De Nederlandsche Bank Ja a r versl ag 2 0¹ 2
20¹ 2
Werken aan vertrouwen DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan duurzame welvaart in Nederland. Daarvoor werkt DNB als onafhankelijke centrale bank en toezichthouder aan: – prijsstabiliteit en een evenwichtige macro-economische ontwikkeling in Europa, samen met de centrale banken van het Eurosysteem; – een schokbestendig financieel systeem en een veilig, betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer; – solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Door onafhankelijk economisch advies uit te brengen, versterkt DNB het beleid gericht op haar primaire doelstellingen.
De Nederlandsche Bank
Uitgebracht in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 13 maart 2013.
Jaarverslag 2012
Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen © 2013 De Nederlandsche Bank nv Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 Internet: http: //www.dnb.nl E-mail:
[email protected] issn: 1566-7200
Inhoud
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad 5
Inleiding van de President 9
1 Vizier op herstel van stabiliteit en groei 29 1.1 Inleiding 29 1.2 Een pijnlijk, maar onvermijdelijk balansherstel 30 1.2.1 Balansschade bij huishoudens 30 1.2.2 Geleidelijk bufferherstel bij pensioenfondsen en banken 31 1.2.3 Budgettaire consolidatie niet uitstellen 33 1.2.4 Balansherstel drukt groei maar is onontkoombaar 33 1.3 Kredietverlening in Nederland 35 1.3.1 Beperking bancair kredietaanbod drukt bedrijfsinvesteringen 35 1.3.2 Vertraging van de hypothecaire kredietgroei 37 Box 1.1 Recente maatregelen op gebied van hypothecaire kredietverlening 39 1.4 Het groeipotentieel in het eurogebied 40 1.4.1 Waar liggen de exportkansen voor het eurogebied? 40 1.4.2 Het belang van hogere productiviteitsgroei 42 1.4.3 Een sectoraal perspectief op productiviteitsgroei 44 1.4.4 Opties voor beleid 47 1.5 Naar een toekomstbestendige en stabiele EMU 48 1.5.1 Institutionele weeffouten in de EMU 48 1.5.2 Amerikaanse lessen voor een bankenunie 49 1.5.3 Begrotingsunie en economische unie in VS en EMU 52 Box 1.2 Een federaal EMU-budget of euro-obligaties in de eindsituatie? 54 1.5.4 Rapport Van Rompuy en Blauwdruk Europese Commissie 55
2 Toezicht in verandering 57 2.1 Inleiding 57 2.2 Europees bankentoezicht 58 2.3 Financiële sector in de steigers: hoe stellen we een stabiel en efficiënt stelsel zeker 61 Box 2.1 Beleidsraamwerk systeemrelevante banken 64 2.4 Toezichtrespons op de crisis: stand van zaken en vooruitblik 66 2.4.1 Vertraging internationale hervormingsagenda 66 2.4.2 Pensioen 69 Box 2.2 Ultimate Forward Rate (UFR) 71 2.4.3 Corporate governance: structuur, werking én gedrag 72 2.4.4 Commercieel vastgoed 74 Box 2.3 Nationalisatie SNS Reaal op 1 februari 2013 74 Box 2.4 Aanbevelingen Platform Taxateurs en Accountants 77
3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.4
Een robuuste financiële infrastructuur 79 Inleiding 79 Robuuster en veiliger betalings- en effectenverkeer 79 Retailbetalingsverkeer 79 Effectenverkeer 81 Oversightstandaarden 82 Over op IBAN 83 Cash blijft belangrijk 85
I dnb / Jaarverslag 2012
Kroniek 2012 89
4 Verantwoording 91 4.1 Inleiding 91 4.2 Bereikte resultaten 91 4.2.1 Financiële stabiliteit 91 4.2.2 Monetaire taken 92 4.2.3 Betalingsverkeer 93 4.2.4 Toezicht 94 4.2.5 Statistieken 95 4.2.6 Bedrijfsvoering 95 4.3 Kostenontwikkeling 96 4.4 Corporate governance DNB 98 4.4.1 Wijzigingen van de governancestructuur van DNB 98 4.4.2 De Corporate Governance Code 98 4.5 Doelmatigheid en rechtmatigheid 98 4.6 Risicobeheersing 99 4.6.1 Beschrijving van risicobeheersing binnen DNB 99 4.6.2 Risicobeheersing specifieke risicocategorieën 99 4.6.3 Belangrijkste risico’s 100 4.6.4 Evaluatie interne risicobeheersings- en controlesystemen 101 4.6.5 In control-verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico’s 101 4.7 Financiële exposure 102 4.7.1 Monetaire operaties 102 4.7.2 Externe reserves en eurobeleggingen 103 4.7.3 Resultaten 105 4.7.4 Beheersing financiële risico’s 106 4.8 Financiële educatie en technische samenwerking 106 4.8.1 Financiële educatie 106 4.8.2 Technische samenwerking 107
5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) 109 5.1 Inleiding 109 5.2 Onze medewerkers 110 5.2.1 Diversiteit van onze medewerkers 110 5.2.2 Ontwikkeling en inzet van medewerkers 110 5.2.3 Werken bij DNB 112 5.2.4 Verandering in gedrag en cultuur van medewerkers en managers 114 5.3 Compliance en integriteit 116 5.4 Duurzame bedrijfsvoering 118 5.4.1 Milieuzorg 118 5.4.2 Groene mobiliteit 119 5.4.3 Groene ICT 120 5.4.4 Duurzaam inkopen 120 5.4.5 Optimaal (her)gebruik materialen 122 5.5 Maatschappelijke betrokkenheid 123 5.5.1 Donaties 123 5.5.2 Samen Bouwen 123
6 Verslag van de Raad van Commissarissen 125 6.1 Inleiding 125 6.2 Samenstelling, benoemingen 126 6.3 Werkzaamheden 127 6.4 Financiële Commissie 128 6.5 Honorerings- en benoemingscommissie 129
II dnb / Jaarverslag 2012
6.6 6.7 6.8
Toezichtcommissie 129 Gemeenschappelijke Vergadering 130 Onafhankelijkheidsverklaring 130
Jaarrekening 131 Balans per 31 december 2012 (na winstbestemming) 132 Winst- en verliesrekening over 2012 134 Toelichtingen op de balans per 31 december 2012 en de winst- en verliesrekening over 2012 135 1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling 135 2 Toelichting op de balans 141 3 Toelichting op de winst- en verliesrekening 164 4 Overige gegevens 173
Tabellen
1 1.1 1.2
Vizier op herstel van stabiliteit en groei Kernindicatoren beleid 49 Top-10 schuldenaars 51
3 3.1 3.2
Een robuuste financiële infrastructuur In Nederland aangetroffen valse eurobankbiljetten 86 Kosten betalingsverkeer 87
4 Verantwoording 4.1 Kosten per hoofdtaak 97 4.2 Exposure uit hoofde van de monetaire operaties 102 4.3 Samenstelling van de externe reserves en eurobeleggingsportefeuille 104 4.4 Overzicht van het boekhoudkundig resultaat 105 4.5 Performance beleggingsportefeuilles 106
5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) 5.1 V/M-diversiteit 110 5.2 Medewerkers in cijfers 114 5.3 Meldingen in verband met regeling 115 5.4 Meetgegevens 118 5.5 Meetgegevens 119
Grafieken
1 Vizier op herstel van stabiliteit en groei 1.1 Nationale balans van huishoudens 30 1.2 Reëel beschikbaar inkomen en individuele besparingen 31 1.3 Dekkingsgraad van de Nederlandse pensioensector 32 1.4 Vier conjuncturele cycli vergeleken 34 1.5 Krimp reële kredietgroei bedrijven in 2012 35 1.6 Kredietvoorwaard en bancaire bedrijfsleningen 36
III dnb / Jaarverslag 2012
1.7 Huizenprijzen en waarde woninghypotheken 37 1.8 Maximaal leenbedrag volgens bancaire normen (GHF) 38 1.9 Woonlasten van een gemiddelde koopwoning tussen 1990 en 2012 39 1.10 Landenbijdrage aan wereld bbp-groei 40 1.11 Geografische exportoriëntatie, 2011 41 1.12 Importen vanuit BRIC’s naar technologie, 2011 42 1.13 Export eurogebied naar technologie, 2011 43 1.14 Bijdrage arbeidsinput en arbeidsproductiviteit aan reële bbp-groei 44 1.15 Groei arbeidsproductiviteit per werknemer per uur 45 1.16 Decompositie van arbeidsproductiviteit per werknemer 46 1.17 Uitsplitsing houderschap schuldpapier van Amerikaanse federale overheid en staten 50
2 Toezicht in verandering 2.1 Omvang bancaire activa 61 2.2 Balanstotaal van het bankwezen in Europa 62 2.3 Ontwikkeling aantal onder toezicht staande pensioenfondsen en verzekeraars 63 2.4 Buffers van de Nederlandse bankensector 65 2.5 DNB Rentetermijnstructuur 30-09-2012 71 2.6 Bezettingsgraad van het vastgoedonderpand 75 2.7 Loan-to-value commercieel-vastgoedleningen 76
3 Een robuuste financiële infrastructuur 3.1 Schade bij banken door skimming 80 3.2 Voorbereidingen bedrijven op nieuwe standaarden voor overschrijvingen 84 3.3 Pinnen groeit, cash neemt af 85
5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) 5.1 V/M in cijfers 115 5.2 Personeelsopbouw naar dienstjaren 115
IV dnb / Jaarverslag 2012
Figuren
2 Toezicht in verandering 2.1 Beleidsraamwerk systeemrelevante banken 64 2.2 Tijdslijnen toezichtraamwerken 67 2.3 Overzichtmaatregelen sinds 2008 70
3 Een robuuste financiële infrastructuur 3.1 24 CPSS-IOSCO Oversightstandaarden voor FMI 82
V dnb / Jaarverslag 2012
Dit verslag werd afgesloten op 13 maart 2013. Toelichting Het binnenlandse product, waarin grootheden van een aantal tabellen en grafieken zijn uitgedrukt, is het bruto binnenlandse product tegen marktprijzen, tenzij anders aangegeven. Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil; niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd; . = gegevens ontbreken. Afronding Soms kloppen de tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel).
VI dnb / Jaarverslag 2012
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Vlnr: prof. dr. J. Swank, dr. J. Sijbrand, prof. dr. K.H.W. Knot, mr. A.J. Kellermann, mr. F. Elderson
Bij het vaststellen van de jaarrekening 2012 was de samenstelling van Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad van de Nederlandsche Bank als volgt: Directie President: prof. dr. K.H.W. Knot. Directeuren: mw. mr. A.J. Kellermann, dr. J. Sijbrand, mr. F. Elderson en prof. dr. J. Swank. Secretaris van de vennootschap: mw. mr. drs. L.I. van den Broek.
5 dnb / Jaarverslag 2012
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Raad van Commissarissen Voorzitter: prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan (1949, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Waarnemend lid van de Toezichtcommissie. Hoogleraar Economie en Bedrijfskunde aan de UvA. Vice-voorzitter: mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen (1961, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2007. (Einde huidige termijn: 2015) Voorzitter van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter Raad van Commissarissen van SHV Holding NV. Secretaris: mr. A.H. van Delden (1941, Ndl) * Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Toezichtcommissie. Lid van de Bankraad namens de Raad van Commissarissen. Voorzitter Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Overige leden: Prof. dr. K.P. Goudswaard (1955, Nld) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Financiële Commissie. Lid van de Toezichtcommissie. Hoogleraar Toegepaste economie en bijzonder hoogleraar Sociale zekerheid aan de Universiteit Leiden. Prof. dr. J.A van Manen (1950, Nld) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2011. (Einde huidige termijn: 2015) Voorzitter van de Financiële Commissie. Hoogleraar Corporate Governance aan de Rijksuniversiteit Groningen. Drs. F. Sijbesma (1959, Nld) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter Raad van Bestuur DSM. Mw. prof. mr. H. Vletter-van Dort (1964, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2010. (Einde huidige termijn: 2014) Voorzitter van de Toezichtcommissie. Hoogleraar bank- en effectenrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bijzonder hoogleraar effectenrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Commissaris van overheidswege benoemd: Drs. W.J. Kuijken (1952, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Financiële Commissie. Lid van de Bankraad sinds 2012. Deltacommissaris. In het verslagjaar is ir. G.J. Kleisterlee op eigen verzoek per 1 februari 2012 uitgetreden, verder is commissaris van overheidswege drs. A.H.M. de Jong per 1 april 2012 uitgetreden in verband met zijn benoeming tot directeur-generaal bij * Niet herbenoembaar 6 dnb / Jaarverslag 2012
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Drs. W.J. Kuijken is hem per 1 april 2012 opgevolgd. Drs. J.F. van Duyne is per 1 juli 2012 afgetreden als voorzitter en per dezelfde datum uitgetreden wegens het verstrijken van zijn termijn. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan is per 1 juli 2012 toegetreden en is per dezelfde datum tot voorzitter benoemd, voor een periode van vier jaar. Mr. E. Kist is per 1 september 2012 uitgetreden, drs F. Sijbesma is per die datum benoemd voor een periode van vier jaar. Prof. dr. K.P. Goudswaard is per 1 oktober 2012 benoemd voor een periode van vier jaar. Verder is de heer W.G. Tuinenburg uitgetreden per 31 oktober 2012 wegens het verstrijken van zijn termijn. Mr. A.H. van Delden is per 1 november 2012 herbenoemd voor een periode van vier jaar. Honorerings- en benoemingscommissie Mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen, voorzitter Prof. dr. A.H.G. Rinooy Kan Drs. F. Sijbesma Financiële Commissie Prof. dr. J.A. van Manen, voorzitter Drs. W.J. Kuijken Prof. dr. K.P. Goudswaard Toezichtcommissie Mw. prof. mr. H. Vletter-van Dort, voorzitter Mr. A.H. van Delden Prof. dr. K.P. Goudswaard Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan, waarnemend lid Bankraad Voorzitter: prof. dr. A.W.A. Boot (per 15 mei 2012, opvolger van prof. dr. P. Bouw) Hoogleraar Ondernemingsfinanciering en financiële markten Universiteit van Amsterdam. Leden: Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen. Prof. dr. J.H. Garretsen (per 15 september 2012, opvolger van prof. dr. A.W.A. Boot, die tot voorzitter is benoemd) Hoogleraar economie en decaan Rijksuniversiteit Groningen. Drs. W.J. Kuijken (per 1 april 2012, opvolger van drs. A.H.M. de Jong) Commissaris van overheidswege. A.J.M. Heerts (per 15 september 2012, opvolger van mw. drs. A.M. Jongerius) Voorzitter FNV in Beweging. Mr. drs. M.B.A. Keim RA (per 15 januari 2013, opvolger van R.R. Latenstein van Voorst MBA) Voorzitter van het Verbond van Verzekeraars.
7 dnb / Jaarverslag 2012
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
J.H.A.S. Biesheuvel Voorzitter MKB-Nederland. A.J. Maat Voorzitter LTO-Nederland. Drs. J. Smit Voorzitter CNV. Dr. C. van der Pol Voorzitter Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen. Mr. B. Staal Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Drs. R.T.B. Visser Voorzitter MHP. Mr. B.E.M. Wientjes Voorzitter VNO-NCW. Vertegenwoordiger namens het ministerie van Financiën: Prof. dr. J.A. Vijlbrief, Thesaurier-Generaal. Ondernemingsraad J. van Duivenbooden Drs. A.C. Eijgenraam Mw. S. Hashemi BC L.J.P. Kaizer U. Karakhalil N.C. Kloosterman (voorzitter) Mw. M.M.L. Kraal (voorzitter) B. Rif MSc MBA CCP CFE CISM J.H. Rijmers A.P. Roubroeks MSc Mr. E.B. Smid Drs. P.P.C.R. Suilen Mw. I. Voorn bba Mr. drs P.A.Wagelmans FRM J. Westerweele MC Mw. S. Koentjes (ambtelijk secretaris)
8 dnb / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Inleiding van de President
Inleiding van de President 2012 was een moeilijk jaar, maar ook een jaar waarin problemen zijn aangepakt. De aanhoudende financiële crisis heeft op grote schaal kwetsbaarheden bloot gelegd, eerst bij banken, daarna bij overheden en vervolgens breder in de economie. Onzekerheden rondom de vereiste beleidsaanpassingen en de toekomst van de muntunie hebben zich vertaald in afnemend vertrouwen, achterblijvende bestedingen, stijgende werkloosheid en een teruglopende economische activiteit. Bij groter dan verwachte schuldproblemen zijn de economische vooruitzichten van Europa, alsook van Nederland, voor de nabije toekomst verbleekt. Maar 2012 is ook het jaar waarin het fundament is gelegd voor een wending ten goede. In Europa zijn vergaande institutionele afspraken gemaakt voor meer economische beleidsdiscipline, de totstandkoming van een bankenunie en de oprichting van een steviger stabilisatiefonds. Noodsteun is tegen strikte voor waarden verstrekt aan Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje, en de econo mische onevenwichtigheden in deze landen worden met flinke beleids aanpassingen verkleind. Verder heeft de Europese Centrale Bank (ECB) krachtige instrumenten ingezet om de onomkeerbaarheid van de muntunie te herbevestigen. Ook in Nederland zijn belangrijke besluiten genomen om de economische structuur te versterken. Het nieuwe kabinet heeft maatregelen genomen om de schuldopbouw van huishoudens te keren, de arbeidsmarkt te flexibiliseren en te vergroten, en de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Bij elkaar hebben deze aanpassingen de voorwaarden gecreëerd voor een duurzame oplossing van de eurocrisis en een gezonde opleving van de Nederlandse economie. Als voorbode hiervan zijn de financiële markten tegen het jaareinde tot rust gekomen. Economisch herstel vereist volharding op de ingeslagen weg, zowel in Europa als in Nederland. Groei wereldeconomie valt tegen De groei van de wereldeconomie is in 2012 opnieuw tegengevallen. Terwijl een diepe recessie na het uitbreken van de kredietcrisis door beleidsmakers succesvol kon worden afgewend, blijkt groeiherstel moeilijker op gang te brengen. De onderliggende problemen in de ontwikkelde landen zijn groot en kunnen slechts geleidelijk worden opgelost. De voornaamste oorzaak is de ongezonde financiële situatie van huishoudens, financiële instellingen en overheden. Deze is over een periode van meer dan tien jaar ontstaan; de nodige schuldvermindering en bufferopbouw vergen eveneens tijd. Het proces van balansherstel is in de private sector inmiddels een eind op weg, maar moet in de publieke sector nog grotendeels beginnen. De duur van het hersteltraject moet dus niet worden onderschat en rekening moet worden gehouden met een mondiale groei die in de toekomst achterblijft bij het tempo voor de crisis.
11 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Het verschil tussen landen is opvallend. Landen waar de financiële sector amper is geraakt door de kredietcrisis — zoals Australië, Canada en Zweden — zijn niet belast met een aanpassingsproces en groeien het hardst. Opmerkelijk is evenwel dat de Verenigde Staten tot de snellere groeiers in de ontwikkelde wereld behoren, met een cumulatieve groei in de periode 2008-2013 van meer dan 5%. De rol van dit land als motor voor de wereldeconomie wordt hier andermaal mee bevestigd. Verklaringen voor dit groeiherstel kunnen worden gevonden in de voortvarendheid waarmee de particuliere sector zijn schulden heeft verminderd en het bankwezen zijn buffers heeft aangevuld. Dit sluit aan bij de les uit de Scandinavische bancaire crisis van twintig jaar geleden, dat economisch herstel een aangesterkte financiële sector vereist. Omgekeerd laat de Japanse ervaring zien dat groei niet overtuigend terugkeert zolang scheve balansen in de financiële sector voortbestaan. Voorts speelt mee dat de Amerikaanse vraaguitval met een enorme begrotingsimpuls is opgevangen. Hierdoor zijn echter nieuwe risico’s ontstaan en de grenzen van dit stimulerend overheidsbeleid zijn in zicht. De tegenovergestelde ervaringen na hun bancaire crises van enerzijds Scandinavië en anderzijds Japan zijn ook op budgettair terrein illustratief: terwijl de Scandinavische landen de overheidsfinanciën snel op orde brachten en economische groei herstelden, blijft de Japanse economie kwakkelen onder de druk van een torenhoge staatsschuld. Opvallend is verder dat de opkomende landen zich niet hebben kunnen onttrekken aan de groeivertraging in de ontwikkelde landen. De opkomende landen vertegenwoordigen weliswaar een toenemend aandeel van de wereld productie (50% in 2012) en een nog groter aandeel van de mondiale economische groei (80%), zij blijken nog niet in staat de aanjagende rol in de wereldhandel over te nemen. Dit is mede toe te schrijven aan de verticale integratie van productieprocessen via de wereldhandel, waardoor de ontwikkelde landen, met de VS voorop, de drijvende kracht blijven. Overigens is opmerkelijk dat de conjunctuurcycli van Brazilië, Rusland, India en China in recente jaren een sterke correlatie met die van het eurogebied zijn gaan vertonen. Naast de evidente invloed van toegenomen handelsbetrekkingen met het eurogebied, komt dit door financiële integratie via onderlinge bancaire vorderingen. Dit alles wijst op de grote onderlinge afhankelijkheden in de wereldeconomie en onder streept het belang van een evenwichtige internationale beleidsbepaling die rekening houdt met externe effecten. Dat geldt ook op het gebied van wissel koersen, waarmee landen een zwakke binnenlandse conjunctuur kunnen trachten te steunen maar geen duurzaam voordeel kunnen halen. Concurrerende depreciaties dienen in internationale beleidsafstemming te worden tegengegaan, met name bij landen met sterke externe posities. Het Europees aanpassingsproces vordert De kredietcrisis van 2008 legde kwetsbaarheden in bancaire stelsels en overheids financiën bloot die vanaf 2010 hebben geleid tot een aanzwellende schulden crisis in Europa. Grote financiële onzekerheden hebben het vertrouwen gedrukt en de bestedingen afgeremd, met een zichzelf versterkende dynamiek. De Europese economie verloor aldus opnieuw momentum. De financiële spanningen namen vooral toe in het eurogebied, omdat individuele landen over minder eigen beleidsruimte beschikken om aanpassingsprocessen te verzachten. Mede hierdoor ontstonden twijfels over de houdbaarheid van de muntunie en droogden sommige financieringsmarkten op. In deze omstandigheden hebben risico’s bij banken en overheden elkaar meer dan elders versterkt. Om de negatieve spiraal te doorbreken zijn langs drie sporen maatregelen genomen: beleidsveranderingen om excessieve schulden in tekortlanden te verlagen en
12 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
economische structuren te verstevigen; officiële steun om de financierings behoefte in de tussentijd te overbruggen; en institutionele versterkingen om toekomstige beleidsontsporingen te voorkomen. In alle perifere landen — Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje — heeft het enige tijd geduurd voordat de onvermijdelijkheid van diepe hervormingen tot de politiek doordrong. Hierdoor is kostbare tijd verloren gegaan en is de aanpassingslast voor zowel de getroffen landen als de partners in het eurogebied verzwaard. Inmiddels zijn beleidswijzigingen in al deze landen ingezet en nemen de onevenwichtigheden in een indrukwekkend tempo af. Zo is het primaire begrotingstekort van de gezamenlijke perifere landen teruggebracht van 5,3% bbp in 2009 tot 0,9% bbp in 2012, is het verlies aan concurrentiekracht sinds het begin van de EMU voor ongeveer de helft ingelopen en is het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans verminderd van 6,9% bbp in 2008 tot 1,2% bbp in 2012. Deze ontwikkelingen zetten zich door in 2013, met verwachte overschotten op zowel de gezamenlijke primaire begroting als de lopende rekening. Ierland loopt in dit aanpassingsproces voorop. De arbeids kosten per eenheid product zijn hier in vier jaar tijd met ruim 15% gedaald, waardoor de concurrentiepositie is hersteld en de economie weer groeit. De financieringsbehoefte in de periferie heeft echter zo’n omvang, dat een aantal landen de problemen niet zelfstandig kan oplossen. De noodzakelijke externe steun wordt tegen strikte beleidsvoorwaarden verstrekt, onder regie van de Trojka — het trio van de Europese Commissie, de ECB en het IMF. In het geval van Griekenland bleek de overheidsschuld evenwel te groot om met beleidsaanpassingen te corrigeren en werd in april 2012 de grootste schuld herstructurering ooit ordelijk doorgevoerd. Om de noodfinanciering van het eurogebied een robuuste structuur te geven, is in september het Europees Stabiliteits Mechanisme van start gegaan, met een leencapaciteit van EUR 500 miljard. Afgesproken is dat banken desnoods recht streeks door dit mechanisme kunnen worden geherkapitaliseerd om zwakke instellingen los te kunnen koppelen van nationale overheden. Overigens is de betrokkenheid van het IMF bij de internationale steunoperaties waardevol, deels vanwege de extra financiële armslag, maar vooral om de expertise en objectieve blik. Deze IMF-betrokkenheid is er mede gekomen op aandrang van Nederland, dat in het najaar de krachten in het IMF bestuur heeft gebundeld met België en voortaan een gezamenlijke bestuurszetel bekleedt. Naar een houdbare muntunie Voor vertrouwensherstel in de muntunie zijn ook institutionele versterkingen nodig, zo leert de ervaring van de afgelopen jaren. In de kern is de boodschap dat een monetaire unie niet houdbaar is zonder een vergaande mate van economische integratie. Aan deze economische integratie zitten drie essentiële dimensies: de overheidsfinanciën, de concurrentiepositie en de financiële sector. Enerzijds zijn sterk uiteenlopende ontwikkelingen in nationale begrotingen, concurrentiekracht en kredietverlening uiteindelijk inconsistent met een muntunie. Anderzijds maken gezonde publieke financiën, flexibele markten en solide banken het mogelijk om schokken binnen een muntunie soepel op te vangen. Het Verdrag van Maastricht heeft hier onvoldoende aandacht voor gehad. Dit wordt nu rechtgetrokken, met verstrekkende afspraken over begrotingsdiscipline, economische beleidscoördinatie en een bankenunie.
13 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Het beeld dat schuldproblemen bij overheden met marktdiscipline kunnen worden voorkomen en alleen optreden in opkomende economieën en ontwik kelingslanden, is in 2012 definitief herzien. Bovendien is gebleken dat overheden in het eurogebied, ondanks schuldposities die gemiddeld genomen kleiner zijn dan in andere ontwikkelde landen, kwetsbaarder zijn voor verlies van markt vertrouwen. Dit komt omdat deze landen niet beschikken over eigen centralebankinstrumenten als rente en wisselkoers, waardoor de begroting een zwaardere rol in de stabilisering van de nationale economie vervult. Anders gesteld, het ontbreken van nationale monetaire stabilisatoren en van supranationale budgettaire stabilisatoren impliceert dat de individuele eurolanden hogere buffers moeten hebben om uiteenlopende economische ontwikkelingen op te vangen. Harde afspraken over beleidsdiscipline zijn hiertoe onmisbaar. De noodzaak van strengere begrotingsregels wordt breed erkend en heeft inmiddels geleid tot meerdere amendementen in het Stabiliteits- en Groeipact. Hiermee zijn de preventieve en correctieve onderdelen aangesterkt, inclusief een doelstelling voor begrotingsevenwicht in nationale wetgeving, een sterkere positie van de verantwoordelijke Europese commissaris en dwingende bepalingen die alleen met een gekwalificeerde meerderheid kunnen worden afgewezen. Dit zijn stevige stappen. Wenselijk is dat hierbij meer nadruk komt te liggen op het schuldplafond voor overheden van 60% bbp en dat de mogelijkheid van politieke sancties in plaats van financiële sancties wordt uitgewerkt. In het verlengde hiervan is ook de ingezette versterking van de economische beleidscoördinatie welkom. Deze krijgt vorm via de Macro Economische Onevenwichtigheden Procedure (MEOP), waarmee structurele hervormingen kunnen worden afgedwongen en economische groei kan worden bevorderd. Ook hier zijn aan gescherpte sancties en strengere beslisregels wenselijk, teneinde scheefgroeiende concurrentieverhoudingen voortaan in een eerder stadium tegen te gaan. Een bankenunie op komst Het meest vergaande besluit om de muntunie te versterken betreft de totstand koming van een bankenunie. De ongekende snelheid waarmee de eerste stappen zijn gezet — binnen zes maanden vanaf het voorstel op de Eurotop eind juni tot het akkoord over Europees toezicht in december — tekent de vastberadenheid van de politiek om de fundering van de muntunie te verstevigen. Gekoerst wordt op een start in het voorjaar van 2014. Hoofddoel van een bankenunie is de soliditeit van het bankwezen op het niveau van het eurogebied te bestendigen, zodat de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden op nationaal niveau wordt doorbroken. Ter illustratie van hoe besmettingsrisico’s tussen deze twee sectoren worden verminderd: terwijl de balans van ING bank ongeveer anderhalf keer het bbp van Nederland bedraagt, komt die van Deutsche bank — de grootste financiële instelling in de bankenunie — overeen met ‘slechts’ een kwart van het bbp van het eurogebied. Een bankenunie geeft ook een nieuwe impuls aan de interne markt voor financiële dienstverlening en sluit aan bij het grensoverschrijdende karakter van het Europese bankwezen. De essentie van de bankenunie wordt gevormd door de drie-eenheid toezicht, resolutie en depositogarantie. Voor een brede risicospreiding en consistente besluitvorming zullen deze drie onderdelen in het eindstadium allemaal Europees moeten zijn geregeld. Op de korte termijn, waarin het prudentiële toezicht reeds naar het Europese niveau verschuift, zal dat ook moeten gelden voor resolutie, zijnde de afwikkeling van een falende bank. Anders kan spanning ontstaan tussen de besluiten van de toezichtautoriteit en die van de nationale autoriteit die de instelling afwikkelt en de eventuele financiële gevolgen draagt.
14 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Ook zou de band tussen nationale banken en overheden blijven bestaan. Minder urgent, maar voor een consistente eindsituatie eveneens wenselijk, is dat de garantie op deposito’s ook Europees wordt geregeld. Hiervoor is eerst nodig dat de methodiek en financiering van depositogarantie in lidstaten convergeren. Dit vergt tijd. Hoe dan ook, deze verschuivingen impliceren een verdergaande risicodeling tussen de eurodeelnemers. Daarom is het raadzaam alle banken voorafgaand aan de start grondig door een externe partij te laten doorlichten, zodat geen verborgen risico’s migreren naar de bankenunie. Ook dient de resolutiewetgeving in het eurogebied te zijn versterkt, zodat eventuele verliezen neerslaan bij risicodragende financiers, terwijl kritische economische functies worden beschermd en de kosten voor de belastingbetaler en depositohouders worden geminimaliseerd. De concrete werkwijze van het Europese toezicht op banken wordt de komende tijd uitgewerkt. Belangrijk is dat de ECB exclusief bevoegd wordt voor het toezicht op alle banken, zodat dit toezicht overal even streng is en een gelijk speelveld wordt bevorderd. Vanzelfsprekend zullen nationale toezichthouders, zeker in het begin, het leeuwendeel van de uitvoerende werkzaamheden verrichten. Zodoende wordt de expertise en gezamenlijke capaciteit goed ingezet en de continuïteit gewaarborgd. Het is evenwel aannemelijk dat enige capaciteit gaandeweg zal verschuiven naar het centrum. Daarnaast is belangrijk dat het toezicht op individuele instellingen binnen de ECB helder wordt gescheiden van de monetaire besluitvorming, om de onafhankelijkheid en geloofwaardig heid van de ECB als monetaire autoriteit te beschermen. Europees monetair beleid in tijden van crisis De financiële crisis in het eurogebied heeft het monetaire beleid van het eurogebied in het verslagjaar voor buitengewoon grote uitdagingen geplaatst. Banken werden geconfronteerd met een nijpende liquiditeitschaarste. Terwijl de beleidsrente amper verder kon worden verlaagd, belandde de economie in een recessie. En op financiële markten ontstonden verwachtingen dat landen de muntunie zouden verlaten. Hierdoor fragmenteerden de financiële markten en liepen de monetaire condities binnen het eurogebied steeds verder uiteen. Dit belastte vooral de perifere landen, die met flink oplopende rentes in een negatieve spiraal terecht kwamen. Maar ook in Nederland leidde de fragmentatie van financiële markten in combinatie met een grote afhankelijkheid van buiten landse financiering tot relatief hoog blijvende hypotheekrentes. In deze omstan digheden is de ECB tot de grenzen van haar mandaat gegaan om de eenheid van de muntunie boven iedere twijfel te verheffen, een gelijkmatige monetaire transmissie te bevorderen en het economische groeiherstel te steunen. Omdat het conventionele beleid door de fragmentatie van de financiële markten minder effectief was geworden, heeft de ECB innovatieve monetaire instrumenten ingezet om de crisis het hoofd te bieden. Zo zijn de liquiditeitsspanningen begin 2012 teruggebracht door banken voor drie jaar ruim EUR 1 biljoen aan financiering te verstrekken via Very Long Term Refinancing Operations, ofwel VLTRO’s. Naast de omvang van deze monetaire operatie was ook de tijdsduur uitzonderlijk. Daardoor konden banken hun liquiditeits behoefte voor langere tijd veiligstellen en onzekerheden rondom hun financieringsvooruitzichten aanmerkelijk terugbrengen. In juli is de beleids bepalende herfinancieringsrente met een kwart procentpunt verminderd tot het nieuwe laagterecord van 0,75%, waarbij de depositorente zelfs naar nul is gebracht. Tot slot heeft de ECB in september aangekondigd grootschalig te zullen interveniëren bij verstoringen in obligatiemarkten van overheden die een
15 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
aanpassingsprogramma naar behoren uitvoeren. Deze interventies, zogenoemde Outright Monetary Transactions (OMT’s), zullen niet gericht zijn op een bepaald renteniveau of -verschil, maar op het tegengaan van opsplitsings verwachtingen in de renteontwikkeling. Met dit instrument markeert de ECB dat scenario’s voor het uiteenvallen van de muntunie worden uitgesloten. Deze onconventionele monetaire maatregelen hebben hun uitwerking niet gemist. In algemene zin kan worden vastgesteld dat de inflatieverwachtingen in het eurogebied goed verankerd zijn gebleven, de fragmentatie van financiële markten is afgenomen en een destructief deflatiescenario zoals tijdens de eerdere financiële crisis in Japan is voorkomen. Meer specifiek brachten de VLTRO’s de financiële markten tijdelijk tot rust, maar bleken deze op zichzelf onvoldoende om het marktsentiment echt te keren. Dit gebeurde in de zomer, na de aankondiging van mogelijke OMT-interventies. Nadat de onzekerheden rond de financiering van banken waren teruggebracht, werden nu ook de excessieve risico’s rond de financiering van overheden verminderd. Renteverschillen tussen de kernlanden en de periferie, die tot dan toe een verhoogd risico van euro splitsing weerspiegelden, liepen in de tweede helft van het jaar dan ook sterk terug. Tegelijk kwam de kapitaalstroom uit de perifere naar de kernlanden tot staan en keerde deze zelfs in beperkte mate om. De onevenwichtigheden in het betaalsysteem van het eurogebied (Target2), die in de zomer een toppunt van nipt onder EUR 1 biljoen bereikten, zijn hierdoor met ruim een kwart afgenomen. De financieringsmarkten openen weer voorzichtig voor zwakkere banken en in de periferie herstellen Ierland en Portugal geleidelijk hun markttoegang. Het OMT-instrument is effectief gebleken, zonder dat het tot nog toe werkelijk is ingezet. Dit nieuwe instrument verschilt op essentiële punten van het eerdere en inmiddels definitief stopgezette Securities Market Programme (SMP), waarmee het disfunctioneren van bepaalde staatsobligatiemarkten in 2010-2011 werd tegengegaan. Zo zijn de OMT-interventies in beginsel niet begrensd, genieten zij geen bevoorrechte crediteurenstatus en zijn zij uitdrukkelijk gekoppeld aan goed beleid. Hierdoor is de ECB-slagkracht evident, worden andere financiers niet afgeschrikt en wordt gezond beleid bevorderd. De condi tionaliteit verbonden aan het OMT-instrument lost ook het coördinatie probleem tussen budgettaire en monetaire autoriteiten op. Omdat de interven ties worden gesteriliseerd, hebben deze in principe geen inflatoire gevolgen. Tot slot een paar woorden over de monetaire strategie van het Eurosysteem. Onlangs is geopperd het monetaire beleid primair te richten op de nominale groei van de economie, in plaats van op prijsstabiliteit. Ook is gesuggereerd economische variabelen zoals de werkgelegenheid op te nemen als beleidsdoel stelling, naar het voorbeeld van de Federal Reserve die het rentebeleid mede afhankelijk heeft gemaakt van de werkloosheid. De recente ervaringen laten echter zien dat de strategie van het Eurosysteem gericht op prijsstabiliteit voldoende flexibiliteit biedt om reëel economische factoren mee te wegen. Bovendien zouden deze voorstellen de centrale bank mede verantwoordelijk maken voor structurele ontwikkelingen waar het monetaire beleid weinig invloed op heeft. Dit zou de beleidsverantwoordelijkheden vertroebelen. Ook zouden diverse statistische en communicatieve complicaties optreden. Met een gemiddelde inflatie van grosso modo 2% sinds het begin van de EMU, ofwel in lijn met de doelstelling van dichtbij maar onder 2% op middellange termijn, is er alle aanleiding de bestaande strategie te koesteren. De uitdaging is veeleer hoe, binnen deze strategie, meer gewicht toe te kennen aan het tegengaan van de opbouw van financiële onevenwichtigheden in goede tijden.
16 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Een grondige evaluatie van de monetaire strategie in de komende jaren zal moeten verduidelijken welke rol financiële variabelen spelen in de beleids bepaling en hoe verwachtingen over dit beleid richting te geven. Toegenomen risico´s voor het Eurosysteem De vergaande ingrepen van de ECB hebben de financiële risico’s voor het Eurosysteem, inclusief DNB, verhoogd. De balans van het Eurosysteem is in ruim een jaar met meer dan de helft gegroeid en komt nu overeen met ongeveer een derde van de economische productie in het eurogebied. Tegelijk functio neert de geldmarkt nog stroef, is het marktvertrouwen nog broos en zijn de onderliggende spanningen niet opgelost. Deze spanningen kunnen zo weer oplopen bij beleidsontsporingen in een land of haperingen in de Europese plannen om de institutionele structuur van de muntunie te versterken. Met haar monetaire maatregelen heeft de ECB dus vooral tijd gekocht voor overheden en banken om de eigen balansen op orde te brengen en voor Europese politici om de noodzakelijke, eerder geschetste institutionele versterkingen van de muntunie te realiseren. De toegenomen financiële risico’s zijn aanleiding geweest te overleggen met de minister van Financiën inzake een garantie op de crisis-gerelateerde exposures van DNB. Het kabinet en het parlement hebben ingestemd met een dergelijke garantie, die afloopt op het moment dat de risico’s weer tot normale niveaus zijn gedaald. De Nederlandse economie hapert De Nederlandse economie stokt, maar staat er in de basis goed voor. Inter nationale vergelijkingen wijzen dit uit. De concurrentiepositie is nog immer sterk, de participatiegraad is hoog, de beroepsbevolking is goed opgeleid, de arbeidsmarkt is op veel onderdelen flexibel, de infrastructuur is sterk ontwikkeld, voor pensioenverplichtingen is veel gespaard en de overheid heeft een hoge kredietstatus. Er zijn zeker verbeterpunten, maar de uitgangspositie is gunstig. Dit roept de vraag op waarom de Nederlandse economische ontwikke ling achter blijft bij het Europese gemiddelde. Terwijl de genoemde indicatoren een plek in de Europese kopgroep rechtvaardigen, krimpt de Nederlandse economie in 2012 0,7% en in 2013 naar verwachting 1,0% meer dan Europa als geheel. De afgelopen vijf jaar bleef de Nederlandse groei cumulatief 4,2% achter bij Duitsland. De oorzaken van deze teleurstellende ontwikkeling liggen in belangrijke mate in de periode 1990-2000, toen de huizenprijzen met 160% stegen, de AEX-beurs koers met 450% omhoog schoot en het vermogen van huishoudens met naar schatting EUR 1 biljoen groeide — ofwel jaarlijks met gemiddeld 55% van het beschikbare gezinsinkomen. Dit gaf in die periode een krachtige impuls aan de consumptieve bestedingen, ook al vond die vermogenstoename voor de meeste huishoudens alleen op papier plaats. De aanhoudende huizenprijsstijgingen waren een specifiek Nederlands verschijnsel, dat vooral kan worden toegeschreven aan de stimulerende invloed van de hypotheekrenteaftrek en een verruiming van het kredietbeleid van banken. De huizenprijsstijging werd aldus gevoed door een forse kredietgroei (260%) en had daarmee kenmerken van een zeepbel: juist toen de vermogens hard stegen, stegen ook de schulden. De gezinsschulden zijn in deze periode meer dan verdubbeld van 76% tot 163% van het netto gezinsinkomen en het balanstotaal van het bankwezen liep op van 190% tot 275% bbp (exclusief securitisaties). De gevreesde correctie op de
17 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
huizenmarkt heeft vervolgens geleidelijk plaatsgevonden, met relatief stabiele prijzen in de eerste jaren van deze eeuw en een prijsdaling van bijna 20% sinds de piek in 2008. Zoals de prijsstijgingen in de jaren negentig de economische consumptie en productie opstuwden via positieve vermogenseffecten en impulsen aan de bouw en de financiële sector, zo werkt de huidige prijsdaling door in negatieve vermogenseffecten en een afnemende vraag naar bouwactivi teiten en gerelateerde financiële diensten. De uitslagen van deze cyclus zijn versterkt door het kapitaalgedekte pensioenstelsel, waarbij premies in de jaren negentig werden verlaagd en deze in de afgelopen tien jaar ter compensatie van kapitaalverliezen juist weer zijn verhoogd. Deze ontwikkelingen onderstrepen de waarde van een evenwichtige financiële ontwikkeling en van beleid dat overmatige schuldopbouw tegengaat. Daarom is het goed dat de fiscale prikkel wordt verminderd om zo veel en zo lang mogelijk te lenen voor de aanschaf van een eigen huis. De invoering van macro prudentieel beleid draagt hier eveneens aan bij, bijvoorbeeld door de geleidelijke verlaging van hypotheekleningen in verhouding tot de onderpandwaarde en de toekomstige contracyclische buffers in bancaire kapitaaleisen. De balans problemen van huishoudens en banken worden aldus stapsgewijs opgelost. Ondertussen is de huizenmarkt op zoek naar een nieuw evenwicht. Terwijl de verkrapping van kredietvoorwaarden wijst op een verdere prijscorrectie, suggereren betaalbaarheidsindicatoren voor de ontwikkeling van hypotheek lasten ten opzichte van inkomens dat een verdere daling beperkt kan blijven. De neerwaartse invloed van deze balanscorrecties op de bestedingen en de kredietverlening roept de vraag op waar het economische herstel vandaan gaat komen. Het gebruikelijke Nederlandse patroon is dat de export als eerste opleeft, gevolgd door de investeringen, waarna ook de consumptie aantrekt. Wat dat betreft is het Nederlandse bedrijfsleven, dankzij een goede concurrentiepositie en ruime kasmiddelen, goed gepositioneerd om te profiteren van het verwachte herstel in de wereldhandel. Eerste tekenen van opleving zijn te zien in de toenemende orderportefeuilles van exporteurs, die tegenwicht bieden aan de achterblijvende binnenlandse vraag. Een vervolgvraag is of Nederland moet vasthouden aan het ingezette pad voor begrotingsconsolidatie. Om meerdere redenen verdienen uitvoering van de overeengekomen maatregelen in 2013 en doorgezette tekortverlaging vanaf 2014 prioriteit, ook bij de huidige ongunstige conjuncturele omstandigheden. Hoofdreden ligt in de verslechterde overheidsfinanciën, met een schuldquote die in vijf jaar tijd met ruim 25% bbp is opgelopen en inmiddels significant boven het afgesproken plafond van 60% bbp ligt. Voortzetting van het buiten sporige overheidstekort zou de risico-opslag in de Nederlandse rente kunnen vergroten en daarmee het voordeel van de thans historisch lage rentestanden deels teniet doen. Het zou ook onze bewegingsruimte voor stabilisatiebeleid in de toekomst verbruiken: een reservetank kun je maar één keer leeg rijden. Wat dat betreft laat internationaal onderzoek zien dat hoge schuldratio’s in toenemende mate slecht zijn voor economische groei. Bij dit alles zou uitstel van aanpassingen ook onverstandig zijn met de vergrijzing in aantocht. Kortom, het devies is een beleid gericht op duurzame en houdbare publieke financiën. Daarbij blijkt de schokgevoeligheid van de Nederlandse begroting veel groter dan eerder geschat. Het voorkomen van procyclische ombuigingen in slechte tijden, vereist een meer behoedzaam beleid in goede tijden. Bij een beoordeling van het budgettaire beleid moet ook worden gekeken naar de kwaliteit van de ombuigingen en de verdere beleidsmix. Terwijl de achter
18 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
blijvende groei in recente jaren mede verband hield met een gebrek aan structurele hervormingen, heeft het nieuwe regeerakkoord hier onmiskenbaar verandering in gebracht. Zo heeft het kabinet stevige maatregelen aangekondigd om de arbeidsmarkt te flexibiliseren en de AOW-leeftijd versneld te verhogen. Dit laatste sluit aan bij de toegenomen levensverwachting alsook de stijging in de effectieve pensioenleeftijd met gemiddeld vier maanden per jaar in de afgelopen zeven jaar. Hierbij wordt al steeds vaker doorgewerkt na het 65e jaar. Voldoende opleidingsinspanningen en loonflexibiliteit bij ouderen zijn belangrijk om deze trend door te zetten. De invloed op de huizenmarkt van minder fiscale subsidie op hypotheken is verzacht door de verlaging van de overdrachtsbelasting permanent te maken. De grote Nederlandse financiële sector Nederland is een hoogontwikkeld land waar veel wordt gespaard, risico’s breed worden gespreid en veel inkomen te danken is aan internationale handel. Nederland heeft traditioneel ook veel financiële expertise. Bij zo’n land hoort een brede en krachtige financiële sector, die vertakkingen in het buitenland heeft. Naar de toekomst kijkend is het evenwel aannemelijk dat de financiële sector een gematigde ontwikkeling tegemoet gaat, zo niet enige verdere krimp laat zien. Verplichte aflossingen op hypotheken en afnemende fiscale voordelen van schuld- en pensioenopbouw zullen zich immers vertalen in een geringere vraag naar financiële producten. Tegelijk worden veel buitenlandse activiteiten van financiële instellingen sinds 2008 afgebouwd, nadat deze een teleurstellend rendement hadden laten zien. De Nederlandse financiële sector is niet alleen groot, maar ook geconcentreerd. Dit geldt vooral voor het bankwezen, waar de hoge concentratiegraad door de recente perikelen overigens verder is opgelopen. De hoge concentratiegraad impliceert evenwel dat essentiële bancaire functies zoals de kredietverlening en het betalingsverkeer in Nederland bij een klein aantal instellingen zijn onder gebracht. Daarbij is de omvang van hun deposito’s te groot om een eventueel faillissement via het depositogarantiestelsel op te kunnen vangen. Deze instel lingen zijn aldus ‘systeemrelevant’, in de zin dat zij onmisbaar zijn voor een goed functioneren van de Nederlandse economie. Omdat deze instellingen te belangrijk zijn om failliet te gaan, genieten zij impliciet staatssteun en kunnen zij zich deels onttrekken aan marktdiscipline. Dit is problematisch. Een van de lessen van de crisis is immers dat de risico’s van systeemrelevantie krachtig moeten worden teruggedrongen. DNB bestrijdt de risico’s van systeemrelevantie op diverse manieren, in lijn met de internationale voorstellen van de Financial Stability Board. Om te beginnen staan systeemrelevante instellingen onder strenger toezicht en worden hogere eisen aan hun risicobeheer gesteld. Ten tweede gaan voor Nederlandse systeem relevante banken in de toekomst 1-3 procentpunt hogere kapitaaleisen gelden, bovenop de andere aangescherpte eisen. Verder hebben deze banken afgelopen jaar in samenwerking met DNB herstelplannen opgesteld, waarin maatregelen zijn opgetekend om in een crisis overeind te blijven. Als sluitstuk van dit beleid worden komend jaar voor ieder van deze instellingen afwikkelplannen ontwikkeld, die uiteen zetten hoe de instelling desnoods kan worden ontmanteld met behoud van de kritische activiteiten en tegen minimale kosten voor overheid en depositohouders. Hoe steviger deze plannen zijn, des te minder aanleiding om banken met regelgeving functioneel of geografisch te scheiden. Overigens zal de komst van de Europese bankenunie het probleem van systeemrelevante instellingen verder verlichten. De directe kosten van het
19 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
onverhoopt falen van een grote instelling zullen breder kunnen worden gespreid. Maar bepaalde banken zullen in landen nog steeds moeilijk vervang baar zijn, zodat specifiek beleid voor systeemrelevante instellingen nodig zal blijven. Een ander kenmerk van de Nederlandse financiële sector is de sterke afhankelijk heid van marktfinanciering. Deze is te herleiden tot de omvangrijke hypotheek portefeuilles van banken, die hun aangetrokken deposito’s verre overstijgen. Tegelijk zijn de besparingen bij pensioenfondsen overwegend in het buitenland belegd. Daardoor zijn de banken voor hun financieringsbehoefte in sterke mate aangewezen op de internationale kapitaalmarkten. De omvang van het deposito financieringsgat is de laatste jaren stabiel (rond EUR 460 miljard) en zal bij een doorzettende depositogroei en vertraagde kredietgroei naar verwachting geleidelijk teruglopen, maar dit is een langdurig proces. In de transitieperiode naar lagere schuldratio´s blijven de financieringsrisico’s hoog. Deze kwetsbaarheid kan langs diverse sporen worden verminderd. Het kabinets beleid om de schuldopbouw bij huishoudens te beperken vormt hierbij de basis. Een aansterkende kapitaalpositie van banken steunt in de tussentijd het markt vertrouwen. Daarbij kan standaardisatie van Nederlandse hypotheken de financiering via securitisaties bevorderen. Ook lijkt het aandeel van Nederlandse hypotheken in de beleggingen van pensioenfondsen in enige mate te kunnen toenemen, zonder dat ongewenste concentratierisico’s ontstaan. Dit zal evenwel tegen marktconforme vergoedingen moeten plaatsvinden, zodat het voor pensioenfondsen aantrekkelijk is in deze financiering te voorzien. In dit verband wordt ook gedacht aan varianten voor een Nationale Hypotheekbank die gegarandeerd schuldpapier uitgeeft, waarmee een deel van de hypothecaire kredietverlening kan worden gefinancierd. Bij de uitwerking van mogelijke varianten is van belang dat overheidsgaranties niet sterk toenemen en gepaard gaan met kostendekkende vergoedingen. Ook dient de prikkel voor een goed risicobeheer onverminderd bij de banken te liggen, bij voorbeeld doordat zij eventuele verliezen als eerste dragen. Het bankwezen in woelig vaarwater De huidige omstandigheden zijn lastig voor het bankwezen, dat nog altijd kampt met de naweeën van de kredietcrisis. Terwijl sommige instellingen gebukt gaan onder slechte kredieten uit het verleden, leidt de voortdurende economische malaise tot hogere kredietrisico’s en dito financieringskosten. Ondertussen worden ook de prudentiële eisen opgeschroefd en zal moeten worden bijgedragen aan een depositogarantiefonds. Dit zijn broodnodige versterkingen, waarvan de invoering is getemporiseerd om de economie niet overmatig te belasten. Hier bovenop is een bankbelasting ingevoerd en wordt een belasting op financiële transacties overwogen. De moeilijke omstandigheden zijn zichtbaar in lagere ratings van de meeste Nederlandse banken in het afgelopen jaar. Zorgelijk is als de kwetsbare bank balansen leiden tot beperking van de kredietverlening, omdat dit de economische ontwikkeling en daarmee ook het bancaire herstel tegenwerkt. De sterk vertraagde kredietverlening — in reële termen zelfs negatief — is deels toe te schrijven aan een verminderde kredietvraag en aan terecht strengere kredietvoorwaarden. Maar duidelijk is dat de knellende balansverhoudingen in het bankwezen ook een rol spelen en dat een toenemend aantal krediet verzoeken, met name van het mkb, niet wordt gehonoreerd. Dit onderstreept het belang van balansherstel. In dit verband kan worden gewezen op de inter
20 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
nationale ervaring dat versterking van bancaire kapitaalposities een bepalende factor is in de snelheid waarmee economieën de weg weer omhoog vinden. Waar de hypothecaire kredietverlening vooral bepaald wordt door de beschik baarheid van financiering, hangt de meer risicovolle zakelijke kredietverlening vooral af van de beschikbaarheid van kapitaal. Het afgelopen jaar is enige voortgang geboekt met solvabiliteitsversterking. Bemoedigend is dat dit vooral heeft plaatsgevonden via versterking van het eigen vermogen van de banken en amper via balanskrimp. Hoewel de Nederlandse banken in termen van de risicogewogen kapitaalratio tot de inter nationale kopgroep behoren, blijven zij gemeten naar de simpele, ongewogen hefboomratio achter bij de concurrentie. De komende tijd zullen de inspan ningen om de eigen vermogensposities te versterken dan ook onverminderd moeten worden voortgezet. Aangezien markten zo goed als gesloten zijn voor kapitaaluitgiftes, is dit vooral afhankelijk van winstinhouding. Voor dividend uitkeringen zal geen, of nagenoeg geen, ruimte zijn. Banken kunnen dit gezond makingsproces bespoedigen door verdere kostenbeperking. Hiervoor lijkt ruimte te bestaan; zo zijn de lonen in de jaren voor de crisis beduidend sterker gestegen dan elders in de economie, terwijl de toen hoge winsten later vertekend en excessief bleken. De kapitaalschaarste impliceert overigens ook dat additionele belastingheffing op banken relatief zwaar op de kredietverlening drukt. Met het oog op economisch herstel is grote terughoudendheid ten aanzien van deze vorm van begrotingsaanpassing op zijn plaats. Een specifiek zorgpunt voor het bankwezen is de markt voor commercieel vastgoed, waar de prijzen vier jaar op rij dalen en afschrijvingen sinds de krediet crisis cumuleren. Hier spelen zowel structurele als conjuncturele factoren, en het aanbodoverschot is hardnekkig. Banken zijn kwetsbaar door de uitzettingen aan vastgoedpartijen van bijna EUR 100 miljard (waarvan ongeveer EUR 80 miljard in Nederland) en door het gebruik van vastgoed als onderpand bij andere leningen. Begin 2013 heeft de malaise op de vastgoedmarkt geleid tot acute problemen bij SNS Reaal, dat een relatief grote en slechte vastgoedportefeuille in eigen beheer had. Door de verwachting van uitzonderlijk grote verliezen op deze vastgoeduitzettingen ontstond een kapitaaltekort dat de instelling niet op eigen kracht kon aanvullen. Alhoewel private sector oplossingen de voorkeur hadden van alle betrokkenen, bleken deze onhaalbaar. De minister van Financiën zag zich vervolgens genoodzaakt om gebruik te maken van zijn bevoegdheden onder de nieuwe Interventiewet en SNS Reaal te nationaliseren. Leidend hierbij waren het borgen van de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel, het beschermen van depositohouders en het minimaliseren van de kosten en risico’s voor de Staat. Daartoe zijn de vorderingen van eigen vermogensverschaffers en achtergestelde obligatiehouders onteigend. Ook wordt in dit verband een eenmalige heffing van EUR 1 miljard opgelegd aan het bankwezen. Naast SNS Reaal kwam in het verslagjaar nog een bank in de problemen. Friesland Bank kampte met een kwetsbaar verdienmodel, oplopende krediet verliezen en relatief sterk gestegen financieringskosten. De achterblijvende rentabiliteit en toenemende risico’s waren aan het begin van het verslagjaar dan ook aanleiding om meer zekerheid te creëren door aansluiting bij Rabobank.
