminars in Nederland, dan wel in het buitenland (jaarlijks tenminste zes). dnb ontwikkelt een systeem om prioriteiten te stellen en de effectiviteit te meten van de geleverde assistentie. In 2004 vonden 55 bilaterale werkbezoeken plaats, waarbij ruim 50 experts waren betrokken.
dnb / Jaarverslag 2004
103
Accent op bilaterale samenwerking
7 Bedrijfsvoering
7.1 Inleiding Met het in werking treden van de fusiewet op 30 oktober 2004 zijn de Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk) en de Nederlandsche Bank (dnb) gefuseerd. Daarmee is een vernieuwde instelling ontstaan onder een vertrouwde naam: De Nederlandsche Bank. De nieuwe organisatie wil transparant zijn en helder verantwoording afleggen over haar bedrijfsvoering. Omdat de financiële resultaten van dnb in grote mate afhankelijk zijn van het behaalde beleggingsresultaat, wordt in dit hoofdstuk separaat verantwoording afgelegd over het in 2004 gevoerde beleggingsbeleid inclusief het risicobeheer ten aanzien van de beleggingen. Daarna volgt de verantwoording over de kostenontwikkeling van dnb en het hoofdstuk eindigt met corporate governance. 7.2 Beleggingsbeleid en risicobeheer De inkomsten van dnb worden voor een belangrijk deel bepaald door de resultaten op de beleggingsportefeuilles. In 2004 is een beleggingsresultaat behaald van eur 867 miljoen, waarvan eur 644 miljoen in het boekhoudkundige resultaat is gelopen in de vorm van rente-opbrengsten (eur 520 miljoen) en prijsverkoopresultaten (eur 163 miljoen), terwijl eur 39 miljoen aan afwaarderingen ten laste van het resultaat is gebracht. De overige eur 223 miljoen bestaan uit ongerealiseerde waarderingsverschillen die aan de herwaarderingsreserves zijn toegevoegd. De genoemde bedragen zijn terug te vinden in de jaarrekening. De rente-opbrengsten op de beleggingsportefeuilles maken in de resultatenrekening deel uit van de post rentebaten en dividend, waarin ook andere rentebaten (o.a. uit hoofde van basisherfinancieringstransacties) zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op het beleggingsbeleid en risicobeheer ten aanzien van de beleggingen van dnb, mede in relatie tot de taken van dnb als centrale bank en prudentieel toezichthouder. Achtereenvolgens zal worden ingegaan op de samenstelling van de beleggingsportefeuilles (paragraaf 7.2.1), de uitgangspunten die bij de beleggingen in acht worden genomen (paragraaf 7.2.2) en de wijze waarop de risico’s uit hoofde van de beleggingen worden beheerst (paragraaf 7.2.3). Ten slotte zullen de in 2004 behaalde beleggingsresultaten nader worden toegelicht (paragraaf 7.2.4). 7.2.1 Samenstelling beleggingsportefeuilles De beleggingen van dnb worden sinds 1 januari 1999, de begindatum van de monetaire unie, onderverdeeld in de volgende activacategorieën: de deviezenportefeuilles, een europortefeuille en een portefeuille Overige financiële activa (Ofa) (zie tabel 7.1). De deviezenportefeuilles maken net als de goudvoorraad en de vorderingen op het Internationale Monetaire Fonds (imf) deel uit van de officiële externe reserves die door dnb worden beheerd. Met de totstandkoming van de emu hebben de nationale centrale banken binnen het eurogebied een deel van hun goud- en deviezenreserves aan de ecb overgedragen. De ecb beschikt daarmee voor de uitvoering van dnb / Jaarverslag 2004
105
Fusie tussen DNB en PVK
Bedrijfsvoering
Tabel 7.1 Omvang dnb-portefeuilles per jaarultimo eur miljard
2003
2004
5,8
6,6
6,0
5,8
5,6
5,2
1,2
1,1
4,4
4,0
8,3
8,0
2,2
2,1
Dollarportefeuille 1 Europortefeuille 2 Overige financiële activa (Ofa) – aandelen – vastrentend Goud sdr 1 Waarde inclusief afdekking valutarisico. Sinds de afdekking wordt de dollarportefeuille ingeleend door middel van eur/usd-swaps. Zie ook het in de jaarrekening opgenomen overzicht van ‘Niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen’. 2 De omvang van de euro-portefeuille wijkt af van de balanspost ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen
Valutarisico dollarportefeuille verder afgedekt
van het eurogebied, luidende in euro’ (7) omdat bij de bepaling van de portefeuille-omvang ook opgelopen rente wordt meegenomen, die in de balans is opgenomen onder ‘Overlopende activa’ (9.4). Daarnaast omvat de europortefeuille ook waardepapieren uitgegeven door issuers buiten het eurogebied, die in de balans deel uitmaken van post 4.
het monetaire beleid over eigen deviezenportefeuilles. dnb houdt echter ook nog eigen deviezenreserves aan. De ecb kan in bijzondere omstandigheden een beroep op deze deviezen doen. Daarnaast kunnen het imf en de overheid dnb verzoeken om us dollars te leveren. Om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen, dient dnb de beschikking te hebben over een bepaalde minimum hoeveelheid aan dollars (die snel beschikbaar moeten kunnen worden gemaakt). De deviezenportefeuilles bestaan overwegend uit vastrentende (semi-)overheidswaarden en kortlopende deposito’s. Er wordt verhoudingsgewijs een laag renterisico en hoge liquiditeit nagestreefd. In het verslagjaar 2004 heeft dnb het resterende valutarisico op de dollarportefeuille geheel afgedekt, door dollars op termijn te verkopen. Deze beslissing kon worden genomen omdat er vanuit het perspectief van het monetaire beleid geen overheersende redenen meer zijn om te allen tijde een onafgedekte dollarpositie aan te houden. Het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb) opereert in een systeem van zwevende wisselkoersen waarbij interventies slechts in uitzonderlijke situaties plaatsvinden, waarbij in eerste instantie de ecb-deviezenvoorraad wordt ingezet. dnb kan blijven voldoen aan een aanvullende vraag vanuit de ecb, omdat een contante, zij het afgedekte, dollarvoorraad beschikbaar blijft. De europortefeuille is het resultaat van een transformatie van de voormalige deviezenportefeuille in Duitse marken tot een portefeuille vastrentende waarden luidende in euro. De Ofa-portefeuille, die de omvang van het kapitaal en reserves van dnb reflecteert, bestaat behalve uit vastrentende waarden ook uit aandelen. De euro- en Ofa-portefeuilles worden gekenmerkt door een beleggingsbeleid met een langere termijnkarakter. Rekening houdend met de belangen van de Staat, wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk rendement binnen een acceptabel risicoprofiel. Mede tegen deze achtergrond kan voor het vastrentende deel van de portefeuilles een hoger renterisico worden geaccepteerd dan op de dollarportefeuille. De portefeuilles zijn overwegend belegd in staatsobligaties, obligaties van semi-overheden in het eurogebied en Pfandbriefe.
Nieuwe afspraken over goudverkopen centrale banken
Met betrekking tot het beheer van de goudvoorraad kan worden opgemerkt dat zestien Europese centrale banken in het verslagjaar het Central Bank Gold Agreement hebben verlengd. Hierin zijn afspraken gemaakt over gecoördineerde goudverkopen in de periode oktober 2004 tot en met september 2009. dnb mag in deze periode 165 ton goud verkopen. Een deel van de goudvoorraad (tot een maximum van 106
dnb / Jaarverslag 2004
Bedrijfsvoering
142 ton) mag worden uitgeleend. In het verslagjaar heeft dnb geen goud verkocht; vanwege de zeer lage rentevergoedingen, was per ultimo 2004 ook geen goud uitgeleend. Vanwege een daling van de goudprijs in euro is de marktwaarde van de goudvoorraad in 2004 gedaald van eur 8,3 miljard naar eur 8,0 miljard. 7.2.2 Uitgangspunten voor het beleggingsbeleid Bij het beheer van de beleggingsportefeuilles wordt een aantal uitgangspunten in acht genomen, die samenhangen met de positie van dnb als monetaire autoriteit en toezichthouder. De directie bepaalt jaarlijks op basis van een lange termijn risicorendementsafweging het risicoprofiel van de beleggingen. Het beleggingsbeleid op kortere termijn is binnen vrijheidsgraden gedelegeerd aan een beleggingscommissie en het actuele beheer. Er bestaan strikte chinese walls tussen de afdelingen waar de beleggingen plaatsvinden en afdelingen die zich bezighouden met monetair beleid en toezicht. Bovendien wordt gewerkt met een lijst van verboden beleggingen. Het is verboden om actief te beleggen in onder toezicht van dnb staande instellingen. Dit verbod is uitgewerkt in een lijst waarin de verboden beleggingen zijn opgesomd. In 2004 is deze lijst vanwege de fusie van dnb met de pvk aangepast en zijn alle verzekeraars aan de lijst van verboden beleggingen toegevoegd. Voorts worden beleggingstransacties, die door de financiële markten als signaal over het toekomstige monetaire beleid zouden kunnen worden opgevat, vermeden. In dat kader is de regel ingevoerd om geen korte beleggingen in de eigen munt aan te houden. Verder geldt dat rekening wordt gehouden met ecb-richtlijnen en richtlijnen van de Europese Gemeenschap inzake het voorkomen van monetaire financiering (artikel 101/102 van het eg Verdrag). Voor de beleggingen van dnb geldt een beslissingsstructuur bestaande uit drie niveaus: strategisch, tactisch en actueel. De strategische benchmarkportefeuilles vloeien voort uit het risicoprofiel zoals dat jaarlijks door de directie wordt vastgesteld. De beleggingscommissie stelt binnen de toegekende vrijheidsgraden de tactische benchmarks vast met een beleggingshorizon van circa drie maanden. Het actuele beheer vindt plaats binnen vrijheidsgraden rond de tactische benchmarks.
Lijst verboden beleggingen aangepast
7.2.3 Risicobeheer De belangrijkste risico’s die dnb loopt uit hoofde van de beleggingsactiviteiten zijn marktrisico (valutarisico, renterisico, aandelenrisico), debiteurenrisico, liquiditeitsrisico en operationeel risico. Marktrisico’s worden gemeten met behulp van één centrale risicomaatstaf: Valueat-Risk (var). Deze maatstaf geeft – uitgaande van een bepaald betrouwbaarheidsinterval – een indicatie van het maximale potentiële kapitaalverlies dat in een bepaalde periode kan optreden. Voor dnb vormde het valutarisico in de eerste helft van het verslagjaar het grootste marktrisico op balansniveau. Medio 2004 is het valutarisico op de dollarportefeuille volledig afgedekt, door dollars op termijn te verkopen. Door het dollarrisico af te dekken is het totale risico van dnb en daarmee de volatiliteit van het resultaat gedaald zonder dat hierdoor het verwachte rendement negatief beïnvloed wordt. Overigens blijft ook na afdekken van de dollarpositie het resultaat van dnb wisselkoersgevoelig, zoals in 2004 is gebleken. In de eerste plaats kan het valutarisico dat de ecb loopt in voorkomende gevallen ertoe leiden dat dnb een deel van haar monetaire inkomen derft door compensatie van verliezen van de ecb. Daarnaast loopt dnb zelf nog valutarisico op de sdr-voorraad en de aandelenbeleggingen. Vanwege het afdekken van het resterende valutarisico op de dollars is de kans op aanzienlijke kapitaalverliezen sterk teruggebracht. Het renterisico vormt sindsdien het grootste risico op balansniveau. Het renterisico wordt beheerst door grenzen te stellen aan zowel de omvang als de duration van de vastrentende portefeuilles. Op basis van dnb / Jaarverslag 2004
107
Totale marktrisico DNB gedaald
Renterisico nu grootste risico op balansniveau
Bedrijfsvoering
Afspraken over verliescompensatie
een door de directie vastgestelde maximale rente-var van eur 600 miljoen wordt het totale renterisico tijdens een optimalisatieproces verdeeld over dollar- en eurobeleggingen, waarbij zowel de optimale omvang van beide portefeuilles wordt vastgesteld als het renterisico binnen iedere portefeuille. In het verslagjaar is met de Minister van Financiën overeengekomen dat in enig jaar gemaakte verliezen kunnen worden verrekend met de winst in de zes opvolgende jaren. Gelet op feit dat dnb van behaalde winsten (exclusief goudverkopen) 95% afdraagt aan de aandeelhouder, is deze afspraak gemaakt om een systematische uitholling van het eigen vermogen van dnb te voorkomen. In combinatie hiermee is tevens besloten om weer structureel over te gaan tot het uitkeren van een interim-dividend. Het debiteurenrisico wordt beheerst door middel van een uitgebreid limietenstelsel. De maximale limietruimte voor de verschillende beleggingscategorieën wordt jaarlijks door de directie vastgesteld. De beleggingscommissie stelt vervolgens de limieten voor individuele instellingen vast en vult zo de limietruimte in. Door middel van concentratielimieten wordt diversificatie afgedwongen, mede ook ter beheersing van het liquiditeitsrisico. Dit laatste is het risico dat onnodig hoge kosten worden gemaakt indien een portefeuille geliquideerd moet worden. 7.2.4 Beleggingsresultaten 2004
Gunstige beleggingsresultaten
In aanvulling op de boekhoudkundige verantwoording zal hier kort worden ingegaan op de in 2004 behaalde beleggingsresultaten. Verschil met het boekhoudkundige resultaat is dat het beleggingsresultaat zowel de gerealiseerde als ongerealiseerde winsten en verliezen omvat. In de boekhoudkundige verantwoording worden de niet gerealiseerde winsten naar de herwaarderingsrekening gebracht; afwaarderingen worden direct ten laste van het resultaat gebracht. Op de vastrentende europortefeuilles werd in 2004 een rendement behaald van 6,8% tegen gemiddeld 4,0% in 2003. Naast rente-inkomsten op de portefeuille werden vermogenswinsten behaald als gevolg van de dalende rentes in combinatie met een verhoogde duration. Op de dollarportefeuille is, bij een lagere duration, 1,5% rendement behaald tegen 2,1% in 2003 (exclusief valutaresultaat). Op de aandelenbeleggingen werd een rendement behaald van 7,3%. Omdat de door dnb gehanteerde benchmark een onderweging kent voor Noord-Amerika viel het rendement gunstiger uit dan dat van de msci World Index (in euro circa 4,7%). Het rendement op de actief beheerde aandelenportefeuille bleef bij de eigen benchmark achter. Het behaalde rendement op de vastrentende beleggingen kwam nagenoeg op het rendement van de strategische benchmark uit. Op alle beleggingsportefeuilles samen is in 2004 een gemiddeld rendement behaald van 5%. 7.3 Kostenontwikkeling
Door fusie en reorganisatie worden structurele kostenbesparingen gerealiseerd
Gelijktijdig met de fusie is een ingrijpende reorganisatie doorgevoerd. In de bedrijfsvoering ontstaat synergie door het samenvoegen van gelijksoortige werkprocessen en centralisatie van ondersteunende diensten en systemen. Door fusie en reorganisatie kan een structurele kostenbesparing van eur 24,3 miljoen worden gerealiseerd. De kostenbesparing komt voor eur 8 à 9 miljoen ten goede aan de financiële sector. Wanneer het fusieproces volledig is afgerond zal de personele bezetting met circa 300 fte’s teruggebracht zijn ten opzichte van de afzonderlijke instellingen vóór de fusie. Daartoe wordt het aantal formatieplaatsen met 254 gereduceerd en wordt het aantal inhuurplaatsen met circa 50 verminderd. Van de geschatte structurele kostenbesparing van eur 24,3 miljoen was in de begroting van 2004 reeds een besparing van eur 5,7 miljoen opgenomen. In 2005 betreft de begrote besparing eur 14 miljoen. De overige besparing van eur 4,6 miljoen zal in de komende jaren worden bereikt. 108
dnb / Jaarverslag 2004
Bedrijfsvoering
Tabel 7.2 Verantwoording kosten en opbrengsten eur miljoen
Realisatie Begroting Verschil 2004 2004 Personeelskosten Andere beheerskosten1 Productiekosten bankbiljetten Totaal reguliere bedrijfskosten Overige bedrijfskosten Totaal bedrijfslasten Opbrengsten toezicht 2 Provisies Totaal overige baten 3
147,5
160,2
-12,7
93,9
106,7
-12,8
9,7
13,0
-3,3
251,1
279,9
-28,8
24,5
0,0
24,5
275,6
279,9
-4,3
-84,2
-96,1
11,9
-6,6
-4,8
-1,8
-90,8
-100,9
10,1
1 Inclusief afschrijvingen en bedrijfsopbrengsten uit hoofde van de bedrijfsvoering. 2 Inclusief de overheidsbijdrage en de opbrengsten uit hoofde van boetes en dwangsommen.
