De Nederlandsche Bank Ja a r versl ag 2 0¹ 3
2 0¹ 3
Werken aan vertrouwen DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan duurzame welvaart in Nederland. Daarvoor werkt DNB als onafhankelijke centrale bank en toezichthouder aan: – prijsstabiliteit en een evenwichtige macro-economische ontwikkeling in Europa, samen met de centrale banken van het Eurosysteem; – een schokbestendig financieel systeem en een veilig, betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer; – solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Door onafhankelijk economisch advies uit te brengen, versterkt DNB het beleid gericht op haar primaire doelstellingen.
De Nederlandsche Bank
Uitgebracht in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 12 maart 2014.
Jaarverslag 2013
Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen © 2014 De Nederlandsche Bank nv Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 Internet: http: //www.dnb.nl E-mail:
[email protected] issn: 1566-7200
Inhoud
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad 5
Inleiding van de President 11
1 Groei en financiële stabiliteit nauw verweven 29 1.1 Inleiding 29 1.2 Na balansherstel volgt groei 30 1.2.1 Balansproblemen vertragen economisch herstel 30 1.2.2 Krapte bancaire kredietverlening vraagt om verbreding van de kredietmarkt 32 Box 1.1 Onderzoek naar aanbodfactoren achter de lagere kredietgroei 33 1.2.3 Structurele groeivooruitzichten 35 1.3 Macroprudentieel beleid draagt bij aan een sterk financieel stelsel 37 1.3.1 Bevordering financiële stabiliteit met ingang van 2014 formele banktaak 37 1.3.2 Doelen en instrumenten van macroprudentieel beleid 38 Box 1.2 Overzicht van macroprudentiële instrumenten 38 1.3.3 Hoe zet DNB de macroprudentiële instrumenten in? 39 Box 1.3 Macroprudentiële instrumenten in de praktijk: twee voorbeelden 39 1.3.4 Regels, discretie en transparantie 41 1.4 Hoe de EMU herstelt van de schuldencrisis 42 1.4.1 Schuldencrisis in nieuwe fase 42 1.4.2 Rust op financiële markten binnen de EMU voor belangrijk deel teruggekeerd 42 1.4.3 Macro-economische onevenwichtigheden afgenomen 43 1.4.4 Structurele hervormingen doorgevoerd 45 1.4.5 Ingezette koers vasthouden 47 1.5 Risico’s en exit van onconventioneel monetair beleid 48 1.5.1 Gevolgen van onconventioneel monetair beleid 48 1.5.2 Onconventioneel beleid gaat gepaard met risico’s 50 1.5.3 Normalisering van het monetaire beleid 51 2 Toezicht: werk in uitvoering 55 2.1 Inleiding 55 2.2 Europese bankenunie 56 2.2.1 Europees bankentoezicht 56 2.2.2 Europese resolutie 59 2.3 Ontwikkelingen in de risicogeoriënteerde kaders van de financiële sector 62 2.3.1 Bazel III, CRD IV/CRR 62 2.3.2 Verzekeraars: op weg naar Solvency II 66 2.3.3 Naar een toekomstbestendig pensioenstelsel 68 Box 2.1 Witteveenkader en generatie-evenwichttoets 70 2.4 Toezicht in verandering 72 2.4.1 Integriteitstoezicht 73 2.4.2 Toezicht op gedrag en cultuur van instellingen 74 2.4.3 Effectmeting toezicht 74
I dnb / Jaarverslag 2013
3 Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen 79 3.1 Inleiding 79 3.2 Veilig en betrouwbaar betalingsverkeer 79 3.2.1 Analyse robuustheid van de betaalketen 79 3.2.2 Cyberaanvallen in het betalings- en effectenverkeer 80 3.3 Nog sneller en efficiënter betalen 82 3.3.1 SEPA, een basis voor innovaties op Europees niveau 82 3.3.2 Recente betaalinnovaties 83 3.3.3 Bitcoin, een ontwikkeling buiten de bekende omgeving 84 3.4 Distributie en verwerking van contant geld in beweging 84 3.5 Wat als goed onderpand schaarser wordt? 87
4
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB 91 Kroniek 2013 99
5 Verantwoording 103 5.1 Inleiding 103 5.2 Bereikte resultaten kerntaken DNB 104 5.2.1 Financiële stabiliteit 104 5.2.2 Monetaire taken 106 5.2.3 Betalingsverkeer 107 Box 1 Veiligheid versus toegankelijkheid 108 5.2.4 Toezicht 109 5.2.5 Statistieken 112 5.3 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 112 5.3.1 Stakeholderdialoog 113 5.4 Kostenontwikkeling 114 5.5 Corporate governance en risicobeheersing 116 5.5.1 Corporate governance DNB 116 5.5.2 Risicobeheersing 116 5.6 Financiële uitzettingen 120 5.6.1 Risico’s 120 5.6.2 Monetaire transacties 121 5.6.3 Externe reserves en eurobeleggingen 121 5.6.4 Resultaat 123 5.7 Financiële educatie en technische samenwerking 124 5.7.1 Financiële educatie 124 5.7.2 Technische samenwerking 124 5.8 Bedrijfsvoering 125 5.8.1 Effectiviteit en efficiëntie 125 5.8.2 Medewerkers 126 5.8.3 Compliance en integriteit 129 5.8.4 Milieu 131 5.8.5 Duurzaam inkopen 131 5.8.6 Maatschappelijke betrokkenheid 132
II dnb / Jaarverslag 2013
6 Verslag van de Raad van Commissarissen 137 6.1 Inleiding 137 6.2 Samenstelling, benoemingen 138 6.3 Werkzaamheden 138 6.4 Financiële Commissie 141 6.5 Honorerings- en benoemingscommissie 141 6.6 Toezichtcommissie 141 6.7 Onafhankelijkheidsverklaring 142 6.8 Slotwoord 142
Jaarrekening 143 Balans per 31 december 2013 (voor winstbestemming) 144 Winst- en verliesrekening over 2013 146 Toelichtingen op de balans per 31 december 2013 en de Winst- en verliesrekening over 2013 147 1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling 147 Toelichting op de balans 153 2 3 Toelichting op de Winst- en verliesrekening 178 4 Overige gegevens 188
III dnb / Jaarverslag 2013
Tabellen
1 1.1
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven Professionele vaardigheden in internationaal perspectief 37
3 3.1
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen In Nederland aangetroffen valse eurobiljetten 86
5 Verantwoording 5.1 Kerncijfers DNB 104 5.2 Kosten per hoofdtaak 114 5.3 Financiële uitzettingen, risico en kapitaalbuffers 120 5.4 Uitzettingen uit hoofde van de monetaire transacties (excl. noodliquiditeitssteun, ELA) 122 5.5 Samenstelling van de externe reserves en eurobeleggingsportefeuille 122 5.6 Overzicht van de winst 123
Grafieken
1 Groei en financiële stabiliteit nauw verweven 1.1 Bronnen van bbp-groei 30 1.2 Reëel beschikbaar inkomen huishoudens 31 1.3 Ontwikkeling consumptie van Nederland in internationaal perspectief 32 1.4 Invloed bancair kredietbeleid op zakelijke kredietverlening 33 1.5 Oorzaken aanscherping kredietbeleid mkb 34 1.6 Arbeidsparticipatie Nederland en EU-15 35 1.7 Ontwikkeling investeringsquote Nederlandse bedrijven 36 1.8 Macroprudentiële indicatoren Nederland 41 1.9 Netto kapitaalstromen kern en periferie binnen de EMU 43 1.10 Arbeidskosten per eenheid product eurolanden 44 1.11 Besparingen periferie 45 1.12 Lopende rekening eurolanden 46 1.13 Centralebankbalansen 48 Uiteenlopen van financiële indicatoren tussen eurolanden voor en na de crisis 49 1.14
IV dnb / Jaarverslag 2013
2 Toezicht: werk in uitvoering 2.1 Overheidssteun aan financiële instellingen 59 2.2 Risicopremie bankobligaties uitgegeven in EUR 61 2.3 Overheidssteun als percentage van totale activa (2008-2013) 62 2.4 Ingroei kapitaalbuffer systeemrelevante bank onder Bazel III 64 2.5 Kapitaalpositie Nederlandse bankwezen onder Bazel II en Bazel III 65 2.6 Nieuwe productie individuele levenpolissen 68 2.7 Beleggingen Nederlandse verzekeraars 69 2.8 Ontwikkeling nominale dekkingsgraad pensioenfondsen 71
3 Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen 3.1 Schade bij banken door fraude 80 3.2 Contante en pintransacties 85 3.3 Geldopnames 85 3.4 Aantal gelduitgifteautomaten 85
Figuren
2 Toezicht: werk in uitvoering 2.1 SSM Comprehensive Assessment 58 2.2 Tijdspad Solvency II en risicogebaseerd toezichtkader Nederland 67 2.3 Overzicht maatregelen gericht op gedrag en cultuur sinds 2012 75
3 Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen 3.1 Zelfstandige onderpand transformatie 88 3.2 Onderpandtransformatie via dienstverlener 88
Diagrammen
5 5.1
Verantwoording Belang voor DNB en ervaren door stakeholders 113
V dnb / Jaarverslag 2013
Dit verslag werd afgesloten op 3 maart 2014. Toelichting Het binnenlandse product, waarin grootheden van een aantal tabellen en grafieken zijn uitgedrukt, is het bruto binnenlandse product tegen marktprijzen, tenzij anders aangegeven. Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil; niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd; . = gegevens ontbreken. Afronding Soms kloppen de tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel).
VI dnb / Jaarverslag 2013
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Vlnr: prof. dr. J. Swank, mr. F. Elderson, prof. dr. K.H.W. Knot, mr. A.J. Kellermann, dr. J. Sijbrand
Bij het vaststellen van de jaarrekening 2013 was de samenstelling van Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad van de Nederlandsche Bank als volgt: Directie President: prof. dr. K.H.W. Knot. Directeuren: mw. mr. A.J. Kellermann, dr. J. Sijbrand, mr. F. Elderson en prof. dr. J. Swank. Secretaris van de vennootschap: mw. mr. drs. L.I. van den Broek.
5 dnb / Jaarverslag 2013
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Raad van Commissarissen Voorzitter: prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan (1949, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Waarnemend lid van de Toezichtcommissie. Universiteitshoogleraar Economie en Bedrijfskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Vice-voorzitter: mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen (1961, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2007. (Einde huidige termijn: 2015) Voorzitter van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter Raad van Commissarissen van SHV Holding NV. Secretaris: mr. A.H. van Delden (1941, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. (Einde derde en laatste termijn: 2016) Lid van de Toezichtcommissie. Lid van de Bankraad namens de Raad van Commissarissen sinds 2004. Overige leden: Prof. dr. K.P. Goudswaard (1955, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Financiële Commissie. Lid van de Toezichtcommissie. Hoogleraar Toegepaste economie en bijzonder hoogleraar Sociale zekerheid aan de Universiteit Leiden. Prof. dr. J.A. van Manen (1950, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2011. (Einde huidige termijn: 2015) Voorzitter van de Financiële Commissie. Hoogleraar Corporate Governance aan de Rijksuniversiteit Groningen. Drs. F. Sijbesma (1959, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter Raad van Bestuur van DSM. Mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort (1964, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2010. (Einde huidige termijn: 2014) Voorzitter van de Toezichtcommissie. Hoogleraar Financial law & Governance aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bijzonder hoogleraar Effectenrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Commissaris van overheidswege benoemd: Drs. W.J. Kuijken (1952, Ndl) Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2012. (Einde huidige termijn: 2016) Lid van de Financiële Commissie. Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. (Per 1 januari 2014) Lid van de Bankraad sinds 2012. Deltacommissaris/ABDTOPConsultant
6 dnb / Jaarverslag 2013
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Honorerings- en benoemingscommissie Mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen, voorzitter Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan Drs. F. Sijbesma Drs. W.J. Kuijken (per 1 januari 2014) Financiële Commissie Prof. dr. J.A. van Manen, voorzitter Drs. W.J. Kuijken Prof. dr. K.P. Goudswaard Toezichtcommissie Mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort, voorzitter Mr. A.H. van Delden Prof. dr. K.P. Goudswaard Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan, waarnemend lid Bankraad Voorzitter: prof. dr. A.W.A. Boot Hoogleraar Ondernemingsfinanciering en financiële markten aan de Universiteit van Amsterdam. Leden: Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen. Drs. W.J. Kuijken Commissaris van overheidswege. Drs. Ch.P. Buijink (per 1 juni 2013, opvolger van mr. B. Staal) Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Prof. dr. J.H. Garretsen Hoogleraar economie en decaan aan de Rijksuniversiteit Groningen. A.J.M. Heerts Voorzitter FNV. Mr. drs. M.B.A. Keim RA Voorzitter van het Verbond van Verzekeraars. Mr. M.H.J. Limmen (per 1 januari 2014, opvolger drs. J. Smit) Voorzitter CNV. A.J. Maat Voorzitter LTO Nederland. Dr. C. van der Pol Voorzitter Pensioenfederatie.
7 dnb / Jaarverslag 2013
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
M.A. van Straalen (per 1 september 2013, opvolger van J.H.A.S. Biesheuvel) Voorzitter MKB-Nederland. Drs. R.T.B. Visser Voorzitter MHP. Mr. B.E.M. Wientjes Voorzitter VNO-NCW. Vertegenwoordiger namens het ministerie van Financiën: Prof. dr. J.A. Vijlbrief, Thesaurier-generaal. Mr. B.E.M. Wientjes is per 1 juli 2013 herbenoemd voor een periode van vier jaar. Ondernemingsraad Mw. E van Erp J. de Feijter MBA SMP Mw. L. Galama Mw. S. Hashemi BC Drs. S. Jonk N.C. Kloosterman (voorzitter) Mw. M.M.L. Kraal (voorzitter) J. Meinster J.H. Rijmers Drs. P.P.C.R. Suilen Mw. mr. M. van der Vlugt Mw. I. Voorn BBA Mr. drs. P.A.Wagelmans FRM J. Westerweele MC (vacature) Mw. S. Koentjes (ambtelijk secretaris)
8 dnb / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
Inleiding van de President
Inleiding van de President Dit verslag is uitgebracht in het jaar waarin de Nederlandsche Bank (DNB) 200 jaar bestaat. Al sinds haar oprichting in 1814 vervult DNB de rol van hoedster van financiële stabiliteit. Uiteraard is de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven in de loop der tijd veranderd. Van meet af aan was echter duidelijk dat een dergelijke stabiliteit een onmisbaar ingrediënt is van duurzame welvaart. Een stabiel financieel systeem is immers voorwaardenscheppend voor een evenwichtige economische groei, die weer de middelen genereert die bijvoorbeeld sociale cohesie, een duurzame ontwikkeling en bovendien een langetermijnplanning mogelijk maken. De financiële crisis die de wereld nu ruim vijf jaar geleden heeft getroffen, illustreert deze onderlinge verwevenheden. Deze crisis veroorzaakte op mondiale schaal financiële instabiliteit en het redresseren daarvan gaat gepaard met hoge sociale kosten in de vorm van forse werkloosheid en inkomensverlies. Hierdoor kunnen bestaande maatschappelijke spanningen, bijvoorbeeld die samenhangen met de toegang tot en gebruik van energie en natuurlijke hulpbronnen, verhevigen. Via het vervullen van haar taken draagt DNB bij aan financiële stabiliteit en daarmee aan duurzame welvaart, al 200 jaar. Het verder vergroten van de duurzame welvaart in ons land vereist een nadere beleidsinzet op een aantal belangrijke gebieden. Zo staat de conjuncturele situatie steeds meer toe dat weer wordt overgegaan op een strikte interpretatie van het Nederlandse trendmatige begrotingsbeleid. Een terugkeer naar het zogenoemde behoedzame ramen van de economische groei is daarbij wenselijk. Dit creëert een duidelijker kader voor de wijze waarop de overheid haar balans consolideert en haar financiële weerbaarheid herstelt. Het draagt bij aan bestuurlijke rust en zorgt ervoor dat geen onbetaalde rekeningen worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Veranderingen in onze maatschappij, zoals gewijzigde arbeidspatronen en een vergrijzende samenleving, maken het bovendien belangrijk dat nagedacht wordt over de houdbaarheid van bestaande arrangementen, vooral die op het gebied van pensioenen en gezondheidszorg. De door het kabinet toegezegde fundamentele discussie over ons pensioenstelsel is daarom positief te beoordelen, en ook over de bekostiging van ons zorgstelsel zou een dergelijke discussie moeten worden gevoerd. Hierover later meer. 2013 is het jaar waarin de mondiale economie stabiliseerde, en de conjuncturele lucht aan het einde voorzichtig opklaarde. De intensiteit hiervan was en is verschillend. De Verenigde Staten (VS) lopen voorop, het eurogebied volgt later en binnen het eurogebied is Nederland een conjuncturele laatbloeier. Voor een deel hangt dit samen met de omvang van de geleden verliezen en verschillen in de aard van de problemen. Voor een ander deel houdt het verband met de voortvarendheid waarmee beleidsreacties tot stand zijn gekomen. Beleidsmakers
11 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
hebben maatregelen getroffen om de schade aangericht door de financiële crisis te herstellen. Zo is in Europa met de besluitvorming rond de bankenunie een essentiële stap gezet en zijn ook in Nederland op belangrijke terreinen hervormingen overeengekomen. Maar op tal van terreinen valt nog een hoop werk te verrichten. Mondiaal conjunctuurherstel wint eind 2013 aan kracht In 2013 bedroeg de groei van de wereldeconomie circa 3%, en tegen het einde van dat jaar won de expansie aan kracht. Naar verwachting zal de mondiale conjunctuur geleidelijk verder aantrekken. Omdat het grootste deel van de groeiversnelling voor rekening komt van de ontwikkelde landen, is de motor achter de mondiale groei aan het verschuiven, van de opkomende naar de ontwikkelde landen. Eerstgenoemde zullen overigens met circa 5% in 2014 nog steeds de hoogste groeicijfers tonen. Zo’n verschuiving is opvallend. Het waren namelijk de opkomende economieën die – geholpen door expansief monetair en budgettair beleid – direct na het losbarsten van de crisis de groeimotor van de wereldeconomie vormden. In de VS is de groei in de loop van 2013 aangetrokken. Ook in het Verenigd Koninkrijk, een belangrijke handelspartner van het eurogebied, was sprake van groeiherstel. In Japan werpt de geformuleerde groeistrategie vruchten af. Hoewel de VS bezien over een langere periode een kleiner gewicht hebben gekregen in de wereldeconomie, is het land voor veel landen nog steeds de belangrijkste handelspartner. Ook bevindt het belangrijkste financiële centrum ter wereld zich in de VS en beschikken zij over de internationale reservevaluta. Dankzij deze handels- en financiële kanalen hangt de conjunctuur van de rest van de wereld in belangrijke mate samen met die van de VS. Onder invloed van vorderend balansherstel, voortdurend accommoderend monetair beleid en een afnemend budgettair consolidatietempo zal de economische groei in de VS de komende jaren aantrekken en daarmee een locomotieffunctie vervullen voor de mondiale conjunctuur. Paradoxaal genoeg ligt in deze functie ook een risico voor de wereldeconomie besloten. Naarmate de Amerikaanse economie conjunctureel steviger op de benen komt te staan, zal afbouw van de intensiteit van de onconventionele monetaire stimulus (ook wel tapering genoemd) plaatsvinden. De mate waarin het lukt het stuwmeer aan Amerikaanse liquiditeiten geleidelijk en beheerst te laten leeglopen, met waarschijnlijk een wereldwijde stijging van de kapitaalkosten als gevolg, zal bepalend zijn voor de duurzaamheid van het mondiale groeiherstel. Als dat lukt, zal de invloed van de minder ruime mondiale liquiditeitscondities op de economische groei gecompenseerd kunnen worden door een versnelling van de wereldhandel, veroorzaakt door een aantrekkende mondiale vraag. Opkomende landen kwetsbaar In veel opkomende landen, die het gevoeligst zijn voor de gevolgen van de zogenoemde tapering, zijn de groeiperspectieven vergeleken met de precrisis periode verslechterd. In die periode werd geprofiteerd van een sterke stijging van grondstoffenprijzen, een op export georiënteerd groeimodel, aanhoudend ruim monetair en budgettair beleid en een hoge binnenlandse kredietgroei. Veel van deze factoren keerden zich de afgelopen jaren tegen de economieën van de opkomende landen. Vooral de landen die hun wisselkoers aan de dollar hebben gekoppeld en de landen die in de afgelopen jaren onevenwichtigheden hebben opgebouwd, zijn kwetsbaar. Dat werd zichtbaar toen medio 2013 financiële markten begonnen te anticiperen op een spoedige start van het temperen van de
12 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
liquiditeitsverruiming door de Amerikaanse centrale bank. Landen als Brazilië, India, Indonesië, Zuid-Afrika en Turkije begonnen toen de effecten van de resulterende portefeuilleherschikkingen op hun economieën te voelen. Ruim monetair beleid heeft in deze landen in de afgelopen jaren bijgedragen aan een toename van de kapitaalinstroom en in sommige gevallen aan een grote binnenlandse kredietexpansie en opbouw van een grote buitenlandse schuld, vaak genoteerd in vreemde valuta en met een korte looptijd. Wanneer de tapering leidt tot een onbeheerste correctie van mondiale kapitaalstromen, zal dat in deze kwetsbare landen negatieve gevolgen hebben, niet alleen voor de conjunctuur maar ook voor de financiële stabiliteit. Aan de andere kant kan een beheerste correctie aanleiding zijn voor een groeivertraging die een terugkeer naar meer houdbare niveaus impliceert. Een intensivering van de wereldhandel als gevolg van de aantrekkende conjunctuur in de ontwikkelde landen kan in dat kader behulpzaam zijn. Ook een aanhoudend dynamische Chinese conjunctuur, die voor veel landen in de Aziatische regio en grondstoffenproducerende landen een aanjager van de economische activiteit is, kan bijdragen aan het realiseren van een dergelijke zachte landing. Hetzelfde geldt voor het voeren van een beleid gericht op versterking van de economische structuur en het scheppen van voorwaarden voor duurzame groei. Opkomende economieën worden in toenemende mate geconfronteerd met structurele factoren die hun potentiële groeitempo drukken, zoals een te lage investeringsefficiency, vergrijzing en een minder hoog gemiddeld opleidingsniveau. Vooral in opkomend Azië is de potentiële groei in de afgelopen jaren lager uitgevallen dan eerder werd verwacht. Hoopgevend is dat China een ambitieuze hervormingsagenda heeft geformuleerd. In dat land heeft de eerdere groeistrategie, gebaseerd op een grote investeringsactiviteit, geleid tot onevenwichtigheden en kwetsbaarheden, vooral in en samenhangend met de financiële sector. De hervormingsagenda richt zich op het zodanig herstructureren van de economie dat meer ruimte ontstaat voor consumptieve bestedingen en de dienstensector. Mondiale groei onderhevig aan risico’s Het feit dat de basis voor een mondiaal groeiherstel lijkt te zijn gelegd, betekent niet dat dit herstel bijzonder krachtig en zonder risico’s zal zijn. Daarvoor zijn de onderliggende problemen – in de vorm van een ongezonde financiële situatie van huishoudens, financiële instellingen en overheden en mondiale over liquiditeit – te groot. Naast de hierboven beschreven risico’s rond het beheerst terugbrengen van de mondiale overliquiditeit zullen de noodzakelijke buffer opbouw en schuldvermindering tijd vergen. Bovendien hebben de financiële problemen in veel landen ook de potentiële groei gedrukt. Daarom ligt het niet in de verwachting dat snel teruggekeerd zal worden naar de groeicijfers van vlak voor de kredietcrisis. Duurzame welvaart is gebaat bij een houdbare, stabiele groei en een weerbare financiële sector. Wereldwijd hebben beleidsautoriteiten zich daarvoor ingezet, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid. Die is niet zelden gedefinieerd langs nationale lijnen. Tegelijkertijd heeft de kredietcrisis nogmaals de grote internationale verwevenheid van de delen van de wereld economie aangetoond. Met het uitblijven van protectionistische maatregelen in reactie op de crisis zijn historische lessen in de praktijk gebracht. In december 2013 hebben de lidstaten van de Wereldhandelsorganisatie met succes de onderhandelingen in het kader van de zogenoemde Doha-ronde afgerond. De resulterende multilaterale handelsovereenkomst zal de wereldhandelsgroei ten goede komen. De totstandkoming ervan illustreert ook de kracht van een evenwichtige internationale beleidsafstemming die rekening houdt met externe effecten.