21 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Verzekeraars in een veranderende omgeving De externe omgeving is ook voor verzekeraars ongunstig. Op de eerste plaats is de rente uitzonderlijk laag, terwijl de levensverwachting stijgt en de concurrentie door banksparen flink is aangescherpt. Bovendien moet de sector zich aanpassen aan veranderingen in overheidsbeleid: de fiscale subsidie op oudedagsvoor zieningen wordt verminderd, die op kapitaalverzekeringen voor de eigen woning is zelfs geheel afgeschaft, de assurantiebelasting is meer dan verdubbeld en een provisieverbod is ingevoerd. De verschillende delen van de verzekeringssector worden hier op uiteenlopende wijze door geraakt. De zwaarste klappen vallen bij levensverzekeraars en dan met name bij contracten met harde rendements garanties, die door de aanhoudend lage rente meer financiële risico’s met zich brengen. Daarbij toont de vraag naar nieuwe individuele levenpolissen al jaren een dalende trend die zich het afgelopen jaar heeft voortgezet. Dit vertaalt zich sinds 2010 in een negatieve kasstroom uit de levensverzekeringssector, aangezien de uitkeringen de geïnde premies overstijgen. De schadeverzekeringsmarkt heeft minder last van deze veranderingen, door de kortere looptijd van de contracten, de frequente mogelijkheid premies aan te passen en de lage correlatie met macro-economische ontwikkelingen. Maar deze markt is eveneens verzadigd en de overheidsmaatregelen dempen ook hier de vraag. Alleen de omvang van de zorgverzekeringssector blijft stijgen. Binnen het bestaande collectieve zorgstelsel kan verder worden gegaan op het pad van gereguleerde marktwerking dat in 2006 is ingezet. Terwijl enige stabiliteit in het stelsel nodig is voor verzekeraars om te kunnen sturen op grotere efficiëntie in de zorgsector, worden zij daar ook toe geprikkeld door de afbouw van de ex post risicoverevening. De veranderende en ongunstige omgeving voor verzekeraars onderstreept het belang van flexibiliteit in de bedrijfsvoering en distributie. In de deelsectoren die krimpen of verzadigd zijn, is verdere kostenreductie essentieel. Consolidatie binnen de sector kan hieraan bijdragen, maar komt amper op gang. Vermoede lijk spelen onzekerheden rondom betwiste beleggingsverzekeringen een rol en het is ook daarom urgent dat deze worden opgelost. Met het oog op de uitzonderlijke marktomstandigheden heeft DNB in de zomer de rentecurve aangepast waartegen verplichtingen worden verdisconteerd door invoering van de zogenoemde Ultimate Forward Rate (UFR). Dit is gedaan conform de methodiek van het toekomstige Solvency II-toezichtraamwerk. Dit levert een stabielere waardering op voor lange looptijden, waardoor de solvabiliteit van verzekeraars minder fluctueert. Hiermee is ook de invloed van de lage rente verzacht. In deze moeilijke omstandigheden blijven maatregelen gericht op versterking van de kapitaalpositie van verzekeraars, bijvoorbeeld door winst inhouding, van onverminderd groot belang. Een toekomstbestendig pensioenstelsel Nederland heeft een van de beste pensioenstelsels ter wereld met een hoge opbouw en brede dekking van de beroepsbevolking. Paradoxaal heeft de gemiddelde Nederlander veel pensioenkapitaal gespaard, maar een laag vertrouwen in de pensioentoezeggingen. Dit komt omdat het Nederlandse pensioenstelsel zonder aanpassingen niet toekomstbestendig is. Matige rendementsvooruitzichten in combinatie met een toenemende vergrijzing en stijgende levensverwachting hebben de hoge en vaste toezeggingen in onze pensioencontracten steeds duurder gemaakt. Om te profiteren van hogere verwachte rendementen en pensioenen daarmee te kunnen indexeren, beleggen pensioenfondsen in risicodragende waarden. Dat brengt volatiliteit in
22 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
rendementen met zich mee. Met een steeds groter aantal gepensioneerden is de ruimte om deze volatiliteit met premie-aanpassingen op te vangen, alsmaar kleiner geworden. De opwellende vertrouwenscrisis is versterkt door het in stand gehouden beeld dat kan worden gerekend op hoge, geïndexeerde pensioenen, terwijl de werkelijkheid al sinds het begin van deze eeuw een andere is. De noodzaak van aanpassingen in ons pensioenstelsel is door de financiële crisis evident geworden. Zo zijn de verplichtingen van de pensioenfondsen in de afgelopen zes jaar ruim twee keer sneller gegroeid dan de bezittingen. In deze periode is een groot aantal maatregelen genomen om abrupte pensioen verlagingen te voorkomen en aanpassingen in de tijd uit te smeren. Maar de diepte van de financiële teruggang heeft een versobering van pensioen toezeggingen onontkoombaar gemaakt. Verder doorschuiven van aanpassingen in de tijd is niet meer verantwoord met het oog op een evenwichtige afweging van belangen van generaties. Het pensioenstelsel met hoge en zekere uitkeringen heeft het einde van zijn levenscyclus bereikt. In september 2012 zijn dan ook stappen gezet, geflankeerd door verzachtende maatregelen, om zowel de macro-economische gevolgen van verdere premie stijgingen en grote kortingen te beperken, als het doorschuiven van tekorten naar de toekomst te voorkomen. Dit zogenoemde Septemberpakket bevat welkome elementen die aansturen op een hogere pensioenrichtleeftijd van 67 jaar, automatische aanpassingen van pensioenaanspraken aan veranderingen in de levensverwachting en uitstel van indexering tot een pensioenfonds voldoende is hersteld. Net als bij verzekeraars is ook voor pensioenfondsen overgestapt op een stabielere rentecurve voor de waardering van toekomstige verplichtingen door invoering van de UFR. Het nieuwe regeerakkoord bouwt voort op het Septemberpakket door de fiscale ruimte voor pensioenopbouw te beperken tot 1,75% van het jaarlijkse inkomen tot maximaal EUR 100.000. De hierdoor optredende meevallers dienen in eerste instantie te worden gebruikt om premies naar kostendekkend niveau te brengen. Wanneer dit niveau is bereikt, kan de vrijvallende ruimte worden aangewend voor verbetering van de koopkracht van werknemers, zonder dat de concurrentiepositie hieronder lijdt. De ruimte kan ook worden gebruikt om de financiële positie van kwetsbare pensioenfondsen te versterken en bijvoorbeeld kortingen te verkleinen. Wanneer de ruimte wordt aangewend voor verlaging van arbeidskosten of verruiming van pensioenrechten, zullen gunstige invloeden op koopkracht en consumenten vertrouwen niet, of veel minder, optreden. Structurele problemen vragen om structurele oplossingen. In dit licht is het nieuwe pensioencontract dat in 2015 van start gaat een hoognodige hervorming, die de risico’s breder en vooral transparanter spreidt onder de deelnemers en het stelsel daarmee aantrekkelijk houdt voor jongeren. Het nieuwe pensioencontract kent twee varianten. Het nominale contract bouwt voort op het huidige contract met onvoorwaardelijke nominale garanties, maar wordt robuuster door hogere buffereisen en een meer prudente berekeningswijze van de kostendekkende premie. Het reële contract kiest als insteek de ambitie van een koopkrachtvast pensioen, waarbij opgebouwde rechten in hun geheel voorwaardelijk worden en mee-ademen met financiële schokken. Pensioenuitkeringen zullen onder het reële contract vaker worden aangepast, maar in kleine stappen. Dit beperkt het risico van grote kortingen, zeker als fondsen een egalisatiereserve opbouwen. Automatische aanpassing voor schokken in de levensverwachting is optioneel in het nominale contract en verplicht in het reële contract. Beide varianten voorzien in dekkingsgraadmiddeling, waardoor dagkoersen geen rol meer spelen.
23 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
Bij de invoering van het nieuwe pensioencontract verdienen twee aspecten speciale aandacht. Ten eerste zal met een haalbaarheidstoets worden vastgesteld of het premie-, beleggings- en uitkeringenbeleid consistent is met de lange termijn ambities en risicotolerantie van het fonds. Hier dient met name te worden gewaakt voor de sterke neiging optimistische rendementsverwachtingen te gebruiken en onvoldoende rekening te houden met neerwaartse risico’s. Ten tweede zullen de inherente risico’s in het nieuwe pensioencontract vrijwel volledig worden gedragen door de deelnemers. Dit onderstreept het belang van een heldere informatieverschaffing, die deelnemers bewust maakt van de onzekere pensioenuitkomsten waar zij rekening mee moeten houden. Versterking van het toezicht De financiële crisis heeft tekortkomingen in de internationale en nationale toezichtraamwerken pijnlijk blootgelegd. De omvang en kwaliteit van de kapitaaleisen waren sectorbreed te gering, liquiditeitseisen ontbraken in de mondiale toezichtstandaarden, het macroperspectief was ondergeschikt, naar businessmodellen, cultuur en gedrag van financiële instellingen werd amper gekeken, en de toezichteisen waren onvoldoende risicogeoriënteerd en vooruit blikkend. De afgelopen jaren zijn majeure stappen gezet om de raamwerken voor het prudentiële toezicht te versterken: Bazel III/CRD IV voor banken, Solvency II voor verzekeraars en het nieuwe Financieel Toetsingskader voor pensioenfondsen. Maar de invoering van de nieuwe toezichtraamwerken is voor alle drie sectoren in praktische termen met een jaar of meer uitgesteld. Dit uitstel moet worden beschouwd in het licht van het moeizame herstel uit de crisis. De transitie naar strengere regels is immers extra belastend in tijden van tegenvallende conjunctuur en aanhoudende risicoaversie op financiële markten. In deze omstandigheden verdient enig uitstel de voorkeur boven afzwakking van de nieuwe regels. Financiële instellingen doen er niettemin verstandig aan de transitie tijdig in te zetten en, waar mogelijk, onderdelen uit de nieuwe raamwerken reeds in gebruik te nemen. Banken moeten onverminderd blijven werken aan de migratie richting Bazel III. De financiële markten dringen daar ook op aan. Dit geldt met name voor de versterking van het eigen vermogen en vermindering van de hefboom; de meeste Nederlandse banken voldoen al aan de toekomstige liquiditeitstandaard, die veel lijkt op het huidige Nederlandse liquiditeitsregime dat tussentijds van kracht blijft. De uitdagingen zijn het grootst voor de verzekeringssector, waar al sinds 2004 wordt gewerkt aan Solvency II en waar de gebreken van het uit de jaren zeventig stammende Solvency I-regime nijpend zijn geworden. Wanneer elementen als waarderingen, risicowegingen en rapportages worden geënt op de aankomende Europese regelgeving, wordt het zicht op risico’s aanmerkelijk scherper terwijl de administratieve lasten beperkt blijven tot wat toch al in de pijplijn zit. Dit scherpere zicht is niet alleen essentieel voor DNB als toezichthouder, maar ook voor de sector zelf. Voor de pensioensector geldt dat herstelmaatregelen mede worden beschouwd in het licht van het toekomstige raamwerk. Binnen DNB is vanaf begin 2012 gewerkt volgens een nieuw besturingsmodel, waarbij toezichtaangelegenheden duidelijker worden gescheiden van de andere centrale-banktaken. Hiertoe is een Toezichtraad opgericht, onder voorzitter schap van Jan Sijbrand. De toezichtuitvoering volgt een nieuwe aanpak ‘Focus!’, die meer risicogeoriënteerd, instellingsoverstijgend en vooruitblikkend is. De onder toezicht staande instellingen zijn in vijf risicoklassen ingedeeld, waarbij de instellingen met de inherent grootste risico’s in de hoogste klassen
24 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
zijn geplaatst en onder een specifiek, uitgebreider regime vallen. Het toezicht op de andere instellingen vindt vooral plaats via sectorbrede en -overstijgende onderzoeken, die inzichten verdiepen en afwijkende ontwikkelingen zichtbaar maken. Naast de traditionele aandacht voor solvabiliteit en liquiditeit kijkt het toezicht meer dan voorheen naar toekomstgerichte elementen als de onder nemingsstrategie, het verdienmodel, de cultuur, het gedrag en de governance. Op die manier kunnen problemen eerder worden onderkend en geadresseerd. Naar aanleiding van het thematisch toezicht op bedrijfsmodellen zijn instelling specifieke maatregelen getroffen zoals balansreductie, risicovermindering in de financieringsmix, productiestop en beperking van activaverpanding. Het toezicht op gedrag en cultuur heeft bij meerdere financiële instellingen geleid tot aanpassingen in de governancestructuur en de personele bezetting. Ook is veel gedaan om de besturing van de financiële sector te versterken. Zo is de geschiktheid van bestuurders en commissarissen getoetst, zijn regels opgesteld ten aanzien van de onafhankelijkheid van commissarissen en is toegezien op de naleving van de nieuwe regels voor een beheerst belonings beleid. Op al deze terreinen is sprake geweest van een nauwe en vruchtbare samenwerking met de AFM. Van de nieuwe toezichtaanpak — die overigens ook een intensiever toezicht inhoudt — mag een betere beheersing van risico’s bij financiële instellingen worden verwacht. Macroprudentieel beleid in de steigers Een stabiele financiële sector vereist meer dan microprudentieel toezicht gericht op individuele financiële instellingen en monetair beleid gericht op prijs stabiliteit, zo leert de recente ervaring. Daartoe is aanvullend macroprudentieel beleid nodig, gericht op de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel. Dit beleid omvat een structurele dimensie, die de weerbaarheid van het stelsel betreft, en een dynamische dimensie, die de cyclische opbouw van financiële onevenwichtigheden adresseert. Deze tweede dimensie van macroprudentieel beleid is van extra belang in een muntunie, omdat monetaire instrumenten niet beschikbaar zijn om verschillen in financiële cycli te temperen. Zo liep de kredietverlening van de afzonderlijke eurolanden veel sterker uiteen in het eerste decennium van de muntunie dan in de tien jaar daarvoor. Op Europees niveau is het macroprudentiële perspectief ondergebracht bij de European Systemic Risk Board (ESRB), die niet-bindende aanbevelingen richt tot bevoegde autoriteiten. Met de komst van de bankenunie en de daarmee samenhangende grotere risicodeling tussen de betrokken landen, is een dwingende institutionele vormgeving op Europees niveau wenselijk. Gezocht wordt naar een structuur die recht doet aan zowel dit Europese belang als de primair nationale uitwerking van macroprudentieel beleid. In het huidige voorstel krijgen nationale autoriteiten het initiatief bij de inzet van macro prudentiële instrumenten, maar kan de ECB deze inzet in het bankentoezicht aanscherpen. De inzet van macroprudentieel beleid op bancair terrein wordt hiermee een gedeelde verantwoordelijkheid van nationale autoriteiten en de ECB, waarbij de strengste van de twee de doorslag geeft. Dit bevordert een alerte, strenge beleidsbepaling. Ook de ESRB zal hierop moeten blijven toezien, al zal de nadruk in de activiteiten van deze instelling vermoedelijk verschuiven naar het bewaken van beleidsconsistentie, zowel cross-sectoraal binnen het eurogebied als met de Europese landen buiten het eurogebied. Het macroprudentiële perspectief krijgt ook op nationaal niveau meer inhoud. Beleidsinstrumenten zijn in ontwikkeling en worden voorzichtig ingevoerd. Voorbeelden zijn de recente limitering van hypothecaire leningen in verhouding
25 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
tot de woningwaarde (de zogenoemde LTV-limiet, die vanaf 106% in 2013 geleidelijk wordt verlaagd tot 100% in 2019), alsook de hogere kapitaaleisen voor systeemrelevante instellingen (1-3 procentpunt vanaf 2016) en de contracyclische buffer in de bancaire kapitaaleisen (maximaal 2,5% meer kapitaal vanaf 2016). Bij het toezicht op beheerders van zogenoemde alternatieve beleggings instellingen krijgt DNB in 2013 ook de bevoegdheid de hefboomwerking van bijvoorbeeld hedgefondsen te limiteren. Op institutioneel vlak is in het najaar een Financieel Stabiliteitscomité opgericht waaraan de AFM, het ministerie van Financiën en DNB gezamenlijk onder mijn voorzitterschap deelnemen. Dit comité bespreekt de risico’s voor de financiële stabiliteit in Nederland en hoe deze kunnen worden tegengegaan, en kan al dan niet publieke waarschu wingen afgeven en beleidsaanbevelingen doen. Zo stond de eerste bijeenkomst van het comité in december 2012 in het teken van de Nederlandse woningmarkt, met als hoofdconclusie dat onverkort moet worden vastgehouden aan de voorgenomen hervorming van de eigenwoningfinanciering. De onafhankelijk heid van het comité gaat uiteraard samen met een verantwoordingsplicht aan de minister van Financiën, die op zijn beurt aan het parlement rapporteert. Een betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer Ondanks de financiële turbulentie van de afgelopen jaren hebben de betaal systemen uitstekend gefunctioneerd. De infrastructuur heeft feilloos stand gehouden en het publieke vertrouwen hierin is ongeschonden. Dit moet zo blijven. Ondertussen verschuift het retail betalingsverkeer steeds verder van contant naar elektronisch. Het aantal cashbetalingen neemt gestaag af, terwijl dat van pin- en internettransacties telkens nieuwe records bereikt, zowel binnenslands als grensoverschrijdend. Deze opmars van elektronisch betalen is welkom en past bij de constatering dat Nederland een van de meest efficiënte betaalsystemen ter wereld heeft: in concrete termen uitgedrukt is ons retail betalingsverkeer jaarlijks naar schatting EUR 1 miljard goedkoper dan het Europese gemiddelde. Met de komst van de gemeenschappelijke eurobetaal markt (SEPA) in 2014 ontstaan nieuwe mogelijkheden om ook op Europese schaal kostenvoordelen te genereren. Dit komt de consument ten goede, die dankzij SEPA betalingen binnen Europa kosteloos kan verrichten. In dit kader zullen consumenten het komende jaar overstappen op langere (IBAN) rekening nummers en moeten bedrijven en financiële instellingen ingrijpende aanpas singen in administraties en software doorvoeren. Forse inspanningen zijn nog nodig — met name in het bankwezen en het mkb — om een soepele en tijdige overgang te realiseren. Gegeven de grote gemeenschappelijke belangen bij het betalingsverkeer, verdienen deze inspanningen volop steun en waardering. Het toenemende aandeel elektronische transacties vergroot de efficiëntie van het betalingsverkeer, maar onderstreept ook dat de betrokken systemen betrouwbaar moeten zijn en cybercrime effectief moet worden bestreden. De gerichte aanpak van skimming illustreert hoe de aanhoudende aandacht van bankbestuurders, ICT-beveiligers, winkeliers en consumenten cybercrime kan tegengaan. In dit verband is het afgelopen jaar ook een marktbrede crisisoefening gehouden. In het effectenverkeer wordt de afwikkeling van derivatentransacties veiliger en transparanter gemaakt, door standaard derivatencontracten vanaf 2013 verplicht af te wikkelen via centrale tegenpartijen en voor de andere derivatencontracten hogere kapitaaleisen te stellen. Naar de toekomst kijkend zal het betalingsverkeer zich blijven kenmerken door innovatie, waarbij grootschalig mobiel betalen de volgende doorbraak lijkt te worden. De totstandkoming van een interne eurobetaalmarkt zal hier een extra
26 DNB / Jaarverslag 2012
Inleiding van de President
impuls aan geven, aangezien dergelijke innovatieve betaaltechnieken in het hele eurogebied zullen kunnen worden uitgerold. Bij deze verschuivingen past overigens de kanttekening dat cash nog lang een kernrol in ons betalingsverkeer zal uitoefenen. Cash is niet alleen het enige betaalmiddel dat vrijwel universeel wordt geaccepteerd, het blijft het ultieme alternatief als de elektronische betaal keten om welke reden dan ook niet functioneert. DNB zet zich dan ook in om de cashketen zo veilig, betrouwbaar en efficiënt mogelijk te maken, zodat cash beschikbaar blijft als algemeen betaalmiddel. Tot slot Een moeilijk jaar ligt achter de rug, waarin belangrijke stappen vooruit zijn gezet. In zowel Europa als Nederland is de hervormingsagenda versterkt en worden financiële kwetsbaarheden teruggebracht. Bij tegenwind wordt harder getrapt. De oplossing van de financiële problemen zal enige tijd en aanhou dende inspanningen vergen, maar de recent gunstige ontwikkeling op de financiële markten is een teken van toenemend vertrouwen in de toekomst. Op het werkterrein van DNB blijft aldus sprake van grote uitdagingen. De interne organisatie van DNB is afgelopen jaar op diverse punten aangepast: onder meer een nieuw besturingsmodel, een nieuwe toezichtaanpak, een cultuurveranderingstraject, een interventieafdeling, een aangescherpt roulatie beleid, een herijkte communicatiestrategie, een uitwisselingsprogramma met de AFM en een traineeprogramma. Dit draagt bij aan de flexibiliteit en openheid van de organisatie, en aan een doortastend toezicht. Bij dit alles blijft de inzet van DNB onverminderd gericht op beleidsdiscipline, stabiele prijzen en cohesie in Europa, en op een weerbaar financieel stelsel in Nederland, met een betrouwbaar betalingsverkeer en integere instellingen die hun verplichtingen nakomen. Dit als noodzakelijke voorwaarde voor duurzame welvaart.
27 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
1 Vizier op herstel van stabiliteit en groei
1.1 Inleiding Sinds het uitbreken van de crisis zijn financiële kwetsbaarheid en lage economische groei binnen het eurogebied lange tijd hand in hand gegaan. Onder druk van hachelijke omstandigheden zijn maatregelen genomen die de financiële stabiliteit van de economische en monetaire unie (EMU) hebben vergroot en mede daardoor lijkt een periode van betrekkelijke rust op de internationale financiële markten te zijn aangebroken. De situatie is echter nog verre van optimaal en er liggen nog vele complexe uitdagingen in het verschiet. Na het indammen van de crisis dient het vizier nu gericht te worden op een duurzaam herstel van de financiële stabiliteit en verhoging van de economische groei. Dit hoofdstuk bevat hierover vier capita selecta. Paragraaf 1.2 gaat in op de schade aan de financiële balansen van huishoudens, banken, pensioenfondsen en de overheid die de kredietcrisis heeft blootgelegd. Nadat balansverlenging en schuldopbouw de economische groei in Nederland gedurende een lange periode hebben ondersteund, is aan dit onhoudbare proces tamelijk abrupt een einde gekomen. Het pijnlijke proces van balansherstel dat momenteel langs diverse kanalen gaande is, verloopt traag en is niet eenvoudig. Het proces belemmert bovendien de economische ontwikkeling van de Nederlandse economie op korte termijn, maar is desondanks onvermijdelijk. Vervolgens komt in paragraaf 1.3 de kredietverlening aan bedrijven en huis houdens in Nederland aan bod. Sinds het uitbreken van de kredietcrisis is door zowel vraag- als aanbodfactoren de groei van de kredietverlening substantieel afgenomen. Onder invloed van een voortgaand proces van balansherstel bij banken en huishoudens, waarbij financiële buffers worden vergroot en schulden worden verminderd, zal ook de komende tijd de kredietgroei laag blijven. Paragraaf 1.4 beziet de mogelijkheden voor hogere economische groei in het eurogebied. Heroriëntatie van het exportpakket, zowel in termen van afzet gebieden als van technologische hoogwaardigheid van producten, lijkt daarvoor onvermijdelijk. Vanwege de vergrijzing is hogere economische groei vooral afhankelijk van de arbeidsproductiviteitsontwikkeling. In veel landen van het eurogebied kan het niveau van de productiviteit – en dan met name in de dienstensector – worden verhoogd door liberalisering van arbeids- en productmarkten. Het slot van dit hoofdstuk (paragraaf 1.5) gaat in op de vraag hoe de institutionele opzet van de EMU toekomstbestendiger en stabieler gemaakt kan worden. Daarbij wordt bezien in hoeverre bij de vormgeving van een bankenunie en het budgettaire en economische beleid lessen getrokken kunnen worden uit de Amerikaanse opzet.
29 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
1.2 Een pijnlijk, maar onvermijdelijk balansherstel Door de kredietcrisis zijn de balansen van huishoudens, pensioenfondsen, banken en de overheid in het ongerede geraakt. De afgelopen tijd zijn diverse maatregelen gericht op geleidelijk herstel van deze balansen genomen. Dit zet op korte termijn de economische groei onder druk, maar is onvermijdelijk. 1.2.1 Balansschade bij huishoudens De economische problematiek waar Nederland momenteel mee kampt, is niet los te zien van de sterk veranderde gezinsbalansen. Het netto vermogen nam in de afgelopen decennia weliswaar in omvang toe, maar dit ging gepaard met een verlenging van de balans (zie grafiek 1.1). Hoewel de pensioen- en huizen vermogens sterk groeiden, kwamen daar steeds grotere verplichtingen tegenover te staan. Sinds begin jaren tachtig vervijfvoudigde de hypotheekschuld, gemeten in procenten van het beschikbare gezinsinkomen. Die hypotheekgroei was het gevolg van een samenstel van factoren. Vanaf midden jaren negentig mochten tweede inkomens meegeteld worden bij de bepaling van de maximale hypotheek. Tegelijkertijd introduceerden banken nieuwe hypotheekvormen waarmee huizenbezitters optimaal gebruik konden maken van de hypotheekrenteaftrek en werden de kredietnormen versoepeld. De ruimere bancaire kredietverlening leidde tot een sterke stijging van de huizenprijs doordat het huizenaanbod nauwelijks groeide. De prijsdaling sinds medio 2008 vormt daarmee een correctie op de uitbundige huizenprijsstijging sinds midden jaren negentig. Eind 2012 lagen de Nederlandse huizenprijzen op het niveau van eind 2003. De kwetsbaarheden zitten vooral bij de huishoudens die sinds dat moment zijn ingestapt met een hypotheek die boven de woningwaarde uitkwam (de ‘top hypotheek’) en voor een aflossingsvrije hypotheek hebben gekozen. Voor kwetsbare huishoudens was het tot nog toe niet eenvoudig om hun financiële balans te verbeteren. De inkomensontwikkelingen in de afgelopen jaren lieten immers weinig ruimte voor een verhoging van de vrije besparingen (zie grafiek 1.2). Al vanaf 2008 neemt het reële gezinsinkomen af. Naast een daling van het aantal gewerkte uren en een gematigde stijging van contractlonen Grafiek 1.1 - Nationale balans van huishoudens Procenten beschikbaar inkomen1
Pensioen vermogen
Huizen vermogen
Deposito’s
Netto vermogen
Hypotheek schuld
Overige schulden
Overige bezittingen
Activa 2011
112 126
414
137 83
2001
399 370
188
474
1000
750
500
250
1 Inclusief correctie pensioenvoorziening. Bron: CBS en DNB.
30 DNB / Jaarverslag 2012
0
377 0
250
45
124 38
692
75 67 194 111
1981
224
782
264
108 71 190
1991
1250
Passiva
2001
57 26
1991
46 25 500
2011
1981 750
1000
1250
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.2 - Reëel beschikbaar inkomen en individuele besparingen Procentuele mutaties en procenten beschikbaar inkomen ¹
Individuele Reëel beschikbaar besparingen (ratio) inkomen (%-mutaties)
6 4 2 0 -2 -4 94
96
98
00
02
04
06
08
10
12
1 Inclusief correctie pensioenvoorziening. Bron: CBS en DNB.
en pensioenen, is die afname het gevolg van hogere directe belastingen en (zorg- en pensioen-)premies en van een relatief hoge inflatie. In oktober vorig jaar steeg de inflatie als gevolg van de verhoging van het btw-tarief naar 3,3%, het hoogste niveau in tien jaar. 1.2.2 Geleidelijk bufferherstel bij pensioenfondsen en banken Naast het huizenbezit vormen de pensioenbeleggingen het belangrijkste activum op de balansen van Nederlandse huishoudens. In dit opzicht onderscheidt Nederland zich van andere landen, waar de collectieve pensioenvermogens doorgaans veel beperkter zijn. De Nederlandse pensioenvermogens zijn zelfs hoger dan ooit, maar dat geldt ook voor de pensioenverplichtingen (zie grafiek 1.3). Door de lage rente en de sterk gestegen levensverwachting zijn de verplichtingen in de afgelopen tijd zelfs nog harder toegenomen dan de bezittingen, waardoor de dekkingsgraad per saldo is gedaald. Voor de toe gekende pensioenrechten is achteraf beschouwd langere tijd te weinig premie betaald. De pensioenfondsen brengen hun dekkingsgraden weer op orde door nietindexeren, premieverhogingen en – als uiterste oplossing – kortingen op de pensioenaanspraken. Hierbij wordt rekening gehouden met de inkomenseffecten voor gepensioneerden en werkenden. In het zogenoemde Septemberpakket zijn verschillende verzachtende maatregelen opgenomen. Deze bestaan uit een aanpassing van de discontovoet voor langere looptijden, de mogelijkheid om af te wijken van de eis dat premies moeten bijdragen aan herstel en de mogelijkheid om kortingen te spreiden. Daarnaast bevat het Septemberpakket enkele aanscherpingen, zoals een vervroegde verhoging van de richtleeftijd voor pensioenopbouw en het automatisch doorberekenen van een verdere stijging van de levensverwachting in bestaande pensioenaanspraken. Al met al is sprake van een evenwichtig pakket met aanpassingen (zie ook paragraaf 2.4.2).
31 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.3 - Dekkingsgraad van de Nederlandse pensioensector EUR miljard respectievelijk in procenten van de technische voorzieningen
Beschikbare middelen
Pensioen verplichtingen
Dekkingsgraad (rechter schaal)
1000
200
750
175
500
150
250
125
0
100
250
75
500
50
750
25
1000
0 07
08
09
10
11
12
Bron: DNB.
Het regeerakkoord voorziet daarnaast in een aanpassing van het zogenoemde Witteveenkader. De fiscale ruimte voor pensioenopbouw wordt beperkt tot 1,75% van het jaarlijkse inkomen en de premieaftrek voor inkomen boven EUR 100.000 vervalt. Wenselijk is dat de hierdoor optredende meevallers in eerste instantie worden ingezet om premies naar kostendekkend niveau te brengen. Waar dit niveau is bereikt, wordt de vrijvallende ruimte bij voorkeur aangewend voor verbetering van de koopkracht van werkenden en versterking van de financiële positie van het pensioenfonds, boven verlaging van arbeidskosten of verruiming van pensioenrechten. Ook de buffers bij banken zijn op dit moment nog niet op een toereikend niveau. Het zogenoemde kernkapitaal van Nederlandse banken is sinds 2008 weliswaar toegenomen, maar in procenten van het (risicogewogen) balanstotaal is de toename vooralsnog beperkt (zie paragraaf 2.3). Het bankwezen werkt aan de benodigde versterking van de buffers, voornamelijk via winstinhouding en verkoop van activa. Dat is nog niet zo eenvoudig, omdat de winsten onder druk staan door de zwakke economische groei en een aantal overheidsmaatregelen, te weten de bankbelasting, de financiële transactiebelasting en de resolutieheffing. Banken zullen alles op alles moeten zetten om de winst te verhogen via verlaging van de kosten en een grotere efficiëntie. De nieuwe liquiditeits- en kapitaaleisen krachtens Bazel III worden heel gefaseerd ingevoerd. Hierdoor worden negatieve repercussies op de kredietverlening, en daarmee op het economische herstel, tot een minimum beperkt.
32 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
1.2.3 Budgettaire consolidatie niet uitstellen De overheid heeft met het begrotingsbeleid de eerste klap van de crisis opgevangen door de automatische stabilisatoren te laten werken en enkele stimuleringsmaatregelen te nemen. De overheidsschuld steeg hierdoor van 45% van het bbp in 2007 tot meer dan 70% eind 2012. Vorig jaar kwamen in het Lenteakkoord vijf partijen een stevig pakket overeen om – conform Europese afspraken – het tekort in 2013 weer onder de 3% van het bbp te brengen. Het kabinet Rutte-Asscher voegt hier in de periode 2014-2017 nog eens EUR 15 miljard aan bezuinigingen en lastenverzwaringen aan toe. Vooralsnog remmen deze forse pakketten vooral de toename van de schuldquote, maar het zal nog even duren voor de schuldquote daadwerkelijk begint te dalen. Het ingezette beleid van bezuinigingen en lastenverzwaringen remt op korte termijn ontegenzeggelijk de economische groei. De mate waarin dit gebeurt, komt tot uitdrukking in de zogenoemde budgettaire multiplier. In het huidige tijdsgewricht, waarin huishoudens en financiële instellingen hun balansen herstellen, kunnen huishoudens minder gemakkelijk lenen om daarmee de effecten van een inkomensachteruitgang op hun bestedingen in de tijd te spreiden. Hierdoor kan de budgettaire multiplier groter zijn dan gebruikelijk. Daar staat tegenover dat multiplier in conjunctureel slechte tijden lager uit kan komen. Volgens het zogenoemde Zijlstra-effect gaan in dergelijke tijden lagere bestedingen in sterkere mate ten koste van de invoer en in minder sterke mate ten koste van de binnenlandse productie. Dat budgettaire consolidatie de groei aantast, is echter geen argument om ervan af te zien. Nederland zal eens door die zure appel heen moeten bijten. Als de consolidatie wordt uitgesteld, zal de toekomstige consolidatie-inspanning alleen maar groter zijn vanwege de inmiddels verder opgelopen overheidsschuld. De Nederlandse economie kan zichzelf niet met een budgettair stimulerings beleid uit de crisis optrekken. In de kleine, open Nederlandse economie lekt immers een groot deel van de stimulering via hogere importen weg naar het buitenland. In een grote, gesloten economie zoals de VS is dat in veel mindere mate het geval. Het open karakter van de Nederlandse economie impliceert dat – net als in het verleden – een aantrekkende wereldhandel een noodzakelijke voorwaarde vormt voor economisch herstel. De binnenlandse bestedingen veren in de regel pas op nadat de export is hersteld. Een langdurig hoog overheids tekort zou bovendien de reputatie van Nederland op de financiële markten aantasten. Voor zover dit tot hogere rentelasten leidt, zou dit de consolidatieinspanning alleen maar groter maken. 1.2.4 Balansherstel drukt groei maar is onontkoombaar De geschiedenis leert dat economisch herstel na een financiële crisis vaak langzaam op gang komt. Het is dan ook niet verrassend dat de groei momenteel zelfs nog achterblijft bij de groei na de ernstige crisis van begin jaren tachtig (zie grafiek 1.4). Vooral de particuliere consumptie en de woninginvesteringen ontwikkelen zich nu duidelijk zwakker. De zwakke binnenlandse bestedingen vormen de keerzijde van de onhoudbare financieel-economische dynamiek van voor de crisis. De schuldopbouw van huishoudens ondersteunde jarenlang de Nederlandse groei. Met de extra schuld konden huishoudens jarenlang investeringen in woningen en extra consumptieve uitgaven financieren. Onder de huidige, moeizame economische omstandigheden is het van groot belang om de herstelmaatregelen in een verantwoord tempo door te voeren. Het kabinetsbeleid voorziet hierin. Zo vormt bij de budgettaire consolidatie het structurele begrotingssaldo een belangrijk richtsnoer en hebben pensioen
33 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.4 - Vier conjuncturele cycli vergeleken Procentuele jaarmutaties
Top = 1980
Top = 1991
Top = 2001
Top = 2008
Bbp
Particuliere consumptie
110
Bruto investeringen in woningen
108
120
1995 106
108 106
110
104
2005
100
104
102
102
100
90 1984 80 100
98
98
96 2012
96 -1
0
1
2
3
70
94 4
60 -1
0
1
2
3
4
-1
0
1
2
3
4
Toelichting: Top is bepaald op basis van output gap. Bron: CBS en DNB.
fondsen veel tijd gekregen om hun dekkingsgraden op orde te krijgen. Ten aanzien van de woningmarkt opteert het kabinet voor een geleidelijke afbouw van hypotheekrenteaftrek en een stapsgewijze verlaging van de LTV-ratio bij nieuwe hypotheekleningen. Op internationaal niveau is ook afgesproken dat banken de tijd krijgen om aan de nieuwe kapitaal- en liquiditeitseisen te voldoen. Het in een verantwoord doch gestaag tempo doorvoeren van bovengenoemde maatregelen kan bijdragen aan het herstel van vertrouwen van consumenten en producenten. Een dergelijke vertrouwensomslag zou - net als in de jaren tachtig - tot een positieve groei-impuls kunnen leiden. Vooral de bestedingen aan consumptie en woninginvesteringen van huishoudens die er in financieel opzicht (redelijk) goed voor staan maar die door de onzekerheid terughoudend zijn met uitgeven, kunnen aantrekken. Bij Nederlandse bedrijven kan een groter vertrouwen eveneens bijdragen aan een hogere investeringsbereidheid. Daarvoor zal echter de onzekerheid rond de Europese schuldencrisis moeten worden bezworen en de economische groei in het eurogebied op een hoger pad moeten worden gebracht (zie paragraaf 1.4). Zodra zich in de komende tijd een positieve omslag in de internationale economie aandient, moet de open Nederlandse economie, gelet op de hoge positie die ons land inneemt op de internationale concurrentieranglijsten, daarvan kunnen profiteren.
34 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
1.3 Kredietverlening in Nederland De groei van de kredietverlening aan bedrijven en huishoudens is de afgelopen jaren sterk afgenomen. Ook de komende tijd zal de groei laag blijven door de verminderde vraag naar krediet, de voortgaande balanssanering bij banken en huishoudens, en door diverse beleidsmaatregelen die de hypothecaire krediet verlening afremmen. 1.3.1 Beperking bancair kredietaanbod drukt bedrijfsinvesteringen De groei van de kredietverlening aan bedrijven in Nederland is sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 sterk afgezwakt. Nominaal groeit de zakelijke kredietverlening in een matig tempo van ongeveer 3% per jaar, maar gecorrigeerd voor de inflatie krimpt het bancaire bedrijfskrediet sinds het begin van 2012 (zie grafiek 1.5). Achter dit macro-economische beeld van de zakelijke kredietverlening gaan belangrijke verschillen schuil, zoals tussen bedrijfstakken, grootteklassen van ondernemingen (grootbedrijf versus midden- en kleinbedrijf) en banken. Matige kredietgroei tijdens een recessie is historisch gezien niet uitzonderlijk en hangt doorgaans vooral samen met een lagere kredietvraag. Niettemin kent de kredietgroei tijdens de huidige crisis enkele bijzondere punten van zorg. Zo duurt de periode met beperkte zakelijke kredietgroei nu al drie jaar, bijna twee keer langer dan gemiddeld tijdens voorgaande recessies, terwijl een herstel op korte termijn niet in het verschiet ligt. Uit internationaal onderzoek is gebleken dat een financiële crisis langduriger doorwerkt in de kredietverlening, mede doordat banken, huishoudens en bedrijven een proces van balanssanering doormaken (zie ook paragraaf 1.2). Hierbij kan balanssanering bij banken leiden tot knelpunten in de kredietverlening. Banken in Nederland hebben de kredietvoorwaarden voor bedrijfsleningen in de afgelopen jaren geregeld aangescherpt. Hiervoor zijn verschillende redenen. Zo zijn de financiële vooruitzichten voor bedrijven en huishoudens verslechterd, dienen banken in lijn met nieuwe toezichtregels te werken aan herstel en
Grafiek 1.5 - Krimp reële kredietgroei bedrijven in 2012 Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
Nominaal
Reëel
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 92
94
96
98
00
Toelichting: Gecorrigeerd voor securitisaties. Bron: DNB.
35 DNB / Jaarverslag 2012
02
04
06
08
10
12
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
versterking van hun balansen, en zijn de kosten van kapitaal en langetermijn financiering toegenomen. Uit onderzoek van DNB blijkt dat de zakelijke kredietgroei in Nederland door het strengere kredietbeleid sinds enkele jaren 1 tot 3 procentpunt per jaar lager uitkomt. Dit aanbodeffect komt bovenop het effect van de afgenomen kredietvraag. Vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb), waar het kredietrisico voor banken relatief groot is, wordt geraakt door het aangescherpte kredietbeleid van banken. Zo zijn de kredietvoorwaarden voor het mkb sinds het begin van de crisis uitsluitend aangescherpt, terwijl voor grote bedrijven de kredietvoorwaarden eind 2010 en de eerste helft van 2011 nog enigszins zijn versoepeld (zie grafiek 1.6). Ook uit een recente Europese enquête blijkt dat het Nederlandse mkb problemen ondervindt bij de toegang tot financiering. Uit deze enquête volgt ten eerste dat het mkb in Nederland zich in toenemende mate zorgen maakt om de toegang tot financiering. Bovendien is het afwijzingspercentage voor leningen met 31% in Nederland hoog en sterk gestegen in vergelijking met de andere landen in het eurogebied. De beperking van het bancaire kredietaanbod drukt de groei van de bedrijfs investeringen. Hoewel kwantificering met grote onzekerheden is omgeven, kan het aangescherpte kredietbeleid van banken in Nederland het niveau van de bedrijfsinvesteringen momenteel met 0,5% tot 1,5% drukken. Internationaal onderzoek laat zien dat vooral bedrijven die voor hun financiering afhankelijk zijn van banken, zoals het mkb, minder investeren tijdens een financiële crisis. Beperking van het bancaire kredietaanbod zou hiervan een van de oorzaken kunnen zijn. Als de investeringsgroei jaarlijks kleiner uitvalt, zal dit op den duur merkbaar ten koste gaan van de productiecapaciteit en het productievolume van de Nederlandse economie. Rechtstreekse toegang tot de kapitaalmarkt vormt voor grote bedrijven een alternatief voor bancair krediet, zeker nu het emissie klimaat sinds de tweede helft van 2012 is verbeterd. Voor het mkb bestaan echter weinig mogelijkheden voor financiering buiten de banken om. Alternatieve vormen van financiering, zoals crowdfunding, kredietunies en durfkapitaal zijn in opkomst maar blijven voorlopig nog nichemarkten. Daarom zal het mkb voorlopig nog voor een groot deel aangewezen blijven op bancair krediet.
Grafiek 1.6 - Kredietvoorwaarden bancaire bedrijfsleningen Netto percentage banken
Midden- en kleinbedrijf
Grote ondernemingen
100 (+) Verscherping kredietvoorwaarden
80 60 40 20 0
(-) Versoepeling kredietvoorwaarden
-20 -40 -60 07
08
09
Bron: DNB; Enquête naar de bancaire kredietverlening.
36 DNB / Jaarverslag 2012
10
11
12
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
1.3.2 Vertraging van de hypothecaire kredietgroei Na een lichte opleving is de groei van de hypothecaire kredietverlening in 2012 weer afgenomen (zie grafiek 1.7). In 2012 groeide het uitstaande krediet met 1%, afgezien van 2010 de laagste hypotheekgroei in de afgelopen 30 jaar. De vertraging van de hypotheekgroei begon enkele jaren terug en werd in 2005 ingeleid door de geleidelijk oplopende hypotheekrentes. Het keerpunt viel samen met de kredietcrisis en de diepe recessie in 2009. Door de vertrouwensen inkomensschok die daarmee gepaard ging, viel de hypotheekgroei scherp terug. 2009 was ook het jaar waarin bijna alle banken hun acceptatiecriteria voor nieuwe leningen aanscherpten. Voor een deel komt dit doordat banken minder gebruik gingen maken van de uitzonderingsmogelijkheden in de Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF). Deze code stelt via de zogenoemde Nibudnormen maxima aan de woonlasten in procenten van het inkomen. Per inkomensklasse volgt daaruit een maximaal leenbedrag. Uit grafiek 1.8 blijkt dat de maximale leenbedragen sinds 2009 vrijwel jaarlijks zijn verlaagd. Ook in 2013 kan opnieuw minder worden geleend, omdat er in het gemiddelde huishoudbudget minder ruimte overblijft voor woonlasten. De maximale leenbedragen liggen nu voor vrijwel alle inkomens rond of onder het niveau van 2006. Dankzij de jaarlijkse inkomensgroei ontwikkelt de feitelijke maximale leensom van een huishouden zich iets gunstiger dan de maxima per inkomen. Echter, ook als hiermee rekening wordt gehouden zullen de maximale leenbedragen in 2013 lager uitkomen dan in 2012. Naast de geleidelijk verlaagde maximale leenbedragen worden in 2013 diverse andere maatregelen genomen die gevolgen hebben voor de hypothecaire kredietverlening (zie box 1.1). De belangrijkste wijziging betreft de hypotheek renteaftrek. Nederland is het enige land in het eurogebied waar de betaalde rente voor een hypotheek op de eerste woning gedurende een lange periode volledig aftrekbaar is. Vanaf begin 2013 is dat bij nieuwe leningen alleen nog mogelijk als de schuld in 30 jaar wordt afgelost volgens een annuïtair schema of sneller.
Grafiek 1.7 - Huizenprijzen en waarde woninghypotheken Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
Huizenprijzen
Woninghypotheken
20 15 10 5 0 -5 -10 97
99
Bron: CBS / Kadaster en DNB.
37 DNB / Jaarverslag 2012
01
03
05
07
09
11
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.8 - Maximaal leenbedrag volgens bancaire normen (GHF) EUR
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000
0 30.000
40.000
60.000
80.000
90.000
bruto inkomen per jaar Toelichting: Berekend met een hypotheekrente van 5%. Bron: CBS en NHG; berekeningen DNB.
In de meeste landen van het eurogebied is een annuïtair aflossingsschema voor woninghypotheken gebruikelijk. Slechts 7,5% van de in 2007 nieuw verstrekte hypotheken in het eurogebied is aflossingsvrij. In Nederland, Ierland en Cyprus is het aandeel aflossingsvrije hypotheken met 50% beduidend hoger. De maandelijkse uitgaven voor een lening nemen door de genoemde maatregel toe, omdat elke lening vanaf het begin gepaard gaat met volledige aflossings verplichtingen om voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking te komen. Vanuit het perspectief van financiële stabiliteit heeft dit als voordeel dat starters al in een vroeg stadium een significant deel van hun lening aflossen en dus netto vermogen opbouwen. Dit beperkt het risico op een restschuld bij verkoop van de woning en heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van het depositofinancieringsgat van banken. Een vergelijkbaar effect gaat uit van de al eerder ingezette maximering en stapsgewijze verlaging van de verhouding tussen de hypotheekschuld en de waarde van de eigen woning (LTV-ratio) op nieuwe leningen. Over vijf jaar zullen leningen niet hoger kunnen zijn dan de waarde van het onderpand. In de tijd van stijgende woningprijzen heeft de hoge en steeds ruimer toegepaste maximale LTV-ratio bijgedragen aan het opdrijven van de huizenprijs. De hoge hypotheekschuld leidt tot kwetsbaarheden bij banken en huishoudens. Tevens maakt het de woning- en hypotheekmarkt gevoelig voor veranderingen in het inkomen en de hypotheekrente. Maatregelen die de hypotheekgroei afremmen (zie box 1.1) dragen daarom op termijn bij aan een grotere stabiliteit van de woning- en hypotheekmarkt. Door de aangescherpte normen kunnen starters die streven naar een maximaal haalbare hypotheek minder lenen ten opzichte van hun inkomen dan voorheen. Naar het zich laat aanzien, zullen nieuwe leningen ook door de vereiste aflossingen minder hoog zijn dan de tot
38 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.9 - Woonlasten van een gemiddelde koopwoning tussen 1990 en 2012 Index 2008 = 100
Combihypotheek (50% aflossingsvrij/ 50% banksparen)
100 90 80 70 60
50 90
92
94
96
98
00
02
04
06
08
10
12
Toelichting: Netto hypotheeklasten (netto rente + aflossing) bij volledige financiering van een gemiddelde koopwoning (inclusief overdrachtsbelasting) ten opzichte van gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen. Bron: CBS / Kadaster en DNB.
voor kort gebruikelijke (deels) aflossingsvrije leningen. Het gevraagde leenbedrag zal alleen lager uitvallen voor starters die streven naar een maximale hypotheek. Voor anderen zullen de strengere normen minder knellend zijn. Een maximale lening is ook minder vaak nodig, omdat de woningprijzen sinds de top in 2008 aanzienlijk zijn gedaald, gemiddeld met 16% (zie grafiek 1.7). Dit heeft een gunstige invloed op de betaalbaarheid van koopwoningen. De netto woon uitgaven van een gemiddelde koopwoning liggen eind 2012 bijna 30% lager dan vier jaar geleden (zie grafiek 1.9). De dalende woningprijzen en de lagere hypotheekrente leveren daaraan de grootste bijdrage (beide ruim 10 procentpunt).
Box 1.1 Recente maatregelen op gebied van hypothecaire kredietverlening • Voor nieuwe hypotheken is aftrek van hypotheekrente vanaf 2013 alleen mogelijk als de hypotheek in 30 jaar annuïtair (of sneller) wordt afgelost. • Met een aanvullende lening is het mogelijk de aflossing te beperken tot minimaal 50% van de woningwaarde. De rente op de aanvullende lening is niet fiscaal aftrekbaar. • Voor bestaande hypotheken wordt het maximale tarief waartegen aftrek kan plaatsvinden tussen 2013 en 2040 jaarlijks met 0,5 procentpunt verlaagd, tot uiteindelijk het tarief van de derde schijf. • De maximale LTV-ratio voor nieuwe hypotheken is met ingang van 2013 vastgesteld op 105% en wordt met 1 procentpunt per jaar verminderd, tot 100% in 2018. • De box 1 vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning is vanaf 2013 afgeschaft voor nieuwe gevallen. • Sinds oktober 2012 is de rente op restschulden tot tien jaar na de verkoopdatum fiscaal aftrekbaar.
39 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Een nieuw evenwicht op de woningmarkt zal naar verwachting bij lagere huizenprijzen worden gevonden. De vraag naar woningen staat immers onder druk door de tegenvallende inkomensontwikkeling en het grotere werkloosheidsrisico. Daarnaast spelen de aangescherpte hypotheekvoorwaarden en de toegenomen terughoudendheid van banken bij de hypothecaire kredietverlening een rol. Banken zijn voor hun kredietverstrekking sterk afhankelijk van marktfinanciering (zie ook paragraaf 2.3). Dit brengt in de huidige marktomstandigheden kwetsbaarheden met zich mee die tot een grotere terughoudendheid bij de hypothecaire kredietverlening leiden. De genoemde aanbodbeperkingen hoeven niet door alle starters daadwerkelijk als knellend te worden ervaren, maar ze zullen wel een extra remmend effect hebben op de hypothecaire kredietgroei en daarmee op de ontwikkeling van de huizenprijzen.
1.4 Het groeipotentieel in het eurogebied Om meer te kunnen profiteren van de voortgaande verschuiving van het zwaartepunt van de mondiale economische groei naar opkomende economieën is een heroriëntatie van het exportpakket van het eurogebied nodig. Voor sommige landen betekent dit dat zij zich op technologisch hoogwaardigere producten moeten gaan toeleggen. Hogere economische groei zal vooral door sterkere arbeidsproductiviteitsontwikkeling binnen sectoren tot stand moeten komen. Hiervoor zijn structurele hervormingen nodig op het gebied van instituties en arbeids- en productmarkten, naast investeringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. 1.4.1 Waar liggen de exportkansen voor het eurogebied? De afgelopen twee jaar viel de groei van de wereldeconomie tegen. Dat geldt vooral voor de ontwikkelde landen, waar het risico van een ‘verloren decennium’ nog niet geheel is geweken. In de zes jaar sinds de kredietcrisis (2008-2013) bedraagt de cumulatieve groei naar verwachting slechts 3,9%, of gemiddeld 0,7%
Grafiek 1.10 - Landenbijdrage aan wereld bbp-groei Procentuele jaarmutaties respectievelijk procentpunten
VS
EMU
Brazilië + Rusland
India
Indonesië
China
Overig
Wereld
6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 00
10
Bron: OESO; berekeningen DNB.
40 DNB / Jaarverslag 2012
20
30
40
50
60
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.11 - Geografische exportoriëntatie, 2011 Procenten
Eurogebied
Overig geïndustrialiseerd
BRIC
Overig
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
0 FI
FR
DE
GR
IR
IT
NL
PT
SP
Bron: OESO.
per jaar. Opkomende economieën groeiden in dezelfde periode met gemiddeld 5,6% per jaar; hoger dan de ontwikkelde landen, maar duidelijk lager dan de 7,6% in de voorafgaande vijfjaarsperiode. Door de groeiverschillen tussen de twee groepen landen, neemt de bijdrage van opkomende economieën aan de mondiale groei verder toe. Volgens de meest recente langetermijnprojecties van de OESO gaat de mondiale economische groei vanaf 2014 geleidelijk dalen, vooral vanwege demografische ontwikkelingen die de potentiële beroepsbevolking drukken. In de komende decennia (2015-2060) wordt een volumegroei van het mondiale bbp voorzien van gemiddeld 3% per jaar, tegenover 4% in de periode 1997-2007. Door het aanhoudende groeiverschil tussen opkomende en ontwikkelde landen verschuift het zwaartepunt van de mondiale groeidynamiek verder naar de opkomende landen (zie grafiek 1.10). China blijft naar verwachting de grootste bijdrage aan de mondiale groei leveren (ruim een derde). Daarnaast gaat ook de bijdrage van India toenemen en kan deze uiteindelijk die van China zelfs overtreffen. Om te profiteren van deze verschuiving van het zwaartepunt van de mondiale economische groei is het van belang dat het eurogebied zijn exportoriëntatie daarop afstemt. Grafiek 1.11 geeft een overzicht van de exportoriëntatie van diverse Europese landen in 2011. De weergegeven landen van het eurogebied blijken qua export nog sterk gericht op het eurogebied en de overige geïndustrialiseerde landen. Tussen de EMU-lidstaten bestaan er qua exportoriëntatie grote verschillen. Duitsland en Finland exporteren naar verhouding meer naar de snel groeiende BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China). Voor Portugal, Ierland, Spanje en Griekenland, maar ook Nederland, is dat veel minder het geval. Naast prijs en kwaliteit van de producten en geografische en culturele factoren is de productspecialisatie van de Europese landen een belangrijke factor ter verklaring van de exportoriëntatie. De BRIC-landen importeerden het afgelopen decennium vooral veel zogeheten middelhoog technologische goederen, zoals
41 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
motor- en overige voertuigen, industriële chemicaliën en uit het eurogebied vooral ook machines en werktuigen, passend bij de snelle industrialisatie van deze landen (zie grafiek 1.12). Duitsland, met een sterke positie in dergelijke goederen, wist daarvan te profiteren. Ook Frankrijk, Italië en Finland waren in staat mede dankzij de specialisatie in dergelijke producten een groter deel van hun export af te zetten in de BRIC-landen. De landen met een minder sterke positie in deze sectoren, zoals Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Nederland (zie grafiek 1.13), exporteerden duidelijk minder naar deze snel groeiende opkomende landen. Hierbij valt een onderscheid te maken tussen Griekenland, Portugal en Spanje enerzijds en Ierland en Nederland anderzijds. De eerste groep landen exporteert relatief veel laag- en middellaag technologische goederen. Dit zijn goederen die ook in de opkomende economieën worden geproduceerd, waardoor er minder potentieel voor export is. Ierland en Nederland daarentegen exporteerden relatief veel hoogtechnologische producten. Naarmate de opkomende economieën verder geïndustrialiseerd en consumptiegericht raken, zal de vraag naar hoogtechnologische goederen naar verwachting toenemen. DNB-onderzoek toont aan dat landen die meer hoogtechnologische goederen exporteren meer profiteren van een hogere inkomensgroei in partnerlanden. Het is daarom van belang dat de landen die nu vooral in technologisch laagwaardige producten gespecialiseerd zijn, hun export ‘opwaarderen’ naar meer hoogtechnologische producten. De overige landen zullen er enerzijds voor moeten (blijven) zorgen dat hun economieën flexibel genoeg zijn, zodat productiefactoren ingezet kunnen worden waar zich de beste kansen op succes voordoen. Anderzijds zullen deze landen door middel van onderzoek en ontwikkeling hun technologische voordeel moeten zien te behouden, vooral gezien het hoge tempo waarin de opkomende economieën hun export technologisch weten op te waarderen. 1.4.2 Het belang van hogere productiviteitsgroei Een hogere groei in het eurogebied is dringend nodig om uit de huidige crisis te komen. Hogere groei bevordert het herstel van de overheidsfinanciën en draagt
Grafiek 1.12 - Importen vanuit BRIC’s naar technologie, 2011 Procenten
Laag-technologisch Middellaagtechnologisch
Middelhoogtechnologisch
Hoog-technologisch
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
0 Brazilië Bron: OESO.
42 DNB / Jaarverslag 2012
Rusland
India
China
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.13 - Export eurogebied naar technologie, 2011 Procenten
Laagtechnologisch Middellaagtechnologisch
Middelhoogtechnologisch
Hoogtechnologisch
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
0 IR
DE
FR
NL
SP
IT
FI
PT
GR
Opmerking: Voor Spanje zijn data van 2010 gebruikt. Bron: OESO.
op middellange termijn bij aan schuldvermindering van zowel de overheid als de private sector en daarmee aan vertrouwensherstel. Ook is hogere groei nodig om de door de crisis veroorzaakte terugval in het reële bbp en de welvaart ongedaan te maken. Het bevorderen van de groei is verder essentieel om te voorkomen dat de in de crisis sterk toegenomen (jeugd-)werkloosheid een langetermijnprobleem wordt, waardoor de toekomstige groei en welvaart voor langere tijd onder druk zouden komen te staan. De reële bbp-groei kan onderverdeeld worden in de groei van de arbeidsinzet (het aantal gewerkte uren) en de groei van de macro-economische arbeidsproductiviteit (ratio van de reële output en het aantal gewerkte uren). De ontwikkeling in de arbeidsinzet hangt vooral samen met demografische trends en wijzigingen in de wet- en regelgeving op gebied van de arbeidsmarkt, terwijl de groei van de arbeidsproductiviteit voornamelijk wordt gedreven door investeringen en technologische innovaties. In de afgelopen decennia werd de reële bbp-groei vooral gedreven door hogere macro-economische arbeidsproductiviteit, bij een negatieve bijdrage van het aantal gewerkte uren (zie grafiek 1.14). Zoals blijkt uit de langetermijnprojecties in het Ageing Report 2012 van de Europese Commissie zal de factor arbeid de komende decennia naar verhouding weinig bijdragen aan een structureel hogere economische groei, vooral door de voorziene ontwikkelingen in het arbeidsaanbod. De groei van de beschikbare arbeidsinzet hangt af van de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking, de participatiegraad, de structurele werkloosheid, en het aantal gewerkte uren per werknemer. De potentiële beroepsbevolking in het eurogebied zal ten gevolge van de vergrijzing krimpen. Slechts in enkele landen (België, Cyprus, Ierland, Italië, Luxemburg en Spanje) zal de potentiële beroepsbevolking in de eerstkomende decennia nog groeien, vooral door een positieve bijdrage van migratie. Dankzij een stijgende participatie van ouderen en vrouwen zal de totale participatiegraad in het eurogebied voorlopig toenemen. Verder is de verwachting dat de structurele werkloosheid in het eurogebied zal dalen.