3 De post ‘overige baten’ is exclusief de specifieke interestbaten (realisatie eur 2,4 miljoen), zoals opgenomen in de post ‘overige baten’ van de jaarrekening van dnb (totaal eur 93 miljoen).
7.3.1 Verantwoording kosten en opbrengsten De onderschrijding van eur 28,8 miljoen op de reguliere bedrijfskosten van dnb en pvk gezamenlijk is grotendeels veroorzaakt door de fusie tussen dnb en pvk en de daarmee samenhangende reorganisatie per 1 mei 2004. In de begrotingen van dnb en pvk was hiermee slechts zeer beperkt rekening gehouden. In 2004 heeft de reorganisatie geresulteerd in een structurele verlaging van de kosten van eur 14,0 miljoen op jaarbasis (zie tabel 7.2). De gemiddelde bezetting in 2004 van dnb en pvk gezamenlijk was 1.768 fte ten opzichte van de begrote formatie van 1.946 fte. Hiermee is een aanzienlijk deel van de totale geplande reductie gerealiseerd. De overige bedrijfskosten bestaan uit een voorziening van eur 25,0 miljoen voor de reorganisatie van de bankbiljettendistributie en enkele kleine posten (-eur 0,5 miljoen). 7.3.2 Kosten per hoofdtaak Met ingang van 2004 moet dnb de kosten voor het toezicht op banken aan de sector in rekening brengen. Voor de toezichtstaken van pvk gebeurde dit al. De activiteiten en kosten voor de zbo taken van dnb worden nu aan de minister verantwoord. Daarom heeft dnb in 2004 voor de eerste keer een kostenverdeling naar hoofdtaken opgesteld. Voor alle hoofdtaken geldt dat de totale kosten met name door het succesvol doorvoeren van de reorganisatie fors lager uitkomen dan begroot. De formatiereductie is voornamelijk binnen de ondersteunende taken gerealiseerd (circa 85 %), hetgeen resulteert in een verminderde toerekening van kosten aan de hoofdtaken van dnb (zie tabel 7.3). Daarnaast zijn de kosten in 2004 als gevolg van de fusie en reorganisatie gedeeltelijk incidenteel lager, zodat het kostenniveau in 2004 niet representatief is voor de komende jaren. dnb / Jaarverslag 2004
109
Aanzienlijke besparing op reguliere bedrijfskosten gerealiseerd
Bedrijfsvoering
Tabel 7.3 Kosten per hoofdtaak eur miljoen
Realisatie Begroting Verschil 2004 2004 Monetaire taken1 Betalingsverkeer Toezicht Exim Totaal
53,2
59,2
-6,0
111,2
121,8
-10,6
84,2
96,1
-11,9
2,5
2,8
-0,3
251,1
279,9
-28,8
1 Inclusief coördinatie financiële stabiliteit.
De kosten voor financiële stabiliteit, monetair beleid en economisch advies, en statistieken zijn samengevoegd onder de hoofdtaak Monetaire taken. De onderschrijding is grotendeels in lijn met de algehele besparingen in de ondersteunende dienstverlening. Daartegenover staat – in overeenstemming met de doelen van de fusie – een beperkte uitbreiding voor de taak financiële stabiliteit. Ook de onderschrijding voor de hoofdtaken Betalingsverkeer, Toezicht en Exim (Export- en importgaranties) is grotendeels in lijn met de algehele besparingen in de ondersteunende dienstverlening. De onderschrijding voor Toezicht is naar verhouding groter dan voor de andere hoofdtaken, omdat in de oude dnb organisatie Toezicht additionele ondersteuning genoot, die nu is gereduceerd. Het effect wordt versterkt door het grote aantal vacatures als gevolg van de vacaturestop in de eerste helft van 2004. Een nadere toelichting op de kosten voor Toezicht en Exim staat in de zbo verantwoording 2004 van dnb, welke te vinden is op de website van dnb (www.dnb.nl). Daarin wordt voor Toezicht tevens een uitsplitsing naar wet gegeven. 7.4 Corporate governance 7.4.1 Centrale Bank – Europees Stelsel van Centrale Banken dnb maakt onderdeel uit van het escb en haar president is lid van de Raad van Bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ecb). Via het escb draagt dnb bij aan het monetaire beleid van de Europese Unie en draagt zij bij aan een goede werking van het betalingsverkeer. De onafhankelijkheid van de ecb en de nationale centrale banken (ncb’s) wordt gegarandeerd door het Europese recht en is daarnaast vastgelegd in de Bankwet 1998. De monetaire autoriteiten en de leden van hun besluitvormende organen mogen geen instructies vragen dan wel aanvaarden van derden. 7.4.2 Prudentieel toezichthouder Naast centrale bank is dnb prudentieel toezichthouder voor de gehele financiële sector. Zij is voor de uitoefening van deze taken rekening en verantwoording verschuldigd aan de Ministers van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De wijze waarop deze rekening en verantwoording plaatsvindt en de daarbij gehanteerde mechanismen zijn grotendeels vastgelegd in de Bankwet 1998 en de verschillende toezichtwetten. Momenteel worden, naar aanleiding van de codificatie van het functionele toezichtmodel, verschillende toezichtwetten geïntegreerd in de Wet 110
dnb / Jaarverslag 2004
Bedrijfsvoering
op het financieel toezicht (Wft). Tevens wordt gewerkt aan de nieuwe Pensioenwet (Pw). In de Wft en Pw zullen enkele additionele, niet reeds in de Bankwet 1998 opgenomen verantwoordingsmechanismen worden gecodificeerd. Ten aanzien van haar taak als toezichthouder stelt dnb een aparte begroting op, welke wordt opgesteld na consultatie van een panel van onder toezicht staande instellingen en – na goedkeuring door de Raad van Commissarissen – de instemming behoeft van de Ministers van Financiën en swz. Bovendien publiceert dnb een jaarverantwoording waarin uiteen wordt gezet op welke wijze zij haar taken als toezichthouder uitoefent. Ook deze verantwoording behoeft de instemming van de Minister van Financiën. 7.4.3 De governance structuur De directie van dnb bestaat uit de president en vier directeuren. Zij zijn verantwoordelijk voor het besturen van dnb en worden bij Koninklijk Besluit benoemd. Het daarbij gehanteerde besturingsmodel is, met inachtneming van de bijzondere positie van de President als lid van de Raad van Bestuur, alsmede van de Algemene Raad van de ecb, ingericht volgens het principe van collegiale besluitvorming. De Raad van Commissarissen bestaat uit 11 personen. Het verslag is opgenomen in hoofdstuk 8. De primaire taak van de Raad van Commissarissen is het toezicht op het beheer van dnb en de algemene gang van zaken van de vennootschap. De Raad van Commissarissen beschikt hiervoor over een aantal belangrijke bevoegdheden zoals de goedkeuring van de begroting, de vaststelling van de jaarrekening en het goedkeuren van belangrijke directiebeslissingen. De Raad van Commissarissen laat zich ondersteunen door een tweetal uit leden van de Raad van Commissarissen bestaande commissies, te weten de Financiële commissie en een Honorerings- en benoemingscommissie. De algemene vergadering van aandeelhouders, waarin de Minister van Financiën de Staat als enige aandeelhouder vertegenwoordigt, neemt haar besluiten op voorstel van de Raad van Commissarissen. Deze besluiten hebben in het bijzonder betrekking op de benoeming van de leden van de Raad van Commissarissen, de goedkeuring van de jaarrekening en de wijziging van de Statuten van dnb. De Minister van Financiën is ook buiten zijn rol als vertegenwoordiger van de aandeelhouder betrokken bij de governance van dnb. Aan zijn goedkeuring zijn onderworpen de salarissen, toezeggingen omtrent pensioen en regelingen voor onkostenvergoedingen van de directieleden, de stortingen in en de onttrekkingen aan reserves en de toezichtbegroting. Wat betreft de Europese dimensie van de governance van dnb kan nog worden opgemerkt dat de Raad van Ministers van de eu de externe accountant van dnb dient te aanvaarden en de Raad van Bestuur van de ecb regels heeft vastgesteld voor de financiële administratie en verslaglegging van door de ncb’s uitgevoerde werkzaamheden in het kader van het escb. Om redenen van efficiency heeft dnb besloten deze regels tevens toe te passen op de administratie en verslaglegging van de buiten het escb uitgevoerde, nationale werkzaamheden. Tot slot wordt de governance van dnb gecompleteerd door de Bankraad en de Gemeenschappelijke Vergadering. De Bankraad bestaat uit de commissaris van overheidswege, één ander lid uit de Raad van Commissarissen en maximaal 11 leden die door de Bankraad op aanbeveling van de directie worden benoemd. De directie bespreekt met de Bankraad het te voeren beleid van dnb en de algemeen financieel-economische ontwikkelingen. De Gemeenschappelijke Vergadering heeft bevoegdheden ten aanzien van verschillende regelingen en wordt door de directie, met inachtneming van het eg Verdrag en de geheimhoudingsregels, geïnformeerd over escb- en toezichtaangelegenheden. 7.4.4 De Nederlandse corporate governance code dnb hecht grote waarde aan goed ondernemingsbestuur en adequate verantwoordnb / Jaarverslag 2004
111
De governance structuur van DNB wordt beïnvloed door een nationale …
… en een internationale dimensie
Bedrijfsvoering
DNB streeft er naar de Nederlandse corporate governance code na te leven …
dingsmechanismen. Een goede corporate governance stelt haar mede in staat om voortdurend op zorgvuldige en professionele wijze haar taken uit te oefenen en daarover rekening en verantwoording af te leggen aan haar stakeholders. Dit reeds in het verleden gehanteerde uitgangspunt geldt ook onverkort voor de nieuwe gefuseerde organisatie. dnb acht het van belang haar governancestructuur in te richten naar de principes en best practice bepalingen van de Nederlandse corporate governance code, ook wel bekend als de Tabaksblat code (de code). Hoewel de code slechts van toepassing is op beursgenoteerde ondernemingen streeft dnb er niettemin naar de voor haar toepasselijke principes en best practice bepalingen na te leven, daarbij rekening houdend met het eg Verdrag, de Statuten van het escb en de Bankwet 1998 waaraan dnb reeds is onderworpen. dnb is, met inachtneming van het wettelijk kader, van mening dat zij de 18 principes en 70 van de 84 best practice bepalingen die op haar toepasbaar zijn, toepast. In aanvulling hierop is dnb, met inachtneming van het wettelijk kader, voornemens de onderstaande aanpassingen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 1 juli 2005 door te voeren. Echter, vanwege procedurele vereisten wordt voor enkele wijzigingen 1 oktober 2005 als deadline gehanteerd. • De op te stellen klokkenluiderregeling en de regeling inzake tegenstrijdige belangen bij bestuurders, commissarissen en de externe accountant, de Regeling privébeleggingstransacties die op de directieleden van toepassing is, de profielschets en het rooster van aftreden van de Raad van Commissarissen en het Reglement van Orde zullen op de website www.dnb.nl worden gepubliceerd (bepalingen ii.2.6, ii.2.11, ii.3.4, iii.3.1, iii.3.6, iii.5.1 en iii.6.5 van de code); • Vastgelegd zal worden dat de Raad van Commissarissen minimaal éénmaal per jaar buiten aanwezigheid van de directie o.a. het eigen functioneren en, met inachtneming van het eg Verdrag, dat van de directie bespreekt. Voorts zal worden vastgelegd dat de Audit Committee (Financiële commissie) ten minste éénmaal per jaar buiten aanwezigheid van de directie met de externe accountant overlegt (bepalingen iii.1.7 en iii.5.9 van de code); • De huidige regeling inzake nevenfuncties zal worden aangepast in die zin dat niet de Gemeenschappelijke vergadering van commissarissen en directieleden, zoals thans het geval is, maar de Raad van Commissarissen nevenfuncties van directieleden dient goed te keuren (bepaling ii.1.6 van de code).
… rekening houdend met het wettelijk kader
In een beperkt aantal gevallen is dnb genoodzaakt een praktijk te volgen die afwijkt van hetgeen de code voorschrijft: • Substantiële veranderingen in de corporate governance structuur zullen na het volgen van de daarvoor geldende formele wetgevingsprocedure neerslaan in de Bankwet 1998 en niet zoals bepaling i.2 van de code voorschrijft alleen worden voorgelegd aan de algemene vergadering van aandeelhouders. • Conform de Bankwet 1998 worden directieleden benoemd voor een periode van zeven jaar en niet zoals bepaling ii.1.1 van de code voorschrijft voor een periode van vier jaar. • De voorzitter van de Raad van Commissarissen zal het voorzitterschap van de remuneratiecommissie blijven vervullen, dit in afwijking van bepaling iii.5.11 van de code. Vanwege de politieke context en de raakvlakken met het verder te ontwikkelen en te verfijnen bezoldigingsbeleid van de Raad van Commissarissen – zie nader het verslag van de Raad van Commissarissen in hoofdstuk 8 van dit Jaarverslag – is het zeker in dit beginstadium van de gefuseerde organisatie van belang dat de voorzitter van de Raad van Commissarissen hierbij intensief betrokken is en coördinerend kan optreden.
112
dnb / Jaarverslag 2004
Bedrijfsvoering
7.4.5 Beheersing bedrijfsrisico’s De directie is verantwoordelijk voor het beheersen van de risico’s die verbonden zijn aan de activiteiten van dnb en stelt de kaders van risicobeheersing vast. Binnen de vastgestelde kaders zijn de (integraal) managers verantwoordelijk voor de beheersing van de bedrijfsactiviteiten, inclusief de inrichting en uitvoering van planning & control, risicomanagement en governance processen. De interne accountantsdienst (iad) toetst onpartijdig de integriteit, effectiviteit en doelmatigheid van het interne beheersingssysteem en voert daartoe stelselmatig en ad hoc onderzoeken uit. De bevindingen van deze onderzoeken worden besproken en afgestemd met de verantwoordelijke manager. Periodiek rapporteert de iad aan de directie over de belangrijkste uitkomsten; een aantal van deze rapporten wordt besproken met de Financiële commissie van de Raad van Commissarissen (vergelijkbaar met een auditcommissie). Deze wordt eveneens geraadpleegd over het jaarlijkse auditplan. In de Internal Audit Charter zijn de opdracht, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheden van de iad vastgelegd, alsmede de relatie met de directie, Raad van Commissarissen en de externe accountant. De externe accountant van dnb is belast met het certificeren van de externe jaarrekening van dnb. Ook voert de externe accountant een analyse van het Internal Control System (ics) uit, ter identificatie van eventuele tekortkomingen in beheersmaatregelen. De auditactiviteiten van de iad richten zich op strategische, operationele, financiële, ict, reputatie en juridische & integriteit risico’s. Tot nu toe is de aandacht voornamelijk uitgegaan naar die risico’s die van belang zijn bij de beoordeling van de jaarrekening (inclusief geautomatiseerde gegevensverwerking) en ict. In 2005 zullen stappen worden ondernomen om een meer integrale audit in lijn met onder andere code Tabaksblat mogelijk te maken. dnb streeft er naar in het Jaarverslag 2005 een verklaring inzake het risicobeheersingsysteem (bepaling ii.1.4 van de code) op te nemen. In 2004 zijn reeds binnen de organisatie bestaande elementen van risicobeheer samengebracht, aangevuld en uitgewerkt tot een uniforme dnb risicoaanpak en is met deze risicoaanpak een aantal pilots uitgevoerd. De dnb risicoaanpak is een risicomanagementsysteem dat is gericht op continue en zorgvuldige identificatie, analyse en bewaking van het hele spectrum van risico’s die dnb bij het uitvoeren van haar taken loopt. Voorbeelden van risicobeheer binnen DNB Binnen dnb gelden algemene regels ter beheersing van de risico’s, zoals chinese walls, vier-ogen-principe, strikte functiescheiding en beperkte (geautoriseerde) toegang tot systemen en fysieke ruimtes. Vanzelfsprekend vindt binnen dnb reeds nu risicobeheer plaats op specifieke deelgebieden. Bij voorbeeld, de afdeling Risk management van de divisie Financiële markten is verantwoordelijk voor de risicobeheersing in verband met de beleggingen van dnb. Zij draagt zorg voor het opstellen, onderhouden en implementeren van een risico/rendement-raamwerk. Tevens controleert zij of aan richtlijnen en procedures wordt voldaan en stelt zij diverse rapportages op omtrent de beleggingsresultaten en risico’s. Het risicobeheer met betrekking tot de risico’s die dnb loopt uit hoofde van de beleggingsactiviteiten (marktrisico, debiteurenrisico, liquiditeitsrisico en operationeel risico) wordt weergegeven in paragraaf 7.2.3. Tot slot adviseert zij over het risicobeheer van het onderpand ten behoeve van de monetaire operaties. Een ander voorbeeld van risicobeheersing op een specifiek werkterrein van dnb is het risicobeheer omtrent het girale betalingsverkeer. Bij risicobeheer kan enerzijds gedacht worden aan de beheersmaatregelen welke in de diverse systemen worden afgedwongen (zoals het vier-ogen-principe, gebruik van specifieke templates van verschillende gebruikers en gebruik van versleutelde berichten) en anderzijds aan de maatregelen in de procedurele sfeer (zoals authenticiteitscontrole, verplichte controle en parafering door verschillende medewerkers, primaire vastlegging en de inzet van een beveiligingsfunctionaris). Toetsing van dit risicobeheer vindt bij de sectie dnb / Jaarverslag 2004
113
Risicobeheer neemt een vooraanstaande plaats in binnen DNB
Bedrijfsvoering
interne controle plaats via een aantal controleprogramma’s. Deze zijn onderverdeeld in een veelvoud van werkprogramma’s. Daarnaast zijn rond een aantal systemen diverse specifieke controleprogramma’s gebouwd, onder andere rond Swift Alliance (het beveiligd netwerk waarover financiële instellingen gestandaardiseerde berichten uitwisselen), rond de uitwijk voor essentiële geautomatiseerde systemen en rond bevoegdhedenbeheer van diverse systemen. De controleprogramma’s worden met verschillende frequenties uitgevoerd. De meest kritische zaken uit de verschillende controleprogramma’s (bijvoorbeeld rond het transactieverwerkingssysteem tras, het betalingssysteem top en Swift) zijn ondergebracht in een controleprogramma dat dagelijks wordt uitgevoerd. Het streven is om in 2005 de frequentie van de controleprogramma’s meer te laten afhangen van het risicoprofiel van het te beheren proces of systeem.