13 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
Het eurogebied: ingezette koers vasthouden Het eurogebied noteerde in de loop van 2013 weer een bescheiden positieve economische groei. De verwachting is dat het conjunctuurbeeld geleidelijk verder zal opklaren. Niettemin blijft de groei gedempt en zal deze – tussen landen, sectoren en bestedingscategorieën – heterogeen zijn, alleen al vanwege verdere balansaanpassingen. Ook in andere opzichten is in een relatief korte tijd veel verbeterd. Europese regeringsleiders besloten tot de oprichting van een bankenunie, waarover later meer. Veel landen consolideerden hun overheids financiën en voerden structurele hervormingen door. Macro-economische onevenwichtigheden namen af, evenals de financiële fragmentatie tussen lidstaten. Relatieve rust keerde terug op de financiële markten. De Ierse en Spaanse aanpassingsprogramma’s konden in december 2013 succesvol worden afgesloten. Voor duurzame rust en groei moeten echter nog de nodige stappen worden gezet, en de verbeterde situatie mag niet leiden tot afzwakking van de hervormingsagenda’s. De meer rooskleurige situatie en het geleidelijk terug kerende vertrouwen zijn immers grotendeels te danken aan verwachtingen die door het eerdere ingrijpen van overheden en centrale banken zijn ingegeven. Een aanhoudende betrokkenheid van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) bij Europese aanpassingsprogramma’s is in dit kader zeker wenselijk; dergelijke betrokkenheid bevordert de objectiviteit, conditionaliteit, expertise en financiering van aanpassingsprogramma’s, en heeft zijn waarde de afgelopen jaren bewezen. Maar de verantwoordelijkheid voor verdergaande hervormingen en structurele verbeteringen ligt in de eerste plaats bij de landen zelf. Het is ook in hun eigen belang. Zorgelijk is dat, hoewel landen met een steunprogramma hier al forse stappen hebben gezet, het hervormingstempo in grote landen als Italië en Frankrijk te wensen over laat. Onevenwichtigheden nemen langzaam af, mede door hervormingen De macro-economische onevenwichtigheden binnen het eurogebied, waarvan de pijnlijke consequenties tijdens de crisis duidelijk zichtbaar werden, zijn geleidelijk aan het afnemen. Ook het noodzakelijke balansherstel in de private en publieke sector komt langzaam van de grond. Budgettaire consolidatie droeg vorig jaar bij aan een reductie van het financieringstekort in het eurogebied. Dit heeft in de meeste landen in de publieke sector nog niet geleid tot een daling van de schuldquotes, mede doordat de recessie de nominale groei van het bruto binnenlands product (bbp) drukt. De private schuld lijkt wel dichtbij het omslagpunt te zitten. In Spanje en Ierland loopt deze al duidelijk terug. Gelet op de omvang van de opgebouwde private en publieke schulden zal het nog meerdere jaren duren voordat deze tot houdbare niveaus zijn teruggebracht. Voor de publieke schuldreductie vormen de gewijzigde Europese begrotings regels, die zijn ingegaan per januari 2013, de leidraad. In de huidige omgeving van hoge schuldniveaus blijven lidstaten kwetsbaar voor onverwachte verschuivingen in marktsentiment. Het is daarom verstandig eventuele groei bevorderende overheidsmaatregelen zo vorm te geven dat ze niet resulteren in een hoger schuldniveau. Zo kan een intensivering van overheidsinvesteringen gecompenseerd worden door uitgavenreducties elders in de begroting. De tekorten op de lopende rekening van kwetsbare lidstaten zijn sterk terug gelopen en soms zelfs omgeslagen in een klein overschot. Gedeeltelijk is dit een gevolg van de zware recessie in deze landen. Maar de concurrentieposities in Spanje, Portugal, Ierland en Griekenland zijn in toenemende mate aan het verbeteren via arbeidskostenmatiging. Ten dele is dit een vrucht die wordt geplukt van de doorgevoerde hervormingen in het loonvormingsraamwerk, met meer ruimte voor decentrale loononderhandelingen. Zo hebben in Spanje
14 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
en Griekenland decentrale akkoorden nu voorrang boven sectorale cao’s; in Portugal en Italië ligt hier nog ruimte voor verbetering. Voor Spanje zou de loonvorming daarnaast baat hebben bij afschaffing van de nog steeds bestaande praktijk van prijsindexatie. De verbetering in de arbeidskosten vertaalt zich echter nog niet overal in lagere afzetprijzen. Verdere stimulering van concurrentie in product- en dienstenmarkten in de gehele Economische en Monetaire Unie (EMU), bijvoorbeeld door minder beperkende regelgeving of barrières voor startende bedrijven, zou hier behulpzaam kunnen zijn. Macro-economische onevenwichtigheden komen voor in de gehele EMU en iedere lidstaat heeft een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de reductie ervan. In het geval van tekortlanden vergroot het wegnemen van onevenwichtigheden eerst en vooral de economische weerbaarheid van die lidstaat zelf, en langs die weg die van de muntunie. In overschotlanden vergroten hervormingen het eigen groeipotentieel en zo dat van de EMU. De hervorming van product- en vooral dienstenmarkten verloopt in het eurogebied duidelijk langzamer dan die van arbeidsmarkten. Dat is reden tot zorg, niet in de laatste plaats omdat het functioneren van deze markten met elkaar samenhangt, en gebrek aan hervorming in de ene markt de effectiviteit van hervormingen in de andere sector beperkt. Met meer concurrentie in product- en dienstenmarkten leidt loonmatiging bovendien tot lagere prijzen en niet slechts tot een herverdeling van arbeid naar kapitaal. De afgelopen jaren is vooral in de zuidelijke lidstaten het fundament gelegd voor een efficiëntere allocatie van en grotere vraag naar arbeid door de versoepeling van de ontslag bescherming. Overigens zou verdere versoepeling van het ontslagrecht voor bestaande contracten in landen als Portugal, Spanje en Italië prioriteit verdienen, evenals een versoepeling voor collectief ontslag in Griekenland en Ierland. Maar voor de effectiviteit van dergelijke hervormingen is niet alleen de ‘de jure’ maar vooral ook de ‘de facto’ invloed van regelgeving van belang. En bij die laatste spelen zaken als bureaucratie, de efficiëntie van de rechterlijke macht, cliëntelisme en – soms – corruptie een belangrijke rol. Zo wijst het meest recente Global Competitiveness Report van het World Economic Forum op de negatieve invloed van bureaucratie in de meeste landen van het eurogebied, en op de aanwezigheid van corruptie in landen als Griekenland en Italië. Ook wordt gewezen op de kwetsbaarheden samenhangend met de inefficiënte rechtbanken in Griekenland, Italië en Portugal. De hervorming van het juridische apparaat in Portugal en Italië is daarom een welkome ontwikkeling. Financiering van de economische activiteit Bij het vergroten van de weerbaarheid van het eurogebied is de financiering van economische activiteit een punt van aandacht. Discussies richten zich vooral op de vraag of de kredietverlening aan de private sector, waarvan de groei in het eurogebied afgezwakt is van 11,7% in 2007 tot -1,0% in 2013, een reflectie is van bedrukte ontwikkelingen aan de vraagzijde of van beperkte financiële middelen in de financiële sector. Deze discussie is eenzijdig, want cruciaal is niet per se de hoeveelheid krediet, maar waar in de economie het krediet belandt. Zo was de kredietgroei in sommige, zuidelijke, delen van het eurogebied voorafgaand aan de crisis vooral gericht op huishoudens en bedrijfstakken gerelateerd aan vastgoed. Daar droeg dit bij aan onevenwichtigheden in de woningmarkt en bouwsector. De krimpende kredietverlening die volgde op de crisis is in deze landen een pijnlijke, maar vanuit houdbaarheidsoverwegingen bezien noodzakelijke ontwikkeling. Tegelijkertijd is duurzaam herstel in de kwetsbare landen van het eurogebied gebaat bij kredietverlening aan bedrijven die internationaal verhandelbare goederen en diensten produceren. Deze kan de noodzakelijke
15 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
aanpassing van de economische structuur versnellen. Punt van zorg is echter dat in delen van de kwetsbare landen de kredietverlening aan deze op verhandelbare goederen georiënteerde sectoren sinds 2008 juist afneemt. Het feit dat vooral jonge en kleine bedrijven in het eurogebied momenteel problemen ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot financiering is eveneens zorgelijk, alleen al omdat innovatieve start-ups ook in deze categorie vallen. Dergelijke bedrijven spelen een grote rol bij het tot stand brengen van toekomstige productiviteitsgroei. Het vergroten van financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld via het verder ontwikkelen van kapitaal- en aandelenmarkten en van durfkapitaal, is mede daarom van belang. De recente studie van de Europese Commissie naar financiering van de Europese economie bevat hierover belangrijke aanbevelingen, ook voor ons land. Daarbij kan worden gedacht aan een betere en meer transparante informatievoorziening ten aanzien van kredietbeoordelingen, aan meer onderhandse leningen en aan het stimuleren van hoogwaardige en eenvoudige securitisaties. De bankenunie Uiteraard speelt het bankwezen een hoofdrol bij de financiering van economische activiteit in het eurogebied. Dat wordt in toenemende mate mogelijk, nu banken beter zijn gekapitaliseerd en de oprichting van de bankenunie de negatieve wisselwerking tussen de solvabiliteit van lidstaten en banken afzwakt. Hierdoor kan het marktvertrouwen in het Europese bankwezen verder toenemen. De bankenunie is een belangrijke structurele hervorming die in een relatief korte tijd in Europa wordt gerealiseerd. De snelheid waarmee de bankenunie tot stand komt, weerspiegelt de druk van financiële markten en de kracht van het draagvlak onder beleidsbepalers over de noodzaak van deze structurele hervorming voor economische voorspoed. Het eerste onderdeel van de bankenunie, dat op 4 november 2014 in werking treedt, is het supranationale toezicht. Hier gaat een uitgebreide doorlichting van de balansen van de grootste banken in het eurogebied aan vooraf. Dit geeft transparantie over de financiële gesteldheid van de onder Europees toezicht gestelde instellingen. De effectiviteit van een dergelijke doorlichting wint aan kracht wanneer heldere en geloofwaardige afspraken worden gemaakt over de concrete invulling van de achtervang, mochten kapitaaltekorten in de doorlichting aan het licht komen. De eindverantwoordelijkheid voor het prudentiële toezicht op alle banken in de betrokken lidstaten komt bij de Europese Centrale Bank (ECB) te liggen, die daarbij nauw zal samenwerken met nationale toezichthouders, waaronder DNB. De wijze waarop de ECB toezicht gaat houden, hangt af van de positie van een bank in het financiële stelsel. In dat kader houdt de ECB direct toezicht op de circa 130 grotere, s ignificante banken via bankspecifieke teams, die gezamenlijk worden bemenst door de ECB en nationale toezichthouders. Op de minder significante banken gaat de ECB indirect toezicht houden en deze veelal kleinere banken blijven onder direct toezicht staan van de nationale toezichthouder. De ECB heeft de mogelijkheid om desgewenst ook op deze instellingen direct toezicht te houden. Het Europees bankentoezicht zal nieuwe toezichtmethoden, -processen en informatiewensen met zich meebrengen, waarbij de ECB de kosten van haar toezichttaak direct gaat doorberekenen aan het bankwezen in de verschillende lidstaten. Het ligt in de rede dat hierdoor het bankentoezicht duurder zal worden. Dit doet niets af aan het aanhoudende streven van DNB om het Nederlandse bankentoezicht zo efficiënt mogelijk in te richten. De bankenunie belegt niet alleen het toezicht op maar ook de afwikkeling van probleembanken op supranationaal niveau. Hiermee is een belangrijke stap gezet. Zonder een adequaat Europees resolutiemechanisme, met eigen financiering,
16 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
blijft de afwikkeling van een bank namelijk afhankelijk van financiering door de nationale sector of overheid. Dan zou de negatieve wisselwerking tussen financiële instellingen en nationale overheden blijven bestaan. Ook kan een conflict met het Europese, dus supranationale, toezicht ontstaan. Europese resolutie beoogt het huidige excessieve niveau van financiële fragmentatie tussen lidstaten in de toekomst te voorkomen en zodoende bij te dragen aan een gelijk speelveld dat past bij een Europese interne markt voor financiële dienstverlening. Door Europese risicodeling kan een Europees resolutiefonds bovendien kleiner zijn dan het totaal van afzonderlijke nationale fondsen. Hoewel bemoedigend, moet worden bedacht dat met de huidige voorstellen rond Europese resolutie de relatie tussen banken en lidstaten in de komende tien jaar slechts geleidelijk, en uiteindelijk niet geheel, wordt doorgesneden. Ook is de achtervang van het Europese resolutiefonds nog niet concreet geregeld. In die zin sluiten het Europese toezicht, resolutie en financiering nog niet voldoende op elkaar aan. Naarmate de risico’s meer nationaal blijven, zullen lidstaten hogere financiële buffers moeten aanhouden en zijn in totaal hogere reserves nodig. Dit is een illustratie van het meer algemene principe dat het vasthouden aan nationale soevereiniteit in een muntunie niet kosteloos is. Het Europese resolutieraamwerk beoogt tegelijkertijd inzet van algemene middelen bij een faillissement van banken te beperken, via de zogenoemde bail-in. Met dit instrument worden bancaire passiva afgeschreven of gecon verteerd naar aandelen als banken (dreigen te) failleren. Aldus wordt de belastingbetaler beschermd. Om dat doel te bereiken, is het wenselijk dat banken een heldere financieringsstructuur opbouwen met een voldoende ruime en expliciete bail-in-laag. Aldus wordt vermogensverschaffers transparantie geboden, wat de geloofwaardigheid van de bail-in vergroot en de onzekerheid rondom mogelijke bail-in reduceert. Ook stelt het markten in staat tot een juiste inschatting te komen van de eigenlijke financieringskosten – dat zijn de kosten ongerekend de impliciete staatssubsidie in de vorm van inzet van publieke middelen. Onconventioneel monetair beleid De besluitvorming rond de bankenunie is ook gunstig vanuit monetair beleidsperspectief. Monetaire autoriteiten hebben een cruciale bijdrage geleverd aan het reduceren van de financiële fragmentatie in het eurogebied, maar het monetaire beleid kan de onderliggende oorzaken ervan, zoals de negatieve wisselwerking tussen lidstaten en banken, niet wegnemen. Zoals veel andere centrale banken, heeft ook de ECB een breed scala aan onconventionele monetaire maatregelen ingezet sinds de start van de krediet- en schuldencrisis. Knelpunten in het monetaire transmissiemechanisme zijn deels ondervangen via een verruiming van de liquiditeitsvoorziening aan banken. Ook is het onderpandraamwerk verruimd om schaarste aan onderpand bij tegenpartijen te reduceren en zijn zogenoemde Outright Monetary Transactions (OMT) aangekondigd om wanordelijke omstandigheden op staatsobligatiemarkten te kunnen ondervangen. Het onconventionele monetaire beleid in het eurogebied is voorts ontlast doordat banken beter gekapitaliseerd zijn, daartoe gestimuleerd door de nieuwe Bazelse toezichteisen. Ook de structurele stappen die zijn gezet ten aanzien van de ontkoppeling van banken en overheden dragen hieraan bij. Het niet overmatig belasten van het onconventionele monetaire beleid is belangrijk. Dit beleid kan namelijk onbedoelde neveneffecten en nieuwe risico’s met zich meebrengen, vooral als het te lang wordt volgehouden. Zo kan een aanhoudend dominante rol van de centrale bank op geld- en kapitaalmarkten leiden tot een verstoring van marktwerking en -discipline. Hernieuwd overmatig
17 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
risicozoekend gedrag bij marktpartijen kan hiervan het gevolg zijn. Een ander risico is dat de afhankelijkheid tussen (centrale) banken en overheden toeneemt, bijvoorbeeld via de grote omvang van de centralebankbalans in het algemeen en van de portefeuille van staatsobligaties op deze balans in het bijzonder. De grote hoeveelheid liquiditeit die de ECB heeft gecreëerd met onconventionele maatregelen vormt op langere termijn een risico voor de prijs- en financiële stabiliteit. Een voortijdige normalisering kan het herstel van de conjunctuur schaden, terwijl een te late exit via overmatige vermogensprijsinflatie aanleiding kan geven tot nieuwe zeepbellen en bijbehorende ontwrichtingen. Overigens zijn sommige negatieve bijwerkingen van de onconventionele maatregelen beperkt door een adequate vormgeving ervan. Door het koppelen van voorwaarden aan de toegang tot ECB-financiering kunnen de juiste prikkels worden gegeven. De uitfasering van onconventionele beleidsmaatregelen moet te zijner tijd geleidelijk plaatsvinden. Ondanks het feit dat de vormgeving van de herfinancieringsfaciliteiten in het eurogebied een min of meer automatische exit vergemakkelijkt, zal deze zorgvuldig dienen te worden gecommuniceerd. Daarbij is het van belang een onderscheid te blijven maken tussen conventionele en onconventionele beleidsmaatregelen. Bij communicatie over de inzet van conventionele beleidsinstrumenten staat de toekomstige ontwikkeling van de inflatie centraal. Het onconventionele beleid richt zich op de werking van het monetaire transmissiemechanisme. Complicerend werkt dat dit transmissie mechanisme evolueert, mede onder invloed van de reacties van de economie op veranderingen in de omgeving. De financiële crisis heeft het financiële landschap en de regelgeving doen veranderen en dat zal weer een effect sorteren op het transmissiemechanisme. Zo zou de kredietverstrekking door banken anders kunnen reageren op veranderingen in de beleidsrente. De Nederlandse economie heeft de weg naar boven hervonden De Nederlandse economie is in de loop van 2013 weer gaan groeien. Onze economie heeft echter een behoorlijke tik gehad van de financiële crisis. Het niveau van het bbp-volume lag eind 2013 nog circa 3% onder het niveau van vlak voor het uitbreken van de kredietcrisis. Bovendien gaat achter het verbeterende macro-economische beeld een behoorlijk uiteenlopende sectorale ontwikkeling schuil. Het is vooral het grootbedrijf waar sprake is van herstel. Het midden- en kleinbedrijf heeft het vooralsnog veel moeilijker. De onderliggende kracht van de Nederlandse economie Voordat sprake is van een robuuste economische ontwikkeling is nog een lange weg af te leggen, waarbij de groei hobbelig en weinig krachtig zal zijn. Maar er is geen reden tot doemdenken. De kwaliteit van onze belangrijkste productiefactor, menselijk kapitaal, is internationaal gezien hoog en dat geldt evenzeer voor het gemiddelde financiële vermogen per Nederlander. Hoewel nog niet terug op het niveau van voor de crisis, behoort het gemiddelde netto financiële vermogen van Nederlandse huishoudens tot het hoogste in de geïndustrialiseerde wereld. Vertrouwenwekkend is verder dat in 2013 diverse partijen verantwoordelijkheid hebben genomen door op belangrijke structureel economische terreinen als de woningmarkt, de pensioenen, de sociale zekerheid en de financiële sector institutionele veranderingen af te spreken. Deze hervormingen beogen de Nederlandse economie flexibeler en daarmee weerbaarder te maken. Hoewel deze hervormingen voor iedereen een combinatie van lusten en lasten betekenen, creëren ze duidelijkheid en hebben ze daarmee het vertrouwen van
18 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
Nederlanders in de economie gestimuleerd. Zo lag eind 2013 het consumentenvertrouwen 24 punten hoger dan het dieptepunt in februari van dat jaar. Het is nu zaak ook de hervormingen die nog niet geheel zijn geïmplementeerd, voortvarend op te pakken. Dat zal discipline vergen, omdat duurzaam economisch herstel ook verder balansherstel vereist. Hoewel bemoedigende stappen zijn gezet, is het zo noodzakelijke proces van balansverkorting in de particuliere en publieke sector namelijk verre van voltooid. Balansherstel heeft tijd nodig, zeker in de huidige kwetsbare conjuncturele situatie. Vergroten duurzame welvaart vereist verdere hervormingen Naast implementatie van overeengekomen hervormingen vereist verder conjunctuurherstel geduld. De beleidsinzet kan het beste worden gericht op het creëren van voorwaarden voor een duurzame welvaart in de periode die aanbreekt nadat de economie de gevolgen van de crisis heeft verwerkt. Daarbij gaat het om het meer robuust maken van de Nederlandse economie. Ten aanzien van de publieke sector zou kritisch moeten worden gekeken naar de samenstelling en het niveau van de overheidsuitgaven. Zo zijn de overheidsbestedingen ongerekend de rente-uitgaven en de – conjunctuurgevoelige – uitgaven aan WW en bijstand tussen 2008 en 2012 met bijna 4% van het bbp toegenomen. Deze stijging is in grote mate veroorzaakt door de zorguitgaven, die ook in internationaal perspectief snel zijn gestegen. Mede daarom bevat het regeerakkoord maatregelen om de groei van de zorguitgaven te beteugelen. De invulling van eventuele verdere maatregelen vergt politieke keuzes. Aangetekend kan worden dat in Nederland de gezondheidszorg voornamelijk collectief wordt gefinancierd. Daardoor bestaan zowel bij zorgvragers als -aanbieders weinig prikkels om zo effectief mogelijk van zorg gebruik te maken. De prikkelwerking voor aanbieders zou kunnen worden verbeterd door de nadruk te leggen op gezondheidsuitkomsten in plaats van op aantallen behandelingen. Bij zorgvragers kunnen eigen bijdragen de kosteneffectiviteit vergroten. Balansherstel bij de overheid is gebaat bij een terugkeer naar een striktere interpretatie van het zogenoemde trendmatige begrotingsbeleid. Hoewel dit beleid in Nederland al sinds 1994 wordt gevoerd, is het de afgelopen jaren door successieve kabinetten herzien op een wijze die niet bijdraagt aan het dempen van de economische cyclus en evenmin aan bestuurlijke rust. Bovendien belemmerden de Europese begrotingsregels, die inmiddels met de inwerking treding van de Wet houdbare overheidsfinanciën per januari 2014 wettelijk voorrang hebben in het nationale begrotingsdebat, de werking van het trendmatige begrotingsbeleid. De verbeterende conjuncturele situatie biedt ruimte voor een hervormd, geïntensiveerd trendmatig begrotingsbeleid. De herintroductie van het zogenoemde behoedzame ramen van de economische groei aan het begin van een kabinetsperiode zou hiervan deel uit moeten maken. Dat geldt mede voor de afspraak om budgettaire meevallers volledig ten goede te laten komen aan het begrotingssaldo. Ook wanneer Europese regels onverhoopt weer mochten gaan knellen en grenzen stellen aan het trendmatige begrotingsbeleid, is er behoefte aan bestuurlijke rust. Deze kan worden gerealiseerd via de invoering van een correctiemechanisme, waarbij bepaalde uitgavenstijgingen en lastenverlichtingen automatisch achterwege blijven indien Europese begrotingsregels dreigen te worden geschonden. Het verder vergroten van het verdienvermogen van de Nederlandse economie is belangrijk om het proces van balansherstel te vergemakkelijken en het hoofd te bieden aan de toenemende vergrijzingslast. Structurele hervormingen zijn nodig, niet in de laatste plaats omdat ons land door een afvlakking van de bevolkings-
19 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
groei te maken krijgt met een neerwaartse druk op de potentiële groeivoet. In Nederland is de afgelopen jaren de arbeidsparticipatie van vrouwen toegenomen, al bevat de deeltijdcomponent nog ruimte voor groei. Recentelijk is ook de participatie in de leeftijdsgroep tussen 55 en 64 jaar fors gestegen, en de geleidelijk stijgende AOW-leeftijd zal hier de komende jaren verder aan bijdragen. Het verminderen van de kosten samenhangend met ontslag van medewerkers in deze leeftijdsgroep, zoals het kabinet van plan is, zal mensen tussen de 55 en 64 jaar een grotere kans geven op de arbeidsmarkt en ook de arbeidsparticipatie kunnen verhogen. Maar deze effecten zijn eindig. Het Nederlandse structurele groeivermogen zal het in toenemende mate moeten hebben van de arbeids productiviteitsontwikkeling. Een hoge arbeidsproductiviteit is vooral gebaat bij goede instituties en een hoge kwaliteit van menselijk kapitaal. Voor een kleine, open economie als de Nederlandse is daarbij de absorptie van andermans kennis en innovaties van groot belang. Nederland scoort op het gebied van onderwijs goed, ruim boven het OESO-gemiddelde. Bovendien, zo blijkt uit OESOonderzoek, zijn de universele professionele vaardigheden van Nederlanders, die naar verwachting de komende decennia belangrijk zijn voor groei en innovatie, uitstekend. Naast meer investeren in menselijk kapitaal, kan ook het doen van investeringen in fysieke kapitaalgoederen bijdragen aan een vergroting van het Nederlandse verdienvermogen. De investeringen van Nederlandse bedrijven zijn sinds de crisis scherp gedaald, en blijven inmiddels ten opzichte van andere Europese landen achter. Wel is het bedrijfsleven meer over de grens gaan investeren, hiertoe gestimuleerd door de grotere mogelijkheden voor het uitbesteden van kapitaalintensieve productieprocessen. Wellicht zijn Nederlandse bedrijven zich de afgelopen jaren relatief sterker gaan richten op het buitenland, door de aanwezigheid van veel multinationals in combinatie met de relatief kleine, open economie. Dit zou mede verklaren waarom er zo’n groot verschil bestaat tussen bedrijven naar grootteklasse. De grotere bedrijven richten zich op de export en hebben relatief gunstige perspectieven. Zij beschikken bovendien over voldoende interne middelen en zijn relatief winstgevend. Het midden- en vooral het kleinbedrijf daarentegen wordt geraakt door de fors afgenomen binnenlandse vraag, beschikt over relatief weinig interne middelen en is minder winstgevend. Uiteraard hangt een deel van de geringe investeringsactiviteit samen met de herstructurering in de vastgoedsector, die sinds 2008 volop gaande is. De aantrekkende transactievolumes op de woningmarkt en de sinds de zomer van 2013 licht stijgende orderportefeuille in de bouw lijken te indiceren dat deze sector inmiddels het dieptepunt achter zich heeft gelaten, en dus steeds minder zal drukken op de investeringsgroei. Overigens impliceert het aantrekken van het aantal verkochte bestaande woningen niet een snelle terugkeer naar de prijsniveaus op de woningmarkt voorafgaand aan de crisis. Dit is realistisch noch wenselijk, omdat houdbare prijzen bij een teruglopende fiscale subsidiëring en een meer beheerste kredietverstrekking op een lager peil liggen. Toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven Toegang tot externe financiering is voor veel bedrijven een belangrijke voorwaarde voor het kunnen verrichten van investeringen. Deze toegang is de afgelopen jaren minder ruim geworden, met name voor bankafhankelijke bedrijven, zoals grote delen van het niet-exporterende deel van het midden- en kleinbedrijf. Uit enquêtes blijkt dat de beperking van het kredietaanbod van banken aan deze bedrijven samenhangt met het door de conjuncturele neergang toegenomen kredietrisico. Daarnaast hangt de verminderde toegang tot bankkrediet samen met de maatregelen die banken hebben moeten nemen in
20 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
het kader van hun onvermijdelijke en noodzakelijke balansherstel. Een gezond bankwezen is aldus de beste voorwaarde voor een gezonde kredietverlening aan het Nederlandse bedrijfsleven. De Nederlandse banken zijn goed op weg te voldoen aan de aangescherpte kapitaal- en liquiditeitsregels gesteld door Bazel III. De sterkere buffers onder Bazel III zullen hun weerbaarheid flink vergroten. De financiële crisis heeft het belang van verbreding van de toegang tot financiering geïllustreerd. Een daarop gericht programma of actieplan, dat de bestaande knelpunten in kaart brengt en mogelijke oplossingen biedt, zou een belangrijke stap zijn. Een dergelijk programma kan mede profiteren van inzichten van recente nationale en internationale studies en zou kunnen leiden tot financieringsvormen die complementair zijn aan het bankkanaal. De in oprichting zijnde Nederlandse investeringsinstelling kan daarbij een faciliterende rol vervullen. Zo hebben (startende) bedrijven met gering eigen vermogen behoefte aan meer risicodragende financiering van durfinvesteerders of het grote publiek (crowdfunding). Daarnaast kan gedacht worden aan een grotere rol voor institutionele beleggers, het meer onderhands plaatsen van emissies, het securitiseren van mkb-leningen, het verstrekken van subsidies en garantstellingen, de opkomst van kredietunies en bovenal, aan het verdiepen van kapitaalmarkten in Europa via harmonisatie van faillissements- en fiscale wetgeving. Uitgangspunt voor deze alternatieven, die overigens geruime tijd nodig hebben om tot wasdom te komen, is een zo groot mogelijke transparantie over de risico’s en waar deze neerslaan. Die risico’s zijn vaak substantieel, zeker wat betreft mkb-leningen, en moeten in de regel door particuliere beleggers en niet door de belastingbetaler worden gedragen. Beleggers moeten daarbij in staat zijn hun eigen afwegingen te maken. Ook hier helpt transparantie van risico’s, bijvoorbeeld door betere databestanden met vergelijkbare financiële informatie op bedrijfsniveau. Financiële weerbaarheid van huishoudens vergroten Vergroten van de financiële weerbaarheid van huishoudens is gebaat bij verkorting van hun balansen. Want hoewel huishoudens per saldo een groot financieel vermogen hebben, houden zij een groot deel daarvan in illiquide vorm aan (zoals de eigen woning en pensioenaanspraken). Bovendien staat tegenover deze bezittingen ook een grote (hypotheek-)schuld. Dat alles maakt huishoudens kwetsbaar wanneer zij financiële tegenvallers moeten opvangen. Het maakt de Nederlandse economie bovendien kwetsbaar voor de wisselwerking tussen de woningmarkt, het bankwezen en het pensioenstelsel, omdat deze de conjunctuurbeweging versterkt en daarmee de onzekerheid vergroot. De wijze waarop balansaanpassing zou moeten worden vormgegeven vereist politieke afwegingen. Omdat het verschillende sectoren raakt, zoals de woningmarkt, de pensioensector en de financiële sector, zal het proces van balansverkorting complex en ingrijpend zijn. Het is daarom raadzaam dit proces geleidelijk te laten verlopen. Hoopgevend is dat op een aantal terreinen reeds politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden, zoals rond de fiscaliteit van het eigen woningbezit en het pensioensparen. De samenhang tussen woninghypotheken en pensioensparen in Nederland is een reflectie van een gemeenschappelijke afhankelijkheid, te weten de fiscale behandeling. De genomen politieke besluiten hebben meer duidelijkheid geboden, en mensen zullen hun gedrag hierop aanpassen. Voor wat betreft de pensioenen zijn de genomen besluiten rond het zogenoemde Witteveenkader een goede, maar slechts een eerste stap. Dit wordt ook door het kabinet geconstateerd. De toegezegde fundamentele discussie rond het Nederlandse pensioenstelsel zou dan ook spoedig moeten worden gestart. In deze fundamentele discussie zou plaats moeten zijn voor de
21 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
gewenste combinatie van omslag- en kapitaaldekkende elementen in een nieuw stelsel. Ook is het van belang om in deze discussie aandacht te besteden aan het gewenste evenwicht tussen variabiliteit van pensioenpremie, -uitkering en -opbouw. Tussen deze elementen bestaat een relatie. Het is niet mogelijk om gelijktijdig stabiliteit in elk van deze drie dimensies te realiseren. Als de wens is om premiestabiliteit te realiseren, dan kan dit worden vormgegeven via variabele pensioenopbouw, variabele pensioenuitkeringen, of een combinatie van beide. Keuzes die hier worden gemaakt hebben ook belangrijke macro-economische implicaties. Een pensioenstelsel dat zo min mogelijk een zelfstandige bron is van conjuncturele schommelingen draagt bijvoorbeeld bij aan het vertrouwen van burgers in de economie. Ook los van de problematiek van de huishoudbalansen is het belangrijk om ons pensioenstelsel aan te passen aan de veranderende maatschappij, waar vergrijzing een steeds belangrijkere rol gaat spelen en arbeidspatronen ingrijpend wijzigen. Dat pleit voor een systeem dat meer differentiatie en dus keuzevrijheid mogelijk maakt. Daarbij is het zaak de sterke elementen van het pensioenstelsel, zoals de prominente rol van kapitaaldekking en het verplichte karakter van pensioensparen, te behouden, solidariteitsvormen transparant te houden en voldoende draagvlak te creëren voor hervormingen. De Nederlandse financiële sector en het toezicht daarop Een duurzame economische groei vereist ook een gezonde financiële sector. In dat kader zijn grote stappen gezet. De internationaal geldende regelgeving is aangescherpt. Voor banken is dit grotendeels gebeurd in de context van het Bazels comité voor bankentoezicht. De vormgeving van het Europese bankentoezicht in het kader van de bankenunie is reeds eerder aan bod gekomen. In het verzekeringstoezicht is eind 2013 een belangrijk Europees akkoord bereikt dat de invoering van Solvency II per 1 januari 2016 dichterbij brengt. De komende periode gaat het om de geleidelijke en beheerste implementatie en zal moeten worden bezien of de nieuwe kaders functioneren zoals bedoeld. Hoewel gelet op de effectiviteit oog moet worden gehouden op mogelijk onbedoelde neveneffecten, moet ook deze structurele hervorming conform afspraak worden geïmplementeerd. Immers, vertrouwensherstel in de financiële sector is een belangrijke voorwaarde voor een robuust conjunctuurherstel, en dit vertrouwensherstel is verbonden met een aanscherping van de regelgeving en toepassing daarvan. Als uitgangspunt voor haar werkzaamheden hanteert DNB een strategische visie op de wijze waarop het toezicht moet worden vormgegeven. Deze Visie op Toezicht wordt elke vier jaar herijkt op basis van nationale en internationale ontwikkelingen. Recent heeft DNB haar Visie op Toezicht 2014-2018 gepresenteerd. Daarin zijn naast de aanbevelingen van verschillende onderzoekscommissies ook de lessen geleerd uit eerdere toezichtervaringen, zoals de Libor-fraude en de nationalisatie van SNS Reaal, verwerkt. In deze visie legt DNB meer nadruk op integriteit en governance van de financiële sector, waaronder het bonusbeleid. Ook werkt deze visie aspecten rond de bankenunie verder uit, evenals de additionele buffereisen die aan banken zijn gesteld. Het verzekeringstoezicht zal al op korte termijn meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend zijn, mede door de toepassing van het theoretische solvabiliteits criterium op middelgrote en grote verzekeraars. Sinds 2010 heeft DNB haar prudentiële toezicht aanzienlijk verscherpt. Zo is een volledig nieuwe top-down methode voor risicoanalyse ingevoerd, wat tot meer discipline en consistentie in het toezichtproces heeft geleid. Deze analyse begint met de vertaling van de macroprudentiële risico’s, zoals gepubliceerd in het
22 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
Overzicht Financiële Stabiliteit, naar het risicoprofiel van de individuele onderneming. Macroprudentiële risico’s kunnen betrekking hebben op de gehele economie of een sector daarvan, maar ook op bedrijfsmodellen, gedrag en cultuur, infrastructuur of ICT. Deze risico’s vormen nu belangrijke input voor het vaststellen van het risicoprofiel van individuele instellingen en daarop te ondernemen actie. Cruciaal onderdeel van deze risicoanalyse door DNB is het beheer van risico’s door instellingen. DNB analyseert deze prudentiële risico’s steeds vaker ook sectorbreed, bijvoorbeeld via thema-onderzoeken naar de effectiviteit van het financieel en operationeel risicobeheer en de interne auditfunctie van instellingen. Via dergelijk thematisch toezicht worden bovendien instellingoverstijgende benchmarks uitgevoerd. In dat kader besteedt de toezichthouder onder meer aandacht aan gedrag en cultuur, bedrijfs modellen, en de strategie van onder toezicht staande instellingen. Op 1 februari 2013 heeft de minister van Financiën, in nauw overleg met DNB, besloten om SNS Reaal te nationaliseren. Nationalisatie dient in een markt economie slechts als uiterste redmiddel te worden ingezet. DNB is daarom tot het uiterste gegaan om te voorkomen dat dit instrument moest worden ingezet. Daartoe zijn vele alternatieven met betrokkenheid van de particuliere sector onderzocht. De hoofddoelstelling van DNB gedurende het gehele traject is altijd het waarborgen van de financiële stabiliteit in Nederland geweest. Die mocht niet in gevaar komen. Pas toen duidelijk werd dat de alternatieven geen soelaas zouden bieden, is gekozen voor de inzet van het instrument van nationalisatie om de financiële stabiliteit in Nederland te waarborgen. Het regelgevende kader voor het pensioentoezicht Als toezichthouder hecht DNB aan een goed en duurzaam pensioenstelsel. Een stelsel waarin pensioenfondsen de ambities neergelegd in de pensioen regeling en de verwachtingen van deelnemers in voldoende mate waarmaken. De herziening van het financieel toetsingskader (FTK) speelt hierin een voorname rol. DNB adviseert het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vormgeving van het toezichtkader en beoordeelt de uitvoerbaarheid van betreffende wetgeving. De herziening van het FTK is een noodzakelijke stap, die dit jaar verder wordt uitgewerkt. Een voortvarende aanpak is daarbij essentieel. Die draagt namelijk bij aan een solide pensioensector en een noodzakelijk herstel van vertrouwen in het stelsel. Op langere termijn vraagt de houdbaarheid van het pensioenstelsel ook om verdergaande aanpassingen, zoals eerder besproken. De vormgeving van het macroprudentiële toezicht Naast gezonde en weerbare financiële instellingen is ook een robuust financieel stelsel essentieel. Per 1 januari 2014 is mede in dat licht het bevorderen van de financiële stabiliteit als taak van DNB verankerd in de Bankwet. Ter vervulling van deze taak heeft DNB via de nieuwe Europese regelgeving voor banken toezicht de beschikking gekregen over macroprudentiële instrumenten. Zo heeft zij de mogelijkheid om banken te verplichten in tijden van snelle kredietgroei een extra kapitaalbuffer aan te leggen, die zij in minder goede tijden mogen aanspreken. De meeste van deze instrumenten zijn gericht op het vergroten van de schokbestendigheid van het financiële stelsel, waarbij ze aangrijpen bij het gedrag van – en de interactie tussen – financiële instellingen. Omdat een rechtstreekse koppeling van instrumenten aan individuele financiële stabiliteitsrisico’s niet mogelijk is, worden deze instrumenten gericht op tussenliggende doelen, zoals het tegengaan van excessieve kredietgroei en overmatige
23 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
looptijdtransformatie. Deze doelen zijn op zich al reden tot ingrijpen en vormen essentiële schakels waarlangs financiële instabiliteit zich verspreidt. DNB zal zoveel mogelijk transparantie betrachten over de inzet van macroprudentiële instrumenten. Aldus draagt transparantie bij aan voorspelbaarheid, wat verwachtingen en daarmee gedrag in de gewenste richting kan beïnvloeden. Daarnaast kan het helpen draagvlak te creëren voor de genomen maatregelen. Transparantie vergroot ook de verantwoording van DNB als macroprudentiële autoriteit. Betalingsverkeer: betrouwbaar en innovatief Centraal onderdeel van het financiële stelsel en belangrijk bij de vormgeving van de samenhang tussen financiële instellingen is het betalingsverkeer. De rol die het betalingsverkeer speelt, blijft vaak onderbelicht, totdat problemen als de DDoS-aanvallen in april 2013 het maatschappelijk belang van een soepel werkende betalingsinfrastructuur illustreren. De DDoS-aanvallen konden relatief snel weer overwonnen worden. Uit het daarop volgende onderzoek van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer is gebleken dat de maatschappelijke organisaties in Nederland de betaalinfrastructuur als robuust beoordelen. Het betalingsverkeer in Nederland is efficiënt en technologisch hoogwaardig. Daarmee is het ook een aantrekkelijk doelwit voor criminele doeleinden. Robuustheid vergt dus voortdurend inspanningen om bedreigingen het hoofd te bieden. Zo zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat voordeel kan worden gehaald uit het kopiëren van betaalpassen, waardoor inmiddels skimmen vrijwel is verdwenen. DNB ziet erop toe dat instellingen adequaat omgaan met ontwikkelingen in het betalingsverkeer en de daarmee samenhangende risico’s, en dat zij passende maatregelen blijven nemen. In dat verband is welkom dat DNB sinds 1 januari 2014 voor het eerst wettelijke bevoegdheden heeft gekregen om ‘betalingsverkeertoezicht’, internationaal bekend onder de term oversight, uit te oefenen op belangrijke spelers in het betalingsverkeer. Onder invloed van de innovatiewedloop veranderen de verschijningsvormen van het misbruik van betalingsverkeer in hoog tempo. Tegelijkertijd geldt dat innovatie de bron is van verdere verbeteringen in het betalingsverkeer waar de maatschappij weer van kan profiteren. Helemaal uitbannen van aanvallen is niet mogelijk, het beheersbaar en behapbaar maken van de gevolgen ervan wel. Een bekend voorbeeld van een innovatie in het betalingsverkeer is de opkomst van een nieuwe, virtuele valuta, de bitcoin. De acceptatie van dit decentrale, op cryptografie gebaseerde systeem is beperkt maar stijgend. De bitcoin is echter geen wettig betaalmiddel en hoeft dus nergens geaccepteerd te worden. Het kan ook niet bogen op de betrouwbaarheid van een wettig betaalmiddel, waarvan de uitgifte gebeurt door een centrale bank en de betrouwbaarheid wordt geschraagd door een publieke achtervang voor het geldscheppende bankwezen. Ook worden slechts weinig prijzen erin uitgedrukt, waardoor de bitcoin nog nauwelijks de functie van rekeneenheid vervult. De prijs van de bitcoin wordt op de markt bepaald en deze bevat ook een liquiditeitspremie. Aldus is deze virtuele valuta gevoelig voor fluctuaties in waarde en liquiditeit. In 2013 fluctueerde de wisselkoers van de bitcoin ten opzichte van bijvoorbeeld de euro dan ook enorm, wat de aantrekkingskracht van de bitcoin als oppotmiddel reduceert. Omdat het bitcoinnetwerk grotendeels anoniem is, is de virtuele valuta aantrekkelijk voor criminele activiteiten. Regulering van de bitcoin is vrijwel onmogelijk. Wel is het belangrijk dat gebruikers de risico’s van (waarde-)verlies onder ogen zien. Al met al is het onzeker in hoeverre het gebruik van de bitcoin een dusdanige vlucht zal nemen dat het op langere termijn kan gaan concurreren met officieel geld.