43 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.14 - Bijdrage arbeidsinput en arbeidsproductiviteit aan reële bbp-groei Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
Gewerkte uren
Werkgelegenheid
VS
Arbeidsproductiviteit (per uur)
NL
Bbp mutaties
Eurogebied (15)
4 3 2 1 0 -1 -2 99-03
04-08
09-11
99-03
04-08
09-11
99-03
04-08
09-11
Bron: OESO; berekeningen DNB.
Per saldo zal in de eerstkomende decennia de inzet van de factor arbeid in de meeste eurolanden (behalve Duitsland, Finland, Nederland en Oostenrijk) nog een licht positieve bijdrage leveren aan de bbp-groei. Op langere termijn zal dit effect echter wegebben en omslaan in een negatieve bijdrage. Een hogere bbp-groei zal dan ook vooral tot stand moeten komen via de arbeidsproductiviteitsgroei. Het tempo van de arbeidsproductiviteitsontwikkeling (per uur) daalde in de eurolanden al in de periode voor de crisis, van gemiddeld 1,4% per jaar in 1999-2003 naar 1,0% in 2004-2008 (zie grafiek 1.15). In de VS daalde de arbeidsproductiviteitgroei tussen 1999-2003 en 2004-2008 iets harder, waardoor de groei vergelijkbaar werd in beide regio’s. In de VS vond daarna – in tegenstelling tot het eurogebied – enig herstel plaats. Ook in sommige landen die kwetsbaar zijn gebleken voor de marktonrust, zoals Ierland en Spanje, heeft in 2009-2011 een herstel in de arbeidsproductiviteitgroei plaatsgevonden, wat gunstig is voor hun concurrentievermogen. Niettemin blijft het niveau van de arbeidsproductiviteit per werknemer in de VS ongeveer een derde hoger dan in het eurogebied. Voor het eurogebied in zijn geheel kan dit verschil grotendeels worden verklaard door een lagere arbeidsproductiviteit per uur. Dit geldt echter niet voor Nederland, waar de arbeidsproductiviteit per uur – bij een overigens lager aantal gewerkte uren per persoon – vergelijkbaar is met die in de VS. 1.4.3 Een sectoraal perspectief op productiviteitsgroei De groei van de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de gehele economie wordt mede beïnvloed door de sectorstructuur van de economie, dat wil zeggen, de verdeling van de werkgelegenheid over landbouw, industrie en diensten, of een verdeling op meer gedetailleerd niveau. De productiviteit in de industrie groeit bijvoorbeeld in de meeste ontwikkelde landen sneller dan in dienstverlenende
44 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Grafiek 1.15 - Groei arbeidsproductiviteit per werknemer per uur Procentuele mutaties
Arbeidsproductiviteit (per uur)
Gewerkte uren
VS
Arbeidsproductiviteit (per werknemer)
NL
Eurogebied (15)
3 2 1 0 -1 99-03
04-08
09-11
99-03
04-08
09-11
99-03
04-08
09-11
Bron: OESO; berekeningen DNB.
sectoren. Voor landen met veel werkgelegenheid in de industrie leidt dit ‘vanzelf’ tot een hogere macro-productiviteitsgroei dan in landen met een meer op diensten georiënteerde werkgelegenheid. De sectorstructuur van de economie verandert in de loop der tijd en loopt uiteen tussen landen. Naarmate economieën zich verder ontwikkelen, krimpt normaal gesproken het aandeel van de primaire en secundaire sectoren (landbouw en nijverheid), terwijl de tertiaire sector (dienstensector) in omvang toeneemt. Dit is grotendeels een autonoom proces: inkomensgroei van consumenten leidt tot een toenemende behoefte aan diensten, terwijl de vraag naar agrarische en industriële producten in verhouding achterblijft. De werkgelegenheid verschuift mede daardoor geleidelijk in de richting van de dienstensector. In Nederland is dit proces vroeg ingezet. Vanaf midden jaren zestig krimpt de industrie, terwijl inmiddels meer dan 70% van de totale werkgelegenheid werkzaam is in de commerciële en publieke dienstverlening. Dit autonome proces van verdienste lijking begrenst de mate waarin de sectorstructuur van een land is ‘bij te sturen’, waarmee men eventueel zou willen bereiken dat meer werkgelegenheid is geconcentreerd in sectoren met een hoog productiviteitsniveau. Het realiseren van een hogere arbeidsproductiviteitsontwikkeling op macroniveau is zodoende vooral afhankelijk van de mogelijkheden om de arbeidsproductiviteitsgroei binnen sectoren te verhogen. Toen de arbeidsproductiviteit in de dienstensector gemiddeld hoger lag dan in andere sectoren, was de geschetste verdienstelijking van de economie gunstig voor de productiviteitsgroei op macroniveau. Vergeleken met de industrie of de landbouw konden werknemers in de dienstensector een hogere productiviteit behalen, bijvoorbeeld in de zorg of de zakelijke dienstverlening. Voor Nederland gold dit tot in de jaren negentig. Inmiddels werkt dit proces niet meer; de productiviteit van diensten is ingehaald door andere sectoren, doordat de arbeidsproductiviteit in de dienstensector langzamer groeit dan in andere sectoren. Meer werkgelegenheid in de dienstensector hoeft daarom niet langer bij
45 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
te dragen aan een hogere productiviteitsgroei. Om dit nader in beeld te brengen kan de productiviteitsgroei van een land worden gesplitst. Enerzijds groeit de productiviteit door verschuiving van de werkgelegenheid naar sectoren met een hoger productiviteitsniveau (het shift-effect). Anderzijds groeit de productiviteit op macroniveau door productiviteitsgroei binnen sectoren, gegeven de werk gelegenheidsverdeling (het intra-effect). Om dit proces nauwkeuriger in beeld te brengen, is gebruikgemaakt van een onderverdeling naar negen economische sectoren. Omdat het hier gaat om een langetermijnontwikkeling, is afgezien van de meest recente (crisis)periode. Grafiek 1.16 toont deze decompositie van de macro-economische arbeidsproductiviteitsgroei (per werknemer) in drie periodes, voor Nederland, het eurogebied en de VS. De totale productiviteitsgroei ligt in Nederland in de eerste twee periodes onder het gemiddelde van het eurogebied en is in alle drie de periodes lager dan in de VS. Uit de decompositie blijkt dat het intra-effect in alle landen(groepen) en periodes het shift-effect domineert. Dit betekent dat de macro-economische productiviteitsgroei tot en met 2008 meer is gedreven door productiviteitsgroei binnen sectoren dan door verschuiving van werkgelegenheid naar sectoren met een hogere arbeidsproductiviteit. Het eurogebied als geheel blijkt nog enigszins te hebben geprofiteerd van een positief shift-effect. In Nederland en de VS levert het shift-effect echter een (kleine) negatieve bijdrage aan de productiviteitsgroei. De werkgelegenheid is daar in de periode 2002-2008 overwegend verschoven naar sectoren met een lagere arbeidsproductiviteit. In alle (groepen van) landen is het shift-effect in de meest recente periode significant lager dan in de daaraan voorafgaande periode. Binnen het eurogebied is dit vooral het geval in Duitsland, Frankrijk en Finland. Het afnemende
Grafiek 1.16 - Decompositie van arbeidsproductiviteitsgroei per werknemer Procenten
Shift
Intra
Totaal
1992 -1995
1996 - 2001
2002 - 2008
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 NL
Euro-
USA
gebied Bron: OESO; berekeningen DNB.
46 DNB / Jaarverslag 2012
NL
Eurogebied
USA
NL
Eurogebied
USA
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
shift-effect is een gevolg van de verdienstelijking, die in de Amerikaanse economie het verst is voortgeschreden. Waar dit aanvankelijk een positief productiviteitseffect heeft gehad, vanwege het hoge productiviteitsniveau in de dienstensectoren, is deze ontwikkeling in zowel de kernlanden als in Nederland nu zover gevorderd dat het in een negatief effect op de macro-arbeids productiviteitsgroei resulteert. Alleen in landen als Spanje, Portugal en Griekenland leverden sectorale verschuivingen tot 2008 nog een positieve, zij het relatief kleine, bijdrage aan de arbeidsproductiviteitsgroei op macroniveau. Al met al hebben sectorale verschuivingen in de periode 1992-2008 weinig bijgedragen aan de arbeidsproductiviteitsgroei, noch in Europa noch in de VS. Slechts in enkele Europese landen, vooral in de periferie, is de productiviteit door een verschuiving van werkgelegenheid naar meer productieve sectoren gegroeid. Gezien de trendmatige ontwikkelingen, zal ook in die landen de macro-productiviteitsgroei op den duur vooral bestaan uit groei binnen sectoren. De verschuiving van werkgelegenheid tussen sectoren lijkt bovendien geen proces dat door overheidsbeleid eenvoudig valt bij te sturen. Het wordt voornamelijk gedreven door de veranderende voorkeuren van consumenten, de vraag uit het buitenland en relatieve prijsveranderingen. Daarom is aan een situatie waarin de productiviteitsgroei wordt afgeremd door een negatief shift-effect, zoals in Nederland, via macro-economisch beleid weinig te verbeteren. Anderzijds maakt dit duidelijk dat een hogere arbeidsproductiviteit vooral bevorderd zou moeten worden binnen individuele sectoren. Gezien de relatieve omvang, ligt een hogere productiviteitsgroei binnen dienstverlenende sectoren daarbij het meest voor de hand. 1.4.4 Opties voor beleid Bovenstaande analyse reikt diverse beleidsopties aan om het groeipotentieel in het eurogebied te vergroten. Om meer te kunnen profiteren van de voortgaande verschuiving van het zwaartepunt van de mondiale groei naar opkomende economieën is een heroriëntatie van het exportpakket van het eurogebied naar die landen nodig. Voor sommige lidstaten, zoals Griekenland, Portugal, Spanje en (in minder mate) Italië, vormt hun specialisatie in technisch laagwaardiger producten hierbij een belemmering. Deze lidstaten zullen daarom een technologisch hoogwaardiger exportpakket moeten nastreven. Het is lastig dit direct met beleid te beïnvloeden. Wel kan beleid behulpzaam zijn om de juiste randvoorwaarden te creëren. Hiervoor zijn allereerst investeringen in goed onderwijs en onderzoek en ontwikkeling essentieel. Daarnaast is het van belang dat arbeidsen productmarkten voldoende flexibel zijn en er zo min mogelijk barrières voor toetreding bestaan. Hierdoor kunnen kapitaal en arbeid gemakkelijker hun weg vinden naar de meest productieve bedrijven. Onder dergelijke voorwaarden kan ook het aantrekken van directe buitenlandse investeringen als drijvende kracht achter de verspreiding van technologie fungeren. Om de economische groei structureel op een hoger niveau te brengen is voorts verhoging van de arbeidsproductiviteit binnen sectoren onvermijdelijk. Om dit te bewerkstelligen zijn effectieve concurrentie, openheid en innovatievermogen van belang. In Griekenland, Portugal, Spanje en Italië zijn hierbij vergelijkbare structurele hervormingen behulpzaam als voor de opwaardering van het exportpakket. Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte voor Frankrijk, al ligt de productiviteit daar al (relatief) hoog. Hierbij kan allereerst worden gedacht aan liberalisering van arbeids- en productmarkten, zoals het ontmantelen van restrictieve vergunningensystemen, het reduceren van het aantal vereiste procedurele handelingen om een bedrijf op te starten, het beperken van ontslagbescherming voor vaste contracten en het
47 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
verlagen van ontslagvergoedingen. Tabel 1.1 wijst erop dat er daarnaast nog belangrijke institutionele inefficiënties zijn, zoals corruptie (met name Griekenland en Italië), inefficiëntie van rechtbanken en overmatige bureaucratie, wat directe buitenlandse investeringen afschrikt. De tabel wijst verder op tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs en het vermogen tot innovatie. Verbetering van het onderwijsstelsel en investeringen in onderzoek en ontwikkeling scheppen de randvoorwaarden voor de ontwikkeling en absorptie van nieuwe technologieën. In landen als Finland, Duitsland en Nederland is efficiëntieverbetering van markten lastiger: hier liggen de meeste kernindicatoren al op een hoog niveau. Uit tabel 1.1 blijkt dat deze landen op veel terreinen vergelijkbaar tot beter scoren dan de VS. Wel scoren de VS, het VK en Denemarken duidelijk beter op gebied van arbeidsmarktflexibiliteit. Liberalisering van de arbeidsmarkt kan daarom in productiviteitswinst resulteren. De kloof in productiviteitsniveaus tussen de VS en landen als Duitsland, Nederland en Frankrijk wordt voor een groot deel veroorzaakt doordat werknemers in de VS meer uren werken. Een hogere productiviteit vereist in deze landen daarom ook een maatschappelijke keuze of men bereid is meer uren te werken om zo een hoger productiviteitsniveau per werknemer te bereiken.
1.5 Naar een toekomstbestendige en stabiele EMU Een vergelijking met de VS leert dat een juist vormgegeven Europese banken unie de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden kan doorbreken en de effectiviteit van het monetaire beleid kan verbeteren. Bufferherstel en beter afdwingbare afspraken over gezond budgettair en macro-economisch beleid binnen de EMU blijven daarnaast noodzakelijk. Tot welk niveau de nationale staatsschulden uiteindelijk moeten worden afgebouwd is mede afhankelijk van de mate van risicodeling en politieke integratie binnen de EMU. 1.5.1 Institutionele weeffouten in de EMU De crisis heeft belangrijke weeffouten in de opzet van de EMU blootgelegd. Ten eerste was de handhaving van het Stabiliteits- en Groeipact onvoldoende, waardoor de budgettaire uitgangsposities in veel eurolanden te zwak waren om de financiële crisis op te kunnen vangen. Ten tweede was onvoldoende rekening gehouden met langdurige macro-economische en financiële onevenwichtigheden binnen de EMU en de gevolgen hiervan voor de nationale overheidsfinanciën. In landen met grote tekorten op de lopende rekening of zeepbellen op de woningmarkt reageerden vooral de overheidsinkomsten onverwacht sterk op de recessie, met een forse toename van de staatsschuld tot gevolg. Ten derde was de wisselwerking tussen (de financiële gesteldheid van) het bankwezen en de overheid onvoldoende onderkend. De crisis maakt duidelijk dat er een vicieuze cirkel kan ontstaan, waarin twijfels over de houdbaarheid van de overheidsschuld en de stabiliteit van het bankwezen elkaar wederzijds versterken. De kredietcrisis heeft uitgewezen dat de nationale overheid als achtervang fungeert voor het nationale bankwezen, wanneer dat nodig is om de financiële stabiliteit te waarborgen. Andersom kunnen zwakke overheidsfinanciën ook het bankwezen besmetten, wanneer dat veel staatsschuld in de boeken heeft (zie ook paragraaf 2.2). Deze drie tekortkomingen hebben een vierde weeffout in de EMU bloot gelegd, namelijk de potentiële instabiliteit van de combinatie van nationale schuldfinanciering en een gemeenschappelijke munt. Immers, EMU-landen hebben geen eigen monetair beleid en wisselkoers, zodat een renteverlaging en depreciatie geen (tijdelijke) verlichting kunnen bieden in een nationale crisis situatie.
48 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Tabel 1.1 - Kernindicatoren beleid Rangorde van 144 landen VS
GB
DK
SE
FI
NL
DE
FR
IR
GR
Instituties
41
13
14
6
3
7
16
32
19
111
Efficiëntie rechtspraak bij het slechten van geschillen
35
11
13
5
2
8
20
37
29
135
Onregelmatige betalingen en steekpenningen
42
17
4
10
2
12
18
32
14
104
Transparantie van overheidsbeleid
56
13
45
8
2
14
27
47
28
IT
PT
SP
97
46
48
139
121
69
68
34
40
122
139
71
77
8
16
14
7
1
6
5
27
20
43
45
30
29
Kwaliteit onderwijssysteem
27
27
19
12
2
13
20
41
9
115
87
61
81
Efficiëntie goederenmarkt
23
17
19
12
18
6
21
46
9
108
65
61
55
Intensiteit locale concurrentie
18
5
29
22
68
1
8
28
40
95
67
62
23
Effectiviteit mededingingsbeleid
17
9
10
3
4
1
24
20
22
91
100
68
49
Benodigd aantal dagen om een bedrijf op te starten
16
59
16
71
66
34
71
25
59
48
16
10
97
Efficiëntie arbeidsmarkt
6
5
8
25
15
17
53
66
16
133
127
123
108
Ontslagvergoedingen
1
23
1
66
38
25
95
51
18
89
19
129
84
Aanstellings- en ontslagprocedures
8
33
5
133
80
126
127
141
75
111
136
131
129
Beloning en productiviteit
12
13
53
72
46
67
41
66
32
132
128
120
133
Ontwikkelingsniveau financiële markten
16
13
30
10
4
20
32
27
108
132
111
99
82
6
10
12
4
2
9
7
17
21
87
36
31
35
Hoger onderwijs en training
Innovatie Bron: WEF Global Competitiveness Indicators 2012.
Bij het adresseren van deze weeffouten wordt vaak gekeken naar een stabiele muntunie als die van de VS. In hoeverre kan de institutionele opzet van de VS als voorbeeld dienen voor de EMU? 1.5.2 Amerikaanse lessen voor een bankenunie De institutionele opzet van de VS is tijdens de kredietcrisis succesvol geweest in het limiteren van de negatieve wisselwerking tussen banken en individuele Amerikaanse staten. In een aantal eurolanden is daarentegen de negatieve wisselwerking veel sterker geweest. De gevolgen voor de financiële stabiliteit waren daardoor navenant groter. Dit roept de vraag op of de opzet van de VS wellicht interessante lessen kan bieden voor de EMU. Allereerst is voor individuele Amerikaanse staten nauwelijks een rol weggelegd bij de financiering van eventuele steunoperaties in het bankwezen. De staten houden alleen toezicht op de kleinere lokale banken, die bij problemen door de federale instantie Federal Deposit Insurance Cooperation, in principe in kort tijdsbestek ordelijk en zonder hoge kosten kunnen worden afgewikkeld (resolutie). Dit is de afgelopen jaren ook veelvuldig gebeurd. Deze federale instantie beheert ook het federale depositogarantiestelsel (DGS), dat in geval van faillissement bij wet voorrang heeft op reguliere schuldeisers en door de sector wordt gefinancierd. Hierdoor zijn de verliezen van deze faillissementen voor de overheid beperkt gebleven en komen deze vooral terecht bij de aandeelhouders, crediteuren en het bankwezen. De grotere, meer systeemrelevante banken vallen onder het federale toezicht van de Federal Reserve en kunnen indien nodig gesteund worden met federale middelen om verstoring van de financiële
49 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
stabiliteit te voorkomen. Dergelijke steun heeft eveneens een preferente status en moet door de sector worden terugbetaald. De financiële problemen van sommige Amerikaanse staten zijn door deze rolverdeling geen bedreiging geweest voor het bankwezen. Hetzelfde geldt voor de sterke concentratie van het bankwezen in bepaalde staten. Deze staten hebben het eigen bankwezen niet hoeven steunen; dat doet de federale overheid. Het centraliseren van de financiering is efficiënter dan dat iedere staat zelf buffers opbouwt voor het afwikkelen van zijn banken. Bovendien zijn de risico’s door de centrale overheid beter te dragen, omdat de banken aanzienlijk kleiner zijn ten opzichte van het bbp van de muntunie als geheel. Een tweede verschil met het eurogebied is dat de uitzettingen van Amerikaanse banken op zowel de federale als de regionale overheid beperkt zijn. Amerikaanse banken hebben slechts enkele procenten van de federale schuld in handen (zie grafiek 1.17). Hierdoor treedt de negatieve wisselwerking tussen staatsfinanciën en het bankwezen niet zo snel op. In Europa zijn de uitzettingen op de eigen overheid in de afgelopen jaren toegenomen. De indirecte besmetting - via een verslechtering van de reële economie - van banken en overheden treedt in de VS wel op, maar is geringer dan in de EMU. Deels komt dit doordat schulden van Amerikaanse staten veel kleiner zijn (zie tabel 1.2). Daarnaast slaat in de VS het indirecte effect voor een belangrijk deel neer bij de federale overheid, die een grotere begroting heeft. De situatie is daarmee omgekeerd aan die in Europa, waar juist de nationale overheden hoge schulden hebben en de begroting van de Europese Unie beperkt is. Niettemin is er ook in Amerikaanse staten een wisselwerking tussen de recessie (en meer specifiek de correctie op de huizenmarkt) en de problemen in de bancaire sector. Staten met een omvangrijk bankwezen worden extra getroffen, doordat deze sector voor de crisis een belangrijke bijdrage leverde aan de groei en belastinginkomsten. De Amerikaanse institutionele opzet illustreert dat de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden in een muntunie op nationaal niveau te door breken valt. Daartoe zou in de EMU net als in de VS de afwikkeling van banken – en de financiering daarvan – gecentraliseerd moeten worden. Dit impliceert eveneens centraal Europees toezicht op en resolutie van ten minste de significante banken. Niet-significante banken moeten snel, ordelijk en kosteloos
Grafiek 1.17 - Uitsplitsing houderschap schuldpapier van Amerikaanse federale overheid en staten Totale omvang per ultimo tweede kwartaal 2012, USD 11.026 miljard respectievelijk USD 2.972 miljard, procenten
Amerikaanse federale overheid 8
Amerikaanse staten 12
1 5
Buitenland
3 39
48
Federal Reserve Financiële sector, ex banken
21
Banken 49
Huishoudens Bedrijven
15 Bron: US Federal Reserve.
50 DNB / Jaarverslag 2012
9
Staten en lokale overheden
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
voor de belastingbetaler afgewikkeld kunnen worden. Deze laatstgenoemde banken blijven weliswaar onder nationaal toezicht, maar op basis van dezelfde prudentiële eisen en toezichtmethoden om een gelijk speelveld te waarborgen en risico’s voor overheden te beperken. Centrale resolutie verbetert het grensoverschrijdende crisismanagement, waarbij scherpere eisen worden gesteld aan de afwikkelbaarheid. Het terugbrengen van besmettingsrisico’s van overheden naar banken vergt eveneens dat banken beperkte uitzettingen hebben op de eigen overheid en overheden in het algemeen. Gegeven de huidige hoge schuldniveaus van EMU-overheden en de afhankelijkheid van bankfinanciering is dit op korte termijn niet te verwezenlijken. Daarom is in een Europese bankenunie aanvullend beleid gewenst om deze risico’s te beperken. Het doorbreken van de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden verbetert ook de transmissie van monetair beleid in de EMU. De financieringskosten van overheden leggen een bodem onder de financieringskosten van banken vanwege de (impliciete) staatsgarantie. Op dit moment lopen de leentarieven in het eurogebied sterk uiteen, doordat banken te maken hebben met grote verschillen in financieringskosten. Aangezien de financieringskosten van banken in een bankenunie minder samenhangen met die van overheden, zullen leentarieven tussen landen ook minder verschillen vertonen. Dit reduceert de kans dat de ECB in de toekomst opnieuw uitzonderlijk monetair beleid moet voeren om de werking van de monetaire transmissie te herstellen. Net als in de VS heeft het nationale toezicht in de EMU onhoudbare krediet verlening en zeepbellen niet kunnen voorkomen. Deels kwam dit doordat de kwaliteit van het toezicht niet overal voldoende was. Europees toezicht op alle banken waarborgt dezelfde kwaliteit en intensiteit van toezicht in de EMU en vermindert de kans op uitstelgedrag door toezichthouders. Dit vereist wel dat het toezicht van voldoende kwaliteit is, omdat de ervaring van de VS leert dat het organiseren van toezicht op federaal niveau op zich zelf niet afdoende is. Naast het microprudentiële bancaire toezicht dient ook het macroprudentiële toezicht en beleid, gericht op systeemrisico’s, deels gecentraliseerd te worden. Nationale autoriteiten kunnen te laat ingrijpen en daardoor deze risico’s onvoldoende mitigeren. Een gecentraliseerde autoriteit moet daarom strengere eisen kunnen opleggen als nationale autoriteiten tekortschieten. Niettemin blijft
Tabel 1.2 - Top-10 schuldenaars Procenten bbp; 2012 VS staten
Europese overheden
1 Massachusetts
18,3
1 Griekenland
176,7
2 Rhode Island
18,1
2 Italië
126,5
3 Vermont
13,1
3 Portugal
119,1
4 Connecticut
12,7
4 Ierland
117,6
5 New Hampshire
12,7
5 België
99,9
6 Maine
12,4
6 Frankrijk
90,0
7 Alaska
12,3
7 Cyprus
89,7
8 New Jersey
12,2
8 Spanje
86,1
9 Hawaii
11,5
9 Duitsland
81,7
10 Montana
11,2
10 Oostenrijk
74,6
Bron: US Census Bureau en Europese Commissie.
51 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
nationale discretie bij de inzet van macroprudentiële instrumenten van belang. Doordat nationale kredietcycli uiteenlopen is een geografisch gedifferentieerde inzet van instrumenten gewenst. Europees toezicht is niet effectief zonder gelijktijdige invoering van een Europees resolutiemechanisme. Nationale autoriteiten, die kosten voor belastingbetalers en reputatieschade willen beperken, hebben een prikkel om de afwikkeling van banken uit te stellen. Daardoor kan de uiteindelijke rekening hoger uitvallen. Een Europese resolutie-autoriteit kan tijdig en consistent ingrijpen bevorderen, zoals de praktijk in de VS laat zien. Om risico’s voor het Europese resolutiefonds te beperken, dienen verliezen eerst door aandeelhouders en, waar nodig, door bepaalde crediteuren te worden gedragen. Tijdelijke resolutiefinanciering moet een preferente status hebben. Europese overheden vormen dan slechts in het uiterste geval gezamenlijk het vangnet, bijvoorbeeld in de vorm van het Europees Stabiliteitsmechanisme. Om de negatieve wissel werking tussen banken en overheden verder te doorbreken, kan als sluitstuk van de bankenunie een Europees depositogarantiestelsel worden ingevoerd. 1.5.3 Begrotingsunie en economische unie in VS en EMU Op begrotingsgebied kennen de VS en de EMU een wezenlijk verschillende opzet. In de VS is de federale begroting verreweg het belangrijkst, met een omvang van ongeveer 24% van het bbp in 2012. In de EMU bedraagt de gemeenschappelijke begroting niet veel meer dan 1% van het bbp. Waar EMUlidstaten economische schokken in hun eigen begroting moeten opvangen, gebeurt dit in de VS grotendeels op federaal niveau. In een recessie dalen de belastinginkomsten van de federale overheid en nemen onder andere de uitgaven aan de sociale zekerheid toe. In het geval van asymmetrische schokken zorgt dit voor een verzekeringsmechanisme waarbij herverdeling plaatsvindt van staten waar het conjunctureel goed gaat naar staten waar het minder goed gaat. Indien het met de Amerikaanse economie als geheel minder goed gaat, leidt dat vooral tot hogere federale tekorten. De federale overheid geeft hiertoe federaal schuldpapier uit. Een van de gevolgen van een stabiliserende federale begroting is dat ook een herverdeling plaatsvindt van sterkere naar minder sterke staten. Deze herverdeling wordt in de VS geaccepteerd, omdat de VS veel meer dan de EMU een natiestaat is. Ook is de herverdeling minder zichtbaar, mede doordat de federale overheid niet afhankelijk is van directe betalingen door staten, maar zelf belastingen int. De totale omvang van de structurele herverdeling wordt bovendien beperkt door hoge arbeidsmobiliteit in de VS. Migratie vanuit staten met een langdurig gebrek aan banen naar staten met meer werkgelegenheid beperkt de werkloosheid en daarmee de sociale zekerheidsoverdrachten aan minder succesvolle staten. Mede doordat in de VS de afgelopen jaren een expansief begrotingsbeleid is gevoerd, komt de totale overheidsschuld in 2012 uit op ongeveer 107% van het bbp. In de EMU bedroeg deze in 2012 naar schatting 94% van het bbp. Een cruciaal verschil is echter dat de overheidsschuld in de VS grotendeels op federaal niveau wordt uitgegeven. De gemiddelde schuld van staten is in de VS slechts ongeveer 7% van hun bbp (zie tabel 1.2). Een aantal staten heeft zelfs een bescheiden ‘rainy day’-fonds om tegenvallende inkomsten tijdelijk en gedeeltelijk op te kunnen vangen. Staten in de VS hebben hierdoor niet te maken met een overmatige publieke schuld na een recessie. Dit maakt een gelijkmatig herstel na de crisis aanmerkelijk makkelijker dan in de EMU, waar de schulden
52 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
ongelijk verdeeld zijn en diverse landen moeite hebben hun hoge schulden te financieren. De lage schuld van staten in de VS is mede het gevolg van strenge begrotings regels op staatsniveau. Vrijwel alle staten hebben een permanent begrotings evenwicht bij wet vastgelegd. Veel van deze begrotingsregels zijn ingevoerd nadat de federale overheid in de 19e eeuw weigerde enkele failliete staten te hulp te schieten. Staten moeten de financiële markten sindsdien zelfstandig overtuigen van hun kredietwaardigheid. Door de lage staatsschulden vormt een eventueel faillissement van een individuele staat geen probleem voor de VS als geheel. De strenge begrotingsregels betekenen wel dat de staten de conjunctuur nauwelijks met begrotingsbeleid kunnen stabiliseren. Dit is in de VS echter niet bezwaarlijk, omdat dit al op federaal niveau gebeurt. Om ook in de EMU de economische stabiliteit te vergroten en de nationale begrotingen te ontlasten, is gesuggereerd om in de EMU een nieuw gezamenlijk budget te creëren. Met dit budget zouden asymmetrische conjuncturele schokken (deels) opgevangen kunnen worden. Door het delen van risico’s kan de EMU aan stabiliteit winnen (zie ook box 1.2). Het is echter belangrijk te constateren dat de huidige groei- en werkloosheidsverschillen in de EMU niet puur conjunctureel van aard zijn: deze komen voor een belangrijk deel voort uit structurele verschillen, onder meer op gebied van arbeidsmarktflexibiliteit, liberalisering van productmarkten, innovatievermogen en de samenstelling van het exportpakket (zie ook paragraaf 1.4). Automatische mechanismen die divergenties tussen lidstaten beperken, zoals arbeidsmobiliteit, ontbreken in de EMU bovendien grotendeels. Onder deze omstandigheden zou de invoering van een federaal budget leiden tot structurele, eenzijdige herverdeling tussen EMU-lidstaten en zou de prikkel voor structurele hervormingen afnemen. De kans op nieuwe onevenwichtigheden zou hierdoor toenemen. Een EMU-begroting voor stabilisatiedoeleinden kan daarom pas nuttig zijn als de waarborgen voor gezonde nationale overheidsfinanciën en economieën sterk genoeg zijn. Alleen dan zal de kans op asymmetrische schokken in alle eurolanden vergelijkbaar zijn. Dit vereist verdergaande politieke integratie, waarin niet alleen risico’s worden gedeeld maar ook soevereiniteit wordt overgedragen. Nationale overheden binnen de EMU moeten in de eerste plaats hun staatsschuld terugbrengen. De crisis heeft geïllustreerd dat het opvangen van een scherpe recessie tot een forse schuldoploop kan leiden, vooral in landen met grote macro-economische onevenwichtigheden. In veel landen ontbraken de buffers om een substantiële schok op te kunnen vangen en liep de staatsschuld soms zo hoog op dat markten twijfelden aan de houdbaarheid ervan. Om de buffers van de overheid te vergroten moet begrotingsdiscipline in de EMU beter afdwingbaar worden, vooral preventief. In het correctieve begrotings toezicht is de afdwingbaarheid van de 3%-norm binnen het Stabiliteits- en Groeipact al sterk verbeterd. Voor hogere buffers is echter ten minste begrotingsevenwicht nodig en moet zowel het preventieve begrotingstoezicht als de schuldregel scherper en politiek onafhankelijker worden gehandhaafd. Dit impliceert dat ook in die stappen van het besluitvormingsproces rond het Stabiliteits- en Groeipact de positie van de Europese Commissie ten opzichte van de Europese Raad moet worden versterkt. Daarnaast moeten macro-economische en financiële onevenwichtigheden zoveel mogelijk worden voorkomen, waarvoor naast macroprudentieel beleid ten minste een versterking van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure
53 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Box 1.2 - Een federaal EMU-budget of euro-obligaties in de eindsituatie? In de VS worden de door de staten uitgegeven obligaties niet collectief gegarandeerd. Los van de bankenunie vindt risicodeling daar plaats via een groot federaal budget. Hoe verhoudt een federaal budget zich in de EMUcontext tot gemeenschappelijk uitgegeven en gegarandeerde euro-obligaties? Wanneer vanuit een federaal budget alle nationale en gezamenlijke conjuncturele schokken kunnen worden opgevangen, hoeven lidstaten zelf geen stabiliserend begrotingsbeleid meer te voeren. Begrotingsdiscipline kan dan worden afgedwongen door het eisen van sluitende begrotingen. Dit leidt ertoe dat lidstaten hun overheidsschulden geleidelijk afbouwen. Er wordt dan toegewerkt naar een (Amerikaanse) situatie waarin de inherente instabiliteit van nationale schulduitgifte bij een gemeenschappelijke munt is verholpen. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat het federale budget voldoende groot is en de federale overheid zelfstandig schuldfinanciering kan aangaan. Dit vereist vergaande politieke integratie en zou vanwege de structurele economische verschillen bovendien nog geruime tijd samengaan met eenzijdige herverdeling tussen lidstaten. Een klein federaal budget, waaruit enkel asymmetrische schokken (deels) kunnen worden opgevangen, kan dienen als opstapje naar een groter federaal budget, maar is op zichzelf niet voldoende voor een stabiele EMU. Automatische stabilisatoren op nationaal niveau blijven dan noodzakelijk, staatsschulden blijven op nationaal niveau, en de instabiliteit van nationale schulduitgifte bij een gemeenschappelijke munt blijft bestaan. Wanneer in plaats van een federaal budget wordt gekozen voor euroobligaties voor nationale schulduitgifte, blijft begrotingsbeleid grotendeels een nationale aangelegenheid. De introductie van euro-obligaties voor de gehele staatsschuld lost de instabiliteit van nationale schulduitgifte bij een gemeenschappelijke munt definitief op. Immers, met euro-obligaties voor de volledige staatsschuld van alle eurolanden mondt een liquiditeitsprobleem in één euroland niet meer onnodig uit in een solvabiliteitsprobleem. Bovendien werpen ze een dam op tegen besmettingsgevaar. Tegelijkertijd gaat de introductie van euro-obligaties gepaard met (impliciete) herverdeling tussen lidstaten, doordat alle lidstaten dezelfde rente betalen, ongeacht de toestand van hun overheidsfinanciën. Hierdoor verminderen euro-obligaties de prikkels voor nationale begrotingsdiscipline en structurele hervormingen, wat een opwaarts effect kan hebben op de rente. Vergaande overdracht van nationale begrotingssoevereiniteit is nodig om hier zoveel mogelijk voor te compenseren. Concluderend bieden zowel een federaal budget voor stabilisatiedoeleinden als euro-obligaties een vorm van verzekering tegen asymmetrische schokken. Beide verminderen echter de prikkels voor verantwoord overheidsbeleid op nationaal niveau. Ze moeten daarom worden gezien als sluitstuk voor de EMU, nadat de waarborgen voor gezond nationaal economisch en budgettair beleid voldoende zijn versterkt en de overheidsschulden aanzienlijk zijn afgebouwd.
54 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
(MEOP) nodig is. De effectiviteit van de MEOP kan worden vergroot door de besluitvorming in alle stadia van de procedure politiek-onafhankelijker te maken. Daardoor worden de vereiste structurele hervormingen beter afdwingbaar. Dit draagt er onder meer aan bij dat lonen en prijzen binnen de EMU zich makkelijker aanpassen aan veranderende omstandigheden, wat een snel herstel van de concurrentiepositie en economische groei na een schok bevordert. Dit alles verkleint de kans op boom-bust cycli, met hun grote impact op de overheidsfinanciën. Door divergenties tussen landen te verminderen, draagt dit er ook toe bij dat het gemeenschappelijke monetaire beleid passender wordt voor alle EMU-landen. Beter afdwingbare begrotingsdiscipline, het beperken van de opbouw van macro-economische en financiële onevenwichtigheden en het doorbreken van de wisselwerking tussen banken en overheden binnen de EMU vormen weliswaar noodzakelijke voorwaarden voor een houdbare en stabiele EMU, maar bieden daarvoor nog geen garantie. De combinatie van nationale schuldfinanciering met een gemeenschappelijke munt blijft immers potentieel instabiel. Zorgen over de schuldhoudbaarheid van een land kunnen binnen de EMU leiden tot een selffulfilling prophecy, waarbij het land door de stijgende rente en verdampende liquiditeit uiteindelijk daadwerkelijk insolvabel wordt. Doordat alle EMU-landen in dit opzicht kwetsbaar zijn, kan financiële onrust in één land snel overslaan naar andere (probleem)landen. Deze kwetsbaarheid vergt ceteris paribus hogere buffers van de EMU-lidstaten dan van staten in de VS. Verdergaande risicodeling binnen de EMU kan de noodzaak van hoge nationale buffers verminderen (zie box 1.2), maar vereist ook verdergaande politieke integratie. Zo beschouwd is behoud van nationale soevereiniteit niet kosteloos. 1.5.4. Rapport Van Rompuy en Blauwdruk Europese Commissie Zowel de voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, als de Europese Commissie hebben onlangs een toekomstvisie geschetst om de weeffouten in de EMU te herstellen. De belangrijkste elementen in deze voorstellen zijn a) een bankenunie met Europees toezicht en crisisresolutie, b) landspecifieke hervormingscontracten gekoppeld aan financiële compensatie uit een nieuw EMU-budget dat op termijn ook een economische stabilisatie functie krijgt, c) gemeenschappelijke schuldfinanciering via euro-obligaties en d) democratische versterking met het Europees Parlement als belangrijkste orgaan. Deze elementen kunnen in beginsel bijdragen aan een meer stabiele EMU. Zoals hierboven uiteengezet kan een bankenunie wederzijdse besmetting tussen het (nationale) bankwezen en de overheidsfinanciën helpen voorkomen. Ook kunnen landspecifieke hervormingscontracten op voor de EMU essentiële beleidsterreinen preventief werken alsmede de nationale acceptatie en implementatie van economische aanbevelingen en hervormingen vergroten. Maar er zijn ook enkele kanttekeningen bij de voorstellen te plaatsen. Een belangrijke is dat de aandacht voor solide waarborgen tekortschiet, zeker in verhouding tot de aandacht die publieke en private risicodeling in de vorm van een bankenunie, euro-obligaties en een stabilisatiebudget in de rapporten krijgt. Vanwege de zwakke afdwingbaarheid van de hervormingscontracten blijven de eerdergenoemde versterkingen van de handhaving van het Stabiliteits- en Groeipact en de MEOP nodig. Helaas ontbreekt het in de genoemde toekomst visies juist op dat gebied aan ambitie. Alvorens over te kunnen gaan op – in principe efficiënte – risicodeling via de invoering van euro-obligaties of een economisch stabilisatiebudget zijn controlemechanismen om budgettaire en macro-economische onevenwichtigheden tegen te gaan onmisbaar.
55 DNB / Jaarverslag 2012
Vizier op herstel van stabiliteit en groei
Sommige voorstellen van de Europese Commissie en Van Rompuy zijn afgelopen jaar al overgenomen door de Europese Raad. Het voornaamste besluit betreft de oprichting van een Europees toezichtmechanisme, dat op 1 maart 2014 van start moet gaan. De nationale toezichthouders voeren samen met de ECB het toezicht uit. In paragraaf 2.2 wordt dit besluit verder toegelicht alsmede de implicaties hiervan voor het nationale toezicht en DNB. De Europese Raad concludeerde ook te streven naar invoering van een Europees resolutie mechanisme (inclusief financiering) voor juni 2014. Dit streven maakt vrijwel gelijktijdige invoering van Europees toezicht en resolutie in principe mogelijk.
56 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
2 Toezicht in verandering
2.1 Inleiding De financiële sector ondergaat een gedaanteverwisseling in reactie op de crisis. In sommige opzichten is deze noodzakelijke transitie al behoorlijk ver gevorderd, zoals bij de versterking van buffers en de afbouw van risicovolle activiteiten. Tegelijkertijd liggen de problemen uit het verleden nog niet geheel achter ons – het meest pregnant geïllustreerd in de betreurenswaardige ontwikkelingen rond SNS Reaal. Het toezicht op de financiële sector bevindt zich eveneens in een overgangsfase. De ervaringen uit de crisis hebben een uitgebreide veranderagenda opgeleverd, waarvan de uitvoering volop aan de gang is. Dit hoofdstuk behandelt aan de hand van een aantal capita selecta de stand van zaken bij enkele van de voornaamste uitdagingen. Daarbij wordt vooral ingegaan op ontwikkelingen die de komende jaren voor ons liggen, en in mindere mate teruggeblikt op de toezichtinspanningen in het verslagjaar. Een uitgebreide terugblik en verantwoording van de toezichtactiviteiten van DNB is te vinden in de ZBO-verantwoording 2012, die tegelijkertijd met dit jaarverslag wordt gepubliceerd. Paragraaf 2.2 van dit hoofdstuk gaat in op de ontwikkelingen rond het Europese bankentoezicht. De introductie van het toezicht op Europese schaal corrigeert een belangrijk ontbrekend element in het Europese raamwerk. Deze paragraaf zet de belangrijkste uitgangspunten en randvoorwaarden voor effectief en efficiënt Europees bankentoezicht uiteen. Paragraaf 2.3 gaat in op de veranderingen in de structuur van de financiële sector als gevolg van de crisis. Daarnaast worden de consequenties voor het toezicht belicht van de specifieke structuur van de Nederlandse financiële sector, in het bijzonder de relatief grote omvang en hoge concentratiegraad. In paragraaf 2.4 komt een aantal terreinen aan de orde waar het toezicht wordt vernieuwd en aangescherpt. Achtereenvolgens worden de internationale reguleringstrajecten, de ontwikkelingen in het pensioenstelsel en het toezicht op governance, gedrag en cultuur behandeld. Tot slot wordt ingegaan op de inspanningen van DNB rond het juist waarderen van commercieel vastgoed portefeuilles.
57 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
2.2 Europees bankentoezicht Het Europese bankentoezicht wordt dit jaar in hoog tempo werkelijkheid. Op 13 december jongstleden heeft de Ecofin overeenstemming bereikt over de verordening ter oprichting van het ‘gemeenschappelijke toezichtmechanisme’ (SSM). De SSM-verordening zal, na onderhandelingen tussen de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie naar verwachting medio 2013 van kracht worden. Dit betekent dat dit jaar de benodigde structuren worden opgezet zodat het Europese toezicht in de loop van 2014 daadwerkelijk van start kan gaan. Wat is ook alweer het belang van één Europese bankentoezichthouder? Een groot probleem in de huidige schuldencrisis is de wisselwerking tussen banken, overheden en de reële economie, die leidt tot een negatieve spiraal in individuele landen en de rest van het eurogebied besmet. Tijdens de crisis is duidelijk geworden dat problemen bij banken vaak grote gevolgen voor de overheidsfinanciën en de reële economie hebben en andersom (zie ook paragraaf 1.5). Nationale overheden zijn soms niet in staat om de verliezen in het bankwezen te beheersen. Na Ierland is dit probleem in 2012 in Spanje werkelijkheid geworden. In Griekenland en Portugal is de situatie omgekeerd: zwakke overheidsfinanciën besmetten de balansen van de banken, die veel beleggen in schuld van de eigen overheid. Uiteindelijk heeft de wisselwerking tussen banken en overheden in al deze landen de problemen verdiept en voor sommige zelfs onhoudbaar gemaakt. Binnen het eurogebied leidt dit tot grote spanningen. Paragraaf 1.5 bespreekt de institutionele versterkingen die nodig zijn voor een toekomstbestendige muntunie. De Europese leiders hebben eind juni 2012 besloten een belangrijk onderdeel daarvan, een zogenoemde bankenunie, op te richten. De bankenunie is een essentiële stap om de negatieve wisselwerking tussen banken, overheden en de reële economie te doorbreken. Zij beoogt toezicht, resolutiemechanismen en ex ante door de sector gefinancierde depositogarantie- en resolutiefondsen op Europees niveau te brengen, zodat de problemen bij banken of overheden niet langer leiden tot een vicieuze cirkel in individuele lidstaten en kunnen overslaan naar andere lidstaten. Europees toezicht is op zichzelf dus niet de oplossing, maar draagt daar als onderdeel van de bankenunie wel aan bij. Los daarvan is het doel natuurlijk ook effectiever toezicht, onder andere door het toezicht beter te laten aansluiten bij het grensoverschrijdende karakter van het hedendaagse Europese bankwezen. Het Ecofin-besluit van 13 december kan daarom gezien worden als een majeure stap in de Europese toezichtintegratie. Gelet op de omvang en het internationale karakter van de Nederlandse banken heeft Nederland baat bij de bankenunie. Veel Nederlandse banken zijn in meerdere Europese landen actief. Toezicht op alle Europese activiteiten in één hand gaat versnippering van toezicht tegen. Europees toezicht draagt ook bij aan een gelijk speelveld voor financiële instellingen. Verder krijgen in de huidige situatie van nationaal toezicht, nationale belangen soms voorrang boven het gemeenschappelijke, Europese belang, wat ten koste kan gaan van de effectiviteit van het toezicht. Ook de risico’s voor de overheidsfinanciën van een relatief grote bankensector nemen af. Met de Europese toezichthouder is de eerste tastbare bouwsteen van de bankenunie gelegd. Het is belangrijk dat nu snel de andere bouwstenen volgen. Vooral met de oprichting van een Europese resolutie-autoriteit, ondersteund door een Europees resolutiefonds, is haast geboden. Dit wordt tevens benadrukt in de conclusies van de Europese regeringsleiders, die streven naar een akkoord over het resolutiemechanisme voor juni 2014. Ook Europees toezicht kan
58 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
immers nooit geheel uitsluiten dat een bank omvalt. De resolutie-autoriteit moet een bankfaillissement ordelijk kunnen afwikkelen en streven naar oplossingen waarbij de verliezen eerst door aandeelhouders en, waar nodig, door bepaalde crediteuren worden gedragen. Daarbij kan financiering verstrekt worden uit een resolutiefonds, dat door de Europese banken ex ante wordt gefinancierd. Een resolutiefonds op Europees niveau beperkt de financiële risico’s voor de Europese overheden, doordat banken in beginsel zonder nationale publieke middelen worden afgewikkeld. En mocht de nood toch aan de man zijn, dan kan het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) als vangnet dienen. De derde bouwsteen van de bankenunie, een Europees depositogarantiestelsel, kan als sluitstuk wat later komen om de negatieve wisselwerking verder te doorbreken. Convergentie van nationale garantiestelsels met voorgefinancierde fondsen is daartoe een belangrijke stap voorwaarts. Wanneer alleen toezicht op Europees niveau wordt gebracht, maar het resolutiemechanisme voorlopig nog nationaal blijft, kunnen belangenconflicten ontstaan die de effectiviteit van het toezicht ondermijnen. De toezichtbeslissing, bijvoorbeeld om een bank af te wikkelen, wordt dan namelijk op het centrale niveau genomen, terwijl de rekening van een dergelijke beslissing op het nationale niveau moet worden betaald. Gelijktijdige inrichting zorgt er voor dat de Europese resolutie-autoriteit, door vroegtijdig ingrijpen, de risico’s voor de belastingbetaler vermindert. In het gemeenschappelijke Europese toezichtmechanisme krijgt de ECB belangrijke toezichttaken maar blijven ook de nationale toezichthouders een rol van betekenis spelen. De SSM-verordening belegt het toezicht bij de ECB. De ECB zal toezicht houden op de grote banken en de nationale toezichthouders houden toezicht op de minder grote banken. De ECB wordt daarnaast verantwoordelijk voor het consistent en effectief functioneren van het hele toezichtsysteem. De ECB mag daartoe verordeningen, richtlijnen en instructies uitvaardigen en kan taken naar zich toe trekken ‘voor een of meerdere’ banken die onder het nationale toezicht vallen. Grote banken zijn in dit verband de banken met een balanstotaal groter dan EUR 30 miljard of groter dan 20% van het bbp, met als minimum de drie grootste banken in iedere deelnemende lidstaat. Daarnaast speelt de mate van internationale activiteit ook een rol. In totaal gaat het hier om circa 130 tot 150 banken. Ook gaat de ECB direct toezicht houden op de banken die rechtstreeks steun (hebben) ontvangen van het Europees Financieel Stabiliteitsfonds (EFSF) of het ESM. De ECB dient, in consultatie met de nationale toezichthouders, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van de verordening te komen tot een raamwerk voor de praktische organisatie van de taakverdeling, voor zowel de grote als minder grote banken. Dit te publiceren raamwerk zal een belangrijk document worden, dat de praktische werkverdeling tussen de ECB en nationale toezichthouders regelt. Het toezicht op de grote banken zal worden uitgevoerd door gezamenlijke toezichtteams bestaande uit ECB- en nationale toezichthouders. De ECB zal daarbij een aansturende functie vervullen en zal waarschijnlijk een belangrijke rol spelen bij de voorbereiding van de besluitvorming. Voor de effectiviteit van het toezicht is het van belang dat de toezichthouders van de ECB en de nationale toezichthouder, ondanks hun gespreide locaties, nauw en op een flexibele basis met elkaar samenwerken. Gezien de omvang van de Europese toezichttaak, de lokale aanwezigheid van ervaring en het voordeel van fysieke nabijheid ligt het voor de hand dat de uitvoering van toezichttaken, ook ten
59 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
aanzien van de grote banken, voor een aanzienlijk deel op decentraal niveau blijft plaatsvinden. Het toezicht op de overige banken blijft worden uitgevoerd door de nationale toezichthouder, maar ook hier is een belangrijke rol voor de ECB weggelegd om de kwaliteit en consistentie te bewaken en zo nodig tijdig het toezicht op risicovolle instellingen naar zich toe te trekken. De ervaringen in het recente verleden hebben geleerd dat ook meerdere kleine banken gezamenlijk een bedreiging kunnen vormen voor de financiële stabiliteit in een land of regio. Gedegen periodieke rapportages over de ontwikkelingen in de bankensector en de toezichtverrichtingen dienen de ECB in staat te stellen zich een oordeel te vormen en waar nodig tijdig haar betrokkenheid te intensiveren. Het onderbrengen van toezichttaken bij de ECB biedt synergievoordelen, maar mag de onafhankelijkheid van het monetaire beleid van de ECB niet onder mijnen. Onder de huidige EU-verdragen is de Raad van Bestuur, als hoogste besluitvormingsorgaan van de ECB, verantwoordelijk voor alle taken die de ECB uitoefent, dus zowel monetaire als toezichttaken. Om toch het monetaire beleid te vrijwaren van andere overwegingen zal een nieuw orgaan in het leven worden geroepen, de ECB Toezichtraad. Deze ECB Toezichtraad bereidt de besluiten voor die vervolgens formeel door de Raad van Bestuur van de ECB zullen worden genomen. Vanuit het oogpunt van effectief toezicht en demo cratische legitimiteit, en gezien het belang van een onafhankelijke uitoefening van haar taken, is het passend dat de ECB achteraf volgens de hoogste standaarden verantwoording aflegt over de uitvoering van het haar toevertrouwde mandaat. De verschillende rollen van de ECB als monetaire autoriteit en als toezichthouder vragen daarbij om een scheiding in de verantwoording over deze taken. De ECB neemt de toezichttaken op zijn vroegst op zich medio 2014, omdat er tenminste een jaar moet zitten tussen de inwerkingtreding en operationele uitvoering van de verordening. Het kan echter nog langer duren: de ECB moet elk kwartaal aan de Raad en het Europees Parlement rapporteren over de voortgang met de implementatie. Als blijkt dat de ECB nog niet klaar is, kan de operationele uitvoering worden uitgesteld. Daarop zijn twee uitzonderingen. De eerste betreft het toezicht op banken die directe ESM-steun ontvangen: dit kan de ECB indien nodig direct op zich nemen. De tweede betreft het boekenonderzoek (de Asset Quality Review, AQR) van Europese banken. De SSMverordening draagt de ECB op om een dergelijk onderzoek voor ten minste de grote banken uit te voeren. De verordening geeft de ECB de ruimte om hier al direct na de inwerkingtreding van de verordening mee te beginnen. DNB vindt dit boekenonderzoek een goede zaak. Om draagvlak te creëren voor een volwaardige bankenunie (inclusief risicodeling) is het van belang dat er helderheid komt over de huidige kwaliteit van bankbalansen van Europese banken, zodat geen verborgen risico’s meemigreren naar de bankenunie. Daarnaast kan een boekenonderzoek bijdragen aan het bestendigen van het vertrouwen van markten in de waardering van balansen van banken. De AQR moet zo snel mogelijk worden uitgevoerd, zo mogelijk voordat de Europese toezichthouder operationele toezichttaken op zich neemt. Naar verwachting zullen aan het gemeenschappelijke Europese toezicht mechanisme naast de landen uit het eurogebied mogelijk enkele overige EU-lidstaten deelnemen, maar zeker niet allemaal. Dat betekent dat de Europese toezichthouders en de toezichthouders uit de overige lidstaten nauw moeten blijven samenwerken om eenheid van de EU-brede gemeenschappelijke markt
60 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
voor financiële dienstverlening te bewaken. De gemeenschappelijke markt is een hoeksteen van de Europese samenwerking en draagt belangrijk bij aan onze welvaart. Zij garandeert een gelijk speelveld voor financiële instellingen en voorkomt toezichtarbitrage. Door de financiële instabiliteit en daarmee de financiële segmentatie in het eurogebied een halt toe te roepen vormt de bankenunie overigens in zichzelf een belangrijke kracht ten goede voor de gemeenschappelijke markt. Hier ligt een belangrijke rol voor de Europese Banken autoriteit (EBA), die blijft toezien op de harmonisatie van toezichtpraktijken binnen de gemeenschappelijke markt en de voltooiing van het hiermee samenhangende, zogenoemde ‘Single Rule Book’.
2.3 Financiële sector in de steigers: hoe stellen we een stabiel en efficiënt stelsel zeker De Nederlandse financiële sector is in transitie: de omvang en het relatieve belang van verschillende activiteiten verschuiven. Dat is deels een reactie op de gewijzigde marktomstandigheden, deels is het een gevolg van strengere toezichteisen. Bij de totstandkoming van het nieuwe evenwicht staan voor DNB twee zaken centraal: de financiële sector moet de economische ontwikkeling van Nederland blijven ondersteunen en de financiële stabiliteit moet gewaarborgd blijven. Sinds de piek in 2007 is de Nederlandse bancaire sector behoorlijk in omvang afgenomen (zie grafiek 2.1). De belangrijkste krimp vond plaats in het buitenlands bedrijf, als gevolg van de opsplitsing van ABN AMRO en de (al dan niet door de mededingingsautoriteiten afgedwongen) herstructureringen in reactie op de crisis. Deze ontwikkeling past in een internationale trend van versterkte focus op de thuismarkt. Naast het buitenlands bedrijf zijn ook de zakenbank activiteiten van Nederlandse banken afgenomen (zie ook paragraaf 1.3). Dit weerspiegelt de afgenomen vraag naar deze diensten als gevolg van het economisch klimaat, de strengere eisen die toezichthouders eraan stellen, maar ook de toegenomen rol die grote buitenlandse (meest Angelsaksische) banken spelen in dit segment. De krimp beperkt zich niet tot het bankwezen. Ook in de verzekeringssector is op termijn een teruggang te verwachten. Sterker: abstraherend van zorg, dat een
Grafiek 2.1 - Omvang bancaire activa In procenten bbp
Geconsolideerd bedrijf
Binnenlands bedrijf
700 600 500 400 300 200 100 0 98
99
00
01
Bron: DNB.