114
dnb / Jaarverslag 2004
1 per 1-7-2005 2 per 1-7-2005 3 per 1-11-2005
Wetenschappelijk onderzoek: Afdelingshoofd Peter van Els
Economisch beleid: Afdelingshoofd Jan Marc Berk
Monitoring en beoordeling: Afdelingshoofd Inge van den Doel
Monetair beleid: Afdelingshoofd Paul Cavelaars
Europese integratie: Afdelingshoofd Annemarie van der Zwet
Divisiedirecteur Lex Hoogduin 27,5 fte
Divisiedirecteur Job Swank 43,5 fte
Divisiedirecteur Jan Brockmeijer 25,0 fte
Wetenschappelijk onderzoek (Wo)
Monetair en economisch beleid (Meb)
Financiële stabiliteit (Fs)
Exim advisory services: Waarnemend Afdelingshoofd Carsten Folkertsma
Risk management: Afdelingshoofd Carsten Folkertsma
Asset management: Afdelingshoofd Tom van Veen
Treasury en monitoring: Afdelingshoofd Barend van Amerongen
Divisiedirecteur Age Bakker 55,0 fte
Financiële markten (Fm)
di 4 Apeldoorn: Sectiehoofd Mieke Kagenaar
di 3: Sectiehoofd Sytske Gorter
di 2: Sectiehoofd Marianne Kollaard-Overzier
di 1: Sectiehoofd Marga van Aalderen-Tilman
Documentaire informatie en bibliotheek: Afdelingshoofd Diederick Nevenzeel
Datamanagement: Afdelingshoofd Wim van Workum
Compilatie en registratie: Sectiehoofd Hans Ammerlaan
Financiële rekeningen: Sectiehoofd Frank Ouddeken
Betalingsbalans: Sectiehoofd Pien van Erp Taalman Kip
Betalingsbalans en financiële rekeningen: Afdelingshoofd Pim Claassen
Toezichtstatistiek pensioenfondsen en verzekeraars: Sectiehoofd Eric Klaaijsen
Monetaire statistiek en publicaties: Sectiehoofd Marc de Vor
Toezichtstatistiek banken: Sectiehoofd Patrick Hoedjes
Monetaire en toezichtstatistiek: Afdelingshoofd Hendrik Jan Boehlé
Divisiedirecteur Coen Voormeulen 208,5 fte
Statistiek en informatie (S&i)
Toezicht en wetgeving: Afdelingshoofd Vacature
Internationaal, institutioneel, betalingsverkeer en bedrijfsjuridisch: Afdelingshoofd Frank Elderson
General Counsel Divisiedirecteur Joanne Kellermann 1 34,5 fte
Juridische zaken (Juza)
Expertisecentrum reinsurance en asset and liability management: Afdelingshoofd Dick Hendriks
Expertisecentrum materieel toezicht pensioenen: Afdelingshoofd Dick Hendriks
Expertisecentrum markttoetreding: Afdelingshoofd Femke de Vries Expertisecentrum register en toetsing: Afdelingshoofd Jan Geert Schouwstra
Verzekeringen 4: Afdelingshoofd Henk Korthorst
Verzekeringen 3: Afdelingshoofd Peter van den Broeke
Pensioenen 2: Afdelingshoofd Hans Maarschalkerweerd
Pensioenen groot: Afdelingshoofd David van As
77,0 fte
Jos Heuvelman
Divisiedirecteur
Toezicht pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen (Tpv)
Pensioenen 4: Afdelingshoofd René de Vries
Pensioenen 3: Afdelingshoofd Bert Boertje
Verzekeringen 2: Afdelingshoofd Geert van der Lingen
Financiële conglomeraten: Afdelingshoofd Wijnand Nuijts
Toezicht verzekeringsgroepen en pensioenfondsen (Tvgp) Waarnemend Divisiedirecteur Sierd de Wilde 78,5 fte
Toezichtbeleidsontwikkeling: Afdelingshoofd Diny Tiellemans
Accountancy, organisatie en integriteit: Afdelingshoofd Arnoud Vossen
Kwantitatief risicobeheer: Afdelingshoofd Maarten Gelderman
Toezicht strategie: Afdelingshoofd Aerdt Houben
Divisiedirecteur Klaas Knot 74,5 fte
Toezicht beleid (Tb)
Expertisecentrum Toezicht ict: Afdelingshoofd Evert Koning
Fortis/sns: Afdelingshoofd Lex van ’t Spijker
ing: Afdelingshoofd Lidwin van Velden
Rabo: Afdelingshoofd Leon Spooren
abn amro: Afdelingshoofd Rudi Kleijwegt
Divisiedirecteur Rinus van der Struis 71,5 fte
Toezicht internationale conglomeraten (Tic)
Expertisecentrum handhaving: Afdelingshoofd Casper Riekerk
Expertisecentrum integriteit: Afdelingshoofd Gert Demmink
Geldtransactieen trustkantoren: Afdelingshoofd Willemieke van Gorkum
Effecten- en beleggingsinstellingen: Afdelingshoofd Leen van Duijn
Banken 2: Afdelingshoofd Harry Bolsius
Banken 1: Afdelingshoofd Fred Wehrmeijer
Divisiedirecteur Sierd de Wilde 77,0 fte
Toezicht banken en andere financiële instellingen (Tbfi)
Directiesecretariaat en Secretaris v.d. vennootschap: Ron Luberti 12,5 fte
Directie 5 fte Nout Wellink (President) Henk Brouwer Arnold Schilder Dirk Witteveen Flip Klopper
Oversight: Afdelingshoofd Ron Berndsen
Analyse en maatschappelijk overleg: Afdelingshoofd Hans Brits
Giraal beleid en strategie: Afdelingshoofd Wiebe Ruttenberg
Chartaal beleid en strategie: Afdelingshoofd Ton Roos
Divisiedirecteur Henny van der Wielen 49,0 fte
Betalingsverkeer beleid (Bvb)
Agentschap Wassenaar: Regiodirecteur Peter van Loo
Agentschap Hoogeveen: Regiodirecteur Wim de Hesse
Agentschap Eindhoven: Regiodirecteur Bas van Loon
Agentschap Amsterdam: Regiodirecteur Carola Couwenberg
Procesoptimalisatie: Sectiehoofd Arnout Schikhof
Chartaal procesinrichting: Afdelingshoofd Johan Jannink
Productie: Sectiehoofd Rob Pijpers
Chartaal operations: Afdelingshoofd Jan Binnekamp
Euro betalingsverkeer: Sectiehoofd Gerard Scheepers
Investment services: Sectiehoofd Jaap Mauritz
Betalingsverkeer en effecten: Afdelingshoofd Eloy Lindeijer
Divisiedirecteur Jacqueline Rijsdijk 389,0 fte
Betalingsverkeer uitvoering (Bvu)
Advies, opleidingen en administratie: Sectiehoofd Gea Peper
Personeel en organisatie: Afdelingshoofd Marli van den Broek
Techniek, logistiek en repro: Sectiehoofd Loek Stutvoet
Service en beheer: Sectiehoofd Ronald Frankfoorder
Facilitaire diensten: Afdelingshoofd Rob Reynaert
Media en voorlichting: Sectiehoofd Heleen Mes
Communicatie: Afdelingshoofd Benno van der Zaag
Bewaking, transport en veiligheid: Sectiehoofd Johan de Paauw 2
Beveiliging en transport: Afdelingshoofd Susi Zijderveld
Divisiedirecteur Marlou Banning 243,0 fte
Bedrijfsvoering (Bevo)
Service desk: Sectiehoofd Tim Terpstra
Exploitatie: Sectiehoofd Erik Teunissen
Verwerving en onderhoud infrastructuur: Sectiehoofd Roelof Woudstra
Verwerving en onderhoud bedrijfsapplicaties: Sectiehoofd Ad Verheij
Relatiebeheer en servicecoördinatie: Sectiehoofd Ilona Schelle
ict: Afdelingshoofd a.i. Ton Bus
Accounting: Afdelingshoofd Pieter Dooper
Ondersteuning risicobeheer en procesoptimalisatie: Sectiehoofd Antoinette Dorresteijn
Processen en rapportages: Sectiehoofd Paul van der Voort 3
Strategie, planning en control: Afdelingshoofd Bart Blommers
Divisiedirecteur Marlies Martens 278,0 fte
Bedrijfseconomische zaken en ict (Bez & ict)
Interne Accountants dienst : Afdelingshoofd Jan Nijland 18,0 fte
Organisatieschema dnb. De formatiegegevens betreffen de formatie van dnb gemiddeld in 2005 conform de formatiebegroting 2005, exclusief Mobiliteitscentrum (1767,0 fte).
115
7.5 Organisatieschema per 1 mei 2005
8 Verslag van de Raad van Commissarissen over 2004
8.1 Inleiding De Raad van Commissarissen ziet terug op een bijzonder verslagjaar, waarin de reeds ingezette integratie tussen De Nederlandsche Bank n.v. (dnb) en de Stichting Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk) uiteindelijk zijn beslag kreeg in een juridische fusie tussen beide instellingen op 30 oktober 2004. Het fusieproces en de daaraan gerelateerde sociale, organisatorische, en juridische aspecten vormde derhalve voor de Raad, alsook voor de speciaal daartoe uit zijn midden geformeerde Fusiecommissie, een centraal thema tijdens de periodieke vergaderingen met de directie van dnb. Voorts heeft de Raad tot aan de fusiedatum gezamenlijk vergaderd met de Raad van Toezicht van de pvk, in aanwezigheid van zowel de directie van dnb als het bestuur van de pvk. 8.2 Samenstelling, benoemingen Mede vanwege de fusie heeft zich in de samenstelling van de Raad van Commissarissen een aanzienlijk aantal wijzigingen voorgedaan. Mr. C.J.A. van Lede, voorzitter van de Raad en van de Honorerings- en benoemingscommissie is per fusiedatum afgetreden. Hij is op genoemde datum opgevolgd door drs. J.F. van Duyne, lid van de Raad vanaf 1 juli 2000 en herbenoemd op 1 juli 2004. Zoals reeds aangekondigd in het Jaarverslag 2003 is dr. P. Korteweg, tweede vice-voorzitter van de Raad en tevens voorzitter van de Raad van Toezicht van de pvk, op eigen verzoek teruggetreden op 7 april 2004. Ten slotte zijn afgetreden prof.drs. P. Bouw (per 1 juli 2004), mr. E.M. d’Hondt (per 30 oktober 2004) en ir.drs. J. van der Veer (per 1 september 2004). Op 30 oktober 2004 zijn de leden van de Raad van Toezicht van de pvk toegetreden tot de Raad van Commissarissen van dnb. Het betreft mr. A. van Delden, dr. M.J.L. Jonkhart, en de heer W.G. Tuinenburg. Ten slotte is in de ontstane vacatures voorzien door benoeming van mr. E. Kist per 1 september en mr.drs F. Bolkestein met ingang van 1 november 2004. De nieuwe commissarissen hebben inmiddels een introductieprogramma gevolgd en hebben tevens zitting in een of meer commissies of organen van dnb Op 1 april 2004 is aan drs. J. Koning, lid van de directie, op diens verzoek ontslag verleend wegens het bereiken van preprensioen. Op aanbeveling van de Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen zijn dr. A.H.E.M. Wellink, president en drs. H.J. Brouwer, lid van de directie, bij Koninklijk Besluit per 1 juli 2004 in hun functie herbenoemd voor de door de Bankwet 1998 voorgeschreven periode van zeven jaar. Op 1 juli 2005 zal de benoemingstermijn van prof.dr. A. Schilder verstrijken. De Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen heeft inmiddels betrokkene voor herbenoeming aanbevolen aan de Kroon. De volledige samenstelling van de Raad van Commissarissen en zijn Commissies alsmede van de directie is opgenomen op pagina 13 van dit Jaarverslag.