24 DNB / Jaarverslag 2013
Inleiding van de President
In 2014 zal het nieuwe Europese betalingssysteem SEPA zijn ingevoerd. Dit is een gebeurtenis van historisch belang, omdat na de introductie van de girale euro in 1999 en de chartale euro in 2002 de introductie van SEPA een belangrijke pijler is van een gemeenschappelijke eurobetaalmarkt. Het Europese betalingsverkeer is met de komst van SEPA verder gestandaardiseerd. Overal in Europa zullen mensen en bedrijven op dezelfde manier kunnen betalen en ontvangen. Bij incasso’s en overschrijvingen is geen onderscheid meer tussen nationale en grensoverschrijdende eurobetalingen binnen de EU, en betalen over de grens is niet duurder dan binnenlandse betalingen. Hiervan zullen consumenten voordeel hebben, al zullen zij moeten wennen aan de nieuwe, langere rekeningnummers (IBAN). Consumenten zullen ook profiteren van het feit dat banken nu kunnen concurreren op de gehele Europese betaalmarkt. Dat biedt mogelijkheden om nieuwe, innovatieve betaaldiensten te ontwikkelen die geschikt zijn voor gebruik in het gehele eurogebied. Deze voordelen laten onverlet dat Europese banken en bedrijven veel hebben moeten investeren om SEPA te kunnen implementeren. Nederlandse banken en bedrijven verdienen in dit kader een compliment voor de verrichte inspanningen.
25 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
I Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
1.1 Inleiding Financiële stabiliteit en een robuuste economische ontwikkeling zijn onlos makelijk met elkaar verbonden. Dit is een van de belangrijkste lessen die uit het ontstaan en de nasleep van de kredietcrisis kan worden getrokken. Het vereiste herstel van financiële balansen is inmiddels een eind gevorderd, maar het proces is nog niet voltooid. Gunstig is dat de Nederlandse economie halverwege 2013 de weg omhoog heeft hervonden, al zijn de groeivooruitzichten voor de komende jaren bescheiden. De blik dient daarom nu te worden gericht op het vergroten van het groeivermogen van de Nederlandse economie en het realiseren van een duurzaam herstel van de financiële stabiliteit. Dit hoofdstuk bevat vier capita selecta over belangrijke uitdagingen op dit gebied. Paragraaf 1.2 richt zich op het structurele groeivermogen van de Nederlandse economie. Daarbij staat de vraag centraal wat de mogelijkheden zijn om dit groeivermogen te versterken en wordt ingezoomd op de rol van kredietverlening. Vervolgens komt in paragraaf 1.3 het macroprudentiële beleid van DNB aan bod. Per 1 januari 2014 is het bevorderen van de financiële stabiliteit als DNB-taak verankerd in de Bankwet en het macroprudentiële beleid biedt instrumenten om deze taak uit te voeren. Deze paragraaf bespreekt de operationalisering van het Nederlandse macroprudentiële beleid. Paragraaf 1.4 verbreedt de blik naar de Economische en Monetaire Unie (EMU) en beziet hoe de EMU herstelt van de schuldencrisis. Na de aankondiging van de ECB om onder voorwaarden staatsobligaties van eurolanden te kunnen kopen via Outright Monetary Transactions (OMT’s) en de start van de bankenunie is de rust op de financiële markten voor een belangrijk deel teruggekeerd. Bovendien lopen de financiële ontwikkelingen tussen de eurolanden minder ver uiteen. Duurzame rust vereist echter dat ook de macro-economische onevenwichtigheden in de EMU verder afnemen. Het slot van dit hoofdstuk (paragraaf 1.5) gaat in op het onconventionele monetaire beleid van de ECB, dat aan het herstel van de rust op de financiële markten heeft bijgedragen. Tegenover de voordelen van het onconventionele beleid staan vanwege onbedoelde bijeffecten ook nadelen. Tevens wordt ingegaan op de potentiële negatieve economische effecten van het verlaten van het onconventionele monetaire beleid, de zogenoemde exit. Om deze effecten zoveel mogelijk te voorkomen is een heldere communicatiestrategie cruciaal.
29 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
1.2 Na balansherstel volgt groei
Het economisch herstel heeft te lijden onder de balansversterking die nodig is bij huishoudens, de overheid en financiële instellingen. Onderliggend staat de Nederlandse economie er goed voor. Door te blijven werken aan een gezond bankwezen, te investeren in de beroepsbevolking en de arbeidsmarktinstituties verder te versterken, wordt het structurele groeivermogen vergroot. 1.2.1 Balansproblemen vertragen economisch herstel De Nederlandse economie herstelt trager van de crisis dan andere kernlanden in het eurogebied. De crux zit in de achterblijvende ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen. Het gaat daarbij niet alleen om de particuliere consumptie, maar ook om het achterblijven van (woning)investeringen. Uit grafiek 1.1 volgt dat de particuliere consumptie in Nederland sinds 2009 overwegend een negatieve bijdrage aan de bbp-groei heeft geleverd, terwijl deze in de overige kernlanden van het eurogebied steeds positief is geweest. De belangrijkste verklaring voor de achterblijvende particuliere consumptie is de ontwikkeling van het reëel beschikbare inkomen van huishoudens (zie grafiek 1.2). Sinds de crisis staat deze door diverse factoren extra onder druk. Allereerst is de nominale beloning van werknemers nauwelijks gestegen. Door balansherstel bij de overheid en bij pensioenfondsen is ook de indexering van (pensioen-)uitkeringen beperkt en kregen huishoudens te maken met directe Grafiek 1.1 - Bronnen van bbp-groei Procentuele mutaties en bijdragen in procentpunten
Netto export
Voorraadvorming Bruto (inclusief investeringen statistisch verschil)
Overheids consumptie
Particuliere consumptie
Bbp
Nederland
EU-kern (exclusief Nederland)
3
3
2
2
1
1
0
0
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5 08
09
10
11
12
13
08
09
10
11
12
13
Toelichting: Betreft bruto groeibijdragen, dat wil zeggen dat de totale invoer in mindering is gebracht op de uitvoer. Kern gedefinieerd als: Oostenrijk, België, Duitsland, Finland en Frankrijk. Bron: Europese Commissie, CBS en DNB.
30 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
belasting- en premieverhogingen. Bovendien bleef de inflatie hoog, mede door verhoogde indirecte belastingen. Maar de consumptieve bestedingen hebben eveneens te lijden onder de balansschade bij huishoudens zelf, met name in de vorm van lager gewaardeerd huizenvermogen en daaruit voortvloeiende restschulden. Voorts zijn de individuele besparingen van huishoudens al tien jaar negatief, waardoor de ruimte voor meer consumptie beperkt is. Balansherstel heeft tijd nodig. Een aantal toegesneden maatregelen kan dit aanpassingsproces bevorderen en daarmee de bestedingen na verloop van tijd ondersteunen. Allereerst is het voor huishoudens met een huis dat onder water staat van belang dat banken restschulden kunnen meefinancieren; overheids beleid faciliteert dit. Daarnaast biedt de verlaging van de pensioenopbouw voor zover dit gepaard gaat met lagere pensioenpremies ruimte voor hogere netto lonen. Ook kan een verantwoorde loonstijging in sectoren die er goed voorstaan tot extra financiële ruimte leiden. Verder speelt de wijze waarop de overheid haar balans consolideert een rol. De afgelopen jaren liepen de bruto collectieve uitgaven stevig op, van ruim 45% van het bbp in 2007 naar circa 50% van het bbp in 2013. Om dit te financieren zonder het begrotingstekort te ver te laten oplopen, bleven de collectieve lasten stijgen. Mede hierdoor is het beschikbaar huishoudinkomen afgenomen. Een kritische beschouwing van de omvang en de samenstelling van de collectieve uitgaven is daarom wenselijk. De zorg vormt een belangrijke oorzaak van het oplopen van de collectieve uitgaven. De zorguitgaven stegen van 8,7% van het bbp in 2007 naar 11,0% van het bbp in 2013. In reële termen stegen de zorgkosten in die periode met
Grafiek 1.2 - Reëel beschikbaar inkomen huishoudens Procentuele mutaties en bijdragen in procentpunten
Pensioenpremies (-)
Directe belastingen Inflatie (-) en overige sociale premies (-)
Overig primair inkomen (netto)
Beloning van werknemers
Sociale uitkeringen
Beschikbaar inkomen (netto, reëel)
10
5
0
-5
-10 06
07
08
09
Toelichting: 2013 op basis van de eerste drie kwartalen. Bron: CBS en DNB.
31 DNB / Jaarverslag 2013
10
11
12
13
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
gemiddeld bijna 4% per jaar. Deze sterke stijging legt bloot dat de in Nederland overwegend collectief gefinancierde gezondheidszorg tegen haar grenzen aanloopt. De ‘out of pocket’-bijdragen van huishoudens aan de gebruikte zorg zijn naar verhouding in Nederland uitzonderlijk laag. Door het hoge collectief gefinancierde aandeel van de zorgkosten bestaan in het huidige stelsel bij zowel zorgvragers als -aanbieders onvoldoende prikkels om zo effectief mogelijk van zorg gebruik te maken. Door in de financiering meer nadruk te leggen op gezondheidsuitkomsten in plaats van op aantallen behandelingen kunnen de prikkels voor zorgaanbieders verbeteren. Ook hogere eigen bijdragen kunnen de kosteneffectiviteit vergroten. De oplopende zorgkosten zijn ook direct gelinkt aan de haperende particuliere consumptie. In Nederland is de zogenoemde individuele overheidsconsumptie – collectieve uitgaven die aan individuele personen worden geleverd, zoals zorg en onderwijs – relatief hoog. In andere landen moet voor deze diensten meer uit het beschikbaar inkomen worden betaald. De vergelijking met het eurogebied van de werkelijke individuele consumptie, ofwel de particuliere consumptie vermeerderd met de individuele overheidsconsumptie, valt daardoor aanzienlijk gunstiger uit (zie grafiek 1.3). 1.2.2 Krapte bancaire kredietverlening vraagt om verbreding van de kredietmarkt Sinds 2009 is de bancaire kredietgroei in Nederland sterk gedaald. De hypothecaire kredietverlening aan huishoudens groeit nog maar mondjesmaat, in december 2013 met 0,6% op jaarbasis. Ook de groei van de kredietverlening aan niet-financiële bedrijven is sterk afgenomen en krimpt zelfs sinds juli 2013. De beperkte kredietgroei heeft te maken met een geringere
Grafiek 1.3 - Ontwikkeling consumptie van Nederland in internationaal perspectief Index 2001 = 100; prijzen 2005
Eurogebied
Nederland
Particuliere consumptie
Werkelijke individuele consumptie
114
114
112
112
110
110
108
108
106
106
104
104
102
102 100
100 01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Toelichting: Gecorrigeerd voor de introductie van de ZVW in 2006. Bron: Eurostat en CBS.
32 DNB / Jaarverslag 2013
01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
kredietvraag, zoals gebruikelijk in een recessie, waar deze keer de verslechterde woningmarkt nog bij komt. Maar ook aanbodfactoren spelen een rol (zie box 1.1). Allereerst hebben banken hun kredietvoorwaarden verscherpt vanwege het toegenomen kredietrisico. Vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) is door de recessie verzwakt en kent relatief veel betalingsachterstanden. Voor de hypothecaire kredietverlening speelt bovendien dat banken hun relatief grote uitzettingen willen beperken vanwege het concentratierisico. Ook wordt de hypotheekgroei gedrukt door de aangescherpte regelgeving over aflossings vormen en de maximale hypotheekhoogte ten opzichte van de woningwaarde. Daarnaast heeft de kredietverlening sinds de crisis te lijden onder een aantal specifieke ontwikkelingen bij banken. Allereerst heeft de afhankelijkheid van
Box 1.1 Onderzoek naar aanbodfactoren achter de lagere kredietgroei Onderzoek van DNB onderstreept de rol van aanbodfactoren achter de lagere kredietgroei. De analyse laat zien dat het strengere kredietbeleid van banken – bovenop de afgenomen kredietvraag – de zakelijke kredietgroei naar schatting met 2 tot 4 procentpunt drukt (zie grafiek 1.4; postcrisis hypothetisch scenario). Ook het mkb ondervindt strengere voorwaarden voor bancair krediet, waarbij het toegenomen kredietrisico, de toegang tot marktfinanciering en de kapitaalpositie ook in 2013 voor diverse banken redenen zijn geweest om het kredietbeleid verder aan te scherpen (zie grafiek 1.5). De onderzoeksresultaten wijzen uit dat banken de groei van de totale kredietverlening aan bedrijven hebben beperkt door kredietvoorwaarden aan te scherpen. Hierbij gaat het om strengere onderpandeisen, kleinere leningen en allerlei convenanten die deel uitmaken van het contract. Grafiek 1.4 - Invloed bancair kredietbeleid op zakelijke kredietverlening Jaargroei bancaire kredietverlening aan bedrijven in procenten
Feitelijke groei
Hypothetische groei zonder versoepeling kredietbeleid vanaf 2004
Hypothetische groei zonder verscherping kredietbeleid vanaf 2009
Langjarig gemiddelde sinds 1992
Precrisis hypothetisch scenario
Postcrisis hypothetisch scenario
16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 04
05
06
07
08
09
10
Toelichting: Bewerking van resultaten in DNB Working Paper No. 396. Bron: DNB.
33 DNB / Jaarverslag 2013
11
12
13
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Grafiek 1.5 - Oorzaken aanscherping kredietbeleid mkb Aandeel van de bankensector in procenten; + is strenger
Risicoperceptie
Toegang tot marktfinanciering
Kapitaalpositie
100
100
100
80
80
80
60
60
60
40
40
40
20
20
20
0
0
0
-20
-20
-20
-40
-40
-40
08
09
10
11
12
13
08
09
10
11
12
13
08
09
10
11
12
13
Toelichting: Risicoperceptie duidt op de vooruitzichten voor de desbetreffende bedrijfstak of onderneming. Toegang tot marktfinanciering duidt op de mate waarin een bank in staat is financiering aan te trekken op de financiële markten. Kapitaalpositie duidt op de kosten die verband houden met de kapitaalpositie van de bank. Bron: DNB; Bank Lending Survey.
Ook laat het onderzoek zien dat het (te) soepele kredietbeleid van banken voor de crisis heeft bijgedragen aan de uitbundige kredietgroei destijds (zie grafiek 1.4; precrisis hypothetisch scenario). Indien banken de kredietvoorwaarden vanaf 2004 niet hadden versoepeld, was de kredietgroei in 2006 en 2007 naar schatting 2 tot 6 procentpunt lager uitgevallen. Deze analyse draagt bij aan de onderbouwing voor macroprudentieel beleid in Nederland. DNB heeft dit jaar nieuwe macroprudentiële instrumenten gekregen waarmee overmatige kredietgroei kan worden tegengegaan (in paragraaf 1.3 wordt dieper ingegaan op deze macroprudentiële instrumenten). De crisis heeft zichtbaar gemaakt dat sommige kredieten voor de crisis te soepel werden verstrekt, zoals in de markt voor commercieel onroerend goed. De huidige beperkte groei van de kredietverlening hangt ook samen met de onvermijdelijke schuldafbouw na deze sterke eerdere krediettoename.
marktfinanciering Nederlandse banken vanwege hogere herfinancieringskosten en -risico’s terughoudend gemaakt bij het aangaan van langlopende leningen. Dit speelt met name bij woninghypotheken, maar ook bij bedrijfskredieten, waarvan ruim driekwart van het uitstaande volume bestaat uit leningen met een looptijd langer dan een jaar. Vooral leningen aan het mkb, dat voor zijn financiering relatief sterk afhankelijk is van banken, hebben binnen de portefeuille bedrijfskredieten een relatief lange looptijd. Voorts werken banken aan een versterking van hun balansen. Het beperken van de kredietverlening is een van de wegen om aan de kapitaaleisen te kunnen voldoen. De mate waarin de benodigde balansversterking echter bijdraagt aan de terughoudendheid van banken bij het verlenen van bedrijfskrediet, is onzeker. Een verbreding van de financieringsmarkt is wenselijk om de huidige krapte in de bancaire kredietverlening tegen te gaan en het financiële stelsel op de langere termijn te diversifiëren. Een ruimer financieringsaanbod kan de bancaire afhankelijkheid van het mkb in de komende jaren al enigszins verminderen. De financiering moet het mkb van vreemd, maar ook van eigen vermogen
34 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
kunnen voorzien. Een verbeterde kapitaalpositie verbetert daarbij zowel de financiële positie als de toegang tot bancaire kredietverlening. Alternatieve vormen van financiering, zoals microfinanciering, crowdfunding, kredietunies en durfkapitaal, zijn in opkomst maar blijven voorlopig nichemarkten. Securitisatie van hypothecaire en mkb-leningen op bankbalansen kan evenzeer soelaas bieden. Institutionele beleggers kunnen een bijdrage leveren, bijvoorbeeld via de oprichting van de Nationale Hypotheekinstelling en de Nederlandse Investeringsinstelling, en door vervolg te geven aan recente initiatieven om op het mkb gerichte investeringsfondsen op te richten. Tot slot kunnen financieringsmogelijkheden worden vergroot indien in Europa faillissements- en fiscale wetgeving worden geharmoniseerd, Europese en nationale mkb-steunprogramma’s worden gestroomlijnd en databestanden worden opgericht om inzicht in de kredietkwaliteit van het mkb te verbeteren. Hierdoor kan een bredere kredietmarkt worden ontwikkeld, zoals in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. 1.2.3 Structurele groeivooruitzichten Door een afvlakking van de bevolkingsgroei zal Nederland net als veel andere landen structureel met lagere economische groei te maken krijgen. Voor de maatschappelijke welvaart is niet de totale economische groei, maar de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking van belang. Hiervoor zijn de arbeidsparticipatie, het aantal gewerkte uren en de productiviteit per uur de belangrijkste factoren. De arbeidsparticipatie is in Nederland de afgelopen decennia fors gestegen (zie grafiek 1.6). Eind jaren tachtig was de totale participatie in Nederland nog relatief laag vergeleken met andere Europese landen. Sinds midden jaren
Grafiek 1.6 - Arbeidsparticipatie Nederland en EU-15 Procenten van de potentiële beroepsbevolking
Nederland totaal
Nederland vrouw
Nederland ouderen
EU-15 totaal
EU-15 vrouw
EU-15 ouderen
80 70 60 50 40 30 20 87
90
93
Bron: OESO.
35 DNB / Jaarverslag 2013
96
99
02
05
08
11
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
negentig is de arbeidsparticipatie bovengemiddeld, vooral dankzij de toegenomen deelname van vrouwen aan het arbeidsproces. De participatie van ouderen (55-64) is recentelijk spectaculair gestegen. Dit wordt in de eerste plaats eveneens veroorzaakt door de toegenomen participatie van vrouwen. Daarnaast hebben de aanpak van de WAO-problematiek en de afschaf van de VUT en vroeg pensioenregelingen hun vruchten afgeworpen. De ruimte voor verdere verhoging van de arbeidsparticipatie wordt kleiner, maar er zijn nog wel degelijk verbeteringen mogelijk. De door het kabinet geplande duurverkorting in de WW zal helpen de langdurige werkloosheid verder te beperken. Daarnaast bestaat nog steeds ruimte om meer ouderen aan het werk te houden, ook na de formele pensioendatum. Verder kan de participatie van mensen met een arbeidshandicap worden verbeterd door de geplande hervorming van de Wajong en de sociale werkplaatsvoorziening. Het aantal gewerkte uren per persoon per jaar is de afgelopen decennia gestaag gedaald, van bijna 1.900 in 1970 naar krap 1.400 in 2012. Dit komt met name doordat de vrouwen die in die periode zijn gaan werken overwegend kozen voor deeltijdbanen. Momenteel werkt 62% van de vrouwen in deeltijd, tegen 18% van de mannen. In de OESO is dat gemiddeld slechts 25% respectievelijk 8%. Met stijgende reële inkomens kiest wellicht een groter deel van de beroeps bevolking voor meer privétijd. Het is echter ongewenst wanneer werknemers meer uren willen werken, maar dit niet doen omdat het nauwelijks loont. Zo levert een extra uur werken door de aangepaste vergoedingen voor kinder opvang voor sommige werkenden netto steeds minder op. Het kabinet moet dan ook scherp blijven op het credo ‘meer werken moet lonen’. De Commissie Van Dijkhuizen doet in dit licht een aantal zeer welkome aanbevelingen, zoals een tariefverlaging van de inkomstenbelasting in combinatie met een verbreding van de belastinggrondslagen en een stroomlijning van het toeslagenstelsel. Omdat de structurele groeibijdrage van bovengenoemde factoren beperkt is, zal de economische groei toch vooral moeten komen van de arbeidsproductiviteitsontwikkeling. De drijfveren hiervan zijn echter complex. Allereerst is het belangrijk dat bedrijven investeren in de kapitaalgoederenvoorraad, omdat veel productiviteitsverhogende innovaties in kapitaalgoederen zijn geïncorporeerd. Sinds eind jaren tachtig vertoont de investeringsquote van bedrijven in Nederland evenwel een dalende trend (zie grafiek 1.7). Het is van belang om de factoren die hieraan ten grondslag liggen boven tafel te krijgen. Grafiek 1.7 - Ontwikkeling investeringsquote Nederlandse bedrijven Procenten toegevoegde waarde bedrijven
24 21 18 15 12 1980
1984
1988
Bron: CBS.
36 DNB / Jaarverslag 2013
1992
1996
2000
2004
2008
2012
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Tabel 1.1 - Professionele vaardigheden in internationaal perspectief Score Rekenvaardigheid – jongste cohort Leesvaardigheid – jongste cohort Probleemoplossend vermogen – jongste cohort
Top 3
4
Japan, Finland, Zweden
1
Nederland, Finland, Japan
3
Japan, Finland, Nederland
3
Japan, Finland, Nederland
3
Zweden, Finland, Nederland
4
Zuid-Korea, Finland, Zweden
Toelichting: Score betreft de rangorde van de gemiddelde testscore van de Nederlandse deelnemers in een vergelijking met 23 OESO-landen. Bron: OESO.
Zoals hiervoor besproken is het in ieder geval zaak dat de kredietverlening rendabele investeringen faciliteert. Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor menselijk kapitaal. Een klein land als Nederland heeft de facto een relatief kleine eigen kennisproductie. De absorptie van andermans kennis en innovaties is daarom cruciaal. Leesvaardigheid, Engels, rekenvaardigheid, toegang tot ICT en probleemoplossend vermogen blijken hiervoor essentieel. De kwaliteit van het menselijk kapitaal in Nederland is gelukkig goed op peil. De Nederlandse onderwijsresultaten zijn relatief goed, terwijl de uitgaven aan onderwijs rond het EU-gemiddelde liggen. Engels is in Nederland wijdverspreid. Bovendien blijkt uit recent onderzoek van de OESO dat de professionele vaardigheden die naar verwachting de komende decennia belangrijk zijn voor groei en innovatie in Nederland van zeer hoog niveau zijn (zie tabel 1.1). Dit geldt voor zowel lees- als rekenvaardigheid en voor het vermogen om in een technische omgeving problemen op te lossen. Deze uitkomsten zijn de vruchten van systematische investeringen in de Nederlandse beroepsbevolking. Ook voor de toekomst zijn kennisinvesteringen van groot belang. Daarbij zijn vooral investeringen in de kwaliteit van docenten en in vroegschoolse educatie gericht op het wegwerken van taalachterstanden kansrijk. Verder moet Nederland blijven werken aan arbeidsmarktinstituties die de productiviteitsgroei ondersteunen. Een voorbeeld is het ontslagstelsel. De huidige regels belemmeren de dynamiek op de arbeidsmarkt, vooral van oudere werknemers met een lang dienstverband. Dit kan de arbeidsproductiviteitsgroei drukken. De kabinetsplannen voor een nieuw ontslagstelsel brengen de rechten van verschillende werknemers meer in lijn en zijn daarom een stap in de goede richting.
1.3 Macroprudentieel beleid draagt bij aan een sterk financieel stelsel Een van de taken van DNB is het bevorderen van de financiële stabiliteit. Hiertoe heeft zij dit jaar nieuwe macroprudentiële instrumenten gekregen, die kunnen worden ingezet om de schokbestendigheid van het financiële stelsel te vergroten en kwetsbaarheden tegen te gaan. 1.3.1 Bevordering financiële stabiliteit met ingang van 2014 formele banktaak Een stabiel financieel stelsel is een belangrijke voorwaarde voor sterke en houdbare economische groei. Financiële instellingen en markten spelen een cruciale rol in de financiering van investeringen en de spreiding van risico’s.
37 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Veel van de recente nationale en internationale hervormingen in de financiële sector hebben als doel ervoor te zorgen dat het financiële stelsel deze rol kan blijven vervullen, ook wanneer zich economische of financiële schokken voordoen. Tevens zijn deze hervormingen erop gericht te voorkomen dat het financiële stelsel zelf een bron van risico vormt. In de nieuwe Europese toezichtregelgeving voor banken zijn macroprudentiële beleidsinstrumenten opgenomen die kunnen worden ingezet om de soliditeit van de financiële sector te bevorderen (zie box 1.2). De nationale lidstaten hebben het voortouw bij de inzet van deze instrumenten. Dit sluit aan bij het gegeven dat kwetsbaarheden vaak nationaal van aard zijn. Ook voor DNB ligt hier een prioriteit. Het is daarom belangrijk dat het bevorderen van de financiële stabiliteit per 1 januari 2014 formeel als taak van DNB is verankerd in de Bankwet en in de Wet op het financieel toezicht. Dit biedt DNB een bredere wettelijke basis om actief bij te dragen aan een sterk financieel stelsel. Zo kan DNB op basis van de genoemde Europese wetgeving maatregelen nemen om de schok bestendigheid van banken te vergroten wanneer zij risico’s signaleert voor het financiële stelsel als geheel. 1.3.2 Doelen en instrumenten van macroprudentieel beleid Macroprudentieel beleid is een belangrijk middel om financiële stabiliteit te bevorderen. De nadruk van dit beleid ligt op het bevorderen van de weerbaarheid van de financiële sector door het identificeren en tegengaan van systeemrisico’s, bijvoorbeeld door hogere kapitaalbuffers en beperking van de onderlinge verwevenheid van financiële instellingen. Macroprudentiële instrumenten zijn vooral gericht op het beter beschermen van het financiële stelsel tegen bedreigingen. Dit is in het algemeen een realistischer doel dan het voorkomen of wegnemen van bedreigingen, die DNB vaak nauwelijks kan beïnvloeden. Zo worden financiële ontwikkelingen sterk gedreven door mondiale factoren, waaronder de kapitaalmarktrente en het sentiment op de financiële markten. Bovendien worden stabiliteitsrisico’s vaak gekenmerkt door grote onzekerheid, waardoor ze niet of te laat worden opgemerkt en er niet tijdig maatregelen kunnen worden genomen om ze te mitigeren.
Box 1.2 Overzicht van macroprudentiële instrumenten Europese regelgeving voor banken Extra kapitaalbuffer voor systeemrelevante banken Extra kapitaalbuffer voor niet-cyclische systeemrisico’s Contracyclische kapitaalbuffer in tijden van snelle kredietgroei Aanscherping risicogewichten vastgoeduitzettingen Extra prudentiële eisen voor groepen instellingen met een vergelijkbaar risicoprofiel (Pilaar 2) Strengere nationale eisen op diverse onderdelen (‘flexibility package’): - Eigen vermogen - Grote posten - Liquiditeit - Uitzettingen specifieke sectoren: onroerend goed en financiële instellingen Nationale regelgeving Loan-to-income (LTI-)limieten op woninghypotheken Loan-to-value (LTV-)limieten op woninghypotheken
38 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Een van de macroprudentiële instrumenten is de contracyclische kapitaalbuffer (countercyclical capital buffer - CCB). De CCB grijpt aan bij de kredietverlening. Banken dienen een extra kapitaalbuffer op te bouwen in tijden van relatief hoge kredietgroei. Als er een crisis uitbreekt, kan de buffer worden vrijgegeven, zodat banken deze kunnen gebruiken om verliezen te absorberen. Andere instrumenten grijpen aan bij specifieke omgevingsrisico’s, zoals uitzettingen op hypotheken of commercieel vastgoed, of bij specifieke kenmerken van banken. Zo krijgen banken die als systeemrelevant worden aangemerkt te maken met een extra kapitaalopslag. Box 1.3 gaat dieper in op de werkwijze van een tweetal macro prudentiële instrumenten. 1.3.3 Hoe zet DNB de macroprudentiële instrumenten in? Macroprudentiële instrumenten worden gekoppeld aan tussenliggende doelen. Deze zijn concreter te maken dan de uiteindelijke risico’s en lenen zich daarom goed voor het operationaliseren van beleid gericht op financiële stabiliteit. Een voorbeeld van een tussenliggend doel is het tegengaan van buitensporige
Box 1.3 Macroprudentiële instrumenten in de praktijk: twee voorbeelden Voorbeeld 1: contracyclische kapitaalbuffer (CCB) Instrument: kapitaalopslag tot 2,5% van de risicogewogen balans, of eventueel hoger. Doel: bescherming banken tegen macrorisico’s. Tussenliggend doel: tegengaan risico’s buitensporige kredietgroei. Indicator: afwijking krediet/bbp-ratio van langetermijntrend. Transparantie: - publiceren van de krediet/bbp-indicator, eventuele andere indicatoren en een toelichtende analyse; - vaststellen van buffers volgens richtlijnen die worden ontwikkeld door het Europees Comité voor Systeemrisico’s (European Systemic Risk Board ESRB). Werkwijze: DNB neemt ieder kwartaal een beslissing over activering of aanpassing van de CCB, mede op basis van genoemde indicatoren. Wanneer de CCB is geactiveerd, kan DNB besluiten de buffer te verhogen, af te bouwen of – in een crisis – vrij te geven, zodat banken hiermee verliezen kunnen opvangen. Buitenlandse banken zijn verplicht – tot een niveau van 2,5% – de CCBopslagen die DNB oplegt over te nemen voor kredieten in Nederland. Hiermee wordt het gelijke speelveld tussen binnen- en buitenlandse banken gehandhaafd. Landen zijn vrij om additionele indicatoren te gebruiken, naast de krediet/ bbp-ratio. Zo laten eerdere crises zien dat de opbouw van onevenwichtig heden vaak gepaard gaat met een sterke stijging van onroerendgoedprijzen. Landen die momenteel de CCB hebben geactiveerd – Zwitserland en Noorwegen – onderbouwen dit met verschillende indicatoren naast de krediet/bbp-ratio.