61 DNB / Jaarverslag 2012
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Toezicht in verandering
geheel eigen dynamiek kent, krimpt de verzekeringssector al enkele jaren. Het premievolume is gedaald van EUR 39 miljard in 2007 naar EUR 34 miljard in 2011. Dit geldt in het bijzonder voor de levensverzekeringssector, waar de nieuwe productie sinds de introductie van het banksparen is gehalveerd. De krimp zal door het langlopende karakter van het product bovendien nog verder in het premievolume doorwerken. Per saldo resteert een financiële sector die een slag kleiner is dan voorafgaand aan de crisis. Dat is – afgezien van de werkgelegenheidseffecten – niet nood zakelijkerwijs ongunstig voor de Nederlandse economie. Recent onderzoek van het IMF en de BIS laat zien dat méér financiële sector niet altijd goed is voor de economische ontwikkeling. Overkreditering of oververzekering, bijvoorbeeld doordat consumenten onvoldoende kennis hebben van de financiële producten die ze kopen, kan schadelijk zijn voor de welvaart. Dat geldt ook voor een sector die te veel risico’s aangaat in de wetenschap dat de overheid in laatste instantie de risico’s draagt. Dat een kleinere sector voordelen kan hebben, betekent overigens niet dat Nederland zou moeten streven naar een zo klein mogelijke sector. Een te kleine financiële sector kan ook schadelijk zijn voor de welvaart. Indien het bankwezen niet kan voldoen aan de kredietvraag van het bedrijfsleven, kan dat nood zakelijke en kansrijke investeringen belemmeren en zo de economische ontwikkeling verstikken. Waar het om gaat is dat de financiële sector omvangrijk en compleet genoeg is om de reële economie te bedienen. Dat betekent dat sommige activiteiten op termijn best kleiner zouden kunnen worden (zoals de hypotheekverstrekking), maar andere activiteiten niet, zoals een compleet productenpakket op het gebied van exportondersteuning. Gezien het zeer open karakter van de Nederlandse economie mag verwacht worden dat er behoefte blijft aan een relatief forse bancaire sector. Grafiek 2.2 bevestigt dit: ondanks de krimp behoort het
Grafiek 2.2 - Balanstotaal van het bankwezen in Europa In procenten bbp, ultimo 2011
Grootbanken
Overige banken
800
600 549 109
400
33 255 200
194
362 214
132 NL
AT
177 49
ES
FI
199
FR
BE
38 202
109 DE
140
98
301
174
0 IE
133 286
PT
159 GR
Opmerking: Aandeel grootbanken op basis van deelname aan EBAstresstest 2011. Bron: Jaarverslagen, EBA, ECB en Bankscope.
62 DNB / Jaarverslag 2012
47 129 IT
183
Euro gebied
Toezicht in verandering
Nederlandse bankwezen afgezet tegen de omvang van de economie tot de grotere van Europa. Ook de verzekerings- en pensioensector zijn relatief groot, als gevolg van de private uitvoering van de zorgverzekeringen en het kapitaal gedekte pensioenstelsel. Grafiek 2.2 laat ook zien dat het bankwezen in Nederland gedomineerd wordt door de grootbanken. De grootste drie banken hebben in veel deelmarkten een marktaandeel van ruim 80%. De concentratie is de afgelopen jaren bovendien toegenomen. Ook hierin staat het bankwezen niet alleen: ook het aantal verzekeraars en pensioenfondsen daalt al jaren (zie grafiek 2.3). De concentratie is in het bankwezen wel veel verder gevorderd. Een hoge concentratiegraad heeft als positief element dat het efficiëntie oplevert door schaalvoordelen. Dit geldt bijvoorbeeld in het betalingsverkeer, dat tot het meest efficiënte van Europa behoort. Dat slaat echter om wanneer de concentratie zo hoog is dat de concurrentiedruk afneemt. Voor voldoende concurrentie is het vooral belangrijk dat de dreiging van nieuwe toetreders op de markt hoog is. Mogelijk kan de bankenunie hierin een rol spelen, doordat het voor banken in een bankenunie makkelijker zal zijn om Europees te concurreren. Op middellange termijn ontstaat aldus het beeld van een nog steeds forse en relatief sterk geconcentreerde financiële sector. De crisis heeft duidelijk gemaakt dat daar risico’s aan verbonden kunnen zijn voor de financiële stabiliteit. DNB is van mening dat deze risico’s alleen verantwoord zijn, wanneer de sector (en in het bijzonder de systeemrelevante banken, zie box 2.1) weerbaarder wordt. Daarbij weegt mee dat in een bankenunie de risico’s voor een belangrijk deel op Europees niveau worden gedragen.
Grafiek 2.3 - Ontwikkeling aantal onder toezicht staande pensioenfondsen en verzekeraars
Aantal pensioenfondsen
Aantal verzekeraars
1.200 1.000 800 600 400 200
0 97
99
Bron: DNB.
63 DNB / Jaarverslag 2012
01
03
05
07
09
11
Toezicht in verandering
Box 2.1 - Beleidsraamwerk systeemrelevante banken Het omvallen van een systeemrelevante bank zou een ontwrichtende doorwerking hebben op andere financiële instellingen, consumenten en het bedrijfsleven. In geval van nood treden overheden daarom als vangnet op voor deze instellingen. Daar is op dit moment echter soms forse inzet van belastingmiddelen bij nodig, zoals onlangs nog is gebleken bij SNS Reaal. Bovendien kunnen banken door deze impliciete garantie in de verleiding komen om teveel risico’s te nemen. Om deze problemen aan te pakken ontwikkelen DNB en het ministerie van Financiën aanvullende, strengere eisen voor systeemrelevante banken (zie figuur 2.1). Dit beleid is enerzijds gericht op het beperken van de kans op een déconfiture door de weerbaarheid van systeembanken te vergroten. Anderzijds is het gericht op het beperken van de gevolgen van een onverhoopte déconfiture door de afwikkelbaarheid van deze instellingen te verbeteren. De Commissie Structuur Nederlandse Banken (commissie-Wijffels) beziet de wijze waarop de scheidbaarheid van Nederlandse banken gerealiseerd kan worden, en zal rapporteren over de aanbevelingen van de commissie-Liikanen en de toepasbaarheid daarvan in Nederland, waaronder het – in lijn met de ‘Volcker rule’ – beperken van risico’s volgend uit handel voor eigen rekening. Vergroten weerbaarheid van systeemrelevante banken Om de risico’s van systeembanken voor Nederland te beperken, zal voor deze banken een extra kapitaaleis van 1-3% gelden. Momenteel worden deze extra kapitaalopslagen verankerd in Nederlandse wetgeving, anticiperend op de finale afronding van de Europese Kapitaaleisen Richtlijn. Daarnaast hebben de Nederlandse systeembanken herstelplannen opgesteld. Hierin formuleren zij maatregelen die ze zelf kunnen nemen om in een zware crisis overeind te blijven. Een derde manier om de weerbaarheid van systeembanken te vergroten is het intensiveren van het toezicht op deze instellingen. DNB heeft hiertoe in 2012 een nieuwe methodologie (Focus!) ingevoerd, waarin de koppeling tussen de mate van systeemrelevantie en de intensiteit van het toezicht is versterkt. Figuur 2.1 - Beleidsraamwerk systeemrelevante banken
Additionele kapitaaleisen Vergroten weerbaarheid
Herstelplannen Intensiever toezicht
Nederlands beleid voor systeemrelevante banken
Interventiewet Vergroten afwikkelbaarheid
Resolutieplannen Bail-in
64 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
Vergroten afwikkelbaarheid van systeemrelevante banken Om de impact van het falen van een systeembank te beperken is het van belang dat de autoriteiten systeembanken ordelijk kunnen afwikkelen. Dit betekent dat de overheid gericht ingrijpt om de systeemrelevante activiteiten van de instelling (zoals het betalingsverkeer, de kredietverlening en de deposito’s) te stabiliseren en te continueren. Tijdens de crisis is gebleken dat het beschikbare instrumentarium zo’n gerichte ingreep niet goed toeliet. In antwoord hierop is de Interventiewet ingevoerd, die voor het eerst is ingezet bij SNS Reaal. Naar aanleiding van deze casus heeft de minister van Financiën aangekondigd dat de wet zal worden geëvalueerd. Om deze wet ten volle te kunnen benutten, is het nodig om juridische, financiële en operationele verwevenheden en andere belemmeringen weg te nemen die een gerichte ingreep mogelijk maken. DNB en het ministerie van Financiën zijn daartoe bezig met het opstellen van resolutieplannen voor de Nederlandse systeembanken. Om de bij afwikkeling benodigde belastingmiddelen tot een minimum te beperken, is ten slotte een expliciet ‘bail-in’-instrument benodigd, waarmee de crediteuren van een falende systeembank bijdragen aan de herkapitalisatie van de bank. Voor een gelijk speelveld is het belangrijk om bail-in Europees in te voeren. Dit zal naar verwachting gebeuren in de Richtlijn voor bankherstel en afwikkeling (Bank Recovery and Resolution Directive).
Een weerbaarder financiële sector betekent in de eerste plaats dat de buffers moeten worden versterkt. Op het gebied van kapitaal is het afgelopen jaar weer een stap gezet: de solvabiliteit van banken is verder toegenomen (zie grafiek 2.4). Ook de gerapporteerde solvabiliteit van verzekeraars en dekkingsgraden van pensioenfondsen zijn gestegen, overigens vooral onder invloed van de aanpassing van de berekeningswijze van de langlopende verplichtingen. Per saldo staat de sector er daarmee beter voor dan een jaar geleden. Het versterken van de buffers is echter een proces van de lange adem, dat nog enkele jaren zal vergen. Doordat het in de huidige omstandigheden lastig is om kapitaal aan te trekken, zal de bufferopbouw vooral moeten plaatsvinden door winstinhouding. Om deze reden staat DNB kritisch tegenover initiatieven als de bankbelasting en ideeën over een transactietaks. Kapitaal dat op deze wijze aan de sector wordt onttrokken, kan niet worden ingezet voor bufferopbouw. Daar komt bij dat
Grafiek 2.4 - Buffers van de Nederlandse bankensector Procenten van risicogewogen activa, van totale activa respectievelijk EUR miljard (rechter schaal)
CT1-ratio
Leverage ratio (omgekeerde hefboom)
Core tier 1-kapitaal (rechter schaal)
14
105
12
100
10
95
8
90
6
85
4
80
2
75
0
70 08
09
65 DNB / Jaarverslag 2012
10
11
12
Toezicht in verandering
banken in geval van kapitaalschaarste mogelijk de kredietverlening beperken, hetgeen de economische groei kan aantasten (zie ook paragraaf 1.3). Een weerbare, stabiele financiële sector betekent voor banken ook een stabiele en gediversifieerde financieringsstructuur. Het is bekend dat het Nederlandse bankwezen sterk afhankelijk is van de internationale kapitaalmarkt, omdat de verhouding tussen spaargeld en kredieten uit het lood is door de overmatige hypotheekverstrekking. DNB pleit al langer voor reductie van dit ‘deposito financieringsgat’. De maatregelen in het regeerakkoord die gericht zijn op het terugdringen van de hoge hypotheekschuld zijn een goede eerste stap. Voor instellingen is van belang dat zij de risico’s die voortvloeien uit de afhankelijkheid van (buitenlandse) marktfinanciering goed beheersen. Om het depositofinancieringsgat te verkleinen, wordt ook gekeken naar de inzet van het belegd vermogen van pensioenfondsen. DNB staat hier voor open, mits aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. Zo is van belang dat de langetermijnoplossing (beperken van de overmatige hypotheekverstrekking) niet wordt ondermijnd, en dat prikkels voor hypotheeknemers en -gevers op de juiste plek blijven. Verder zullen oplossingen marktconform moeten zijn, en in beginsel niet gepaard moeten gaan met een toename van de expliciete en impliciete overheidsgaranties. Vanuit de fondsen bezien dienen de (concentratie- en solvabiliteits-) risico’s niet overmatig te zijn, en kan geen sprake zijn van dwang. Tot slot is het van belang dat het risicoprofiel van instellingen op adequate wijze in de kapitaaleisen tot uiting komt. Verdere versterking van de weerbaarheid van de financiële sector vormt een belangrijk speerpunt van de toezichtthema’s die DNB voor 2013 heeft geselecteerd. Andere thema’s zijn bijvoorbeeld het werken aan een toekomst bestendig bedrijfsmodel en het risicobeheer bij financiële instellingen. Deze en andere toezichtthema’s zijn beschreven in de brochure Thema’s DNB Toezicht 2013, die verschenen is in januari 2013.
2.4 Toezichtrespons op de crisis: stand van zaken en vooruitblik 2.4.1 Vertraging internationale hervormingsagenda Zowel voor banken (CRD IV) als voor verzekeraars (Solvency II) vindt momenteel een belangrijke herziening van de Europese regelgeving plaats. De regelgeving zal later in werking treden dan aanvankelijk voorzien, waardoor hervormingen in de financiële sector dreigen te stagneren. Het is van belang dat de sector voortgang blijft houden in het veranderingsproces. Zowel voor banken als voor verzekeraars wordt gewerkt aan grote hervormingstrajecten in Europese regelgeving. De herzieningen zijn gericht op vergroten van de financiële buffers en verbeteren van het risicobeheer. Dat banken hogere en betere buffers moeten aanhouden, is neergelegd in wereldwijde afspraken in het Bazel III-akkoord. De wijzigingsrichtlijn CRD IV zorgt voor geharmoniseerde implementatie van dit akkoord in Europese regelgeving. Bij verzekeraars is men al veel langere tijd in voorbereiding op de overstap naar het nieuwe toezichtraamwerk Solvency II, met marktconforme waarderingen en een risicogebaseerde kapitaaleis. De definitieve vormgeving van de nieuwe regels laat echter op zich wachten. De onderhandelingen kosten tijd, omdat zorgvuldig gekeken wordt naar de juridische vormgeving, harmonisatie van verschillende nationale regimes en
66 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
(onbedoelde) effecten op de sector. Voor de bancaire regels is het verwachte uitstel beperkt, en het huidige raamwerk nog relatief recent herzien. Het verzekeringstoezicht loopt echter fors achter. Het huidige kader dateert van 1973, en is onvoldoende risicogebaseerd en vooruitkijkend. De voorbereidingen op Solvency II zijn al in 2004 gestart, en met het oog op de nieuwe Europese regels zijn binnenlandse verbeterslagen opgeschort. Doordat de onderhandelingen in Brussel over de nadere uitwerking van de richtlijn moeizaam verlopen, is het nog onduidelijk wanneer het nieuwe raamwerk definitief in werking treedt. Het is van belang dat er snel overeenstemming wordt bereikt over herziening van de Europese regelgeving. De soliditeit van de financiële sector is gediend met aangescherpte regels. Maar ook zal, zolang de regelgeving niet definitief is uitgewerkt, een overgangsperiode blijven bestaan tussen twee regimes. Dit is ten dele onvermijdelijk in een voortdurend veranderende omgeving, maar kan niet te lang voortbestaan. Het is lastig voor de sector, die te maken heeft met twee soorten regelgeving en extra (administratieve) verplichtingen. Tegelijkertijd geldt dat DNB zich als toezichthouder voor een efficiënte en effectieve taak uitoefening moet kunnen baseren op een duidelijk en eenduidig juridisch raamwerk. DNB blijft zich daarom inzetten voor snelle totstandkoming. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van de kwaliteit van de regelgeving. Maar dat is ook niet nodig. Bazel III kent een zorgvuldige ingroei en infasering van maatregelen en ook in Solvency II wordt zorgvuldig gekeken naar de impact van de maatregelen. De financiële sector dient te anticiperen op de nieuwe regelgeving. Alle betrokken partijen (Europese Commissie, Europees Parlement en nationale lidstaten) zijn zich bewust van het belang van de hervormingsagenda en zullen ook de verantwoordelijkheid voelen om, op korte termijn, tot overeenstemming te komen. Financiële instellingen zullen zich dus blijven voorbereiden op de nieuwe regelgeving. Dit zal bovendien ook door financiers op de internationale kapitaalmarkten worden verwacht. De banken hebben voor de overgang op Bazel III/CRD IV zogenoemde migratieplannen opgesteld. De nieuwe regels zullen voor een belangrijk deel een directe werking krijgen, waarmee binnen Europa een eenduidiger stelsel van regelgeving ontstaat en er geen ruimte is voor nationale vrijheidsgraden. Bovendien maken nieuwe formele elementen van toezicht (leverage, liquiditeitsratio’s) onderdeel uit van CRD IV. Dit zijn ook belangrijke randvoorwaarden voor effectief Europees bankentoezicht. De Europese Commissie en het Europees Parlement nemen iets meer tijd om dit proces goed vorm te geven. In de aanloop hiernaartoe blijft DNB samen met de sector verder werken aan de migratie van banken richting Bazel III/CRD IV. Met het oog op de opbouw van
Figuur 2.2 - Tijdslijnen toezichtraamwerken
1973 Banken
1989
2007
Bazel I
Bazel II
2009
CRD Pensioenfondsen Verzekeraars
FTK Solv I
2011
2013
2015
Bazel III CRD II CRDIII
CRD IV nieuw FTK Solv II ?
Wft: toereikendheidstoets
67 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
hogere buffers is de ruimte voor banken om dividend uit te keren onder de huidige omstandigheden zeer beperkt. Bij uitgifte of herfinanciering van kapitaalinstrumenten zal worden bezien of deze voldoen aan de nieuwe regelgeving. Bij verzekeraars zorgt de vertraging in Solvency II voor meer uitdagingen. Het uitstel van de regelgeving dreigt tot vertraging te leiden in de noodzakelijke structuurversterking van de sector. Dit is een belangrijk verschil met de bancaire sector, waar de markt de Bazel III-hervormingen in de praktijk veel nadrukke lijker afdwingt en het huidige raamwerk reeds een redelijk goede basis biedt. Bij verzekeraars daarentegen is de internationale discussie vooral gericht op het afzwakken van de effecten van marktwaardering en hogere eisen in de regel geving. Bovendien is de terugvaloptie (Solvency I) verouderd, minder geharmoniseerd, en daarmee niet meer adequaat. Naleving van de regels met betrekking tot de minimum solvabiliteitsmarge garandeert bijvoorbeeld niet meer dat de hoogte en samenstelling van de solvabiliteitsmarge aansluit bij de risico’s die de soliditeit van verzekeraars kunnen aantasten. Zo geldt voor levensverzekeraars een buffereis die gebaseerd is op een vast percentage van de technische voorzieningen: 4% voor verzekeringen waarbij de verzekeraar beleggingsrisico loopt, ongeacht de aard en omvang van de risico’s, en 1% waar de verzekeraar geen beleggingsrisico loopt. Dit resulteert in een eis die mogelijk niet past bij de risico’s die een verzekeraar is aangegaan. Daarnaast is sprake van een verkeerde prikkel, die prudentie ontmoedigt. Per eind juni 2012 is, als gevolg van de voortdurende onrust op de financiële markten en de gebrekkige liquiditeit bij rentes met een looptijd langer dan twintig jaar, de rentetermijnstructuur aangepast door introductie van de Ultimate Forward Rate. DNB verkent de mogelijkheden hoe de komende periode het best overbrugd kan worden. Het is zaak de komende jaren betekenisvolle stappen te blijven zetten richting een meer risicogebaseerd en vooruitblikkend verzekeringstoezicht. Daarbij wordt gestreefd naar zoveel mogelijk aansluiting bij de Europese agenda. In 2013 werkt DNB op basis van Europese afspraken aan een impactstudie naar de effecten van Solvency II (de zogenoemde long-term guarantee assessment). Tevens zal DNB in 2013 de verzekeraars vragen een eigen risico beoordeling op te stellen. Het lopende traject rond interne modellen wordt voortgezet en uitgebouwd. De grote en middelgrote verzekeraars, die niet verplicht meedoen aan de stresstest van EIOPA, zal worden gevraagd om de startbalans van deze stresstest in te vullen. Naast deze stappen draagt ook de nieuwe toezichtaanpak Focus! bij aan een meer vooruitblikkende benadering van het toezicht, en sluit daarmee aan bij de hervormingen in het regelgevend kader. De Europese Commissie heeft ook belangrijke stappen gezet bij de verbreding van het toezicht. Vanaf 2013 worden alternatieve beleggingsinstellingen, zoals private equity-bedrijven, hedge-fondsen, vastgoedfondsen en beleggingsinstellingen gericht op professionele beleggers onder toezicht geplaatst. Dit betekent dat zij over een vergunning van de AFM moeten beschikken en dat DNB en de AFM toezicht zullen houden op prudentiële eisen en voorwaarden ten aanzien van onder andere risicomanagement, transparantie en rapportage. DNB gaat tevens toezien op de hefboomwerking in de onderliggende beleggingsfondsen. Tevens heeft de Europese Commissie een verordening voorgesteld (EMIR) om derivaten centraal af te wikkelen via centrale tegenpartijen die onder toezicht zullen staan. Verder heeft Europa stappen gezet om het schaduwbankieren beter in kaart te brengen en te beheersen.
68 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
Op pensioengebied blijft de Nederlandse regelgeving vooralsnog leidend. De Europese Commissie streeft bij de herziening van de Pensioenrichtlijn (IORP-Directive) naar verdere harmonisatie van de regels voor aanvullende pensioenen en heeft daarbij voorgesteld om Solvency II als startpunt te hanteren. De Europese toezichthouder EIOPA heeft, op verzoek van de Commissie, mogelijkheden voor verdere harmonisatie ontwikkeld (de zogenoemde holistische balansbenadering) die nader worden beoordeeld op basis van een kwantitatieve impactstudie die momenteel gehouden wordt. Daarbij heeft EIOPA wel duidelijk gemaakt dat van één op één toepassing van Solvency II bij pensioenfondsen geen sprake kan zijn. Ook DNB legt in de discussies daarover de nadruk op het belang dat toekomstige Europese regelgeving voldoende rekening blijft houden met de specifieke kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel en de in voorbereiding zijnde herziening van het Financieel Toetsingskader (FTK). Anders dan bij banken en verzekeraars zijn de verschillen tussen pensioenregelingen in de EU nog erg groot en is er van grensoverschrijdende activiteiten nauwelijks sprake. Bovenstaande ontwikkelingen laten zien dat de internationale hervormings agenda nog niet is afgerond. Veel lessen van de financiële crisis zijn reeds uitgevoerd, maar de komende periode kunnen zowel in het internationale overleg als in de nationale voorbereiding nog belangrijke verdere stappen worden gezet. Dit is noodzakelijk om de voortgang in het hervormingsproces te blijven behouden en een meer solide financiële sector te creëren. 2.4.2 Pensioen Het is de hoogste tijd om naar een moderner pensioenstelsel over te schakelen. De overheid, sociale partners, pensioenfondsen en toezichthouders beseffen dit al enkele jaren, en tal van maatregelen zijn genomen of staan op de plank om het stelsel toekomstbestendig te maken. Dit gaat gepaard met een verschuiving van risico’s naar de deelnemers, en vraagt aandacht voor transparantie, heldere communicatie en toereikende toezichtinstrumenten. De ontwikkelingen in de periode 2008-2012 illustreren de behoefte aan structurele hervormingen van het pensioenstelsel. Sinds het uitbreken van de kredietcrisis is een variëteit aan maatregelen genomen om omvangrijke kortingen te beperken (zie figuur 2.3). Desondanks blijkt ook momenteel, tegen het einde van de reeds opgerekte vijfjarige hersteltermijn (die afloopt per eind 2013), de financiële positie van veel pensioenfondsen nog steeds niet op orde. Kortingen of premiestijgingen zijn dan ook onvermijdelijk. Verplichtingen groeien door de stijgende levensverwachting en langdurig lage rente. Tegelijkertijd kampen pensioenfondsen met volatiele beleggingsinkomsten. Door deze economische en demografische ontwikkelingen kan de groei van het vermogen de groei van de verplichtingen nauwelijks bijbenen, laat staan dat pensioenen op ruime schaal kunnen worden geïndexeerd met prijzen en lonen, wat de meeste pensioenfondsen ambiëren. Daarbij komt dat er door de vergrijzing beperkte mogelijkheden zijn om schokken in rendementen en levensverwachting op te vangen. Ook de Commissie Goudswaard wees begin 2010 op de problemen, en het structurele karakter ervan. Het structurele karakter van de genoemde ontwikkelingen maakt versobering van pensioencontracten noodzakelijk. Het Septemberpakket, met maatregelen die gelden in afwachting van de nieuwe Pensioenwet en Financieel Toetsings kader, geeft daar al enige invulling aan. Toen de financiële posities van veel fondsen in de loop van 2012 verder verslechterden, kwam dit Septemberpakket tot stand. Het beoogt noodzakelijke maatregelen niet langer uit te stellen en
69 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
Figuur 2.3 - Overzicht maatregelen sinds 2008
november Uitstel indienen
2008
2009
herstelplan
januari
maart
Bevriezing
Verlenging
forward curve
hersteltermijn naar 5 jaar
2010
augustus
november
Uitstel nieuwe
Adempauze
parameters
premiebeleid 2011
2011
oktober
december
december
Verlengen
Driemaands
Maximeren
adempauze
middeling RTS
voorgenomen korting op 7%
premiebeleid
september
2012 Septemberpakket
tegelijkertijd de pijn enigszins te verzachten, ook over de generaties heen. Het pakket beperkt de macro-economische gevolgen van verdere premiestijgingen en ingrijpende kortingen. Tegelijkertijd is het erop gericht te voorkomen dat de rekening naar toekomstige generaties wordt doorgeschoven. Er is sprake van drie verzachtende maatregelen en drie versoberende voorwaarden: in de eerste plaats de introductie van de Ultimate Forward Rate, die de discontocurve voor lange looptijden aanpast (zie box 2.2 voor een toelichting). Een hogere discontocurve leidt tot lagere kortingen en beperktere premiestijgingen. De tweede maatregel is de zogenoemde adempauze, die fondsen met een dekkingstekort onder voorwaarden de mogelijkheid geeft om af te wijken van de eis dat de premies moeten bijdragen aan herstel. Pensioenfondsen die niet aan de voorwaarden voldoen, kunnen DNB om maatwerk met de adempauze verzoeken. De derde maatregel betreft de mogelijkheid om kortingen te spreiden, en in 2013 en 2014 te beperken tot maximaal 7% per jaar. De resterende kortingen worden weliswaar onvoorwaardelijk aangekondigd, maar qua doorvoering uitgesteld tot 2015. Tegenover deze drie verzachtende maatregelen staat dat fondsen alleen kortingen mogen spreiden en voor maatwerk bij de adempauze in aanmerking komen als ze aan drie versoberende voorwaarden voldoen: de pensioenrichtleeftijd sneller verhogen naar 67 jaar, pensioenen automatisch aanpassen aan nieuwe schokken in de levensverwachting en pas voor inflatie compenseren als de dekkingsgraad minimaal 110% is. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte II bevat eveneens versoberende maatregelen.
70 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
Box 2.2 - Ultimate Forward Rate (UFR) In voldoende liquide markten kan de risicovrije rentecurve worden afgeleid uit marktinformatie. Over rentes vanaf een bepaalde looptijd is deze informatie, door het ontbreken van voldoende actieve marktpartijen, minder betrouwbaar. Het is hierdoor minder goed mogelijk een betrouwbare inschatting te maken van lange rentes voor de discontering van verplichtingen. De langste looptijd waarvoor de markt nog volledig functioneert, wordt het laatst liquide punt (LLP) genoemd. De UFR-benadering gaat uit van de veronderstelling dat de éénjaars forwardrente vanaf dit punt en binnen een vooraf vastgestelde convergentieperiode naar een verwacht niveau toe beweegt. De rente die door pensioenfondsen moet worden gebruikt voor de waardebepaling van toekomstige pensioenverplichtingen wordt hiervan afgeleid. De marktrentes worden daarbij in afnemende mate meegewogen in de berekening van de rekenrente. In de huidige invulling van de UFRmethode is gekozen voor een UFR van 4,2%, een laatst liquide punt van 20 jaar en een convergentieperiode van 40 jaar. De UFR van 4,2% is gebaseerd op een 2% langetermijnverwachting van de inflatie en 2,2% langetermijnverwachting van de reële korte rente. De UFR neemt echter niet de onzekerheid over de rente weg. Die is er wel degelijk, ten aanzien van het niveau van de UFR, het LLP en de convergentieperiode waarin deze wordt bereikt. De commissie-Langejan gaat het kabinet adviseren over een realistische invulling van de UFR. DNB participeert in die commissie. Grafiek 2.5 - DNB Rentetermijnstructuur 30-09-2012 In procenten
DNB RTS zonder UFR
DNB RTS met UFR
4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1
5
9
13
71 DNB / Jaarverslag 2012
17
21
25
29
33
37
41
45
49
53
57
61
Toezicht in verandering
Uiteindelijk vragen structurele problemen om structurele maatregelen. De benodigde vernieuwing van de regelgeving is volop in ontwikkeling en bevindt zich in een eindfase. In 2011 sloten de sociale partners en het kabinet het Pensioenakkoord. Sluitstuk van dit akkoord is een nieuw Financieel Toetsings kader (FTK) dat op hoofdlijnen in 2012 tot stand is gekomen. Binnen dat FTK kunnen partijen zowel het huidige nominale contract behouden, met regels die zullen worden aangescherpt, als overstappen op het nieuwe, reële contract. In het toezicht op beide contracten wordt de haalbaarheidstoets een belangrijk toezichtinstrument, waarmee wordt getoetst of het premie-, beleggings- en uitkeringenbeleid op lange termijn in lijn is met de ambities en risico’s zoals gecommuniceerd aan de deelnemers. Bovendien neemt het belang van toezicht op het beleggingsbeleid toe doordat pensioenuitkeringen sterker meebewegen met de ontwikkeling van de beleggingsportefeuille. Aangekondigd is om het nieuwe stelsel begin 2015 in te voeren. Kenmerkend aan beide contracten is ook de expliciete risicodeling. De pensioen regelingen zijn in veel opzichten completer dan de huidige. Alle risico’s worden via vooraf vastliggende regels verdeeld over de betrokkenen. Tegelijkertijd doet dit een beroep op de risicoacceptatie van deelnemers, omdat de risico’s voor een groter deel bij hen zullen neerslaan. Om onaangename verrassingen te voorkomen, moet de ambitie van het pensioenfonds in lijn zijn met de verwachtingen van deelnemers. Hiervoor moeten deelnemers begrijpen welke risico’s ze lopen. Dit is geen geringe uitdaging. Goede, heldere communicatie over verwachtingen en risico’s is daarom van cruciaal belang. Zeker wanneer die risico’s, als in het nieuwe contract, volledig door de deelnemers worden gedragen. Het is daarbij raadzaam dat complexiteit in de regeling zo veel als mogelijk wordt vermeden. Aan de wijze waarop over de risico’s moet worden gecommuniceerd dient op dit moment nog verdere invulling te worden gegeven. Dit ligt overigens vooral op het terrein van collega-toezichthouder de AFM. Daarbij is het onder meer van belang dat aan deelnemers wordt meegegeven hoe ze op betreffende risico’s kunnen anticiperen. 2.4.3 Corporate governance: structuur, werking én gedrag Een goede governance vereist een overkoepelende aanpak van structuur, werking én gedrag. Waar tot nog toe de nadruk lag op versterking van de opzet van governance, gaat het toezicht op governance een nieuwe fase in met meer aandacht voor implementatie en gedragsmatige aspecten. De crisis heeft niet alleen geleid tot aandacht voor regels ten aanzien van kapitaal en liquiditeit van financiële ondernemingen en voor boekhoudkundige kwesties. Er is ook wereldwijd ingezet op verbetering van de governance van financiële instellingen, en het toezicht daarop. Tekortkomingen in de governance-sfeer zijn nagenoeg altijd voorbode van problemen in de financiële situatie, of een aantasting van de integriteit en de reputatie van instellingen. Het toezicht op governance, gedrag en cultuur heeft daarmee een preventieve werking. Toch kregen deze onderwerpen vóór de crisis, zowel van instellingen als van toezichthouders, relatief weinig aandacht. Zo blijkt uit studies van het Bazelse Comité voor het Bankentoezicht en de EBA dat de bestaande governance-principes onvoldoende werden geïmplementeerd. De Nederlandse toezichthouders en overheid besteden, in vergelijking tot de meeste andere landen, veel aandacht aan governance, en aan de ontwikkeling van nieuw beleid op onder meer het terrein van beloningen, geschiktheid en onafhankelijkheid van commissarissen. Zo publiceerden DNB en AFM in 2009 beloningsprincipes en traden in 2011 de Toezichthoudersregeling voor een
72 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
beheerst beloningsbeleid (Rbb) en de Beleidsregel Deskundigheid in werking. In 2012 heeft DNB eisen aan de onafhankelijkheid van commissarissen gepubliceerd en de Beleidsregel Deskundigheid aangepast en omgedoopt tot de Beleidsregel Geschiktheid. Met die laatste wijziging worden voortaan naast bestuurders ook commissarissen getoetst, en niet alleen op kennis, maar ook op vaardigheden en professioneel gedrag. Alle huidige commissarissen zullen bij hun eventuele herbenoeming worden getoetst. De commissarissen van de grootste vier banken en grootste vier verzekeraars zijn reeds in 2012 getoetst op geschiktheid, waarbij tevens is gekeken naar het functioneren van de raden van commissarissen als collectief. Ook het kabinet heeft verschillende initiatieven genomen. Zo is in 2011 het Besluit beheerst beloningsbeleid vastgesteld, en zijn de Code Banken en de code Governance Principes Verzekeraars wettelijk verankerd. Per 1 januari 2013 is de bankierseed ingevoerd. Momenteel werkt het kabinet aan regels die onder meer moeten borgen dat commissarissen voldoende tijd hebben voor en aandacht kunnen besteden aan hun taken (de Wet Bestuur en Toezicht), en regels met betrekking tot de governance van pensioenfondsen (de Wet Versterking bestuur pensioenfondsen). Hoewel de governance van instellingen verbetert, is verdere versterking gewenst. Zowel bij de financiële instellingen als in toezicht en regelgeving zijn vervolg stappen te zetten. Dat is ook van belang om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen. Financiële instellingen zijn nog onvoldoende tegemoet gekomen aan de maatschappelijk gevoelde noodzaak voor een cultuur verandering in de financiële sector. De komende periode zal daartoe (onder meer) meer aandacht uitgaan naar de werking van governance in de praktijk. Het opstellen van beleid en inrichten van de benodigde structuren heeft initieel de meeste aandacht gekregen. Maar daar kan het niet bij blijven. Zo wordt de effectiviteit van intern toezicht niet alleen bepaald door de formele inrichting van een RvC, maar ook door de onafhankelijkheid van commissarissen bij de uitvoering van hun toezicht en de wijze waarop zij hun vaardigheden toepassen. Om een goede governance te bevorderen is het gewenst dat regelgeving aan instellingen en toezichthouders duidelijke handvatten biedt. Op mondiaal niveau zijn de governance-principes van BCBS en IAIS maatgevend. De vertaling van die mondiale principes naar de Europese praktijk loopt onder andere via de EBA Guidelines on internal governance. Deze richtsnoeren vormen het Europese normenkader. DNB streeft er voorts naar de governance-regels niet alleen duidelijker, maar ook effectiever te maken. Op basis van recente inzichten uit de gedragseconomie wordt gekeken op welke wijze en met welke instrumenten gedrag van instellingen en bestuurders het best kan worden beïnvloed, zodat het beoogde doel wordt bereikt. Daarbij zal onder meer worden onderzocht of het noemen van kwantitatieve bovengrenzen, ondergrenzen en percentages helpt om ondernemingen beter zélf naar de essentie van de regel te laten leven. Ook de ontwikkeling van maatstaven om de effectiviteit van governance-regels te meten wordt ter hand genomen. Een goed werkende governance resulteert niet noodzakelijkerwijs in de gewenste uitkomsten. Gedrag en cultuur zijn daarvoor mede bepalend, en de aandacht voor deze onderwerpen verdient versterking. Hoewel die verbeterslag zich in de hele organisatie moet voltrekken, ligt het accent hierbij op de bestuurskamers. De ‘tone at the top’ bepaalt immers in belangrijke mate hoe binnen een organisatie met de governance wordt omgegaan. Het is daarom van belang dat bestuurders en commissarissen voldoende tijd nemen om stil te staan bij het eigen gedrag of bij de dynamiek in de groep. Voorzitters worden geacht in staat te zijn meerdere leiderschapsstijlen flexibel toe te passen. In 2011 en 2012 heeft
73 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
DNB toezichtonderzoeken uitgevoerd naar besluitvormingsprocessen en leiderschapsstijlen aan de top. Inmiddels zijn in totaal ruim 30 banken, verzekeraars en pensioenfondsen van verschillende omvang onderzocht. Hieruit blijkt dat veel bestuurders en commissarissen sterk inhoudelijk gericht functioneren, en minder (bewuste) aandacht hebben voor besluitvormingsprocessen en communicatie die het succes van de instelling mede bepalen. Door terugkoppeling van de onderzoeksresultaten aan de betrokken bestuurders en commissarissen zijn deze zich beter bewust geworden van het belang van gedrag en groeps dynamiek. Het komende jaar zal DNB een aantal van de betrokken besturen opnieuw onderzoeken, om na te gaan of er blijvende verbetering is opgetreden. 2.4.4 Commercieel vastgoed De risico’s in verband met uitzettingen van banken in commercieel vastgoed zijn aanleiding voor DNB om diepgaand sectorbreed onderzoek te doen en bij de instellingen aan te dringen op adequate waardering en kapitaal. Nederlandse financiële instellingen hebben significante uitzettingen op commercieel vastgoed. Zij zijn daarmee gevoelig voor waardeveranderingen van commercieel vastgoed. Banken hebben in totaal voor bijna EUR 80 miljard leningen uitstaan aan vastgoedgerelateerde bedrijven (vastgoedbedrijven, beleggers en projectontwikkelaars) met commercieel vastgoed in Nederland als onderpand. Bij deze financiering tegen onderpand werken waardeverminderingen niet per se direct door. Indien de lening tijdig en volledig wordt terugbetaald en rentebetalingen over de lening plaatsvinden, ondervinden banken niet direct de gevolgen van waardeveranderingen van het onderpand. De casus SNS laat niettemin zien dat blootstelling aan vastgoed verstrekkende gevolgen kan hebben: de vastgoedportefeuille vormt de belangrijkste oorzaak van de problemen (zie box 2.3). Daarbij geldt dat het commercieel vastgoed van SNS Bank een aanzienlijk groter deel van de balans vormt dan het gemiddelde bij de andere Nederlandse banken, en dat er geen andere bank is waar de kwaliteit en samenstelling van de portefeuille even problematisch zijn. Bij pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen zijn de uitzettingen op commercieel vastgoed anders van aard. Deze instellingen hebben, relatief kleine, portefeuilles Nederlands vastgoed (respectievelijk circa EUR 20 miljard en EUR 11 miljard). Waardeverminderingen van de beleggingen in commercieel vastgoed werken bij hen wel onmiddellijk door op de balans. Box 2.3 - Nationalisatie SNS Reaal op 1 februari 2013 De belangrijkste oorzaak van de problemen bij SNS Reaal ligt in de vastgoedportefeuille. Deze is aan boord gekomen met de acquisitie van Bouwfonds Property Finance in 2006. SNS Reaal staat sinds juni 2008 onder verhoogd toezicht van DNB. Vanwege problemen bij de beleggingen van de verzekeringstak kwam er in het najaar van 2008 een kapitaalinjectie van de Staat. In een later stadium kwam de vastgoedportefeuille van de bank onder druk, en naarmate de kredietcrisis verergerde raakte SNS Reaal steeds verder in de problemen. DNB heeft intensief toezicht gehouden op de maatregelen van de bank om de situatie te verbeteren, en heeft later op verschillende momenten aangezet tot verdere actie. De vastgoedportefeuille werd afgebouwd met tientallen procenten. Eerst vanaf 2009 het internationale gedeelte, en vanaf begin 2011 ook het Nederlandse deel. Toen dat niet genoeg bleek, werd in 2011 een plan van aanpak opgesteld voor de kwetsbaarheden van het concern als geheel.
74 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
Eind 2011 kwam DNB echter tot de conclusie dat SNS Reaal niet langer in staat kon worden geacht om op eigen kracht haar financiële positie voldoende op peil te brengen. Vanaf dat moment heeft DNB het initiatief genomen tot een intensivering van de gesprekken met het ministerie van Financiën. De mogelijke private en publiek-private alternatieven zijn onderzocht, evenals de inzet van de DNB Interventiewet-instrumenten, zoals een good bank/bad bank aanpak en een splitsing van de bank door middel van een activa/passiva interventie. Deze bleken helaas niet haalbaar gelet op de juridische voorwaarden van de Interventiewet en het risico op een faillissement van de holdingmaatschappij. Een faillissement van de holding SNS Reaal was uit oogpunt van financiële stabiliteit te risicovol. Toen SNS Reaal niet tegemoet kon komen aan de eis van DNB om haar kapitaal afdoende aan te vullen, achtte DNB het niet langer verantwoord dat SNS Reaal het bankbedrijf verder zou uitoefenen. DNB heeft daarop de minister geadviseerd gebruik te maken van de mogelijkheden die de nieuwe Interventiewet hem biedt en zodoende de vitale functies van SNS Reaal en de belangen van de spaarders en polishouders veilig te stellen.
Voor banken gaan waardedalingen van het commercieel vastgoedonderpand gepaard met potentiële verliezen. Deze verliezen kunnen zich vrij plotseling materialiseren, bijvoorbeeld in geval van herfinancieringen of faillissement van de tegenpartij. Een toenemende leegstand betekent lagere verhuuropbrengsten en daarmee een minder rooskleurige financiële positie voor de eigenaar van het vastgoed. Ook bij een deel van het vastgoedonderpand van banken is sprake van leegstand (zie grafiek 2.6). Vastgoedpartijen kunnen voorts in problemen komen, en een grotere kans op faillissement lopen, als aflopende huurcontacten niet kunnen worden verlengd. Wanneer de vastgoedpartij in gebreke blijft, kan de bank het in onderpand verkregen vastgoed uitwinnen, of zelf op de boeken nemen. In geval van hoge loan-to-value-ratio’s (waarde van de lening ten opzichte van het bijbehorende onderpand) kan dit resulteren in verliezen voor de financierende banken. De risico’s op de markt voor commercieel vastgoed beïnvloeden ook de bereidheid van banken tot herfinanciering van vastgoed leningen. Ongeveer 60% van deze leningen moet binnen drie jaar opnieuw worden gefinancierd. Wanneer partijen er niet in slagen hun financiering te
Grafiek 2.6 - Bezettingsgraad van het vastgoedonderpand In procenten van de portefeuille commercieel-vastgoedleningen
7
4
1
0 - 25 %
6
25 - 50 % 50 - 75 % 17
75 - 90 % 90 - 100 % Onbekend
65
Bron: Schatting op basis van een steekproef van DNB ultimo 2011.
75 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
vernieuwen, kan dat leiden tot gedwongen verkoop van vastgoedobjecten en neerwaartse prijseffecten. De huidige marktomstandigheden leiden tot aanzienlijke neerwaartse aanpassingen in de waarde van commercieel vastgoed. Tegelijk oefenen specifieke kenmerken van het onroerend goed, zoals locatie, leegstand en huurkortingen, een grote invloed uit op de waarde. Hoewel er locaties zijn waar objecten nog steeds gewild zijn en zich waardestijgingen voordoen, nemen de objecten waar zich problemen voordoen in aantal toe. Prijzen van Nederlands commercieel vastgoed dalen al zo’n vier jaar, met name bij kantoren (-20%) en industriële bedrijfsruimten (-26%). Het verschil tussen gevraagde en aangeboden ruimte loopt gestaag op, vooral bij kantoren en bedrijfsgebouwen. Bij kantoren is de leegstand ultimo 2011 volgens marktinformatie 14 à 15%. De al langere tijd oplopende leegstand wijst er op dat, naast conjuncturele factoren, trendmatige factoren de vraag naar kantoorruimte steeds verder onder druk zetten. Zo groeit de werkgelegenheid minder sterk dan voorheen, door de vergrijzende beroeps bevolking. Verder verandert de aard van (kantoor)werkzaamheden, waardoor minder ruimte per werkende nodig is, en remt de opkomst van internetwinkels de vraag naar winkelruimte af. Deze trendmatige factoren zullen de komende jaren een neerwaartse invloed blijven houden op de vraag naar, en daarmee de waarde van, vastgoed. Voor banken betekent dit een risico. Op basis van een steekproef bedraagt de gemiddelde loan-to-value-ratio van vastgoedleningen bij Nederlandse banken 70-80% (zie grafiek 2.7). Bij waardedalingen neemt deze toe. Bovendien is het aandeel niet-presterende leningen hoger bij hogere loan-to-value-ratio’s, en vooral bij waarden boven de 100% . Genoemde ontwikkelingen vragen om meer aandacht voor de waarderings processen en om een nauwkeuriger beoordeling van de waardering van commercieel vastgoed. De banken moeten hun vastgoedonderpand realistisch waarderen. Volgens de huidige regelgeving dienen banken minstens jaarlijks de waardering van vastgoedonderpand te controleren. Indien de waarde ervan vermoedelijk sterk is gedaald dienen ze het onderpand te laten beoordelen door een onafhankelijk taxateur. Onder een onafhankelijk taxateur wordt verstaan een persoon die over de nodige kwalificaties, bekwaamheden en ervaring beschikt om een taxatie uit te voeren, en die geen enkele rol vervult in en geen belang heeft bij het kredietacceptatieproces. DNB dringt erop aan dat de onafhankelijke
Grafiek 2.7 - Loan-to-value commercieel-vastgoedleningen In procenten van de portefeuille commercieel-vastgoedleningen
3 2 8
LTV < 50%
13
LTV 50 - 75% LTV 75 - 100% LTV 100 - 125% LTV > 125% Onbekend
32 42
Bron: Schatting op basis van een steekproef van DNB ultimo 2011.
76 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
taxaties worden uitgevoerd met inachtneming van de aanbevelingen van het Platform Taxateurs en Accountants, een initiatief van de betrokken marktpartijen (zie box 2.4). Naleving van deze aanbevelingen zal leiden tot waarderingen die beter de economische realiteit weergeven. Banken dienen DNB te informeren hoe zij aan deze wettelijke vereisten invulling geven. In hun risico- en kapitaalmanagement moeten banken voorts de (waarderings) risico’s van vastgoedonderpand adequaat vertalen naar kapitaal en voor zieningen, zodat zij voldoende buffers aanhouden. Het beleid en de processen van banken om risico’s van uitstaande kredieten op commercieel vastgoed te monitoren en te beheersen moeten op orde zijn. DNB zal bij de beoordeling hiervan onder meer de vastgoedmodellen van banken evalueren, en onderzoeken of banken de veronderstellingen in hun modellen afdoende toetsen aan een gedegen verkenning van het actuele vastgoedlandschap, en hun modellen zonodig aanpassen. Hoe het beleid in de praktijk wordt toegepast, en doorwerkt op de risico-gewogen activa en in de voorzieningen, zal eveneens worden bekeken. De pensioenfondsen en verzekeraars staan, via beleggingen, ook bloot aan risico’s in commercieel vastgoed. Hoewel deze beleggingen doorgaans eens per jaar door een externe taxateur worden gewaardeerd, lijkt niet in alle gevallen
Box 2.4 - Aanbevelingen Platform Taxateurs en Accountants Het Platform Taxateurs en Accountants is in 2012 opgericht, op initiatief van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en met medewerking van VastgoedCert. Doelstelling van het platform is het bundelen van kennis en inzichten van beide beroepsgroepen om te werken aan meer transparantie bij de waardering van vastgoed. In het dit jaar verschenen document ‘Goed gewaardeerd vastgoed. 27 aanbevelingen voor taxeren en taxatierapporten’ doet het platform aanbevelingen ter verbetering van het taxatieproces en het opstellen van meer transparante taxatierapporten. De standaarden van de International Valuation Standards 2011, het hoogste internationale regel gevende kader waarin taxatieprincipes en definities zijn vastgelegd, zijn als startpunt genomen voor de aanbevelingen. De aanbevelingen zijn gericht op meer transparantie en eenduidige taxaties van commercieel onroerend goed en hebben betrekking op de volgende elementen: • de onafhankelijkheid van de taxateur; • het opleidingsniveau van de taxateur; • de vastlegging van de verantwoordelijkheden van de taxateur en de opdrachtgever ten aanzien van de opdracht en de beschikbaar gestelde of te stellen informatie; • de werkzaamheden en de rapportage van de taxateur – zoals de minimaal uit te voeren werkzaamheden, de mogelijk te hanteren methoden en de gevoeligheidsanalyse – en de (transparante) wijze waarop de overwegingen, de gebruikte uitgangspunten en de bronnen worden toegelicht in het taxatierapport; • het bevorderen van een kwalitatief beter taxatieproces. In de uitwerking van de aanbevelingen wordt onder meer aandacht besteed aan branchespecifieke best practices.
77 DNB / Jaarverslag 2012
Toezicht in verandering
voldoende rekening te worden gehouden met gewijzigde object- en marktomstandigheden. DNB gaat hiernaar nader onderzoek doen. Het grootste deel van de vastgoedbeleggingen van pensioenfondsen bevindt zich bovendien buiten Nederland. Omdat over de kwaliteit van deze beleggingen weinig bekend is, gaat DNB ook onderzoek doen naar de beheersing van beleggingen van pensioenfondsen in buitenlands vastgoed.
78 DNB / Jaarverslag 2012
Een robuuste financiële infrastructuur
3 Een robuuste financiële infrastructuur
3.1 Inleiding Het betalings- en effectenverkeer is voortdurend in ontwikkeling. Zo betaalt men steeds meer via elektronische kanalen, integreert de Europese betaalmarkt en is bij financiële derivaten een beweging gaande richting centrale handel en centrale afwikkeling. Om het vertrouwen in het betalings- en effectenverkeer te behouden is een robuuste infrastructuur van essentieel belang. In dit hoofdstuk passeren de belangrijkste ontwikkelingen de revue. Paragraaf 3.2 gaat in op maatregelen om de veiligheid en betrouwbaarheid van het betalings- en effectenverkeer te waarborgen. Het afgelopen jaar is veel aandacht besteed aan de bestrijding van fraude en de komst van vernieuwde en aangescherpte wet- en regelgeving die beter aansluit op het wijzigende landschap van betalings- en effectenverkeer. Deze ontwikkeling zet zich ook het komende jaar voort. In paragraaf 3.3 komt de eenwording van de Europese betaalmarkt aan de orde. In 2013 zal het overgrote deel van het Nederlandse betalingsverkeer moeten overstappen op Europese standaarden. Deze zijn in het eurogebied vanaf 1 februari 2014 verplicht. De afsluitende paragraaf 3.4 behandelt actuele ontwikkelingen in de cashketen. Hoewel het aandeel contante betalingen daalt, blijft cash een kernrol vervullen in het betalingsverkeer. Het is daarom van groot belang dat ook dit onderdeel van het betalingsverkeer veilig, betrouwbaar en efficiënt is en dat cash als algemeen bruikbaar betaalmiddel beschikbaar blijft.
3.2 Robuuster en veiliger betalings- en effectenverkeer Een robuuste infrastructuur is essentieel voor het vertrouwen in het betalings- en effectenverkeer, maar ook voor het soepel functioneren van de economie als geheel. Het afgelopen jaar is veel aandacht besteed aan de bestrijding van fraude en aan vernieuwde en aangescherpte wet- en regelgeving om zo beter aan te sluiten op het wijzigende betalings- en effectenverkeer. 3.2.1 Retailbetalingsverkeer Ongeveer 90% van de omzet van het totale binnenlandse betalingsverkeer liep in 2012 via elektronische kanalen. Daarmee wordt de afhankelijkheid van het goede functioneren van het elektronische betalingsverkeer steeds groter. Aan de toonbank wordt sinds begin 2012 overal op de nieuwe manier gepind: met de EMV-chip en niet meer via de magneetstrip. Hierdoor is het pinnen fraude bestendiger geworden. Uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat de fraude door skimming (het kopiëren) van betaalpassen in de eerste helft van 2012 met 24% is gedaald ten opzichte van de tweede helft van
79 DNB / Jaarverslag 2012
Een robuuste financiële infrastructuur
2011 (van EUR 24 miljoen naar EUR 18 miljoen). De reden dat ondanks de invoering van de EMV-chip toch nog geskimd wordt, is dat bij bepaalde betaalautomaten en bij geldautomaten de pinpas nog in zijn geheel in de kaartlezer ingevoerd wordt, waardoor alsnog de magneetstrip gekopieerd kan worden. Vervolgens gebruiken de skimmers de gekopieerde pas in automaten die nog de magneetstrip lezen, meestal buiten Europa. Een manier om schade door skimming tegen te gaan is het standaard blokkeren van de betaalpas voor gebruik buiten Europa, waarbij de consument overigens nog wel de vrijheid heeft om indien nodig de blokkade op te heffen. Enkele banken hebben deze maatregel in 2012 ingevoerd en andere banken zijn ook van plan hiertoe over te gaan. Naarmate het pinnen een grotere rol gaat spelen in het Nederlandse betalingsverkeer, neemt het belang van de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de achterliggende systemen toe. Het is gebleken dat telecom een relatief zwakke schakel is in de pinketen. Daarom zijn recentelijk verschillende maatregelen genomen. Zo worden ondernemers gestimuleerd om hun betaalautomaat niet aan één maar aan twee verschillende netwerken te koppelen. Vanaf medio 2012 publiceert de Betaalvereniging Nederland de verschillende gecertificeerde netwerkdiensten en bijbehorende gegarandeerde beschikbaarheidsniveaus op haar website. Gecertificeerde datacomleveranciers zijn verplicht aangesloten bij het meld- en registratiesysteem voor storingen in de betaalketen. Het Agentschap Telecom heeft sinds juni 2012 de wettelijke bevoegdheid om toezicht te houden op openbare netwerkdiensten. Hierdoor hebben markt partijen onder meer een zorgplicht gekregen dat passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat diensten en netwerken continu beschikbaar zijn en dat de risico’s van uitval beheersbaar worden. Ook is onderzocht of het mogelijk is om zelfs als de netwerken niet beschikbaar zijn, toch te kunnen pinnen (‘uitgestelde pinbetaling’). Het concept hiervoor is inmiddels gereed. Het is nu aan de banken om dit in te voeren. Ook bij betalingen op afstand vinden verschillende vormen van fraude plaats. Ten eerste zijn er de zogeheten phishing e-mails, waarin klanten gevraagd wordt
Grafiek 3.1 - Schade bij banken door skimming EUR miljoen
50 40 30 20 10
0 08
09
* Raming DNB. Bron: NVB.