dnb / Jaarverslag 2004
117
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2004
8.3 Werkzaamheden De Raad heeft zes maal plenair vergaderd met de voltallige directie. De Raad heeft veel aandacht besteed aan het fusieproces tussen dnb en pvk en daarbij gewaakt voor een goede balans tussen voldoende voortgang van dit proces enerzijds en een zorgvuldige afwikkeling anderzijds. Naast het verzekeren van de voor een dergelijk proces noodzakelijke slagkracht en flexibiliteit, kon zodoende tevens worden gewaarborgd dat de met de fusie gepaard gaande onzekerheid voor werknemers tot een minimum werd beperkt en recht werd gedaan aan de sociale gevolgen van de fusie. Naar aanleiding van de door de Raad in 2003 aangegeven behoefte om aan de hand van een aantal ijkpunten te kunnen bepalen of en in welke mate voortgang wordt geboekt bij het realiseren van geformuleerde doelstellingen, is in het verslagjaar tijdens iedere vergadering door de directie uitgebreid verslag gedaan van de voortgang van het fusieproces. De Raad constateert dat dit ingrijpende en gecompliceerde proces, gedurende welke dnb en pvk tevens hun wettelijke taken op het gebruikelijke hoge kwaliteitsniveau dienden te blijven uitvoeren, met succes is afgerond. De Raad spreekt graag haar waardering uit voor de grote inspanningen die directie en bestuur van dnb en pvk en hun medewerkers gezamenlijk ter zake hebben verricht. De Raad heeft voorts in haar vergaderingen regelmatig gesproken over de kwaliteitsverbetering in de opzet van het begrotings- en verantwoordingsproces, waarvan de invoering van de zogenoemde vbtb-systematiek (‘Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording’), een belangrijk onderdeel vormt. Hoewel deze kwaliteitsverbetering nog niet is afgerond, kan thans reeds worden vastgesteld dat door de nieuwe opzet het inzicht in de relatie tussen de realisering van de beoogde doelstellingen van de gefuseerde organisatie, de daarvoor te treffen maatregelen en de daaraan gerelateerde kosten verder is vergroot. De volgens deze systematiek opgestelde Begroting 2005, is door de Raad goedgekeurd op 19 november 2004. Voor die onderdelen van de begroting die betrekking hebben op activiteiten die dnb als zelfstandig bestuursorgaan verricht, heeft de Minister van Financiën dit goedkeuringsbesluit marginaal getoetst en daarmee ingestemd op 21 december 2004. De financiële resultaten van de gefuseerde organisatie vormden een vast punt op de bijeenkomsten van de Raad. Hierover is mede aan de hand van de beschouwingen van de Financiële Commissie en de financiële verslagen en de beleggingsresultaten van dnb uitgebreid en in aanwezigheid van de externe accountant gesproken. Voorts is gesproken over een nieuwe methodiek voor het beheer van het renterisico in 2004. Onderdeel daarvan vormt het instellen van twee separate commissies met aparte portefeuilles voor vastrentende waarden en aandelen, zodat beter kan worden ingespeeld op de diversificatie-mogelijkheden tussen beide portefeuilles. De gehanteerde value at risk methodiek is daarbij belangrijk, met dien verstande dat de taken van dnb vanzelfsprekend specifieke eisen stellen aan de vermogensallocatie. De Raad heeft de jaarrekening 2004 uitvoerig met de directie besproken, mede aan de hand van analyses van de interne en externe accountants. Ook heeft de Raad de goedkeurende verklaring van de externe accountant bij de jaarrekening onderzocht en met hem deze jaarrekening besproken. Krachtens artikel 19, lid 6 van de Statuten heeft de Raad de jaarrekening van dnb vastgesteld en ter goedkeuring voorgedragen aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De start van de gefuseerde organisatie vormde een geschikt moment om de corporate governancestructuur van dnb mede aan de hand van Code Tabaksblat nog eens te analyseren en te bezien welke aanpassingen daaruit zouden kunnen voortvloeien. Hoewel de Code Tabaksblat zich slechts richt op beursgenoteerde ondernemingen en dus op zich genomen niet op dnb van toepassing is, vormen goed ondernemingsbestuur en adequate verantwoordingsmechanismen naar de mening van de Raad – mede met het oog op haar positie als zbo – wezenlijke elementen voor een goede taakuitoefening door dnb. Het is derhalve wenselijk dat zij voldoet aan de Principles 118
dnb / Jaarverslag 2004
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2004
en Best Practices van de Code, voor zover zulks niet op gespannen voet staat met haar aard of bijzondere positie als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Een eerste uitkomst van deze analyse is dat dnb vrijwel geheel voldoet aan de meeste bepalingen uit de Code en dat additionele maatregelen vooral betrekking hebben op een codificatie van reeds in de praktijk nageleefde regels. Het hoofdstuk ‘Bedrijfsvoering’ gaat hier nader op in. In het verlengde van het bovenstaande, heeft de Raad in het verslagjaar eveneens gesproken over een aantal belangrijke regelingen die weliswaar voor dnb en pvk reeds bestonden, doch die op korte termijn dienden te worden aangepast om van toepassing te kunnen zijn op de gefuseerde organisatie als geheel. Zo heeft de Raad ingevolge artikel 11 van het Reglement van Orde goedkeuring verleend aan een hernieuwde regeling op het gebied van privé-beleggingtransacties voor directie en medewerkers. Voorts is goedkeuring verleend aan een nieuwe procuratie- of bevoegdheidsregeling, waarin is geregeld wie – naast de directieleden – dnb in welke gevallen en tot welke financiële grenzen mag vertegenwoordigen. In dit kader heeft de Raad ook verschillende keren gesproken over de eigen taak, bezetting en positie in de nieuwe organisatie alsmede over de kalender van aftreden en over mogelijke nieuwe kandidaten voor de Raad. De Raad heeft kennis genomen van de maatschappelijke en politieke gedachtewisseling die heeft plaatsgevonden rond de salarisstructuur binnen de (semi-)overheid en zelfstandige bestuursorganen. In dit verband en mede met het oog op het verder ontwikkelen en verfijnen van het bezoldigingsbeleid van de Raad met betrekking tot de directie, heeft de Raad Hay Consultants opdracht gegeven een update uit te voeren van het onderzoek dat in 1999 naar de salarisniveau’s van de financiële toezichthouders op verzoek van de Minister van Financiën heeft plaatsgevonden. Dit sluit aan bij de opdracht die in nauw overleg met de Minister van Financiën door de directie en de Raad is gegeven aan Berenschot en die ziet op advisering omtrent het totale beloningspakket van directie, management en sleutelfunctionarissen binnen dnb. Naar verwachting zullen beide adviesorganisaties binnenkort hun onderzoek afronden. De uitkomsten kunnen als input worden gebruikt voor voorstellen van de Honorerings- en benoemingscommissie aan de Raad inzake het bezoldigingsbeleid voor de directie. 8.4 Financiële Commissie Vanwege de verschillende personele mutaties binnen de Raad is ook de samenstelling van de Financiële Commissie aan verandering onderhevig geweest. Dr. J.C.M. Hovers, voorzitter, zal in verband met het verstrijken van zijn termijn als commissaris, terugtreden uit de Raad en de Financiële Commissie per 1 juli 2005. Hij wordt als voorzitter opgevolgd door mr. E. Kist, die vanaf 19 november 2004 zitting heeft in de genoemde Commissie. Voorts zijn drs. J.F. van Duyne, als gevolg van diens benoeming tot voorzitter van de Raad, en mr. E.M. d’Hondt teruggetreden als lid. Per 19 november 2004 is dr. M.J.L. Jonkhart toegetreden en ten slotte zal mr.drs. F. Bolkestein per 1 juli 2005 de Financiële Commissie versterken. De Financiële Commissie uit de Raad is drie maal bijeen geweest en heeft verslag uitgebracht aan de Raad over de financiële rapportage van de Bank en de ter zake opgestelde rapporten van de externe en interne accountant. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van het verantwoordelijke lid van de directie, prof.dr. A. Schilder, alsmede van de externe accountant, de Divisiedirecteur Bedrijfseconomische zaken, het Afdelingshoofd van de Interne Accountantsdienst (iad), de financial controller, de secretaris van de vennootschap en een aantal interne functionarissen op relevante beleidsterreinen. Naast de bespreking van de jaarcijfers is binnen de Financiële Commissie gedurende het verslagjaar veel aandacht besteed aan de financiële aspecten van het fusieproces, de opzet en stroomlijning van verantwoordingsprocessen binnen de gefuseerde organisatie en de opzet van de dnb / Jaarverslag 2004
119
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2004
begrotings- en verantwoordingssystematiek volgens vbtb normen. Voorts is gesproken over het Audit Charter van de iad. 8.5 Honorerings- en benoemingscommissie De Honorerings- en benoemingscommissie is thans als volgt samengesteld: drs. J.F. van Duyne, voorzitter, mr. P.A.F.W. Elverding en de heer W.G. Tuinenburg. Teruggetreden zijn mr. C.J.A. van Lede en dr. P. Korteweg in verband met hun aftreden als lid van de Raad. De Commissie heeft de Raad onder meer geadviseerd inzake voordrachten met betrekking tot benoemingen in de Raad en zijn Commissies, zulks mede in het licht van de fusie per 30 oktober 2004. Daarnaast is geadviseerd omtrent de herbenoeming van dr. A.H.E.M. Wellink, president, en drs. H.J. Brouwer, lid van de directie per 1 juli 2004 en de herbenoeming van prof.dr. A. Schilder als lid van de directie per 1 juli 2005. Voorts heeft de Commissie een voorstel gedaan aan de Raad inzake een aanpassing van het salaris van mr. D.E. Witteveen en mr. J. Ph. W. Klopper per 1 januari 2005, welke aanpassing voortvloeide uit de reeds eerder ter zake met de Minister van Financiën gemaakte afspraken. De Raad heeft dit voorstel overgenomen en ingevolge artikel 12, vijfde lid van Bankwet 1998 ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Financiën. Deze heeft de aanpassing goedgekeurd. Ten slotte heeft de Honorerings- en benoemingscommissie in de verslagperiode een belangrijke rol gespeeld als klankbord bij de honoreringsonderzoeken die thans, mede in opdracht van de Raad van Commissarissen, door externe adviesorganisaties worden verricht inzake de bezoldigingsstructuur van de directie en het management van dnb. 8.6 Fusiecommissie De speciaal ten behoeve van de begeleiding van het fusieproces opgerichte Fusiecommissie, waarin mr. C.J.A. van Lede, dr. P. Korteweg, drs. T. van de Graaf, dr. M.J.L. Jonkhart en mw mr. E.H. Swaab zitting hadden, is na de succesvolle afronding van de fusie opgeheven per 19 november 2004. Aspecten die nog betrekking hebben op het integratieproces en behandeling door de Raad behoeven kunnen thans in de voltallige Raad worden behandeld. Amsterdam, 25 mei 2005 De Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank nv J.F. van Duyne, voorzitter E.H. Swaab, secretaris
120
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Jaarrekening
Balans per 31 december 2004 (na winstverdeling) eur miljoen
31 december 2004
31 december 2003
8.038
8.258
7.575
8.960
2.688
3.203
4.887
5.757
1.377
732
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
288
274
5
Kredietverlening aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied
19.711
15.546
5.1
Basisherfinancieringstransacties
18.137
15.490
5.2
Langerlopende herfinancieringstransacties
1.574
43
5.3
’Fine-tuning’-transacties met wederinkoop
0
0
5.4
Structurele transacties met wederinkoop
0
0
5.5
Marginale beleningsfaciliteit
0
13
5.6
Kredieten uit hoofde van margestortingen
0
0
6.
Overige vorderingen op financiële instellingen binnen het eurogebied
0
0
Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
5.351
5.621
8
Vorderingen binnen het escb
5.767
3.232
8.1
Deelneming in de ecb
8.2
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ecb
Activa 1
Goud en goudvorderingen
2
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
2.1
Vorderingen op het imf
2.2
Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa
3 4
7
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
230
214
2.223
2.139
8.3
Vorderingen uit hoofde van promessen tegenover de uitgifte van ecb schuldbewijzen
0
0
8.4
Overige vorderingen binnen het escb (netto)
0
0
8.5
Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem
3.314
879
9
Overige activa
6.261
6.532
9.1
Voorraad munten
9.2
Materiële vaste activa
9.3
Overige financiële activa
9.4
Overlopende activa
9.5
Diversen
Totaal activa
Amsterdam, 12 april 2005 De Directie van De Nederlandsche Bank n.v. A.H.E.M. Wellink, President H.J. Brouwer A. Schilder
D.E. Witteveen J. Ph.W. Klopper
26
13
176
156
5.224
5.686
784
628
51
49
54.368
49.155
Jaarrekening
31 december 2004
31 december 2003
Passiva 1
Bankbiljetten in omloop
25.772
21.199
2
Verplichtingen aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied, luidende in euro
11.522
12.616
2.1
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen)
11.522
12.616
2.2
Depositofaciliteit
0
0
2.3
Termijndeposito’s
0
0
2.4
’Fine-tuning’-transacties met wederinkoop
0
0
2.5
Deposito’s uit hoofde van margestortingen
0
0
3
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het Eurogebied, luidende in euro
103
114
3.1
Overheid
35
42
3.2
Overige verplichtingen
68
72
4
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het Eurogebied, luidende in euro
4
43
Verplichtingen aan ingezetenen van het Eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
94
925
604
625
3.624
1.002
5 6 7
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het Eurogebied, luidende in vreemde valuta Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het imf
8
Verplichtingen binnen het escb
8.1
Verplichtingen uit hoofde van promessen ter dekking van uitgifte ecb-schuldbewijzen
0
0
8.2
Overige verplichtingen binnen het escb (netto)
3.624
1.002
9
Overige passiva
660
821
9.1
Overlopende passiva
82
120
9.2
Diversen
578
701
10
Herwaarderingsrekeningen
7.116
7.116
11
Voorzieningen
142
50
12
Kapitaal en reserves
4.727
4.644
12.1
Geplaatst kapitaal
500
500
12.2
Algemene reserve
4.227
4.144
54.368
49.155
Totaal passiva
Amsterdam, 12 april 2005 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank n.v. J.F. van Duyne, Voorzitter P.A.F.W. Elverding, Vice-voorzitter E.H. Swaab, Secretaris F. Bolkestein
A.H. van Delden T. van de Graaf J.C.M. Hovers M.J.L. Jonkhart
E. Kist zkh de Prins van Oranje W.G. Tuinenburg
Jaarrekening
Winst- en verliesrekening over 2004 eur miljoen
2004 1 2
Rentebaten en dividend Rentelasten
Netto interestbaten 3 4
Gerealiseerde verkoopresultaten Afwaardering op lagere marktwaarde
Netto baten uit hoofde van interest, dividend, gerealiseerde verkoopresultaten en afwaardering op lagere marktwaarde 5 6
Provisiebaten Provisielasten
Provisie 7
Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen
8
Overige baten
Totaal netto baten 9 10 11 12 13
Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijving op materiële vaste activa Productiekosten bankbiljetten Overige lasten
2003
952
930
-293
-352
659
578
235
876
-112
-821
782
633
15
12
-8
-6
7
6
- 68
13
60
5
781
657
127
182
63
60
25
23
10
24
24
51
Totaal bedrijfslasten
249
340
Netto winst
532
317
Amsterdam, 12 april 2005 De Directie van De Nederlandsche Bank n.v. A.H.E.M. Wellink, President H.J. Brouwer A. Schilder D.E. Witteveen J.Ph.W. Klopper
124
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Winstbestemming eur miljoen
2004
2003
Toevoeging van de winst op goudverkopen aan de Algemene reserve Toevoeging aan / Afboeking op de Algemene reserve Toevoeging aan de Algemene reserve wegens te compenseren verlies 2003 door verminderde winstafdracht Uitkering aan de Staat
448
0
Resultaat over het boekjaar
532
317
0
658
27
-341
57
Amsterdam, 12 april 2005 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank n.v. J.F. van Duyne, Voorzitter P.A.F.W. Elverding, Vice-voorzitter E.H. Swaab, Secretaris F. Bolkestein
dnb / Jaarverslag 2004
A.H. van Delden T. van de Graaf J.C.M. Hovers M.J.L. Jonkhart
E. Kist zkh de Prins van Oranje W.G. Tuinenburg
125
Jaarrekening
Toelichtingen op de balans per 31 december 2004 en de winst- en verliesrekening over 2004 1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling Algemeen De Nederlandsche Bank hanteert de voor de Europese Centrale Bank (ecb) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb) geldende grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. De escb grondslagen zijn in overeenstemming met de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving. De waardering van goud en goudvorderingen, courante fondsen, en de op de balans opgenomen alsmede de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen luidende in vreemde valuta vindt, voor zover van toepassing, plaats tegen marktwaarde per de laatste werkdag van het boekjaar. Transacties in financiële activa en passiva zijn verantwoord op het moment waarop zij zijn afgewikkeld. De overige activa en passiva zijn opgenomen tegen historische kostprijs, danwel voor zover van toepassing tegen nominale waarde. Gerealiseerde baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop deze betrekking hebben. Voor wat betreft de waardepapieren zijn herwaarderingsverschillen uit hoofde van prijsverschillen per fondscode bepaald. Herwaarderingsverschillen als gevolg van een valutakoersverschil zijn per valutasoort bepaald. Ongerealiseerde positieve herwaarderingsverschillen zijn ten gunste van de Herwaarderingsrekeningen gebracht. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingsverschillen zijn ten laste van de Herwaarderingsrekeningen gebracht voor zover het saldo van de Herwaarderingsrekeningen voldoende was. Het tekort is ultimo boekjaar ten laste van het jaarresultaat gebracht. Negatieve verschillen uit hoofde van valutakoersherwaardering van de ene valuta mogen niet gecompenseerd worden met positieve valutakoersverschillen op een andere valuta of positieve prijsverschillen. Negatieve verschillen uit hoofde van prijsherwaardering op een fondscode mogen niet gecompenseerd worden met positieve prijsherwaardering op een andere fondscode of positieve valutakoersverschillen. Voor het goud en de goudvorderingen is geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutakoersverschil. Omrekening van buitenlandse geldsoorten Omrekening van activa en passiva luidende in vreemde valuta naar euro vindt plaats tegen de marktkoers per de laatste werkdag van het boekjaar zoals opgegeven door de ecb. De inkomsten en uitgaven zijn omgerekend tegen de op datum van afwikkeling geldende marktkoers. De valutakoersherwaardering van activa en passiva inclusief de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen, luidende in vreemde valuta, vindt plaats per valutasoort. Prijsherwaardering van activa en passiva luidende in vreemde valuta geschiedt onafhankelijk van de valutakoersherwaardering. Goud en goudvorderingen De waardering van het goud en de goudvorderingen vindt plaats tegen marktwaarde. Deze marktwaarde in euro is afgeleid van de waardering van het goud in usd per de laatste werkdag van het boekjaar, zoals opgegeven door de ecb. Waardepapieren en onderhandse geldleningen De waardering van waardepapieren en onderhandse geldleningen vindt plaats tegen marktwaarde op de laatste werkdag van het boekjaar. De prijsherwaardering vindt plaats per fonds. Incourante fondsen zijn gewaardeerd tegen kostprijs dan wel lagere marktwaarde. In de balansposten Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied luidende in vreemde valuta, Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied luidende in vreemde valuta, Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied 126
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
luidende in euro, Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied luidende in euro en Overige financiële activa zijn beleggingen in waardepapieren en onderhandse leningen opgenomen. In de balans verwerkte (reverse) repotransacties Onder de balansposten Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa, Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied luidende in euro, Overige financiële activa, Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het Eurogebied luidende in euro, Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het Eurogebied luidende in vreemde valuta en Overige passiva (Diversen) zijn onder meer (reverse) repotransacties begrepen. Deze repotransacties bestaan uit een contante verkoop van waardepapieren met een indekking door middel van een termijnaankoop van dezelfde waardepapieren. De opbrengst van de contante verkoop is in de balans verantwoord als een deposito. Op grond van de termijnaankoop blijven de waardepapieren onder de activa verantwoord; derhalve is in de balans de tegenwaarde van de termijnaankoop onder de verplichtingen opgenomen. Tegenovergestelde repotransacties (reverse repo) worden beschouwd als een verstrekte lening. Het als zekerheid ontvangen onderpand is niet in de balans opgenomen en heeft daarmee geen invloed op de balanspositie van de betreffende portefeuilles. Overige vorderingen respectievelijk verplichtingen binnen het ESCB Vorderingen en verplichtingen tegenover een nationale centrale bank (ncb) binnen het escb, ongeacht of de desbetreffende bank de Euro als basisvaluta gebruikt, worden dagelijks door de ecb gesaldeerd. Op deze wijze ontstaat per ncb een vordering of verplichting jegens de ecb. Een vordering wordt opgenomen onder de balanspost Overige vorderingen binnen het escb (netto); een schuld onder Overige verplichtingen binnen het escb (netto). Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem De posities binnen het escb die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem worden verantwoord als een netto actief- of passiefpost onder ‘Vorderingen/verplichtingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ in ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). Deelnemingen Deelnemingen zijn tegen historische kostprijs gewaardeerd. De baten uit deelnemingen zijn vermeld in de resultatenrekening onder Rentebaten en dividend. Materiële vaste activa De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen historische kostprijs verminderd met afschrijvingen. De afschrijving is bepaald volgens de lineaire methode rekening houdend met de geschatte economische levensduur van de desbetreffende activa. De economische levensduur van gebouwen en verbouwingen bedraagt 25 jaar. Die van inventarissen, installaties en meubelen 10 jaar en van computerhardware, gekochte software en auto’s 4 jaar. Bankbiljetten in omloop De ecb en de twaalf deelnemende ncb’s, die tezamen het Eurosysteem vormen, geven sinds 1 januari 2002 eurobankbiljetten uit.1 De verdeling van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop geschiedt op de laatste werkdag van de maand met gebruikmaking van de bankbiljettenverdeelsleutel 2. 1 Besluit van de Europese Centrale Bank van 6 december 2001 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (ecb/2001/15), pb nr. l 337 van 20 december 2001, blz. 52-54. 2 De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ecb in de totale uitgifte van
dnb / Jaarverslag 2004
eurobankbiljetten en het aandeel van de nationale centrale banken in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ecb (het zogenaamde Capital Share Mechanism (csm)).