39 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Voorbeeld 2: macroprudentiële instrumenten gericht op vastgoed Instrument: risicogewichten vastgoed, Loan-to-Value (LTV-) en Loan-toIncome (LTI-)limieten. Doel: beschermen banken en consumenten tegen risico’s van huizenmarkt crisis. Tussenliggend doel: tegengaan risico’s buitensporige kredietgroei in de vastgoedsector. Indicator: kredietverlening aan huishoudens in combinatie met een stijging van nominale huizenprijzen, investeringen in vastgoed (in % van het bbp). Transparantie: publiceren van de gebruikte indicatoren en eventuele signaalwaarden. Werkwijze: Wanneer indicatoren wijzen op een kredietgedreven zeepbel op vastgoedmarkten, dient DNB te beoordelen of inzet van instrumenten nodig is, en zo ja, welk instrument het meest geëigend is. Risicogewichten kan DNB zelf aanpassen en zijn vooral effectief in het vergroten van de schokbestendigheid van banken.
kredietgroei, hetgeen kan worden gekoppeld aan instrumenten als de contra cyclische kapitaalbuffer en LTV-limieten. Een ander voorbeeld is het tegengaan van verkeerde prikkels bij financiële instellingen. Dit tussenliggend doel kan worden gekoppeld aan een kapitaalopslag voor systeemrelevante banken en een verplichting om bepaalde risico’s openbaar te maken. Tussenliggende doelen komen veelal voort uit marktfalen en zijn daarmee op zichzelf al een reden voor ingrijpen. Bovendien vormen ze vaak essentiële schakels waarlangs kwetsbaar heden zich in een crisis verspreiden. Een versnelling van de kredietgroei komt stelselmatig naar voren als belangrijke indicator voor de opbouw van onevenwichtigheden. Dit geldt ook voor Nederland, waar een duidelijke samenhang bestaat met de toename van huizenprijzen en ontwikkelingen op de markt voor zakelijk vastgoed (grafiek 1.8). Tussen opeenvolgende pieken en dalen zit ruim twintig jaar, hetgeen strookt met de lengte van de zogeheten financiële cyclus. DNB zal daarom een besluit over het inzetten van macroprudentiële instrumenten mede op deze indicatoren baseren. Macro-economische variabelen, zoals economische groei, werkloosheid en inflatie, presteren doorgaans matig als indicator voor macroprudentiële risico’s. Deze variabelen weerspiegelen dan ook vooral de conjunctuurcyclus, die gemiddeld veel korter is dan de financiële cyclus. Hoewel lidstaten het voortouw hebben bij macroprudentieel beleid, is in veel gevallen Europese afstemming wenselijk. Op die manier kan rekening worden gehouden met grensoverschrijdende effecten. In dat kader is het belangrijk dat landen elkaars maatregelen erkennen en toepassen voor grensoverschrijdende uitzettingen van hun eigen banken. Bij de CCB is deze zogenoemde reciprociteit zelfs verplicht (zie box 1.3). Bovendien kan binnen de bankenunie de ECB macroprudentiële maatregelen die aangrijpen bij banken verder aanscherpen. Hiermee worden zowel op nationaal als Europees niveau prikkels ingebouwd om tijdig in te grijpen. Dit biedt tegenwicht aan de zogenoemde inaction bias:
40 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Grafiek 1.8 - Macroprudentiële indicatoren Nederland Trendafwijking in procentpunten respectievelijk voortschrijdende driejaarsgemiddelden in procentuele mutaties
Trendafwijking krediet/bbp (rechter schaal)
Huizenprijzen
Zakelijk onroerend goed
40
20
30
15
20
10
10
5
0
0
-10
-5
-20
-10 65
75
85
95
05
Toelichting: Trendafwijking krediet/bbp-ratio is berekend op basis van een Hodrick-Prescott filter, met een relatief starre trend. Bron: CBS en DNB.
de inherente neiging om wenselijke maatregelen uit te stellen zolang een crisis nog ver weg lijkt. 1.3.4 Regels, discretie en transparantie Macroprudentieel beleid kan op een van tevoren vastgestelde manier worden gekoppeld aan indicatoren. Dit gaat de eerdergenoemde inaction bias tegen en maakt het beleid transparant en voorspelbaar. Ook wordt het hierdoor makkelijker om te anticiperen op beleidsmaatregelen, hetgeen de effectiviteit van het beleid ten goede komt. Daar staat tegenover dat discretionaire besluit vorming ruimte biedt om in te spelen op ontwikkelingen die niet zijn opgevangen door de indicatoren, bijvoorbeeld in geval van financiële innovaties. Besluitvorming op basis van beperkte discretie, waarbij de autoriteit haar eigen oordeel combineert met vaste principes en indicatoren, lijkt dan ook het meest geschikt voor macroprudentieel beleid. Waar mogelijk kan de autoriteit hierbij gebruikmaken van kwantitatieve signaalwaarden voor de indicatoren. Denkbaar is dat de autoriteit zich committeert om expliciet een besluit te nemen over de inzet van een instrument wanneer één of meerdere indicatoren bepaalde signaalwaarden bereiken. Omdat financiële stabiliteit moeilijk meetbaar is, is verantwoording van de autoriteit sterk afhankelijk van transparantie over het gevoerde beleid. Dit kan door middel van communicatie over het gehanteerde beleidsraamwerk, de waargenomen risico’s en de maatregelen die in dat kader zijn genomen. De afgelopen jaren heeft DNB dit vormgegeven door middel van reguliere publicatie van het Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) en ad hoc-publicaties over specifieke thema’s. In de toekomst zal in deze publicaties nadrukkelijker dan voorheen worden stilgestaan bij de manier waarop DNB invulling geeft aan haar stabiliteitstaak. Daarbij zal bijvoorbeeld worden ingegaan op afwijkingen 41 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
van de trendmatige kredietgroei, ontwikkelingen in vermogensprijzen en op de verwevenheid van financiële instellingen. Minstens tweemaal per jaar zal DNB de belangrijkste systeemrisico’s en de daarop gerichte instrumenten in kaart brengen.
1.4 Hoe de EMU herstelt van de schuldencrisis Na de aankondiging van het OMT-programma en de start van de bankenunie is de rust op de financiële markten in de EMU voor een belangrijk deel teruggekeerd. Duurzame rust vereist echter dat de macro-economische onevenwichtigheden in de EMU verder afnemen. Op dit gebied zijn belangrijke stappen gezet, maar toch blijft nog veel nodig. Uitdaging is om de ingezette koers vol te houden, ook nu de druk van financiële markten afneemt. 1.4.1 Schuldencrisis in nieuwe fase In september 2012 kondigde de ECB haar OMT-programma aan, mede als antwoord op de in de financiële markten ontstane – en destijds door ECB-president Draghi als ‘ongegrond’ bestempelde – twijfels aan de onomkeerbaarheid van de euro. In dezelfde periode maakten Europese regeringsleiders een einde aan de sluimerende onzekerheid over de toekomst van Griekenland in de EMU en besloten zij tot de oprichting van een bankenunie. Sindsdien zijn in korte tijd grote stappen gezet, die tot voor kort ondenkbaar leken. Zo heeft Europa wetgeving ontwikkeld en aangenomen over een gemeenschappelijk Europees bankentoezicht en een Europees afwikkelingsmechanisme voor banken (zie paragraaf 2.2). Na een uitgebreide doorlichting van de balansen van banken wordt de ECB eind 2014 eindverantwoordelijk voor het bankentoezicht in de EMU. Eveneens belangrijk is de (spoedige) oprichting van macroprudentiële autoriteiten in veel lidstaten en de mogelijkheid om dit beleid op Europees niveau te coördineren. In de tussentijd hebben veel landen bovendien belangrijke vorderingen gemaakt op het gebied van budgettaire consolidatie en structurele hervormingen. Door al deze ontwikkelingen is de schuldencrisis in een nieuwe fase beland. De aanpassingen hebben de economische groei op korte termijn weliswaar hard geraakt, maar helpen uiteindelijk om een langdurige economische stagnatie, zoals in Japan na de financiële crisis in de jaren negentig, te voorkomen. Tegelijk blijft er nog veel te doen en mag de verbeterde situatie op de financiële markten niet leiden tot hervormingsmoeheid of afzwakking van bestaande hervormingsagenda’s. 1.4.2 Rust op financiële markten binnen de EMU voor belangrijk deel teruggekeerd Mede dankzij ingrijpen van de ECB is de stress op financiële markten in het eurogebied inmiddels aanzienlijk verminderd. De ECB heeft banken liquiditeit verschaft met een looptijd tot drie jaar, waardoor financiering voor een langere periode is zeker gesteld. Daarnaast maakt de ECB met het OMT-programma steunaankopen van staatsobligaties mogelijk, op voorwaarde dat gesteunde landen zich houden aan een economisch aanpassingsprogramma. Het OMT is nog niet gebruikt, maar dankzij de signaalwerking ervan zijn de rentes op staatobligaties in de kwetsbare landen van het eurogebied wel substantieel gedaald. De daling is het grootste voor Griekenland, Portugal en Ierland, maar ook in Spanje en Italië is de kapitaalmarktrente inmiddels duidelijk lager. Onlangs heeft Ierland het programma van financiële noodhulp beëindigd en is de Ierse overheid weer in staat gebleken zelfstandig financiering aan te trekken.
42 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Grafiek 1.9 - Netto kapitaalstromen kern en periferie binnen de EMU Procenten bbp
Kern
Periferie
18 + is uitstroom
12 6 0 -6 – is instroom
-12 06
07
08
09
10
11
12
13
Toelichting: Cijfers gecorrigeerd voor mutaties in TARGET2-saldi. De kapitaalstromen zijn berekend in procenten van het eigen bbp. Kern gedefinieerd als: Duitsland, Nederland, Finland, België en Frankrijk. Bron: IMF en DNB.
Het Spaanse steunprogramma voor de financiële sector is eveneens afgesloten, terwijl de programma’s voor Portugal en Cyprus volgens schema verlopen. Ook de schadelijke kapitaaluitstroom van de kwetsbare landen naar de kernlanden van het eurogebied is inmiddels omgekeerd (zie grafiek 1.9). Hierdoor zijn de financieringscondities in de kwetsbare landen fors verbeterd en komen banken uit deze landen weer makkelijker aan marktfinanciering. Deze banken worden zo ook minder afhankelijk van het Eurosysteem voor financiering. Dit uit zich in een afname van de saldi in het TARGET2-betalingssysteem met ruim één derde en een gedeeltelijke aflossing van de langdurige leningen van de ECB. De financiële condities in de eurolanden blijven evenwel verschillend. Volledige gelijkschakeling van financiële condities is ook geen doel op zich. Financiële markten zijn na de financiële crisis meer rekening gaan houden met risico’s en dat was ook nodig. Zo blijven kapitaalmarktrentes van landen uiteenlopen door verschillen in economische fundamentele factoren, zoals de relatieve omvang van de overheidsschuld. En de financieringscondities voor banken blijven afhangen van de kwaliteit van hun balansen. Het monetaire beleid kan deze risico’s niet wegnemen, maar kan tijd kopen voor de nodige fundamentele aanpassingen en ervoor zorgen dat financiële markten goed werken bij het inschatten van deze risico’s. 1.4.3 Macro-economische onevenwichtigheden afgenomen De relatieve rust op financiële markten in het afgelopen jaar is alleen duurzaam als lidstaten de macro-economische onevenwichtigheden die zich voor de crisis hebben opgebouwd verder terugdringen. Op dit gebied zijn duidelijk positieve ontwikkelingen zichtbaar, al heeft dit een hoge prijs gehad in termen van economische groei en werkloosheid.
43 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Grafiek 1.10 - Arbeidskosten per eenheid product eurolanden Index 2003 = 100
DE
ES
GR
IT
PT
NL
IE
130 125 120 115 110 105 100 95 03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Bron: Eurostat.
Zo zijn de concurrentieposities van de kwetsbare landen duidelijk aan het verbeteren. De arbeidskosten per eenheid product van Spanje, Portugal, Ierland en Griekenland (zie grafiek 1.10) zijn de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald. Hiermee hebben deze landen een deel van het verlies aan concurrentiekracht sinds de start van de EMU kunnen goedmaken. In een aantal landen is de aanpassing echter mede via een uitzonderlijk sterke daling van de werk gelegenheid verlopen. Naast een conjuncturele component reflecteert deze forse werkgelegenheidsdaling ook een noodzakelijke aanpassing van de sectorstructuur. Daarbij neemt in eerste instantie de werkgelegenheid af in de te groot geworden binnenslands georiënteerde sectoren, zoals de bouwnijverheid. In recente kwartalen is loonmatiging in belangrijke mate gaan bijdragen aan de correctie van de arbeidskosten per eenheid product, hetgeen de verbetering houdbaarder maakt. De verbetering in de arbeidskosten vertaalt zich echter nog niet overal in lagere afzetprijzen. Dit hangt waarschijnlijk samen met gebrekkige concurrentie in product- en dienstenmarkten, bijvoorbeeld ten gevolge van concurrentie beperkende regelgeving of administratieve barrières voor startende bedrijven. Ook komt het balansherstel in de private en publieke sector langzaam maar zeker van de grond (zie grafiek 1.11). Sinds de crisis is vooral de private sector fors meer gaan sparen, getuige de opgelopen netto vorderingensaldi. Ook is er vooruitgang geboekt bij het terugdringen van de overheidstekorten. In de publieke sector heeft dit meestal nog niet geleid tot een daling van de schuldquotes, mede omdat de recessie het nominale bbp heeft verlaagd. De private schuld heeft in de meeste landen echter wel het omslagpunt bereikt en loopt in Spanje en Ierland al duidelijk terug. Ondanks deze positieve ontwikkelingen zal het naar verwachting nog een tijd duren voordat de private en publieke schulden tot een houdbaar niveau zijn teruggebracht.
44 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Grafiek 1.11 - Besparingen periferie Procenten bbp
2007
2009
2012
8 4 0 -4 -8 -12 -16 Overheid
Private sector
Overheid
ES
Private sector
Overheid
GR
IE
Private sector
Overheid IT
Private sector
Overheid
Private sector
PT
Toelichting: Betreft vorderingensaldo. Bron: ECB.
Mede dankzij de hogere besparingen en de verbetering van de concurrentie posities zijn ook de betalingsbalansverhoudingen in het eurogebied evenwichtiger geworden. De lopende-rekeningtekorten in kwetsbare lidstaten zijn sterk verminderd en soms zelfs omgebogen in een klein overschot (zie grafiek 1.12). Het Duitse overschot op de lopende rekening ten opzichte van de overige EMU-landen is eveneens afgenomen: dit specifieke handelsoverschot daalde van ruim 2,5% bbp in 2008 tot ongeveer evenwicht in 2013. Op deze wijze draagt Duitsland bij aan het herstel van evenwichtige betalingsbalansverhoudingen binnen de EMU. De verbetering van de lopende-rekeningsaldi in de kwetsbare landen komt deels door sterk teruggelopen importen als gevolg van de (zware) recessie waar deze landen zich tot voor kort in bevonden. Waarschijnlijk neemt een deel van de verbetering daarom weer af als de economische groei verder aantrekt. Niettemin heeft deze importdaling ook een langdurige component, doordat de vraag in deze landen waarschijnlijk langere tijd onder druk staat van de noodzakelijke verdere balansversterking in de publieke en private sector. Daarnaast profiteert het lopende-rekeningsaldo in vooral Spanje, Portugal en Griekenland sinds een aantal kwartalen ook van een duidelijk aantrekkende exportgroei. 1.4.4 Structurele hervormingen doorgevoerd Op het gebied van structurele hervormingen is duidelijk vooruitgang geboekt. Structurele hervormingen zijn noodzakelijk om het groeipotentieel te verhogen, om de aanpassing van lonen en prijzen te vergemakkelijken en om het proces van balansherstel te faciliteren. De kwetsbare lidstaten hebben de afgelopen jaren veel hervormingen doorgevoerd, vooral de landen met een steunprogramma (Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje). Het hervormingstempo in grote EMU-landen als Italië en Frankrijk laat echter nog te wensen over.
45 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Grafiek 1.12 - Lopende rekening eurolanden Procenten bbp
DE
ES
GR
IT
PT
NL
IE
15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
Bron: Eurostat.
Blijkbaar lukt hervormen vooral onder grote druk van financiële markten dan wel van de conditionaliteit in aanpassingsprogramma’s. De hervormingen hebben zich tot nu toe sterk gericht op de arbeidsmarkt. Zo is in alle zuidelijke lidstaten het loonvormingsraamwerk ingrijpend hervormd, door de mogelijkheden voor decentrale loononderhandelingen te verruimen. In Spanje en Griekenland hebben decentrale akkoorden nu zelfs voorrang boven sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s). Ook hebben enkele zuidelijke lidstaten extra maatregelen getroffen, zoals het beperken van de automatische continuering van clausules uit vervallen cao’s (zoals loonsverhogingen) als geen nieuw akkoord gesloten is. Een ander voorbeeld is het stellen van hogere eisen aan het aantal werknemers en werkgevers dat de tekenende vakbonden en werkgeversorganisaties minimaal moeten vertegenwoordigen voordat een cao algemeen bindend wordt verklaard. Voorts bleven de minimumlonen niet buiten schot; zo heeft Portugal en inmiddels ook Spanje de minimumlonen bevroren en heeft Griekenland de minimumlonen zelfs drastisch verlaagd. Daarnaast is de ontslagbescherming in de zuidelijke lidstaten versoepeld, waardoor in principe de vraag naar arbeid is vergroot en een efficiënte allocatie van arbeid is bevorderd. Een kanttekening hierbij is dat in de praktijk niet alleen de wettelijke ontslagbescherming van belang is, maar ook de interpretatie daarvan door rechters en de efficiëntie van de rechtsgang bij ontslagzaken. Hierdoor wordt de effectiviteit van deze hervormingen pas na enige tijd zichtbaar. Daarnaast blijft in de meeste van deze landen het verschil in ontslagbescherming tussen tijdelijke en vaste contracten groot, hetgeen de doorstroom van tijdelijk naar vast werk belemmert. Met name jongeren ondervinden hier hinder van.
46 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
Een verdere versoepeling van de ontslagbescherming voor vaste contracten blijft daarom een prioriteit. Dit geldt overigens ook voor de meeste kernlanden. Op het gebied van verbeteringen in de werking van product- en dienstenmarkten is duidelijk minder vooruitgang geboekt dan op het gebied van arbeidsmarkten, hoewel in de meeste kwetsbare landen wel enige stappen zijn ondernomen. Toch zijn juist deze hervormingen belangrijk om de potentiële groei te verhogen. Met meer concurrentie in product- en dienstenmarkten leidt loonmatiging tot lagere prijzen en niet slechts tot een herverdeling van arbeid naar kapitaal. Ook in de kernlanden bestaan op dat terrein nog ongewenste rigiditeiten, met name in de dienstenmarkten. Deze ontmoedigen investeringen en drukken daardoor de binnenlandse vraag. Zowel in de kern als in de periferie is op dit vlak een grotere inspanning nodig. Daadkrachtige implementatie van de EU-dienstenrichtlijn is daarom een prioriteit. Voor een soepele werking van de product- en dienstenmarkten is het voorts vereist dat institutionele onvolkomenheden die als informele toetredingsbarrières functioneren, worden verholpen. Zo wijst het Global Competitiveness Report 2013-2014 erop dat een inefficiënte rechtsgang een probleem is in de zuidelijke lidstaten en dat de bedrijven in de meeste lidstaten gebukt gaan onder overmatige regelgeving. Ook op dit gebied zijn overigens positieve ontwikkelingen gaande; zo zijn Portugal en Italië hun juridische apparaat aan het hervormen. 1.4.5 Ingezette koers vasthouden De belangrijkste uitdaging voor de komende tijd is om de ingezette koers te blijven vasthouden. De verbeterde financiële condities en de tekenen van een pril herstel van vertrouwen zijn immers grotendeels te danken aan het eerdere ingrijpen van overheden en centrale banken. Alleen door verder te gaan op de ingeslagen weg zullen de toekomstbestendigheid en de potentiële groei van de muntunie duurzaam worden vergroot. Dit vereist allereerst dat landen zelf de geleverde inspanningen voortzetten. Op Europees niveau is het zaak deze noodzakelijke aanpassingen zoveel mogelijk te blijven stimuleren. Het vernieuwde Europese beleidsraamwerk moet daarom maximaal worden benut. Europa heeft de afgelopen jaren de budgettaire regels aangescherpt en nieuwe regels afgesproken rond macro-economische onevenwichtigheden (de macro-economische onevenwichtighedenprocedure MEOP). Ervaringen met dit raamwerk zijn nog pril. De toepassing ervan kan verbeteren door criteria helderder te definiëren en eenduidiger toe te passen, beleidsaanbevelingen meer te richten op de belangrijkste problemen in landen en door de aandacht voor de implementatie van aanbevelingen te vergroten. In 2014 zal Europa verder praten over de mogelijkheid dat lidstaten onderling contractuele afspraken maken om hervormingen door te voeren, eventueel in ruil voor steun uit een Europees solidariteitsmechanisme. Hiervan moet niet teveel worden verwacht. Door contracten zouden de prikkels tot hervormen iets kunnen toenemen, maar daar staat tegenover dat de belangrijke rol van de Raad van Ministers in plaats van de Commissie het risico vergroot dat landen aanbevelingen afzwakken of niet uitvoeren. Europa zou de afdwingbaarheid van goed begrotings- en structureel beleid bij voorkeur op andere manieren moeten vergroten. Grotere afdwingbaarheid wordt soms gezien als een ongewenste inperking van de nationale beleidsvrijheid. Deze grotere afdwingbaarheid beschermt echter tegen een groter verlies van beleidsvrijheid dat zich voordoet als onevenwichtigheden in EMU-landen te ver oplopen en deze landen zich onder druk van financiële markten moeten aanpassen. Het voorkomen van
47 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
onevenwichtigheden is altijd minder kostbaar dan het corrigeren ervan. Ook omdat financiële markten scherp reageren en soms zelfs doorschieten. Als verdergaande onderlinge afspraken die onevenwichtigheden kunnen voorkomen, kunnen alle EMU-landen hiervan profiteren. Dit geldt ook voor landen die zelf al goed beleid voeren. Zij worden immers zelf minder sterk geraakt door de verdergaande afspraken en ondervinden daarbij minder nadeel van onhoudbare ontwikkelingen in de rest van de EMU. Dit geldt zeker voor Nederland, dat met zijn naar verhouding open economie, grote financiële sector en omvangrijke pensioenvermogen gevoelig is voor financiële schokken in het buitenland. Een eerste mogelijkheid tot grotere afdwingbaarheid van goed beleid is om de bestaande regels scherper en politiek onafhankelijker te handhaven. Dit kan bijvoorbeeld door de rol van de Europese Commissie verder te versterken, met name in de MEOP. Ook zou het bevorderlijk zijn indien de Raad van Ministers in meer stappen van de bestaande procedures via omgekeerde gekwalificeerde meerderheid zou stemmen. Hierdoor wordt het voor de Raad immers minder makkelijk om voorstellen van de Commissie te verwerpen of af te zwakken.
1.5 Risico’s en exit van onconventioneel monetair beleid De verruimende onconventionele monetaire maatregelen van de ECB hebben marktcondities verbeterd en knelpunten in de monetaire transmissie verlicht. De uitdaging is om negatieve bijwerkingen te voorkomen door een geschikte vormgeving en tijdige afbouw van deze verruimende maatregelen (exit). Dit vergt een zorgvuldige communicatie van de centrale banken. De herfinancieringsmaatregelen in het eurogebied zijn zodanig vormgegeven dat een exit uit het onconventionele monetaire beleid gedeeltelijk automatisch zal plaatsvinden. 1.5.1 Gevolgen van onconventioneel monetair beleid Het conventionele beleid in de vorm van een verlaging van de beleidsrente is niet toereikend gebleken om de internationale economie te stabiliseren. Daarom is een breed scala aan onconventionele monetaire maatregelen genomen, met een
Grafiek 1.13 - Centralebankbalansen Procenten bbp
BoE
Fed
ECB
BoJ
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5
0 07
08
Bron: Thomson Financial.
48 DNB / Jaarverslag 2013
09
10
11
12
13
14
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
sterke groei van centralebankbalansen als gevolg (zie grafiek 1.13). Zo heeft de ECB vooral de liquiditeitsvoorziening aan banken sterk verruimd om de knelpunten in de monetaire transmissie te ondervangen. Daartoe is aan banken nagenoeg onbeperkt liquiditeit verstrekt in normale en langlopende herfinancieringsoperaties (VLTRO’s). De ECB heeft daarbij de onderpandeisen voor de liquiditeitsvoorziening versoepeld. Dit om de schaarste van onderpand bij met name de perifere banken te verhelpen en een voldoende omvang van de liquiditeitsvoorziening mogelijk te maken. Verder voorziet het medio 2012 anordelijke aangekondigde OMT-programma erin dat in het geval van w omstandigheden op obligatiemarkten de ECB staatsobligaties kan kopen, mits de overheid van het betreffende land aan bepaalde voorwaarden voldoet en een economisch aanpassingsprogramma doorvoert. De Federal Reserve (Fed) en de Bank of England (BoE) hebben het monetaire beleid verruimd door via niet-gesteriliseerde aankopen van effecten kapitaalmarktrentes te verlagen. De Bank of Japan (BoJ) streeft sinds vorig jaar met een agressief opkoop programma van effecten expliciet naar een inflatie van 2%. De centrale banken beïnvloeden ook de geldmarktcurve met uitspraken over het toekomstige pad van de beleidsrente, de zogenoemde forward guidance. Het onconventionele beleid heeft een aanzienlijke invloed gehad op financiële markten. Zo heeft liquiditeitssteun door centrale banken geldmarktrentes en ook leenrentes verlaagd. Het opkopen van obligaties door de Fed en de BoE heeft kapitaalmarktrentes en risicopremies met tientallen tot meer dan 100 basis punten verlaagd. De verbetering van de marktcondities heeft op korte termijn een (beperkt) positief effect gehad op economische groei. De forward guidance door de Fed heeft tot de beoogde vervlakking van de rentecurve geleid en die door de
Grafiek 1.14 - Uiteenlopen van financiële indicatoren tussen eurolanden voor en na de crisis Mediaan van de absolute afwijking
2004 - juli 2007
januari 2012 juli 2012
Rente op 10-jaars staatsobligaties
april 2013 oktober 2013 TARGET2-balans 14 12 10 8 6 4 2 0
CDS-spreads van banken
Leenrente nietfinanciële bedrijven
Leenrente huishoudens
Depositorente Toelichting: De grafiek toont de mate van financiële fragmentatie in het eurogebied aan de hand van een zestal indicatoren die betrekking hebben op verschillende segmenten van de monetaire transmissie. Per indicator is de mediaan van de absolute afwijking berekend voor de waarde van de indicator per land. Dit is een maatstaf voor onderlinge verschillen die minder gevoelig is voor uitbijters dan de standaarddeviatie. Om de ontwikkeling van de fragmentatie te laten zien is de gemiddelde mediaan van de absolute afwijking voor drie afzonderlijke perioden berekend; de periode voor de crisis (2004-2007) als benchmark, de periode van sterk stijgende financiële stress in de maanden voor de aankondiging van het OMT, en de tweede helft van 2013. Bron: Thomson Financial en ECB.
49 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
ECB heeft de volatiliteit van geldmarktrentes verminderd. In het eurogebied zijn na de aankondiging van het OMT-programma de ingecalculeerde risicopremies voor het uiteenvallen van de monetaire unie verminderd. Dit heeft ervoor gezorgd dat de financiële ontwikkelingen in het bankenlandschap en op de kapitaalmarkten binnen het eurogebied minder uiteenlopen, waardoor het monetaire transmissiekanaal beter functioneert. Grafiek 1.14 laat echter zien dat diverse financiële indicatoren van de landen in het eurogebied nog steeds sterker uiteenlopen dan voor de crisis. Gedeeltelijk liggen hier structurele oorzaken aan ten grondslag, die niet door de centrale bank kunnen worden opgelost. 1.5.2 Onconventioneel beleid gaat gepaard met risico’s Naast voordelen kent het onconventionele monetaire beleid ook risico’s, die voortkomen uit de onbedoelde bijeffecten van het beleid. Daarbij kunnen vier categorieën worden onderscheiden. • Verminderde marktdiscipline. De lage(re) rente vermindert de druk bij banken om balansproblemen aan te pakken en slechte leningen af te schrijven. Deze situatie kan leiden tot misallocatie van krediet. De ruime liquiditeitsvoorziening van de ECB vermindert prikkels voor banken om marktfinanciering aan te trekken. Banken kunnen daardoor afhankelijk blijven van centralebankfinanciering. Tevens houdt dit de versplintering van de interbancaire geldmarkt in het eurogebied in stand. Het onconventionele beleid ondersteunt de doorwerking van het conventionele beleid naar de economie, maar kan de onderliggende, structurele problemen in de economie en het financiële stelsel niet oplossen. Centrale banken kunnen door ruim monetair beleid alleen tijd kopen voor het zoeken naar oplossingen, waarbij conditionaliteit in geval van verdere steun van de centrale bank structurele aanpassingen bij overheden en banken kan afdwingen. • Risico’s voor prijsstabiliteit. Centrale banken verruimen het monetaire beleid mede vanwege de mondiale trend van dalende inflatie. De grote hoeveelheid liquiditeit die centrale banken met onconventionele maatregelen hebben gecreëerd, vormt op de langere termijn echter een opwaarts inflatierisico. Dat geldt temeer als (te) laat wordt begonnen met het afbouwen van de monetaire stimulans. Ook kunnen overmatige prijsstijgingen van vermogenscomponenten, zoals aandelen en onroerend goed, in de hand worden gewerkt. Wanneer zeepbellen op vermogensmarkten vervolgens knappen, ontstaan financiële stabiliteits- en deflatierisico’s. Voor centrale banken ligt de uitdaging aldus bij het tijdig herkennen van deze risico’s en het tijdig aanpassen van het beleid. Daarbij staat het streven naar prijsstabiliteit op middellange termijn voorop. • Afhankelijkheid overheden. Met de grote uitzettingen die centrale banken hebben opgebouwd op hun overheden is de scheidslijn tussen monetair en budgettair beleid dunner geworden. Gedeeltelijk is dit gebeurd door liquiditeitsverstrekking aan banken die dit hebben gebruikt om obligaties van de eigen staat te kopen. Hierdoor zijn banken afhankelijker geworden van de kredietwaardigheid van de nationale overheid. Tegelijkertijd ondergraaft dit de onafhankelijkheid van centrale banken en wordt het risico van monetaire financiering vergroot. Deze risico’s van het onconventionele beleid moeten worden beperkt door met het monetaire beleid binnen de grenzen te blijven van het EU-verdrag, dat monetaire financiering van overheden verbiedt.