80 DNB / Jaarverslag 2012
10
11
12*
Een robuuste financiële infrastructuur
naar inloggegevens voor internetbankieren. Banken en andere financiële instellingen geven in campagnes aan dat zij nooit om inloggegevens zullen vragen. Indien klanten deze phishing e-mails naar de speciale e-mailadressen van banken en andere financiële instellingen doorsturen, zullen de websites, waarnaartoe wordt gelinkt in de e-mails, zoveel mogelijk buiten werking worden gesteld. Een andere vorm van fraude bij internetbankieren is malware. Dat is malafide software die zich op slinkse wijze installeert op de computer. Om dit tegen te gaan, passen banken de detectie binnen hun eigen systemen constant aan. Cijfers van de NVB laten zien dat in de eerste helft van 2012 de schade bij internetbankieren EUR 27 miljoen bedroeg. In 2011 is een Europees samenwerkingsverband gestart tussen centrale banken en toezichthouders om minimale beveiligingseisen op te stellen voor het retail betalingsverkeer binnen Europa: het SecurePay Forum. Dit forum heeft inmiddels aanbevelingen opgesteld voor internetbankieren en creditcard betalingen via internet. Een onderdeel van de aanbevelingen betreft toegang tot de betaalrekening. In de afgelopen jaren zijn er aanbieders van internetbetaaldiensten gekomen die betalingen uitvoeren namens de consument, en daartoe toegang krijgen tot diens betaalrekening. Voor een consument is het niet altijd mogelijk te controleren of een dergelijke betaling veilig is, bijvoorbeeld doordat webwinkelier gebruik maakt van een betaaldienstaanbieder die niet bekend is bij de klant. Ook komt het voor dat de koper te impliciet toestemming geeft voor de betaling. Daarom streeft DNB naar een benadering waarbij zowel de bank van de consument als de consument zelf expliciet toestemming moeten geven om een derde partij toegang te verschaffen tot de betaalrekening. Vanwege het belang van de veiligheid en integriteit van betaalrekeningen, maar ook omdat er ruimte moet zijn voor innovaties in betaaldiensten heeft DNB voorgesteld deze diensten te reguleren door deze op te nemen in de betaaldienstenrichtlijn van de EU, die momenteel wordt geëvalueerd. DNB houdt toezicht op betalingssystemen, betaalproducten en effecten afwikkelsystemen. Dit toezicht wordt oversight genoemd en vindt plaats op vrijwillige basis. Het oversight dat ziet op retailbetalingssystemen is geconfronteerd met een retailbetaalketen die de afgelopen jaren complexer is geworden. Dit vergroot het belang van een gedegen wettelijke basis en instrumentarium van dat oversight. Een voorstel tot herziening van de Wet op het financieel toezicht (Wft) met dit oogmerk lag begin 2013 voor advies bij de Raad van State. Inhoudelijk zal de wetgeving slechts tot beperkte wijzigingen leiden ten opzichte van de bestaande praktijk, omdat de tot nu toe gehanteerde normering in de wet wordt overgenomen. De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2014. 3.2.2 Effectenverkeer In de eerste helft van 2013 wordt ook wetgeving voor het effectenverkeer van kracht, die beoogt de effecteninfrastructuur robuuster te maken. Volgend op de G20-doelstelling uit 2009 om centrale clearing van OTC-derivatencontracten (contracten die niet zijn verhandeld op een beurs) verplicht te stellen is in Europa een verordening (EMIR) tot stand gekomen die bepalingen bevat voor (OTC-) derivatencontracten, centrale tegenpartijen en transactieregisters. DNB wordt de bevoegde autoriteit en vergunningverlener voor centrale tegenpartijen. DNB zal ook prudentieel toezicht op de derivatenhandel houden als het contract door een bank, pensioenfonds of een verzekeraar wordt afgesloten. De overige financiële ondernemingen en de niet-financiële ondernemingen die in derivaten handelen en de transactieregisters zullen onder toezicht staan van de AFM. Met de introductie van EMIR komt er in Nederland een wettelijk oversightkader voor centrale tegenpartijen. Hierdoor zal DNB ook beschikken
81 DNB / Jaarverslag 2012
Een robuuste financiële infrastructuur
over het bijbehorende handhavingsinstrumentarium dat beschikbaar is op grond van de Wft. Vermoedelijk zal eind 2013/begin 2014 een groot deel van de derivatencontracten gestandaardiseerd zijn en zal er veel meer gebruik worden gemaakt van centrale handel en centrale afwikkeling. 3.2.3 Oversightstandaarden Mede als reactie op de crisis zijn bestaande oversightstandaarden in april 2012 wereldwijd geharmoniseerd en aangescherpt door centrale banken en effectentoezichthouders. De aanbevelingen voor centrale tegenpartijen, effecten afwikkelingsystemen en effectenbewaarbedrijven zijn met de aanbevelingen voor systeemrelevante betaalsystemen samengevoegd tot een set van 24 principes die van toepassing zijn op al deze entiteiten, zogenoemde financiële-markt infrastructuren (FMI’s). De 24 principes zijn minimumstandaarden en zijn van toepassing op entiteiten die actief zijn in het systeemrelevante betalings- en effectenverkeer. Zij beogen de in de figuur 3.1 genoemde risico’s te mitigeren en voor de andere genoemde aspecten voldoende waarborgen te creëren. De principes zijn ontworpen om FMI’s beter bestand te maken tegen financiële crises en vooral tegen faillissementen van participanten. Een belangrijke verandering is dat internationaal opererende centrale tegenpartijen voortaan het faillissement van de twee (voorheen één) grootste deelnemers moeten kunnen opvangen. Behalve de principes die van toepassing zijn op de systemen en de operators daarvan, zijn ook de verantwoordelijkheden van de centrale bank en effectentoezichthouders van FMI’s vastgelegd. Vanaf 1 januari 2013 gebruikt DNB deze nieuwe principes als oversightstandaarden. Een overzicht van de standaarden die worden gehanteerd voor de specifieke oversightobjecten is opgenomen in het jaarlijkse oversightrapport dat DNB op de website publiceert.
Figuur 3.1 - 24 CPSS-IOSCO Oversightstandaarden voor FMI Bestuur Juridische basis
Kredietrisico Onderpand Liquiditeitsrisico Marginvereisten Finaliteit Afwikkeling in geld Fysieke levering CSD
Organisatie (3) Beheersing van krediet- en liquiditeitsrisico (4)
CSD en afwikkelsystemen
Deelnemersinsolventieregels
82 DNB / Jaarverslag 2012
Efficiëntie (2) Toegangscriteria
Principes voor financiële marktinfrastructuren (24)
Afwikkeling (3)
Hoofdsomrisico
Risicobeheersingskader Efficiëntie en effectiviteit Communicatiestandaarden
Beheersing van insolventierisico (2) Segregatie en portabiliteit
Toegang (3) Beheersing van bedrijfsrisico en operationeel risico (3)
Transparantie (2)
Publicatie marktinformatie transactieregisters
Indirecte participatie Links tussen FMI Bedrijfsrisico
Bewaargevingsen beleggingsrisico Operationeel risico
Publicatie systeemregels
Een robuuste financiële infrastructuur
3.3 Over op IBAN De eenwording van de Europese betaalmarkt gaat door. Binnen een jaar is het eurogebied over op IBAN en betalen consumenten en bedrijven op dezelfde wijze binnenlands én grensoverschrijdend. De overgang naar Europese betaalstandaarden is weliswaar vooral een technische wijziging, maar het is een omvangrijk project: voor veel bedrijven zelfs ingrijpender dan de invoering van de euro. Om de einddatum van de migratie te halen is nog forse inspanning nodig, van bedrijven, banken en softwareleveranciers. Binnen het gemeenschappelijke eurobetalingsgebied (Single Euro Payments Area, SEPA) wordt het betalingsverkeer gestandaardiseerd, met als doel om concurrentie op Europese schaal mogelijk te maken, wat moet leiden tot betere betaalproducten, meer efficiency en lagere kosten. Ook komt er ruimte voor innovatieve betaalproducten die in heel Europa gebruikt kunnen worden. Hiertoe is een Europese verordening ingevoerd die het gebruik van het internationale bankrekeningnummer (International Bank Account Number, IBAN) en internationale standaarden voor het aanleveren van bestanden met betaalopdrachten (de ISO 20022 XML-standaarden) verplicht stelt. In het eurogebied geldt deze verplichting vanaf 1 februari 2014. DNB is aangewezen als bevoegde autoriteit om toe te zien op de naleving van deze verordening in Nederland. In Nederland voldoet 3,4% van de overschrijvingen aan deze standaarden (vierde kwartaal 2012). Incasso’s die aan de Europese standaarden voldoen worden in Nederland nog vrijwel niet gebruikt. Om de wettelijke einddatum te halen zal in 2013 het overgrote deel van de zakelijke en particuliere betalings verkeergebruikers moeten overstappen op de nieuwe overschrijvingen en incasso’s. Dat vergt wel dat alle partijen zich houden aan de afspraken die gemaakt zijn in het Nationaal Forum SEPA-migratie (NFS). Hierin zijn vertegenwoordigers van banken, bedrijven, consumenten en andere belang hebbende partijen vertegenwoordigd, onder voorzitterschap van DNB. Ten opzichte van het Nationale SEPA-migratieplan, dat op 17 februari 2012 is vastgesteld, hebben verschillende partijen vertraging opgelopen. Zo is de bancaire infrastructuur nog niet volledig gereed voor het grootschalige gebruik van betaalinstrumenten die aan de Europese standaarden voldoen. In het eerste halfjaar van 2013 zijn nog belangrijke wijzigingen gepland, zoals aanpassingen in internetbankieren. Ook zijn nog niet alle (financieel-administratieve) softwarepakketten aangepast. Het is van belang dat de aanpassing van de pakketten in het eerste kwartaal van 2013 voltooid wordt. Verdere vertraging bij banken en softwareleveranciers brengt de tijdige migratie van bedrijven in gevaar. Voor bedrijven is de migratie vaak een complex project, met wijzigingen in zowel de administratie als de software. Bedrijven die gebruik maken van incasso’s om betalingen te ontvangen zullen bovendien een nieuw contract moeten sluiten met hun bank. Daarnaast moeten zij hun machtigings formulieren en -administratie aanpassen en rekening houden met eerdere aanlevertijden van incasso-opdrachten. De meeste grote bedrijven zijn inmiddels bezig met de uitvoering van dit project en hebben een migratiedatum bepaald. Volgens de huidige planning zal de massale migratie van deze groep in het voorjaar van 2013 beginnen, met pieken in juni/juli en september/oktober. Veel mkb’ers zijn nog niet begonnen met de voorbereidingen op de nieuwe standaarden (zie grafiek 3.2) en weten dan ook nog niet wanneer ze gaan migreren. Als zij met hun migratie wachten tot eind 2013, lopen zij het risico om
83 DNB / Jaarverslag 2012
Een robuuste financiële infrastructuur
Grafiek 3.2 - Voorbereidingen bedrijven op nieuwe standaarden voor overschrijvingen Procenten
Nog niet begonnen
Uitzoeken/impactanalyse
Plan opstellen/ uitvoering
Testen/ implementatie
Volledig over
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
0 MKB
Middelgrootbedrijf
Grootbedrijf
Gemeenten
Publieke instellingen
Bron: SEPA-migratiemonitor, meting najaar 2012.
in een file terecht te komen van bedrijven en overheden die allemaal ondersteuning willen van hun banken en softwareleveranciers. Voor mkb’ers is het migratietraject vaak eenvoudiger en korter dan voor grote bedrijven. Zij hebben minder ingewikkelde administraties en softwaresystemen en gebruiken vaak de internetbankieromgeving van hun bank, die door de bank aangepast zal worden. Juist deze groep kan dus de file nog vermijden door op tijd te beginnen en een eerder migratiemoment te kiezen. Voor mkb’ers die gebruik maken van incasso’s is de overgang complexer. Deze groep moet snel beginnen met het inventariseren van de benodigde aanpassingen. Hiervoor kunnen zij de IBAN Impact Check gebruiken, die onderdeel uitmaakt van de campagne Over op IBAN. Voor consumenten is de belangrijkste verandering dat zij het langere rekeningnummer IBAN zullen moeten invullen als ze geld overmaken of als ze een machtiging invullen voor een automatische incasso. Tevens moeten zij hun eigen IBAN doorgeven aan personen of instanties van wie ze geld willen ontvangen. Het is dan ook vooral zaak dat consumenten weten wat IBAN is en waar ze deze kunnen vinden. Consumenten worden hierover voorgelicht door de Over op IBAN-campagne, maar ook door koepels, banken, bedrijven en overheden. De meeste consumenten zullen overstappen op het gebruik van IBAN op het moment dat banken internetbankieromgevingen omzetten zodat IBAN de voorkeursoptie is en de rekeningnummers in de online adresboeken zijn omgezet naar IBAN. Deze omzetting hebben de banken gepland in de periode tot juli 2013. Consumenten die hun betaalopdrachten nog op papier aanleveren krijgen hiervoor nieuwe SEPA-overschrijvingsformulieren. Vanaf 1 juli 2013 komt ook de IBAN-acceptgiro beschikbaar. De focus ligt nu op migratie naar de SEPA-standaarden, maar tegelijkertijd is er ook de blik op de toekomst. Zo biedt de Europese incasso de mogelijkheid te incasseren op basis van een machtiging die online afgegeven is. De introductie
84 DNB / Jaarverslag 2012
Een robuuste financiële infrastructuur
van dit product in de Nederlandse markt staat gepland voor 2015. Op langere termijn moet het mogelijk worden online machtigen voor heel Europa in te voeren. Ditzelfde geldt voor online betalen in webwinkels, zoals nu met iDEAL. Ook in het toonbankbetalingsverkeer is innovatie op Europese schaal mogelijk. Nederlandse pinpassen en betaalterminals voldoen al aan internationale standaarden, zodat Nederlanders in heel Europa kunnen pinnen en buiten landers ook in Nederlandse winkels met hun pinpas terecht kunnen. In de toekomst zal dit waarschijnlijk ook gaan gelden voor contactloze betalingen met behulp van een pas of mobiele telefoon, zodat in heel Europa ook mobiel aan de kassa kan worden betaald. Als voorbereiding op mobiel betalen introduceren twee Nederlandse banken in 2013 contactloze betaalpassen, waarmee betaald kan worden door de pas tegen de daarvoor geschikte betaalautomaat aan te houden (vergelijkbaar met de OV-chipkaart). De overstap op Europese betaalstandaarden is dus een investering in de toekomst. Een geïntegreerde betaalmarkt biedt meer mogelijkheden voor zowel aanbieders als gebruikers van betaaldiensten en is een belangrijk onderdeel van de Europese interne markt. Nu vergt de migratie grote inspanningen van banken en bedrijven. Op langere termijn vormen de SEPA-standaarden een basis voor een Europese betaalmarkt met meer efficiency, lagere kosten en innovatieve betaalproducten waar iedereen zijn voordeel mee kan doen.
3.4 Cash blijft belangrijk Terwijl het gebruik van de pinpas blijft groeien, wordt er geleidelijk minder contant betaald. Cash blijft echter een kernrol vervullen. DNB zet zich daarom in voor een goed functionerende cashketen, waarbij cash als algemeen bruikbaar betaalmiddel beschikbaar blijft. Aan de kassa wordt steeds meer gepind, terwijl het gebruik van contant geld geleidelijk afneemt. Zo is de pinomzet in de afgelopen vier jaar gestegen van EUR 75 miljard naar EUR 84 miljard, terwijl bijvoorbeeld de waarde van cashopnames bij banken via geldautomaten terugliep van EUR 55 miljard in
Grafiek 3.3 - Pinnen groeit, cash neemt af EUR miljard
Pinomzet
Opnames geldautomaat
90 80 70 60 50 40 30 20 10
0 05
06
Toelichting: 2012 geraamd.
85 DNB / Jaarverslag 2012
07
08
09
10
11
12
Een robuuste financiële infrastructuur
2008 tot naar raming EUR 50 miljard in het verslagjaar (grafiek 3.3). Dit past in het streven van het door DNB voorgezeten Maatschappelijk Overleg Betalings verkeer om het betalingsverkeer efficiënter en veiliger te maken door te bevorderen dat meer en kleinere bedragen worden gepind. Cash blijft echter belangrijk. Het is tot dusverre het enige betaalmiddel dat bij toonbanktransacties vrijwel universeel geaccepteerd wordt. Cash is ook het laatste alternatief als de elektronische betaalketen om welke reden dan ook niet functioneert, bijvoorbeeld tijdens een technische storing of cyberaanval. Bovendien is cash het betaalmiddel waarmee het snelst kan worden afgerekend. Ook zijn er nog steeds mensen die (soms tijdelijk) niet de beschikking hebben over een pinpas of een creditcard. Daarnaast zijn er mensen die bij pinnen specifieke problemen hebben, zoals bijvoorbeeld slechtzienden, die moeite hebben met het aflezen van de pinterminal. Verwacht mag worden dat cash in de voorzienbare toekomst een kernrol in ons betalingsverkeer zal blijven vervullen. De maatschappij is in elk geval niet klaar om het zonder cash te doen. Daarom vindt DNB het belangrijk dat cash goed toegankelijk en bruikbaar blijft. Dat wil zeggen dat de consument makkelijk contant geld van zijn bankrekening kan opnemen, dat winkeliers goede faciliteiten hebben om de kassaopbrengst op hun bankrekening te storten en dat cash algemeen bruikbaar blijft om af te rekenen. Hoewel DNB niet afwijzend staat tegenover experimenten met cashloze winkels, is het daarom onwenselijk als toonbankinstellingen op grotere schaal contant geld zouden gaan weigeren. Dat zou op gespannen voet staan met de positie van contant geld als wettig betaalmiddel. De vrijwel universele acceptatie van cash is een groot goed dat niet in de waagschaal moet worden gesteld. De mogelijkheid om contant te betalen maakt ook een zekere bescherming van de privacy mogelijk. In deze tijd waarin de samenleving langs elektronische weg steeds meer de persoonlijke levenssfeer binnendringt, blijft daaraan behoefte bestaan. Dit betekent wel dat cash ook gebruikt kan worden om geld buiten het zicht van de fiscus te houden of wit te wassen. Om dit tegen te gaan heeft de overheid bijvoorbeeld een meldingsplicht ingesteld voor grote contante betalingen. Vanuit haar verantwoordelijkheid zet DNB zich specifiek in voor een zo veilig, betrouwbaar en efficiënt mogelijke cashketen, zoals die verzorgd wordt door banken, waardetransporteurs, geldverwerkers en DNB. De aandacht gaat daarbij onder andere uit naar het toezicht op de zogenoemde recirculatie van bank biljetten door marktpartijen. Deze biljetten moeten voordat zij opnieuw aan het publiek ter beschikking worden gesteld gecontroleerd worden overeenkomstig voorschriften van de ECB. Begin 2012 werd wetgeving van kracht die DNB de mogelijkheid geeft om partijen een boete of last onder dwangsom op te leggen als zij niet voldoen aan de Europese regelgeving op dit gebied. Het publiek moet erop kunnen rekenen dat de biljetten uit geldautomaten echt zijn. Ten behoeve van de controleerbaarheid van de echtheid door winkeliers en publiek moeten
Tabel 3.1 - In Nederland aangetroffen valse eurobankbiljetten
Valse biljetten
2008
2009
2010
2011
2012
49.294
54.949
39.631
29.710
29.291
Waarvan 50 - eurobiljetten
74%
79%
70%
63%
60%
Waarvan 20 - eurobiljetten
14%
14%
21%
27%
30%
2.7
2.8
1.9
1.5
1.4
Financiële schade (EUR miljoen)
86 DNB / Jaarverslag 2012
Een robuuste financiële infrastructuur
de biljetten uit geldautomaten ook van goede kwaliteit zijn: van versleten biljetten is de echtheid minder makkelijk vast te stellen. Hoewel in Nederland beduidend minder valse bankbiljetten worden aangetroffen dan enkele jaren geleden (zie tabel 3.1), blijft waakzaamheid op dit terrein geboden. Mede daarom heeft de ECB aangekondigd de huidige serie bankbiljetten in de komende jaren geleidelijk te vervangen, te beginnen met het biljet van 5 euro, waarvan een nieuw model binnenkort in omloop wordt gebracht. DNB kijkt ook of partijen in de cashketen voorbereid zijn op het uitvallen van de mogelijkheid tot elektronisch betalen en of zij storingen kunnen opvangen. Op het punt van efficiëntie is de afgelopen jaren in Nederland al veel bereikt. Zo is de cashfunctie van bankkantoren efficiënter geworden en is het aantal kantoren sterk verminderd (een reductie van meer dan 35% in de periode 2002-2012, waarbij het aantal bankkantoren met kasfunctie nog sterker gedaald is). Ook zijn de grote banken op het terrein van geldverwerking gaan samenwerken. Al deze initiatieven dragen eraan bij dat de kosten van het betalingsverkeer in Nederland relatief laag kunnen blijven (zie tabel 3.2). Tabel 3.2 - Kosten betalingsverkeer Nederland Maatschappelijke kosten cash + pinpas
Europa
0,42% bbp
0,59% bbp
Maatschappelijke kosten per cash betaling
EUR 0,39
EUR 0,42
Maatschappelijke kosten per pinbetaling
EUR 0,32
EUR 0,70
30%
14%
Marktaandeel pinnen Bron: DNB en ECB, cijfers hebben betrekking op 2009.
87 DNB / Jaarverslag 2012
Kroniek
Verantwoording
4 Verantwoording 4.1 Inleiding In deze verantwoording doet DNB verslag van de belangrijkste resultaten (paragraaf 4.2). De separaat verschenen zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) verantwoording geeft voor de kerntaak Toezicht een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen en resultaten. Paragraaf 4.3 beschrijft de kosten ontwikkeling en paragraaf 4.4 beschrijft de corporate governance van de organisatie. Vervolgens komen de doelmatigheid en rechtmatigheid van de inzet van financiële middelen (paragraaf 4.5) en de interne risicobeheersing (paragraaf 4.6) aan bod. In paragraaf 4.7 volgt informatie over de beleggingen en financiële risico’s van DNB. Paragraaf 4.8 ten slotte beschrijft de activiteiten die DNB uitvoert om haar financiële kennis over te brengen op het Nederlandse publiek en de technische ondersteuning die DNB biedt aan collega-centrale banken en collega-toezichthouders.
4.2 Bereikte resultaten 4.2.1 Financiële stabiliteit DNB heeft in 2012 tweemaal het Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) uitgebracht. Hierin worden risico’s geschetst voor de financiële stabiliteit, waarbij ten aanzien van banken is gewezen op de sterke afhankelijkheid van marktfinanciering en de noodzaak om kapitaalbuffers te verhogen. Verder is de vertaalslag van macroprudentiële analyse naar risicomitigerende actie verder versterkt. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verankering van financiële stabiliteitsrisico’s uit het OFS in een macroregister, dat voor toezichthouders het startpunt vormt voor de top-down risicoanalyse van individuele instellingen. Dit macroregister is onderdeel van de nieuwe toezichtsmethodiek Focus! DNB streeft naar een betere institutionele inbedding van macroprudentieel beleid en heeft hiertoe de afgelopen jaren voorstellen gedaan aan het kabinet. Een aantal van deze voorstellen is inmiddels opgepakt en wordt vertaald in wet- en regelgeving. Zo wordt de stabiliteitstaak van DNB nadrukkelijker verankerd in de Bankwet en de Wet op het financieel toezicht. Om de samenwerking met andere autoriteiten te bevorderen is vanaf november 2012 officieel het Financieel Stabiliteitscomité ingesteld. In dit comité, dat wordt voorgezeten door president Knot, zijn naast DNB de AFM en het ministerie van Financiën vertegenwoordigd. Een andere kabinetsmaatregel waarvoor DNB lang heeft gepleit is de limitering van de hypotheekschuld ten opzichte van het onderpand, oftewel de ‘loan-to-value ratio’. Hiermee lopen woningbezitters minder risico en wordt bovendien de financiële stabiliteit versterkt.
91 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
In 2012 is verder gewerkt aan het bevorderen van een betere beheersing van risico’s bij financiële instellingen. Een belangrijk wapenfeit is de inwerking treding van de Interventiewet, waarmee DNB en het ministerie van Financiën over ruimere mogelijkheden beschikken om bij een instelling in problemen in te grijpen en deze zo nodig ook af te wikkelen. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan systeemrisico’s. In dat kader wordt gewerkt aan herstel- en resolutieplannen, conform de Europese concept-richtlijn ‘Herstel en Afwikkeling van Banken en Beleggingsondernemingen’. Tevens is vastgesteld dat systeem relevante banken meer kapitaal moeten gaan aanhouden; hiervoor is een wetsvoorstel gedaan. Verder zijn voorbereidingen getroffen voor de overgang naar een ex ante gefinancierd depositogarantiestelsel met risicogewogen premies. Naar verwachting zal dit in juli 2013 in werking treden. Tot slot heeft DNB een actieve rol gespeeld in internationaal overleg gericht op financiële stabiliteit. Binnen Europa is dit vooral de European Systemic Risk Board; mondiaal de Financial Stability Board, de Bank voor Internationale Betalingen en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Nederland en België hebben binnen het IMF hun krachten gebundeld en samen een nieuwe kiesgroep gevormd, waarbij ook Luxemburg en de leden van de voormalige Nederlandse kiesgroep zich hebben aangesloten (zie paragraaf 4.8.2). Hiermee is de Nederlandse positie in het IMF bestendigd, terwijl meer ruimte ontstaat om opkomende economieën een zwaardere stem te geven in het IMF-bestuur. 4.2.2 Monetaire taken In reactie op marktspanningen als gevolg van de Europese schuldencrisis heeft DNB binnen het Eurosysteem bijgedragen aan de besluitvorming en uitvoering van monetaire beleidsmaatregelen. Naast een renteverlaging in juli 2012 betreft dit met name de toewijzing van een driejaarslening aan banken tegen beleenbaar onderpand en de aankondiging en introductie van het Outright Monetary Transactions (OMT’s) programma (zie www.ecb.int), dat in 2012 overigens niet is gebruikt. Met de introductie van OMT’s werd het Securities Markets Programme (SMP) formeel beëindigd. Daarnaast werd in het verslagjaar het tweede opkoopprogramma voor gedekte bankobligaties (CBPP2) afgerond. Alleen de politiek kan maatregelen nemen voor een duurzame oplossing van de problemen in de muntunie, zoals strengere en beter afdwingbare begrotingsregels en structurele concurrentiepositie- en groeiversterkende maatregelen. OMT’s kennen de expliciete eis om te voldoen aan de voorwaarden van een formeel EU-aanpassingsprogramma, zodat er voor overheden prikkels blijven bestaan om ondanks interventies door het Eurosysteem toch tot fundamentele oplossingen te komen. Bij de contacten met internationale en nationale besluitvormers brengt DNB haar expertise in om de economische en monetaire unie (EMU) in de toekomst sterker en stabieler te maken. Vanuit haar adviesrol biedt DNB haar expertise ook aan binnen andere nationale beleidsdiscussies, zoals bij de uitwerking van het nieuwe Pensioenakkoord, het begrotingsbeleid, het toekomstbestendig maken van de Nederlandse woningmarkt, en het adviseren en beantwoorden van Kamervragen over de invloed van de bankbelasting op de kredietverlening. Daarnaast publiceert DNB tweemaal per jaar ramingen van de toekomstige macro-economische ontwikkelingen. DNB heeft in het onderzoeksprogramma van 2012 veel aandacht besteed aan de verbetering van bestaande en ontwikkeling van nieuwe econometrische
92 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
modellen van de Nederlandse economie. Een belangrijke invalshoek bij het onderzoek is de analyse en modellering van de verwevenheid van financiële markten en de interactie van de financiële en reële sector. Het onderzoek heeft onder meer geleid tot een beter inzicht in de effectiviteit van de diverse instrumenten van het macro- en microprudentieel beleid. 4.2.3 Betalingsverkeer DNB streeft naar een efficiëntere recirculatie van bankbiljetten in Nederland. Dit doet zij door voor hergebruik geschikte bankbiljetten zo veel mogelijk door marktpartijen te laten recirculeren. De daarbij behorende reorganisatie binnen DNB is in 2012 afgerond. De verwerking van chartaal geld van ABN AMRO, ING Bank en Rabobank is gecentraliseerd in de gezamenlijke onderneming GeldService Nederland (GSN). DNB neemt als waarnemer deel aan de vergaderingen van de Raad van Commissarissen van GSN. De recirculatie van bankbiljetten valt nu onder het versterkte chartale toezicht door DNB. In 2012 heeft DNB 10% meer bankbiljetten ontvangen ten opzichte van 2011. De verwachte reductie van het aantal door DNB te ontvangen bankbiljetten van 4% is daarmee niet gerealiseerd. Deze stijging van het aantal afgestorte bankbiljetten wordt mede veroorzaakt door verschuivingen van de te verwerken volumes in de markt. Enkele partijen laten hun geldverwerking en afwikkeling door een andere geldverwerker uitvoeren. Deze partij heeft onvoldoende afzetmogelijkheden en stort meer biljetten bij DNB af. Daarnaast mocht een marktpartij afgelopen jaar tijdelijk en gedeeltelijk niet recirculeren. Om de biljetten te mogen recirculeren moeten marktpartijen sorteermachines gebruiken die voldoen aan de gestelde eisen. Sinds 1 januari 2012 heeft DNB de bevoegdheid om handhavend op te treden indien banken en andere partijen die geldautomaten vullen de ECBvoorschriften voor de echtheidscontrole van bankbiljetten niet naleven. De verwachting dat het aantal transportbewegingen van en naar DNB zou reduceren is door de stijging van het aantal afgestorte biljetten dan ook niet uitgekomen, waardoor geen verdere bijdrage aan de reductie van de CO2-uitstoot kon worden geleverd. Het Nationale Forum SEPA-migratie, dat onder voorzitterschap staat van DNB, heeft op 17 februari 2012 een Nationaal Migratieplan gepubliceerd voor de overgang van het Nederlandse betalingsverkeer naar Europese standaarden, de Single Euro Payments Area (SEPA). In mei is de mediacampagne ‘Over op IBAN’ van start gegaan, die dit proces ondersteunt. Sinds de start van de campagne is er een duidelijke stijging zichtbaar in de kennis over IBAN en SEPA, zowel onder consumenten als bedrijven. Bij veranderingen in het betalingsverkeer, zoals de overgang naar SEPA, kunnen problemen ontstaan voor kwetsbare groepen als ouderen, mensen met een functiebeperking, mensen zonder internet, laagopgeleiden en inactieven. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer is daarom een belangrijk aandachtspunt voor het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), dat een maatschappelijk efficiënte inrichting van het betalingsverkeer nastreeft. Al in 2009 heeft de Werkgroep Toegankelijkheid & Bereikbaarheid (WTB) van het MOB de toekomst van telefonisch bankieren in relatie tot de komst van SEPA als zorgpunt benoemd. Het grote voordeel van telefonisch bankieren is dat visueel gehandicapten hiermee geheel zelfstandig hun bankzaken kunnen regelen. Na uitgebreid overleg binnen het MOB hebben de banken zich gecommitteerd om voor deze selecte groep klanten het zelfstandig regelen van hun betalingsverkeer ook na de invoering van SEPA (1 februari 2014) mogelijk te maken. De WTB volgt de ontwikkelingen over dit onderwerp.
93 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
Op 9 november 2012 heeft een marktbrede oefening plaatsgevonden, waarbij organisaties uit de financiële sector getraind hebben om grootscheepse operationele verstoringen in het betalings- en effectenverkeer het hoofd te kunnen bieden. Hoofdonderwerp van de simulatie was cybercrime. Vastgesteld is dat de crisismanagementstructuur voor de sector en de gemaakte afspraken functioneren zoals beoogd. 4.2.4 Toezicht De financiële sector maakt een ingrijpende transformatie door. De crisis heeft de aanzet gegeven tot veranderingen op vele dimensies. Financiële instellingen herzien hun bedrijfsmodellen en passen hun activiteiten aan, regelgevers stellen nieuwe én aangescherpte eisen, klanten en politici stellen hogere eisen aan kwaliteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Deze transitie betekent voor het toezicht een dubbele opdracht. Enerzijds dient het deze transitie te begeleiden, zodat de overgang op een beheerste en prudente wijze kan plaatsvinden. Anderzijds dient het toezicht zich ook voortdurend te herijken en te vernieuwen. In 2012 heeft DNB op beide fronten belangrijke stappen gezet. Financiële sector in transitie Behoud en versterking van buffers heeft veel prioriteit gekregen. Daar zijn in sommige gevallen pijnlijke maatregelen voor nodig geweest, zoals het korten van pensioenrechten. DNB heeft bijgedragen aan een solide financiële financiering van instellingen, bijvoorbeeld door aan te dringen op juiste waarderingen van commercieel vastgoed en het maken van realistische herstelplannen voor banken. Per saldo staat de financiële sector er nu beter voor dan een jaar geleden. De solvabiliteit van banken en verzekeraars is licht gestegen, evenals de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Dat is een stap in de goede richting, hoewel een verdere versterking nodig blijft. Het proces van balansverbetering neemt naar verwachting nog geruime tijd in beslag; de risico’s zijn nog niet van het radarscherm verdwenen. Daarnaast is DNB intensief betrokken geweest bij het verder uitwerken en implementeren van (internationaal) beleid en regelgeving. Belangrijke projecten in dit verband zijn de ontwikkeling van en voorbereiding op Bazel III/CRD IV, het raamwerk voor systeemrelevante financiële instellingen, Solvency II, de wijziging van de Pensioenrichtlijn en het toezichtkader voor het nieuwe pensioencontract. Vertraging in de (politieke) besluitvorming heeft de voortgang op deze terreinen minder groot gemaakt dan gewenst, maar in de voorbereiding van Nederlandse instellingen op nieuwe en strengere regels is de nodige progressie geboekt. Het opstellen van resolutieplannen voor de grootste banken is hiervan een goed voorbeeld. Het besluit tot de vorming van een bankenunie, een stap die DNB voluit heeft ondersteund, is overigens een belangrijk succes in de versterking van het internationale toezichtraamwerk, al is het slechts een eerste stap. In het toezicht op bedrijfsmodellen, strategie, gedrag en cultuur (corporate governance) is DNB erin geslaagd een vruchtbare dialoog met de sector op gang te brengen over de veranderingen die nodig zijn om op een duurzame wijze te opereren. Thema’s die DNB afgelopen jaar in dit verband veel aandacht heeft gegeven zijn onder meer de transitie naar houdbare bedrijfsmodellen (onder andere financiering van banken en winstgevendheid van verzekeraars), de geschiktheidstoetsen voor bestuurders en commissarissen, effectief beloningsbeleid en een effectieve bestuurscultuur. Deze onderwerpen zijn cruciaal om het vertrouwen van klanten en de samenleving te herwinnen en te behouden.
94 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
Toezicht in transitie Het toezicht door DNB is in belangrijke mate versterkt door de invoering van Focus!, een nieuwe toezichtmethodiek die een gerichtere inzet van de beschikbare capaciteit mogelijk maakt en de aanwezige expertise krachtiger benut door betere samenwerking tussen disciplines te faciliteren. Aanvullend is besloten tot een uitbreiding van de directe toezichtcapaciteit in 2013 met 54 fte. Met de werving is in 2012 gestart. Naar verwachting worden de vacatures in de loop van 2013 ingevuld. Samen met de eerder ingezette veranderingen naar aanleiding van de Visie op Toezicht 2010-2014 en het Plan van Aanpak Cultuurverandering zijn hiermee opnieuw belangrijke stappen gezet, al blijft de noodzaak het toezicht voortdurend kritisch onder de loep te nemen en te verbeteren. Een andere belangrijke ontwikkeling is de in 2012 geïntensiveerde samenwerking met de AFM. Deze vindt op allerlei vlakken en niveaus plaats: geregeld bestuursoverleg, gezamenlijke projecten (zoals bestuurderstoetsingen), een intensievere uitwisseling van informatie en operationele samenwerking (zoals op het gebied van inkoop en personeelsbeleid). In de ZBO-verantwoording 2012 is meer informatie te vinden over de toezichtsinspanningen van DNB (zie www.dnb.nl). 4.2.5 Statistieken De financiële en economische crisis leidt tot een snel veranderende informatiebehoefte. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een grote toename van het aantal ad hoc opvragingen van data bij financiële instellingen. Om beter aan de toenemende eisen van snel wisselende informatiebehoeften tegemoet te komen, heeft DNB in 2012 verdere voorbereidingen getroffen voor een volledige herziening van de statistieksystemen. Daarnaast zijn op initiatief van de G20 onder auspiciën van de Financial Stability Board nieuwe internationale rapportagekaders tot stand gekomen voor mondiale systeembanken, waaronder Nederlandse, om systeemrisico’s beter te kunnen adresseren. Voor banken is een proefrapportage uitgevoerd ten behoeve van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel, waarvan de formele introductie door het ministerie van Financiën is uitgesteld tot juli 2013. Premiepensioeninstellingen werden rapportageplichtig en rapportagekaders voor pensioenfondsen werden aangescherpt om het inzicht in de risico’s te verbeteren. Aan de publicatiekant heeft DNB nieuwe statistieken geïntroduceerd over de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op het buitenland. Ook wordt een verdere verfijning van de geografische uitsplitsing van grensoverschrijdende effecten bezittingen en directe investeringen gepubliceerd. Mede gezien het toenemende belang van de externe vermogenspositie als macro-economische beleidsindicator wordt deze voor Nederland nu ook op marktwaarde berekend. DNB heeft belangrijke ontwikkelingen in toenemende mate toegelicht met Statistische Nieuwsberichten. Daarnaast ging in 2012 speciale aandacht uit naar het in kaart brengen van het schaduwbankwezen in Nederland. 4.2.6 Bedrijfsvoering De directie van DNB heeft in het eerste kwartaal van 2012 de nieuwe strategie (Polaris) gepresenteerd aan de organisatie. Deze bestaat uit een hernieuwde missie, een tiental meerjarige ambities en een strategisch raamwerk. De ambities zijn: 1 DNB is een invloedrijke bank in het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB).
95 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
2 DNB is een toonaangevende instelling op het gebied van financiële stabiliteit. 3 DNB staat voor efficiënte en robuuste betaal- en effectenketens. 4 Het toezicht van DNB is maatgevend en gezaghebbend. 5 DNB beïnvloedt het beleid op financieel en economisch terrein in de door haar gewenste richting. 6 DNB benut ten volle de synergie van de combinatie centrale bank en toezichthouder. 7 DNB neemt op alle posities alleen de beste mensen aan. 8 DNB beschikt over een moderne informatievoorziening en levert goed bruikbare statistieken voor interne en externe afnemers. 9 DNB draagt door consistente communicatie bij aan vertrouwen in het financiële stelsel. 10 DNB heeft een effectief besturingsmodel. De directie heeft hiermee feitelijk de koers vastgesteld die de komende jaren gevolgd moet gaan worden. Hoewel naast de ambities de komende jaren nog andere organisatiedoelen relevant zijn, wil de directie met name het accent leggen op deze langetermijnambities. Via de reguliere planning-en controlcyclus wordt in de komende jaren de realisatie gemonitord van de als onderdeel van de ambities gestelde concrete doelen, waarbij eventuele bijsturing kan plaatsvinden. Op het gebied van bedrijfsvoering zijn verdere verbeterstappen gezet. In het kader van efficiëntie streeft DNB met haar langetermijnhuisvestingsbeleid naar minimalisatie van het aantal locaties. Bestaande gebouwen worden gemoderniseerd en, indien mogelijk, vindt combinatie van functies plaats. Verder is uitvoering gegeven aan de herijkte communicatiestrategie, waarin proactieve communicatie over de uitvoering van de kerntaken centraal staat. Daarnaast is een verbetering aangebracht in de performance managementmethodiek, waarmee vanaf 2013 beter op resultaten kan worden gestuurd. Als onderdeel van de ambitie ‘topmensen’ is onder andere een traineeprogramma ingezet, vinden uitwisselingen plaats met medewerkers van de AFM en is een visie gevormd op toekomstige arbeidsvoorwaarden. Binnen de ICT-functie zijn architectuurbeschrijvingen opgeleverd die een belangrijk kader vormen voor toekomstige ICT-veranderingen. Hiermee wordt een flexibele en toekomstbestendige infrastructuur bereikt. Ook is een eerste opzet opgesteld voor een nieuwe inrichting van de ICT-organisatie met meer focus op klantgerichtheid. ICT-projecten worden vanaf medio 2012, na training van alle projectmanagers en opdrachtgevers, volgens dezelfde methodiek uitgevoerd. Hierdoor wordt de sturing verbeterd.
4.3 Kostenontwikkeling De kosten die aan de kerntaken van DNB worden toegerekend komen uit op EUR 301,4 miljoen (zie tabel 4.1). Dat is EUR 31,9 miljoen lager dan begroot. Er is gedurende het jaar wederom bewust gestuurd op de kosten van ondersteunende taken. De hoofdtaak Financiële stabiliteit kent een onderschrijding van EUR 0,8 miljoen ten opzichte van de begroting 2012, voornamelijk veroorzaakt door lagere personeelskosten en minder inzet van juridische advisering. In de begroting was rekening gehouden met juridische inzet ten behoeve van crisisgerelateerde dossiers. In 2012 bleek deze inzet echter niet nodig te zijn.
96 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
Tabel 4.1 - Kosten per hoofdtaak EUR miljoen Realisatie
Begroting
2012
2012
Financiële stabiliteit 1
14,2
15,0
Monetaire stabiliteit en economisch
56,4
Verschil
Realisatie
Realisatie
2011
2010
-0,8
15,0
17,9
61,0
-4,6
57,4
53,3
78,6
98,0
-19,4
83,2
108,0
127,6
133,1
-5,5
118,1
104,3
Hoofdtaak
advies Betalingsverkeer Toezicht (excl. FEC) FEC Statistieken Totaal
0,8
1,2
-0,4
1,0
0,8
23,8
25,0
-1,2
27,7
25,8
301,4
333,3
-31,9
302,4
310,1
1 Inclusief kosten uitvoering DGS.
De kosten voor de hoofdtaak Monetaire stabiliteit en economisch advies blijven EUR 4,6 miljoen achter bij de begroting. Dit verschil wordt grotendeels verklaard door vertragingen in het programma ter ontwikkeling van het reservebeheersysteem van DNB. Door deze vertragingen zijn minder kosten gemaakt voor externe inhuur dan begroot. Verder heeft onderbezetting gezorgd voor lagere personeelskosten en is er minder ondersteuning ingezet voor deze taak. De onderschrijding van EUR 19,4 miljoen bij Betalingsverkeer wordt met name veroorzaakt door de vrijval van de voorziening voor een project binnen het Eurosysteem voor het beheer van onderpand. Ultimo 2010 werd verwacht dat niet alle projectkosten zouden worden gedekt door het stelsel, waarvoor een voorziening van EUR 10 miljoen is getroffen. De vergoeding van het stelsel blijkt in 2012 EUR 9,8 miljoen hoger uit te vallen dan voorzien. Verder is er sprake van een onderschrijding op de kosten van bankbiljetten (EUR 5,2 miljoen) als gevolg van een verschuiving van de productie naar begin 2013. De planning van de kosten van bankbiljetten blijft dan ook onvoorspelbaar voor DNB. Daarnaast vallen de personele kosten lager uit door een lagere personele inzet en een vrijval op de voorziening voor de reorganisatie van de chartale organisatie. Deze reorganisatie is per 1 januari 2013 afgerond. De beoogde reductie in de formatie van ruim 30 fte is bereikt. Tot slot zijn ook hier de kosten voor ondersteuning lager dan begroot. De kosten van de Toezichttaak zijn EUR 5,5 miljoen lager uitgevallen dan voorzien in de begroting. De personele inzet sluit nagenoeg aan bij de begroting, maar er zijn minder kosten gemaakt die ten dienste staan van het toezicht. Deze onderschrijding is veroorzaakt door lagere reis- en verblijfkosten, minder kosten voor inhuur en juridische activiteiten en lagere kosten voor ondersteuning. De separaat verschenen ZBO-verantwoording biedt een uitgebreid overzicht van de kostenontwikkeling binnen de hoofdtaak Toezicht. De kosten voor de FEC-taak zijn EUR 0,4 miljoen lager dan begroot. Dit kan worden verklaard door besparingen op de personeelskosten en ondersteuning. De kosten voor de hoofdtaak Statistieken blijven EUR 1,2 miljoen achter bij de begroting. Dit wordt met name veroorzaakt door vertraging in het meerjarige programmaplan voor de vernieuwing van de statistieksystemen. Deze vertraging
97 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
heeft geleid tot een onderschrijding van de kosten voor de inzet van ICT en externe inhuur.
4.4 Corporate governance DNB DNB is een naamloze vennootschap naar Nederlands recht. Als centrale bank maakt DNB deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). DNB-president Knot is lid van de Raad van Bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB). Als toezichthouder is DNB een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). 4.4.1 Wijzigingen van de governancestructuur van DNB De Wet versterking governance van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten is op 16 februari 2012 in werking getreden. Deze wet zorgt onder meer voor een nadere prononcering van het toezicht door de introductie van een Toezichtraad en een Voorzitter Toezicht bij DNB (Sijbrand). Ook is de wettelijke taakomschrijving van de Raad van Commissarissen uitgebreid, zodat deze naast het toezicht op de meer bedrijfs- en beheersmatige aspecten ook toezicht houdt op (de waarborgen voor de) beleidsmatige aspecten, te weten de uitvoering van het toezicht in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van dat beleid. Op de DNB-website staat meer informatie over de huidige governancestructuur van DNB. Ook de institutionele documenten, waaronder de herziene statuten, het Reglement van Orde en integriteitsregelingen, zijn gepubliceerd op de website van DNB. 4.4.2 De Corporate Governance Code Alhoewel de Nederlandse Corporate Governance Code (Code) alleen van toepassing is op beursvennootschappen, past DNB de principes en bestpracticebepalingen uit de Code zoveel mogelijk toe. Op de website van DNB is een tabel te vinden waarin overzichtelijk wordt weergegeven op welke wijze DNB de Corporate Governance Code implementeert.
4.5 Doelmatigheid en rechtmatigheid DNB streeft naar een efficiënte, doelgerichte en rechtmatige inzet van middelen. Om dit te bereiken wordt in de planning- en control (P&C)-cyclus een verbinding gelegd tussen de doelstellingen van DNB en de daarvoor gemaakte kosten. DNB heeft de externe accountant gevraagd om de doelmatige en rechtmatige inzet van financiële middelen te beoordelen en hierover in het verslag van bevindingen bij de accountantsverklaring over de verantwoording van de ZBO-taken te rapporteren, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de verplichting die voortvloeit uit de Wet op het financieel toezicht en de Pensioenwet. De gehanteerde doelmatigheidsindicator is een goede werking van de P&C-cyclus. Daarbij geven de werkelijke kosten ten opzichte van het budget in het verslagjaar een goed beeld van de doelmatigheid van DNB. DNB streeft naar 100% rechtmatigheid van haar uitgaven. De intern gehanteerde norm bedraagt 99%. Over de uitgaven in 2012 bedroeg dit percentage 99,2% (in 2011, 2010 en 2009 respectievelijk 99,4%, 99,2% en 98,5%).
98 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
4.6 Risicobeheersing 4.6.1 Beschrijving van risicobeheersing binnen DNB Het interne risicobeheersings- en controlesysteem van DNB is afgeleid van het internationaal erkende Enterprise Risk Management-raamwerk van het ‘Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission’ (COSO). De governancestructuur van de risicobeheersing van DNB is gebaseerd op het ‘three lines of defence’-model. De drie verdedigingslinies lijnmanagement, ondersteunende risicobeheersings- en controlefuncties en interne audit functioneren onafhankelijk van elkaar en leveren elk een bijdrage aan de kwaliteit van het risicobeheersings- en controlesysteem. De directie van DNB is eindverantwoordelijk en stelt het risicobeheersingsbeleid vast. De directie laat zich daarbij ondersteunen door twee comités, te weten het Risicomanagementcomité (RMC) en de Beleggingscommissie. Het RMC adviseert de directie over het beheer van de balans en de daarmee samenhangende risico’s. Hieronder valt onder meer het strategische beleggingsbeleid, het risicokader en de buffers. De Beleggingscommissie neemt, binnen de door de directie en het RMC vastgestelde vrijheidsgraden, tactische posities in met als doel het behalen van een extra rendement ten opzichte van een strategische benchmark. Periodiek wordt het risicobeheersings- en controlesysteem herzien. Het uitgangspunt dat DNB ook aan de wet- en regelgeving wil voldoen die voor de onder toezicht staande instellingen gelden en tevens voortschrijdende inzichten wil implementeren, heeft ertoe geleid dat in 2012 onderzocht is hoe de bestaande risicobeheersing nog verder geprofessionaliseerd kan worden. Doelstelling is een meer samenhangende, effectievere en meer geïntegreerde risicobeheersing binnen DNB te verwezenlijken. Daarbij is één van de uitgangspunten dat risico’s consistent zullen worden benaderd, maar risicobeheersing wel gedifferentieerd kan worden toegepast per onderdeel van de organisatie. De analyse heeft eind 2012 geleid tot een voorstel voor het updaten van het risicomanagementraamwerk en -beleid dat in 2013 zal worden geïmplementeerd. 4.6.2 Risicobeheersing specifieke risicocategorieën Als onderdeel van het integrale risicobeheersings- en controlesysteem kent DNB onder meer risicobeheersing voor specifieke risicocategorieën welke verdeeld zijn in financiële en niet-financiële risico’s. De financiële risicobeheersing staat beschreven in paragraaf 4.7. De niet-financiële risicobeheersing met eventuele bijzonderheden wordt hierna verder beschreven. Tot de niet-financiële risico’s worden gerekend informatiebeveiligingsrisico’s, operationele risico’s, business continuityrisico’s, fysieke beveiligingsrisico’s en compliance- en integriteitsrisico’s. Het doel van informatiebeveiliging is om op een consistente en effectieve wijze de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informatie te waarborgen. Naast de continue risicoanalyses op individuele systemen en verhoging van het bewustzijn door middel van onder andere trainingen heeft een intern onderzoek op het gebied van informatiebeveiliging in 2012 aangetoond dat de coördinatie rondom informatiebeveiliging verbeterd dient te worden. Deze bevindingen zullen in 2013 worden aangepakt. Operationeel risicomanagement richt zich op het hele proces van identificeren, analyseren, beheersen en monitoren van operationele risico’s met als doel het
99 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
waarborgen van een beheerste bedrijfsvoering. Het uitvoeren van risk selfassessments op tactisch en operationeel niveau in de bedrijfsvoering en op projecten blijft een belangrijk onderdeel vormen van operationele risicobeheersing binnen DNB. In 2012 zijn er andere methodes en technieken bij risicoanalyses geïntroduceerd. Daarnaast is de frequentie van risicorapportages aan de directie verhoogd en de informatie over de ontwikkeling van de risico’s in de loop van 2012 gewijzigd. Het doel van business continuity management (BCM) is het coördineren van maatregelen ter beperking van zowel materiële als immateriële schade als gevolg van een (dreigende) crisis waarin de stabiliteit en continuïteit van DNB, de financiële markten en/of financiële infrastructuur in het geding is. Het BCMrisicobeheer bevindt zich binnen DNB op een volwassen niveau. In de verdergaande continue professionalisering zal het BCM-beleid in 2013 herzien worden, rekeninghoudend met ESCB-vereisten en best practices die gelden binnen de financiële kerninfrastructuur van Nederland. Fysieke veiligheid bij DNB richt zich onder meer op het beveiligen van personen, gebouwen en transport van personen, waarden en goederen. De voornaamste verandering die in 2012 is doorgevoerd, is de ingebruikname van een geheel nieuwe meldkamer. In 2013 zullen de veiligheidsmedewerkers ervaring en routine moeten opbouwen met de nieuwe werkwijze die de meldkamer vereist. Het risicobeheersingssysteem van de afdeling Compliance en integriteit (C&i) richt zich primair op het bijdragen aan een adequate beheersing van de integriteits risico’s en het voorkomen en beperken van schade als gevolg van handelen in strijd met interne en externe wetten en regels, standaarden en gedragscodes. In 2012 heeft C&i zich specifiek gericht op risico’s rond zorgvuldig omgaan met informatie, sociale veiligheid, uitbestedingsrisico’s en uitbestedingsonafhankelijkheid. 4.6.3 Belangrijkste risico’s De voornaamste risico’s waar DNB bij de uitvoering van haar strategie mee wordt geconfronteerd zijn de volgende: 1 Als gevolg van de financiële en Europese schuldencrisis en de door het Eurosysteem genomen maatregelen om deze crisis te beheersen, zijn de financiële risico’s voor DNB in 2012 verder toegenomen. Met het oog op de significant toegenomen risico’s is in samenspraak met het ministerie van Financiën een garantie van de Nederlandse Staat afgegeven op de crisis-gerelateerde exposures van DNB. 2 De ECB wordt bevoegd voor het toezicht op alle banken in het eurogebied en gaat actief toezicht houden op de grotere banken in samenwerking met de nationale toezichthouders, waaronder DNB. Momenteel bevindt het Europees bankentoezicht zich in een transitiefase van nationale autoriteiten naar de ECB. In deze fase is het Europese resolutiemechanisme nog onvoldoende georganiseerd, wat er toe zou kunnen leiden dat eventuele resoluties onordelijk plaatsvinden. De effectiviteit van het toezicht komt immers onder druk indien de (financiële) gevolgen daarvan nog steeds nationaal gevoeld zullen worden. DNB acht deze situatie onwenselijk en zet zich in voor een gelijktijdige inrichting van toezicht en een resolutiemechanisme op Europees niveau. 3 Een verdere verheviging van de Europese schuldencrisis kan een negatieve impact hebben op meerdere onder toezicht staande instellingen tegelijk. Voor
100 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
DNB zou dit er in uiterste gevallen toe kunnen leiden dat van de organisatie (te) veel tegelijkertijd wordt gevraagd en de begeleiding van eventuele resoluties of deconfitures niet optimaal plaatsvindt. Om dit risico te mitigeren streeft DNB naar voldoende kennis en ervaring en een flexibel inzetbare capaciteit. 4 DNB werkt met vertrouwelijke informatie. Wanneer deze informatie door toedoen van diefstal (waaronder cybercrimeactiviteiten), verlies of lekken in de buitenwereld terechtkomt, zou dit mogelijk ernstige schade kunnen berokkenen voor zowel de organisatie als andere belanghebbenden. In lijn met het intensieve beleid dat DNB hieromtrent de afgelopen jaren heeft gevoerd, zal de organisatie het risicobewustzijn continu bij medewerkers onder de aandacht houden en zowel informatiebeveiligingsbeleid als -procedures actueel houden. 5 DNB voert haar taken uit binnen een steeds grimmiger omgeving. Met name binnen de chartale sector is een ontwikkeling gaande van toenemend crimineel geweld. Het voorkomen en mitigeren van mogelijk geweld tegen DNB en haar medewerkers heeft binnen de organisatie hoge aandacht. DNB voert hiertoe onder meer permanente risicoanalyses uit en voert daaruit voortvloeiende maatregelen door. Daarnaast behoudt de organisatie een adequaat niveau van (fysieke) beveiliging en wisselt relevante kennis en ervaring uit met instanties in binnen- en buitenland. Om DNB-medewerkers bewust te maken van mogelijke dreigingen en beheersmaatregelen is een veiligheidsbewustzijnsprogramma ingevoerd. 4.6.4 Evaluatie interne risicobeheersings- en controlesystemen De directie evalueert het functioneren van de interne risicobeheersings- en controlesystemen aan de hand van periodieke planning- en controlrapportages waarbij vastgesteld wordt in hoeverre de divisies risico’s in de bedrijfsvoering beheersen en de maatregelen die zijn getroffen voor de beheersing van deze risico’s worden uitgevoerd. Daarnaast maakt de directie gebruik van resultaten van RSA’s op strategisch niveau, bij divisies, ketens en processen, periodieke rapportages van tweedelijnsfuncties en rapportages van de interne en externe accountant. Specifiek voor processen en systemen die zorgdragen voor de financiële verslaglegging wordt aanvullend onderzocht of er beheerste uitvoering van deze financiële processen plaatsvindt, zodat dit niet kan leiden tot financiële verslagleggings risico’s. Hiertoe worden relevante informatiebronnen en verklaringen van proceseigenaren van de betrokken systemen en processen geanalyseerd. De evaluatie van het functioneren van de interne risicobeheersings- en controle systemen, eventuele belangrijke tekortkomingen, significante wijzigingen en de voornaamste risico’s zijn besproken in de verschillende vergaderingen van de Financiële Commissie en vervolgens gerapporteerd aan de hele Raad van Commissarissen. 4.6.5 In control-verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico’s Op grond van de door haar uitgevoerde evaluatie verklaart de directie van DNB dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen ten aanzien van de financiële verslagleggingsrisico’s in 2012 een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaglegging geen onjuistheden van materieel belang bevat. De interne risicobeheersings- en controlesystemen ten aanzien van de financiële verslagleggingsrisico’s hebben in 2012 naar behoren gewerkt.