127
Jaarrekening
Aan de ecb is met ingang van 2002 een aandeel van 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop toegekend, terwijl de resterende 92% wordt verdeeld over de ncb’s naar rato van hun gewicht in de kapitaalsleutel van de ecb. Het aandeel van de aan elke ncb toegekende bankbiljetten wordt aan de passiefzijde van de balans verantwoord onder ‘Bankbiljetten in omloop’. Het verschil tussen de waarde van de per ncb volgens de bankbiljettenverdeelsleutel toegekende eurobankbiljetten en de waarde van de eurobankbiljetten die deze feitelijk in omloop brengt leidt tevens tot posities binnen het Eurosysteem. Deze vorderingen of verplichtingen, die rentedragend zijn3, worden verantwoord onder de subpost ‘Vorderingen binnen het escb: Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hiervoor). Tussen 2002 en 2007 zullen de posities binnen het Eurosysteem die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten worden aangepast om te voorkomen dat de relatieve inkomensposities van de nationale ncb’s zich belangrijk wijzigen ten opzichte van de voorgaande jaren. De aanpassing vindt plaats door het verschil te nemen tussen enerzijds de gemiddelde waarde van de door elke ncb in omloop gebrachte bankbiljetten tussen juli 1999 en juni 2001 en anderzijds de gemiddelde waarde van de bankbiljetten die gedurende die periode volgens de kapitaalsleutel van de ecb aan elk van hen zou zijn toegekend. Tot eind 2007 zullen deze aanpassingen jaarlijks worden gereduceerd, waarna de verdeling van de inkomsten uit bankbiljetten volledig zal geschieden naar rato van het volgestorte deel van de ncb’s in het kapitaal van de ecb. De uit deze posities voortvloeiende rentebaten en -lasten worden verrekend via de ecb en verantwoord onder ‘Rentebaten en dividend’. De Raad van Bestuur van de ecb heeft besloten dat de door de ecb ontvangen seigniorage uit het haar toegekende aandeel van 8% in de eurobankbiljetten in omloop separaat zal worden uitgekeerd aan de ncb’s in de vorm van een tussentijdse winstverdeling.4 Het desbetreffende bedrag zal volledig worden uitgekeerd tenzij de netto jaarwinst van de ecb minder is dan de uit de eurobankbiljetten in omloop verkregen inkomsten. Het desbetreffende bedrag kan, afhankelijk van een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur worden verminderd met de uitgaven in verband met de uitgifte en verwerking van eurobankbiljetten door de ecb. Met betrekking tot 2004 (evenals in 2003) heeft de Raad van Bestuur besloten om, gezien het resultaat van de ecb, het bedrag van de inkomsten uit hoofde van de door de ecb uitgegeven eurobankbiljetten volledig in te houden. Verantwoording van de baten en lasten Baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Gerealiseerde winsten en verliezen uit beleggingen zijn op basis van de gemiddelde kostprijsmethode verantwoord in de resultatenrekening. Indien bij de herwaardering op marktwaarde aan het einde van het jaar een ongerealiseerd verlies is berekend, is de gemiddelde prijs van het desbetreffende fonds tot de desbetreffende marktwaarde en valutakoers gereduceerd. Ongerealiseerde winsten zijn niet als inkomsten aangemerkt doch direct ten gunste van de herwaarderingsrekeningen gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn ten laste van het resultaat gebracht voor zover zij de desbetreffende stand van de herwaarderingsrekeningen te boven gaan. Eventuele compensatie van deze ongerealiseerde verliezen met ongerealiseerde winsten in latere jaren is niet toegestaan. Ongerealiseerde verliezen geleden op enig fonds, enige valuta of op goud kunnen niet worden gecompenseerd met ongerealiseerde winsten op andere fondsen, valuta of goud. 3 Besluit van de Europese Centrale Bank van 6 december 2001 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met ingang van het boekjaar 2002 (ecb/2001/16), pb nr. l 337 van 20 december 2001, blz. 55-61.
128
4 Besluit van de Europese Centrale Bank van 21 november 2002 inzake de verdeling van de inkomsten van de ecb uit de in omloop zijnde eurobankbiljetten aan de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (ecb/2002/9).
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Agio of disagio inzake waardepapieren is geactiveerd en wordt als onderdeel van de rente-inkomsten geamortiseerd over de resterende looptijd van het desbetreffende actief. Pensioen- en andere non activiteitenregelingen De pensioenaanspraken van medewerkers en voormalige medewerkers van dnb alsmede van andere daartoe gerechtigden zijn ondergebracht in de Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank n.v. (Pensioenfonds dnb). dnb heeft zich door middel van een overeenkomst verplicht om, met inachtneming van de daartoe overeengekomen voorwaarden, aan het Pensioenfonds dnb de gelden te voldoen die strekken tot verzekering van de pensioenen overeenkomstig de pensioenreglementen van het Pensioenfonds dnb, waarbij de hoogte van de door dnb verschuldigde bedragen wordt berekend met gebruikmaking van de methoden en grondslagen van de meest recente actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds dnb. De pensioenaanspraken van voormalige medewerkers van de pvk, zijn ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds van de Pensioen- & Verzekeringskamer. De resterende uitloop van de voormalige vut-regeling wordt voor rekening van dnb uitgevoerd door het Pensioenfonds dnb. De met deze regelingen verband houdende kosten zijn onder de sociale lasten (begrepen in de personeelskosten) in de winsten verliesrekening verantwoord.
dnb / Jaarverslag 2004
129
Jaarrekening
2 Toelichting op de balans Fusie van de Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer De Nederlandsche Bank n.v. (dnb) en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer (pvk) zijn met ingang van 30 oktober 2004 gefuseerd. Door de fusie is de pvk opgehouden te bestaan en zijn alle vermogensbestanddelen van de pvk onder algemene titel overgegaan op dnb (de verkrijgende rechtspersoon), zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist. Inbreng van de activa en passiva heeft plaatsgevonden tegen de bij de pvk geldende boekwaarde op going concern basis per slotdatum. De balans per 31 december 2004 en ter vergelijking de pro forma samengevoegde balans van 31 december 2003 zijn bij de Toelichting op de balans onder ‘Overige’ opgenomen. Activa De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige balanspost. Goud en goudvorderingen (1) De goudvoorraad inclusief de goudvorderingen is in het verslagjaar niet gewijzigd. Zij omvat per de laatste werkdag van het boekjaar circa 25 miljoen fine troy ounce (circa 778 ton) fijngoud tegen de marktwaarde van eur 321,56 per fine troy ounce.
Miljoenen
Euro’s Stand per 31 december 2003 Herwaardering voorraad ultimo 2004 Stand per 31 december 2004
Fine troy ounces
8.258
25,0
-220
-
8.038
25,0
De prijs van het goud uitgedrukt in euro’s per kilogram kan als volgt worden weergegeven:
Eind maart Eind juni Eind september Eind december
130
2004
2003
11.125,5
9.896,0
10.414,9
9.711,1
10.683,7 10.609,1 10.338,5 10.621,3
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Vorderingen op niet ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (2) Deze post, gewaardeerd tegen marktwaarde, is als volgt gespecificeerd: – Vorderingen op het imf (2.1) Miljoenen
Bijzondere trekkingsrechten Reservetranchepositie (Nederlands quotum: sdr 5.162) Leningen Totaal
31 december 2004
31 december 2003
sdr’s Euro’s
sdr’s Euro’s
501
571
524
617
1.718
1.957
2.055
2.421
140
160
140
165
2.359
2.688
2.719
3.203
De eur/sdr-koers kan als volgt worden weergegeven:
Eind maart Eind juni Eind september Eind december
2004
2003
0,8256
0,7930
0,8292
0,8158
0,8422
0,8163
0,8775
0,8489
De bijzondere trekkingsrechten (eur 571 miljoen) vertegenwoordigen het recht om bij andere landen in geval van betalingsbalansmoeilijkheden (een deel van) het sdrbezit in te wisselen tegen us-dollar. Deze rechten zijn gecreëerd tegenover de passiefpost ’Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het imf’ (7) ad eur 604 miljoen. De reservetranchepositie (eur 1.957 miljoen) betreft in beginsel 25% van het Nederlandse quotum in het imf ad sdr 5.162 miljoen vermeerderd met de sdr-vordering uit hoofde van aan het imf geleverde us-dollars. De afname van deze post wordt veroorzaakt door terugbetalingen van imf-kredieten door debiteuren van het imf. Het imf vergoedt op deze positie rente op basis van een rentepercentage dat wekelijks wordt geactualiseerd. In 2004 lag dit percentage tussen de 1,6% en 2,2% op jaarbasis. Dit percentage weerspiegelt het gangbare sdr rentepercentage. De leningen (eur 160 miljoen) bestaan uit de Poverty Reduction and Growth Facility (prgf). Het betreft een fonds waaruit de hoofdsommen voor prgf-leningen (dit zijn leningen aan de armste ontwikkelingslanden met een lage rente) worden gefinancierd. In 1999 en 2000 heeft Nederland sdr 250 respectievelijk 200 miljoen aan de prgf loan account toegezegd. Voor de prgf-faciliteit is met het imf een contract overeengekomen, waarin staat aangegeven dat elke trekking in 10 gelijke delen binnen 5,5 tot 10 jaar na de trekking wordt terugbetaald. dnb ontvangt de gangbare marktrente op de lening; de rentesubsidie wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd. – Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa (2.2)
dnb / Jaarverslag 2004
131
Jaarrekening
In 2004 is de omvang van deze post gedaald van eur 5.757 miljoen tot eur 4.887 miljoen. De specificatie van deze post luidt als volgt: Miljoenen
31 december 2004
31 december 2003
Valuta Euro’s
Valuta Euro’s
us-dollar Japanse yen Overige valuta’s
3.773
2.770
4.698
3.719
295.484
2.116
275.147
2.037
Totaal
1
1
4.887
5.757
De daling van deze post is voornamelijk veroorzaakt door een afname van de vastrentende waarden in de usd-portefeuille. Vanwege de gewenste lagere duration van de usd-portefeuille is langlopend waardepapier omgezet in kortlopend waardepapier en deposito’s (zie ook actiefpost 3), binnen de daartoe gestelde limieten. Deze tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: Miljoenen
Vastrentende waarden Aandelen Deposito’s Nostro rekeningen Reverse Repo’s Totaal
31 december 2004
31 december 2003
Euro’s
Euro’s
1.489
2.388
79
82
1.486
1.331
1.833
1.863
0
93
4.887
5.757
De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
< 1 jaar 1 - 2 jaar > 2 jaar Totaal
132
31 december 2004
31 december 2003
Euro’s
Euro’s
869
111
541
659
79
1.618
1.489
2.388
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
De eur/usd-koers en de eur/jpy-koers kunnen als volgt worden weergegeven: usd
Eind maart Eind juni Eind september Eind december
jpy
2004
2003
2004
2003
1,2224
1,0895
126,97
129,18
1,2155
1,1427
132,40
137,32
1,2409
1,1652
137,17
128,80
1,3621
1,2630
139,65
135,05
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (3) Ultimo 2004 is de omvang van deze post eur 1.377 miljoen (2003: eur 732 miljoen); deze bevat nagenoeg geheel us-dollars. Zoals bij actiefpost 2.2 is vermeld heeft dnb langlopend waardepapier in kortlopend waardepapier en deposito’s omgezet. De tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2004
31 december 2003
Euro’s
Euro’s
Vastrentende waarden Deposito’s Nostro rekeningen
0
51
1.377
681
0
0
Totaal
1.377
732
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Ultimo 2004 is de omvang van deze post eur 288 miljoen (2003: eur 274 miljoen) en is als volgt gespecificeerd. Miljoenen
31 december 2004 31 december 2003
Vastrentende waarden Reverse Repo’s Overige kortlopende vorderingen Totaal
Euro’s
Euro’s
214
100
0
40
74
134
288
274
De looptijd van de vastrentende waarden is evenals ultimo 2003 langer dan twee jaar. De toename van de vastrentende waarden met eur 114 miljoen wordt voornamelijk veroorzaakt door aankoop van waardepapieren. De afname van de Overige kortlopende vorderingen met eur 60 miljoen is voornamelijk toe te schrijven aan een lagere vordering op de Bank voor Internationale Betalingen (bib) te Bazel. dnb / Jaarverslag 2004
133
Jaarrekening
Kredietverlening aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied (5) Deze rentedragende vorderingen hebben betrekking op kredietinstellingen en vloeien voort uit het door dnb namens het escb gevoerde geldmarktbeleid. De omvang van deze post is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de Nederlandse banken. Deze was ultimo 2004 eur 4.165 miljoen meer dan ultimo 2003. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de toename van de bankbiljetten in omloop. – Basisherfinancieringstransacties (5.1) Basisherfinancieringstransacties voorzien in het overgrote deel van de herfinancieringsbehoefte van de financiële sector. Deze worden op wekelijkse basis uitgevoerd met doorgaans een looptijd van een week in de vorm van (vast of variabel interestpercentage) tenders (inschrijvingen). Alle tegenpartijen die aan de gestelde criteria voldoen kunnen biedingen uitbrengen binnen een tijdslimiet van 24 uur na de bekendmaking van de tender. In 2004 zijn alle inschrijvingen uitgevoerd op basis van variabele rentepercentages. De Basisherfinancieringstransacties zijn de belangrijkste open markt operaties die door het Eurosysteem worden uitgevoerd en daarbij van cruciaal belang voor het monetaire beleid. Zij voorzien de financiële sector van de bulk aan liquiditeit. Op de Basisherfinancieringstransacties is in 2004 een gemiddeld rendement behaald van 2,1% (2003: 2,3%). – Langerlopende herfinancieringstransacties (5.2) Langerlopende herfinancieringstransacties zijn herfinancieringstransacties die voorzien in de langlopende liquiditeitsbehoefte. Ze worden op maandelijkse basis uitgevoerd met een looptijd van drie maanden. Uitvoering vindt plaats door de ncb’s op basis van gebruikelijke tender operaties. In 2004 zijn alle inschrijvingen uitgevoerd op basis van variabele rentepercentages. Op de Langerlopende herfinancieringstransacties is in 2004 een gemiddeld rendement behaald van 2,1% (2003: 2,5%). – ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (5.3) ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden op ad hoc basis ingezet met als doel de liquiditeitspositie in de markt te beheersen en de interest percentages te beïnvloeden, in het bijzonder om de effecten te dempen van interest percentages die het gevolg zijn van onverwachte liquiditeitsfluctuaties. De keus van het instrument en de te hanteren procedures hangt af van het type transactie en de achterliggende overwegingen. ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden als regel door de ncb’s uitgevoerd door middel van ‘quick tenders’ of bilaterale operaties. Het is aan de Raad van Bestuur van de ecb om onder speciale omstandigheden de ecb deze transacties te laten uitvoeren. In 2004 hebben er geen ‘fine-tuning’-transacties met wederinkoop plaats gevonden. – Structurele transacties met wederinkoop (5.4) De ecb is gerechtigd deze transacties uit te voeren om de structurele positie van het escb ten opzichte van de financiële sector aan te passen. In 2004 zijn dergelijke transacties niet uitgevoerd. – Marginale beleningsfaciliteit (5.5) Tegenpartijen kunnen deze faciliteit gebruiken om ‘overnight liquidity’ te verkrijgen van ncb’s tegen een vooraf bekend interest percentage met het gebruikelijke onderpand. De faciliteit is bedoeld om aan tijdelijke kredietbehoefte tegemoet te komen. Op de Marginale beleningsfaciliteit is in 2004 een gemiddeld rendement behaald van 3,1% (2003: 3,3%).