50 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
• Financiële onevenwichtigheden. Onconventioneel monetair beleid kan leiden tot hernieuwd overmatig risico-zoekend gedrag van marktpartijen. Door verandering van de relatieve prijzen stimuleert onconventioneel beleid de bereidheid bij marktpartijen om meer in risicovolle activa te investeren op zoek naar een hoger rendement. Dit is in eerste instantie ook de bedoeling, maar het kan gepaard gaan met de opbouw van zeepbellen in activaprijzen als de zoektocht naar rendement doorslaat. De ruime liquiditeit zoekt bijvoorbeeld zijn weg naar opkomende markten, die daarmee gevoeliger zijn geworden voor uitfasering van het ruime (Amerikaanse) monetaire beleid. Om de financiële weerbaarheid van instellingen voor mogelijke marktcorrecties te vergroten, kunnen macroprudentiële maatregelen worden ingezet (zie paragraaf 1.3). 1.5.3 Normalisering van het monetaire beleid Vanwege de bovengenoemde risico’s van het onconventionele monetaire beleid zal op enig moment het monetaire beleid moeten worden genormaliseerd. Een voorwaarde voor normalisering is dat de economie en het bankwezen in voldoende mate en overtuigend van de crisis zijn hersteld. Dit herstel lijkt in landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk vooralsnog duidelijker dan in het eurogebied. Bij de uitfasering van de onconventionele maatregelen moet daarnaast rekening worden gehouden met een aantal andere belangrijke factoren. Zo moet bij de exit onderscheid worden gemaakt tussen conventionele maatregelen (beleidsrente en forward guidance) en onconventionele maatregelen (VLTRO’s, volledige toewijzing bij liquiditeitsaanvragen en verruiming van het onderpandraamwerk). Bij economisch herstel en oplopende risico’s voor prijsstabiliteit moet de monetaire beleidskoers worden verkrapt. Als de financiële sector gezonder wordt en knelpunten in het transmissiemechanisme verminderen, kunnen de liquiditeitsverruimende maatregelen worden afgebouwd en kan de lijst van beleenbaar onderpand worden ingekort. Uitfasering van onconventionele maatregelen hangt mede af van de gebruikte instrumenten. Bij herstel van interbancaire activiteit en financieringsmarkten neemt de behoefte aan voorzorg liquiditeit af, lossen banken af op de langlopende herfinancieringsoperaties en krimpt het liquiditeitsoverschot. Het ontwerp van de VLTRO’s voorziet aldus reeds gedeeltelijk in een geleidelijke en automatische exit uit het onconventionele beleid in het eurogebied. Dit vergemakkelijkt (de communicatie over) de exit. Het beleid van volledige toewijzing van centralebankfinanciering en het uitgebreide onderpandraamwerk vergen echter een actieve exit, waarbij besloten moet worden welke activa niet langer beleenbaar zijn. De timing van de exit wordt bepaald door de inflatievooruitzichten en de voortgang bij het oplossen van de knelpunten in het transmissiemechanisme. Hierover bestaat vooral in het eurogebied onzekerheid, omdat het economische herstel nog pril is en het eurogebied een periode doormaakt van lage inflatie, die onder de prijsstabiliteitsdoelstelling van de ECB ligt. Ook staat de soliditeit van het financiële systeem pas buiten kijf na de Comprehensive Assessment van bankbalansen (zie paragraaf 2.2.1). Een premature exit kan het herstel schaden, terwijl een te late exit de opmaat kan vormen voor nieuwe financiële onevenwichtigheden. Als het monetaire beleid te lang te ruim blijft, worden de risico’s zoals hierboven genoemd immers steeds manifester. De wisselwerking tussen de reële en de financiële sfeer beperkt de manoeuvreerruimte voor de ECB. Zo kan een voortijdige verkrapping van het monetaire beleid bankbalansen dusdanig negatief beïnvloeden, dat de financiële stabiliteit opnieuw in gevaar
51 DNB / Jaarverslag 2013
Groei en financiële stabiliteit nauw verweven
komt. De komst van de bankenunie zal de manoeuvreerruimte vergroten, omdat deze bijdraagt aan een robuustere bankensector. Het is voorts van belang dat de exit geleidelijk wordt ingezet. Voor het bepalen van het tempo van de exit wordt afgegaan op verschillende indicatoren. Omdat de condities die na de crisis als ‘normaal’ gelden anders zijn dan die voor de crisis, zijn sommige traditionele indicatoren minder betrouwbaar voor het signaleren van het wenselijke exitpad. Er bestaat bijvoorbeeld veel onzekerheid over de potentiële groei van de economie en het niveau van de neutrale rente. Een geleidelijk exit ondersteunt het herstel van het marktfunctioneren en biedt ruimte om de effecten nauwlettend te monitoren. De condities die als ‘normaal’ gelden na de crisis bepalen behalve het tempo van de exit ook de manier waarop het monetaire beleid na de crisis zal worden geïmplementeerd. Het is onduidelijk of volledig wordt teruggekeerd naar het raamwerk zoals dat bestond voor de crisis. De crisis en (aanstaande) veranderingen in financiële regelgeving op het gebied van kapitaal- en liquiditeitseisen hebben immers invloed op het functioneren van banken en markten, en daarmee op de monetaire transmissie. Zo roept de verschuiving van handelsactiviteit naar de gedekte geldmarkt de vraag op of het monetair beleid nog steeds zal moeten sturen op rentes in de ongedekte geldmarkt. Mogelijk vergen dergelijke ontwikkelingen een aanpassing van het monetaire gereedschap, waarbij ervaringen met nieuwe instrumenten – opgedaan in de crisis – nuttig zijn. Bovendien richt ook de ECB zich in toenemende mate op financiële stabiliteit, waarbij nieuwe macroprudentiële instrumenten worden ingezet. Ook dit heeft implicaties voor het monetaire beleid, omdat macroprudentiële maatregelen via de invloed op financiële instellingen en markten ook de monetaire transmissiekanalen beïnvloeden. De risico’s die gepaard gaan met een exit kunnen worden beperkt door de markten hierop tijdig voor te bereiden. Een belangrijk onderdeel van die voorbereiding is een zorgvuldige communicatiestrategie. Immers, een dergelijke communicatie kan eraan bijdragen dat de volatiliteit op financiële markten na het afbouwen van de verruimende maatregelen beperkt blijft.
52 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Toezicht: werk in uitvoering
2 Toezicht: werk in uitvoering
2.1 Inleiding De financiële sector maakt een grootscheepse verandering door in reactie op de crisis. Meer dan vijf jaar later kan worden geconstateerd dat het einde van dit proces in zicht komt. De noodzakelijke transitie is in meerdere opzichten goed onderweg, zoals bij de versterking van buffers en de afbouw van risicovolle activiteiten door banken. Ook voor het toezicht hebben de ervaringen uit de crisis een uitgebreide veranderagenda opgeleverd, waarvan de eerste resultaten zichtbaar worden maar de uitvoering nog volop in gang is. Dit hoofdstuk behandelt aan de hand van een aantal capita selecta de stand van zaken bij de voornaamste uitdagingen in het toezicht. Daarbij wordt vooral ingegaan op ontwikkelingen die de komende jaren voor ons liggen, en in mindere mate teruggeblikt op de toezichtinspanningen in het verslagjaar. Een uitgebreide terugblik op en verantwoording van de toezichtactiviteiten van DNB in 2013 is te vinden in de ZBO-verantwoording 2013, die tegelijkertijd met dit jaarverslag wordt gepubliceerd. Paragraaf 2.2 van dit hoofdstuk gaat in op de ontwikkelingen rond de Europese bankenunie. Als onderdeel van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism - SSM) wordt de Europese Centrale Bank (ECB) per 4 november 2014 eindverantwoordelijk voor het prudentieel bankentoezicht in het eurogebied. Ook de afwikkeling van falende banken (resolutie) en vangnetten worden in de bankenunie supranationaal belegd via het gemeenschappelijke resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM) en het Europees resolutiefonds (Single Resolution Fund – SRF). Voor het zover is, moet echter nog het nodige werk worden verzet. Paragraaf 2.3 gaat in op de veranderingen in de toezichtkaders voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Nederlandse banken moeten per 2019 volledig voldoen aan Bazel III en bijbehorende Europese regelgeving. Voor Nederlandse verzekeraars komt Solvency II steeds dichterbij, terwijl op nationaal niveau het zogenoemde theoretisch solvabiliteitscriterium (TSC) is geïmplementeerd. Tegelijkertijd wordt het komende jaar verder gewerkt aan een nieuw financieel toetsingskader (FTK) voor Nederlandse pensioenfondsen. Paragraaf 2.4 gaat in op de ontwikkelingen in het prudentiële toezicht zelf, waaronder het integriteitstoezicht, de kwaliteit van het toezicht en de meting daarvan. De gebeurtenissen rond SNS Property Finance en de vaststelling van Libor-tarieven hebben het belang van integriteitstoezicht nogmaals onderstreept. Een versterkte positie voor het integriteitstoezicht is ook één van de vier centrale aanbevelingen in de nieuwe Visie op Toezicht 2014-2018. Daarnaast is het belang van effectmeting in het toezicht toegenomen. DNB heeft daarom KPI’s opgesteld voor de in 2012 geformuleerde toezichtambities. Een eerste meting heeft in 2012
55 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
plaats gevonden, waarna in 2013 het proces van meten en rapporteren verder is aangescherpt (zie voor deze resultaten de ZBO-verantwoording 2013). Met het oog op de verantwoording en continue verbetering van toezicht zal DNB deze ambities en KPI’s het komende jaar verder verankeren in de toezichtpraktijk.
2.2 Europese bankenunie 2.2.1 Europees bankentoezicht Gemeenschappelijk bankentoezicht is een verbetering waar DNB al jaren voor pleit. Het SSM draagt als bouwsteen van de bankenunie bij aan het doorbreken van de negatieve wisselwerking tussen lidstaten en het nationale bankwezen. Supranationaal toezicht sluit beter aan bij het internationale karakter van het bankwezen in het algemeen, en het Nederlandse bankwezen in het bijzonder. Vanaf 4 november 2014 is de ECB eindverantwoordelijk voor het prudentieel bankentoezicht in het eurogebied. Hiertoe trekt de ECB ongeveer achthonderd toezichthouders aan, die nauw zullen samenwerken met nationale collega’s, waaronder die van DNB. Het SSM is geen kostenefficiencyoperatie: banken toezicht wordt duurder. Een ordelijke overgang naar het SSM heeft voor DNB topprioriteit in 2014. Met het SSM krijgt Europa supranationaal bankentoezicht, een institutionele verbeterslag waar DNB al jaren voorstander van is. De bankenunie betreft niet alleen toezicht, maar ook de afwikkeling van banken (Single Resolution Mechanism - SRM) en vangnetten (Single Resolution Fund – SRF) op supra nationaal niveau. De toezichtpijler SSM treedt op 4 november 2014 als eerste in werking. De geografische reikwijdte van het SSM is primair het eurogebied, maar ook lidstaten buiten het eurogebied kunnen participeren. De laatste signalen uit Brussel zijn dat de resolutiepijler van de bankenunie, het SRM, mogelijk niet veel later dan het SSM in werking treedt. Dat is goed nieuws, want een effectieve bankenunie heeft ten minste toezicht én resolutie nodig. Wanneer toezicht supranationaal is georganiseerd, terwijl resolutie nationaal blijft, ontstaan immers belangenconflicten die de effectiviteit van het toezicht kunnen ondermijnen. De toezichtbeslissing, bijvoorbeeld om een bank af te wikkelen, wordt dan namelijk op centraal niveau genomen, terwijl de rekening van een dergelijke beslissing op nationaal niveau moet worden betaald. Zoveel mogelijk gelijktijdige inrichting vermindert de risico’s voor de belastingbetaler, omdat het SRM door vroegtijdig ingrijpen een afwenteling via Europese financieringsmechanismen voorkomt. De derde en laatste pijler van de bankenunie wordt gevormd door een Europees depositogarantiestelsel (DGS). Afgezien van een verdere harmonisatie van nationale depositogarantiestelsels bestaat voor een Europees DGS nog geen concreet voorstel. Dit wordt voorlopig ook niet verwacht. Primair doel van de bankenunie is de negatieve wisselwerking tussen lidstaten en banken op nationaal niveau te doorbreken. Enkele lidstaten zijn tijdens de crisis in grote moeilijkheden gekomen door problemen in het nationale bankwezen, en vice versa. Deze nationale dynamiek wordt doorbroken door het toezicht op en de resolutie (inclusief de financiering) van banken te centraliseren. Daarnaast draagt de bankenunie bij aan een gelijker speelveld voor het bankwezen: het bankentoezicht wordt uniformer, met minder mogelijkheden tot nationale opties en beslissingen. Dat laatste zal bijdragen aan het markt vertrouwen in het Europese bankwezen. Het SSM is geen ‘Alleingang’ van de ECB, maar juist een nauwe samenwerking tussen de ECB en de nationaal bevoegde autoriteiten (National Competent
56 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Authorities - NCA’s). De ECB heeft in het SSM wel de leiding, wat strookt met haar eindverantwoordelijkheid voor het prudentieel bankentoezicht op álle banken in het eurogebied. Financiële toezichttaken anders dan prudentieel toezicht op banken vallen buiten het mandaat van het SSM en blijven nationaal georganiseerd. Voorbeelden hiervan zijn gedragstoezicht, integriteitstoezicht en het prudentieel toezicht op pensioenfondsen en verzekeraars. In het SSM bestaat een belangrijk onderscheid tussen significante en mindersignificante banken. Of een bank(groep) wel of niet als significant wordt aangemerkt, hangt onder andere af van de totale waarde van haar activa (grenswaarde EUR 30 miljard), en het belang voor de lokale economie (balansgrenswaarden EUR 5 miljard en 20% bbp); met als minimum in ieder geval de grootste drie banken in iedere deelnemende lidstaat. Daarnaast gaat de ECB direct toezicht houden op de banken die rechtstreeks steun (hebben) ontvangen van de Europese Financiële Stabiliteitsfaciliteit (EFSF) of het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Van de ruim 3.000 banken in het eurogebied zijn momenteel 124 instellingen op basis van bovenstaande definitie als significant bestempeld (geconsolideerde cijfers). Deze groep banken is goed voor ruim 85% van de geconsolideerde bancaire activa in het eurogebied. Op de voorlopige lijst van significante banken staan zeven Nederlandse instellingen: ING Bank, Rabobank, ABN AMRO Bank, SNS Bank, Nederlandse Waterschapsbank, Bank Nederlandse Gemeenten en Royal Bank of Scotland NV. Samen vertegen woordigen deze banken bijna 90% van de activa van het Nederlandse bankwezen. De ECB gaat direct toezicht houden op de significante banken via zogenoemde Joint Supervisory Teams (JST’s). De JST’s zijn bankspecifieke accountteams van ECB- en NCA-medewerkers onder leiding van een JST-coördinator van de ECB. Qua capaciteit is vanuit de ECB ruim 400 fte toezichtformatie te verdelen over de naar verwachting circa 120 JST’s. Door de directe betrokkenheid van NCAmedewerkers in de JST’s blijft benutting van lokale kennis en expertise geborgd. Op de minder significante banken gaat de ECB indirect toezicht houden. Deze banken blijven onder direct toezicht van de NCA’s, maar de ECB kan te allen tijde het toezicht bijsturen dan wel naar zich toetrekken. In dit kader zullen de NCA’s aan de ECB rapporteren over de wijze van toezichthouden en de genomen besluiten. Voor het indirect toezicht heeft de ECB circa 80 fte beschikbaar. Naast instellingspecifiek toezicht voorziet het SSM ook in toezicht over de instellingen heen, vormgegeven door een omvangrijk directoraat voor horizontaal toezicht met functies als kwaliteitsbewaking, markttoetreding, interventie & handhaving, en on-site-toezicht. DNB kent de meeste van deze horizontale functies ook, maar waar het SSM een separate on-site-toezichtfunctie onderscheidt, heeft DNB deze functie geïntegreerd in het accounttoezicht. DNB kent overigens aanvullende horizontale functies die voorlopig niet vertegenwoordigd zijn in het SSM, zoals ICT-toezicht en toezicht op gedrag en cultuur. Verder brengt het SSM nieuwe toezichtmethoden en -processen met zich mee. Zo heeft het SSM een toezichtmethodologie ontwikkeld (Risk Assessment System - RAS) die DNB’s risicobeoordelingsmethodologie FOCUS! in het bankentoezicht zal vervangen. De nieuwe methoden gaan in alle SSM-lidstaten en voor elke bank gelden. De oprichting van het SSM heeft grote gevolgen voor DNB en de transitie wordt intensief. In het bankentoezicht zijn de wijzigingen het grootst. Voor de significante banken zullen de JST’s moeten worden bemenst. Het toezicht op de minder-significante banken moet volgens SSM-normen gaan plaatsvinden.
57 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
De on-site-toezichtfunctie zal daardoor meer apart komen te staan van het accounttoezicht. Ook buiten het bankentoezicht krijgt DNB te maken met veranderingen. Denk daarbij aan de samenwerking met het verzekerings- en pensioentoezicht, financiële stabiliteit (macro-microkoppeling), de interne governance van DNB en de samenwerking tussen NCA’s en de ECB op beleidsvlak. Tegelijkertijd vindt de zogenoemde uitgebreide beoordeling (Comprehensive Assessment - CA) van significante banken plaats. Dit uitvoerige balansonderzoek is inmiddels gestart, ook voor de zeven Nederlandse banken. De balansbeoor deling kent drie onderdelen: (1) een toezichtbeoordeling met behulp van RAS, (2) een activakwaliteitsbeoordeling (Asset Quality Review - AQR), en (3) een gezamenlijke stresstest van de Europese Bankautoriteit (European Banking Authority – EBA) en de ECB (zie figuur 2.1). Om het vertrouwen in de Europese bankensector te herstellen dient de Comprehensive Assessment voldoende streng te zijn en bovendien transparant qua proces en methodologie. Gedurende het transitiejaar 2014 heeft de Comprehensive Assessment grote prioriteit. Gelet op de korte tijdslijnen, de benodigde specifieke expertise en omwille van de geloofwaardigheid en onafhankelijkheid van de exercitie worden de ECB en NCA’s ondersteund door externe partijen. De ECB gaat de kosten van de toezichttaak direct doorberekenen aan het bankwezen. De toezichtformatie telt circa 800 fte; daarbovenop komt nog ondersteuning van bijna 300 fte. En aangezien de NCA’s hun eigen begrotingen houden, krijgen banken met het SSM twee toezichtrekeningen: een centrale en een lokale. De ECB ontwikkelt hiervoor een systematiek. Vergeleken met de andere eurolanden is het bankentoezicht in Nederland al relatief efficiënt ingericht; zo bedraagt de gemiddelde DNB-toezichtcapaciteit voor de grootste drie Nederlandse banken 15 fte per bank, 5 fte minder dan het gemiddelde aantal bij andere NCA’s voor vergelijkbare instellingen. DNB is nadrukkelijk bedacht op onnodige overlap van het toezicht door de ECB. Het SSM is echter geen kostenefficiencyoperatie: het bankentoezicht wordt duurder.
Figuur 2.1 - SSM Comprehensive Assessment
RAS
AQR fase I
fase II
nov. 13 dec. 13 jan. 14 feb. 14 mrt 14 apr. 14 mei 14 jun. 14 jul. 14 aug. 14 sep. 14 okt. 14 nov. 14 RAS: analyse van belangrijkste risico’s AQR fase I: portfolioselectie AQR fase II: uitvoering AQR fase III: rapportage ST: EBA/ECB stresstest, met input van AQR
58 DNB / Jaarverslag 2013
SSM start
Stresstest fase III
Toezicht: werk in uitvoering
2.2.2 Europese resolutie Europees bankentoezicht is één van de drie pijlers van de bankenunie. Naast de Europese toezichthouder komt er een Europees resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM) om falende banken ordelijk af te wikkelen. Het SRM krijgt de beschikking over krachtige bevoegdheden. Een uitdaging daarbij is de slagvaardigheid ook in de governance te borgen. Naast het SRM komt er een Europees resolutiefonds (SRF). Eén fonds voor alle banken binnen het SRM-gebied is een belangrijke stap om de verstrengeling tussen banken en nationale overheden te doorbreken. Het maakt de kans kleiner dat er in de toekomst publieke middelen nodig zijn om banken te redden. Om de wisselwerking definitief te beëindigen, is echter ook een supranationale ultieme publieke achtervang noodzakelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een kredietlijn van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Europese overheden hebben de afgelopen jaren veelvuldig banken moeten redden en ondersteunen. Op zichzelf was herkapitalisatie in veel gevallen niet afdoende. Naast kapitaalsteun werden daarom publieke middelen ingezet voor tijdelijke garanties en financiering (zie grafiek 2.1). Dit ging gepaard met aanzienlijke risico’s voor overheden. Tegelijkertijd hebben centrale banken langdurige financiering verstrekt en onderpandregels versoepeld om tijd te kopen voor het adresseren van de solvabiliteitsproblemen. Hierdoor liepen centrale banken en uiteindelijk de overheden, die garant staan, grote risico’s. Ook de sector kreeg de rekening gepresenteerd voor het falen van individuele banken. Nieuwe instrumenten als bail-in en resolutiefinanciering zijn erop gericht om de wisselwerking tussen overheden en banken te doorbreken. Deze instrumenten zijn bedoeld om staten, centrale banken en de sector zelf te beschermen tegen de financiële consequenties van het falen van banken. Bail-in is een middel om Grafiek 2.1 - Overheidssteun aan financiële instellingen In procenten van bankensector, 2008-2012
Herkapitalisatie
Garanties passiva
Garanties/ overname activa
Liquiditeitssteun
In procenten van bbp, 2008-2012
15
75
12
60
9
45
6
30
30
250
25
200
20 150 15 100
10 3
15
0
0 IT
FR
VS
DE ES
NL GB BE IE
50
5 0
0 IT
FR
VS
DE ES
NL GB BE IE
Ierland in beide grafieken op rechter as. Bron: Europese Commissie, ECB (voor VS: Amerikaanse Ministerie van Financiën, FRB, FDIC) en eigen berekeningen.
59 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
passiva af te schrijven of te converteren naar aandelen als banken falen of dreigen te falen. Het is onderdeel van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive - BRRD). Onder resolutie financiering wordt verstaan het vooraf vastleggen van arrangementen om de resolutie van een bank te financieren. In het kader van de bankenunie zal een Europees resolutiefonds (SRF) worden opgebouwd, gefinancierd door de banken, dat kan worden ingezet voor verschillende doeleinden zoals liquiditeitsverschaffing of het verstrekken van garanties. Naar verwachting treedt de BRRD in 2015 in werking, bail-in uiterlijk in 2016. De BRRD schrijft voor dat beleggers minimaal 8% van de balans aan verliezen moeten absorberen via bail-in, voordat maximaal 5% aan financiering uit resolutiefondsen mag worden ingezet. In beginsel komt pas daarna publieke financiering in beeld. Met de mogelijkheid van bail-in en resolutiefinanciering wordt de kans daarom kleiner dat er in de toekomst publieke middelen nodig zijn om banken te redden. Om de verstrengeling tussen banken en overheden definitief te doorbreken, zal echter een Europese publieke achtervang bovenop het SRF van EUR 55 miljard noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een kredietlijn van het ESM. Bail-in Het doel van bail-in is dat onverhoopte verliezen in de toekomst vooral op de schouders van aandeelhouders en crediteuren komen te rusten, voordat publieke middelen worden ingezet. Dit heeft belangrijke voordelen. Ten eerste worden risico’s voor de overheid beperkt. Ten tweede haalt bail-in de verstoring weg in het speelveld tussen kleine en grote banken, die door hun kritische functie in de economie meer profiteren van de achtervang van de overheid. Ten derde wordt bankfinanciering niet langer impliciet gesubsidieerd, maar weerspiegelt deze de eigenlijke kosten. Hierdoor worden banken minder geprikkeld om excessieve risico’s te nemen en crediteuren gestimuleerd om de bank beter te monitoren. Omdat bij bail-in verliezen neerslaan bij andere partijen, brengt de toepassing van bail-in echter ook besmettingsrisico’s met zich mee. Vanwege deze besmettingsrisico’s is een aandachtspunt welke partijen in staat zijn om het schuldpapier aan te houden dat voor een eventuele bail-in in aanmerking kan komen. Deze partijen lopen het risico om bij een bail-in onverhoopt te worden geconfronteerd met verliezen. Aangezien het bail-in-instrument uit de BRRD op dit moment alleen nog op papier bestaat en nog niet in werking is getreden, kan de effectiviteit en de uiteindelijke doorwerking in financieringskosten nog niet worden bepaald. Er zijn echter wel signalen dat marktpartijen in toenemende mate rekening houden met verliezen als gevolg van het onverhoopt falen van een bank. Door ervaringen tijdens de crisis zien beleggers bankschuld niet meer als een nagenoeg risicovrije belegging. Vóór de financiële crisis vroegen beleggers nauwelijks een risicopremie op ongedekte Europese bankobligaties; een terugkeer naar dit niveau is echter onwaarschijnlijk (zie grafiek 2.2). De BRRD laat ondanks de verplichting tot bail-in flexibiliteit om specifieke crediteuren uit te zonderen. Daardoor is vooraf niet altijd duidelijk welke schuldhouders worden geraakt. Deze onzekerheid zou kunnen leiden tot een disproportioneel effect op de financieringskosten. Banken kunnen deze stijging in de financieringskosten echter dempen door een expliciete laag bail-in-bare schuld aan te houden. Geldschieters kunnen een schuldinstrument beter beprijzen wanneer vooraf duidelijk is dat hun lening risicodragend wordt als de bank in
60 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Grafiek 2.2 - Risicopremie bankobligaties uitgegeven in EUR In procenten, per dag
Achtergestelde obligaties
Reguliere (senior) obligaties
15,0 12,5 10,0 7,5 5,0 2,5
0 05
06
07
08
09
10
11
12
13
Risicopremie betreft het rendement boven de risicovrije rente (vijfjaars renteswap). Bron: Thomson Datastream.
problemen raakt. Een expliciete bail-in-laag komt dus de financiële stabiliteit ten goede en bevordert de effectiviteit van het bail-in-instrument. Resolutiefinanciering Pas nadat een bail-in van tenminste 8% van de totale passiva heeft plaats gevonden, kan een resolutiefonds kapitaal verschaffen tot maximaal 5% van de totale balansomvang. Historisch gezien is de 8%-drempel dusdanig hoog dat resolutiefinanciering in de meeste gevallen niet nodig is voor verliesabsorptie of herkapitalisatie (zie grafiek 2.3). Vervolgens moeten alle ongedekte passiva (met uitzondering van gegarandeerde deposito’s) zijn uitgeput alvorens een verdere bijdrage mogelijk is voor verliesabsorptie of herkapitalisatie. In deze opzet is het Europees resolutiefonds in beginsel niet bedoeld om aandeelhouders en crediteuren te beschermen tegen verliezen bij resolutie. De ervaring met resolutie leert echter dat alleen herkapitalisatie in veel gevallen niet voldoende is om het vertrouwen in en de levensvatbaarheid van een bank te herstellen, zodat resolutiefinanciering tevens nodig is voor zaken die niet met bail-in gefinancierd kunnen worden. Marktpartijen willen bijvoorbeeld een bank in resolutie vaak niet financieren, waardoor deze in liquiditeitsproblemen kan komen. Resolutiefinanciering kan dit oplossen door de onzekerheid over slechte activa weg te nemen, bijvoorbeeld door deze over te hevelen naar een bad bank. Tevens kan tijdelijke financiering of kunnen garanties daarop verstrekt worden. Verder kan kapitaal verschaft worden aan brugbanken en bad banks zolang dit niet in strijd is met de regel dat aandeelhouders en crediteuren de kosten van resolutie dragen. Tot slot kan de financiering gebruikt worden om crediteuren te compenseren die door resolutie slechter af zijn dan in het geval van faillissement. In de periode na resolutie en herkapitalisatie kunnen de genoemde maatregelen het nieuwe management de tijd geven om orde op zaken te stellen en vertrouwen te herwinnen. Resolutiefinanciering kan zodoende de smeerolie zijn die zorgt voor het efficiënt kunnen afhandelen van een onverhoopt bankfaillissement.
61 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Grafiek 2.3 - Overheidssteun als percentage van totale activa (2008-2013) In procenten 40 30 20 10
Dexia
ABN AMRO Group
ING
Monte Paschi di Siena
KBC
Fortis
Lloyds Banking Group
Bayerische LB
Hypo Real Estate
LBBW
Bank of Ireland
Northern Rock
Commerzbank
SNS
RBS
West LB
Bankia
HSH Nordbank
NCG
Allied Irish Bank
IKB
Catalunya Banc
Anglo Irish Bank
Banco de Valencia
0
Bron: Europese Commissie en jaarverslagen.
Voor de effectiviteit van het resolutiefonds en de bankenunie als geheel is het belangrijk dat het resolutiefonds op Europees niveau wordt ingericht. Europese resolutiefinanciering maakt het toezicht door de ECB geloofwaardiger. Hier is immers het ‘wie betaalt, bepaalt’-principe aan de orde. Als lidstaten zelf verantwoordelijk blijven voor resolutiefinanciering ontstaan mogelijk conflicten met het Europese toezicht. Een Europees fonds zorgt daarentegen automatisch voor ex-ante risicodeling. Dit verkleint het gevaar van suboptimale resolutie als gevolg van coördinatieproblemen en ad-hocrisicodeling tijdens crises. Het vermindert eveneens de neiging van nationale autoriteiten tot nationale afscherming van liquiditeit en kapitaal, hetgeen de allocatie van kapitaal, marktwerking en concurrentie in Europa ten goede komt. Een Europees resolutiefonds kan ook kleiner zijn dan het totaal van aparte nationale fondsen.
2.3 Ontwikkelingen in de risicogeoriënteerde kaders van de financiële sector 2.3.1 Bazel III, CRD IV/CRR Op 1 januari 2014 traden de Richtlijn Kapitaalvereisten en de Verordening Kapitaalvereisten (CRD IV/CRR) in werking, die het kapitaalakkoord Bazel III gefaseerd in Europese richtlijnen omzetten. Europese banken moeten tot aan 2019 aan elk jaar strenger wordende eisen voldoen. In de afgelopen jaren zijn de kapitaalbuffers van banken duidelijk verbeterd. Het volledig voldoen aan de solvabiliteitseisen van Bazel III in 2019 is voor de Nederlandse bankensector onverminderd in zicht. In Europa en veel andere delen van de wereld wordt bij de berekening van het kapitaal van banken uitgegaan van de Bazelse kapitaalraamwerken. In Europa worden deze in regelgeving vertaald via de CRD-richtlijnen. Op 1 januari 2014 trad CRD IV/CRR in werking, die het Bazel III-akkoord tot 2019 gefaseerd in Europese richtlijnen omzet.
62 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Al in het allereerste Bazels Akkoord in 1988 (Bazel I) werden banken verplicht een zogenoemde risicogewogen kapitaaleis uit te rekenen. Dit houdt in dat een bank afhankelijk van hoe risicovol de activa zijn, een bepaalde minimum hoeveelheid kapitaal moet aanhouden. Door een dergelijke eis hoeft een bank met bijvoorbeeld EUR 1 miljard aan hoogwaardige hypotheken minder kapitaal aan te houden dan een bank met EUR 1 miljard aan meer risicovolle commercieel-vastgoedleningen. Het idee hierachter is dat banken die meer risicovol opereren grotere buffers nodig hebben om verliezen op te vangen. Ook in Bazel III wordt aan dit uitgangspunt vastgehouden. Wel is in de loop der jaren de systematiek om risicogewogen kapitaaleisen te berekenen verfijnd en aangepast. Daarnaast introduceerde Bazel I een minimum kapitaaleis van 8% en bewerkstelligde het raamwerk een eerste mondiale standaardisatie van kapitaaleisen. Met de introductie van het Bazel II-akkoord in 2007 werd gepoogd Bazel I te verfijnen. Het akkoord introduceerde een stelsel van drie pilaren. De voormalige Bazel I-kapitaaleisen werden vervangen door eisen die waren ondergebracht in pilaar 1. Bazel II introduceerde daarbij de mogelijkheid voor banken om onder bepaalde voorwaarden de kapitaaleisen voor krediet-, markt- en renterisico te bepalen op basis van een eigen intern model. Dit betekent dat een bank met toestemming van de toezichthouder bij het berekenen van de risicogewogen kapitaaleis niet meer uit hoeft te gaan van voorgeschreven standaard risico gewichten, maar daarvoor gebruik mag maken van eigen statistisch onderbouwde modellen. Kernidee hierachter is dat de kapitaaleisen beter aan kunnen sluiten bij de portefeuilles die banken aanhouden, dat banken hun eigen risicobeheer kunnen versterken en dat arbitrage door de schaduwbanksector zoveel mogelijk wordt voorkomen. De tweede pilaar van het Bazel II-raamwerk bestaat uit aanvullende kapitaaleisen. De hoogte van deze pilaar 2-eis is afhankelijk van de mate waarin de bank risico’s loopt die niet onder pilaar 1 met een kapitaaleis worden gedekt. Voorbeelden hiervan zijn concentratie- en modelrisico’s. Verder vormen stresstesten een essentieel instrument bij het bepalen van de pilaar 2-eis. De derde pilaar van het Bazel II-raamwerk, ten slotte, betreft eisen voor de publicatie van gegevens door banken en toezichthouders. Het idee hierachter is dat publicatie de informatie van marktpartijen verbetert, waardoor de disciplinerende werking van de markt op het gedrag van banken wordt versterkt. Het Bazel III-akkoord betreft een aanscherping van het Bazel II-akkoord. Zo wordt de pilaar 1-kapitaaleis verhoogd, zowel in kwaliteit als kwantiteit. Het aandeel kapitaal van de hoogste kwaliteit binnen de minimum kapitaaleis van 8% wordt meer dan verdubbeld. Ook worden extra kapitaalbuffers geïntroduceerd bovenop de kerneis van 8%, waardoor het totaal aan onder pilaar 1 aan te houden kapitaal hoger kan uitvallen. Bazel III introduceert bijvoorbeeld een kapitaalconserveringsbuffer van 2,5% bovenop het verplichte minimumkapitaalniveau van 8%. Daarbovenop kan DNB een bank verplichten een contracyclische buffer van maximaal 2,5% aan te leggen wanneer sprake is van excessieve kredietverlening. Deze buffer zorgt ervoor dat banken in economisch goede tijden een buffer opbouwen, die zij in economisch minder goede tijden kunnen gebruiken om verliezen op te vangen. Verder introduceert CRD IV een specifieke buffercomponent voor systeemrelevantie en systeemrisico’s. Deze buffercomponent zal voor Nederlandse systeembanken 1% tot en met 3% bedragen (zie grafiek 2.4). Tot slot introduceert het Bazel III-akkoord in aanvulling op de verhoogde risicogewogen kapitaaleisen ook een ongewogen kapitaaleis, de zogenaamde leverage ratio of hefboomratio. Deze houdt in dat banken – ongeacht hoe risicovol hun activa zijn – altijd een bepaalde hoeveelheid kapitaal ten opzichte van hun
63 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Grafiek 2.4 - Ingroei kapitaalbuffer systeemrelevante bank onder Bazel III In procenten risicogewogen activa
SIB Buffer (CET1)
Countercyclical Buffer (CET1)
Capital Conservation Buffer (CET1)
Minimum T2 requirement
Minimum AT1 requirement
Minimum CET1 requirement
Indicative Pillar 2 requirement
18 16 1,0 - 3,0
14
0,75 - 2,25
0,5 - 1,5
12 0,25 - 0,75
10 8 6
0 - 2,5 0 - 1,875
0 - 1,25
0 - 0,625 0,625
1,25
1,875
2,5
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
4,5
4,5
4,5
4,5
4,5
4,5
4,5
13
14
15
16
17
18
19
4,0
4 2,0 2 2,0 0 12
Toelichting: De kapitaalbuffer in 2012 is weergegeven onder Bazel II en daarom niet rechtstreeks vergelijkbaar met de overige jaren die in Bazel III-termen zijn weergegeven. Onder Bazel III zijn onder meer de definities van CET1, Tier 1 en Tier 2 aangescherpt. In 2019 dienen de Nederlandse grootbanken te voldoen aan een risicogewogen CET1-eis die kan oplopen tot zo’n 13,5%, afhankelijk van de hoogte van de SIB-buffer en de contracyclische buffer. De CET1-eis is de som van de minimumeis (4,5%), de ademende buffers (2,5% kapitaalconserveringsbuffer, 1 - 3% systeemrelevantie/systeemrisicobuffer, 0 - 2,5% contracyclische buffer), en een pilaar 2-eis (circa 1%). Overigens kan de pilaar 2-eis hoger uitvallen en zijn banken niet verplicht deze gedeeltelijk in te vullen met CET1. Bron: DNB.