101 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
4.7 Financiële exposure De financiële exposure van DNB hangt samen met de monetaire operaties, de externe reserves en de eurobeleggingsportefeuille. Zij bepalen het risicoprofiel van DNB. Het onderliggende risico (exclusief goud) bedraagt ultimo december EUR 13,5 miljard. Met de garantie van de Nederlandse Staat zijn de potentiële verliezen uit hoofde van de crisis-gerelateerde exposures tot een bedrag van EUR 5,7 miljard afgedekt. 4.7.1 Monetaire operaties In het kader van de uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid in het eurogebied, voeren de centrale banken van het Eurosysteem monetaire beleidstransacties met wederpartijen uit. DNB’s exposure uit hoofde van de monetaire operaties is in 2012 met EUR 14,8 miljard gestegen naar EUR 79,0 miljard (zie tabel 4.2). Er wordt in deze paragraaf gebruikgemaakt van de term financiële exposure omdat de omvang én het risico van een aantal activa (herfinancieringsoperaties en Securities Market Programme) zijn bepaald op basis van de geconsolideerde balans van het Eurosysteem vermenigvuldigd met de kapitaalsleutel van DNB. Deze posten zijn niet één op één terug te vinden op de DNB-balans. Het aandeel van DNB in het door centrale banken uit het Eurosysteem gestorte kapitaal van de ECB is 5,7%. Mocht het Eurosysteem bij het faillissement van een bank ondanks het verkregen onderpand verliezen leiden op de monetaire kredietverlening, dan worden deze in beginsel naar rato van het aandeel in het kapitaal van de ECB verdeeld over alle nationale centrale banken. De monetaire kredietverstrekking aan financiële instellingen, ofwel herfinancieringsoperaties, is bedoeld om de korte geldmarktrente te sturen naar het niveau dat de Raad van Bestuur van de ECB heeft vastgesteld met het oog op de handhaving van prijsstabiliteit. De herfinancieringsoperaties zijn in 2012 met EUR 15,1 miljard gestegen naar EUR 63,8 miljard door de fors toegenomen kredietverlening tijdens de tweede driejaars LTRO (Long Term Refinancing Operations) eind februari 2012. Om de beschikbaarheid van monetair onderpand en daarmee de toegankelijkheid van leeninstrumenten en de transmissie van ECB-beleid te bevorderen, zijn de ratingeisen voor asset-backed securities (ABS) onder bepaalde voorwaarden verruimd en is de minimale ratingvereiste voor landen in een OMT (Outright Monetary Transactions Programme) of EU/IMF-programma opgeschort zolang aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan. Tegelijkertijd zijn er additionele risicobeheersingsmaatregelen genomen, zoals het ‘loan level data’-initiatief voor
Tabel 4.2 - Exposure uit hoofde van de monetaire operaties EUR miljard 31-12-2012
31-12-2011
Verschil t.o.v. dec. 2011
Herfinancieringsoperaties
63.769
48.711
+15.058
SMP
11.741
12.126
-385
CBPP
3.442
3.311
+131
Totaal
78.953
64.149
+14.804
102 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
de beleenbaarheid van ABS. Hiermee wordt het risico en het rendement van de onderliggende activa beter inzichtelijk gemaakt. Aangetekend wordt dat nationale centrale banken tijdelijk ook additioneel onderpand kunnen accepteren dat voldoet aan de soepelere kredietvereisten. In dit geval worden eventuele verliezen niet gedeeld. Voor DNB was er geen reden om in 2012 additioneel onderpand te accepteren. Naast de monetaire kredietverstrekking is DNB blootgesteld aan monetaire portefeuilles die bestaan uit het aankoopprogramma voor staatsobligaties uit de Europese periferie (SMP; EUR 11,7 miljard) en de aankoopprogramma’s voor gedekte obligaties (Covered Bond Purchase Programme, CBPP; EUR 3,4 miljard). De SMP-portefeuille is in het verslagjaar licht gedaald ten opzichte van 2011 doordat de aflossingen groter waren dan de aankopen. De kredietwaardigheid van de perifere landen is in 2012 verslechterd. De SMP-exposure is vanwege de verliesdeling in het Eurosysteem op vergelijkbare manier bepaald als voor de herfinancieringsoperaties. Het CBPP is voor eigen rekening en risico en gelijk aan de exposure op de balans van DNB. Met de aankondiging van het nieuwe OMT-programma is het SMP formeel beëindigd; ook de aankopen onder het CBPP zijn stopgezet. De financiële exposure uit hoofde van de monetaire operaties is hierboven besproken op basis van de geconsolideerde balans van het Eurosysteem. De aansluiting met de DNB-balans kan worden gemaakt door middel van de intra-Eurosysteemverhoudingen. DNB heeft een netto intra-Eurosysteemvordering, met als grootste post een positief TARGET2-saldo. Het TARGET2-saldo van DNB is het resultaat van een decentrale verstrekking van centrale-bankliquiditeit en de bestaande disbalans in liquiditeitsbehoeften van de banksystemen in individuele landen. Het TARGET2-saldo van DNB is in de tweede helft van 2012 geleidelijk afgenomen van EUR 153 miljard tot EUR 121 miljard. Dit is mede het gevolg van de aankondiging van het OMT-programma, die heeft geleid tot een toegenomen vertrouwen in perifere landen en hun banksystemen, die daardoor weer deels in staat zijn zich zelfstandig te financieren in de markt. De Eurosysteem TARGET2-vorderingen kunnen een impact hebben op de risicopositie van DNB. Benadrukt dient te worden dat het TARGET2-saldo een vordering is op de ECB en niet op andere centrale banken. DNB kan indirect geraakt worden door de risico’s waaraan de ECB blootstaat. Dergelijke risico’s kunnen zich openbaren in het uiterste geval waarin een land met een negatief TARGET2-saldo het eurogebied verlaat en de centrale bank van het betreffende land haar verplichtingen niet kan nakomen. 4.7.2 Externe reserves en eurobeleggingen De externe reserves en eurobeleggingen (EUR 54,5 miljard, zie tabel 4.3) dienen ter ondersteuning van het gemeenschappelijke Europese monetaire beleid en de financiële stabiliteitsmissie van DNB. Dit stelt hoge eisen aan de kredietkwaliteit en liquiditeit van de gebruikte beleggingsinstrumenten. De externe reserves en eurobeleggingsportefeuille bestaan uit de onderstaande componenten. De fysieke goudvoorraad van DNB (EUR 24,8 miljard) vormt een vertrouwensanker en wordt tevens vanuit diversificatieoverwegingen aangehouden. De eurobeleggingsportefeuille (EUR 17,3 miljard) bestaat uit vastrentende waarden zoals (semi-)overheidsobligaties, covered bonds en obligaties van
103 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
Tabel 4.3 - Samenstelling van de externe reserves en eurobeleggingsportefeuille EUR miljard 31-12-2012
31-12-2011
Goud
24,8
24,0
Eurobeleggingsportefeuille
17,3
18,5
Amerikaanse dollarportefeuille
6,7
7,0
Australische dollarportefeuille
1,0
0,0
IMF vorderingen
3,2
3,2
Aandelen
1,6
1,4
54,5
54,0
Totaal
supranationale instellingen. Een deel van deze beleggingen is geclassificeerd als een held-to-maturity-HTM-portefeuille (EUR 3,5 miljard). De Amerikaanse dollarportefeuille (EUR 6,7 miljard) biedt DNB de mogelijkheid deviezen beschikbaar te stellen bij verzoeken van de ECB, het IMF of de Nederlandse Staat. Zo kan de ECB bij interventies een beroep doen op de centrale banken van het Eurosysteem indien haar eigen valutareserves niet toereikend zijn. Het IMF kan DNB aanwijzen voor het leveren van valuta’s voor zijn kredietverlening en de Nederlandse Staat kan DNB vragen om transacties in vreemde valuta’s af te wikkelen. De dollarportefeuille bestaat grotendeels uit kortlopende, liquide Amerikaanse staatsobligaties. Daarnaast zijn obligaties van supranationale en semi-gouvernementele instellingen opgenomen. De belegging in agency mortgage-backed securities (agency MBS) is in augustus 2012 beëindigd. De Australische dollarportefeuille (EUR 1,0 miljard) is opgebouwd om debiteurenrisico’s beter te spreiden. De portefeuille bestaat uit staatspapier van de centrale overheid (EUR 0,9 miljard) en gedekte geldmarktuitzettingen (EUR 0,1 miljard). De vordering van DNB op het IMF (EUR 3,2 miljard) is niet gewijzigd. De aandelenbeleggingen (EUR 1,6 miljard) – opgenomen uit diversificatieoverwegingen – worden grotendeels passief beheerd door drie externe beheerders. Voor twee van hen geldt een benchmark die is opgebouwd als het gewogen gemiddelde van regionale MSCI-indices, waarbij ten opzichte van de MSCI World index sprake is van een overweging van Europa en een onderweging van Noord-Amerika. Een derde deel van de aandelenportefeuille is ondergebracht bij een fonds dat een beleid voor verantwoord beleggen voert dat aansluit bij de door DNB geformuleerde uitgangspunten. DNB streeft er hierbij naar om niet te beleggen in ondernemingen die direct betrokken zijn bij de productie van goederen en diensten die verboden zijn op grond van Nederlandse wet- en regelgeving en internationale verdragen waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Het fonds waarin DNB belegt, voert een actief beleggingsbeleid met als benchmark de MSCI World index. DNB heeft de ambitie om het MVO-beleid op alle aandelenbeleggingen toe te passen. Echter, een verdere invulling via actief beheerde MVO-fondsen wordt niet beoogd, gelet op het gewenste risicoprofiel van de aandelenportefeuille. In dit kader streeft DNB naar een uitbreiding van passief beheerde MVO-beleggingen.
104 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
Aangezien de risico’s uit hoofde van de monetaire operaties flink zijn toegenomen is bij de externe reserves en eurobeleggingsportefeuille een terughoudend beleid gevoerd. Zo is het renterisico op zowel de euro- als Amerikaanse dollarportefeuille teruggebracht door een verkorting van de looptijd van de beleggingen, is DNB gestopt met het beleggen in agency MBS, is er een Australische dollarportefeuille ingericht en is de opbouw van de HTM-portefeuille stopgezet omdat deze deels aan gelijksoortige risico’s is blootgesteld als de onconventionele monetaire portefeuilles. 4.7.3 Resultaten DNB heeft over 2012 een boekhoudkundig resultaat behaald van EUR 2,08 miljard exclusief goud (zie tabel 4.4; een gedetailleerde beschrijving staat in de jaarrekening). De inkomsten op de monetaire operaties bedragen in totaal EUR 1,27 miljard. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan rente-inkomsten uit de toegenomen kredietverlening en het SMP. De eigen beleggingen hebben tot een boekhoudkundig resultaat van EUR 687 miljoen geleid. De post diversen bestaat onder andere uit de provisiebaten, overige baten en de bedrijfslasten. Op basis van mark-to-marketwaardering is op de externe reserves en eurobeleggingsportefeuille (exclusief goud en SDR, zie tabel 4.5) een rendement behaald van 2,6% (EUR 693 miljoen). Een jaar eerder bedroeg het rendement 1,7% (EUR 436 miljoen). De stijging is toe te schrijven aan een hoog aandelenrendement van 16,1%. De obligatiewaarderingen stegen voornamelijk doordat de rentes op vrijwel alle Europese staatsobligaties daalden. Deze rentedaling voltrok zich in de eerste helft van het jaar vooral in landen met een AAA-rating, waaronder Duitsland, de VS en Australië. Dit kwam doordat de Europese schuldencrisis zich verdiepte en door verslechterende Europese en wereldwijde groeivooruitzichten. In de tweede helft van het jaar daalden ook de rentes van andere Europese landen en stegen de aandelenmarkten nadat de ECB het OMT had aangekondigd en Europese regeringsleiders overeenstemming hadden bereikt over een nieuw steunpakket voor Griekenland, de Spaanse banken en de vorming van een bankenunie.
Tabel 4.4 - Overzicht van het boekhoudkundig resultaat EUR miljoen 2012
Monetaire operaties 1 Eigen beleggingen (incl. afwaarderingen) 2 SDR (Special Drawing Rights)
2011
1.268
769
687
556
5
10
Deelnemingen ECB, BIS
44
53
Diversen (incl. kosten)
76
-175
2.079
1.213
Totaal (excl. goud)
1 Deze post bestaat uit het resultaat op de herfinancieringstransacties, SMP, CBPP, verplichtingen en vorderingen ECB. 2 Positieve ongerealiseerde winsten komen niet ten gunste van het resultaat, maar lopen in de herwaarderingsrekeningen. Verliezen gaan ten laste van het resultaat indien er geen positieve herwaardering aanwezig is.
105 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
Tabel 4.5 - Performance beleggingsportefeuilles Relatief rendement
Absoluut rendement
(%)
(EUR miljoen)
2012
2011
2010
2012
2011
2010
2,6
356
348
151
78
40 130
474
Eurobeleggingsportefeuille
2,5
2,4
Euro HTM-portefeuille
2,2
1,73
0,5
1,9
2,1
38
16,1
-5,8
16,7
219
-81
225
2,6
1,7
3,3
693
436
850
Amerikaanse dollarportefeuille 1 (incl. MBS) Australische dollarportefeuille
1
Aandelen Totaal beleggingsportefeuille 2
0,4
3
1 Inclusief de resultaten op de valutahedge. 2 EUR, USD, AUD en Totaal beleggingsresultaat zijn gewogen rendementen.
4.7.4 Beheersing financiële risico’s Voor het meten en beheersen van de financiële risico’s maakt DNB gebruik van de expected shortfall (ES)-methode en worden verschillende scenario’s door gerekend. De omvang van het totale risico wordt bepaald op basis van de expected shortfall methode met een eenjaars horizon en een betrouwbaarheids niveau van 99%. Voor het risico op non-investment-grade landen (rating lager dan BBB-) wordt een default scenario gehanteerd met een recovery rate van 40%. Het beheer van de euro-, dollar- en aandelenportefeuilles vindt plaats op drie niveaus: strategisch, tactisch en actueel. Jaarlijks stelt de directie vast of het strategisch beleggingsbeleid voor de lange tot middellange termijn moet worden aangepast. Het strategisch beleggingsbeleid omvat de omvang, looptijd en samenstelling van de beleggingen, op basis van risicotolerantie en een daarop gebaseerd budget voor financiële risico’s. Binnen dit beleid bestaan vrijheidsgraden die ingevuld worden op tactisch en actueel niveau. In algemene zin wordt het renterisico van de beleggingen beheerst door een grens te stellen aan de omvang en looptijd van de vastrentende portefeuilles. Ter beheersing van het debiteurenrisico op de beleggingen doet DNB alleen gedekte uitzettingen bij commerciële banken, waarbij uitsluitend onderpand van hoge kwaliteit wordt geaccepteerd. Ook is er een strikt limietenraamwerk voor overheden, emittenten en tegenpartijen. Het valutarisico dat voornamelijk voortkomt uit de beleggingen in de Amerikaanse dollar, Australische dollar en de IMF-vordering in SDR wordt afgedekt door middel van valutatermijntransacties. Het debiteurenrisico op de IMF-vordering is afgedekt door een garantie van de Nederlandse Staat.
4.8 Financiële educatie en technische samenwerking 4.8.1 Financiële educatie DNB zet een breed scala aan middelen in om de kennis en informatie waarover de organisatie beschikt te delen met het Nederlandse publiek. DNB informeert niet alleen over de eigen taken en werkzaamheden, maar ook over geld en de financiële wereld in brede zin. Dit helpt mensen betere financiële beslissingen te nemen. In dit verband participeert DNB ook in het platform, ‘Wijzer in geldzaken’, een initiatief van het ministerie van Financiën.
106 DNB / Jaarverslag 2012
Verantwoording
In 2012 zijn er bijna 17.000 bezoekers geweest in het DNB Bezoekerscentrum. Nieuwe onderdelen die daar in het verslagjaar zijn gerealiseerd, zijn twee animaties met uitleg over het monetaire beleid en een presentatie over de totstandkoming van de EU en de euro. Het DNB Bezoekerscentrum gaat over enkele jaren verhuizen van de Pakhuizen naar een ander pand van DNB: het te renoveren Automatiseringscentrum (ACS). Het nieuwe Bezoekerscentrum, waar bijzondere tentoonstellingen te zien zullen zijn, wordt ook toegankelijk voor individuele bezoekers. Daarnaast blijven rondleidingen mogelijk. Het kosteloze educatieve aanbod voor met name het onderwijs is in 2012 verder uitgebreid, met onder andere het lespakket ‘Aan de slag met de euro!’ voor groep 5/6 van het basisonderwijs en een geldkoffer voor het praktijkonderwijs. Daarnaast bestaat het aanbod uit lesbrieven, brochures, films, online games, posters en stripverhalen. In november 2012 heeft DNB deelgenomen aan de derde landelijke Week van het geld. Tijdens dit evenement leert DNB, samen met andere participanten, kinderen uit het basisonderwijs beter om te gaan met geld. In nauwe samenwerking met de AFM hebben meer dan honderd medewerkers (en een directielid) een gastles verzorgd op basisscholen in heel Nederland. Daarnaast was er een open dag in het DNB Bezoekerscentrum. DNB ondersteunt ook Stichting Aflatoun, een wereldwijde organisatie die vooral in ontwikkelingslanden initiatieven ontplooit voor de financiële educatie van kinderen. Zo krijgen zij vaardigheden onder de knie als sparen, plannen, budgetteren en ondernemen, waardoor zij op een verantwoorde manier met geld leren omgaan. Een link naar het programma en andere materialen van Aflatoun staat op de website van DNB. 4.8.2 Technische samenwerking DNB verleende in 2012 technische ondersteuning aan collega-centrale banken en toezichthouders uit de twaalf kiesgroeplanden die Nederland vertegenwoordigt in het IMF en de Wereldbank. Deze technische samenwerking draagt bij aan de versterking van de financiële stabiliteit en weerbaarheid van deze landen. Ook al staan deze landen (vooral in voormalig Joegoslavië, het voormalige Oostblok en de voormalige Sovjet-Unie) veelal minder bloot aan de volatiliteit van de mondiale economie, toch zijn ze kwetsbaar en daarom werken ze aan het versterken van hun financiële en institutionele ontwikkeling. De technische samenwerking is belangrijk gebleken voor de cohesie van de kiesgroep. Om het aantal bestuurszetels in het IMF dat wordt ingenomen door ontwikkelde Europese landen te helpen verminderen, hebben Nederland en België besloten hun stoel voortaan te delen. Nederland en België gaan samen een kiesgroep vertegenwoordigen die zal bestaan uit de oude Nederlandse kiesgroep, België en Luxemburg. Het bijeenblijven van de voormalige Nederlandse kiesgroep, dus zonder dat er landen overstapten naar een andere kiesgroep, is belangrijk voor het stemgewicht van de groep in het IMF. Dit is grotendeels te danken aan de technische ondersteuning die DNB aan de centrale banken en toezichthouders van de kiesgroep heeft verstrekt. De in 2012 bestede capaciteit aan technische samenwerking is 810 dagen oftewel 4 fte. Met 1,6 fte aan coördinatie, aansturing en ondersteuning komt het totaal op 5,6 fte.
107 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk wil de Nederlandsche Bank (DNB) stakeholders informeren over haar maatschappelijke rol. Daarbij legt DNB verantwoording af over de voortgang van haar activiteiten op sociaal, ecologisch en economisch gebied. Als stakeholders ziet DNB personen en partijen met wie zij samenwerkt of die belang hechten aan het werk, de rol en de invloed van DNB als publieke instelling met maatschappelijke taken. De inhoud van dit verslag is te zien als ‘werk in uitvoering’, een basis om van gedachten te wisselen met stakeholders en te toetsen of het in de informatiebehoefte voorziet. DNB gebruikt de uitkomsten van deze dialoog voor aanvulling, aanscherping of bijstelling van het MVO-beleid. Op basis van een (periodieke) stakeholderdialoog zijn de materiële onderwerpen in kaart gebracht waarover in dit verslag wordt gerapporteerd. Dit is ook terug te zien in het verslaggevingsbeleid. Was er in 2010 nog een apart jaarverslag voor MVO en in 2011 een apart hoofdstuk in het (reguliere) jaarverslag, in 2012 is MVO verder geïntegreerd. Zo zijn de kerntaakgerelateerde MVO-onderwerpen opgenomen in hoofdstuk 4 van dit jaarverslag. De rapportage over milieu- en sociaal beleid, duurzaam inkopen en maatschappelijke betrokkenheid is te vinden in hoofdstuk 5. Op de website van DNB staat in het document ‘MVO DNB 2012’ een toelichting op de aanpak van het MVO-beleid en de -verslag geving. Ook is daarin een samenvattend overzicht opgenomen van alle MVO-onderwerpen, inclusief doelstellingen en resultaten. DNB rapporteert volgens de verslaggevingsrichtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI) versie G3.0. De GRI-tabel is opgenomen in bijlage 2 van het document ‘MVO DNB 2012’. Om een objectieve en onafhankelijke toetsing te waarborgen, heeft DNB aan Deloitte Accountants BV gevraagd een beoordeling uit te voeren op het MVO-verslag 2012 zoals weergegeven in hoofdstuk 5 van het Jaarverslag DNB 2012 en in het document ‘MVO DNB 2012’. Deloitte Accountants BV heeft in laatstgenoemd document een goedkeurende beoordelingsverklaring afgegeven over het MVO-verslag 2012.
109 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
5.2 Onze medewerkers 5.2.1 Diversiteit van onze medewerkers Diversiteitsbeleid In 2012 is verder uitvoering gegeven aan het bestaande doelgroepenbeleid bij DNB. Daarbij heeft de directie in 2012 – als onderdeel van haar nieuwe visie en strategie – aangegeven meerwaarde te willen creëren door de diversiteit van de medewerkers van DNB te benutten. Met het ondertekenen van het Charter Talent naar de Top heeft DNB een streefcijfer van 32% vrouwen op managementposities gesteld. Omdat dit streef cijfer nog niet is behaald zijn in 2012 aanvullende maatregelen geïnitieerd, waaronder een streefpercentage van 50% deelname van vrouwen aan het DNB traineeship en het aannemen van vrouwen die extern managementervaring hebben opgedaan. Eind 2012 is een vervolg gegeven aan het mentoringproject ‘UAF meets DNB’ uit 2010. Negen DNB’ers begeleiden ieder een vluchtelingstudent van de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF bij hun oriëntatie op de arbeidsmarkt en het vergroten van hun netwerk. De medewerker van DNB leert hierbij om vanuit een ander gezichtspunt naar de eigen werkomgeving te kijken. Sociale veiligheid DNB ziet sociale veiligheid als randvoorwaarde voor haar medewerkers om divers te kunnen zijn. In 2012 hebben de afdelingen Personeel en organisatie (P&o) en Compliance en integriteit (C&i) een informatieve sessie georganiseerd over sociale veiligheid. Hieraan namen ruim 25 managers deel. Vervolgens is een bijeenkomst gehouden met vakbonden, de ondernemingsraad, de bedrijfsarts, de interne vertrouwenspersoon en C&i, om de verschillende signalen te inventariseren die met sociale veiligheid te maken hebben. In 2013 gaan de betrokkenen gezamenlijk verbetervoorstellen formuleren en zorgen voor de implementatie daarvan. 5.2.2 Ontwikkeling en inzet van medewerkers Op alle posities de beste mensen In 2012 heeft de directie als onderdeel van haar strategie voor de komende jaren tien ambities gedefinieerd, waaronder de ambitie dat DNB op alle posities alleen de beste mensen wil aannemen. Dat betekent dat DNB in staat moet zijn
Tabel 5.1 - V/M-diversiteit Ultimo 2012, in procenten Streef
Realisatie
Functie
V 2012
Dec. 2009
Dec. 2010
Dec. 2011
Dec. 2012
Directie
25
25
25
20
20
Divisiedirecteur
25
25
33
33
31
Afdelingshoofd
30
15
22
23
25
Sectiehoofd
40
43
41
40
37
110 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
toptalent aan te trekken, te behouden en optimaal te benutten. Het is daarnaast zaak dat DNB meerwaarde creëert door de diversiteit van medewerkers te benutten. De beste mensen kunnen behouden blijven voor de organisatie door te zorgen voor een omgeving met interessante en uitdagende werkzaamheden, door voldoende groei- en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden en roulatie en opleiding te bevorderen. In die gevallen waarin nog geen sprake is van ‘de beste mensen’ op bepaalde plekken wordt er via opleiding, begeleiding, roulatie en uitstroom voor gezorgd dat medewerkers doorstromen naar posities waar ze volledig tot hun recht kunnen komen. In 2012 is EUR 5,37 miljoen (EUR 3.303 per fte) besteed aan opleidingen. Toezichtacademie en Basisopleiding Centraal Bankier De Toezichtacademie, opgezet in 2009 om de ontwikkeling van alle medewerkers bij de toezichtdivisies te stimuleren, heeft in het afgelopen jaar een flinke groei doorgemaakt. Deze groei is nodig om daadwerkelijk alle medewerkers binnen deze divisies te faciliteren in hun ontwikkeling. Hierbij wordt gebruikgemaakt van drie soorten leerlijnen: basis, verdieping en actualisering van kennis. Daarnaast biedt de Toezichtacademie trainingen en opleidingen aan om de strategische doelstellingen van DNB te helpen bereiken, waaronder de reeds in gang gezette gedrags- en cultuurverandering. Externe, maar vooral interne docenten zorgen voor de uitvoering van de leeractiviteiten. In 2012 waren er 150 leeractiviteiten. Veertig nieuwe medewerkers, die werkzaam zijn binnen of voor de centrale bankdivisies, zijn in 2012 gestart met de eerste editie van de Basisopleiding Centraal Bankier (BCB). Doel van de opleiding is de onderlinge samenhang van de centralebanktaken en de relatie met het toezicht goed te leren kennen, en te begrijpen hoe deze taken bijdragen aan de missie van DNB: financiële stabiliteit. Een groep docenten uit de eigen gelederen verzorgt de modules. In 2012 zijn ook de mogelijkheden verkend om te komen tot een DNB Academie, die de verschillende opleidingen centraal kan gaan aansturen. Deze wordt in 2013 operationeel. Strategische personeelsplanning DNB streeft ernaar gemotiveerde en kwalitatief goede medewerkers en managers aan te nemen en te behouden, die samen de juiste populatie vormen om de doelen van DNB te behalen. Dit behoeft een voortdurend proces van strategische personeelsplanning (SPP). Daarom is begin 2012 het project SPP gestart. Het project wordt begin 2013 afgesloten met een advies over bredere implementatie van dit instrument binnen DNB. De software die gebruikt wordt stelt DNB in staat veel sneller dan voorheen relevante informatie te ontsluiten en informatie toegankelijker te presenteren. Ook kunnen personeelsgegevens worden doorgerekend voor toekomstige situaties. De verwachting is dat het management in de toekomst nog beter ondersteund zal worden in het realiseren van zijn doelstellingen, omdat het proactief kan sturen op de beschikbaarheid van de juiste medewerkers. Naast het management hebben ook de medewerkers baat bij deze ontwikkeling. Doordat managers expliciet maken hoe ze de toekomst zien en wat dat van medewerkers vraagt, kunnen medewerkers beter anticiperen op de toekomstige situatie en zich tijdig in de juiste richting ontwikkelen.
111 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Traineeship Op 1 april 2012 is een groep van zeven trainees gestart met een traineeprogramma dat DNB heeft opgezet. Over een periode van twee jaar werken de trainees op verschillende afdelingen en krijgen zij ondersteuning uit een ontwikkelings- en opleidingsprogramma. Vanwege het grote aantal aanmeldingen voor het traineeship en de hoge kwaliteit van de cv’s van de geïnteresseerden, is besloten om al in 2013 te starten met een nieuwe groep trainees. Daarbij gaat DNB ook samenwerken met collega-toezichthouder de AFM. Zo zal één trainee van de AFM acht maanden gaan werken bij DNB en andersom. 5.2.3 Werken bij DNB Medewerkerstevredenheidsonderzoek Net als in andere jaren is ook in 2012 onderzoek gedaan naar de tevredenheid van de medewerkers. Met 83,1% was de respons hoog. De algemene tevredenheid is toegenomen van een 7,5 in 2011 naar een 7,6 in 2012, waarmee DNB boven de Samengestelde benchmark Zakelijke markt (7,5) presteert. De scores voor ‘bevlogen in het werk’ en ‘betrokken bij de organisatie’ liggen respectievelijk op en boven de benchmark. Bevlogen en betrokken medewerkers dragen bij aan het realiseren van de ambities van de organisatie. Uit de resultaten blijkt dat de medewerkers tevreden zijn over hun werkzaamheden, over de omstandigheden waaronder zij hun werk doen, over hun directe collega’s en over de ontwikkelingsmogelijkheden bij DNB. Het belangrijkste verbeterpunt blijft de efficiëntie. Hoewel er verbeteringen zichtbaar zijn bij een aantal afdelingen en divisies, blijft dit een punt van aandacht en zijn de divisies gevraagd hierin verbeteringen te realiseren. Aanvullend krijgen de medewerkers die in 2013 gaan deelnemen aan het interne vernieuwde leiderschapsontwikkelingstraject (VLOT), de opdracht om organisatiebreed te onderzoeken waarom medewerkers de organisatie niet als voldoende efficiënt ervaren. Dit onderzoek moet uiteindelijk een aantal verbetervoorstellen opleveren. Medewerkers van DNB en hun gezondheid Alle medewerkers van DNB hebben, ongeacht hun leeftijd en functie, recht op een periodiek medisch onderzoek (PMO). Na een persoonlijke uitnodiging hebben 898 medewerkers zich hiervoor opgegeven. Doel van dit PMO was het in kaart brengen van dreigend langdurig verzuim als gevolg van disbalans. Na het onderzoek kregen de medewerkers de uitslag schriftelijk meegedeeld. Afhankelijk van de uitslag was hieraan een advies toegevoegd over werk of leefstijl. In 2013 gaat DNB haar rol in het stimuleren van de vitaliteit van medewerkers nader bepalen. Het ziekteverzuimpercentage is gestegen van 2,43% in het derde kwartaal van 2012 naar 3,21% in het vierde kwartaal van 2012. (Het ziekteverzuimpercentage van de grootbanken lag in het vierde kwartaal overigens op 3,68%.) Hiermee komt het verzuimpercentage over heel 2012 op 2,88%. Dit is 0,29 procentpunt hoger dan het percentage over 2011 (2,59%). Deze stijging komt voornamelijk door een toename van het langdurige verzuim: 1,52% ten opzichte van 1,23% in 2011. Het langdurige verzuim zal in 2013 extra aandacht krijgen. Arbeidsomstandigheden DNB zet in op continue verbetering van de arbeidsomstandigheden. Bij de afdeling Cash Operations – een afdeling binnen DNB waar de fysieke belasting relatief hoog is – werd in 2012 het arbomanagementsysteem OHSAS 18001
112 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
geïmplementeerd. OHSAS 18001 staat voor Occupational Health and Safety Assessment Series en is een wereldwijd geaccepteerde norm. In december heeft een externe audit plaatsgevonden met positieve uitkomsten. Voor 2013 staat het opstellen van een veiligheidsbeleid voor het werken met derden op het programma. Hierin worden de eisen en verplichtingen voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer aangaande de uit te voeren werkzaamheden opgenomen. Daarnaast komt er een ouderenbeleid, omdat op de afdeling Cash operations de gemiddelde leeftijd boven de vijftig jaar ligt. Speerpunten van het ouderenbeleid worden onder meer het verminderen van de fysieke belasting en het stimuleren van taakroulatie en inzetbaarheid. Verder wil DNB kennis gaan uitwisselen over veilig werken in de chartale keten, met onder andere commerciële banken, waardetransporteurs en andere centrale banken. Het Nieuwe Werken Het Nieuwe Werken omvat de vele manieren waarop medewerkers van DNB nu vaak al tijd- en plaatsonafhankelijk kunnen werken. Zo kunnen zij op een andere werkplek dan kantoor inloggen op de systemen van DNB. Dit aspect wordt meegenomen in de discussie over de toekomstbestendigheid van de arbeidsvoorwaarden van DNB. Door de verschillen in aard van de werkzaamheden geven de diverse organisatieonderdelen van DNB een eigen invulling aan Het Nieuwe Werken. Zo heeft de afdeling ICT hierop een eigen visie ontwikkeld bij het maken van plannen voor de revitalisatie van het ACS-gebouw, waarin deze afdeling gehuisvest zal worden. Gezien de verschillen tussen de organisatie onderdelen wordt er geen DNB-breed beleid ontwikkeld voor Het Nieuwe Werken. Nieuwe cao Begin december 2012 is DNB met de bonden een nieuwe cao overeengekomen. Deze cao geldt voor alle DNB-medewerkers en loopt tot 1 juli 2013. Volgens het akkoord volgt DNB voor de collectieve loonsontwikkelingen voortaan het zogenoemde AFM-mandje. Dit mandje is als volgt samengesteld: 40% Algemene Bank cao, 30% ING cao, 20% Rijks-cao en 10% accountantskantoren. Onderdeel van de nieuwe cao is de verlenging van het Sociaal Plan tot 1 januari 2014. De netwerken van DNB Binnen DNB zijn op eigen initiatief van medewerkers verschillende netwerken actief: GayNB (het ‘roze’ netwerk van DNB), JongDNB (voor medewerkers tot 35 jaar) en Female Capital (het vrouwennetwerk van DNB). De netwerken organiseren een grote verscheidenheid aan activiteiten voor zowel de leden als voor alle DNB’ers. Zo heeft DNB dit jaar voor de vierde keer met een eigen DNB-boot meegevaren tijdens de Canal Parade, ditmaal met ruim zeventig medewerkers. Jong-DNB organiseerde onder andere met twee andere toezichthouders (de Autoriteit Consument en Markt en de AFM) een seminar over informeel toezicht houden. Female Capital hield onder meer een goed bezochte lunchbijeenkomst over diversiteitsdilemma’s. Aan de twee laatstgenoemde evenementen leverden ook leden van de directie een bijdrage.
113 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Werving Een extern bureau is gevraagd zich te buigen over een nieuwe arbeidsmarkt strategie. Deze strategie vormt de basis voor de nieuwe starterscampagne, de social-mediacampagne en de te ontwikkelen campagne voor uitbreiding van de formatie bij de toezichtdivisies. Voor 2013 worden 54 nieuwe toezichtmede werkers geworven. 5.2.4 Verandering in gedrag en cultuur van medewerkers en managers Performance Management In opdracht van de directie is het huidige systeem voor performance management (PM) geëvalueerd. Daarna is besloten om over te stappen op een vernieuwde versie van de systematiek (PM2.0). Deze gaat uit van de bestaande ambitie, namelijk het (bij)sturen en motiveren van individuen om de prestaties van de organisatie als geheel te optimaliseren, maar met het vernieuwde PM wil DNB nog beter en gerichter gaan sturen op presteren. Dit doet de organisatie door het hanteren van een 7-puntsschaal voor de beoordeling – in plaats van Tabel 5.2 - Medewerkers in cijfers Instroom V/M 2012 Totaal 128
V
M
%V
%M
51
77
39,8%
60,2%
V
M
%V
%M
33
73
31,1%
68,9%
Uitstroom V/M 2012 Totaal 106 Detacheringen vanuit buitenland bij DNB
44 2
Gemiddelde leeftijd DNB 2009
44,3
Gemiddelde leeftijd DNB 2010
44,2
Gemiddelde leeftijd DNB 2011
44,3
Gemiddelde leeftijd DNB 2012
44,6
Gemiddelde leeftijd in dienst
35
Gemiddelde leeftijd uit dienst
46
Reden uit dienst 2012 Eigen verzoek
31
Beëindiging overeenkomst
32
Einde tijdelijk dienstverband
25
Arbeidsongeschikt (Pre)pensioen Overlijden Totaal
114 DNB / Jaarverslag 2012
0 15 3 106
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Grafiek 5.1 - V/M in cijfers Procenten
Vrouwen
Mannen
Aantal medewerkers V/M jaareinde 2008 - 2012 2.000
35,9%
36,2%
35,9%
36,9%
37,4%
579
594
602
636
656
1035
1046
1074
1089
1099
08
09
10
11
12
1.500 1.000 500 0
Verdeling V/M over functies 2012 in % 100 80
38
28
37
62
72
63
Medewerkers
Totaal management
Totaal DNB
60 40 20 0
Aantal medewerkers V/M per leeftijdsgroep 2012 250 200
153
150
99
100
69
50 0
1 0
11 18
16-20
21-25
26-30
101 68
31-35
179 122
110
179
205 134
121 75
36-40
41-45
46-50
51-55
60
56-60
37
13
61-65
Grafiek 5.2 - Personeelsopbouw naar dienstjaren Procenten
2007
2008
2009
2010
2011
2012
30 25 20 15 10 5
0 < 1 jaar
1-4 jaar
115 DNB / Jaarverslag 2012
5-9 jaar
10-14 jaar
15-19 jaar
20-24 jaar
≥ 25 jaar
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
een 5-puntsschaal – en het verduidelijken van de spelregels van het systeem. Vanaf 2013 zal de nieuwe systematiek voor alle medewerkers gebruikt worden. Cultuurverandering De afdeling P&o ondersteunt het management van de toezichtdivisies bij de uitvoering van het plan van aanpak voor cultuurverandering bij toezicht. Dit gebeurt onder andere door het aanbieden van masterclasses over verander management en leiderschap bij veranderingen. Daarnaast zijn er diverse activiteiten ontwikkeld gericht op de speerpunten van de cultuurverandering, zoals het sturen op effect, het maken van expliciete keuzes en het stimuleren en verbeteren van de onderlinge samenwerking.
5.3 Compliance en integriteit In 2012 heeft de afdeling Compliance en integriteit (C&i) verschillende activiteiten ontwikkeld om aandacht te vragen voor de compliance. Mede door een blog op intranet is de bewustwording over integriteit vergroot. C&i heeft zich in 2012 vooral gericht op het beheersen van de belangrijkste integriteitsrisico’s binnen DNB, het vergroten van het bewustzijn van een integere cultuur en sociale veiligheid, een doorontwikkeling van het ontwikkelingsmodel en het efficiënt en effectief invullen van de rol van DNB. Verdere beheersing belangrijkste integriteitsrisico’s In 2012 vond een inventarisatie plaats van de integriteitsrisico’s die er DNB-breed bestaan, met name bij de afdelingen die in 2011 waren geïdentificeerd als kwetsbaarder dan gemiddeld. De prioritering van de gevonden risico’s heeft als een van de uitgangspunten gediend voor het C&i-jaarplan en de DNB-brede risico-inventarisatie. Vergroting bewustzijn integere cultuur en sociale veiligheid In 2012 zijn meerdere activiteiten ontplooid om medewerkers bewust te maken van het belang van een integere cultuur en sociale veiligheid. Er vonden negen workshops plaats over integriteitsdilemma’s voor nieuwe medewerkers en dertien afdelingen hielden een integriteitsworkshop of afdelingsoverleg met ondersteuning van C&i. Voor managers werd verder een bijeenkomst georganiseerd over sociale veiligheid. Daarnaast is het platform voor sociale veiligheid gestart, waarin diverse partijen binnen DNB (vakbonden, ondernemingsraad, P&o, C&i en de bedrijfsarts) zoeken naar een gezamenlijke aanpak ter bevordering van de sociale veiligheid. Vervolg nulmeting ontwikkelingsmodel voor kwalificatie van DNB als integere organisatie Het ontwikkelingsmodel Compliance en integriteit is een beoordelingsinstrument waarmee inzichtelijk wordt gemaakt wat managers binnen DNB concreet (kunnen) doen aan het bevorderen van een integriteitsbewuste cultuur en het beperken van integriteitsrisico’s. Begin 2012 zijn de laatste gesprekken afgerond over de uitkomsten van de beoordeling van dit instrument. Om de herkenbaarheid van het model te vergroten, is een beeldmerk ontwikkeld. Dit maakt het voor managers eenvoudiger om de onderwerpen te identificeren die zij wellicht nog kunnen
116 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
verbeteren. Ook stuurt de afdeling C&i regelmatig alerts, waarmee een relevant integriteitsonderwerp kort en krachtig onder de aandacht van managers wordt gebracht. In 2013 vindt een volgende meting plaats. Tot slot is de C&i-pagina op intranet aangepast, zodat managers snel bepaalde informatie kunnen vinden. Effectief en efficiënt blijven uitvoeren van operationele basistaken; naleving integriteitsregelingen Medewerkers sturen meldingen, adviesvragen en incidenten digitaal in, waarna C&i deze behandelt via een geautomatiseerd systeem. Hieronder volgt een overzicht van het aantal meldingen dat is binnengekomen, beoordeeld en afgehandeld (zie tabel 5.3). Van alle meldingen is beoordeeld of de activiteiten, belangen en geschenken in lijn waren met de criteria van de regeling. In 7 van de 106 gevallen is geen dispensatie verleend voor een nevenactiviteit (2011: 5 van de 99). In die gevallen zou de nevenfunctie conflicteren met de functie bij DNB. In zeven gevallen (2011: 18) waarin een medewerker voornemens was een functie buiten DNB te aanvaarden, is bepaald om conform de daarvoor geldende regelingen eerst een afkoelingsperiode te hanteren, om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Verder waren er 11 gevallen van (mogelijk) tegenstrijdige belangen (2011: 11), waarbij speciale afspraken zijn gemaakt. Ten slotte is in dertien van de 102 gevallen aangegeven een geschenk of uitnodiging niet aan te nemen (2011: 20 van de 102). Integriteitsincidenten Er is sprake van een (vermoedelijk) integriteitsincident als het risico bestaat dat de integriteit of reputatie van DNB en haar medewerkers wordt aangetast door een overtreding van interne of externe wet- en regelgeving. De meeste incidenten hadden betrekking op het onzorgvuldig omgaan met informatie (zie tabel 5.3). Alle incidenten zijn onderzocht. In 32 van de 35 gevallen is vast komen te staan dat er inderdaad sprake was van een onregelmatigheid. Bij incidenten waarbij mogelijk de betrouwbaarheid van een medewerker in het geding is, wordt een bijzonder (voor)onderzoek gestart. In 2012 is een dergelijk onderzoek Tabel 5.3 - Meldingen in verband met regeling Melding
2012
2011
Onafhankelijkheid
235
220
Privé-beleggingstransacties
462
546
Interne klachten
1
0
Klachtenregeling voor externen
1
0
35
55
18
30
3
0
3
2
1
4
10
19
580
663
Integriteitincidenten, totaal waaronder – zorgvuldig omgaan met informatie – overtreding Regeling privébeleggingstransacties – medewerker met risicovolle functie heeft financiële problemen – ongewenste omgangsvormen – overige Vragen van medewerkers
117 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
drie keer gestart, namelijk in verband met vervreemding van kleine bedrijfsmiddelen (twee maal) en ongewenste omgangsvormen. Bij het laatste onderzoek is niet vast komen te staan dat er sprake was van een integriteitsschending.
5.4 Duurzame bedrijfsvoering 5.4.1 Milieuzorg Milieubeleid Sinds 2009 heeft DNB een milieubeleid dat is gericht op 50% vermindering van de CO2-uitstoot ten opzichte van basisjaar 2007. Ook is het streven om 100% duurzaam in te kopen volgens de milieucriteria van de Nederlandse overheid (AgentschapNL). Dit milieubeleid is vastgesteld voor de periode 2009-2013. Milieuzorg Voor de drie afdelingen die het meest betrokken zijn bij milieuzorg hanteert DNB een ISO 14001 gecertificeerd milieumanagementsysteem. Daarmee heeft DNB milieuzorg op een professionele manier verankerd in de bedrijfsvoering. Uitgangspunten in de milieuzorg zijn het voldoen aan wet- en regelgeving, het beheersen van milieurisico’s en het streven naar een continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. In 2012 zijn diverse acties ondernomen om hieraan tegemoet te komen. Energieverbruik Voor de verwarming van de gebouwen, gebruikt DNB elektriciteit, aardgas en diesel. Het energiemanagementsysteem geeft maandelijks een overzicht van het Tabel 5.4 - Meetgegevens 2012 1 CO2-emissies
Aangepast 2011 2
(in ton)
Energie
8.972
9.809
- Ingekochte elektriciteit
6.536
6.858
- Aardgas voor verwarming
2.373
2.765
- Diesel voor verwarming Woonwerkverkeer - Openbaar vervoer
63
186
2.069
2.079
806
813 1.266
- Personenwagen Zakelijk verkeer
1.263 1.728
– Personenwagen
386
400
1.342
1.506
88
83
– Vliegreizen Goederen- en personenvervoer Totaal CO2
1.906
12.857
13.877
Compensatie door inkoop van CO2-credits
7.494
7.106
Totaal CO2-uitstoot
5.363
6.771
Aantal fte
1.625
1.589
3,3
4,3
CO2 per fte 1 De verslagperiode 2012 loopt van 1 oktober 2011 tot en met 30 september 2012.
118 DNB / Jaarverslag 2012
2 De verslagperiode 2011 loopt van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
elektriciteits- en gasverbruik. Tijdens onderhoud, renovatie en aanpassingen aan de gebouwen kijkt DNB naar mogelijkheden om de CO2-uitstoot te reduceren. In 2012 zijn diverse maatregelen getroffen om het verbruik van energie te verminderen, zoals het optimaliseren van de afstellingen van diverse technische installaties, van de verlichting en van de klimaatbeheersing. Vermindering CO2-uitstoot DNB heeft als doel om in 2013 een 50% kleinere CO2-voetafdruk te realiseren ten opzichte van basisjaar 2007. In de verslagperiode heeft DNB circa 84% van de CO2-uitstoot van het totale energieverbruik (ingekochte elektriciteit en brandstof) gecompenseerd door de inkoop van CO2-credits (in 2011: circa 72%). Van de totale gerapporteerde CO2-uitstoot (energieverbruik, woon-werkverkeer, zakelijk verkeer, goederen- en personenvervoer) in 2012 is circa 58% gecompenseerd (in 2011: circa 51%). De afname van CO2-uitstoot ten opzichte van het basisjaar 2007 (14.143 ton) is in 2012 circa 62% (in 2011: 52%). 5.4.2 Groene mobiliteit Sinds april 2012 is Athlon Car Lease (ACL) de nieuwe leasemaatschappij voor het wagenpark van DNB (in april circa 170 auto’s). Afgesproken is dat ACL – naast
Tabel 5.5 - Meetgegevens Eenheid
2012 1
2011 2
CO2-parameter
Energie Ingekochte elektriciteit
kWh
14.365.114 15.071.678 0,455 kg CO2/kWh 1,825 kg CO2/
Aardgas
m3
1.300.077
1.515.231
Diesel voor verwarming 3
liter
20.007
59.389
m3 gas 3,135 kg CO2/ liter diesel
Woonwerkverkeer Openbaar vervoer
Km
Personenwagen
Km
12.405.626 12.510.638 0,0650 kg CO2/km 6.014.255
6.026.456
0,210 kg CO2/km
Km
494.014
527.128
0,210 kg CO2/km
101.509
103.962
2,78 kg CO2/liter
Zakelijk verkeer Personenwagen
in liter Personenwagen (lease)
benzine
0,270 kg CO2/
Vliegreizen regionaal (< 700 km)
Km
1.217.841
1.044.890
personen km 0,200 kg CO2/
Vliegreizen Europa (< 2500 km)
Km
1.744.580
1.978.224
personen km
Km
4.944.932
6.163.514
personen km
27.959
26.364
3,14 kg CO2/liter
0,135 kg CO2/
Vliegreizen mondiaal (>2500 km) Goederen- en personenvervoer
liter diesel
1 De verslagperiode 2012 loopt van 1 oktober 2011 tot en met 30 september 2012. 2 De verslagperiode 2011 loopt van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011.
119 DNB / Jaarverslag 2012
3 Gebaseerd op het aantal geleverde liters dieselolie.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
het voldoen aan de duurzaamheidscriteria van AgentschapNL – mogelijkheden en ondersteuning biedt voor het verder vergroenen van het DNB-leasebeleid. Daarom is deze aanbesteding te beschouwen als 100% duurzame inkoop. In de tweede helft van 2012 is een evaluatie uitgevoerd om te bekijken in hoeverre het DNB-leasebeleid nog passend is en welke verbeteringen er eventueel mogelijk zijn. Wat betreft groene mobiliteit is besloten om duurzaamheid in het DNB-leasebeleid steviger te verankeren met marktconforme en praktische maatregelen en communicatie. Opvallendste maatregel is de beperking van de autokeuze tot een maximale CO2-uitstoot per autocategorie. Deze maatregel zal bijdragen aan de overkoepelende milieudoelstelling van DNB tot CO2-reductie. De overige maatregelen richten zich op communicatie over het autoverbruik per leaserijder en faciliteiten als oplaadpunten voor elektrische auto’s op het terrein van DNB. Daarnaast is het mogelijk om deel te nemen aan de cursus Het Nieuwe Rijden of gebruik te maken van de NS- businesscard. Verder vervangt de OV-jaarkaart 1e klas (inclusief hogesnelheids lijn) de reisbudgetregeling als alternatief voor een leaseauto. De eerste helft van 2013 staat in het teken van implementatie van genoemde maatregelen (januari) en van onderzoek naar een nieuw leasebeleid op basis van een beloningsbenchmark (uitgangspunt is marktconformiteit). 5.4.3 Groene ICT Het ICT-beleid is gericht op het duurzaam leveren van ICT-dienstverlening aan de organisatie, van aanschaf tot en met afvoer van ICT-middelen. Via de stichting Close the Gap krijgt afgevoerde DNB-apparatuur een tweede leven. Bij de aanschaf van nieuwe ICT-middelen wordt zowel het milieubeleid van DNB als dat van de overheid uitgevoerd. Bij alle ICT-projecten van DNB staat duurzaamheid op de agenda. Bij de aanbesteding van de opslagomgeving – een omvangrijk traject gepland voor 2013 – was energieverbruik van apparatuur een van de criteria. Tijdens de vervanging in 2012 van een deel van de servers in het computercentrum is gekozen voor een energiezuinige variant. Door deze vervanging zal naar schatting 50% minder energie worden verbruikt. Daarnaast is een toepassing geïmplementeerd voor een meer flexibele toewijzing van schijfruimte en geheugen. Hierdoor zijn ICT-middelen efficiënter in te zetten en is er minder nutteloze en ongebruikte capaciteit. 5.4.4 Duurzaam inkopen Een van de doelstellingen in het inkoopbeleid van DNB is om in 2012 100% duurzaam in te kopen. Om hieraan te voldoen heeft DNB afgelopen jaar bij inkopen de milieucriteria van de Nederlandse overheid (Agentschap NL) zoveel mogelijk toegepast. Voor 8 van de 21 uitgevoerde (en afgeronde) Europese aanbestedingen zijn de duurzaamheidscriteria van AgentschapNL toegepast. Voor de overige 13 aanbestedingen had AgentschapNL op het moment van uitvraag (nog) geen criteria vastgesteld. Daarnaast is bij alle Europese aanbestedingen gekeken of aanvullende duurzaamheidsaspecten meegenomen konden worden. Om te bepalen welke aanvullende thema’s relevant kunnen zijn bij de desbetreffende productgroepen en diensten maakt DNB gebruik van de eerder ontwikkelde methode voor analyse van duurzaamheidsaspecten. Zodoende zijn bij twee
120 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
aanbestedingsprojecten – de renovatie van het ACS en de interieurbeplanting (zie hierna) – aanvullende eisen opgenomen. Verder geldt dat voor iedereen (dus naast de eigen medewerkers van DNB ook de inhuurkrachten en de externe adviseurs) die voor DNB werkzaamheden uitvoert, de gedragcode en integriteitsregelingen van DNB – onder meer gericht op het voorkomen van belangen verstrengeling en omkoping – van toepassing zijn. In het verslagjaar heeft DNB haar ambitieniveau voor duurzaam inkopen in kaart gebracht. Uitkomst is dat DNB naast de milieucriteria ook de sociale criteria van AgentschapNL waar mogelijk wil toepassen. DNB zal in 2013 uitvoering geven aan deze ambitie door in haar processen te borgen dat de beschikbare sociale criteria van AgentschapNL structureel worden geraadpleegd en waar mogelijk worden toegepast. Hiertoe worden ook de MVO-paragrafen in de aanbestedingsdocumenten aangepast. Tevens wordt nader onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor maatschappelijk verantwoord inkopen, waaronder ketenbeheer, binnen de wet- en regelgeving op het gebied van aanbestedingen. De leveranciers van DNB (inclusief hun leveranciers en onderaannemers) zijn verplicht om volgens de door DNB uitgevraagde criteria van AgentschapNL te leveren. In geval leveranciers of onderaannemers zich niet (meer) aan deze eisen houden, gaat DNB met ze in gesprek om alsnog aan de eisen te voldoen. Indien nodig onderzoekt DNB de juridische mogelijkheden om naleving af te dwingen. Een van de doelstellingen van het inkoopbeleid van DNB is dat bij de gunning van opdrachten zoveel mogelijk wordt gekozen voor minder milieubelastende producten en diensten. De mate van duurzaamheid van de leveranciers en onderaannemers zelf op het gebied van bijvoorbeeld energiezuinigheid en CO2-uitstoot zijn voor DNB moeilijk te beheersen en vallen derhalve buiten de scope van dit jaarverslag, tenzij anders vermeld. DNB zal de toepassing van de sociale en milieucriteria van AgentschapNL op structurele basis monitoren en meten. Daarnaast zal DNB met haar leveranciers in gesprek gaan en hen uitdagen met voorstellen te komen voor verdere verduurzaming van de dienstverlening. Uiteraard blijft DNB ook het overheidsbeleid voor duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen en marktontwikkelingen op dit gebied volgen. Renovatie ACS-gebouw De renovatie van het ACS-gebouw is begin 2012 gestart. Voor dit project zijn duurzaamheidambities geformuleerd die als eisen zijn toegepast in de Europese aanbesteding voor de selectie van de ontwerpende partijen: de cascoarchitect en de installatieadviseurs. DNB streeft naar een CO2-neutraal gebouw dat voldoet aan energielabel A+. Hiertoe zal gebruik worden gemaakt van warmte- en koudeopslag in de bodem. Door toepassing van klimaatplafonds wordt tevens aan het comfort van de medewerkers gedacht. De aanbesteding is eind 2012 gewonnen door de combinatie Inbo/Deerns. Deze combinatie is inmiddels gekomen met een transparant schetsontwerp van de buitengevel met A+-label. Interieurbeplanting door re-integratiebedrijf De in 2012 afgesloten overeenkomst voor interieurbeplanting is het eerste project waarmee concreet wordt voorzien in de behoefte om naast milieucriteria ook sociale aspecten mee te nemen. Zo is er tijdens deze aanbesteding een eis gesteld aan ‘sociaal rendement’, wat inhoudt dat inschrijvers verplicht waren om 5% van de contractwaarde aan te wenden voor de inzet van personen met een grote(re)
121 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
afstand tot de arbeidsmarkt. Dit heeft geresulteerd in het gunnen van de opdracht aan een re-integratiebedrijf op het gebied van interieurbeplanting en bloemsierkunst. Dit bedrijf begeleidt mensen bij het vinden en behouden van werk door hun arbeidsgeschiktheid te ontwikkelen en te vergroten. De medewerkers worden opgeleid en begeleid door ervaren vakmensen, waardoor zij aan de kwaliteitseisen kunnen voldoen uit de aanbesteding. Bankbiljetten met duurzaam katoen Hoewel er voor bankbiljetten geen milieucriteria van AgentschapNL bestaan, heeft DNB toch invulling weten te geven aan de behoefte aan duurzamere bankbiljetten door gebruik te maken van duurzaam verbouwde katoen. In 2012 vierde DNB het eerste lustrum van het gebruik van duurzaam verbouwd katoen bij de productie van bankbiljetten. Een voorbeeld van duurzame katoen is fairtradekatoen. Het fairtradesysteem garandeert een eerlijke prijs voor de katoenboeren en stelt voorwaarden aan zaken als mensenrechten (geen inzet van kinderarbeid) en milieuaspecten (geen gebruik van pesticiden) bij de teelt van katoen. Via controles ter plekke oefent de Fairtrade Labelling Organization toezicht uit op het naleven van de voorwaarden. Vanaf het verslagjaar 2012 biedt DNB leveranciers ook de mogelijkheid om – naast fairtradekatoen – een gedeelte biologisch verbouwd katoen te gebruiken. In het verslagjaar heeft DNB 866 miljoen bankbiljetten laten produceren bij haar leverancier. Hiervoor is papier besteld bestaande uit 5% fairtradekatoen en 25% biologisch verbouwd katoen. In totaal is dus 30% van de gebruikte hoeveelheid katoen duurzaam verbouwd. In analogie met het gebruik van fairtradekatoen in kleding is afgesproken dat DNB een bonus ter beschikking stelt voor het vergroten van de beschikbaarheid van duurzame katoen voor bankbiljetten. Stichting Solidaridad is ook in 2012 uitvoerder geweest voor de toepassing van deze bonus. Het geld is ten goede gekomen aan het ProCotton project – een initiatief van Rabobank Foundation en Solidaridad. Het programma is erop gericht om kleinschalige boerenorganisaties in ontwikkelingslanden te laten deelnemen aan duurzame textielketens en hiermee het aanbod van alle soorten duurzame katoen te vergroten. Zo is in 2012 in bijvoorbeeld Zambia gewerkt aan versterking van de organisatie door middel van trainingen en het werven van nieuwe partners. Afgelopen jaar zijn ruim 12.000 katoenboeren in Zambia in drie verschillende districten bereikt met dienstverlening van CAZ (Cotton Association of Zambia) in de vorm van lesmaterialen, boeken, trainingen en velddagen gericht op voorlichting over betere landbouwpraktijken. 5.4.5 Optimaal (her)gebruik materialen Waar mogelijk zorgt DNB voor optimaal gebruik en hergebruik van materialen en grondstoffen. Zo is de duurzaamheid van het nieuwe 5-eurobiljet, een van de coupures die het meest blootstaat aan slijtage, verbeterd door het gebruik van een beschermende laag. Hierdoor wordt de verwachte levenscyclus van een 5-eurobiljet verlengd. Verder worden afgekeurde geldboxen gerecycled tot granulaat. Versluitingszegels voor het afsluiten van deze geldboxen worden vermalen en naar materiaalsoort gescheiden voor hergebruik. In 2012 zijn 375 afgekeurde geldboxen gerecycled tot granulaat. Er zijn geen versluitingszegels gerecycled. Deze worden wel continu
122 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
apart ingezameld. Wanneer het volume groot genoeg is, wordt dit naar de afvalverwerker getransporteerd. In 2013 zal een muntenruil plaatsvinden met Finland. Overeengekomen is dat Finland 24,1 miljoen munten van 5-eurocent levert aan Nederland. Nederland levert op zijn beurt 1,3 miljoen 2-euromunten en 1,9 miljoen 1-euromunten aan Finland. De ruil bespaart niet alleen veel kosten maar is ook goed voor het milieu, omdat 106.000 kilo metaal wordt bespaard dat anders nodig was geweest voor het slaan van nieuwe munten.