134
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
– Kredieten uit hoofde van margestortingen (5.6) Dergelijke kredieten ontstaan wanneer de waarde van het onderliggende onderpand wordt overschreden. Wanneer een dergelijk krediet wordt verleend zonder dat het tekort aan onderpand wordt aangevuld, vindt verantwoording plaats onder dit hoofd. In 2004 hebben er geen Kredieten uit hoofde van margestortingen plaats gevonden. Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (7) Ultimo 2004 is de omvang van deze post eur 5.351 miljoen (2003: eur 5.621 miljoen) en bestaat volledig uit vastrentende waarden. De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2004
31 december 2003
Euro’s
Euro’s
< 1 jaar 1 – 2 jaar > 2 jaar
32
31
482
538
4.837
5.052
Totaal
5.351
5.621
Vorderingen binnen het ESCB (8) – Deelneming in de ecb (8.1) Onder dit hoofd is opgenomen de deelneming van dnb in de ecb ad eur 230 miljoen (ultimo 2003 eur 214 miljoen), zijnde 3,9955% van het kapitaal van de ecb. Waardering van de deelneming in de ecb vindt plaats tegen kostprijs. Krachtens de statuten van het escb, artikel 28, zijn de nationale centrale banken binnen het escb de enige inschrijvers op het kapitaal van de ecb. De bijdrage daarin is vastgesteld op grond van een verdeelsleutel conform artikel 29.3 van de statuten welke om de vijf jaar wordt aangepast. De eerste aanpassing sinds de oprichting van de ecb is van kracht geworden op 1 januari 2004. Op 1 mei 2004 heeft een tweede wijziging van de kapitaalsleutel plaatsgevonden in verband met de toetreding van tien lidstaten. Op grond van het besluit van de Raad van 15 juli 2003 inzake de statistische gegevens aan de hand waarvan de verdeelsleutel voor inschrijving op het kapitaal van de ecb wordt vastgesteld, zijn de kapitaalsleutels van de ncb’s op 1 januari 2004 en 1 mei 2004 als volgt aangepast door middel van overdrachten tussen de ncb’s onderling:
dnb / Jaarverslag 2004
135
Jaarrekening
Verdeelsleutel in procenten voor deelname in het kapitaal van de ecb Tot en met 31 december 2003 Nationale Bank van België Deutsche Bundesbank Bank of Greece Banco de España Banque de France Central Bank and Financial Services Authority of Ireland Banca d’Italia Banque centrale du Luxembourg De Nederlandsche Bank Oesterreichische Nationalbank Banco de Portugal Suomen Pankki-Finlands Bank Totaal eurogebied NCB’s `´ eská národní banka C Danmarks Nationalbank Eesti Pank Central Bank of Cyprus Latvijas Banka Lietuvos bankas Magyar Nemzeti Bank Central Bank of Malta Narodowy Bank Polski Banka Slovenije Národná banka Slovenska Sveriges Riksbank Bank of England Totaal niet-eurogebied NCB’s Total euro- en niet-euro gebied NCB’s
vanaf Vanaf 1 januari 2004 1 mei 2004 tot en met 30 april 2004
2,8658
2,8297
2,5502
24,4935
23,4040
21,1364
2,0564
2,1614
1,8974
8,8935
8,7801
7,7758
16,8337
16,5175
14,8712
0,8496
1,0254
0,9219
14,8950
14,5726
13,0516
0,1492
0,1708
0,1568
4,2780
4,4323
3,9955
2,3594
2,3019
2,0800
1,9232
2,0129
1,7653
1,3970
1,4298
1,2887
80,9943
79,6384
71,4908
1,4584
-
-
1,6709
1,7216
1,5663
-
-
0,1784
-
-
0,1300
-
-
0,2978
-
-
0,4425
-
-
1,3884
-
-
0,0647
-
-
5,1380
-
-
0,3345
-
-
0,7147
2,6537
2,6636
2,4133
14,6811
15,9764
14,3822
19,0057
20,3616
28,5092
100,0000
100,0000
100,0000
Bijgevolg is het aandeel van dnb in het geplaatste kapitaal van de ecb – in totaal eur 5 miljard – op 1 januari 2004 toegenomen van 4,2780% tot 4,4323%, terwijl actiefpost 8.1 ‘Deelneming in de ecb’ met eur 7 miljoen is toegenomen tot eur 221 miljoen. Conform artikel 49.3 van de statuten van het escb, dat is toegevoegd krachtens het Toetredingsverdrag, wordt het geplaatste kapitaal van de ecb automatisch vermeerderd wanneer een nieuwe lidstaat toetreedt tot de eu en de desbetreffende centrale bank tot het escb. De verhoging wordt bepaald door de op dat ogenblik geldende bedragen van het toegenomen kapitaal (zijnde eur 5 miljard) te vermenigvuldigen met het quotiënt van de weging, volgens de nieuwe kapitaalsleutel na uitbreiding, van de toetredende nationale centrale banken enerzijds en anderzijds de weging van de nationale centrale banken die reeds deel uitmaakten van het escb. Derhalve is het geplaatste kapitaal van de ecb op 1 mei 2004 verhoogd tot eur 5,565 miljard. 136
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Hierdoor is het aandeel dat dnb in het verhoogde geplaatste kapitaal van de ecb – in totaal eur 5,565 miljard – op 1 mei 2004 afgenomen van 4,4323% tot 3,9955%, terwijl actiefpost 8.1 ‘Deelneming in de ecb’ met eur 1 miljoen is toegenomen tot eur 222 miljoen. eur 31 december 2003
1 januari tot en met 30 april 2004
Vanaf 1 mei 2004
Kapitaal van de ecb
Kapitaal
Kapitaal
Gestort kapitaal
Gestort kapitaal
Gestort kapitaal
De Nederlandsche Bank Overige ncb’s binnen het Eurosysteem
213.900.000
213.900.000
221.615.000
221.615.000
222.336.360
222.336.360
3.835.815.000
3.835.815.000
3.760.305.000
3.760.305.000
3.755.890.202
3.755.890.202
Totaal eurogebied NCB’s
4.049.715.000
4.049.715.000
3.981.920.000
3.981.920.000
3.978.226.562
3.978.226.562
950.285.000
47.514.250
1.018.080.000
50.904.000
1.586.442.685
111.050.988
5.000.000.000
4.097.229.250
5.000.000.000
4.032.824.000
5.564.669.247
4.089.277.550
Totaal niet-euro gebied NCB’s Totaal eurogebied en niet-euro gebied ncb’s
Als gevolg van bovengenoemde wijziging in de verdeelsleutel zijn de onderlinge verhoudingen tussen de aandelen van de ncb’s in de geaccumuleerde winsten van de ecb (ook wel aangeduid als ‘net equity’) zoals die waren op 31 december 2003, respectievelijk 30 april 2004, gewijzigd. Deze wijzigingen komen eveneens tot uiting in actiefpost 8.1 ‘Deelneming in de ecb’. – Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ecb (8.2) Deze post behelst de vorderingen van dnb op de ecb uit hoofde van de overdracht van externe reserves. Deze vorderingen luiden in euro tegen een vaste waarde die is bepaald ten tijde van de overdracht. Rente op deze vorderingen wordt vergoed tegen het laatst geldende tarief voor basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Over het aandeel goud in de overdracht wordt geen rente vergoed. De wijzigingen van de ecb-kapitaalsleutel op 1 januari 2004 en 1 mei 2004 hebben tevens geleid tot wijziging van de vordering van dnb uit hoofde van de aan de ecb overgedragen externe reserves. Naar rato van haar afgenomen aandeel volgens de kapitaalsleutel is de in euro luidende vordering van dnb op 1 januari 2004 met eur 77 miljoen toegenomen tot eur 2.216 miljoen, en op 1 mei 2004 met eur 7 miljoen toegenomen tot eur 2.223 miljoen.
dnb / Jaarverslag 2004
137
Jaarrekening
eur Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ecb Tot en met 31 december 2003
Vanaf Vanaf 1 januari 2004 1 mei 2004 tot en met 30 april 2004
De Nederlandsche Bank Overige ncb’s binnen het Eurosysteem
2.139.000.000
2.216.150.000
2.223.363.598
38.358.150.000
37.603.050.000
37.558.902.024
Totaal
40.497.150.000
39.819.200.000
39.782.265.622
– Overige (netto)vorderingen/verplichtingen binnen het escb (netto actiefpost 8.4/netto passiefpost 8.2) Binnen het escb is een netting-techniek ontwikkeld waarbij dagelijks door de ecb voor elk land uit hoofde van het betalingsverkeer de gesaldeerde positie (vorderingen/verplichtingen) jegens de ecb wordt bepaald, waarbij een netto vordering van dnb wordt gepresenteerd onder Overige vorderingen binnen het escb (netto, actiefpost 8.4). Een netto schuld van dnb wordt vermeld onder Overige verplichtingen binnen het escb (netto, passiefpost 8.2). – Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem (8.5) Deze post bestaat uit de vorderingen en verplichtingen van dnb tegenover het Eurosysteem met betrekking tot de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ en ‘Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ in ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). Overige activa (9) Hierin is begrepen het balanstotaal van de pvk dat per slotdatum circa eur 29 miljoen bedraagt en waarvan ruim eur 16 miljoen betrekking heeft op materiële vaste activa. De rest heeft praktisch geheel betrekking op vorderingen en liquide middelen. De materiële vaste activa bestaan voor ruim eur 12 miljoen uit gebouwen en terreinen en ruim eur 4 miljoen uit activa inzake datacommunicatie en andere bedrijfsmiddelen.
138
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
– Overige financiële activa (9.3) De onder Overige financiële activa begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2004
31 december 2003
Valuta Euro’s
Valuta Euro’s
43
43
Deelnemingen Beleggingen - us-dollar - Overige vreemde valuta - Euro
189
Totaal
138
185
146
237
240
4.806
5.257
5.224
5.686
De deelnemingen betreffen die in de bib, het deelnemingspercentage is 3,04%, de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications s.c. (swift), deelnemingspercentage 0,3% en de dochterinstelling n.v. Settlement Bank of the Netherlands, deelnemingspercentage 100%. Op de aandelen van de deelneming Bank voor Internationale Betalingen is 25% gestort; de voorwaardelijke verplichting tot volstorting bedraagt per balansdatum us-dollar 58,5 miljoen (ultimo 2003 eveneens us-dollar 58,5 miljoen). Ultimo 2004 had dnb 257 aandelen swift (ultimo 2003 eveneens 257 aandelen). De eurobeleggingen in de Overige financiële activa geven in principe de omvang van het eigen vermogen van dnb weer. Ieder jaar wordt na goedkeuring van de jaarrekening over het voorafgaande jaar de omvang van deze portefeuille gelijk gesteld aan het eigen vermogen volgens de goedgekeurde jaarrekening. In 2004 leidde dit tot een afname. De tegoeden kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2004 31 december 2003 Euro’s Deelnemingen Vastrentende waarden Aandelen Reverse Repo’s Overige vorderingen Totaal
dnb / Jaarverslag 2004
Euro’s
43
43
3.912
4.207
1.143
1.157
0
98
126
181
5.224
5.686
139
Jaarrekening
De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2004
31 december 2003
Euro’s
Euro’s
< 1 jaar 1 – 2 jaar > 2 jaar
26
46
365
461
3.521
3.700
Totaal
3.912
4.207
– Overlopende activa (9.4) In deze post is ultimo 2004 een bedrag van eur 30 miljoen opgenomen. Dit betreft de bijdrage die het Ministerie van Financiën inzake de toezichtskosten zal dragen. Hiervan heeft eur 4 miljoen betrekking op het pvk-toezicht tot en met 29 oktober 2004.
140
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Passiva Bankbiljetten in omloop (1) Deze post omvat het aandeel van dnb in de totaal in omloop gebrachte eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ in ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). De samenstelling van de bankbiljetten in circulatie naar coupure luidt per 31 december 2004 en per 31 december 2003 als volgt. Aantallen en tegenwaarde in miljoenen
eur 5 eur 10 eur 20 eur 50 eur 100 eur 200 eur 500 Totaal eurobankbiljetten in omloop via dnb Herverdeling eurobankbiljetten in circulatie Eurobankbiljetten uitgegeven door ecb (8%)
31 december 2004
31 december 2003
Aantal Euro’s
Aantal Euro’s
12
62
26
132
35
354
50
503
-54
-1.073
-12
-244
206
10.273
175
8.724
15
1.536
18
1.780
18
3.572
15
2.970
16
7.741
13
6.468
248
22.465
285
20.333
5.548
2.710
28.013
23.043
- 2.241
- 1.844
25.772
21.199
Deze post vertoont een stijging van eur 4.573 miljoen. Binnen het gehele Stelsel is sprake van een stijgende tendens. Een gevolg van de stijging van de bankbiljetten in circulatie is een stijging van de gemiddelde uitzetting op actiefpost 5, waardoor de rente-opbrengsten zijn gestegen. Deze stijging is echter deels teniet gedaan door het lagere renteniveau. Het negatieve aantal van 54 miljoen bankbiljetten van eur 20 (waarde eur 1.073 miljoen) wordt veroorzaakt doordat dnb per saldo minder biljetten van eur 20 heeft uitgegeven dan terugontvangen uit de circulatie. Het surplus aan terugontvangen biljetten is eerder uitgegeven door andere ncb’s uit het eurogebied. Verplichtingen aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied, luidende in euro (2) – Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) (2.1) Deze rentedragende verplichtingen hebben betrekking op kredietinstellingen en vloeien voort uit het door dnb namens het escb gevoerde geldmarktbeleid. Het betreft praktisch geheel de (kas)reserveverplichting. Op de Rekeningen-courant is in 2004 een gemiddelde rente vergoed van 2,1% (2003: 2,4%). – Depositofaciliteit (2.2) Een permanente faciliteit die door de kredietinstellingen kan worden benut om deposito’s tot de ochtend van de volgende werkdag te plaatsen bij dnb, tegen een vooraf vastgestelde rentevoet. dnb / Jaarverslag 2004
141
Jaarrekening
Op de Depositofaciliteit is in 2004 een gemiddelde rente vergoed van 1,0% (2003: 1,4%). – Termijndeposito’s (2.3) Bij dnb geplaatst deposito’s met als doel de afroming van liquiditeiten in de markt in het kader van de ‘Fine tuning’ transacties van het Eurosysteem. Op de Termijndeposito’s is in 2004 een gemiddelde rente vergoed van 2,0% (in 2003 zijn er geen Termijndeposito’s afgesloten). – ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (2.4) Andere monetaire beleidstransacties ter verkrapping van de liquiditeit. In 2004 hebben er geen ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop plaats gevonden. – Deposito’s uit hoofde van margestortingen (2.5) Het betreft deposito’s die kredietinstellingen hebben gevormd ter compensatie van de waardedaling van de effecten die in onderpand werden gegeven voor aan die instellingen verstrekte kredieten. In 2004 zijn er geen deposito’s uit hoofde van margestortingen afgesloten. Verplichtingen aan niet- ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Deze post ad eur 4 miljoen (2003: eur 43 miljoen) bestaat ultimo 2004 nagenoeg geheel uit de verplichting ter zake van dienstverlening uit hoofde van ‘Reserve Management Services’ (rms); vanaf 1 januari 2005 voert dnb samen met nog vijf andere ncb’s de dienstverlening rms uit. Eén van de diensten die hieronder valt is om overnight deposito’s in de balans op te nemen en te vergoeden tegen de eonia rente. Deze standdaarddienst staat onder rms bekend als de ’overnight creditbalances facility, Tier 1’. Begin december 2004 is reeds een proef gestart voor het aanbieden van deze service, derhalve vertoont de daarmee samenhangende balanspost een saldo. In 2003 bevatte deze post nagenoeg geheel Repo verplichtingen. Verplichtingen aan niet- ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (6) Deze post heeft betrekking op Repo verplichtingen, per ultimo 2004 bedraagt deze post eur 94 miljoen (2003: eur 925 miljoen). dnb heeft momenteel weinig specifiek voor de Repo markt interessante langlopende usd-obligaties. Overige passiva (9) Hierin is begrepen het balanstotaal van de pvk, deze bedraagt per slotdatum circa eur 29 miljoen. De posten aan de passiefzijde van de balans betreffen voor circa eur 6 miljoen langlopende schulden (inclusief het kortlopende deel hiervan). Deze zijn ultimo 2004 geheel afgelost. De resterende eur 23 miljoen betreft geheel kortlopende schulden. – Overlopende passiva (9.1) Met ingang van 1 januari 2004 is de voorziening die ultimo 2003 is opgenomen in verband met de kosten van de reorganisatie in het kader van de fusie van De Nederlandsche Bank n.v. (dnb) met de Stichting Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk) voor een bedrag van eur 50 miljoen niet meer onder balanspost Overlopende passiva verantwoord maar opgenomen onder Voorzieningen (11). De vergelijkende cijfers ultimo 2003 zijn dienovereenkomstig aangepast. – Diversen (9.2) Onder de post Diversen is begrepen de post Nederlandse guldens in omloop 2004 van eur 546 miljoen (2003: eur 574 miljoen). De afname in 2004 ad eur 28 miljoen is het gevolg van de alsnog ter verwisseling aangeboden biljetten.