balans dienen aan te houden. Op deze manier functioneert de leverage ratio als een zogenoemde backstop op de risicogewogen kapitaaleis. Vanaf 2015 moeten banken de leverage ratio publiceren. In Europa zal de Europese Commissie uiterlijk in 2016 met een definitief voorstel komen voor de vormgeving van de leverage ratio. De Europese Commissie streeft ernaar om de leverage ratio per 1 januari 2018 bindend in te voeren. Nederland streeft daarbij in Europees verband naar een leverage ratio van 4%, in ieder geval voor systeemrelevante banken. Europese banken moeten gefaseerd, maar uiterlijk in 2019 volledig voldoen aan het Bazel III-raamwerk. Nederlandse banken stellen daartoe elk jaar migratieplannen op waarin de stappen staan beschreven die de instellingen nemen om op tijd te voldoen. DNB beoordeelt en monitort deze migratieplannen nauwgezet, inclusief de parallelle ontwikkeling van de kapitaalbuffers in Bazel II- én Bazel III-termen. Daartoe participeert DNB vanaf begin 2011 ook in de gezamenlijke Bazel III-monitoringexercitie van het Bazels Comité en de EBA. Het doel van deze exercitie is om nu al inzicht te krijgen in de kapitaal- en liquiditeits
64 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
posities van banken zoals die eruit komen te zien onder het Bazel III-raamwerk. Alle Nederlandse banken (uitgezonderd bijkantoren van EU-banken) nemen hieraan deel. DNB gebruikt deze cijfers in de eerste plaats om inzicht te krijgen in de huidige en toekomstige ontwikkeling van de kapitaal- en liquiditeitspositie van banken onder het nieuwe Bazel III-regime. In de tweede plaats vormen deze cijfers het startpunt voor de migratieplannen. Wanneer de kapitaalratio’s van het Nederlandse bankwezen in kaart worden gebracht, dan wordt het verschil tussen het Bazel II- en het volledige Bazel IIIraamwerk per 2019 duidelijk (zie grafiek 2.5). De kapitaalbuffers in Bazel II-termen zijn hoger dan de kapitaalbuffers gemeten in Bazel III-standaarden. Dit komt omdat Bazel III strengere eisen stelt aan de kwaliteit van het kapitaal. Verder laat grafiek 2.5 zien dat de Nederlandse banken hun kapitaalratio’s de afgelopen jaren duidelijk hebben versterkt. Het volledig voldoen aan de hogere solvabiliteitseisen van Bazel III is voor de Nederlandse bankensector in zicht. DNB zal daarop scherp blijven toezien in de instellingsspecifieke migratieplannen. Consequentie van de strengere eisen aan de kwaliteit van kapitaal is dat veel oude hybride instrumenten (de zogenoemde additionele Tier 1- of AT1-instrumenten) niet meer als kapitaal onder Bazel III kwalificeren. Deze oude instrumenten faseren langzaam uit onder de CRD IV-regels. Eind 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën per brief aan de Tweede Kamer wetgeving aangekondigd die de nieuwe hybride instrumenten van Bazel III fiscaal als vreemd vermogen bestempelen. De fiscaliteit verdwijnt daarmee als belemmerende factor bij toekomstige emissies van nieuwe AT1-schuldtitels waarmee banken hun buffers verder kunnen versterken. Belangrijke reden voor dit besluit is om een gelijk speelveld te waarborgen tussen Nederlandse banken en banken in andere Europese landen, die inmiddels bijna allemaal fiscale aftrek toestaan van AT1 onder hun eigen regels. Grafiek 2.5 - Kapitaalpositie Nederlandse bankwezen onder Bazel II en Bazel III Kapitaalratio’s in procenten risicogewogen activa
Totale kapitaalratio CET1 Ratio (Bazel II) (Bazel III)
18 16 14
14,1
13,8
13,7
14,0
12 10
14,5
11,5
14,7
11,5
15,2
11,7
10,4 9,6
9,4
9,5
10 H2
11 H1
11 H2
8 12 H1
12 H2
13 H1
13 K3
Toelichting: De totale kapitaalratio in Bazel II-termen wordt in deze grafiek vergeleken met de kernkapitaalratio (CET1) onder Bazel III. De reden dat de totale kapitaalratio onder Bazel II niet wordt vergeleken met de totale kapitaalratio onder Bazel III is dat veel oude hybride instrumenten die banken hebben uitgegeven (additionele Tier 1/Tier 2-instrumenten) niet meer kwalificeren volgens de volledige eisen van het Bazel IIIraamwerk zoals dat in 2019 van kracht zal zijn. De totale kapitaalratio van Nederlandse banken, gemeten in Bazel III-termen van 2019 verschilt daarmee weinig van de kernkapitaalratio in Bazel III-termen. Nederlandse banken zullen mede door het verdwijnen van fiscale belemmeringen uitfaserende hybride kapitaalinstrumenten vervangen door kwalificerende nieuwe schuldtitels. Bron: DNB.
65 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
2.3.2 Verzekeraars: op weg naar Solvency II Eind 2013 is een belangrijk politiek akkoord bereikt dat de invoering van Solvency II per 1 januari 2016 dichterbij brengt. Tegelijkertijd zijn in Nederland betekenisvolle stappen gezet om het toezicht – conform het gedachtegoed van Solvency II – meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend te maken. Deze stappen waren nodig om in de aanloop naar Solvency II effectief toezicht op verzekeraars te kunnen houden. In 2013 is een belangrijke mijlpaal bereikt in het proces naar Solvency II, het nieuwe Europese toezichtraamwerk voor verzekeraars. Op 13 november 2013 hebben het Europese Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie namelijk een politiek akkoord bereikt over de zogenoemde Omnibus II-richtlijn. Het akkoord legt de hoofdlijnen van het Solvency II-raamwerk vast en brengt de invoering daarvan per 1 januari 2016 dichterbij. Solvency II brengt noodzakelijke en fundamentele veranderingen aan in het toezicht op verzekeraars, onder meer door de bouwstenen te leveren voor beter risicobeheer, risicogebaseerde kapitaaleisen en een meer vooruitblikkend toezicht. Daarnaast wordt het Europese verzekeringstoezicht met de komst van Solvency II verder geharmoniseerd, waardoor polishouders in de toekomst gelijkwaardige bescherming genieten. Een belangrijk onderdeel van het politiek akkoord over Solvency II betreft de waardering van lange termijnverzekeringsverplichtingen. In de Omnibus IIrichtlijn is vastgelegd dat de rentetermijnstructuur, waartegen de verzekerings verplichtingen gewaardeerd moeten worden, aanvullende op- en afslagen zal bevatten. Voor de rentetermijnstructuur is in deze richtlijn een overgangs periode van 16 jaar voorzien. Dit betekent dat verzekeraars in een periode van maximaal 16 jaar van de huidige rentetermijnstructuur kunnen toegroeien naar de rentetermijnstructuur die onder Solvency II zal gelden. Verzekeraars die gebruik wensen te maken van deze overgangsmaatregel moeten dan wel transparant zijn over het effect van de toepassing hiervan. Ter voorbereiding op de invoering van Solvency II heeft de Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority – EIOPA) in 2013 een aantal richtsnoeren uitgebracht. Deze voorbereidende richtsnoeren geven nationale toezichthouders in Europa handvatten bij de voorbereiding op Solvency II op het terrein van behoorlijk bestuur, eigen risicobeoordeling, preapplicatie van interne modellen en rapportagevereisten. Met de richtsnoeren beoogt EIOPA een consistente invoering van Solvency II in de lidstaten te bevorderen. De richtsnoeren zijn per 1 januari 2014 van kracht en gericht aan de nationale toezichthouders. Zij worden verwacht de richtsnoeren in hun regelgevend kader of toezichtregime op te nemen en toe te passen op hun verzekeringssector. Hierbij hanteert EIOPA het ‘pas toe of leg uit’-principe. DNB heeft besloten de richtsnoeren voor behoorlijk bestuur, eigen risicobeoordeling en preapplicatie van interne modellen volledig toe te passen. Niet alleen op Europees niveau, maar ook in Nederland zijn het afgelopen jaar betekenisvolle stappen gezet om het toezicht op verzekeraars te versterken (zie figuur 2.2). Toen duidelijk werd dat de invoering van Solvency II per 1 januari 2014 niet gerealiseerd zou worden, heeft het ministerie van Financiën – mede op aandringen van DNB – besloten om niet langer te wachten op de invoering van Solvency II en het Nederlandse verzekeringstoezicht eerder te versterken. Nederlandse levensverzekeraars staan immers voor grote uitdagingen door de krimpende markt voor individuele polissen (zie grafiek 2.6), die mede wordt gedreven door toenemende concurrentie van banken. Daarnaast hebben
66 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
levensverzekeraars in internationaal perspectief relatief hoge rendements garanties aan polishouders afgegeven, die kostbaar zijn bij de huidige lage rente. Tegen deze achtergrond heeft het ministerie van Financiën besloten om een aantal wijzigingen in het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) aan te brengen. Deze wijzigingen bevatten onder meer de introductie van de eigen risico beoordeling (ERB) en het zogenoemde theoretisch solvabiliteitscriterium (TSC) per 1 januari 2014. De invoering van het TSC is een belangrijke stap voorwaarts voor het verzekeringstoezicht in Nederland. Een tekortkoming van het huidige Solvency I-raamwerk is immers dat de kapitaaleis voor verzekeraars niet afhankelijk is van de gelopen beleggings- en verzekeringstechnische risico’s. Deze tekortkoming wordt verholpen bij de inwerkintreding van Solvency II. Het TSC stelt DNB als opmaat naar dit raamwerk vanaf 2014 reeds in staat om het risicoprofiel van middelgrote en grote levensverzekeraars beter te beoordelen. Het TSC dient namelijk als risicogebaseerde indicator om vast te stellen of een verzekeraar de komende twaalf maanden onder de vereiste solvabiliteitsmarge komt of dreigt te komen. Indien dit het geval is, moet een verzekeraar een verzoek om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) indienen bij DNB voor het doen van dividenduitkeringen of andere kapitaalonttrekkingen. Daarmee kan DNB een rem plaatsen op kapitaalonttrekkingen wanneer de financiële positie van een verzekeraar dit niet toestaat. Het TSC stelt DNB
Figuur 2.2 - Tijdspad Solvency II en risicogebaseerd toezichtkader Nederland
Europa
2004
2009
2012
2013
Start voorbereiding Solvency II
Solvency IIRichtlijn aangenomen
Start onderhandelingen Omnibus IIRichtlijn
Long Term Guarantee Assessment
13 nov: Akkoord Omnibus IIRichtlijn
Nederland
2004
2009
2012
2013
ORSA-oefening
ORSA-oefening
Impactstudies: Parallel Run en Basic Impact Study
Impactstudie TSC
juli: Introductie Ultimate Forward Rate in rentetermijnstructuur
67 DNB / Jaarverslag 2013
2014
2015
2016
1 jan: Eerste Preparatory Guidelines (EIOPA) van kracht
1 jan: Preparatory Guideline “reporting” van kracht
1 jan: Solvency II van kracht
mrt-mei: Publicatie Omnibus IIRichtlijn
feb: Einde bezwaartermijn “Delegated Acts”
sept: Europese Commissie voorstel “Delegated Acts” gereed
apr: Start goedkeuringsprocessen (o.a. interne modellen)
2014
2015
2016
1 jan: Eerste Preparatory Guidelines (EIOPA) van kracht
1 jan: Preparatory Guideline “reporting” van kracht
1 jan: Solvency II van kracht
TSC en ERB van kracht
Aangepaste rapportagestaat Organisatie & Risico van kracht
Solvency II Basic Regime van kracht
Toezicht: werk in uitvoering
Grafiek 2.6 - Nieuwe productie individuele levenpolissen Premieopbrengst per jaar, in EUR miljard
8 6 4 2
0 07
08
09
10
11
12
13
Bron: Verbond van Verzekeraars.
zodoende in staat om meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend toezicht te houden. In de aanloop naar Solvency II bezien verzekeraars zelf de gelopen beleggings risico’s reeds kritisch. Zo is de afgelopen jaren een verschuiving waarneembaar van beleggingen in aandelen naar vastrentende waarden (zie grafiek 2.7). Daarnaast nam in de levensverzekeringssector de gemiddelde duur (zogenoemde duration) van deze vastrentende waarden toe, waardoor verzekeraars in sterkere mate het renterisico afdekken dat voortvloeit uit langlopende garanties aan polishouders. Binnen de categorie vastrentende waarden zijn met name de beleggingen in hoogwaardige staatsobligaties – met een kredietbeoordeling van AA of hoger – en hypotheken uitgebreid. Deze trends kunnen voor individuele verzekeraars resulteren in een lager risicoprofiel van de beleggingen en een daling van de toekomstige Solvency II-kapitaalvereiste. Dit jaar staat in het teken van de verdere vormgeving van het Solvency II-raamwerk. Een groot aantal onderdelen moet immers worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Voorbeelden zijn de vaststelling van de hoogte van de kapitaaleisen en het bepalen van een afslag voor kredietrisico op de rentetermijn structuur. De Europese Commissie gaat hier in de eerste helft van 2014 mee aan de slag. Daarbij is het belangrijk dat voldoende rekening wordt gehouden met enkele specifieke eigenschappen van de Nederlandse verzekeringssector, zoals de basiszorgverzekering. In dat kader is ook een realistische kapitaaleis voor schuldpapier met hypotheken van een hoge kwaliteit als onderpand (Residential Mortgage Backed Securities - RMBS) van belang. Tegelijkertijd zal DNB het komende jaar in nationaal verband verder gaan met de ontwikkeling van het basisregime Solvency II (Solvency II basic regime). Dit regime is een op maat toegesneden toezichtkader voor kleine verzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars in Nederland. In overleg met het ministerie van Financiën, zal DNB in 2014 nadere invulling geven aan de regelgeving voor het basisregime voor Solvency II. 2.3.3 Naar een toekomstbestendig pensioenstelsel Het afgelopen jaar zijn stappen gezet om het duurzame karakter van het pensioen stelsel verder te verbeteren. Een belangrijke stap is het ontwerp van een nieuw financieel toetsingskader (FTK). Tegelijkertijd blijven verdere aanpassingen nodig om het pensioenstelsel aan te laten sluiten op de huidige maatschappij waarin
68 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Grafiek 2.7 - Beleggingen Nederlandse verzekeraars In % van totale activa.
Aandelen
Vastrentende waarden
Voor risico polishouder
Overige beleggingen
Overige activa
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 07
09
11
13 K3
Bron: DNB.
individualiteit en flexibiliteit steeds belangrijker zijn. Daarbij is het essentieel de sterke elementen van het stelsel, zoals kapitaaldekking en het verplichte pensioensparen, te behouden. In een goed en duurzaam pensioenstelsel komen pensioenfondsen hun verplichtingen na en worden economische stabiliteit en groei bevorderd. In dat kader zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet om het pensioenstelsel te verbeteren. Ten eerste is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) in werking getreden. Deze wet leidt tot een verdere versterking van de kwaliteit en geschiktheid van het pensioenfondsbestuur en de mate waarin bestuurders ‘in control’ zijn. Een tweede stap is de herziening van het financieel toetsingskader (FTK). De blauwdruk van dit nieuwe toezichtkader is het afgelopen jaar door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) – in samenwerking met DNB – uitgewerkt. Tot slot wordt de betaalbaarheid van het pensioencontract verbeterd door het politieke akkoord rondom het ‘Witteveenkader’ (zie box 2.1). De herziening van het financieel toetsingskader (FTK) is een noodzakelijke stap die in 2014 verder wordt uitgewerkt. Daarbij is een voortvarende aanpak essentieel. Dit draagt bij aan een solide pensioensector en een noodzakelijk herstel van vertrouwen in dat stelsel. Overigens blijkt uit grafiek 2.8 dat de gemiddelde (nominale) dekkingsgraad eind 2013 weer boven het minimum vereist eigen vermogen van circa 105% lag. Tegelijkertijd bedroeg de reële dekkingsgraad circa 82%, hetgeen betekent dat er nog steeds onvoldoende geld is om de pensioenen structureel te compenseren voor inflatie. De reële dekkingsgraad is berekend in de veronderstelling dat de prijsinflatie 2% bedraagt. Een structurele verbetering van de financiële basis onder het huidige stelsel is daarom van belang, ook met het oog op het verdere herstel van het consumenten vertrouwen. De urgentie daarvoor is overtuigend benadrukt in 2010 door de commissies Goudswaard en Frijns. Op lange termijn vraagt de houdbaarheid van het pensioenstelsel om verdergaande aanpassingen. Zo zijn op het terrein van de financiële houdbaarheid
69 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Box 2.1: Witteveenkader en generatie-evenwichttoets In december 2013 heeft het kabinet een akkoord gesloten met een aantal oppositiepartijen over versobering van het fiscale kader voor pensioenen (het zogenoemde Witteveenkader). Met het akkoord wordt de maximale opbouw vanaf 2015 voor een middelloonregeling verlaagd van 2,15% naar 1,875% per jaar. Daarnaast wordt de fiscale aftrek afgetopt bij een inkomen van EUR 100.000. Achtergrond van de versobering is de verhoging van de AOW-leeftijd. Omdat mensen langer gaan werken, kan een redelijk pensioen ook met een lagere maximale opbouw worden bereikt. Tegelijkertijd willen het kabinet en de oppositiepartijen graag dat pensioenfondsen die hun pensioenregeling versoberen de lagere opbouw ook laten neerslaan in lagere werkgevers- en werknemerspremies. Lagere premies kunnen het prille herstel van de economie ondersteunen. DNB onderschrijft die wens van het kabinet. Tegelijkertijd dienen pensioenpremies in balans te zijn met de toezegging aan deelnemers. In dat kader heeft DNB zich bereid verklaard een generatieevenwichttoets uit te voeren ten aanzien van de pensioenpremie. Deze toets moet waarborgen dat de besluitvorming over de hoogte van de premie aansluit bij een evenwichtige belangenafweging. Grondslag voor de generatieevenwichttoets is de Pensioenwet, waarin staat aangegeven dat sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging. Ter ondersteuning van de generatie-evenwichttoets zal het kabinet een aantal wijzigingen in wet- en regelgeving doorvoeren. Zo worden fondsen gedwongen meer transparant te zijn over de premieopbouw en worden ze verplicht advies te vragen aan het verantwoordingsorgaan over de hoogte van de premie. DNB heeft in een brief aan het kabinet aangekondigd in de tweede helft van 2014 een sectorbreed onderzoek uit te voeren ten aanzien van evenwicht tussen generaties bij de vaststelling van de premie voor 2015.
verdere verbeteringen mogelijk, onder meer door een verbetering van de transparantie. Het is voor deelnemers bijvoorbeeld belangrijk om te weten waar ze op kunnen rekenen ten aanzien van de verwachte hoogte van het pensioen en de onzekerheid daaromheen. Ook met het oog op de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioenstelsel zijn verdere aanpassingen van belang. Het gaat dan vooral om wijzigingen in de institutionele inrichting van het stelsel die zorgen voor een betere aansluiting bij de huidige maatschappij, waarin deelnemers meer transparantie verwachten, een grotere behoefte aan keuzevrijheid kennen en steeds gevarieerdere carrièrepaden doorlopen. Tegen deze achtergrond heeft de staatssecretaris van SZW aangekondigd in 2014 een brede maatschappelijke discussie over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel op te willen starten. Een logisch thema in deze discussie is dat van uniformiteit. Pensioenfondsen zijn in het huidige stelsel verplicht alle deelnemers, zowel qua premie-, aanspraken- als beleggingsbeleid, in hoge mate identiek te behandelen. Een voorbeeld hiervan is de zogenoemde doorsnee premie, waarbij deelnemers – ongeacht bijvoorbeeld hun leeftijd – dezelfde premie betalen voor eenzelfde pensioenopbouw. Mede door de opkomst van het zelfstandig ondernemerschap (zzp’ers), het onderbreken van de loopbaan voor studie- of zorgverlof en het wisselen van werkgever zijn arbeidspatronen tegenwoordig meer divers. Voor de uitlegbaarheid van het stelsel is het daarom
70 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Grafiek 2.8 - Ontwikkeling nominale dekkingsgraad pensioenfondsen
Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad onder de 105% (schaal rechts)
Nominale dekkingsgraad (in procenten)
160
400
150
350
140
300
130
250
120
200
110
150
100
100
90
50
80
0 07
08
09
10
11
12
13
Bron: DNB.
van belang om een transitie van de doorsneepremie naar een andere systematiek nader te verkennen. Vanuit macro-economisch perspectief is het verder van belang om een betere balans te vinden tussen stabiele premies en stabiele uitkeringen. Bij ‘zuivere’ uitkeringsovereenkomsten ontstaat bij financiële tegenvallers veelal druk om de pensioenpremie te verhogen. Een dergelijke maatregel versterkt weliswaar de financiële positie van een pensioenfonds, maar kan tegelijkertijd procyclisch werken. Wijzigingen in de premie zijn – via het werkgeversdeel – immers van invloed op de concurrentiepositie van bedrijven en de werkgelegenheid. Een mogelijk alternatief is het hanteren van een stabiele pensioenpremie. Bij een risicovol beleggingsbeleid leidt een stabiele premie echter tot volatiliteit in de aanspraken en de uitkeringen. Via het consumentenvertrouwen is dit ook van invloed op de macro-economie, al is het cyclische effect van een schok in de premies doorgaans groter dan het effect van een schok in de aanspraken en uitkeringen. Dit omdat veranderingen in de nog niet ingegane pensioenen minder direct economisch effect hebben. Tegelijkertijd staat de kostendekkendheid van de pensioenpremie in het huidige stelsel voorop. Premiestabilisatie kan hiermee op gespannen voet staan. Een mogelijkheid om de kostendekkendheid van de premie te borgen, is het flexibel maken van de pensioenopbouw. Dit alternatief kent een minder grote macro-economische impact dan forse premiefluctuaties. Tot slot is het in de brede maatschappelijke discussie van belang om de sterke elementen van het Nederlandse pensioenstelsel te behouden. Zo onderscheidt het Nederlandse stelsel zich in internationaal perspectief door de prominente rol van kapitaaldekking en het verplichte karakter van pensioensparen. Ook het collectieve karakter van onze pensioenen is een sterk kenmerk. Collectiviteit leidt tot schaalvoordelen en maakt risicodeling mogelijk, zodat mee- en tegenvallers over verschillende generaties verdeeld kunnen worden. Wel kent deze vorm van solidariteit grenzen. Een onevenredige belasting van groepen deelnemers kan het collectieve karakter onder druk zetten. Voor het behoud van draagvlak is het van belang om solidariteitsvormen transparant te maken.
71 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
2.4 Toezicht in verandering Het prudentiële toezicht van DNB is de afgelopen jaren geïntensiveerd. Prudentieel toezicht is echter nooit ‘af’. De onlangs gepubliceerde nieuwe Visie op Toezicht 2014-2018 beschrijft een aantal terreinen van het toezicht waar DNB de komende jaren extra aandacht aan zal besteden: speerpunten zijn onder meer integriteitstoezicht en transparantie over toezichtactiviteiten en -effecten. Door heldere verantwoording af te leggen aan de samenleving kan toezicht het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector en het toezicht bevorderen. Daartoe worden de in 2012 geformuleerde toezichtambities en bijbehorende KPI’s het komende jaar verder verankerd in het toezicht. Niet alleen de wet- en regelgeving is aangescherpt naar aanleiding van de financiële crisis, ook het prudentiële toezicht van DNB is de afgelopen jaren verder geïntensiveerd. De aanzet daartoe werd gegeven in de Visie op Toezicht 2010-2014 en het in 2010 opgestelde Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB. Het toezicht is meer vooruitblikkend geworden door de nadruk op strategische en kwalitatieve elementen, zoals het bedrijfsmodel van instellingen en hun cultuur en besluitvormingsprocessen. Deze factoren kunnen immers van grote invloed zijn op de langetermijnsoliditeit van een instelling. Ook is er in het toezicht meer aandacht voor instellingsoverstijgende risico’s. De afstemming tussen macroprudentiële analyse en microprudentieel toezicht is daarbij op verschillende manieren gewaarborgd. De divisie Financiële Stabiliteit vervult daarin een centrale rol door macro-economische monitoring, het opstellen van een macroregister ten behoeve van het toezicht en het bepalen van beleid voor ordentelijk herstel en afwikkeling van instellingen. Daarnaast is het toezicht meer themagericht geworden met de introductie van de nieuwe toezichtaanpak FOCUS! in 2012. Dat betekent dat DNB prudentiële risico’s vaker sectorbreed analyseert en aanpakt in plaats van geïsoleerd per instelling. DNB zet nu circa 25% van haar toezichtcapaciteit in op toezichtthema’s. Overigens blijkt uit een recent gehouden onderzoek dat onder toezicht staande instellingen ervaren dat het toezicht intensiever, indringender en vasthoudender is geworden (zie de ZBO-verantwoording 2013). Er is een grotere bereidheid tot ingrijpen. Tegelijkertijd is de toezichtorganisatie versterkt. Ten eerste heeft DNB in 2011 een reorganisatie doorgevoerd. De rol van de specialistische expertisecentra is versterkt, de interne kwaliteitsbewaking geïntensiveerd en interventie & handhaving heeft een separate en sterkere positie gekregen binnen de organisatie. Tevens is in februari 2012 de Wet versterking herziening governance DNB en de AFM in werking getreden. Hiermee is de zelfstandige taak van het prudentiële toezicht vergroot. Ten tweede heeft DNB door interne opleiding (voorheen Toezichtacademie, vanaf 1 januari 2014 de DNB Academie) en externe werving het niveau van specialistische expertise weten te verhogen. Ten derde gebruikt DNB sinds 2013 effectmeting als instrument om de eigen toezichtorganisatie aan te sturen en aan externe stakeholders verantwoording af te leggen. Het meten van resultaten vormt een standaardonderdeel van de toezichtonderzoeken. Resultaten worden voor zover mogelijk openbaar gemaakt via de jaarlijkse ZBO-verantwoording en tussentijdse publicaties. Maar prudentieel toezicht is nooit ‘af’. Op bovengenoemde terreinen gaat DNB verder met wat in gang is gezet. De uitzonderlijke dynamiek in de financiële sector betekent bijna automatisch dat het toezicht zich voortdurend zal moeten blijven aanpassen aan relevante nieuwe ontwikkelingen in de financiële sector. De nieuwe Visie op Toezicht 2014-2018 vormt hiervan de weerslag. Deze visie
72 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
formuleert ambities voor de financiële sector en vier nieuwe speerpunten voor DNB-toezicht, in aanvulling op de richting die met de vorige Visie op Toezicht in 2010 is ingeslagen. Ten eerste is het van groot belang dat de ECB een slagvaardige toezichthouder wordt, en dat DNB effectief kan functioneren binnen het SSM. DNB zet hier vol op in. Ten tweede gaat DNB door met de versterking van de eigen toezichtaanpak. Daartoe wil DNB de informatiebasis versterken, onder meer door te sturen op goede datakwaliteit, door een verdere versterking van de macro-microkoppeling, door meer diepgravende toezichtonderzoeken bij instellingen en door steeds alert te zijn op het achterliggende patroon. Ten derde zal het integriteitstoezicht worden versterkt, onder meer door een toezichtbrede strategie te formuleren voor integriteitstoezicht, helderheid te scheppen over prioriteiten en interne rolverdeling en de uitwisseling van signalen beter te organiseren. Tot slot wil DNB waar mogelijk transparant zijn door meer informatie te geven over financiële instellingen en de effectiviteit van het toezicht, als onderdeel van de dialoog met externe stakeholders. Effectmeting is daartoe een belangrijk instrument. Onderstaande paragrafen gaan nader in op het integriteitstoezicht, het aanpalende toezicht op gedrag en cultuur van instellingen, alsmede de effectmeting van toezicht. 2.4.1 Integriteitstoezicht Integriteit is, naast financiële soliditeit, een belangrijke voorwaarde voor vertrouwen in de financiële sector. Recente gebeurtenissen, zoals de ervaringen rondom SNS Property Finance en de Libor-affaire, leren dat integriteits schendingen ingrijpende gevolgen kunnen hebben. Integriteitsincidenten schaden het vertrouwen in een instelling en hebben via boetes, schadeclaims en weglopende klanten ook financiële consequenties. In die zin is er een duidelijke interactie tussen prudentiële en integriteitsrisico’s. DNB houdt naast haar prudentiële toezichttaak ook toezicht op de integriteit van financiële onder nemingen. Deze taak is wettelijk verankerd in de Wet financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme (Wwft) en de Sanctiewet 1977 (Sw). Integriteitstoezicht heeft als doel een schone financiële sector. Voorkomen moet worden dat het vertrouwen in een financiële onderneming of de financiële sector wordt geschaad. Integriteitstoezicht is daarom primair preventief van aard en is gericht op het voorkomen dat integriteitsschendingen zich voordoen door eisen te stellen aan de inrichting van de bedrijfsvoering. Naar aanleiding van een incident of andere aanwijzingen van niet integer handelen, wordt het toezicht opsporingsgericht. Daarbij zal DNB – waar nodig – binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC) samenwerken met andere autoriteiten die actief zijn op het gebied van toezicht, controle, opsporing en vervolging. Naast een eventuele sanctie van de schending van de integriteit, zal van een instelling worden verlangd de bedrijfsvoering zodanig in te richten dat dergelijke schendingen in de toekomst voorkomen worden. Het integriteitstoezicht van DNB richt zich op drie verschijningsvormen van integriteitsschendingen: de onderneming acteert, faciliteert of is slachtoffer. Vaak wordt het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme in één adem genoemd met cybercrime. Toch is er een belangrijk onderscheid te maken. Bij witwassen faciliteert de onderneming, terwijl de onderneming bij cybercrime juist het slachtoffer van een integriteitsincident is. Daarnaast kan de integriteitsschending ook vanuit de organisatie zelf komen. Voorbeelden zijn het aannemen
73 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
van steekpenningen of misdragingen door medewerkers bij het vaststellen van rentetarieven, zoals in de Libor-affaire. Bij het bepalen van de benodigde toezichthandeling is het van belang om de verschillende vormen van integriteits schendingen te onderscheiden. Iedere verschijningsvorm heeft immers een andere impact op een onderneming en vraagt om een andere inspanning van de onderneming en toezichthouder. DNB intensiveert de komende jaren het toezicht op integriteit en werkt aan een toezichtbrede strategie voor integriteitstoezicht. Het detecteren van integriteitsschendingen staat hierin centraal. Maar ook de risicoanalyse en informatie-uitwisseling binnen DNB wordt verbeterd zodat met de bestaande informatie eerder een patroon wordt herkend. Hierbij maakt DNB onder meer gebruik van de ervaringen bij de AFM. Tot slot zal de komst van het SSM ook gevolgen hebben voor het integriteitstoezicht van DNB. Dit blijft weliswaar een nationale taak, maar de ECB zal als prudentiële toezichthouder ook willen toezien op een beheerste en integere bedrijfsvoering. Prudentieel en integriteitstoezicht zijn op dit punt nu eenmaal aan elkaar verwant. Nauwe samenwerking en heldere afspraken met de ECB zijn dan ook noodzakelijk om overlap en blinde vlekken in het toezicht te voorkomen. 2.4.2 Toezicht op gedrag en cultuur van instellingen Sinds het begin van de financiële crisis heeft het toezicht op gedrag en cultuur – en in samenhang daarmee de interne governance - van financiële instellingen blijvend aan belang gewonnen. De gebreken die tijdens de crisis zichtbaar zijn geworden, hebben op dit terrein tot nieuwe wet- en regelgeving geleid voor de financiële sector, gericht op het repareren van deze interne governancegebreken. Figuur 2.3 toont een overzicht van de nieuwe regels en principes, en laat zien dat de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgen, niet alleen ten aanzien van governancebepalingen in wetgeving, maar ook in termen van codes en principes. Bij veel van de sinds 2008 genomen governancemaatregelen ligt de focus op gedrag en de invloed van gedragsaspecten op het bestuur van instellingen en de effectiviteit van risicomanagement. Vooruitkijkend naar 2014 worden onder meer nieuwe regels op het gebied van beloningsbeleid en geschiktheidstoetsingen verwacht. Deels zijn deze regels een gevolg van nationale ontwikkelingen, zoals het regeerakkoord en wijzigingen in het pensioenstelsel, maar een groot deel betreft ook Europese ontwikkelingen. Op basis van aanbevelingen van de Financial Stability Board (FSB) zijn op het terrein van beloningen bijvoorbeeld in korte tijd bonusplafonds ingevoerd die het verstrekken van bonussen verbieden of sterk aan banden leggen. Met alle inspanningen om gedragsaanpassingen te bewerkstelligen, zal uiteindelijk de praktijk moeten uitwijzen of de nieuwe governancenormen daadwerkelijk effectief zijn. De maatschappij verwacht daarbij van de toezichthouder dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe effectief het toezicht is. DNB is daartoe een traject gestart waarbij de effecten van het toezicht op de geschiktheid van bestuurders en het beloningsbeleid worden gemeten. In 2014 zullen deze metingen aan moeten tonen of het ingezette beleid het beoogde effect heeft gehad. 2.4.3 Effectmeting toezicht Het belang van effectmeting in het financiële toezicht is sinds de financiële crisis sterk toegenomen. Door heldere verantwoording af te leggen aan de samenleving kan toezicht het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector bevorderen. DNB zoekt actief naar mogelijkheden om de effecten van toezicht
74 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
Figuur 2.3 - Overzicht maatregelen gericht op gedrag en cultuur sinds 2012
januari 2012
juni 2012
juli 2012
oktober 2012
Inwerkingtreding Code Banken
FSB sound compensation principles
Beleidsregel geschiktheid; EBA guidance on high earners
Regeerakkoord: bankierseed, tuchtrecht en beloningen
januari 2013
maart 2013
juli 2013
augustus 2013
oktober 2013
Inwerkingtreding Wet Bestuur en Toezicht
DNB-rapport Leading by example
EBA-rapport grootverdieners; Kabinetsvisie bankensector
Inwerkingtreding Wet versterking bestuur pensioenfondsen
EBA Q&A inzake bonusretentie
januari 2014
januari 2014
november 2014
2015
2016
Inwerkingtreding CRD IV
Code Pensioenfondsen
Start SSM
Wet Beloningen financiële ondernemingen
Uitbreiding kring te toetsen personen
inzichtelijker te maken. Dit betekent een grotere nadruk op effectmeting. Tegen deze achtergrond heeft DNB in 2012 vier ambities geformuleerd voor het toezicht op de financiële sector. Ten eerste dient het toezicht de kans op deconfitures en instabiliteit te minimaliseren. Ten tweede moet het toezicht door DNB internationaal tot de best practice behoren. Ten derde heeft het toezicht nadrukkelijk de taak het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector te bevorderen. Ten slotte moet het gezag van het toezicht door DNB bij de Nederlandse financiële sector vanzelfsprekend zijn. De vier centrale ambities zijn geconcretiseerd met KPI’s, indicatoren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld in hoeverre DNB de toezichtambities waarmaakt. Een eerste meting van de KPI’s heeft in 2012 plaatsgevonden, waarna in 2013 het proces van meten en rapporteren verder is aangescherpt (zie voor deze resultaten de ZBOverantwoording 2013). In 2014 gaat DNB, aan de hand van metingen op kwartaalbasis nader bepalen wat de voortgang is met betrekking tot de realisatie van de vier ambities. Ambitie 1: Het toezicht slaagt erin de kans op deconfitures en instabiliteit te minimaliseren Met deze ambitie beoogt DNB geen tegoeden verloren te laten gaan door deconfitures. Om de kans op faillissementen te minimaliseren hanteert DNB getrapte toezichtregimes, waarbij het toezicht steeds intensiever wordt (van laagdrempelig tot urgent). Wanneer DNB het toezichtregime voor een instelling verhoogt, verandert ook de eventuele interventiestrategie. Financiële instellingen in de hoogste regimes moeten, in nauw overleg met DNB, een verbeterplan opstellen en uitvoeren, zodat zij zo snel mogelijk uit het regime van verhoogd toezicht komen. Voor instellingen met een hoog risico hanteert DNB als streefwaarde dat deze instellingen maximaal één jaar in een regime van verhoogd toezicht zitten. Op basis van het verleden is geconstateerd dat deze streefwaarde scherp is. Toch vindt DNB het van belang deze norm te hanteren. Ambitie 2: Het toezicht behoort internationaal tot de best practice Juist voor een kleine open economie met een relatief grote financiële sector is het van belang dat het toezicht van de hoogste kwaliteit is. Met deze ambitie wil
75 DNB / Jaarverslag 2013
Toezicht: werk in uitvoering
DNB met haar toezicht internationaal tot de top behoren. De score op het reguliere Financial Sector Assessment Program (FSAP) van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is hiervoor een goede indicator. In een FSAP beoordeelt het IMF onder meer de kwaliteit van het financieel toezicht van de 188 leden, waaronder Nederland. In 2015 vindt de volgende FSAP voor Nederland plaats. Het toezicht van DNB wordt ook door andere internationale instanties regelmatig langs de meetlat gelegd en vergeleken met collega-toezichthouders, zoals door de Financial Stability Board (FSB), het Bazels Comité voor Bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision - BCBS) en andere sectorale inter nationale standaardzetters. Deze organisaties stellen daarbij regels en best practices waaraan nationale toezichthouders moeten voldoen of die als ijkpunt kunnen worden gebruikt. Vanaf november 2014 kijkt ook de ECB kritisch mee uit hoofde van de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de significante banken in het eurogebied. Voor internationale benchmarks streeft DNB naar een verbetering ten opzichte van de vorige uitkomst en een score bij de top 5 landen in de benchmark. Ambities 3 en 4: Het toezicht bevordert het vertrouwen in en heeft gezag bij de Nederlandse financiële sector Vanaf 2013 voert DNB jaarlijks een onderzoek uit onder externe stakeholders waarin onder meer het vertrouwen in de financiële sector en het gezag van DNB worden getoetst (zie de ZBO-verantwoording 2013). Daarnaast zal de reputatie van DNB gemeten worden aan de hand van de zogenaamde reputatiemonitor ontwikkeld door de Erasmus Universiteit. Deze meting vindt plaats op kwartaalbasis onder Nederlandse burgers met een bovengemiddelde belangstelling in en kennis van de financiële wereld (financial citizens). Het resultaat kan vervolgens worden vergeleken met andere organisaties. Ook vervult DNB de rol van poortwachter bij de toetreding op de markt door financiële instellingen en bestuurders. Als verleende vergunningen en goedgekeurde toetsingen naderhand moeten worden ingetrokken, dan heeft dit een negatieve impact op het vertrouwen in DNB. Om de mate van zorgvuldigheid te controleren, hanteert DNB daarom als norm dat geen probleemdossiers ontstaan binnen twee jaar na een positieve bestuurderstoetsing of afgegeven verklaring van geen bezwaar (vvgb). Voor alle KPI’s en streefwaarden geldt dat het belangrijk is om ze altijd in context te blijven zien. Het niet halen van een streefwaarde kan een goede reden hebben die – mits onderbouwd – niet direct afbreuk hoeft te doen aan het wel of niet halen van een ambitie. Vanwege de onderlinge verwevenheden en afhankelijkheden in de financiële sector is het immers moeilijk de rol van externe invloeden volledig uit te sluiten bij een effectmeting. Omgekeerd impliceert het halen van een streefwaarde niet per se dat daarmee de ambitie ook is gerealiseerd. Uiteraard is nog meer dan de huidige waarde van de KPI’s (‘de foto’), de ontwikkeling (‘de film’) van de indicatoren van belang. Hierdoor wordt een verbetering pas echt goed zichtbaar. Met het oog op de verantwoording en continue verbetering van toezicht zal DNB de ambities en KPI’s het komende jaar verder verankeren in de toezichtpraktijk.