5.5 Maatschappelijke betrokkenheid 5.5.1 Donaties Regelmatig zijn er organisaties die DNB vragen om een financiële bijdrage. Hiervoor is in 2012 EUR 1,6 miljoen gereserveerd (2011: idem). Het merendeel gaat naar organisaties waarvan DNB mede-oprichter is: de Duisenberg School of Finance, het Geldmuseum en wijzeringeldzaken.nl. Deze organisatie is in 2012 ontstaan uit een samenwerkingsverband van ruim veertig instellingen. Consumenten vinden er betrouwbare informatie voor het nemen van belangrijke financiële beslissingen. DNB is een van de vier sponsoren. Het overige budget is bestemd voor specifieke projecten of acties van maatschappelijke organisaties, waaraan DNB vaak meerjarige toezeggingen doet. Deze projecten of acties moeten wel een maatschappelijk doel dienen of raken aan de taken van DNB. In 2012 heeft DNB onder meer geld gedoneerd aan de Stichting Lezen & Schrijven, de Stichting Alpe d’HuZes en SIRE. Daarnaast zijn via medewerkers met een bestuursfunctie bij een stichting kleine bijdragen geschonken aan Childs’ Destiny of Hope, de Internationale Stichting Alzheimer Onderzoek en Stichting de Droomboom. Verder wordt er in het hoofdgebouw van DNB iedere zes weken een nieuwe kunsttentoonstelling ingericht. Hiermee wil DNB met name jong talent een podium bieden. Ook koopt DNB jaarlijks nieuwe werken aan. In 2012 waren dit er negentien (2011: 25), waaronder ‘Silence is golden but this is no silence’ van Sarah van Sonsbeeck, die vorig jaar de publieksprijs won van de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs. De meeste van de circa 1.200 werken uit DNB’s kunstcollectie sieren de kamers van de medewerkers. Zij zorgen voor een bijzondere aankleding maar bieden ook inspiratie en vergroten zo het werkplezier. 5.5.2 Samen Bouwen Onder de noemer Samen Bouwen kunnen medewerkers van DNB in georganiseerd verband deelnemen aan vrijwilligersprojecten. DNB levert kosteloos hulp in de vorm van menskracht. In 2012 hebben circa 250 DNB’ers in totaal twintig vrijwilligersprojecten gedaan, een lichte stijging ten opzichte van vorig jaar. Het vrijwilligerswerk van Samen Bouwen is onder te verdelen in drie categorieën: - activiteiten samen met cliënten van een zorginstelling: bijvoorbeeld zeevissen, sportdag met meervoudig gehandicapten, spelletjesdag en barbecue met kinderen in een kindertehuis en voetballen tegen een G-team; - doe-projecten waarbij medewerkers klussen doen, zoals tuinieren of schilderen;
123 DNB / Jaarverslag 2012
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
- kennisoverdracht, zoals het verzorgen van sollicitatietrainingen en coachingstrajecten voor scholieren. Nieuw in 2012 was een driedaagse snuffelstage bij DNB voor vijf leerlingen van Scholengemeenschap Reigersbos uit Amsterdam-Zuidoost. Verder hebben DNB-medewerkers het directiesecretariaat Heliomare geholpen met een sportevenement (Heliolympics in het Ronald McDonald Centre in AmsterdamNoord). Voor het tweede achtereenvolgende jaar hielpen DNB’ers daarnaast, in samenwerking met JINC, vmbo-leerlingen van diverse scholen met hints en tips om hen te stimuleren zich goed te oriënteren op de keuze voor hun vervolgopleiding. Samen Bouwen wil jaarlijks een gevarieerd aanbod van vijftien à twintig projecten bieden aan de medewerkers. Gevarieerd wil zeggen: klusprojecten, projecten samen met hulpbehoevenden en projecten gericht op kennisoverdracht. Op termijn wil Samen Bouwen nog meer variatie en vernieuwing in het projectaanbod realiseren en de projecten meer afdelingsgewijs gaan organiseren.
124 DNB / Jaarverslag 2012
Verslag van de Raad van Commissarissen
6 Verslag van de Raad van Commissarissen
6.1 Inleiding Ook 2012 was een jaar van beweging en werken aan vertrouwen. De Europese schuldencrisis hield onverminderd aan terwijl bovendien het economische klimaat verder verslechterde, in Nederland en daarbuiten. Deze bijzondere gebeurtenissen zijn mede in het licht van de positie van DNB, als centrale bank binnen het ESCB en als prudentieel toezichthouder, steeds onderwerp van bespreking geweest binnen de vergaderingen van de Raad in aanwezigheid van de directie. Elders in het jaarverslag wordt nader ingegaan op deze externe ontwikkelingen die overigens ook belangrijke interne gevolgen hadden. Gelet op de toegenomen financiële risico’s en de aanhoudende onzekerheid, vooral in verband met mogelijk ook bij DNB neerslaande verliezen als gevolg van de operaties van het ESCB, achtte de Raad het prudent ook in 2012 niet over te gaan tot een interim-dividenduitkering. Bij de vaststelling van de jaarrekening hebben de eerdergenoemde financiële risico’s (nog) niet geleid tot daadwerkelijke verliezen waardoor het resultaat over 2012 is uitgekomen op EUR 2.079 miljoen. Met het oog op de significant toegenomen risico’s is door de Nederlandse Staat een garantie afgegeven op de crisis-gerelateerde exposures van DNB. De garantie loopt af op het moment dat de risico’s weer tot normale niveaus zijn gedaald. De winstuitkering aan de Staat bedraagt EUR 1.975 miljoen. In het verslagjaar is onverminderd voortgang gemaakt met het cultuurverandertraject dat tot doel heeft de effectiviteit van het toezicht verder te verbeteren. Ook de in 2011 ingezette wijziging van de governance heeft zijn beslag gekregen. De introductie per 16 februari 2012 van een Toezichtraad (vanuit de directie) onder leiding van een Voorzitter Toezicht, die als eerste aanspreekpunt fungeert voor toezichtaangelegenheden, realiseert een meer geprononceerde plaats voor het prudentiële toezicht en behoudt tegelijkertijd de zo belangrijke aansluiting met de centrale banktaken van DNB. De Raad is in het begin van het verslagjaar betrokken geweest bij de nadere uitwerking van dit model. De voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad ter implementatie van het nieuwe governancemodel is ter hand genomen door een uit de Raad samengestelde Werkgroep Governance. De gewijzigde governance heeft onder meer geresulteerd in gewijzigde Statuten en Reglement van Orde van DNB, beide gepubliceerd op de website van DNB. Als uitvloeisel van het nieuwe governancemodel is door de Werkgroep Governance en in de Raad gesproken over de voorziene uitbreiding van de eigen taken. Waar de rol van de Raad conform zijn wettelijk mandaat voorheen vooral zag op het beheer en de bedrijfsvoering van DNB, is dit mandaat uitgebreid en ziet de rol van de Raad vanaf februari 2012 ook op het beleid dat de directie voert ter uitvoering van de zogenoemde nationale taken van DNB. Dit betreft onder andere (de waarborgen voor) de beleidsmatige aspecten van het door DNB gehouden prudentieel toezicht. Deze uitbreiding
125 DNB / Jaarverslag 2012
Verslag van de Raad van Commissarissen
van de toezichthoudende rol van de Raad stelt niet alleen eisen aan zijn samenstelling en profiel, maar ook aan zijn wijze van opereren. Door onder meer vanuit de Raad een Toezichtcommissie (TC) in te stellen, naast de Financiële Commissie (FC) en Honorerings- en benoemingscommissie (HBC) die de Raad al kende, kan de Raad de bestaande expertise effectief inzetten ten behoeve van deze nieuwe taak.
6.2 Samenstelling, benoemingen De samenstelling van de directie van DNB is in 2012 niet gewijzigd. In het verslagjaar was geen sprake van (her)benoemingen, waardoor de verdeling van zetels over mannen en vrouwen ongewijzigd is gebleven. Wel was sprake van een aanzienlijk aantal mutaties in de Raad van Commissarissen. De Raad heeft, gegeven het collectief van de Raad en daarmee het gewenste profiel van nieuw toetredende commissarissen, bij de voordrachten voor benoemingen de evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen niet verder kunnen verhogen. De Raad kende in het verslagjaar achtereenvolgens de hierna genoemde mutaties. Ir. G.J. Kleisterlee trad op eigen verzoek uit op 1 februari 2012. De commissaris van overheidswege, drs. A.H.M. de Jong, verliet de Raad op 1 april 2012 wegens zijn benoeming tot directeur-generaal bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hij werd opgevolgd door drs. W.J. Kuijken per dezelfde datum. De heer Kuijken neemt tevens zitting in de Bankraad van DNB. De Raad nam op 1 juli 2012 afscheid van drs. J.F. van Duyne, lid sinds 2000 en voorzitter sinds 2004. Hij werd als voorzitter opgevolgd per dezelfde datum door prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan die op dezelfde datum toetrad tot de Raad. Mr. E. Kist nam per 1 september 2012 afscheid van de Raad, hij was lid sinds 2004 en vice-voorzitter vanaf 2007. De Raad heeft mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen aangewezen als vice-voorzitter. Per 1 september 2012 trad drs. F. Sijbesma toe tot de Raad, op 1 oktober gevolgd door prof. dr. K.P. Goudswaard. W.G. Tuinenburg nam afscheid van de Raad per 1 november 2012. Op dezelfde datum is mr. A.H. van Delden herbenoemd voor een derde en laatste termijn. Hij continueert tevens zijn lidmaatschap in de Bankraad van DNB. Met mr. A.H. van Delden waren mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen, mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort en prof. dr. J.A. van Manen gedurende het gehele verslagjaar lid van de Raad. De Raad bestaat bij het vaststellen van de jaarrekening 2012 uit acht leden. Conform artikel 13 lid 1 van de Bankwet 1998 is het aantal leden van de Raad minimaal zeven en maximaal tien. De Raad beraadt zich op de invulling van de openstaande posities, waarbij hij zich vanzelfsprekend richt op de vastgestelde profielschets, waar het streven naar een evenwichtige verdeling van de zetels in de Raad onderdeel van uitmaakt. De volledige samenstelling van de Raad, zijn commissies en van de directie bij het vaststellen van de jaarrekening 2012 is opgenomen op pagina 5 van dit jaarverslag. De profielschetsen voor de Raad en de directie zijn op de website van DNB gepubliceerd. De Raad is de uitgetreden commissarissen bijzonder erkentelijk voor hun jarenlange, waardevolle bijdragen; zij hebben daarmee onmiskenbaar bijgedragen aan het functioneren van DNB en aan de centrale spilfunctie die DNB binnen het nationale en internationale maatschappelijke bestel bekleedt. In het bijzonder wil de Raad ook op deze plaats dank zeggen aan Fokko van Duyne, voor de enorme betrokkenheid, inzet en deskundigheid waarmee hij gedurende acht jaar het voorzitterschap heeft vervuld van de Raad.
126 DNB / Jaarverslag 2012
Verslag van de Raad van Commissarissen
6.3 Werkzaamheden De Raad heeft in dit verslagjaar negen maal plenair vergaderd in aanwezigheid van de directie. Bij deze vergaderingen was gemiddeld 85% van de commissarissen aanwezig. Geen van de leden is daarbij regelmatig afwezig geweest. Daarnaast heeft frequent tussentijds contact plaatsgevonden tussen voorzitter en president over aangelegenheden die het taakgebied van de Raad raken. De frequentie en werkzaamheden van de commissies van de Raad worden verderop kort beschreven. De financiële resultaten over 2012 zijn zowel in de FC als in de plenaire vergaderingen van de Raad besproken met gebruikmaking van de periodieke financiële verslagen, kwartaalverslagen van de monetaire operaties en beleggingen, de Management Letters van de externe accountant en de interne accountantsdienst (Iad) en de kwartaalverslagen van de Iad. Terugkerend punt van aandacht was daarbij voor de Raad de ontwikkeling van de financiële risico’s op de balans als gevolg van de wijze waarop de schuldencrisis zich in het verslag jaar heeft ontvouwen. De door de Staat afgegeven garantie getuigt hiervan. Over 2012 heeft de Raad vastgesteld dat het resultaat ten opzichte van 2011 is toegenomen met EUR 866 miljoen (van EUR 1.213 miljoen in 2011 naar EUR 2.079 miljoen). Onderdeel hiervan is een eenmalige bate van EUR 243 miljoen door de vrijval van het volledige bedrag van de guldenbank biljetten die op 31 december 2012 niet ter verwisseling zijn aangeboden. In 2012 hebben geen goudverkopen plaatsgevonden. De Raad heeft de jaarrekening 2012 uitvoerig met de directie besproken, mede in het bijzijn van de externe accountant. Diens verklaring alsmede de analyses van de Iad zijn bij de beoordeling betrokken. Krachtens artikel 19, zesde lid, van de Statuten heeft de Raad de jaarrekening van DNB vervolgens vastgesteld en ter goedkeuring voorgedragen aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Deze heeft op 13 maart 2013 de jaarrekening goedgekeurd, aan de directie décharge verleend voor het gevoerde beleid en aan de Raad voor het uitgeoefende toezicht. Met betrekking tot het interne bedrijf stelt de Raad vast dat ook in het verslagjaar 2012 veel aandacht door directie en management is besteed aan de veranderprocessen binnen het toezicht. Hiermee zijn de waarborgen geschapen voor een meer indringend en vasthoudend toezicht. Zoals bij alle verandertrajecten is dit een meerjarig proces. Het stelt de directie en de medewerkers van DNB voor grote uitdagingen. De Raad heeft geconstateerd dat de directie deze uitdagingen voortvarend heeft opgepakt en ziet ook overigens de verdere samenwerking met de directie met veel vertrouwen tegemoet. De begroting voor 2013 is door de Raad besproken en goedgekeurd op 23 november 2012. Onderdeel van die begroting is de voorziene uitbreiding van toezichtcapaciteit teneinde uitvoering te geven aan de gewijzigde toezichtaanpak. De Raad heeft hierover in zijn vergaderingen regelmatig gesproken, waarbij ook is stilgestaan bij het vinden van een juiste balans tussen kostenbewustzijn en mogelijke bezuinigingen enerzijds en het belang van de capaciteitsuitbreiding anderzijds. De Raad heeft voorts aandacht besteed aan diverse andere onderwerpen, zoals de door de directie herijkte missie en strategie van DNB; de visie op de toekomst van de financiële sector mede in het licht van de oprichting van een bankenunie; de inspanningen van DNB in verband met de schuldencrisis en de migratie naar een Single European Payment Area. Ten aanzien van de algemene gang van zaken bedrijf heeft de Raad wijzigingen van de Regelingen privébeleggingstransacties, tegenstrijdig belang en onverenigbare functies goed
127 DNB / Jaarverslag 2012
Verslag van de Raad van Commissarissen
gekeurd; stilgestaan bij de uitwerking van de meerjarige begrotingsafspraken met het ministerie van Financiën, en tot slot zijn enkele beleidskaders ten behoeve van de directie, zoals het faciliteiten- en declaratiebeleid voor de directie, door de Raad vastgesteld. Per 1 januari 2012 is Deloitte Accountants BV benoemd als nieuwe externe accountant van DNB. De Raad heeft vastgesteld dat de belangrijkste interne bedrijfsmatige en operationele sturingsinstrumenten zoals de planning- en control cyclus en het risicobeheersings- en controlesysteem, goed hebben gefunctioneerd. Daaruit zijn geen bijzondere aandachtspunten naar voren gekomen. De Raad heeft ook dit jaar zijn eigen functioneren geëvalueerd, onder meer door het invullen van een vragenlijst en via gesprekken van de voorzitter met de individuele leden, waarna de uitkomsten plenair zijn besproken buiten aanwezigheid van de directie. Voorts heeft de Raad in die bijeenkomst gesproken over het functioneren van de directie. In 2012 zijn aanpassingen verricht in de opzet van de informatiestromen ten behoeve van de Raad teneinde de efficiency daarvan verder te vergroten. Zo ontvangt de Raad ten behoeve van elke vergadering een zogenoemd actualiteitenbericht, waarin informatie bijeen is gebracht over onderwerpen die raken aan de kerntaken van DNB. Ook in 2012 is aandacht besteed aan de invulling van de toezichtrol van de Raad in het nieuwe governancemodel, voorbereid door eerdergenoemde Werkgroep Governance bestaande uit drs. J.F. van Duyne, prof. dr. J.A. van Manen, mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort en mr. A.H. van Delden. In verband met de uitbreiding van zijn toezichttaak is een belangrijk deel van de permanente educatie aan dit onderwerp gewijd. Tevens is een deel van de educatie gewijd aan de overige taken van DNB waar de Raad, door externe ontwikkelingen of wijzigingen in de governance in zijn vergaderingen in het verslagjaar vaker over gesproken heeft. Tot slot hebben de nieuwe commissarissen een introductieprogramma doorlopen. Leden van de Raad hebben conform artikel 24 van de Wet op de ondernemingsraden tweemaal Overlegvergaderingen tussen bestuurder en Ondernemingsraad (OR) bijgewoond. Tevens heeft er in het verslagjaar één bijeenkomst plaats gevonden van de voltallige Raad en OR in aanwezigheid van de directie. De Raad acht deze overleggen bijzonder waardevol, nu dit in staat stelt voeling te houden met diverse onderdelen van de organisatie hetgeen nuttige inzichten oplevert die de Raad bij de vervulling van zijn taken kan betrekken.
6.4 Financiële Commissie De Financiële Commissie (FC) bestond in het verslagjaar uit mr. E. Kist (lid en voorzitter tot 1 september 2012), W.G. Tuinenburg (lid tot 1 november 2012), prof. dr. J.A. van Manen (lid sinds 1 maart 2012 en voorzitter sinds 1 september 2012), drs. W.J. Kuijken (lid sinds 1 september 2012) en prof. dr. K.P. Goudswaard (lid sinds 1 december 2012). Er zijn geen vacatures. De FC is in het verslagjaar vier maal bijeen geweest. Daarbij heeft geen van de leden verstek moeten laten gaan. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van het verantwoordelijke lid van de directie, mr. F. Elderson, alsmede van de externe accountant, de divisiedirecteur Finance & ICT, de divisiedirecteur Financiële markten, het Afdelingshoofd van de Iad, de plaatsvervangend secretaris van de vennootschap en een aantal interne functionarissen op de relevante werkterreinen.
128 DNB / Jaarverslag 2012
Verslag van de Raad van Commissarissen
De FC heeft uitgebreid aandacht besteed aan de jaarstukken en de daarop betrekking hebbende rapportages van de Iad en de bevindingen van de externe accountant. Daarbij is uitgebreid stilgestaan bij de risico’s voor de balans ten gevolge van de Europese schuldencrisis. De FC heeft de Raad geadviseerd de jaarstukken vast te stellen. Tevens is geadviseerd in te stemmen met de ZBOVerantwoording 2012. Naar aanleiding van de bespreking van de begrotings schets 2013 en de daaruit voortvloeiende definitieve begroting, heeft de FC geconcludeerd dat sprake is van een helder en verantwoord stuk. De FC heeft de Raad dan ook geadviseerd de (ZBO) Begroting 2013 goed te keuren. De FC heeft in 2012 zoals gebruikelijk veel aandacht besteed aan het verslag en de Management Letter van de externe accountant en van de Iad, de financiële verslagen, de kwartaalverslagen van de Iad, kwartaalverslagen van de monetaire operaties en beleggingen van de divisie Financiële markten en de kwartaal rapportages van de Afdeling Compliance en integriteit. Tevens is aandacht besteed aan de herschikking van verantwoordelijkheden ten aanzien van het risicomanagement binnen DNB. Er is vastgesteld dat de directie voldoende aandacht heeft besteed aan de opvolging van de bevindingen en aanbevelingen die in de Management Letters zijn opgenomen.
6.5 Honorerings- en benoemingscommissie De samenstelling van de Honorerings- en benoemingscommissie (HBC) was in het verslagjaar als volgt: drs. J.F. van Duyne (lid en voorzitter tot 1 juli 2012), mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen (lid gedurende heel 2012 en voorzitter vanaf 1 juli 2012), ir. G.J. Kleisterlee (lid tot 1 februari 2012), prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan (lid vanaf 1 juli 2012) en drs. F. Sijbesma (lid vanaf 1 september 2012). Er zijn geen vacatures. De HBC is in 2012 10 maal bijeen geweest. Daarbij waren alle leden steeds aanwezig. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van de president, het verantwoordelijke lid van de directie mr. F. Elderson en de secretaris van de vennootschap. In de (extra) HBC-vergaderingen is veel aandacht besteed aan de selectie en het selectieproces voor nieuwe leden van de Raad, waaronder een nieuwe voorzitter. De vastgestelde profielschets en de daarop gebaseerde functieprofielen zijn daarbij leidend geweest. De uitkomsten van dit proces zijn in diverse stadia besproken binnen de voltallige Raad. Een en ander heeft geleid tot een aantal nieuwe benoemingen in 2012, zie hiervoor paragraaf 6.2. De HBC heeft, naar aanleiding van de bespreking hiervan in de Raad, met de president gesproken over zijn functioneren en dat van de overige directieleden.
6.6 Toezichtcommissie Mede in het licht van de verbrede taakstelling van de Raad is per 1 maart 2012 een Toezichtcommissie (TC) ingesteld, die zich toelegt op de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad op het terrein van het toezichtbeleid. De TC kwam voor het eerst bijeen op 25 mei 2012. De samenstelling van de TC was in het verslagjaar als volgt: mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort (lid en voorzitter sinds 1 maart 2012), mr. A.H. van Delden (lid sinds 1 maart 2012) en prof. dr. K.P. Goudswaard (lid sinds 1 december 2012). De leden hebben alle vergaderingen van de TC bijgewoond. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan is waarnemend lid sinds 1 juli 2012. Er zijn geen vacatures. De TC komt net als de FC in beginsel vier maal per jaar bijeen en heeft in het instellingsjaar 2012 drie maal vergaderd. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van de verantwoordelijke leden van de directie, dr. J. Sijbrand en mw. mr. A.J. Kellermann, de secretaris van de
129 DNB / Jaarverslag 2012
Verslag van de Raad van Commissarissen
vennootschap en de secretaris van de Toezichtraad, en een aantal interne functionarissen van de toezichtdivisies. De eerste vergaderingen zijn ingedeeld als een combinatie van praktijkdossiers, actuele beleidsdiscussies, bespreking van divisieplannen van toezichtdivisies en een nadere toelichting op de vernieuwde toezichtaanpak van DNB. Verder heeft de TC net als de FC de Raad geadviseerd in te stemmen met de ZBO-Begroting 2013.
6.7 Gemeenschappelijke Vergadering De Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen was een afzonderlijk vennootschappelijk orgaan van DNB, waarin op initiatief van de directie – met inachtneming van de ESCB-Statuten en de toepasselijke geheimhoudingsbepalingen – van gedachten werd gewisseld over ESCB-, toezicht- en betalingsverkeeraangelegenheden. Voorts kende de Gemeenschappelijke Vergadering een aantal vennootschapsrechtelijke taken, waaronder de voordracht voor benoeming van directieleden door de Kroon. Als gevolg van de invoering in 2012 van het nieuwe governancemodel is de Gemeenschappelijke Vergadering komen te vervallen. De 848e en laatste Gemeenschappelijke Vergadering (en tevens enige van 2012) is gehouden op 17 januari 2012. Boven genoemde taken zijn overgenomen door de Raad.
6.8 Onafhankelijkheidsverklaring De Regeling Onverenigbare Functies en de Regeling Tegenstrijdige Belangen zijn onverkort op commissarissen van toepassing. Commissarissen zijn niet werkzaam of werkzaam geweest bij DNB, noch staan zij in een relatie tot DNB op basis waarvan welke zij persoonlijk voordeel zouden kunnen behalen. Commissarissen genieten een vaste jaarlijkse vergoeding die niet afhankelijk is van de resultaten van DNB in enig jaar. Alle commissarissen zijn onafhankelijk in de zin van de Corporate Governance Code. Ook 2012 was een bewogen jaar waarin DNB onverminderd is geconfronteerd met vele uitdagende ontwikkelingen, als centrale bank binnen het ESCB en als prudentieel toezichthouder, onderwijl werkend aan de ingezette cultuur verandering. De Raad wil zijn waardering uitspreken voor de inspanningen die directie en medewerkers van DNB hiertoe in 2012 wederom hebben geleverd. Amsterdam, 13 maart 2013 De Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan, voorzitter Mr. A.H. Van Delden, secretaris
130 DNB / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
131 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Balans per 31 december 2012 (na winstbestemming) EUR miljoen 31 december 2012
31 december 2011
Activa 1
Goud en goudvorderingen
24.834
23.961
2
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
16.414
15.973
2.1
Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
8.867
8.948
2.2
Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa
7.547
7.025
3
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
152
364
4
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
185
126
5
Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire
24.511
3.380
32
190
beleidsoperaties, luidende in euro 5.1
Basisherfinancieringstransacties
5.2
Langerlopende herfinancieringstransacties
24.479
3.190
5.3
'Fine-tuning'-transacties met wederinkoop
0
0
5.4
Structurele transacties met wederinkoop
0
0
5.5
Marginale beleningsfaciliteit
0
0
5.6
Kredieten uit hoofde van margestortingen
0
0
6
Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro
0
4.628
7
Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
26.563
28.050
7.1
Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren
14.778
14.826
7.2
Overige waardepapieren
11.785
13.224
8
Vorderingen binnen het Eurosysteem
153.195
182.458
8.1
Deelnemingen in de ECB
8.2
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB
8.3
Vorderingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
8.4
Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)
8.5
Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem
9
Overige activa
9.1
Munten uit het eurogebied
9.2
Materiële en immateriële vaste activa
250
244
9.3
Overige financiële activa
6.968
6.924
9.4
Overlopende activa
1.299
441
9.5
Diversen
14
17
254.392
266.577
Totaal activa Amsterdam, 13 maart 2013 De Directie van De Nederlandsche Bank NV K.H.W. Knot, President A.J. Kellermann J. Sijbrand F. Elderson J. Swank
132 dnb / Jaarverslag 2012
469
402
2.297
2.297
0
0
119.860
152.480
30.569
27.278
8.538
7.637
7
11
Jaarrekening
31 december 2012
31 december 2011
47.856
46.600
158.038
175.606
Passiva 1
Bankbiljetten in omloop
2
Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire
2.1
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen)
87.593
16.126
2.2
Depositofaciliteit
14.370
131.036
2.3
Termijndeposito's
56.075
28.444
2.4
'Fine-tuning'-transacties met wederinkoop
0
0
2.5
Deposito’s uit hoofde van margestortingen
0
0
3
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
134
166
3.1
Overheid
3.2
Overige verplichtingen
4
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
5
beleidsoperaties, luidende in euro
7
5
127
161
5.873
6.171
Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
6
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
7
Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF
5.638
5.740
8
Verplichtingen binnen het Eurosysteem
0
0
8.1
Verplichtingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
0
0
8.2
Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)
0
0
9
Overige verplichtingen
4.726
1.101
9.1
Overlopende passiva
2.049
849
9.2
Diversen
2.677
252
10
Voorzieningen
32
73
11
Herwaarderingsrekeningen
24.284
23.413
12
Kapitaal en reserves
7.811
7.707
12.1 Geplaatst kapitaal
500
500
12.2 Algemene reserve
7.296
7.198
12.3 Wettelijke reserve
15
9
254.392
266.577
Totaal passiva Amsterdam, 13 maart 2013 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV A.H.G. Rinnooy Kan, Voorzitter
K.P. Goudswaard
F. Sijbesma
A.M. Fentener van Vlissingen, Vice-voorzitter
W.J. Kuijken
H.M. Vletter-van Dort
A.H. van Delden, Secretaris
J.A. van Manen
133 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Winst- en verliesrekening over 2012 EUR miljoen 2012
2011
1 Rentebaten
2.933
2.354
2 Rentelasten
-377
-779
2.556
1.575
Netto rentebaten 3 Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties
337
235
4 Afwaardering op lagere marktwaarde
-42
-223
2.851
1.587
5 Provisiebaten
10
17
6 Provisielasten
-8
-9
Netto baten uit provisies
2
8
61
71
8 Netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen
-909
-270
9 Overige baten
385
122
2.390
1.518
Netto baten uit financiële transacties en afwaarderingen
7 Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen
Totaal netto baten 10 Personeelskosten
194
191
11 Andere beheerskosten
79
77
12 Afschrijving op (im)materiële vaste activa
27
30
13 Productiekosten bankbiljetten
14
10
14 Overige kosten
1
0
15 Geactiveerde kosten software
-4
-3
311
305
2.079
1.213
Totaal bedrijfslasten Winst over het boekjaar
Amsterdam, 13 maart 2013 De Directie van De Nederlandsche Bank NV K.H.W. Knot, President A.J. Kellermann J. Sijbrand F. Elderson J. Swank Amsterdam, 13 maart 2013 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV A.H.G. Rinnooy Kan, Voorzitter
K.P. Goudswaard
F. Sijbesma
A.M. Fentener van Vlissingen, Vice-voorzitter
W.J. Kuijken
H.M. Vletter-van Dort
A.H. van Delden, Secretaris
J.A. van Manen
134 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Toelichtingen op de balans per 31 december 2012 en de winst- en verliesrekening over 2012
1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling De jaarrekening wordt opgesteld volgens de voor de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling en de geharmoniseerde toelichtingen op de balans en winst- en verliesrekening (hierna genoemd de ESCB-grondslagen). Voor het overige worden de bepalingen van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek gevolgd. Dit is conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet (1998). De ESCB-grondslagen zijn op hoofdlijnen in overeenstemming met de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving. Anders dan volgens Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek: a. Worden ongerealiseerde positieve resultaten op herwaardeerbare activa en passiva niet in de winst- en verliesrekening verwerkt, maar toegevoegd aan een herwaarderingsrekening op de balans. b. Wordt er geen kasstroomoverzicht opgenomen. Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Algemeen De waardering van goud en goudvorderingen, courante fondsen, en de op de balans opgenomen alsmede de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen luidende in vreemde valuta vindt plaats tegen marktwaarde per de laatste werkdag van het boekjaar. Courante fondsen opgenomen onder de balanspost ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ zijn gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering dan wel marktwaarde. De overige activa en passiva zijn opgenomen tegen verkrijgingsprijs of nominale waarde. Transacties in financiële activa en passiva zijn verantwoord op het moment waarop deze zijn afgewikkeld met uitzondering van deviezentransacties, financiële instrumenten luidende in vreemde valuta en ermee verband houdende overlopende posten die worden verantwoord op de dag van afsluiting (conform de economische benadering). Voor wat betreft de waardepapieren zijn herwaarderingen uit hoofde van prijsverschillen per fondscode bepaald. Herwaarderingen als gevolg van valutakoersverschillen zijn bepaald per portefeuille per valutasoort. Positieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten laste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht voor zover het saldo van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ positief was. Een eventueel tekort wordt ultimo boekjaar ten laste van het jaarresultaat gebracht. Negatieve verschillen uit hoofde van valutakoersherwaardering van een valuta zijn niet gecompenseerd met positieve valutakoersverschillen op een andere valuta of positieve prijsverschillen. Negatieve verschillen uit hoofde van prijsherwaardering op een fondscode zijn niet gecompenseerd met positieve prijsherwaardering op een andere fondscode of positieve valutakoersverschillen. Voor het goud en de goudvorderingen is geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutakoersverschil.
135 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Omrekening van vreemde valuta Activa en passiva luidende in vreemde valuta zijn omgerekend naar euro tegen de door de ECB opgegeven marktkoers per de laatste werkdag van het boekjaar. De baten en lasten zijn omgerekend tegen de op de datum van afwikkeling geldende marktkoers. De valutakoersherwaardering van activa en passiva inclusief de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen, luidende in vreemde valuta, vindt plaats per portefeuille per valutasoort. Goud en goudvorderingen De waardering van het goud en de goudvorderingen vindt plaats tegen marktwaarde. Deze marktwaarde in euro, zoals opgegeven door de ECB, is afgeleid van de waardering van het goud in USD per de laatste werkdag van het boekjaar. Verhandelbare waardepapieren en onderhandse geldleningen De waardering van verhandelbare waardepapieren en onderhandse leningen vindt plaats tegen marktwaarde op de laatste werkdag van het boekjaar met uitzondering van verhandelbare waardepapieren ingedeeld als tot de vervaldag aangehouden papieren. Die zijn gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering (held to maturity) en opgenomen onder de balanspost ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’. De prijsherwaardering vindt plaats per fondscode; incourante fondsen zijn gewaardeerd tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Er zijn waardepapieren en onderhandse leningen opgenomen onder de volgende balansposten: ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op nietingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Overige waardepapieren) en ‘Overige activa’. (‘Reverse’-) repotransacties Repotransacties bestaan uit een contante verkoop van waardepapieren met een indekking door middel van een termijnaankoop van dezelfde waardepapieren. De ontvangen geldmiddelen zijn in de balans verantwoord als een deposito. Op grond van de termijnaankoop blijven de waardepapieren onder de activa verantwoord; derhalve is in de balans de tegenwaarde van de termijnaankoop onder de verplichtingen opgenomen. Tegenovergestelde repotransacties (‘reverse’-repo’s) worden beschouwd als een verstrekte lening. Het als zekerheid ontvangen onderpand is niet in de balans opgenomen en heeft daarmee geen invloed op de balanspositie van de betreffende portefeuilles. Er zijn (‘reverse’-) repotransacties opgenomen onder de volgende balansposten: ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige financiële activa’, ‘Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Overige verplichtingen), ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en ‘Overige verplichtingen’.
136 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Overige financiële instrumenten Onder de overige financiële instrumenten zijn begrepen valutaforward- , valutaswap-, alsmede renteswaptransacties. De valutaforward- en valutaswaptransacties zijn gewaardeerd tegen de termijnkoers rekening houdend met de valutaherwaardering. Dergelijke waarderingsverschillen volgen de herwaarderingsregels zoals deze onder Algemeen zijn opgenomen. De gevolgen van de herwaardering van deze forwards en swaps alsmede de nog te amortiseren termijnresultaten zijn in de balans opgenomen onder ‘Overlopende activa’. Dit wordt verder gespecificeerd onder ‘Toelichting op de balans’ bij de betreffende post. De renteswaptransacties leiden tot het uitwisselen van kasstromen. De resultaten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Renteswaps worden geherwaardeerd op prijs en deze herwaarderingsverschillen volgen de regels zoals deze onder Algemeen zijn opgenomen. Deelneming ECB Het belang van DNB binnen de ECB is gepresenteerd onder actiefpost ‘Deelneming in de ECB’. Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB Bij toetreding tot het Eurosysteem hebben de NCB’s een positie binnen het ESCB ingenomen die voortvloeit uit de overdracht van externe reserves aan de ECB luidende in euro en gepresenteerd onder ‘Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB’. Overige vorderingen respectievelijk verplichtingen binnen het Eurosysteem De posities binnen het ESCB komen voort uit grensoverschrijdende betalingen binnen de EU die afgewikkeld worden door de centrale bank in euro. Zij worden voornamelijk afgewikkeld binnen TARGET2 (Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer-systeem) en leiden tot bilaterale saldi in de TARGET2-rekeningen van de centrale banken in de EU. Deze bilaterale saldi worden op dagelijkse basis gesaldeerd en vervolgens toegewezen aan de ECB, waardoor elke NCB één netto bilaterale positie tegenover de ECB overhoudt. De positie van DNB tegenover de ECB die voortvloeit uit TARGET2-transacties, evenals andere posities binnen het ESCB luidende in euro (zoals tussentijdse winstuitkeringen aan de NCB’s en inkomsten uit hoofde van monetair inkomen), zijn gepresenteerd op de balans van de NCB als één enkele actief- of passiefpost en opgenomen onder ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)’ of ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)’. De posities binnen het ESCB ten opzichte van NCB’s buiten het eurogebied die voortvloeien uit TARGET2-transacties zijn gepresenteerd onder ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ of ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’. Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem De posities binnen het ESCB die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem zijn verantwoord als een netto actief- of passiefpost onder ‘Netto vorderingen/verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hierna onder ‘Bankbiljetten in omloop’).
137 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Deelnemingen Deelnemingen zijn tegen verkrijgingsprijs gewaardeerd. De baten uit deelnemingen zijn verwerkt in de winst- en verliesrekening onder ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’. Immateriële en materiële vaste activa De (im)materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs verminderd met afschrijvingen en/of bijzondere waardeverminderingen. Voor de investeringen in immateriële activa zijn naast de verkrijgingsprijs en de aan deze activa gerelateerde kosten van externe adviseurs tevens de aan deze activa bestede interne uren geactiveerd. Voor de immateriële vaste activa is een wettelijke reserve gevormd. De afschrijving is bepaald volgens de lineaire methode rekening houdend met de geschatte gebruiksduur van de desbetreffende activa. De geschatte gebruiksduur van gebouwen en verbouwingen is 25 jaar, die van inventarissen, installaties en meubelen 10 jaar en van computerhardware, software, auto’s en immateriële activa 4 jaar. Op grond wordt niet afgeschreven. Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen boekwaarde of lagere verwachte opbrengstwaarde. Bankbiljetten in omloop De ECB en de zeventien deelnemende NCB’s, die tezamen het Eurosysteem vormen, geven eurobankbiljetten uit 1. De toekenning van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop aan de centrale banken van het Eurosysteem geschiedt op de laatste werkdag van elke maand met gebruikmaking van de bankbiljettenverdeelsleutel 2. Aan de ECB is een aandeel van 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop toegekend, terwijl de resterende 92% wordt toegekend aan de NCB’s naar rato van hun gewicht in de Eurosysteem kapitaalsleutel. Het aandeel van de aan elke NCB toegekende bankbiljetten is aan de passiefzijde van de balans verantwoord onder ‘Bankbiljetten in omloop’. Het verschil tussen de waarde van de per NCB volgens de bankbiljettenverdeelsleutel toegekende eurobankbiljetten en de waarde van de eurobankbiljetten die deze feitelijk in omloop brengt, leidt tevens tot posities binnen het Eurosysteem. Deze vorderingen of verplichtingen, die rentedragend zijn 3, zijn verantwoord onder de subpost ‘Vorderingen binnen het Eurosysteem: Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hiervoor). Vanaf het jaar van de kasovergang 4 inclusief de vijf daarop volgende jaren worden de posities binnen het Eurosysteem die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten aangepast om te voorkomen dat de relatieve inkomensposities van de NCB’s zich belangrijk wijzigen ten opzichte van de voorgaande jaren. De aanpassing vindt plaats door het verschil te nemen tussen enerzijds de gemiddelde waarde van de door elke NCB in omloop gebrachte bankbiljetten in 1 Het herziene Besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 13 december 2010 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (ECB/2010/29).OJ L 35, 9.2.2011,p.26. 2 De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ECB in de totale uitgifte van eurobankbiljetten en het aandeel van de Eurosysteem centrale banken in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB (het zogenoemde Capital Share Mechanism (CSM)). 3 Het herziene Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de Eurosysteem centrale banken van de deelnemende lidstaten met de euro als munt (ECB/2010/23), OJ L 35, 9.2.2011, p.17. 4 Het jaar van de kasovergang heeft betrekking op het jaar dat de eurobankbiljetten zijn geïntroduceerd als wettig betaalmiddel in de desbetreffende lidstaat.
138 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
de referentieperiode 5 en anderzijds de gemiddelde waarde van de bankbiljetten die gedurende die periode volgens de Eurosysteem kapitaalsleutel aan elk van hen zou zijn toegekend. De aanpassingen worden jaarlijks gereduceerd tot de eerste dag van het zesde jaar na het jaar van de kasovergang. Vanaf dat moment wordt het inkomen ter zake van de bankbiljetten volledig toegedeeld aan de NCB’s naar rato van hun volgestorte deel in het kapitaal van de ECB. Voor de Banka Slovenije is de periode geëindigd op 31 december 2012, voor de Central Bank of Cyprus en de Central Bank of Malta eindigt deze periode op 31 december 2013, voor de Národná banka Slovenska op 31 december 2014 en voor de Eesti Pank op 31 december 2016. De uit deze posities voortvloeiende rentebaten en -lasten zijn verrekend via de ECB en verantwoord onder ‘Netto rentebaten’. Winstuitkering door de ECB De Raad van Bestuur van de ECB heeft besloten dat de door de ECB ontvangen seigniorage uit het haar toegekende aandeel van 8% in de eurobankbiljetten in omloop en de opbrengst van waardepapieren voortvloeiende uit het ‘Securities Markets Programme’ (SMP), volledig zullen toekomen aan de NCB’s in hetzelfde jaar als deze opbrengsten zijn gerealiseerd. Tenzij anders wordt besloten door de Raad van Bestuur van de ECB zal in januari van het daaropvolgende jaar de ECB in de vorm van een tussentijdse winstuitkering 6 het bedrag uitkeren aan de NCB’s. De Raad van Bestuur van de ECB kan voor het einde van het jaar besluiten de opbrengsten voortvloeiend uit het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en indien nodig, het volledige inkomen op eurobankbiljetten, deels of volledig in te houden als het uit te keren bedrag de netto jaarwinst van de ECB overschrijdt. Het desbetreffende bedrag kan, afhankelijk van een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur van de ECB, worden verminderd met de lasten in verband met de uitgifte en verwerking van eurobankbiljetten door de ECB en daarnaast worden aangewend ten behoeve van een voorziening voor valutakoers-, rente-, krediet- en goudprijsrisico’s. Het aan DNB uitgekeerde bedrag is in de winst- en verliesrekening opgenomen onder de post ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’. Verantwoording van de baten en lasten Baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Gerealiseerde winsten en verliezen uit beleggingen zijn op basis van de gemiddelde kostprijsmethode verantwoord in de winst- en verliesrekening met uitzondering van die betrekking hebbend op de waardepapieren die zijn gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering (held to maturity). Indien bij de herwaardering op marktwaarde aan het einde van het jaar een ongerealiseerd verlies is berekend, is de gemiddelde prijs van het betreffende fonds tot de betreffende marktwaarde en valutakoers gereduceerd. Ongerealiseerde winsten zijn niet als baten aangemerkt doch direct ten gunste van de herwaarderingsrekeningen gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn
5 De referentieperiode betreft de 24-maands periode die start 30 maanden voor de dag waarop eurobankbiljetten wettig betaalmiddel worden in de desbetreffende lidstaat, voor de Eesti Pank betreft dit de periode juli 2008 t/m juni 2010. 6 Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de tussentijdse verdeling van de inkomsten van de ECB uit de in omloop zijnde eurobankbiljetten en die uit de inkomsten voortvloeiend uit de waardepapieren aangekocht onder het SMP-programma aan de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (ECB/2010/23), OJ L 6, 11.1.2011, p.35.
139 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
ten laste van het resultaat gebracht voor zover de betreffende stand van de herwaarderingsrekeningen niet toereikend is. Eventuele compensatie van deze ongerealiseerde verliezen met ongerealiseerde winsten in latere jaren is niet toegestaan. Ongerealiseerde verliezen geleden op enig fonds, enige valuta of op goud kunnen niet worden gecompenseerd met ongerealiseerde winsten op goud, 2006 Budget 2005 andere fondsen of valuta. 2006
Pensioen- en andere inactiviteitsregelingen Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk
14
12
15
5 voormalige 4 Reis-pensioenaanspraken en verblijfkosten 5 De van medewerkers en medewerkers van 8 8 Huisvestingskosten 9 DNB en Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) alsmede van andere daartoe 19 20 van De NederInventaris-, softwareen kantoorkosten in de Stichting 21 Pensioenfonds gerechtigden zijn ondergebracht 11 Algemene kosten 10 zich door landsche Bank NV (Pensioenfonds DNB). 11 DNB heeft middel van een overeenkomst verplicht om, met inachtneming van de daartoe overeengekomen 58 Totaal andere beheerskosten 57 te voldoen voorwaarden, aan het Pensioenfonds DNB57de gelden die strekken tot verzekering van de pensioenen overeenkomstig de pensioenreglementen van het Pensioenfonds DNB. In de overeenkomst is de financiële opzet nader uitgewerkt in een premie-, toeslag-, en risicobudget staffel; in het streefvermogen is tevens rekening gehouden met de indexeringsambitie. De hoogte van de door DNB verschuldigde bedragen en in de jaarrekening op te nemen verplichtingen ter zake van andere inactiviteitsregelingen zijn berekend op actuariële grondslagen. Als gevolg van een dekkingstekort bij het Pensioenfonds DNB is door het fonds een herstelplan opgesteld. Ter dekking van het tekort is een premiebeleid geformuleerd dat er toe leidt dat het fonds binnen een periode van 5 jaar, gerekend vanaf eind 2008 tenminste het minimale eigen vermogen heeft en dat in een periode van 15 jaar het vereiste vermogen aanwezig is. De dekkingsgraad van het Pensioenfonds DNB per 31 december 2012 is 107,6%.
140 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
2 Toelichting op de balans De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige balanspost. Activa Goud en goudvorderingen (1) De goudvoorraad inclusief de goudvorderingen is in het verslagjaar niet gewijzigd. De goudvoorraad omvat op de laatste werkdag van het boekjaar circa 19,7 miljoen fine troy ounce (circa 612 ton) fijngoud tegen de marktwaarde van EUR 1.261,18 (ultimo 2011: EUR 1.216,86) per fine troy ounce. Als gevolg van de hogere marktprijs van het goud is de eurowaarde van deze post gestegen. In miljoenen EUR Stand per 31 december 2010
20.782
Mutatie herwaardering 2011
3.179
Stand per 31 december 2011
23.961 873
Mutatie herwaardering 2012 Stand per 31 december 2012
24.834
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (2) Deze post bedraagt ultimo 2012 EUR 16.414 miljoen (ultimo 2011: EUR 15.973 miljoen) en kan als volgt worden gespecificeerd: - Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF) (2.1) De vorderingen omvatten op de laatste werkdag van het boekjaar SDR 7.607 miljoen tegen de koers van EUR 0,8579 (ultimo 2011: EUR 0,8427). In miljoenen 31 december 2012 SDR's
EUR
31 december 2011 SDR's
EUR
Bijzondere trekkingsrechten
4.661
5.433
4.739
5.624
Reservetranchepositie
1.569
1.829
1.551
1.841
Leningen
1.377
1.605
1.250
1.483
Totaal
7.607
8.867
7.540
8.948
De bijzondere trekkingsrechten bedragen ultimo 2012 EUR 5.433 miljoen (ultimo 2011: EUR 5.624 miljoen). Zij vertegenwoordigen het recht om bij andere landen in geval van bijvoorbeeld betalingsbalansmoeilijkheden (een deel van) het SDR-bezit in te wisselen tegen andere valuta’s zoals USD of EUR. Deze rechten zijn gecreëerd tegenover de passiefpost (7) ‘Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het IMF ad EUR 5.638 miljoen (ultimo 2011: EUR 5.740 miljoen).
141 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
De reservetranchepositie (EUR 1.829 miljoen) betreft de middelen die DNB aan het IMF heeft verstrekt voor de kredietverlening door het IMF via de zogenoemde General Resources Account (GRA). IMF-leden hebben de verplichting om minimaal 25% van hun quotum ter beschikking te stellen in de vorm van goud dan wel gangbare valuta’s. Het Nederlandse quotum, waarvoor DNB optreedt als beheerder/agent, bedraagt SDR 5.162 miljoen. In 2010 is besloten tot een verhoging van het quotum, hetgeen tot een hogere reservetranchepositie zal leiden door het bijstorten van 25% van deze uitbreiding. Deze toekomstige verhoging wordt in 2013 waarschijnlijk bekrachtigd en zal het Nederlandse quotum met SDR 3,6 miljard doen toenemen. Het IMF vergoedt op deze positie rente op basis van een rentepercentage dat wekelijks wordt geactualiseerd. In 2012 lag dit percentage tussen de 0,03% en 0,15% op jaarbasis (in 2011: tussen 0,11% en 0,59%). Dit percentage weerspiegelt het gangbare SDR-rentepercentage. De leningen (EUR 1.605 miljoen) bestaan uit de Poverty Reduction and Growth Facility-Exogenous Shock Facility Trust (PRGF-ESF Trust) en een bilaterale leenovereenkomst die in 2010 is opgenomen in de New Arrangements to Borrow (NAB). De PRGF-ESF Trust (EUR 336 miljoen) is een fonds waaruit de hoofdsommen voor leningen met een lage gesubsidieerde rente aan de armste ontwikkelingslanden worden gefinancierd. Nederland heeft zich voor SDR 500 miljoen aan de ‘PRGF loan account’ gecommitteerd. Met betrekking tot deze bedragen is met het IMF contractueel overeengekomen dat elke trekking in 10 gelijke delen binnen 5,5 tot 10 jaar na de trekking wordt terugbetaald. DNB ontvangt de gangbare marktrente op de lening; de rentesubsidie wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd. Onder de NAB (EUR 1.269 miljoen) is een kredietlijn van maximaal EUR 10,5 miljard ter beschikking gesteld die het IMF kan inroepen voor zijn reguliere operaties in aanvulling op het quotum. In 2011 is besloten tot het vergroten van de financiële slagkracht van het IMF via nieuwe bilaterale leningen ad EUR 456 miljard. Hiervan nemen eurolanden EUR 150 miljard voor hun rekening. De Nederlandse bijdrage hierin, EUR 13,6 miljard is in 2012 geëffectueerd. Hierop wordt door het IMF nog niet getrokken. Deze nieuwe bilaterale leningen zullen functioneren als een laatste financiële verdedigingslinie voor het IMF in geval de quota en de NAB uitgeput dreigen te raken. Omdat DNB het uitvoerende orgaan is van het Nederlandse IMF-lidmaatschap, is ter hoogte van de maximale toezeggingen per faciliteit een kredietgarantie afgegeven door de Nederlandse Staat. - Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa (2.2) In 2012 is de omvang van deze post gestegen van EUR 7.025 miljoen naar EUR 7.547 miljoen. Onder deze balanspost is ook begrepen de in de loop van 2012 opgebouwde beleggingsportefeuille gedenomineerd in Australische dollars (AUD). Het doel hiervan is om een verdere stap te zetten in diversificatie van DNB beleggingen.
142 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
De specificatie van deze post luidt als volgt: In miljoenen 31 december 2012 Vreemde
EUR
31 december 2011 Koers
Vreemde
valuta USD
8.050
JPY
54.260
AUD
1.231
Overige valuta's Totaal
EUR
Koers
valuta 6.101
1,3194
8.404
6.495
1,2939
478
113,61
53.006
529
100,20
968
1,2712
-
-
-
0
1
7.547
7.025
Deze tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2012
Vastrentende waarden Mortgage Backed Securities Reverse repo's Deposito’s Nostro rekeningen Totaal
31 december 2011
EUR
EUR
6.697
6.206
0
572
814
207
2
2
34
38
7.547
7.025
De beleggingen in Mortgage Backed Securities zijn in 2012 volledig afgebouwd. De looptijden van de vastrentende waarden zijn begrepen in de looptijden tabellen die zijn opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’ (9). Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (3) Ultimo 2012 bedraagt deze post EUR 152 miljoen (ultimo 2011: EUR 364 miljoen). Hieronder zijn ultimo 2012 uitsluitend reverse repo’s luidende in USD begrepen. Ultimo 2011 bedroeg deze post EUR 364 miljoen en bestond uit vastrentende waarden luidende in USD. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Ultimo 2012 bedraagt deze post EUR 185 miljoen (ultimo 2011: EUR 126 miljoen) en bestaat uit kortlopende vorderingen niet zijnde deposito’s. Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro (5)7 Activapost 5 en passivapost 2 hebben samen betrekking op het monetaire beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB namens het Eurosysteem wordt 7 Ter dekking van het krediet- en renterisico heeft de Staat hiervoor gedeeltelijk een garantie afgegeven (zie ‘Garantieregeling voor crisis-gerelateerde activa’ op bladzijde 161).
143 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
uitgevoerd. De omvang van deze post is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de in Nederland gevestigde kredietinstellingen die via DNB op monetaire beleidsoperaties inschrijven. De totale vordering van het Eurosysteem ter zake van de post ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ bedraagt ultimo 2012 EUR 1.128.794 miljoen (ultimo 2011: EUR 863.568 miljoen). Hiervan bedraagt de kredietverlening van DNB aan in Nederland gevestigde kredietinstellingen ultimo 2012 EUR 24.511 miljoen (ultimo 2011: EUR 3.380 miljoen). In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, in beginsel volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende Eurosysteem kapitaalsleutel. Om gebruik te kunnen maken van deze faciliteit dient een financiële instelling te voldoen aan de door de ECB gestelde eisen waaronder de beleenbaarheidsvereisten van het onderpand. Verliezen komen alleen voor indien de tegenpartij tekort schiet bij terugbetaling en daarnaast de uitwinning van het ontvangen onderpand niet voldoende is. Aangetekend wordt dat nationale centrale banken tijdelijk ook additioneel onderpand kunnen accepteren dat niet voldoet aan de reguliere eisen. In dit geval worden eventuele verliezen niet gedeeld. Voor DNB was er geen reden om in 2012 additioneel onderpand te accepteren. - Basisherfinancieringstransacties (5.1) Basisherfinancieringstransacties, ultimo 2012 ad EUR 32 miljoen (ultimo 2011: EUR 190 miljoen), voorzien voor een deel in de herfinancieringsbehoefte van de financiële sector. Deze worden op wekelijkse basis uitgevoerd met doorgaans een looptijd van een week in de vorm van standaard tenders. Sinds oktober 2008 worden deze tenders uitgegeven met een vaste rente. Alle tegenpartijen die aan de gestelde criteria voldoen, kunnen aan deze tenders deelnemen. In 2012 zijn alle basisherfinancieringsoperaties uitgevoerd op basis van vaste rentetenders met volledige toewijzing van alle inschrijvingen. Als rente is gehanteerd de centrale beleidsrente zoals die door de Raad van Bestuur van de ECB is vastgesteld. Op de basisherfinancieringstransacties is in 2012 een gemiddelde rente behaald van 0,9% (2011: 1,3%). - Langerlopende herfinancieringstransacties (5.2) Langerlopende herfinancieringstransacties, ultimo 2012 ad EUR 24.479 miljoen (ultimo 2011: EUR 3.190 miljoen), zijn herfinancieringstransacties die voorzien in de langerlopende liquiditeitsbehoefte. Deze worden in de regel op maandelijkse basis uitgevoerd met een looptijd van drie maanden. Daarnaast is in 2012 een tweede langerlopende herfinancieringsoperatie uitgevoerd met een looptijd van ongeveer 36 maanden (de eerste langerlopende herfinancieringsoperatie vond plaats in december 2011). De langerlopende operaties zijn uitgevoerd als vaste rentetenders, waarbij als rente geldt de gemiddelde rente op de basisherfinancieringsoperaties gedurende de looptijd van de operatie. Op de langerlopende herfinancieringstransacties is in 2012 een gemiddelde rente behaald van 0,9% (2011: 1,4%). - ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (5.3) ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop, ultimo 2012 nihil (ultimo 2011: nihil), worden regulier en op ad-hoc basis ingezet met als doel tijdelijk liquiditeit aan de markt te verstrekken.‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden als
144 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
regel door de NCB’s uitgevoerd door middel van ‘quick tenders’. Evenals in 2011 zijn dergelijke transacties niet uitgevoerd. - Structurele transacties met wederinkoop (5.4) De ECB is gerechtigd deze transacties uit te voeren om de structurele positie van het ESCB ten opzichte van de financiële sector aan te passen. In 2012 zijn, evenals in 2011, dergelijke transacties niet uitgevoerd. - Marginale beleningsfaciliteit (5.5) Tegenpartijen kunnen deze faciliteit, ultimo 2012 nihil (ultimo 2011: nihil), gebruiken om ‘overnight liquidity’ te verkrijgen van NCB’s tegen een vooraf bekend rentepercentage met het gebruikelijke onderpand. De faciliteit is bedoeld om aan tijdelijke kredietbehoeften tegemoet te komen. Op de marginale beleningsfaciliteit is in 2012 een gemiddelde rente behaald van 0,0% (2011: 2,7%). Van deze faciliteit is in 2012, evenals in 2011, zeer beperkt gebruik gemaakt. - Kredieten uit hoofde van margestortingen (5.6) Dergelijke kredieten ontstaan wanneer de waarde van het onderpand wordt overschreden. Wanneer een dergelijk krediet wordt verleend zonder dat het tekort aan onderpand wordt aangevuld, vindt verantwoording plaats onder deze post. In 2012 zijn, evenals in 2011, geen kredieten uit hoofde van margestortingen verstrekt. Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro (6) Ultimo 2012 bedraagt deze post EUR 0 miljoen (ultimo 2011: EUR 4.628 miljoen). Ultimo 2011 bestond deze post geheel uit deposito’s. Deze deposito’s hadden betrekking op de Eurosystem Reserve Management Services-dienst (ERMS). ERMS is een standaardpakket diensten ten behoeve van centrale banken buiten het eurogebied en internationale organisaties. Ultimo 2012 waren in dit kader geen deposito’s door DNB geplaatst als gevolg van de relatief lage tot negatieve geldmarkttarieven waardoor er geen vraag was van klanten naar deze ERMS-dienst. Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (7) Ultimo 2012 bedraagt deze post EUR 26.563 miljoen (ultimo 2011: EUR 28.050 miljoen) en bestaat uit ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren’ en ‘Overige waardepapieren’. - Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren (7.1) Deze balanspost bevat de waardepapieren die door DNB zijn verkregen in het kader van aankoopprogramma’s voor covered bonds 8 en overheidsschuldpapier verkregen uit hoofde van het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) 9.10
8 Het besluit van de ECB van 2 juli 2009 inzake de invoering van het Covered Bond Purchase Programme (ECB/2009/16), OJ L 175, 4.7.2009, p. 18 en het besluit van 3 november 2011 inzake het tweede Covered Bond Purchase Programme (ECB/2011/17), OJ L 297, 16.11.2011, p. 70. 9 Het besluit van de ECB van 14 mei 2010 inzake de invoering van een Securities Markets Programme (ECB/2010/5), OJ L 124, 20.5.2010, p. 8. 10 Ter dekking van het krediet- en renterisico heeft de Staat hiervoor een garantie afgegeven (zie ‘Garantieregeling voor crisis-gerelateerde activa’ op bladzijde 161).