142
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
De samenstelling van de guldenbankbiljetten naar coupure luidt per 31 december 2004 respectievelijk 31 december 2003 als volgt. Aantallen en tegenwaarde in miljoenen
31 december 2004 Aantal nlg 5 nlg 10 nlg 25 nlg 50 nlg 100 nlg 250 nlg 1.000 Totaal guldenbankbiljetten in omloop
31 december 2003
Euro’s Aantal tegenwaarde
Euro’s tegenwaarde
9
21
9
11
48
11
21 49
6
73
6
75
2
36
2
37
4
167
4
178
0
49
1
52
0
152
0
162
32
546
33
574
Bij Koninklijk Besluit van 6 december 2001 is bepaald dat 65% van de verwachte versterfwinst (het bedrag van de bankbiljetten die naar redelijke verwachting niet voor 1 januari 2032 ter verwisseling zullen worden aangeboden) van de in het verslagjaar 2002 buiten omloop gestelde guldenbiljetten ultimo 2002 vrijvalt. Na vrijval van deze versterfwinst ad eur 85 miljoen was ultimo december 2002 nog eur 648 miljoen aan guldenbiljetten in omloop. Ingevolge genoemd Koninklijk Besluit dient ultimo 2007 90% van de dan verwachte versterfwinst vrij te vallen, na vermindering van het reeds vrijgevallen deel. Per 31 december 2012 valt het volledige bedrag van de bankbiljetten die op 31 december 2012 niet ter verwisseling zijn aangeboden, verminderd met de bedragen die per 31 december 2002 en per 31 december 2007 aan de winst zijn toegevoegd, vrij. Herwaarderingsrekeningen (10) De samenstelling van de herwaarderingsrekeningen is als volgt: eur miljoen
Goud
Stand per 31 december 2003 Per saldo herwaarderingsmutaties Stand per 31 december 2004
Valuta koersVerschil
Prijsverschil
Totaal
6.830
4
282
7.116
-220
-3
223
0
6.610
1
505
7.116
De totaal stand van de herwaarderingsrekeningen is ten opzichte van 31 december 2003 gelijk gebleven. De toename van de prijsherwaardering van de vastrentende eurowaarden in de euro- en de portefeuille overige financiële activa en de afname van de herwaardering van het goud hebben elkaar gecompenseerd.
dnb / Jaarverslag 2004
143
Jaarrekening
Voorzieningen (11) De voorziening in verband met de kosten van de reorganisatie in het kader van de fusie van dnb met de pvk bedraagt ultimo 2004 eur 42 miljoen (ultimo 2003 eur 50 miljoen). Eind 2004 is een voorziening in verband met de kosten van de reorganisatie van de bankbiljettensector voor een bedrag van eur 25 miljoen opgenomen. Krachtens artikel 33.2 van de Statuten van het escb, kan de Raad van Bestuur van de ecb besluiten om in geval van een verlies van de ecb het tekort te dekken uit het algemene reservefonds van de ecb en, indien nodig, uit de monetaire inkomsten van het betrokken boekjaar, naar rato en tot beloop van de bedragen die aan de nationale centrale banken zijn toegedeeld. Tijdens haar vergadering van 13 januari 2005 heeft de Raad van Bestuur van de ecb in beginsel besloten om eur 1.360 miljoen in te houden op de door de ncb’s in januari 2005 gepoolde monetaire inkomsten om het verlies van de ecb over 2004 te dekken. Het uiteindelijke besluit over het precieze bedrag aan monetaire inkomsten als hiervoor bedoeld is door de Raad van Bestuur van de ecb genomen in maart 2005. dnb heeft, in verhouding tot haar relatieve aandeel in het kapitaal van de ecb zijnde 5,5888% 5, een voorziening getroffen van eur 75 miljoen. Kapitaal en reserves (12) Het maatschappelijk kapitaal van dnb dat volledig is geplaatst en volgestort, bedraagt vijfhonderd miljoen euro (eur 500.000.000), verdeeld in vijfhonderd (500) aandelen van een miljoen euro (eur 1.000.000). De Staat der Nederlanden is houdster van alle aandelen. Verloop van de Algemene reserve eur miljoen
Stand aan het begin van het boekjaar – Toevoeging wegens te compenseren verlies 2003 door verminderde winstafdracht – Toevoeging van 5% van de nettowinst, 5% van eur 532 miljoen Afronding Stand aan het einde van het boekjaar
4.144
57
27 -1
4.227
Verloop van het te compenseren verlies 2003 eur miljoen
Stand aan het begin van het boekjaar – Gecompenseerd in 2004
342 - 57
Stand aan het einde van het boekjaar (nog te compenseren in de komende vijf jaar)
5 Dit percentage is gerelateerd aan de effectieve deelname van 12 ncb’s in het Eurosysteem. In het gehele Stelsel participeert dnb voor 3,9955% in het
144
285
kapitaal van de ecb tezamen met de 24 andere ncb’s.
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Overige Balansbedragen in buitenlandse geldsoorten De tegenwaarde in euro van de som van activa (begrepen in de activa posten 2, 3 en 9.3) luidende in buitenlandse geldsoorten per de laatste werkdag van het boekjaar bedraagt eur 9 miljard (2003: eur 10 miljard). De tegenwaarde in euro van de som van de passiva (begrepen in de passiva posten 5, 6 en 7) luidende in buitenlandse geldsoorten per de laatste werkdag van het boekjaar bedraagt eur 0,7 miljard (2003: eur 1,5 miljard). Bewaarneming dnb bewaart effecten en andere waardepapieren ten behoeve van derden. De bewaarneming geschiedt voor rekening en risico van de bewaargevende partij.
Niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen Ultimocijfers in eur miljoen
31 december 2004
Valutaswaps te ontvangen te leveren
Renteswaps te ontvangen te leveren
Forwards te ontvangen te leveren
Derivaten Totaal
Totaal
eur
31 december 2003
usd
Overige jpy valuta’s
Totaal
eur
Overige jpy valuta’s
7.746
5.685
2.061
0
0
5.619
2.900
2.402
317
0
-7.431
-47
-5.297
-2.087
0
-5.399
-106
-2.961
-2.332
0
315
5.638
-3.236
-2.087
0
220
2.794
-559
-2.015
0
0
0
0
0
0
7
0
7
0
0
-11
-5
-6
0
0
0
0
0
0
0
-11
-5
-6
0
0
7
0
7
0
0
2.267
1.697
570
0
0
1.513
867
646
0
0
-2.179
-767
-1.412
0
0
-1.504
-848
-656
0
0
88
930
-842
0
0
9
19
-10
0
0
-1
-1
0
0
0
1
1
0
0
0
391
6.562
-4.084
-2.087
0
237
2.814
-562
-2.015
0
De termijnpositie omvat ultimo 2004 aan usd verplichtingen eur 4.084 miljoen, aan Euro vorderingen eur 6.562 miljoen en jpy verplichtingen eur 2.087 miljoen. Deze niet uit de balans blijkende verplichtingen hebben betrekking op eur/usd en usd/jpy swaps en forwards. Als gevolg van de niet uit de balans blijkende verplichtingen is de economische positie ultimo 2004 van de jpy eur 58 miljoen en die van de usd eur 108 miljoen. Uit hoofde van haar toezichtstaak ontvangt dnb regelmatig aansprakelijkstellingen (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). Daarvoor zijn in het verslagjaar geen voorzieningen getroffen. dnb / Jaarverslag 2004
usd
145
Jaarrekening
In de procedure die in 1998 tegen onder meer de Pensioen- & Verzekeringskamer en de Staat is aangespannen door de stichting die de belangen van voormalige polishouders van n.v. Levensverzekering Maatschappij ‘Vie d’Or’ (hierna te noemen Vie d’Or) behartigt en de faillissementscuratoren van Vie d’Or, zijn de Pensioen- & Verzekeringskamer en de Staat door eisers aansprakelijk gesteld voor ongeveer eur 85 miljoen (zonder rente) wegens beweerdelijk bij het toezicht op Vie d’Or gemaakte fouten. De rechtbank in Den Haag heeft op 13 juni 2001 alle vorderingen tegen de Pensioen- & Verzekeringskamer en de Staat afgewezen, maar het gerechtshof in Den Haag oordeelde op 27 mei 2004 dat de Pensioen- & Verzekeringskamer in 1991 bij haar toezicht op Vie d’Or onrechtmatig heeft gehandeld. dnb heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. De uitspraak van de Hoge Raad is in de eerste maanden van 2006 te verwachten. De bedoelde stichting heeft de Hoge Raad verzocht het arrest van het gerechtshof van 27 mei 2004 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, ondanks het lopende cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad op dit verzoek is in het najaar van 2005 te verwachten. De beschikking van de Ondernemingskamer uit 1998 dat de Pensioen- & Verzekeringskamer verantwoordelijk was voor wanbeleid bij Vie d’Or onder de noodregeling, was door de Hoge Raad reeds in 2000 vernietigd. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet te melden. Hierdoor blijft de kans gering dat er voor de Pensioen& Verzekeringskamer nog kosten, anders dan proceskosten, zullen voortkomen uit de procedure die de hiervoor bedoelde stichting en de curatoren van Vie d’Or bij de Ondernemingskamer aanhangig hadden gemaakt voor het verhaal van de kosten van de onderzoekers in de enquête. Deze procedure is voor onbepaalde tijd aangehouden. Het betreft een bedrag ad eur 256.386.
146
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Fusie van De Nederlandsche Bank n.v. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer Onderstaand zijn de balans per 31 december 2004 en ter vergelijking de pro forma samengevoegde balans van 31 december 2003 opgenomen. Balans eur miljoen
31 december 2004
31 december 2003
8.038
8.258
7.575
8.960
1.377
732
288
274
19.711
15.546
0
0
5.351
5.621
5.767
3.232
6.261
6.549
54.368
49.172
31 december 2004
31 december 2003
25.772
21.199
11.522
12.616
103
114
4
43
0
0
Activa 1 Goud en goudvorderingen 2 Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta 3 Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta 4 Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro 5 Kredietverlening aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied 6 Overige vorderingen op financiële instellingen binnen het eurogebied 7 Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro 8 Vorderingen binnen het escb 9 Overige activa Totaal activa
Passiva 1 Bankbiljetten in omloop 2 Verplichtingen aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied, luidende in euro 3 Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro 4 Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro 5 Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta 6 Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta 7 Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het imf 8 Verplichtingen binnen het escb 9 Overige passiva 10 Herwaarderingsrekeningen 11 Voorzieningen 11 Kapitaal en reserves Totaal passiva
6 De activa en passiva van de pvk volgens de balans per 31 december 2003 (balanstotaal eur 17
dnb / Jaarverslag 2004
miljoen) zijn opgeteld bij de overige activa en de overige passiva van dnb per 31 december 2003.
147
94
925
604
625
3.624
1.002
660
838
7.116
7.116
142
50
4.727
4.644
54.368
49.172
6
Jaarrekening
3 Toelichting op de winst- en verliesrekening Fusie van de Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer Zoals reeds vermeld onder de toelichting op de balans zijn De Nederlandsche Bank n.v. (dnb) en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer (pvk) met ingang van 30 oktober 2004 gefuseerd. Aan het einde van deze paragraaf zijn de pro forma samengevoegde resultatenrekeningen 2004 en 2003 opgenomen. De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige post in de winst- en verliesrekening. Bedrijfsopbrengsten Netto baten uit hoofde van interest en dividend (1 en 2) Onder dit hoofd zijn de rentebaten en -lasten begrepen met betrekking tot de activa en passiva in buitenlandse geldsoorten (deviezen) en in euro. Verder bevat deze post dividendopbrengsten.
Samenstelling van de interest/dividend baten eur miljoen
2004
2003
Totaal Rentebaten goud-, deviezen en eurobeleggingen Rentebaten en dividend Overige financiële activa Opbrengst deelnemingen en leningen begrepen in de Overige financiële activa Totaal baten
buitenlandse Euro geldsoorten
Totaal
buitenlandse Euro geldsoorten
780
181
599
740
188
552
164
10
154
149
9
140
8
0
8
41
0
41
952
191
761
930
197
733
Samenstelling van de interestlasten eur miljoen
2004
2003
Totaal
buitenlandse Euro geldsoorten
Totaal
buitenlandse Euro geldsoorten
Rentelasten goud-, deviezen en eurobeleggingen
293
0
293
352
0
352
Totaal lasten
293
0
293
352
0
352
148
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
De totale renteopbrengsten in de diverse portefeuilles in 2004 bleven nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2003. De rentelasten daarentegen daalden als gevolg van een lager renteniveau van de korte rente in het Eurogebied. Onder de post Opbrengst deelnemingen en leningen, begrepen onder de Overige financiële activa, kan tevens (als interim-dividend) opgenomen zijn de verdeling van de inkomsten van de ecb uit hoofde van de eurobankbiljetten in omloop. Echter, in 2004 zowel als in 2003 is het inkomen dat de ecb heeft verkregen uit de eurobankbiljetten in omloop volledig ingehouden gezien het resultaat van de ecb in deze jaren en overeenkomstig een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur. In 2004 is, in tegenstelling tot 2003, geen slotdividend van de ecb ontvangen. In 2003 is het slotdividend ecb over 2002 van eur 32 miljoen ontvangen en verantwoord. Gerealiseerde verkoopresultaten (3) eur miljoen
2004 Valutaverkoopresultaat Prijsverkoopresultaat vastrentende waarden Prijsverkoopresultaat aandelen Resultaat goudverkopen Totaal
2003 verschil
72
- 153
225
139
368
- 229
24
3
21
-
658
- 658
235
876
- 641
dnb heeft als een van de eerste centrale banken het valutarisico van de usd-portefeuille volledig afgedekt. Begin 2003 heeft dnb de helft van het valutarisico van haar usd-portefeuille afgedekt en medio 2004 de rest. De overige valutarisico’s zijn niet afgedekt: de sdr-portefeuille, het valutarisico van de aandelenportefeuille, het indirecte valutarisico via de ecb en een geringe werkvoorraad van dollars tussen de plus en min usd 50 miljoen7. Het hogere valutaverkoopresultaat is voornamelijk veroorzaakt door realisatie (vrijval) van valutaherwaarderingen van de us-dollar door het afdekken van de usdportefeuille in de maand juli 2004. Door de daling van de eur/usd koers (deel van 2004) zijn, in tegenstelling tot 2003, positieve valutaverkoopresultaten gerealiseerd. Het lagere prijsverkoopresultaat op de vastrentende waarden is veroorzaakt doordat begin 2003 de prijsherwaardering hoger was dan begin 2004 (als gevolg van de rentedaling in de laatste maanden van 2002). Prijsherwaarderingen worden gerealiseerd bij verkoop van (delen) van de portefeuille. Het transactievolume in 2004 was lager dan in 2003. Het herstel van de aandelenmarkten had een hoger prijsverkoopresultaat op de aandelen tot gevolg. In 2004 hebben in tegenstelling tot 2003 geen goudverkopen plaats gevonden. Afwaardering op lagere marktwaarde (4) De prijs- en valutakoersafwaarderingen betreffen de negatieve herwaarderingsverschillen voor zover deze niet ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht konden worden. De afname van de afwaardering in 2004 (in 2004 eur 112 miljoen tegenover eur 821 miljoen in 2003) is deels het gevolg van het afdekken van de usd-portefeuille in 7 Er is ook nog een zeer geringe werkvoorraad voor 16 gangbare valuta.