76 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
3 Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
3.1 Inleiding In het betalings- en effectenverkeer draait het steeds om de vraag hoe ervoor te zorgen dat veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie behouden blijven te midden van technologische, economische en maatschappelijke veranderingen. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: maatregelen naar aanleiding van storingen en DDoS-aanvallen in het voorjaar van 2013 (paragraaf 3.2), innovaties en de impact hiervan op veiligheid en efficiëntie, waaronder de ingrijpende overgang naar Europese (SEPA-)standaarden (3.3), ontwikkelingen in de markt voor distributie en verwerking van contant geld (3.4) en de vraag hoe om te gaan met mogelijke schaarste aan goed onderpand (3.5).
3.2 Veilig en betrouwbaar betalingsverkeer Uit de analyse van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) in 2013 blijkt dat in Nederland sprake is van een goed werkend betalingsverkeer. Op drie gebieden wensen gebruikersgroepen een hogere beschikbaarheid of verbetering van alternatieve betaalmethoden. 3.2.1 Analyse robuustheid van de betaalketen Technologische ontwikkelingen zorgen voor een grotere keuzemogelijkheid in betaalmethoden, maar ook voor een complexere betaalketen en risico’s op storingen. De storingen en DDoS-aanvallen (Distributed Denial of Service) in april 2013 waren voor het MOB aanleiding om de weerbaarheid van de betaal keten te analyseren. Voor overboeking, incasso, acceptgiro, iDEAL, creditcard, pinbetaling, chipknip, contant geld en opname bij een gelduitgifteautomaat is gekeken welke alternatieve betaalproducten er zijn en hoe snel en op welke schaal deze te gebruiken zijn indien een betaalproduct via een specifiek kanaal of via verschillende kanalen uitvalt. De analyse concludeert dat het betalings verkeer in Nederland robuust is. Voor bestaande betaalproducten zijn andere mogelijkheden beschikbaar of zijn er verschillende methoden (kanalen) waarop de betaling kan worden uitgevoerd. Op drie gebieden wensen gebruikersgroepen acties om de beschikbaarheid te verhogen en alternatieven te verbeteren: het internetbankieren, iDEAL (een betaalstandaard voor veilige en directe betalingen op internet via internetbankieren) en de pinbetaling. Voor het internetbankieren hebben banken reeds maatregelen genomen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te versterken. Voorts wordt gewerkt aan het meer volwaardig maken van de uitwijkmogelijkheid van mobiel bankieren voor consumenten. Banken nemen technische maatregelen om de onderlinge afhankelijkheden tussen internetbankieren, mobiel bankieren en iDEAL te
79 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
verminderen. Verder komen banken met een mobiele variant van iDEAL. Voor de pinbetaling hebben banken en toonbankinstellingen toenadering tot elkaar gezocht over uitwijkmogelijkheden. In de eerste helft van 2014 zullen de genomen maatregelen in MOB-verband worden geëvalueerd. Daarnaast is met een tweetal wetswijzigingen het toezicht op het betalings verkeer versterkt. Per 1 februari 2014 is toezicht op afwikkelondernemingen (partijen die betaalopdrachten doorzenden, goedkeuren of salderen) ingevoerd en per 1 januari 2015 wordt expliciet in de Wet op het financieel toezicht (Wft) opgenomen dat regels kunnen worden gesteld aan de bedrijfsvoering van vergunninghouders ter bevordering van een goede werking van het betalings verkeer. 3.2.2 Cyberaanvallen in het betalings- en effectenverkeer Cyberaanvallen richten zich zowel op de beschikbaarheid als op de integriteit van verschillende producten, kanalen en organisaties in het betalings- en effectenverkeer. De DDoS-aanvallen in april 2013 zorgden voor het (tijdelijk) niet beschikbaar zijn van de onlinesystemen en dienstverlening van banken. Cybercriminelen zijn ook uit op geldelijk gewin en ontwikkelen aanvallen met malware- en phishing-technieken. Banken hebben fors geïnvesteerd om frauduleuze transacties in hun betaalsystemen te kunnen herkennen en tegen te houden. In 2012 zijn de fraudecijfers gaan stabiliseren en vanaf 2013 is een daling ingezet (zie grafiek 3.1). Jarenlang heeft Nederland ook veel last gehad van het skimmen van betaalpassen. Uiteindelijk is de beveiliging naar een hoger niveau gebracht en is de schade als gevolg van skimmen aanzienlijk ingeperkt. Dat is gebeurd met het invoeren van de chip in plaats van de magneetstrip en het standaard blokkeren van passen voor betalingen buiten Europa tenzij een consument ervoor kiest om deze blokkade (tijdelijk) op te heffen. Gezien de toename in aantal en complexiteit van de aanvalsopzetten blijft het voor banken belangrijk om maatregelen voortdurend verder aan te scherpen. Dit geldt bijvoorbeeld voor mobiel bankieren, dat in twee jaar tijd zodanig gegroeid is dat het nu meer wordt gebruikt dan traditioneel internetbankieren via de PC. DNB ziet erop toe dat instellingen adequaat omgaan met deze ontwikkelingen en maatregelen nemen om risico’s tegen te gaan die een beheerste bedrijfsvoering kunnen aantasten. Uit het thema-onderzoek informatiebeveiliging, dat al een aantal jaren loopt, blijkt dat het niveau van informatiebeveiliging sinds 2010 is verbeterd. In 2014 wordt gestart met een thematisch onderzoek naar complexe ICT-infrastructuren. Grafiek 3.1 - Schade bij banken door fraude EUR miljoen
Skimmen
Fraude met internetbankieren
40 30 20 10 0 08
09
Bron: NVB.
80 DNB / Jaarverslag 2013
10
11
12
13
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
In Europees verband werken prudentieel toezichthouders en betalingstoezichthouders (zogenoemde overseers) samen in het Security of Retail Payments Forum dat de ECB in 2011 heeft opgericht. Om in Europa meer eenduidige regels voor retailbetalingen op internet toe te passen heeft de ECB begin 2013 aanbevelingen gepubliceerd voor minimumbeveiligingseisen voor internet bankieren en kaartbetalingen via internet. Toezichthouders en overseers kunnen deze gebruiken in hun toetsingskaders op nationaal niveau. In Nederland werd al ruimschoots voldaan aan deze eisen. In wereldwijd verband werkt het Bazelse Committee on Payment and Settlement Systems (CPSS) aan beleidsontwikkeling op het terrein van cybersecurity van financiële marktinfrastructuren (FMI’s) zoals systeemrelevante betaalsystemen, centrale effectenbewaarbedrijven en effectenafwikkelingssystemen, centrale tegenpartijen en transactieregisters. Het werk richt zich op wat FMI’s doen om de weerbaarheid tegen cyberdreigingen te vergroten. Hierbij gaat het zowel om de deelnemende partijen als om de beheerder die verantwoordelijk is voor de verwerking, afwikkeling en vastlegging van transacties in het betalings- en effectenverkeer. Specifiek punt van aandacht is de situatie dat door een cyberaanval zowel het primaire systeem van een FMI als de back-upfaciliteit zijn besmet. Vanwege de kritische rol voor het financiële stelsel staan FMI’s onder oversight van centrale banken (de verantwoording over de uitvoering van de taak van de Nederlandsche Bank met betrekking tot het oversight op het betalings- en effectenverkeer is opgenomen in het rapport Oversight op het betalings- en effectenverkeer 2013). Vanuit de overheid is in oktober 2013 de Nationale Cybersecurity Strategie 2 gepubliceerd. Hierin staat een actielijn om de bestrijding van cybercrime in de financiële sector door samenwerking te versterken. Dit draagt ertoe bij dat aan de handhavingskant structureel capaciteit kan worden toegekend. De overheid streeft ernaar private partijen daadwerkelijk te laten participeren in publieke structuren, onder andere in de liaisonstructuur van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), waarin vanuit vitale sectoren mensen zijn gedetacheerd. Vanaf oktober 2013 is er een permanente vertegenwoordiging vanuit de banken actief bij het NCSC, die de samenwerking bij cyberincidenten in de private en de publieke keten verder versterkt. Het betalings- en effectenverkeer zal de komende jaren verder worden beïnvloed door technologische ontwikkelingen en marktontwikkelingen. Ook cyber dreigingen zullen zich verder blijven ontwikkelen en de beschikbaarheid en de integriteit van verschillende producten, kanalen en organisaties onder vuur blijven nemen. Dat vereist dat zowel private als publieke partijen inzetten op maatregelen om de veiligheid van de gehele keten te kunnen blijven borgen. Het is daarom van belang dat deze partijen in 2014 verder werken aan maatregelen om individueel en gezamenlijk de weerbaarheid tegen cyberdreigingen verder te versterken.
81 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
3.3 Nog sneller en efficiënter betalen Innovaties in het betalingsverkeer vergroten vaak de efficiëntie en zijn daarom gewenst, onder voorwaarde dat de veiligheid in voldoende mate geborgd is. Gebruiksgemak en adequate veiligheid bepalen of consumenten, bedrijven en winkeliers gebruik gaan maken van een betaalmogelijkheid. 3.3.1 SEPA, een basis voor innovaties op Europees niveau De grootste verandering waar het betalingsverkeer de afgelopen jaren mee te maken heeft gehad is de overgang naar Europese standaarden voor overschrijvingen en incasso’s. Hiermee is de basis gelegd voor de gemeenschappelijke eurobetaalmarkt (Single Euro Payments Area - SEPA), waarin consumenten en bedrijven gemakkelijk euro’s over kunnen maken naar en ontvangen van rekeningen in andere landen. De meest opvallende wijziging voor consumenten is de omzetting van het oude rekeningnummer naar het langere IBAN-rekeningnummer. SEPA is één van de grootste projecten ooit in het Nederlandse betalingsverkeer, met substantiële projectmatige en operationele risico’s. Vanuit DNB is daarom in 2011 een programmabureau opgezet om Nederland over te krijgen op de nieuwe standaarden. Onder de campagnetitel ‘Over op IBAN’ heeft het programma bureau banken, grootbedrijven, mkb’ers, softwarebedrijven en consumenten gestimuleerd om voorbereidingen te treffen en daadwerkelijk te migreren naar SEPA. Vanuit Europa is begin 2014 besloten tot een additionele overgangsperiode van zes maanden na de eerder vastgestelde deadline van 1 februari 2014. Nederland was per 1 februari grotendeels gereed. Nu de SEPA-migratie in Nederland en in Europa vrijwel is voltooid, is het tijd om vooruit te kijken. De standaardisatie van de belangrijkste betaalproducten maakt meer concurrentie mogelijk, en daarmee meer efficiëntie, lagere kosten en betere (innovatieve) producten. Zo kunnen verwerkers van betalingsverkeer gemakkelijker op Europees niveau opereren, waardoor verdere consolidatie mogelijk is en daarmee kostenverlagingen door schaaleffecten. De in Nederland gevestigde verwerker Equens verwerkt bijvoorbeeld ook een deel van het Duitse en Italiaanse retailbetalingsverkeer. Ook biedt SEPA kansen voor nieuwe betaaldiensten die geschikt zijn voor gebruik in het hele eurogebied. Voor de SEPA-incasso wordt bijvoorbeeld de zogenoemde e-mandate ontwikkeld, waarmee iemand op digitale wijze toestemming geeft voor een incasso: een flinke efficiëntieverbetering ten opzichte van de huidige papieren formulieren. Maar SEPA is ook een stimulans voor oplossingen om steeds meer automatisch betalingen te kunnen doen, met één klik op de knop. Dan hoeven bijvoorbeeld geen lange betalingskenmerken van acceptgiro’s meer te worden overgetypt. SEPA biedt dus op allerlei vlakken kansen voor verbeteringen in het Europese betalingsverkeer. Maar dit gaat niet vanzelf. Om te waarborgen dat het betalingsverkeer blijft voldoen aan de wensen en behoeften van gebruikers, zal steeds meer op Europees niveau samengewerkt moeten worden. Het is dan ook een goede zaak dat de ECB in december 2013 de Euro Retail Payments Board (ERPB) heeft opgericht, waarin aanbieders en gebruikers van betaaldiensten verenigd zijn. Het ERPB is daarmee de Europese tegenhanger van het Nederlandse Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Binnen het ERPB is een belangrijke rol weggelegd voor nationale centrale banken, als schakel tussen het nationale en het Europese niveau. Tussen landen blijven verschillen bestaan in infrastructuur en betaalgewoonten. Discussies zullen dan ook veelal in eerste instantie op nationaal niveau opkomen. Zo wordt in Nederland onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de verwerking van betalingen verder te versnellen, bijvoorbeeld door ook in het weekend betalingen bijgeboekt te kunnen krijgen. Uiteinde-
82 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
lijk hebben echter Europese oplossingen de voorkeur boven nationale, om optimaal te kunnen profiteren van de gemeenschappelijke markt. 3.3.2 Recente betaalinnovaties Een belangrijke betaalinnovatie die de handelingen bij de kassa gaat veranderen is het zogenoemde contactloos betalen. In 2013 is deze nieuwe betaalvorm door ABN AMRO, ING en Rabobank getest in het tijdelijke Mobiel Betalen-project in Leiden. Daarnaast zijn meerdere partijen in het betalingsverkeer gestart met de uitgifte van nieuwe betaalpassen met contactloze chips. De mobiele telefoon of betaalpas wordt op een korte afstand van de betaalautomaat gehouden om de betaling uit te voeren. Bij kleine bedragen hoeft geen pincode ingetoetst te worden, dit verkort de tijdsduur van de betaling. Hiervoor is een limiet van EUR 25 ingesteld om het verlies te beperken als de pas misbruikt wordt, door bijvoorbeeld verlies of diefstal. De contactloze technologie heeft hetzelfde veiligheidsniveau als de betaalpas met chip die in de automaat gestoken wordt. Contactloos betalen richt zich vooral op relatief kleine bedragen. Het zal daarmee ook een vervanger zijn van de chipknip, die per 1 januari 2015 zal verdwijnen. In de huidige situatie gebruiken consumenten voor kleine betalingen voornamelijk contant geld: in 2012 werd 79% van de betalingen tot EUR 5 contant afgerekend. Afhankelijk van de aantallen betaalautomaten die geschikt zullen zijn voor deze technologie en de reactie van het publiek op deze nieuwe betaalvorm, kan de invoering van contactloos betalen dus voor een verdere daling zorgen van het aantal contante betalingen. Voor bepaalde winkeliers die nog niet de mogelijkheid aan klanten konden bieden om te pinnen, is de zogenoemde M-POS-terminal gelanceerd. Winkeliers kunnen dit apparaatje aan hun smartphone of tablet koppelen, zodat zij kaartbetalingen kunnen accepteren. Dit apparaatje werkt verder hetzelfde als een betaalautomaat. Grote kaartmaatschappijen voeren veiligheidscontroles uit op de M-POSterminals en geven een certificaat af voor goedgekeurde apparaten. De kosten van een dergelijk apparaat zijn lager dan die van een reguliere betaalterminal en de aanbieders rekenen veelal geen maandkosten maar een percentage per betaling. Hiermee is de drempel een stuk lager voor groepen winkeliers die slechts incidenteel een betaalautomaat nodig hebben. In het onlinebetalingsverkeer opereren sinds enkele jaren betaaldienstverleners die consumenten en webwinkeliers een betaalmogelijkheid bieden die gebaseerd is op internetbankieren. De betaaldienstverlener verschaft namens de consument toegang tot de betaalrekening om een betaling te doen naar een webwinkelier. In 2009 heeft DNB reeds aangegeven ernstige zorgen te hebben bij de technische inrichting van deze oplossing. De veiligheid is in het geding, omdat een andere partij dan de rekeninghouder toegang verkrijgt tot de betaalrekening. Eind 2012 heeft DNB de dual consent-benadering ontwikkeld voor een veilige en betrouw bare toegang door derden tot een betaalrekening. Deze toegang komt pas tot stand zodra zowel klant als bank een akkoord heeft gegeven. Onderdeel van deze benadering is tevens het advies om de derde partij onder toezicht te stellen binnen de herziene Richtlijn betaaldiensten. Deze visie wordt gesteund door de stakeholders Thuiswinkel.org, de Nederlandse Vereniging van Banken, Currence en de Consumentenbond, en is vervat in een gezamenlijke positiepaper. In 2014 zullen het Europees Parlement en de Raad de herziene versie van de Richtlijn betaaldiensten behandelen. Volgens het voorstel van de Europese Commissie zal de derde partij onder toezicht komen te staan. De dual consent-benadering is echter niet in het voorstel verwerkt.
83 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
3.3.3 Bitcoin, een ontwikkeling buiten de bekende omgeving Een ontwikkeling die buiten de bekende systemen valt en daarmee nationaal en internationaal vragen oproept, is de virtuele valuta bitcoin. Het is een decentraal systeem, gebaseerd op een cryptografische berekening waarmee computers, die in een netwerk met elkaar verbonden zijn, gezamenlijk de digitale muntjes bitcoin creëren. Via onlinewisselkantoren kan men bitcoins aanschaffen en in een speciale bitcoinportemonnee doen. Het netwerk creëert niet alleen bitcoins, maar is tevens het betaalsysteem. Elke bitcoin en elke portemonnee heeft een uniek getal, dat niet gekoppeld is aan een identiteit of naam. Door dit anonieme karakter is bitcoin ook aantrekkelijk voor criminele activiteiten. Zo kan via bitcoins geld witgewassen worden en kunnen transacties plaatsvinden zonder dat instanties daar zicht op hebben. Een bitcoinbetaling uitvoeren is vrijwel gratis en zeer snel. Binnen het netwerk is bovendien geen sprake van landsgrenzen, dus het maakt niet uit waar de betaler en ontvanger zich bevinden. Dit is anders dan in het reguliere betalingsverkeer waar vrij hoge transactiekosten verbonden zijn aan het doen van een betaling naar de andere kant van de wereld. Betrouwbaarheid komt bij wettige betaalmiddelen tot stand doordat de gelduitgifte gebeurt door een centrale bank en het vertrouwen dat in een bank wordt gesteld door bijvoorbeeld het depositogarantiestelsel. Dit is bij bitcoins niet het geval. Er is geen instantie die een dergelijke vorm van vertrouwen kan bieden. Indien een onlinedienst voor bitcoinportemonnees failliet gaat of gehackt wordt, zijn de klanten hun bitcoins kwijt. DNB heeft derhalve in december 2013 een waarschuwing gepubliceerd dat consumenten zich bewust dienen te zijn van deze risico’s. Virtuele valuta’s vallen buiten de reikwijdte van de Wft, waardoor geen toezicht wordt gehouden op de valuta en evenmin op de partijen die bitcoindiensten aanbieden.
3.4 Distributie en verwerking van contant geld in beweging Het gebruik van contant geld neemt af. Omdat DNB het van groot maatschappelijk belang vindt dat cash goed toegankelijk en bruikbaar blijft, zet DNB zich in voor een efficiëntere organisatie van de distributie en verwerking van contant geld in Nederland. In 2012 werd 3,8 miljard keer contant afgerekend, ruim 13% minder dan twee jaar eerder (zie grafiek 3.2). De geldopnames bij gelduitgifteautomaten (gea’s) en de balies van banken namen in 2013 af tot naar schatting EUR 47 miljard, een daling met ruim 10% in twee jaar (zie grafiek 3.3). Door het afnemende gebruik van cash gaan de vaste kosten van de distributie en verwerking van bankbiljetten zwaarder drukken. Zo is het uitgebreide netwerk van gelduitgifte- en geldafstortpunten een belangrijke kostenpost voor banken. Maar ook het geldvervoer en de geld verwerking brengen vaste kosten met zich mee. Om de vaste kosten te drukken, slanken banken hun geldautomatennetwerk af. Zo is het aantal bancaire gelduitgifteautomaten afgenomen tot minder dan 7.700 eind september 2013, ruim 800 minder dan vier jaar eerder (zie grafiek 3.4). Ook verhogen banken tarieven voor contant geld, met name tarieven die retailers moeten betalen voor het storten en opnemen van contant geld. Dit soort tariefsverhogingen kan retailers ertoe aanzetten om het pinnen verder te bevorderen, hetgeen DNB op zichzelf als positief beoordeelt. Omdat contant geld nog steeds een kernrol vervult in het betalingsverkeer, is het echter van groot belang dat de consument makkelijk contant geld van zijn bankrekening kan blijven opnemen, dat winkeliers goede faciliteiten houden om de kassaopbrengst op hun bankrekening te storten en dat cash algemeen bruikbaar blijft om af te rekenen. Tot dusverre is contant geld het enige
84 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
Grafiek 3.2 - Contante en pintransacties EUR miljard
Contante transacties
Pintransacties
5 4 3 2 1 0 10
11
12
Grafiek 3.3 - Geldopnames EUR miljard
70 60 50 40 30 20 10 0 09
10
11
12
13
Toelichting: Bij geldautomaten en bankkantoren; 2013 geraamd.
Grafiek 3.4 - Aantal gelduitgifteautomaten Jaarultimo
9.000 8.500 8.000 7.500 7.000 6.500 6.000 5.500 09
10
Toelichting: september 2013.