145 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
In miljoenen 31 december 2012
Securities Markets Programme
31 december 2011
EUR
EUR
11.395
11.516
Covered Bond Purchase Programme 1
2.647
3.168
Covered Bond Purchase Programme 2
736
142
14.778
14.826
Totaal
Onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) konden de ECB en de nationale centrale banken van het Eurosysteem door de overheid en private organisaties binnen het eurogebied uitgegeven schuldpapier aankopen om het slecht functioneren van bepaalde segmenten van de kapitaalmarkten binnen het eurogebied te verbeteren en om de goede werking van het overdrachts mechanisme van het monetaire beleid te herstellen. Dit programma is in 2012 beëindigd. Het totaal van de door de nationale centrale banken van het Eurosysteem aangehouden SMP-waardepapieren bedraagt EUR 192.252 miljoen (ultimo 2011: EUR 194.155 miljoen). De hiervan door DNB aangehouden SMP-waardepapieren bedragen ultimo 2012 EUR 11.395 (ultimo 2011: EUR 11.516 miljoen). In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende Eurosysteem kapitaalsleutel. Onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) hebben de ECB en de nationale centrale banken van het Eurosysteem, waaronder DNB, in euro luidende gedekte obligaties aangekocht die zijn uitgegeven in het eurogebied. Het doel hiervan was verwerving van middelen door kredietinstellingen en ondernemingen te ondersteunen alsmede om kredietinstellingen aan te moedigen de bestaande kredietverlening aan hun klanten op peil te houden en uit te breiden. Beide programma’s zijn formeel beëindigd: er worden geen nieuwe aankopen gedaan onder deze programma’s. Waardepapieren aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en die onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) zijn aangemerkt als aan te houden tot het einde van de looptijd (held to maturity) en zijn gerapporteerd op basis van geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. De jaarlijkse test om eventuele bijzondere waardeverminderingen vast te stellen wordt door het Eurosysteem uitgevoerd op basis van de voor het Europees Stelsel van Centrale Banken geldende grondslagen (zie ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’), de beschikbare informatie en de naar verwachting te realiseren waarde per balansdatum. DNB volgt hierbij het besluit van de Raad van Bestuur van de ECB. Op de waardepapieren die zijn aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1
146 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
en CBPP2) zijn naar aanleiding van de uitgevoerde testen geen bijzondere waardeverminderingen toegepast. Hoewel op basis van de in ESCB-verband uitgevoerde testen geen bijzondere waardevermindering op genoemde posities heeft plaatsgevonden zijn er als gevolg van de schuldencrisis nog steeds aanzienlijke risico’s die tot verliezen kunnen leiden. De Raad van Bestuur van de ECB en de directie van DNB beoordelen op regelmatige basis de financiële risico’s verbonden aan de waardepapieren gehouden onder de SMP- en CBPP-portefeuilles. In hoofdstuk 4.7 ‘Financiële exposure’ van het jaarverslag is nader ingegaan op de risico’s waaraan onder meer deze portefeuilles bloot staan. - Overige waardepapieren (7.2) Ultimo 2012 bedraagt deze post EUR 11.785 miljoen (ultimo 2011: EUR 13.224 miljoen) en bestaat, evenals in 2011, geheel uit vastrentende waarden. Onder deze balanspost is ook begrepen de in de loop van 2011 opgebouwde eigen portefeuille bestaande uit euro gedenomineerde waardepapieren die worden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (held to maturity). De uitgevoerde test om een eventuele bijzondere waardevermindering te bepalen heeft niet geleid tot een afwaardering. In miljoenen 31 december 2012
31 december 2011
EUR
EUR
- gewaardeerd op marktwaarde
8.263
9.569
- gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs
3.522
3.655
11.785
13.224
Waardepapieren
Totaal
De looptijden van de vastrentende waarden zijn begrepen in de looptijdentabellen die zijn opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’ (9). Vorderingen binnen het Eurosysteem (8) De omvang van deze post bedraagt ultimo 2012 EUR 153.195 miljoen (ultimo 2011: EUR 182.458 miljoen). - Deelneming in de ECB (8.1) Onder deze post is opgenomen de deelneming van DNB in de ECB ad EUR 469 miljoen (ultimo 2011: EUR 402 miljoen) inclusief EUR 39 miljoen agio. Overeenkomstig artikel 28 van de Statuten van het ESCB zijn de nationale centrale banken van het ESCB de enige aandeelhouders in het kapitaal van de ECB. De omvang van de deelneming is afhankelijk van het aandeel van iedere NCB die is vastgesteld overeenkomstig artikel 29.3 van de Statuten van het ESCB. Dit aandeel wordt iedere vijf jaar aangepast. Waardering van de deelneming in de ECB vindt plaats tegen verkrijgingsprijs. De ECB heeft met ingang van 29 december 2010 het maatschappelijk en geplaatst kapitaal van EUR 5.761 miljoen met EUR 5.000 miljoen verhoogd tot EUR 10.761 miljoen. Voor DNB heeft dit geresulteerd in een verhoging van de deelneming van in totaal EUR 199 miljoen. Dit bedrag is in drie gelijke jaarlijkse termijnen
147 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
volgestort. De eerste termijn is voldaan op 29 december 2010, de tweede termijn op 28 december 2011 en de laatste termijn is op 27 december 2012 voldaan. De verdeling van het maatschappelijk en geplaatst alsmede volgestort kapitaal over de NCB’s is als volgt: EUR miljoen
Eurosysteem
Nationale Bank van België
Maatschappelijk
Kapitaalsleutel
Kapitaalsleutel
en geplaatst
Volgestort
Volgestort
in % vanaf
in % vanaf
Kapitaal vanaf
Kapitaal tot
Kapitaal vanaf
1-1-2011
1-1-2011
29-12-2010
26-12-2012
27-12-2012
3,4666
2,4256
261
221
261
27,0647
18,9373
2.038
1.722
2.038
Eesti Pank
0,2558
0,1790
19
16
19
Central Bank and Financial Services
1,5874
1,1107
119
101
119 211
Deutsche Bundesbank
Authority of Ireland Bank of Greece
2,8082
1,9649
211
179
Banco de España
11,8679
8,3040
894
755
894
Banque de France
20,3246
14,2212
1.530
1.293
1.530
Banca d’Italia
17,8598
12,4966
1.345
1.136
1.345
Central Bank of Cyprus
0,1957
0,1369
15
12
15
Banque centrale du Luxembourg
0,2497
0,1747
19
16
19
Central Bank of Malta
0,0903
0,0632
7
6
7
De Nederlandsche Bank
5,6998
3,9882
429
363
429
Oesterreichische Nationalbank
2,775
1,9417
209
177
209
Banco de Portugal
2,5016
1,7504
188
159
188
Banka Slovenije
0,4699
0,3288
35
30
35
Národná banka Slovenska
0,9909
0,6934
75
63
75
1,792
1,2539
135
114
135
100,0000
69,9705
7.529
6.363
7.529
Bulgarian National Bank
-
0,8686
93
3
3
Česká národní banka
-
1,4472
156
6
6
Danmarks Nationalbank
-
1,4835
160
6
6
Latvijas Banka
-
0,2837
30
1
1
Lietuvos bankas
-
0,4256
46
2
2
Magyar Nemzeti Bank
-
1,3856
149
6
6
Narodowy Bank Polski
-
4,8954
527
20
20
Banca Natională a României
-
2,4645
265
10
10
Sveriges Riksbank
-
2,2582
243
9
9
Bank of England
-
14,5172
1.562
58
58
Totaal niet-eurogebied NCB’s
-
30,0295
3.231
121
121
Totaal euro- en niet-eurogebied NCB’s
-
100,0000
10.760
6.484
7.650
Suomen Pankki-Finlands Bank Totaal eurogebied NCB’s
148 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
- Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB (8.2) Deze vorderingen luiden in euro tegen een vaste waarde die is bepaald ten tijde van de overdracht. Rente op deze vorderingen wordt vergoed tegen het geldende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Over het aandeel goud in de overdracht wordt geen rente vergoed. - Overige (netto) vorderingen/verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto actiefpost 8.4/netto passiefpost 8.2) De stand van deze vordering of verplichting fluctueert dagelijks en hangt samen met de overboekingen die door kredietinstellingen worden gedaan naar of ontvangen van kredietinstellingen binnen het Eurosysteem. Binnen het Eurosysteem is een ‘netting’-techniek ontwikkeld waarbij dagelijks door de ECB voor elk land uit hoofde van het betalingsverkeer de gesaldeerde positie (vorderingen/verplichtingen) jegens de ECB wordt bepaald, waarbij een netto vordering van DNB wordt gepresenteerd onder ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem’ (netto, actiefpost 8.4). Een netto schuld van DNB wordt vermeld onder ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem’ (netto, passiefpost 8.2). Ultimo 2012 is sprake van een vordering van EUR 119.860 miljoen (ultimo 2011: een vordering van EUR 152.480 miljoen). De afname van deze post wordt veroorzaakt doordat commerciële banken eind 2012 minder overtollige liquide middelen bij DNB hebben aangehouden. - Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem (8.5) Deze post van EUR 30.569 miljoen (ultimo 2011: EUR 27.278 miljoen) bestaat uit een netto-vordering van DNB op het Eurosysteem met betrekking tot de herallocatie van eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ en ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ onder ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’).
149 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Overige activa (9) Het totaal van deze post bedraagt ultimo 2012 EUR 8.537 miljoen (ultimo 2011: EUR 7.637 miljoen). - Materiële en immateriële vaste activa (9.2) De hieronder begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd: EUR miljoen Ontwik
Totaal
Bedrijfs
Vaste
Totaal
Totaal
kelings
immate
gebou-
bedrijfs-
materiële
immate-
kosten
riële
wen en
middelen
vaste
riële en
(soft-
vaste
-terreinen
in uitvoe-
activa
mate-
ware)
activa
Inventaris
riële
ring
vaste activa Boekwaarde per 1 januari 2012
9
9
191
38
6
235
244
Mutaties: Herrubricering
-
-
-
-
3
3
3
Investeringen
9
9
4
14
3
21
30
Desinvesteringen
-
-
-
-
-
-
-
-3
-3
-12
-12
-
-24
-27
-
-
-
-
-
-
-
Boekwaarde per 31 december 2012
15
15
183
40
12
235
250
Afschrijvingen Bijzondere waardeverminderingsverliezen
Verkrijgings- of vervaardigingsprijzen
22
22
394
87
12
493
515
Cumulatieve afschrijvingen
-7
-7
-211
-47
-
-258
-265
Boekwaarde per 31 december 2012
15
15
183
40
12
235
250
- Overige financiële activa (9.3) De onder ‘Overige financiële activa’ begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd naar valuta: In miljoenen 31 december 2012 EUR
31 december 2011 EUR
USD
275
250
Overige vreemde valuta
413
366
EUR
6.280
6.308
Totaal
6.968
6.924
150 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
De ‘Overige financiële activa’ kunnen als volgt naar categorie worden gespecificeerd: In miljoenen
Deelnemingen
31 december 2012
31 december 2011
EUR
EUR
61
61
Vastrentende waarden
4.996
5.166
Aandelen
1.560
1.372
Reverse repo’s
150
0
Overige vorderingen
201
325
6.968
6.924
Totaal
De deelnemingen betreffen die in de Bank for International Settlements (BIS), het deelnemingspercentage is 3,09 % (ultimo 2011: 3,16%), de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications s.c. (SWIFT), deel nemingspercentage 0,06% (ultimo 2011: 0,10%) en NV Settlement Bank of the Netherlands (SBN), deelnemingspercentage 100%. Op de aandelen van de deelneming BIS is 25% gestort; de voorwaardelijke verplichting tot volstorting bedraagt per balansdatum SDR 64,9 miljoen (ultimo 2011: SDR 64,9 miljoen). Hoewel DNB 100% van de aandelen bezit van de SBN wordt deze entiteit niet geconsolideerd in de jaarrekening van DNB. Reden hiervoor is dat de activiteiten van de SBN geen relatie hebben met de functie en taken van DNB. De zeggenschap hierover berust bij externe partijen. ‘Overige vorderingen’ bestaan onder meer uit vorderingen uit hoofde van personeelshypotheken. De looptijden van de vastrentende waarden zijn begrepen in de tabel die is opgenomen na de toelichting op de balanspost ‘Overige activa’ (9). De reverse repo’s, deposito’s en de overige vorderingen hebben een looptijd korter dan een jaar. - Overlopende activa (9.4) Ultimo 2012 bedraagt deze post EUR 1.299 miljoen (ultimo 2011: EUR 441 miljoen). Deze post bestaat voornamelijk uit opgelopen rente van EUR 916 miljoen (ultimo 2011: 960 miljoen). Verder zijn onder deze balanspost zowel de valutaherwaarderingsverschillen op de off-balance instrumenten alsmede de nog te amortiseren termijnresultaten op deze instrumenten opgenomen. Het saldo van de valutaherwaarderingsverschillen bedraagt ultimo 2012 EUR 356 miljoen (ultimo 2011: –EUR 516 miljoen) en wordt gespecificeerd in het overzicht van de off-balance posities van valutaswaps en valutaforwards op bladzijde 160.
151 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
De nog te amortiseren resultaten zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2012
31 december 2011
EUR
EUR
16
-1
Valutaswaps
-2
-1
Renteswaps
Valutaforwards
-34
-26
Totaal
-20
-28
Looptijdentabellen De looptijd van de vastrentende waarden van de balansposten A2, A7 en A9 kan als volgt worden weergegeven: Balansposten A2 en A7 EUR miljoen Resterende looptijd 31-12-2012 Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
EUR
26.563
5.993
6.884
13.686
USD
5.400
2.255
2.826
319
JPY
449
449
-
-
AUD
848
44
292
512
-
-
-
-
33.260
8.741
10.002
14.517
Overige valuta’s Totaal
Balanspost A9 EUR miljoen Resterende looptijd 31-12-2012
EUR USD
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
4.996
2.626
1.822
548
-
-
-
-
JPY
-
-
-
-
AUD
-
-
-
-
Overige valuta’s
-
-
-
-
4.996
2.626
1.822
548
Totaal
152 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Passiva Bankbiljetten in omloop (1) Deze post omvat het aandeel van DNB in de totaal door het Eurosysteem in omloop gebrachte eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ onder de ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). De samenstelling van de door DNB in circulatie gebrachte bankbiljetten naar coupure luidt per 31 december 2012 en per 31 december 2011 als volgt: Aantallen en tegenwaarden in miljoenen 31 december 2012 Aantal
EUR
31 december 2011 Aantal
EUR
EUR 5
-76
-380
-65
-323
EUR 10
-65
-646
-55
-545
EUR 20
-362
-7.240
-329
-6.571
EUR 50
390
19.501
375
18.737
EUR 100
-2
-194
0
21
EUR 200
31
6.108
31
6.152
EUR 500
0
138
4
1.851
-84
17.287
-38
19.322
Totaal eurobankbiljetten in omloop via DNB Herverdeling eurobankbiljetten in circulatie
Eurobankbiljetten toegewezen aan de ECB (8%)
34.730
31.330
52.017
50.652
-4.161
- 4.052
47.856
46.600
Deze post vertoont als gevolg van een toename van de door nationale centrale banken van het Eurosysteem uitgegeven eurobankbiljetten een stijging van EUR 1.256 miljoen. De negatieve aantallen bankbiljetten bij bepaalde coupures wordt veroorzaakt doordat DNB per saldo minder van deze bankbiljetten heeft uitgegeven dan terugontvangen uit de circulatie. Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro (2) Passivapost 2 en activapost 5 hebben samen betrekking op het monetaire beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB wordt uitgevoerd. Passivapost 2 betreft rentedragende verplichtingen aan kredietinstellingen die voortvloeien uit het door DNB namens het ESCB gevoerde geldmarktbeleid. Deze post was ultimo 2012 EUR 17.568 miljoen lager dan ultimo 2011 (ultimo 2012: EUR 158.038 miljoen, ultimo 2011: EUR 175.606 miljoen). Binnen deze post heeft een verschuiving plaatsgevonden van depositofaciliteit naar rekeningencourant. De samenstelling van de post ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro (2)’ luidt per 31 december 2012 respectievelijk 31 december 2011 als volgt:
153 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
- Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) (2.1) Deze verplichtingen, ultimo 2012 EUR 87.593 miljoen (ultimo 2011: EUR 16.126 miljoen), hebben betrekking op de bedragen die banken op een rekening bij DNB aanhouden, waaronder bedragen die worden aangehouden om aan hun (kas)reserveverplichting te voldoen. Over de verplicht aangehouden reserves wordt rente vergoed gelijk aan het gemiddelde marginale tarief van de basisherfinancieringstransacties in de kasreserveperiode. Over de ‘overreserves’ wordt geen rente vergoed. Over de rekeningen-courant is in 2012 een gemiddelde rente vergoed van 0,2 % (2011: 1,3%). - Depositofaciliteit (2.2) Dit is een permanente faciliteit, ultimo 2012 EUR 14.370 miljoen (ultimo 2011: EUR 131.036 miljoen), die door de kredietinstellingen kan worden benut om deposito’s tot de ochtend van de volgende werkdag te plaatsen bij DNB, tegen een vooraf vastgestelde rentevoet. In de loop van 2012 is de rente hierop verlaagd naar 0%. Op de depositofaciliteit is in 2012 een gemiddelde rente vergoed van 0,2% (2011: 0,6%). - Termijndeposito’s (2.3) Dit betreft bij DNB geplaatste deposito’s, ultimo 2012 EUR 56.075 miljoen (ultimo 2011: 28.444 miljoen). Onder deze balanspost staan de liquiditeitsabsorberende operaties die wekelijks door het Eurosysteem worden uitgevoerd om het liquiditeitseffect van het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) te neutraliseren, alsmede de ‘fine-tuning’-transacties van het Eurosysteem waarmee overtollige liquiditeiten worden geabsorbeerd. Op de termijndeposito’s is in 2012 een gemiddelde rente vergoed van 0,2 % (2011: 0,9%). - ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (2.4) Dit zijn monetaire beleidstransacties ter verkrapping van de liquiditeit. In 2012 hebben dergelijke transacties evenals in 2011 niet plaatsgevonden. - Deposito’s uit hoofde van margestortingen (2.5) Het betreft deposito’s die kredietinstellingen aanhouden ter compensatie van een eventuele waardedaling van de effecten die in onderpand zijn gegeven voor de aan die instellingen verstrekte kredieten. In 2012 zijn er, evenals in 2011, geen deposito’s uit hoofde van margestortingen aangehouden. Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (3) Deze post ad EUR 134 miljoen (ultimo 2011: EUR 166 miljoen) bestaat voornamelijk uit overige verplichtingen aan financiële instellingen alsmede margin calls aan ingezetenen van het eurogebied. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Deze post ad EUR 5.873 miljoen (ultimo 2011: EUR 6.171 miljoen) bestaat voornamelijk uit verplichtingen aan financiële instellingen alsmede margin calls aan niet-ingezetenen van het eurogebied. Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het IMF (7) Deze post is toegelicht onder de actiefpost 2.1. Overige verplichtingen (9) De totale overige verplichtingen bedragen ultimo 2012 EUR 4.726 miljoen (ultimo 2011: EUR 1.101 miljoen).
154 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
- Overlopende passiva (9.1) Onder deze post ad EUR 2.049 miljoen (ultimo 2011: EUR 849 miljoen) is onder meer opgenomen de nog uit te keren winst aan de Staat van EUR 1.975 miljoen (ultimo 2011: EUR 750 miljoen). - Diversen (9.2) De post ‘Diversen’ ad EUR 2.677 miljoen (ultimo 2011: EUR 252 miljoen) bestaat voornamelijk uit EUR 2.500 miljoen inzake een overlopende post die begin 2013 is afgewikkeld. Ultimo 2011 bedroeg deze post EUR 252 miljoen en bestond vrijwel geheel uit Nederlandse guldenbankbiljetten in omloop. Per 31 december 2012 is het volledige bedrag van de bankbiljetten die op 31 december 2012 niet ter verwisseling zijn aangeboden, verminderd met de bedragen die per 31 december 2002 (EUR 85 miljoen) en per 31 december 2007 (EUR 153 miljoen) aan de winst zijn toegevoegd, vrijgevallen. De vrijval in 2012 bedraagt EUR 243 miljoen en daarmee is de totale vrijval uitgekomen op EUR 481 miljoen. In 2012 zijn nog Nederlandse guldenbankbiljetten (EUR 7 miljoen) ter verwisseling aangeboden. De samenstelling van de balanspost guldenbankbiljetten naar coupure luidt per 31 december 2012 respectievelijk 31 december 2011 is als volgt: In miljoenen 31 december 2012 EUR
31 december 2011 EUR
NLG 5
0
0
NLG 10
0
24
NLG 25
0
2
NLG 50
0
9
NLG 100
0
89
NLG 250
0
26
NLG 1.000
0
100
Totaal guldenbankbiljetten in omloop
0
250
155 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Voorzieningen (10) EUR miljoen Totaal
Voorziening
Voorziening perso-
Overige voorzie-
monetaire beleids-
neelsbeloning
ningen
Afrondingen
operaties
Stand per 31-12-2010 Onttrekking Vrijval Dotatie Stand per 31-12-2011 Onttrekking Vrijval Dotatie Stand per 31-12-2012
149
123
12
13
1
4
0
0
4
0
72
70
0
1
1
0
0
0
0
0
73
53
12
8
0
4
0
1
3
0
39
36
2
1
0
2
0
2
0
0
32
17
11
4
0
- Voorziening monetaire beleidsoperaties In overeenstemming met artikel 32 lid 4 van de Statuten is de voorziening tegen risico’s die voortkomen uit het niet nakomen van verplichtingen door tegenpartijen binnen het Eurosysteem verdeeld tussen de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten naar rato van hun Eurosysteem kapitaalsleutel in het jaar van de déconfiture. In overeenstemming met algemene grondslagen van waardering en resultaatbepaling heeft de Raad van Bestuur van de ECB de omvang van de voorziening beoordeeld en besloten deze te verlagen van een totaal bedrag van EUR 949 miljoen ultimo 2011 met EUR 309 miljoen tot EUR 640 miljoen ultimo 2012. Dit heeft voor DNB geresulteerd in een voorziening van EUR 17 miljoen (ultimo 2011: EUR 53 miljoen) en een vrijval van EUR 36 miljoen ten gunste van het resultaat (zie ook: ‘Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen’ bij de toelichting op de winst- en verliesrekening).
156 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
- Voorziening personeelsbeloningen DNB kent de volgende regelingen: · een toegezegde pensioenregeling; · een bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden (beperkte groep); · een (beperkte) inactiviteitsregeling; · een jubileum- en afscheidsregeling; · een sociaal plan regeling. De pensioenregeling betreft voor medewerkers een geïndexeerde middelloonregeling waarbij voor de medewerkers de indexatie, die overeenkomst met de algemene loonsverhoging is gegarandeerd. De pensioenen van de gepensioneerden alsmede de rechten van gewezen medewerkers van DNB worden uitsluitend geïndexeerd wanneer de financiële omstandigheden van het Pensioenfonds dit toelaat. Daar de betaalde pensioenpremie als last wordt genomen is hiervoor geen voorziening gevormd. De bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden betreft een tegemoetkoming in de desbetreffende kosten aan een beperkte groep gepensioneerden door DNB en is te karakteriseren als een tijdelijke overgangsregeling. De jubileum- en afscheidregeling betreft de uitkeringen bij 20-, 30- en 40-jarig dienstverband en uitkeringen bij het afscheid in verband met pensionering en overlijden. De verplichtingen en de jaarlasten zijn actuarieel bepaald. De hierbij gehanteerde veronderstellingen luiden als volgt:
Disconteringsvoet overige personeelsbeloningen (in %)
31 december
31 december
2012
2011
jubileum 2,8
4,6
overig 2,4 Algemene salarisstijging (in %)
2,0
2,0
Individuele salarisstijging (gemiddeld) (in %)
2,0
2,0
Indexatie (in %)
2,0
2,0
AG prognose
AG prognose
Sterftekansen
tafel 2012-2062 tafel 2010-2060 d.m.v. een
d.m.v. een
regelings
opslag op
specifieke opslag
GBM/V
op GBM/V
Sterftetrendontwikkeling overige personeelsbeloningen (in %)
2000-2005
2000-2005
(-1, -2)
(-1, -2)
jubileum -3,5
4,4
ziektekosten regeling 13,9 overig 0,0
157 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
De mutaties in de voorziening personeelsbeloningen zijn als volgt: EUR miljoen Totaal
Bijdrage
Overige
ziektekosten verzekering gepensioneerden 12
7
Last
Stand 31 december 2011
1
1
0
Dotatie
2
0
2
Vrijval
2
2
0
11
6
7
Stand 31 december 2012
5
- Overige voorzieningen Deze voorzieningen hebben betrekking op in het verleden uitgevoerde reorganisaties. Van de ‘Overige voorzieningen’ heeft EUR 2 miljoen een looptijd korter dan 1 jaar, EUR 2 miljoen een looptijd tussen 1 en 5 jaar. In 2012 zijn geen nieuwe voorzieningen getroffen. Herwaarderingsrekeningen (11) De samenstelling van de herwaarderingsrekeningen is als volgt: EUR miljoen Totaal
Goud
Vreemde
Waarde-
valuta
papieren en overige financiële instrumenten
Stand per 31 december 2010 Per saldo herwaarderingsmutaties Stand per 31 december 2011 Per saldo herwaarderingsmutaties Stand per 31 december 2012
20.365
19.655
109
601
3.048
3.179
-19
-112
23.413
22.834
90
489
871
873
-20
18
24.284
23.707
70
507
De per saldo toename van het totaal van de herwaarderingsrekeningen is voornamelijk toe te schrijven aan de stijging van de goudprijs in 2012. Kapitaal en reserves (12) Het maatschappelijk kapitaal van DNB dat volledig is geplaatst en volgestort, bedraagt EUR 500 miljoen, verdeeld in 500 aandelen van EUR 1 miljoen. De Staat der Nederlanden is houder van alle aandelen. De wettelijke reserve is gevormd voor de boekwaarde van de immateriële vaste activa.
158 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Het verloop van Kapitaal en reserves is als volgt: EUR miljoen
Totaal 31 december 2010
Kapitaal 7.244
500
Algemene
Wettelijke
reserve
reserve
6.735
9
Toevoeging van de netto winst
463
463
Mutatie aan wettelijke reserve
0
0
0
7.198
9
31 december 2011
7.707
500
Toevoeging van de netto winst
104
104
Mutatie aan wettelijke reserve
0
-6
6
7.296
15
31 december 2012
159 dnb / Jaarverslag 2012
7.811
500
Jaarrekening
Overige toelichtingen op de balans Vreemde valuta-positie DNB heeft het valutarisico van de USD- en AUD-posities onder de actiefposten 2.2 ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa’ en 3 ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en dat van de SDR-positie begrepen in activapost 2.1 ‘Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)’ en passiva post 7 ‘Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF’ volledig afgedekt, met uitzondering van de werkvoorraden. De tegenwaarde in euro van de som van de activa luidende in vreemde valuta (begrepen in de actiefposten 2, 3 en 9.3) bedraagt ultimo 2012 EUR 17.255 miljoen (ultimo 2011: EUR 16.953 miljoen). De tegenwaarde in euro van de som van de passiva luidende in vreemde valuta (begrepen in de passiefposten 5, 6 en 7) bedraagt ultimo 2012 EUR 5.638 miljoen (ultimo 2011: EUR 5.740 miljoen). In onderstaand overzicht is de off-balance positie van de vreemde valuta opgenomen. Overzicht van de off-balance posities van valutaswaps en valutaforwards EUR miljoen 31 december 2012 Totaal
EUR
31 december 2011
USD
JPY
GBP
AUD
SDR
Totaal
EUR
USD
JPY
GBP
AUD
SDR
Valutaswaps te ontvangen
11.775 11.292
te leveren
-11.421
483
0
0
0
0
10.247
9.743
504
0
0
0
0
0
-6.794
-459
-14
-1.007
-3.147
-10.761
-5
-7.445
-509
-13
0
-2.789
354 11.292
-6.311
-459
-14
-1.007
-3.147
-514
9.738
-6.941
-509
-13
0
-2.789
Valutaforwards te ontvangen
689
341
348
0
0
0
0
1.025
647
378
0
0
0
0
te leveren
-687
-341
-346
0
0
0
0
-1.027
-348
-382
0
0
0
-297
2
0
2
0
0
0
0
-2
299
-4
0
0
0
-297
356 11.292 -6.309
-459
-516 10.037 -6.945
-509
-13
Totaal
-14 -1.007 -3.147
0 -3.086
De financiële instrumenten opgenomen in het bovenstaande overzicht betreffen valutaswaps en valutaforwards. Deze instrumenten worden gebruikt om de valutakoersrisico’s af te dekken. Het totaalbedrag van EUR 356 miljoen is het saldo van de valutaherwaardering op deze instrumenten. Deze zijn verantwoord onder balanspost ‘Overlopende activa’ (9.4). Een valutaswap is een transactie waarbij de ene valutasoort direct gekocht of verkocht wordt voor een andere valutasoort tegen een contante koers en na een bepaalde termijn weer terugverkocht of gekocht wordt tegen de termijnkoers. De contante koop of verkoop wordt vastgelegd in de balans, de termijnverkoop of -aankoop wordt off-balance vastgelegd tegen de termijnkoers. Een valutaforward is een transactie waarbij de ene valutasoort wordt gekocht of verkocht in ruil voor een andere valuta tegen een bepaalde valutakoers, waarbij de valuta op termijn wordt geleverd. De posities worden off-balance verantwoord tegen de termijnkoers. Het verschil tussen de contante koers en de termijnkoers wordt bij de valutaswaps en valutaforwards op basis van amortisatie
160 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht. De nog te amortiseren termijnresultaten worden verantwoord onder balanspost ‘Overlopende activa’ (9.4). Deze valutaposities worden meegenomen in de totale valutaherwaardering van de balans. Renteswaps Eveneens off-balance verwerkt is de onderliggende waarde met betrekking tot de renteswaps. Het doel van de renteswap is het afdekken van renterisico. Een renteswap is een overeenkomst om gedurende een vooraf vastgestelde termijn periodiek rente cash flows uit te wisselen. De rentebedragen worden berekend over de onderliggende waarde van de renteswap. De geldverrekening betreft de rentestromen. De renteswaps worden geherwaardeerd op prijs en deze herwaarderingsverschillen volgen de regels zoals deze onder Algemeen zijn opgenomen. De onderliggende waarden met betrekking tot de renteswaps zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2012
Europortefeuille
31 december 2011
EUR
EUR
224
545
Dollarportefeuille
227
172
Overige financiële activa portefeuille
192
377
Totaal
643
1.094
Bewaarneming DNB bewaart effecten en andere waardepapieren ten behoeve van derden. De bewaarneming geschiedt voor rekening en risico van de bewaargevende partij. Garantieregeling voor crisis-gerelateerde activa Als gevolg van de door het Eurosysteem genomen maatregelen om de schuldencrisis te bezweren, zijn de financiële risico’s voor DNB in 2012 verder toegenomen11. Het totale financiële risico (exclusief goud) ultimo december is bepaald op EUR 13,5 miljard. Voor het meten en beheersen van de financiële risico’s maakt DNB gebruik van de expected shortfall (ES) methode en worden verschillende scenario’s doorgerekend. Het totale risico ligt beduidend hoger dan het kapitaal en de algemene reserve ad EUR 7,8 miljard. Met het oog op deze significante risico’s heeft de minister van Financiën een premievrije onvoorwaardelijke garantie met een plafond van EUR 5,7 miljard verstrekt. De garantie heeft betrekking op het aandeel van DNB in mogelijke verliezen op crisis-gerelateerde exposures in de monetaire portefeuilles.
11 Voor een verdere toelichting omtrent de financiële risico’s van DNB wordt verwezen naar paragrafen 4.6 en 4.7 van het Jaarverslag.
161 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Aansprakelijkstellingen Het kan voorkomen dat DNB uit hoofde van haar toezichttaak of anderszins aansprakelijkstellingen ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). De directie beoordeelt (mede op basis van ingewonnen juridisch advies) of deze (aankondigingen van) aansprakelijkstellingen gezien de strekking, materialiteit en waarschijnlijkheid mogelijk zouden kunnen leiden tot een niet of niet volledig als toezichtkosten verhaalbare claim in welk geval besloten wordt een voorziening te treffen. Indien het bedrag waarvoor de verplichting kan worden afgewikkeld niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld wordt volstaan met vermelding in deze toelichting. De directie heeft ter zake de ontvangen aansprakelijkstellingen geen aanleiding gezien om in het verslagjaar een voorziening te treffen. De relevante lopende zaken worden hieronder toegelicht. Vordering van een geldtransactiekantoor en twee voormalig directeuren daarvan In deze procedure heeft het gerechtshof Amsterdam in 2011 een tussenuitspraak gedaan in een aansprakelijkheidszaak in verband met een doorhaling in het register van een geldtransactiekantoor in 2004. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 31 juli 2007 in hoogste bestuursrechtelijke instantie het hoger beroep tegen het doorhalingsbesluit ongegrond verklaard. In een civiele aansprakelijkheidsprocedure trachten deze instelling en haar bestuurders alsnog schadevergoeding te vorderen wegens vermeende onrechtmatige besluitvorming. Bij vonnis van 14 april 2010 is de vordering van de instelling afgewezen door de rechtbank Amsterdam. De instelling heeft tegen deze uitspraak hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam ingesteld. In 2011 heeft het gerechtshof DNB in een tussenvonnis een bewijsopdracht gegeven, naar aanleiding waarvan in 2012 getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Vorderingen van Fortisaandeelhouders Een groep van (Belgische) Fortisaandeelhouders heeft DNB - naast de Nederlandse Staat en Fortis - betrokken in een procedure bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel en (onder andere) een schadevergoeding van EUR 5 per aandeel gevorderd. Onbekend is om hoeveel aandelen het gaat. De Rechtbank van Koophandel heeft in zijn vonnis van 8 december 2009 het beroep op immuniteit van de Nederlandse Staat en DNB in deze procedure gehonoreerd. In 2011 hebben (enkele van) de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In de appelprocedure zijn in 2012 schriftelijk standpunten gewisseld en heeft een pleidooi plaatsgevonden. Uitspraak wordt verwacht in de eerste helft van 2013. Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken Beroep van de Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken tegen een aanwijzing van DNB tot verkoop of afbouw van de omvangrijke goudbelegging van het pensioenfonds. De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 maart 2012 het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd, het primaire besluit herroepen alsmede het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding als gevolg van de vernietiging. Het pensioenfonds heeft de schade vooralsnog becijferd op EUR 9.500.000. DNB heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de procedure tot vaststelling van de omvang van de schadevergoeding aangehouden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. Dat hoger beroep is inmiddels ter zitting van het CBb van 11 december 2012 behandeld. Een uitspraak wordt in 2013 verwacht.
162 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Vereniging Icesaving De Icesaving-Vereniging gedupeerde Icesave spaarders (de ‘Vereniging Icesaving’) heeft DNB in 2011 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. De Vereniging Icesaving heeft (onder andere) een verklaring voor recht gevorderd dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld jegens de leden van de Vereniging Icesaving (althans jegens spaarders die per 13 oktober 2008 een tegoed aanhielden bij Landsbanki van meer dan EUR 100.000) en dat DNB is gehouden tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade. De rechtbank heeft DNB bij uitspraak van 19 september 2012 in het gelijk gesteld en alle vorderingen van de Vereniging Icesaving afgewezen. De Vereniging Icesaving heeft van deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Stichting Gedupeerden Easy Life De Stichting Gedupeerden Easy Life (de ‘Stichting’) heeft DNB in 2012 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. De Stichting heeft (onder andere) een verklaring voor recht gevorderd dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld jegens beleggers die geld hebben geïnvesteerd bij diverse (niet onder toezicht staande) vennootschappen die actief waren onder de noemer Easy Life en dat DNB is gehouden tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade. Scheepvaart-onderneming en ondernemer uit Griekenland Een natuurlijk persoon en een onderneming uit Griekenland hebben onder andere DNB en de Nederlandse Staat gedagvaard voor de rechter in Griekenland. Het geschil dat heeft geleid tot het uitbrengen van de dagvaarding betreft een zakelijk geschil tussen de betreffende onderneming en een consortium van banken over (de terugbetaling van) een kredietfaciliteit en - in verband daarmee - het inroepen van een bankgarantie. Het belangrijkste verwijt dat DNB lijkt te worden gemaakt is dat aan DNB in het kader van deze kwestie zou zijn gemeld dat sprake zou zijn van witwassen van inkomen uit criminele activiteiten en dat DNB daarop niet heeft ingegrepen. In 2012 heeft DNB voorts diverse aansprakelijkstellingen ontvangen, maar deze hebben (nog) niet geleid tot civiele procedures. Artikel 32 lid 4 Statuten ESCB Op grond van artikel 32 lid 4 van de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en de ECB kan de Raad van Bestuur van de ECB besluiten dat kosten gemaakt in verband met de uitgifte van bankbiljetten en, in uitzonderlijke omstandigheden, specifieke verliezen in verband met de monetaire beleidsoperaties die voor het ESCB zijn verricht, worden gedragen door alle nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten naar rato van hun Eurosysteem kapitaalsleutel. Outright Monetary Transactions (OMT) Op 6 september 2012 heeft de Raad van Bestuur van de ECB aangekondigd onder welke strikte voorwaarden kan worden overgegaan tot het aankopen van overheidspapier in de secundaire markt binnen het ‘Outright Monetary Transactions’ (OMT) programma. Als nationale centrale bank van het Eurosysteem zal DNB participeren in dit programma. Eventuele verliezen op deze transacties zullen volgens de Eurosysteem kapitaalsleutel worden gedeeld met de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten.
163 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
3 Toelichting op de winst- en verliesrekening De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige post in de winst- en verliesrekening. Bedrijfsopbrengsten Netto rentebaten (1) en (2) Onder deze post zijn de rentebaten en -lasten begrepen met betrekking tot de activa en passiva in euro. Samenstelling van de rentebaten In miljoenen 2012
2011
EUR
EUR
Beleggingen
398
575
Kredietverlening geldmarkt
184
85
Monetaire portefeuilles
769
482
Vorderingen/verplichtingen Eurosysteem
1.582
1.212
Totaal rentebaten
2.933
2.354
2012
2011
EUR
EUR
358
740
19
39
377
779
Samenstelling van de rentelasten In miljoenen
Verplichtingen geldmarkt Overig Totaal rentelasten
De netto rentebaten zijn gestegen in 2012 ten opzichte van 2011 door zowel een stijging van de rentebaten als een daling van de rentelasten. De rentebaten zijn gestegen doordat de gemiddelde vorderingen zijn gestegen voornamelijk door deelname van de Nederlandse commerciële banken aan de langerlopende herfinancieringstransacties. Daarnaast hebben als gevolg van de sterke verruiming van de geldmarkt binnen het Eurosysteem vanaf 2011 de commerciële banken hun overtollige liquide middelen bij de nationale centrale banken van de sterke eurolanden (waaronder Nederland) aangehouden. Het aanhouden van onder meer de overtollige liquiditeiten heeft geleid tot een stijging van de vorderingen binnen het Eurosysteem en daarmee tot een stijging van de rentebaten. Verder zijn de rentebaten gestegen door de aankopen in het kader van het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2). De hiervoor genoemde verruiming van de geldmarkt heeft geleid tot gemiddeld hogere verplichtingen van DNB aan de commerciële banken. De rentelasten zijn ondanks de hogere gemiddelde verplichtingen echter gedaald doordat de gemiddelde rentes op de door banken aangehouden tegoeden bij DNB zijn gedaald.
164 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Met ingang van 2012 zijn de inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen als een aparte post opgenomen in de winst- en verliesrekening. De vergelijkende cijfers zijn dienovereenkomstig aangepast. Gerealiseerde winsten/ verliezen uit financiële transacties (3) In miljoenen
Valutaverkoopresultaat Prijsverkoopresultaat vastrentende waarden Prijsverkoopresultaat aandelen Resultaat goudverkopen Totaal
2012
2011
EUR
EUR
4
42
312
116
21
77
-
-
337
235
De afname van het valutaverkoopresultaat is voornamelijk veroorzaakt door lagere aandelenverkopen in 2012. De toename van het prijsverkoopresultaat vastrentende waarden wordt veroorzaakt door daling van de gemiddelde EUR en USD-rentes en verkorting van duration uit hoofde van risicoreductie. De afname van het prijsverkoopresultaat aandelen wordt veroorzaakt door minder verkopen van aandelen in 2012. Afwaardering op lagere marktwaarde (4) De afwaarderingen bestaan geheel uit prijsafwaarderingen op de vastrentende waarden (EUR 42 miljoen). Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen (7) Deze post bedraagt ultimo 2012 EUR 61 miljoen en bestaat onder meer uit de resultaten van de deelneming ECB (EUR 37 miljoen) en ontvangen dividend van de aandelenindexbeleggingen (EUR 18 miljoen). Ultimo 2011 bedroeg deze post EUR 71 miljoen waarvan deelneming ECB de grootste post was (EUR 47 miljoen). Deze post was in 2011 verantwoord onder de rentebaten. Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen (8) De hoogte van het monetaire inkomen van elke NCB binnen het Eurosysteem wordt vastgesteld op basis van de feitelijke jaarinkomsten uit hoofde van geoormerkte activa afgezet tegen de referentiepassiva. De referentiepassiva omvatten: ‘Bankbiljetten in omloop’, ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’, ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto) uit hoofde van transacties in TARGET2’ en ‘Netto verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’. Eventuele rente betaald over in de referentiepassiva opgenomen posten dient in mindering te worden gebracht op het te herverdelen monetaire inkomen. De te oormerken activa omvatten: ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’, ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren, ‘Vorderingen uit hoofde van de overdracht van externe reserves aan de ECB’, ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto) in verband met transacties in TARGET2’, ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ en een beperkt bedrag aan goudreserves
165 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
naar rato van de Eurosysteem kapitaalsleutel. Goudopbrengsten worden buiten beschouwing gelaten. Wanneer de waarde van de geoormerkte activa de waarde van de referentiepassiva over- of onderschrijdt, zal het verschil worden gecompenseerd door, ten aanzien van het verschil, het herfinancieringspercentage toe te passen. De baten op de geoormerkte activa zijn verantwoord onder het hoofd ‘Rentebaten’. Het netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen kan als volgt worden gespecificeerd: In miljoenen 2012
2011
EUR
EUR
Aan DNB toekomende monetaire inkomsten
1.335
894
Door DNB verdiende monetaire inkomsten
-2.283
-1.236
-948
-342
3
2
-945
-340
36
70
-909
-270
Saldo herverdeling monetaire inkomsten van DNB Correctie herverdeling monetaire inkomsten voorgaande jaren Totaal netto resultaat herverdeling monetaire inkomsten Aandeel DNB in vrijval ' Voorziening monetaire beleidsoperaties' Netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen
De door de NCB’s van het Eurosysteem gepoolde monetaire inkomsten dienen onder de NCB’s te worden verdeeld naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB. Het saldo van de herverdeling van de monetaire inkomsten voor DNB (EUR 948 miljoen) komt voort uit het verschil tussen de door DNB gepoolde monetaire inkomsten van EUR 2.283 miljoen en de aan DNB op basis van haar Eurosysteem kapitaalsleutel toekomende monetaire inkomsten van EUR 1.335 miljoen. Daarnaast zijn er in 2012 correcties gekomen op de herverdeling van het monetair inkomen over 2008, 2009, 2010 en 2011, wat voor DNB per saldo resulteert in baten van EUR 3 miljoen. Het totale netto resultaat van herverdeling monetair inkomen komt daarmee op een last van EUR 945 miljoen (ultimo 2011: –EUR 340 miljoen). Verder is hier onder begrepen het aandeel van DNB in het netto resultaat van de mutatie van de ‘Voorziening monetaire beleidsoperaties’ zijnde een vrijval van EUR 36 miljoen tegenover een vrijval van EUR 70 miljoen in 2011 (zie onder Toelichting op de balans, passivapost 10 ‘Voorzieningen’). Het per saldo opgenomen bedrag bedraagt in 2012 –EUR 909 miljoen (ultimo 2011: –EUR 270 miljoen).
166 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Overige baten (9) Onder deze post vallen onder andere de opbrengsten uit hoofde van de doorberekening van de toezichtkosten aan de onder toezicht staande instellingen alsmede de overheidsbijdragen voor de uitvoering van de toezichtwerkzaamheden. De toename van de overige baten wordt veroorzaakt door de vrijval van de guldenbankbiljetten van EUR 243 miljoen. In miljoenen 2012
2011
EUR
EUR
Bijdrage instellingen
97
93
Overheidsbijdrage
31
26
Overige
257
3
Totaal
385
122
167 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Bedrijfslasten De bedrijfslasten zijn als volgt te specificeren: In miljoenen
Personeelskosten
2012
2011
EUR
EUR
194
191
Andere beheerskosten
79
77
Afschrijving op (im)materiële vaste activa
27
30
Productiekosten bankbiljetten
14
10
Overige lasten
1
0
Geactiveerde kosten software
-4
-3
311
305
Totaal bedrijfslasten
Personeelskosten (10) Het gemiddeld aantal personeelsleden omgerekend in voltijdse eenheden bedroeg in 2012 1.625 fte en in 2011 bedroeg dit 1.589 fte. De toename van de bezetting wordt onder meer veroorzaakt door het vervullen van vacatures en uitbreiding van de toezichtdivisies. De totale personeelskosten zijn in 2012 respectievelijk 2011 als volgt te specificeren: In miljoenen
2012
2011
EUR
EUR
126
122
Sociale lasten
12
13
Pensioenlasten
40
41
Overige personeelskosten
16
15
194
191
Lonen en salarissen
Totaal
De jaarlast samenhangend met de pensioenregeling van EUR 40 miljoen is opgenomen onder het hoofd ‘Pensioenlasten’ en is gelijk aan de afgedragen premies (EUR 45 miljoen), verminderd met een eigen bijdrage van de medewerkers (EUR 5 miljoen). De jaarlast uit hoofde van de ‘Bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden’ is verantwoord onder de post ‘Sociale lasten’. De met de overige personeelsbeloningen samenhangende jaarlasten zijn begrepen onder de ‘Lonen en salarissen’ en ‘Sociale lasten’.
168 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Beloningen directie De jaarsalarissen van de directieleden voor 2012, zoals vastgesteld door de minister van Financiën, zijn gebaseerd op een geheel jaar en zijn inclusief vakantiegeld en extra maand en inclusief de door de minister goedgekeurde stijging van 1,75% (conform de CAO van medewerkers) met ingang van 1 oktober 2011. De pensioenregeling van de directieleden is overeenkomstig de met de minister van Financiën gemaakte afspraken in 2005. De directieleden betalen evenals de overige werknemers een eigen bijdrage in de pensioenpremie. De specificatie van de salarissen, werkgeverslasten en overige vergoedingen en pensioenlasten van de directie voor de relevante periode als directielid is als volgt: EUR Directielid
Salaris
2012 A.H.E.M. Wellink 12 H.J. Brouwer
12
A.J. Kellermann
289.988
L.H. Hoogduin 14 15
2011
Werkgeverslasten en
Werkgeverslasten
overige vergoedingen*
crisisheffing**
2012
2011
2012
Pensioenlast
2011
2012 -
226.800 13
7.553
-
-
162.400
8.873
-
-
21.453
26.826
-
9.548
-
-
286.401
17.218
190.000
2011 37.352
86.082
85.078 56.443
320.513
158.980
18.111
7.837
26.349
-
95.080
J. Sijbrand 15
292.617 16
134.880
16.284
10.621
23.601
-
86.875
40.085
F. Elderson 15
271.926
134.880
23.902
7.390
24.239
-
80.757
40.085
J. Swank 17
271.926
22.660
16.028
1.232
18.525
-
80.796
6.734
1.446.970
1.317.001
91.543
74.507
119.540
-
429.590
312.971
K.H.W. Knot
Totaal
47.194
* In deze kosten wordt ook een benadering van de kosten van privé gebruik van de ter beschikking gestelde auto tot uitdrukking gebracht indien dit van toepassing is. De directieleden worden niet gecompenseerd voor de belastingbijtelling vanwege privé gebruik. ** In 2013 dienen werkgevers een heffing van 16% te betalen over lonen voor zover die in 2012 meer dan EUR 150.000 bedragen. De grondslag voor de heffing is het zogenoemde ‘loon voor de loonheffingen’. De totale heffing voor alle directieleden bedraagt EUR 119.540, te betalen in 2013, maar dit komt ten laste van het boekjaar 2012.
12 Uit dienst per 1 juli 2011. 13 Inclusief uitkering einde dienstverband in geval van een dienstverband van 20 jaar of langer, conform regeling CAO DNB. 14 Uit dienst per 1 september 2011. 15 Toegetreden tot directie per 1 juli 2011. 16 Per 15 februari 2012 benoemd in de rol van voorzitter Toezichtraad met bijbehorende aanpassing van de beloning. 17 Toegetreden tot directie per 1 december 2011.
169 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
In onderstaande tabel zijn de hypothecaire leningen aan directieleden opgenomen die onder personeelscondities zijn verstrekt. EUR Directielid
Openstaande bedragen 31 december 2012
F. Elderson
340.335
J. Swank
444.705
Totaal
785.040
Beloningen Raad van Commissarissen Op grond van artikel 15 van de Statuten stelt de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, op voordracht van de Raad van Commissarisen, het bedrag en de wijze van indexering van de jaarlijkse vergoeding van de leden van de Raad van Commissarissen vast. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders heeft als wijze van indexering gekozen voor een jaarlijkse aanpassing op basis van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Als gevolg van deze indexering bedraagt de basisvergoeding op jaarbasis voor een lid van de Raad van Commissarisen over 2012 EUR 24.754, en voor de voorzitter EUR 30.801. Leden die tevens zitting hebben in een commissie ontvangen een additionele vergoeding van EUR 6.188. De vergoedingen zijn pro rata. De totale vergoeding (exclusief BTW) voor de leden van de Raad van Commissarisen over 2012 bedraagt EUR 254.101 (2011: EUR 279.100). Onderstaand de specificatie van de commissarissenbeloningen over 2012 en 2011. EUR Commissaris
2012
2011
A.H.G. Rinnooy Kan (voorzitter)
21.589
J.F. van Duyne (voorzitter)
18.495
36.088
A.M. Fentener van Vlissingen (vice voorzitter)
30.942
30.188
E. Kist (vice voorzitter)
20.628
30.188
F. Bolkestein A.H. van Delden** K.P. Goudswaard
27.672 29.911
24.150
7.220
T. van de Graaf**
12.075
A.H.M. de Jong**
6.188 *
10.063 *
G.J. Kleisterlee
2.579
30.188
W.J. Kuijken**
20.628
J.A. van Manen
29.911
F. Sijbesma
10.314
24.150
W.G. Tuinenburg
25.785
30.188
H.M. Vletter-van Dort
29.911
24.150
254.101
279.100
Totaal
* Deze vergoeding is uitgekeerd aan de werkgever. ** Tevens lid van de Bankraad. Hiervoor ontvangen leden van de Bankraad pro rata een vergoeding van EUR 2.850 op jaarbasis. Deze vergoeding is niet in bovenstaande kolom opgenomen.
170 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Andere beheerskosten (11) De totale andere beheerskosten zijn in 2012 respectievelijk 2011 als volgt: In miljoenen
Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk Reis- en verblijfkosten Huisvestingskosten
2012
2011
EUR
EUR
30
29
4
5
10
10
Inventaris-, software- en kantoorkosten
22
23
Algemene kosten
13
10
Totaal
79
77
In de Algemene kosten is het honorarium van de externe accountant verwerkt. Het honorarium is gesplitst in de volgende categorieën: EUR 2012
2011
Controle van de jaarrekening
284.762
348.830
Andere controlewerkzaamheden
114.094
34.647
0
79.128
57.861
167.139
456.717
629.744
Fiscale advisering Andere niet-controlediensten Totaal
Kosten ZBO-taken DNB houdt als Zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) prudentieel toezicht op financiële instellingen. Conform de toezichtwetgeving wordt nadere informatie in een aparte verantwoording weergegeven. Voor de verantwoording worden de VBTB (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) beginselen toegepast. De gerealiseerde kosten op basis van de ZBO-verantwoording kunnen als volgt worden weergegeven:
171 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
In miljoenen Realisatie
Begroting
Realisatie
2012
2012
2011
EUR
EUR
EUR
Banken 18
51
53
46
Pensioenfondsen
29
30
27
Verzekeraars 19
35
37
34
Overige instellingen en sanctiewet
12
13
11
127
133
118
1
1
1
128
134
119
Totaal toezichtkosten FEC-eenheid 20 Totaal ZBO-taken
Een verdere toelichting is opgenomen in DNB ZBO-verantwoording 2012.
Amsterdam, 13 maart 2013 De Directie van De Nederlandsche Bank NV
Amsterdam, 13 maart 2013 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV
K.H.W. Knot, President A.J. Kellermann J. Sijbrand F. Elderson J. Swank
A.H.G. Rinnooy Kan, Voorzitter A.M. Fentener van Vlissingen, Vice-voorzitter A.H. van Delden, Secretaris K.P. Goudswaard W.J. Kuijken J.A. van Manen F. Sijbesma H.M. Vletter-van Dort
18 Banken inclusief overige kredietinstellingen (niet-banken). 19 Inclusief kosten zorgverzekeraars ad EUR 5,4 miljoen (begroot EUR 5,5 miljoen). 20 De kosten van de FEC-eenheid maken conform de nieuwe bekostigingswet geen deel meer uit van de toezichtskosten. De vergelijkende cijfers zijn dienovereenkomstig aangepast
172 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
4 Overige gegevens Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan de Directie, Raad van Commissarissen en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van De Nederlandsche Bank NV Wij hebben de in dit verslag op pagina 131 tot en met 172 opgenomen jaarrekening 2012 van De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2012 en de winst- en verliesrekening over 2012 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van de directie De directie van De Nederlandsche Bank NV is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening in overeenstemming met de grondslagen op basis van de Richtsnoer ECB/2010/20 aangevuld met de van toepassing zijnde bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet 1998, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag op pagina 5 tot en met 130 in overeenstemming met artikel 391 Titel 9, Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (‘BW’). De directie is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijking van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico's dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door de directie van de vennootschap gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
173 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel is de jaarrekening 2012 van De Nederlandsche Bank NV, in alle van materieel belang zijnde aspecten, opgemaakt in overeenstemming met de grondslagen op basis van de Richtsnoer ECB/2010/20 aangevuld met de van toepassing zijnde bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet 1998. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag op pagina 5 tot en met 130, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig artikel 391 Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd op pagina 175. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag op pagina 5 tot en met 130, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Op grond van de verplichting ingevolge artikel 157 lid 4 van de Pensioenwet en artikel 1:34 lid 4 van de Wet op het financieel toezicht, beide zoals geldend op 31 december 2012, melden wij dat ons niets is gebleken op basis waarvan wij zouden moeten concluderen dat de informatie inzake doelmatigheid zoals opgenomen in het jaarverslag op pagina 91 tot en met 107 niet juist is. Amsterdam, 13 maart 2013
Deloitte Accountants BV Drs. H.H.H. Wieleman RA
174 dnb / Jaarverslag 2012
Jaarrekening
Statutaire regeling inzake winstbestemming De regeling is opgenomen in artikel 22, lid 2 van de Statuten van De Nederlandsche Bank NV, en luidt: De winst blijkende uit de vastgestelde jaarrekening, staat ter beschikking van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Winstbestemming Met inachtneming van bovengenoemde statutaire bepaling en het mandaat van de aandeelhouder is de winstbestemming als volgt vastgesteld: Winstbestemming In miljoenen
Toevoeging aan de Algemene reserve
2012
2011
EUR
EUR
104
463
Uitkering aan de Staat
1.975
750
Resultaat over het boekjaar
2.079
1.213
Gebeurtenissen na balansdatum Op 1 februari 2013 zijn SNS Reaal en SNS Bank onteigend door de Nederlandse Staat. De onteigening betrof alle geplaatste aandelen in het kapitaal van SNS Reaal NV, alle door SNS Reaal NV uitgegeven Stichting Beheer SNS Reaal Core Tier 1 capital securities, alle geplaatste aandelen in het kapitaal van SNS Bank NV, die worden gehouden door anderen dan SNS Reaal NV of haar groepsmaatschappijen, alle achtergestelde obligaties van SNS Reaal NV en SNS Bank NV en alle achtergestelde onderhandse schulden van SNS Reaal NV en SNS Bank NV.
175 dnb / Jaarverslag 2012