dnb / Jaarverslag 2004
149
Jaarrekening
2004. Hierdoor is ondanks de stijging van de eur/usd koers boven de koers van ultimo 2003, de valuta-afwaardering op de usd slechts eur 12 miljoen. Door de stijging van de eur/sdr koers boven de koers van ultimo 2003 is de valuta-afwaardering op de sdr eur 73 miljoen. De valuta afwaardering op de usd en de sdr is het gevolg van de depreciatie ten opzichte van de euro. De lagere prijsafwaardering op de vastrentende waarden in 2004 dan in 2003 is voornamelijk het gevolg van daling van de Eurokapitaalmarktrente. Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen (7) De hoogte van het monetaire inkomen van elke ncb binnen het Eurosysteem wordt vastgesteld op basis van de feitelijke jaarinkomsten uit hoofde van geoormerkte activa afgezet tegen de referentiepassiva. De referentiepassiva omvatten: bankbiljetten in omloop, eurotegoeden van kredietinstellingen uit hoofde van monetaire-beleidstransacties, netto verplichtingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van transacties in Target en netto verplichtingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten. Eventuele rente betaald over in de referentiepassiva opgenomen posten moet in mindering worden gebracht op het te herverdelen monetaire inkomen. De te oormerken activa omvatten: kredietverlening in euro aan kredietinstellingen in het eurogebied die betrokken zijn bij monetaire-beleidstransacties, vorderingen binnen het Eurosysteem voortvloeiend uit de overdracht van externe reserves aan de ecb, netto vorderingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van transacties in Target, netto vorderingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem en een beperkt bedrag aan goudreserves naar rato van de kapitaalsleutel. Goudopbrengsten worden buiten beschouwing gelaten. Wanneer de waarde van de geoormerkte activa de waarde van de referentiepassiva over- of onderschrijdt, zal het verschil worden gecompenseerd door ten aanzien van het verschil het gemiddelde opbrengstpercentage toe te passen dat is gegenereerd op de door alle ncb’s geoormerkte activa. De door de ncb’s van het Eurosysteem gepoolde monetaire inkomsten dienen onder de ncb’s te worden verdeeld naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ecb. Het saldo van de monetaire inkomsten van dnb wordt verkregen uit de berekening van het verschil tussen de door dnb gepoolde monetaire inkomsten van eur 453 miljoen en het vervolgens voor eur 460 miljoen aan dnb uitgekeerde bedrag. Het netto resultaat van het gepoolde monetair inkomen weerspiegelt tevens dnb’s aandeel in het monetair inkomen dat is ingehouden om het verlies van de ecb in 2004 te dekken. In verband met het negatieve resultaat van de ecb heeft de Raad van Bestuur van de ecb in haar vergadering van 13 januari 2005 besloten dat de ecb in principe eur 1.360 miljoen van het gepoolde monetaire inkomen zal inhouden. De in maart 2005 vastgestelde bijdrage bedroeg voor dnb eur 75 miljoen. Overige baten (8) Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2004 de onder toezicht staande instellingen (voornamelijk Wtk-instellingen8 voor de eerste keer door dnb zijn gefactureerd. Per saldo geeft dit een opbrengst van eur 25 miljoen. Daarnaast geeft de doorberekening vanaf 30 oktober 2004 van de pvk-toezichtskosten een opbrengst van eur 5 miljoen. Tevens is onder deze post een bedrag van eur 26 miljoen opgenomen aan bijdrage die het Ministerie van Financiën inzake de toezichtskosten zal dragen.
8 Instellingen vallende onder de Wet toezicht kredietinstellingen.
150
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Bedrijfslasten De kosten van dnb zijn gerelateerd aan de hoofdtaken van dnb: het in escb verband mede bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid (Monetair beleid), het uitoefenen van toezicht op financiële instellingen (Toezicht) en het verzorgen van de geldomloop voor zover deze uit bankbiljetten bestaat alsmede het bevorderen van het betalingsverkeer (Betalingsverkeer). De hiermee samenhangende bedrijfslasten bedroegen in 2004 eur 249 miljoen (2003: eur 340 miljoen). eur miljoen
Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijving op materiële vaste activa Productiekosten bankbiljetten Overige lasten Totaal bedrijfslasten
2004
2003
127
182
63
60
25
23
10
24
24
51
249
340
Personeelskosten (9) De totale personeelskosten zijn in 2004 respectievelijk 2003 als volgt: eur miljoen
2004 Lonen en salarissen Sociale lasten Pensioenpremies
2003
91
95
13
14
23
73
127
182
In 2003 is onder pensioenpremies een éénmalige storting begrepen ad eur 55 miljoen in verband met de affinanciering van het reservetekort van het Pensioenfonds. Het gemiddeld aantal personeelsleden omgerekend in voltijdse eenheden bedroeg: 2004 pvk dnb januari-oktober pvk januari-oktober dnb november-december
2003 231 1.672
236 1.552 1.714
In 2004 is net als in 2003 afgezien van een voorstel tot verhoging van de directiesalarissen. De salarissen op jaarbasis zijn derhalve ongewijzigd gebleven: de president eur 390.900, prof.dr. A. Schilder ra eur 362.5509, drs. H.J. Brouwer eur 312.250, even9 Het salaris van prof.dr.A. Schilder ra wijkt af van dat van de andere directieleden vanwege compensatie voor lagere pensioenrechten.
dnb / Jaarverslag 2004
151
Jaarrekening
als drs. J. Koning (uitgetreden per 1 april 2004). Vanaf november 2004 ontvangen ook mr. D.E. Witteveen en mr. J.Ph.W. Klopper salaris van dnb. Per fusiedatum bedraagt hun inkomen op jaarbasis respectievelijk eur 298.000 en eur 238.40010. De totale bezoldiging ten laste van dnb van de directieleden en de uitkeringen aan voormalige directieleden (inclusief pensioenbijdrage) bedroeg in 2004 eur 1,5 miljoen (in 2003 eur 2,0 miljoen). De afname hangt samen met een mutatie in de bezetting (eur 0,2 miljoen) alsmede met lagere pensioenlasten (eur 0,3 miljoen). Tevens is in 2004 eur 0,2 miljoen vrijgevallen van een in 2003 getroffen reservering van eur 1,5 miljoen in verband met de omzetting van vut-rechten in prepensioenrechten. De per balansdatum nog openstaande bedragen van leningen en voorschotten aan directieleden bedragen eur 2,7 miljoen (2003: eur 3 miljoen). De bezoldiging van de leden van de Raad van Commissarissen is over 2004 eur 249.237 (2003: eur 278.825). De afname is veroorzaakt door een niet op volledige omvang zijnde bezetting gedurende een deel van 2004. Andere beheerskosten (10) De totale andere beheerskosten zijn in 2004 respectievelijk 2003 als volgt: eur miljoen
Inhuur- uitzendkrachten en uitbesteed werk Kosten eigen personeel (w.o. opleidingen, reis- en verblijfkosten) Huisvestingkosten Inventaris-, software- en kantoorkosten Algemene kosten
2004
2003
12
17
15
15
8
8
20
19
8
1
63
60
In 2004 is van een voorziening, die was getroffen ter dekking van kosten verband houdend met de chartale euro-omwisseling, een bedrag van eur 1 miljoen vrijgevallen ten gunste van de Overige lasten (13). In 2003 was reeds een bedrag van eur 8 miljoen vrijgevallen ten gunste van de Algemene kosten. Productiekosten bankbiljetten (12) In het verslagjaar zijn de productiekosten bankbiljetten met eur 14 miljoen gedaald ten opzichte van 2003. Deze daling hangt vooral samen met een kleiner volume aan geleverde biljetten. Overige lasten (13) In 2004 is een voorziening van eur 25 miljoen opgenomen in verband met de kosten van de reorganisatie van de bankbiljettensector. Deze reorganisatie houdt verband met het gewijzigde logistieke proces van het in omloop brengen van bankbiljetten. Hierbij zal een belangrijk deel van dit proces worden uitgevoerd door de gezamenlijke banken. Als gevolg hiervan zullen drie bankkantoren (Hoogeveen, Eindhoven en Wassenaar) van dnb uiterlijk 2008 sluiten. In 2003 is een voorziening opgenomen van eur 50 miljoen in verband met de kosten van de reorganisatie in het kader van de fusie dnb/pvk.
10 Met de Minister van Financiën zijn afspraken gemaakt over een stapsgewijze groei van het salaris van mr. D.E. Witteveen en mr. J.Ph.W. Klopper naar het normsalaris voor een dnb-directeur.
152
Mr. D.E. Witteveen bereikt dat niveau per 1 januari 2005 en mr. J.Ph.W. Klopper per 1 januari 2006.
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Kosten zbo-taken dnb voert verschillende zbo-taken uit, te weten het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en het pensioen- en verzekeringswezen en advisering inzake export- en importgaranties. Conform gemaakte afspraken wordt nadere info in een aparte publicatie weergegeven. Deze verantwoording is opgesteld met in achtneming van de vbtb (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording) beginselen die dnb voor haar zbo-taken toepast. De gerealiseerde kosten op basis van de zboverantwoording kunnen als volgt worden weergegeven:
eur miljoen
Totaal Toezicht Primaire activiteiten Ondersteuning Voorbereidingskosten Totaal
exim
38,1
36,5
20,7
19,7
1,6 1,0
0,3
0,3
0,0
59,1
56,5
2,6
Als gevolg van de fusie met de pvk zijn de kosten van het toezicht op de pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen met ingang van 30 oktober 2004 in de administratie van dnb verantwoord. Derhalve zijn in bovenstaande kostentabel twee maanden van het p&v-toezicht begrepen. Van de totale kosten ad eur 249 miljoen heeft circa eur 59 miljoen betrekking op de genoemde zbo-taken. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de dnb zbo-verantwoording 2004.
dnb / Jaarverslag 2004
153
Jaarrekening
Fusie van De Nederlandsche Bank n.v. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer Onderstaand zijn de pro forma samengevoegde resultatenrekeningen 2004 en 2003 opgenomen. Winst-en-verliesrekening eur miljoen
Samen gevoegd 2004 Netto interestbaten
659
Gerealiseerde verkoopresultaten Afwaardering op lagere marktwaarde Netto baten uit hoofde van interest, dividend, gerealiseerde verkoop-resultaten en afwaardering op lagere marktwaarde
Totaal netto baten Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijving op materiële vaste activa Productiekosten bankbiljetten Overige lasten Te verrekenen
659
-
Samengevoegd 2003
dnb 2003
pvk 2003
578
578
-
235
235
-
876
876
-
-112
-112
-
-821
-821
-
782
782
-
633
633
-
7
7
-
6
6
-
-68
-68
-
13
13
-
93
60
33
40
5
35
814
781
33
692
657
35
148
127
21
205
182
23
66
63
3
66
60
6
28
25
3
27
23
4
10
10
-
24
24
-
25
24
51
Provisie Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen Overige baten
dnb pvk 2004 1-1/30-10 2004
5
1
52
5
1
1 1
Totaal bedrijfslasten
282
249
33
375
340
35
Netto winst
532
532
-
317
317
-
Amsterdam, 12 april 2005 De Directie van De Nederlandsche Bank n.v.
Amsterdam, 12 april 2005 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank n.v.
A.H.E.M. Wellink President H.J. Brouwer A. Schilder D.E. Witteveen J.Ph.W. Klopper
J.F. van Duyne, Voorzitter P.A.F.W. Elverding, Vice-voorzitter E.H. Swaab, Secretaris F. Bolkestein A.H. van Delden T. van de Graaf J.C.M. Hovers M.J.L. Jonkhart E. Kist zkh de Prins van Oranje W.G. Tuinenburg
154
dnb / Jaarverslag 2004
Jaarrekening
Overige gegevens Accountantsverklaring Opdracht Ik heb de jaarrekening 2004 van De Nederlandsche Bank n.v., te Amsterdam gecontroleerd. De jaarrekening is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directie van de vennootschap. Het is mijn verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de jaarrekening te verstrekken. Werkzaamheden Mijn controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten. Volgens deze richtlijnen dient een controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de jaarrekening zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de directie van de vennootschap daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Ik ben van mening dat mijn controle een deugdelijke grondslag vormt voor mijn oordeel. Oordeel Ik ben van oordeel dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen op 31 december 2004 en van het resultaat over 2004 in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake deze jaarrekening. Amsterdam, 12 april 2005
dnb / Jaarverslag 2004
J.A. van Manen Registeraccountant
155
Jaarrekening
Statutaire regeling inzake winstbestemming De regeling is opgenomen in artikel 22, lid 2 van de Statuten van De Nederlandsche Bank n.v., en luidt: De winst blijkende uit de vastgestelde jaarrekening, staat ter beschikking van de algemene vergadering van aandeelhouders. Winstbestemming Met inachtneming van bovengenoemde statutaire bepaling is de winstbestemming als volgt vastgesteld: Winstbestemming 2004
2003
Toevoeging van de winst op goudverkopen aan de Algemene reserve Toevoeging aan / Afboeking op de Algemene reserve Toevoeging aan de Algemene reserve wegens te compenseren verlies 2003 door verminderde winstafdracht Uitkering aan de Staat
448
0
Resultaat over het boekjaar
532
317
0
658
27
-341
57
Van het totale resultaat, verminderd met de winst op goudverkopen, wordt 95% uitgekeerd aan de Staat, en de resterende 5% wordt toegevoegd aan de Algemene reserve. In 2004 zijn er geen goudverkopen geweest. In 2003 is de behaalde winst op goudverkopen volledig toegevoegd aan de Algemene reserve. Verliezen (ongerekend de opbrengst van goudverkopen) worden met ingang van 2003 verrekend met toekomstige winsten door middel van de winstafdracht. Dit wordt in beginsel gelijk verdeeld over zes jaar. In het 4e kwartaal van 2004 is een interim-uitkering aan de Staat gedaan ter grootte van 2/3 van de te verwachten winstafdracht, gebaseerd op een daartoe opgestelde winstraming.
1 Besluit van de Europese Centrale Bank van 6 december 2001 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (ecb/2001/15), pb nr. l 337 van 20 december 2001, blz. 52-54. 2 De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ecb in de totale uitgifte van eurobankbiljetten en het aandeel van de nationale centrale banken in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ecb (het zogenaamde Capital Share Mechanism (csm)). 3 Besluit van de Europese Centrale Bank van 6 december 2001 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met ingang van het boekjaar 2002 (ecb/2001/16), pb nr. l 337 van 20 december 2001, blz. 55-61. 4 Besluit van de Europese Centrale Bank van 21 november 2002 inzake de verdeling van de inkomsten van de ecb uit de in omloop zijnde eurobankbiljetten aan de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (ecb/2002/9). 5 Dit percentage is gerelateerd aan de effectieve deelname van 12 ncb’s in het Eurosysteem. In het gehele Stelsel participeert dnb voor 3,9955% in het kapitaal van de ecb tezamen met de 24 andere ncb’s. 6 De activa en passiva van de pvk volgens de balans per 31 december 2003 (balanstotaal eur 17 miljoen) zijn opgeteld bij de overige activa en de overige passiva van dnb per 31 december 2003. 7 Er is ook nog een zeer geringe werkvoorraad voor 16 gangbare valuta. 8 Instellingen vallende onder de Wet toezicht kredietinstellingen. 9 Het salaris van Prof.Dr.A. Schilder ra wijkt af van dat van de andere directieleden vanwege compensatie voor lagere pensioenrechten. 10 Met de minister van financiën zijn afspraken gemaakt over een stapsgewijze groei van het salaris van Mr. D.E. Witteveen en Mr. J.Ph.W. Klopper naar het normsalaris voor een dnb-directeur. Mr. D.E. Witteveen bereikt dat niveau per 1 januari 2005 en Mr. J.Ph.W. Klopper per 1 januari 2006.
156
dnb / Jaarverslag 2004