85 DNB / Jaarverslag 2013
11
12
13
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
betaalmiddel dat bij toonbanktransacties vrijwel universeel geaccepteerd wordt. En, niet minder belangrijk, het is het laatste alternatief als de elektronische betaalketen om welke reden dan ook niet functioneert, bijvoorbeeld tijdens een technische storing of een cyberaanval. Bovendien zijn er nog steeds mensen die, soms tijdelijk, niet de beschikking hebben over een pinpas of een creditcard. DNB zet zich daarom in voor een efficiëntere distributie en verwerking van contant geld. Hierdoor kunnen de kosten beter worden beheerst, zonder dat dit ten koste gaat van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van contant geld. Belangrijke informatie hierover geeft het driejaarlijkse onderzoek van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, dat in 2013 heeft laten zien dat de bereikbaarheid nog steeds goed is: 99,8 % van de inwoners had binnen een straal van 5 kilometer toegang tot een bancaire gelduitgifteautomaat. De bereikbaarheid van contant geld wordt verder ondersteund door het toenemende aantal niet-bancaire gelduitgifteautomaten. Deze staan inmiddels op ongeveer 800 retaillocaties, vooral bij supermarkten. Van groot belang is de herschikking op de markt voor geldvervoer en -verwerking, die in gang is gezet door de totstandkoming van Geldservice Nederland (GSN). De drie grote Nederlandse banken hebben in 2010 in overleg met DNB besloten een groot deel van hun bankbiljetactiviteiten in deze gezamenlijke dochter onderneming onder te brengen. Inmiddels verwerkt GSN de bankbiljetten die deze banken van hun klanten ontvangen. In de eindsituatie draagt GSN ook zorg voor het onderhoud en het vullen van deze automaten, alsmede het geldvervoer daarnaartoe en -vandaan. GSN zal bedrijven contracteren die deze werkzaamheden op aanwijzing van GSN uitvoeren. Dit leidt tot een aanzienlijke efficiëntiewinst, die nodig is om het gebruik van contant geld betaalbaar te houden. De transitie, die in 2015 zijn beslag zal krijgen, heeft aanmerkelijke gevolgen voor geldvervoerbedrijven die traditioneel dit soort werkzaamheden voor de banken verrichten. De veranderingen op de markt voor gelddistributie en -verwerking stellen ook eisen aan het toezicht door DNB. Vanwege de concentratie van bankbiljet activiteiten van de grote banken bij GSN zijn geldvervoerbedrijven zich verder toe gaan leggen op de dienstverlening aan retailers. Deze dienstverlening stelt retailers in staat de contante kassaopbrengsten op hun bankrekening te laten bijschrijven zonder dat zij daartoe gebruikmaken van de stortingsmogelijkheden die hun eigen bank biedt. Dit kan ertoe leiden dat een niet-bancaire tussenpartij tijdelijk eigenaar wordt van dit contante geld. Vanwege de daaraan verbonden risico’s dient een dergelijke tussenpartij als betaaldienstverlener onder prudentieel toezicht te staan van DNB. Van andere aard is het zogenoemde chartale toezicht waarmee DNB sinds enkele jaren belast is. Het belangrijkste doel van dit toezicht is om zeker te stellen dat gea’s met echte biljetten worden gevuld. Hoewel de schade door vals geld in Nederland naar verhouding beperkt is (zie tabel 3.1), blijft de bestrijding belangrijk, zoals ook blijkt uit de in 2013 opgetreden stijging van het aantal onderschepte valse biljetten. Tabel 3.1 In Nederland aangetroffen valse eurobiljetten
Valse biljetten
2009
2010
2011
2012
2013
54.949
39.631
29.710
29.291
37.700
waarvan 50-eurobiljetten
79%
70%
63%
60%
69%
waarvan 20-eurobiljetten
14%
21%
27%
30%
23%
2,8
1,9
1,5
1,4
1,9
Financiële schade (EUR miljoen)
86 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
3.5 Wat als goed onderpand schaarser wordt? Een aantal financiële instellingen verwacht de komende jaren een tekort aan specifieke onderpandactiva. Voor een algeheel tekort wordt niet gevreesd. Dit blijkt uit gesprekken met in Nederland gevestigde financiële instellingen. Zij zetten stappen om de kans op onderpandtekorten te minimaliseren. Deze marktreacties bieden voordelen, maar zorgen mogelijk ook voor financiële stabiliteitsrisico’s als toenemende verwevenheid, procycliciteit en activa beklemming. Het gebruik van onderpand is één van de belangrijkste technieken om tegen partijkredietrisico te mitigeren en wordt vooral gebruikt in de geldmarkt, derivatenmarkten, betalings- en effectenverkeersystemen en bij kredietoperaties met centrale banken. De vraag naar kwalitatief hoogwaardig onderpand neemt toe. Dit komt doordat marktpartijen sinds de financiële crisis minder bereid zijn ongedekte financiering te verstrekken, maar ook door nieuwe regelgeving zoals de liquiditeitsstandaarden van Bazel III, nieuwe Europese regelgeving rond OTC-derivaten (EMIR) en internationaal afgesproken onderpandeisen voor bilaterale OTC-derivaten. Hoewel in het eurogebied de vraag naar kwalitatief hoogwaardig onderpand meer toeneemt dan het aanbod ervan, is een algeheel tekort onwaarschijnlijk. Wel kunnen individuele financiële instellingen geconfronteerd worden met tekorten aan specifieke onderpandactiva. Door de nieuwe OTC-derivatenregelgeving zullen pensioenfondsen en verzekeraars hun onderpandverplichtingen vaker dan nu in de vorm van cash of hoogwaardig liquide staatspapier moeten voldoen, waardoor er tekorten aan deze activa kunnen ontstaan. Ook bij banken zijn tekorten mogelijk, bijvoorbeeld wanneer de huidige liquiditeitsportefeuille niet voldoet aan de Bazel III-standaarden. Financiële instellingen kunnen hun onderpandbehoefte terugdringen door minder risicovolle transacties aan te gaan. Als dit transacties zijn die geen direct bedrijfsdoel dienen of als zo excessieve hefboomwerking (leverage) in het systeem en speculatie wordt beperkt, komt dit de financiële stabiliteit ten goede. Een mogelijk ongewenst effect is dat instellingen afzien van onderpandvergende transacties die risico’s op de balans moeten afdekken. Ook zetten financiële instellingen stappen om hun onderpandmanagement te professionaliseren door verbeterde informatiesystemen en door de activa die reeds in hun bezit zijn zo efficiënt mogelijk te benutten. Dat proces, onderpand optimalisatie, is complex en leidt ertoe dat de interne verwevenheid binnen financiële instellingen toeneemt. Dat geldt des te meer als het om instellingen gaat die hun onderpand in meerdere landen aanhouden of als gebruikgemaakt wordt van externe dienstverleners. Herstel- en resolutieplannen moeten deze interne verwevenheden adresseren. Een andere mogelijke marktreactie is het creëren van nieuwe (onderpand-)activa door portefeuilles met leningen, zoals hypotheken, te securitiseren. Hierdoor blijven balansactiva als kwalitatief hoogwaardig staatspapier beschikbaar voor andere doeleinden. Een risico van toegenomen securitisatie is dat de activa op de bankbalans steeds meer beklemd raken, waardoor er bij een faillissement weinig over is voor de ongedekte depositohouder en het depositogarantiestelsel. Een aantal financiële instellingen overweegt ook onderpandtransformatie: het inlenen van kwalitatief goede activa met lagere kwaliteit activa als onderpand. Een instelling die zelf actief is op de repo- of effectenuitleenmarkt (Partij A in figuur 3.1) kan bijvoorbeeld cash inlenen van een bank of hoogwaardige staatsobligaties van institutionele beleggers. Er zijn ook dienstverleners (waaronder
87 DNB / Jaarverslag 2013
Betalings- en effectenverkeer: uitdagingen en kansen
Figuur 3.1 - Zelfstandige onderpandtransformatie
Figuur 3.2 - Onderpandtransformatie via dienstverlener
Onderpandacceptant
Onderpandacceptant
of
Partij A
Lage kwaliteit activa
Partij A
Hoge kwaliteit activa (cash of liquide effecten)
Intermediair – leverancier transformatiediensten
Lage kwaliteit activa
Hoge kwaliteit activa (cash of liquide effecten)
Repo of securities lending markt
Repo of securities lending markt
Tegenpartij
Tegenpartij
Partij A zorgt hier zelf voor een upgrade van haar onderpand. Via de repomarkt of de securities lending markt leent zij cash (repo) of hogere kwaliteit effecten (securities lending) met lage kwaliteit activa als onderpand. Dit laatste wordt ook wel een onderpandswap genoemd.
Hier levert een intermediair onderpandtransformatiediensten. De intermediair trekt voor partij A de benodigde cash of effecten aan op de repo of securities lending market dan wel levert deze uit eigen boeken. De intermediair sluist deze kwalitatief goede activa vervolgens door naar Partij A zelf of direct naar de onderpandacceptant (bijv. wanneer de intermediair een clearing member is die transformatiediensten aanbiedt aan klanten).
clearing members) die onderpandtransformatie bieden. Soms leveren deze de gevraagde activa uit eigen boeken; soms gaan zij daarvoor de markt op (zie figuur 3.2). Door onderpandtransformatie kunnen financiële instellingen met een tekort aan specifieke onderpandactiva de activa inlenen van partijen die ze niet direct gebruiken. Belangrijk risico is dat het financiële systeem meer verweven, complexer en minder transparant wordt. Daarnaast zijn onderpand eisen vaak procyclisch (strenger in perioden van onzekerheid op de markt) zodat partijen die afhankelijk zijn van onderpandtransformatie in onzekere tijden meer stukken moeten aanleveren of – in het ergste geval – de transformatie aanbieder het contract niet wil verlengen. Dit kan tot grote problemen leiden, bijvoorbeeld omdat de partij dan zijn activa tegen bodemprijzen moet verkopen. Onderpandtransformatie is daarom een punt van aandacht.
88 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
4 Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB De Nederlandsche Bank viert dit jaar haar 200-jarige bestaan. Opgericht door koning Willem I in 1814 won zij vooral door haar daden gaandeweg het benodigde vertrouwen om ook een echte nationale bank voor alle Nederlanders te zijn. Zo pareerde DNB in 1914 een bankrun, wat haar tot ‘de bank der banken’ maakte. Na de Tweede Wereldoorlog droeg zij bij aan de financiële stabiliteit door een ware hoedster van de gulden te zijn. Die rol vervulde DNB tot de komst van de girale euro in 1999; drie jaar later gevolgd door de chartale euro. Nu staat er een nieuw hoogtepunt in het integratieproces op het programma: de overgang, eind dit jaar, van een nationaal naar een Europees bankentoezicht.
Het eerste eeuwfeest van de Nederlandsche Bank (DNB) werd opgeluisterd met een heuse 1 aprilgrap: het hoofdkantoor van DNB was van enkele goudstaven beroofd. De drie Franse bandieten waren het gebouw binnengedrongen door enkele tralies van een keldervenster met een ‘acetyleen-zuurstofvlam’ weg te smelten, zo schreef de krant Het Leven in een paginagroot verslag. Hoewel de politie de achtervolging had ingezet, waren de bandieten erin geslaagd te ontkomen. Vier maanden later sloeg de lezer van Het Leven de schrik echt om het hart. Wederom werd DNB bestormd. Dit keer niet door vermeende bandieten, maar door bezorgde klanten. Zij hadden de nacht doorgebracht op de stoep van het hoofdkantoor van DNB op de Oude Turfmarkt in Amsterdam. Politie moest worden ingezet om de orde te handhaven en flauwgevallen dames moesten met eau de cologne bij hun positieven worden gebracht. Aanleiding voor de run op DNB was de beursbel die eind juli 1914 op het nabijgelegen Damrak had geklonken ten teken dat alle dienstplichtigen zich bij hun legereenheid moesten melden. De algehele mobilisatie was ingesteld uit angst dat de Duitsers via Limburg zouden optrekken naar Frankrijk. De snelle verzekering van de Duitse regering dat zij de Nederlandse neutraliteit zou eerbiedigen, deed de rust niet onmiddellijk terugkeren. Dagen achtereen stonden rijen burgers voor het DNB-gebouw. Doordat bankbiljetten soms werden geweigerd voor betalingen, wendden de mensen zich en masse tot de agentschappen van de Nederlandsche Bank om bankbiljetten te wisselen voor munten. Hierdoor slonk de voorraad bij DNB en haar kantoren snel, waardoor het betalingsverkeer totaal vast dreigde te lopen. DNB-president Gerard Vissering kwam echter op een lumineus idee: hij stelde voor dat de regering voor het zilver tijdelijk waardebonnen zou uitgeven, de zogenoemde zilverbons. Al een week na de mobilisatie konden de eerste zilverbons tegen bankbiljetten worden verwisseld. Tegelijkertijd was er bij bedrijven sprake van een grote behoefte aan bankbiljetten. DNB kon deze vraag niet aan en besloot tot de uitgifte van hulpbiljetten. Dit waren eenvoudige
91 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
papiertjes zonder watermerk en met een simpele sierrand. Ook besloot de directie van DNB tot de uitgifte van een redelijk beperkte oplage van bank biljetten speciaal voor het betalingsverkeer van financiële instellingen. De snelle interventie van DNB was een Herculustaak: er moesten zoveel biljetten worden vervoerd, dat het treinverkeer was ontregeld en voor het eerst moesten zelfs auto’s voor het geldtransport worden ingezet. Tegelijkertijd werd DNB verzocht deel te nemen aan een steunfonds voor beursleden die in betalingsmoeilijkheden zouden kunnen raken. De Amsterdamse ‘haute finance’ kwam naar de Oude Turfmarkt en de directie van DNB deed de toezegging 200 miljoen gulden voor het steunfonds beschikbaar te stellen. De acute crisis luwde, waarop DNB-president Vissering met gepaste trots kon schrijven: ‘... Wij waren plotseling de absoluut centrale inrichting geworden, waaromheen alles zich concentreerde ...’. ‘Slapende oude dame’ De uitbraak van de Eerste Wereldoorlog maakte dat het eerste eeuwfeest van DNB niet uitbundig gevierd kon worden. Het was in deze oorlogsjaren dat DNB, in de woorden van DNB-president Vissering, veranderde ‘van een slapende oude dame plots een zeer levendige instelling’. Zo raakte zij betrokken bij de financiering van de goederenvoorziening, werd zij ingeschakeld bij regeringsaankopen van buitenlands graan en speelde zij een initiërende rol bij de oprichting van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij (NUM). En ook bij een verrekeningssysteem tussen Amsterdamse banken, dat later landelijke betekenis zou krijgen, speelde DNB een essentiële rol. Honderd jaar eerder, bij de oprichting van de Nederlandsche Bank, was het beslist geen vanzelfsprekendheid geweest dat de door koning Willem I geïnitieerde bank ook de centrale bank van het land zou worden. Willem I had nog vóór zijn beëdiging al op 25 maart 1814 het besluit, houdende het Octrooi en het Reglement voor de Nederlandsche Bank, getekend. De naam die Willem I eraan gaf, moest duidelijk maken dat deze bank niet bedoeld was voor één bepaalde bevolkingsgroep, maar voor de natie als geheel. Kortom, de Nederlandsche Bank zou een nationale bank zijn. Hij voegde er nog een beweegreden aan toe: ‘de op ons rustende verpligting, om den Koophandel, als den zenuw van dezen Staat, op te beuren uit het verval, waarin voorgaande tijden en omstandigheden denzelven hebben gebragt’. Daarmee reageerde Willem I op het feit dat de Republiek aan het eind van de achttiende eeuw een speelbal was geworden van andere mogendheden. Gebukt onder hoge schulden verschrompelde het maatschappelijk vertrouwen dat de Staat haar schulden ooit kon terugbetalen. Hierdoor nam haar macht in de tijd af, alsook het vermogen om het handelsnetwerk van de Hollandse kooplieden te continueren. Eind achttiende eeuw zorgde dat voor de sterk op Frankrijk geënte Bataafse Republiek, die in het begin van de negentiende eeuw een vervolg kreeg in een door Lodewijk Napoleon Bonaparte aangestuurd Koninkrijk Holland. Er volgde een volledige annexatie door Frankrijk in 1810, maar in 1834 kwam daaraan al weer een einde toen zijn broer Napoleon Bonaparte gedwongen afstand moest doen van de Franse troon. Koning-koopman De toekomst was aan koning Willem I, die met een industrialisatiepolitiek het patroon van de handelsstructuur van de zeventiende en de achttiende eeuw probeerde te doorbreken. Daarin zou hij slechts gedeeltelijk slagen, maar zijn inzet en volharding was van dien aard dat hij de geuzennaam koning-koopman kreeg. De oprichting van de Nederlandsche Bank was daarvan een uiting.
92 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
Het bijzondere van DNB was dat zij zowel kredietinstelling werd als circulatiebank, een bank die van de overheid het recht kreeg om bankbiljetten uit te geven. En daarmee onderscheidde DNB zich van de Amsterdamse Wisselbank, opgericht in 1609 door de stad Amsterdam om een einde te maken aan de complete chaos die heerste in het betalingsverkeer omdat honderden verschillende, officieel erkende munten naast elkaar in omloop waren. Bij de nieuwe Wisselbank konden kooplieden hun goud- en zilverstukken deponeren op rekening in ruil voor een tegoed, het deposito. Daarvoor kregen ze dan een met de hand geschreven ontvangstbewijs, een ‘wissel’, waarmee ze ook schuldeisers konden betalen. Tegelijkertijd deed de Wisselbank dienst als girobank, waar de rijken geld konden laten overmaken aan derden. Ook ging de Wisselbank kredieten verlenen aan de VOC, aan de Staten van Holland, aan de stad Amsterdam. Maar deze aanvankelijk zo succesvolle bank, een van de motors van de ontwikkeling van Amsterdam tot economische en financiële wereldhoofdstad in de Gouden Eeuw, zette haar ontwikkeling niet door. Zij groeide niet uit tot een circulatiebank zoals elders wel gebeurde, bijvoorbeeld met de Riksbank die in 1668 van start ging in Zweden. De Republiek kwam in een economische neergang en het eens zo dynamische Amsterdam kwijnde weg. In 1820 sloot de Wisselbank haar deuren, zes jaar na de oprichting van DNB. Haar werd geen monopolie op de uitgifte van bankbiljetten verleend, maar zij werd wel tegen concurrenten beschermd door een ontheffing van het zegelrecht, een destijds geldende belasting, op haar biljetten. Bepaald werd dat het namaken van de biljetten van DNB strafbaar was. De Nederlandsche Bank maakte een wat moeizame start. In de eerste decennia bleven haar economische invloed en geografische reikwijdte gering en vooral beperkt tot Amsterdam. Desondanks was reeds het eerste boekjaar al geslaagd te noemen: in 1815 keerde DNB een dividend uit van 5,8%. Maar voor de plaatsing van de vijfduizend aandelen liep het aanvankelijk allesbehalve storm. De haute finance van Amsterdam tekende nauwelijks in op de aandelen. Het grootste deel van het aandelenkapitaal, vijf miljoen gulden, werd ingebracht door de koning en de Staat. In 1816 was amper twee derde van de vijfduizend uitgegeven bankaandelen verkocht. Bankiersweduwe en zakenvrouw Johanna Borski (1764-1846) redde de zaak door in 1816 de laatste 1.892 aandelen te kopen tegen een koers van 101%. Zij bedong daarbij dat het maatschappelijk kapitaal van de Nederlandsche Bank gedurende drie jaar niet mocht worden verhoogd. De schaarse aandelen van DNB werden goud waard, mede dankzij het hoge dividend, ruim 10% procent in 1819, waardoor Borski haar aandelen met grote winst van de hand kon doen. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de Nederlandsche Bank toch de nationale bank zoals Willem I die voor ogen had gehad. Dit was te danken aan de economische opbloei, die de vraag naar kredieten stimuleerde. DNB had een sterke positie als kredietverlener, omdat zij beschikte over een grote voorraad edelmetaal. Hierdoor kon zij voldoen aan de groeiende vraag naar kredieten, wat voor de bankiershuizen veel moeilijker was. Een belangrijke rol bij de versterking van de positie van DNB had Willem C. Mees, de Rotterdamse bankierszoon die in 1849 als secretaris bij DNB begon en van 1863 tot 1884 haar president was. Mees had uitgesproken opvattingen over de rol van de Nederlandsche Bank. Hij vond dat deze zich moest richten op het dienen van het algemeen belang. Mees werkte in dat verband ook aan de transparantie van de instelling. Hij publiceerde maandelijks cijfers over de circulatie van de bank biljetten, de rekening-courant en de metaalvoorraad. Verder werd onder meer de beleningsbevoegdheid van DNB verruimd. Want, zo verklaarde Mees, ‘het krediet van de Bank moest men veel stouter laten werken dan vroeger’.
93 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
‘Vaderlijk toezicht’ Bij de Bankwet van 1863 kreeg de Nederlandsche Bank nationale status. Haar werd opgedragen agentschappen in het hele land te openen. In alle provincies kwam ten minste één agentschap en in het economisch belangrijke Rotterdam kwam zelfs een Bijbank, die dezelfde werkzaamheden mocht verrichten als het hoofdkantoor in Amsterdam. Daarnaast kwamen er in kleinere, regionale centra zogenoemde correspondentschappen, die hun werk op provisiebasis deden. Dankzij het uitgebreide kantorennetwerk kon de regionale behoefte aan krediet en geld worden geledigd. Mede hierdoor versnelde de economische groei en spraken sommige historici zelfs van een ‘industriële revolutie van Hollandse signatuur’. De economische opbloei leidde ook tot de opkomst van particuliere banken aan het einde van de negentiende eeuw. De traditionele klanten van DNB, waaronder bedrijven, stapten over naar deze particuliere banken waar een breder pakket werd geboden. Op hun beurt klopten deze banken bij DNB aan om het papier van hun klanten te herdisconteren en hun effectenbezit te belenen. Hierdoor konden ze hun eigen kredietverlening aanzienlijk uitbreiden. Het gevolg was dat de rol van de Nederlandsche Bank geleidelijk veranderde van een kredietverschaffer voor het bedrijfsleven in een kredietverschaffer voor het bankwezen. Dit proces zou in de twintigste eeuw worden voltooid. Een belangrijk bijeffect van deze gewijzigde rol was dat DNB inzage wilde hebben in de betrouwbaarheid van haar (bank)klanten. Zij moesten informatie overleggen over de verhouding tussen uitgezette kredieten en hun kapitaal en zij moesten hun maandstaten rapporteren. Het zou de opmaat zijn naar de rol van de Nederlandsche Bank als toezichthouder. Maar voordat die formele rol werd geaccepteerd en wettelijk vastgelegd, bleef het vooralsnog bij informele afspraken die geboekstaafd werden als ‘vaderlijk toezicht’. Bankrun De Nederlandsche Bank won in 1914 aan nationale statuur toen zij erin slaagde om bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een langdurige bankrun te voorkomen. Ook hielp mee dat in de jaren twintig duidelijk werd dat enkele banken te veel krediet hadden uitgezet tegen onvoldoende onderpand. Sommige banken gingen hierdoor failliet, andere moesten worden gesaneerd. DNB trad in een aantal gevallen op als ‘lender of last resort’ of dwong reorganisaties af. Doel hiervan was om een domino-effect van omvallende banken en dus een financiële crisis te voorkomen. Dat lukte waardoor DNB tijdens het interbellum haar status van een nationale bank wist te bestendigen. Bij de Bankwet van 1948 werd de rol van DNB verder verzwaard. Vastgelegd werd dat zij de hoedster van de gulden was. Daarvoor diende artikel 9, lid 1, van de wet: ‘... de waarde van de Nederlandse geldeenheid te reguleren op zodanige wijze als voor ’s lands welvaart het meest dienstig is, en daarbij die waarde zoveel mogelijk te stabiliseren ...’. In de praktijk had DNB deze rol al sinds de oprichting in 1814, omdat zij als enige bankbiljetten mocht uitgeven, maar tot het midden van de negentiende eeuw verrichtten Nederlanders het leeuwendeel van hun transacties vooral met munten. Toen duidelijk werd dat DNB voldoende liquiditeit aanhield in de vorm van munten en muntspecie, won zij het vertrouwen van het publiek in de door haar uitgegeven bankbiljetten. Hierdoor werd het aandeel van bankbiljetten in de totale geldhoeveelheid na 1850 steeds groter. Dit zorgde voor een evolutie van het monetaire beleid van DNB: na de zilveren (1847-1875) en de gouden standaard (1874-1914 en 1925-1936), kwam er in 1936 een einde aan het metallieke geldstelsel. Bankbiljetten waren niet langer inwisselbaar voor goud en de acceptatie van papiergeld werd een kwestie van vertrouwen. Net als veel andere landen, koos Nederland er toen
94 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
voor om de conjunctuur te beïnvloeden door monetair beleid en sociaaleconomisch beleid meer samen te laten optrekken. Dat was de belangrijkste achterliggende reden om DNB in 1948 te nationaliseren en haar taak uitsluitend een publieke taak te laten zijn, waarin zij dienstbaar moest zijn aan welvaartspolitiek in ruime zin. Onafhankelijkheid De nationalisatie had vergaande gevolgen, ook voor de relatie tussen DNB en de regering. Als het er echt op aan kwam, dan kon de laatste een aanwijzing geven ‘... ter coördinatie van de monetaire en financiële politiek der regering en de politiek van de bank ...’. Een dergelijke aanwijzing, neergelegd in artikel 26 van de Bankwet, was in de ogen van de initiatiefnemer minister van Financiën Pieter Lieftinck, een ultimum remedium: het machtsmiddel moest zo afschrikwekkend zijn, dat zowel de minister als de centralebankpresident er alles aan zou doen om te zorgen dat zij nooit gebruikt zou worden - en zo is het tot de nieuwe Bankwet van 1998 ook altijd geweest. Centralebankpresident Marius Holtrop verwoordde die relatie in 1964 heel beeldend: ‘Er is op het schip van de Staat maar één kapitein, en dat is de regering. Maar de wetgever heeft (...) voorgeschreven dat in het zo moeilijke vaarwater van de monetaire politiek, het schip van staat gebruik dient te maken van de diensten van een loods. Die loods is de Nederlandsche Bank. Een ervaren kapitein vertrouwt op zijn loods. Maar zoals iedere zeevarende weet, blijft, ook wanneer de loods aan boord is en de navigatie voert, de kapitein de laatste verantwoordelijkheid dragen.’ Het dichtst bij een aanwijzing is het volgens de overlevering in 1975 gekomen, toen centralebankpresident Jelle Zijlstra aangaf dat hij niet bereid was tot een directe monetaire financiering van de zwaar uit de pas gelopen overheids uitgaven. Premier Den Uyl liet onderzoeken onder welke condities hij DNB een aanwijzing kon geven. Uiteindelijk zag de regering hier echter van af, omdat Zijlstra als oud-minister van Financiën en als ex-premier een geweldig gezag in Nederland genoot. En ook zijn opvolger Wim Duisenberg toonde zich zelfbewust. Zo merkte hij eens op in een vraaggesprek over zijn verhouding met premier Ruud Lubbers: ‘Lubbers is de minister-president, maar ik ben de president.’ Het was bedoeld als een grapje, maar het gaf goed weer hoe subtiel de machtsverhoudingen en de rolverdeling in die tijd tussen regering en centrale bank wel waren. Wet toezicht kredietwezen Bij de Bankwet van 1948 had DNB ook de verantwoordelijkheid voor de bankbiljettencirculatie, het vergemakkelijken van het girale geldverkeer en het bevorderen van het betalingsverkeer met het buitenland gekregen. Daarnaast moet zij het toezicht uitoefenen op kredietinstellingen. Dat laatste was tot dan toe een officieuze taak geweest, maar werd bij de Wet toezicht kredietwezen (Wtk) in 1952 formeel vastgelegd. Aanvankelijk werd er bij het toezicht onderscheid gemaakt tussen sociaal- en bedrijfseconomisch toezicht. Het sociaal-economisch toezicht gaf DNB vergaande bevoegdheden om bij particuliere banken in te grijpen. Zo mochten deze banken niet onbeperkt krediet verstrekken aan particulieren, en als dat bijvoorbeeld de stabiliteit van de munt zou ondermijnen, dan kon DNB ingrijpen. Daarnaast kwam er het bedrijfseconomisch toezicht, om erop toe te zien dat banken hun bedrijfs voering op een verantwoorde wijze doen. Dit is het microprudentieel toezicht, bedoeld om te voorkomen dat de onder toezicht gestelde banken onaanvaardbare bedrijfseconomische risico’s nemen. Tot de dag van vandaag geldt dat
95 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
banken pas mogen fuseren of deelnemen in branchegenoten of verzekeraars nadat DNB een ‘verklaring van geen bezwaar’ heeft gegeven. Tot ver in de jaren negentig van de vorige eeuw was het microprudentieel toezicht in Nederland sectorgericht. DNB zag toe op banken, beleggingsinstellingen en wisselkantoren, de in 1992 opgerichte Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) oefende toezicht uit op aan de beurs genoteerde beleggingsinstellingen en beursfondsen en de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) richtte zich op pensioenfondsen en verzekeraars. Maar in datzelfde decennium speelden wetgever en toezichthouders al in op het feit dat de financiële wereld steeds meer vervlochten raakte door een zowel nationaal als wereldwijd op gang gekomen proces van instellingen, zoals banken en verzekeraars, die met elkaar fuseerden. Tegelijkertijd raakten ook producten steeds meer met elkaar verweven. Hierdoor kwamen toezichthouders soms in elkaars vaarwater, wat tot verwarring bij onder toezicht staande instellingen kon leiden. In 1999 werd hierop geacteerd door de oprichting van een Raad van Financiële Toezicht houders, die diende als een orgaan om sectoroverschrijdende toezichtkwesties te bespreken. Fusie DNB en PVK Drie jaar later werd al bepaald dat er een nieuwe opzet voor het toezicht moest komen: DNB en PVK kregen het prudentieel toezicht toebedeeld, dat waakt over de gezondheid van de financiële instellingen. De STE werd op haar beurt omgedoopt in de Autoriteit Financiële Markten (AFM), en kreeg het gedrags toezicht op financiële instellingen als verantwoordelijkheid. Ook keek de AFM mee naar de wijze waarop instellingen communiceren met de klant en werd zij eindverantwoordelijk voor de verlening van vergunningen voor beleggings instellingen. In 2004 volgde een nieuwe stap, namelijk dat de prudentiële toezichthouders, DNB en PVK, gingen fuseren, hetgeen in één overkoepelende wet, namelijk de Wet op het financieel toezicht, werd vastgelegd. De steeds verdergaande integratie van het toezicht in Nederland kon echter niet voorkomen dat in september 2008 met de ondergang van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers duidelijk werd dat zowel het toezicht als de wet- en regelgeving geen gelijke tred hadden gehouden met de ontwikkelingen in de wereldeconomie. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw was vanuit de Angelsaksische wereld een proces van liberalisering en deregulering ingezet, dat wereldwijd was nagevolgd. Dit proces was gepaard gegaan met een mondialisering van markten en bedrijven en had gezorgd voor een ongekende innovatie, alsook voor meer welvaart. Zwaar weer De kredietcrisis kreeg door de vervlechting van markten, bedrijven en producten het karakter van een heuse systeemcrisis. Nu pas bleek dat er een aantal lacunes in het toezichtkader waren, zoals te lage kapitaaleisen en het ontbreken van een internationale standaard voor liquiditeit. Voormalig president Nout Wellink zei daarover in het 2011 verschenen boek ‘Nout Wellink aan het woord’: ‘Half september viel Lehman Brothers. Dat veroorzaakte een enorme schok, het ging dwars door de haarvaten van het wereldwijde financiële stelsel heen. Niet toevallig kwamen ABN AMRO en Fortis daarna in de problemen, en kwam ook IJsland in zwaar weer. Je kunt dan op microniveau wijzen naar Jantje of Pietje en beweren dat die het niet goed heeft gedaan, maar er zat een gemeenschappelijke oorzaak achter. De fundamenten waren veel wrakker dan we ons gerealiseerd hadden (-)’.
96 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
De zeer diepe schok van de kredietcrisis, alsook de maatschappelijke kritiek op het microprudentieel toezicht, zette DNB aan tot zelfreflectie. Dat resulteerde in 2010 onder meer in de beleidsvisie DNB Toezicht 2010-2014, waarvan de conclusies en de actiepunten in de navolgende jaren zijn uitgevoerd. In hoofdlijnen kwamen deze actiepunten erop neer dat het toezicht meer dan voorheen een instellingsoverstijgend perspectief zou moeten hebben. DNB koos voor een meer vooruitblikkend en instellingsoverstijgend perspectief, en een nauwe aansluiting tussen macro- en microtoezicht. Daarbij heeft zij meer aandacht voor het bedrijfsmodel, de strategie, alsook het gedrag en de cultuur van de onder toezicht staande instellingen. Europa Tegelijkertijd is er een onmiskenbare trend naar internationale afstemming, regelgeving en beleidscoördinatie. Uit de kredietcrisis is voor banken Bazel III voortgekomen en kreeg de ontwikkeling van Solvency II voor verzekeraars een impuls, en nu volgt eind 2014 ook een overdracht van het toezicht op banken van de nationale toezichthouder naar de ECB. Doel hiervan is om tot de Europese bankenunie te komen. De oprichting hiervan is een antwoord op de kredietcrisis. Die crisis heeft namelijk inzichtelijk gemaakt dat financiële instellingen in Europa zo groot (kunnen) zijn geworden dat zij in een dodelijke omhelzing kunnen raken met de nationale overheidsbegrotingen. Hierdoor zou de financiële stabiliteit van het hele eurogebied op het spel kunnen komen te staan. Om dat te voorkomen, zal er een Raad van Toezicht komen met vergaande bevoegdheden in het toezicht op alle 4.000 banken in Europa. Zo zal er een gezondheidscheck - de zogenoemde balansbeoordeling - van de circa 130 belangrijkste banken in Europa plaatsvinden. Tegelijkertijd komt er een Europees resolutiemechanisme, een Europees resolutiefonds en een Europees depositogarantiestelsel. De instelling van een Europees bankentoezicht, in de vorm van een Raad van Toezicht die formeel onder de Raad van Bestuur van de ECB valt, maakt duidelijk hoe toezicht, financiële stabiliteit en monetair beleid steeds meer toegroeien naar afstemming en beslissingsbevoegdheid op Europees niveau. Voor het monetaire beleid is die trend overigens al na de Tweede Wereldoorlog ingezet. Dat gebeurde in eerste instantie bij de Bankwet van 1948, die bepaalde dat DNB ‘de hoedster van de gulden’ was. Maar al vrij snel, begin jaren vijftig, kwam een proces van politieke Europese samenwerking op. Deze verliep via de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG), die uiteindelijk - in 1992 - leidde naar een gemeenschappelijke binnenmarkt met een vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. Parallel hieraan, in de jaren zestig van de vorige eeuw, ontsproot ook het idee van een monetaire unie. Eerst kwam er een zogenoemd slangarrangement, waarin de EEG-landen de wisselkoers van hun valuta ten opzichte van elkaar onder controle probeerden te houden. Maar dit liep stuk op tegengestelde economische en monetaire belangen tussen Duitsland en Nederland enerzijds en Frankrijk en Italië anderzijds. Uit dit slangarrangement kwam in 1979 het Frans-Duitse idee voort van een Europees Monetair Stelsel (EMS). Tien jaar later, in 1989, presenteerde Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie, een follow-up: de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de invoering van één gemeenschappelijke Europese munt, de euro. Dit voornemen werd in 1992 vastgelegd in het Verdrag van Maastricht. In 1999 was het zover: een aantal lidstaten van de Europese Unie besloot tot de oprichting van een Economische Monetaire Unie. Toen werd de euro ingevoerd, de girale althans, en werden de wisselkoersen van de euro ten opzichte van de oude nationale valuta beklonken. Nederland, dat voor zijn
97 DNB / Jaarverslag 2013
Van een Nederlandsche naar een Europese instelling: 200 jaar DNB
export en welvaart in sterke mate afhankelijk is van de Europese handel, besloot er volmondig aan deel te nemen. Maar voor deze deelname was wel een nieuwe Bankwet nodig, die van 1998. Deze bepaalde dat DNB een integrerend onderdeel zou worden van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), dat er onder meer toe leidde dat de overheid zijn aanwijzingsrecht zou verliezen maar wel recht had op ‘... gegevens of inlichtingen die naar zijn oordeel nodig zijn ter bepaling van het financieel-economisch beleid voor de regering ...’. Vanaf 1 januari 1999 werd het monetaire beleid bepaald door de Raad van Bestuur van de ECB in Frankfurt. Haar eerste president werd de Nederlander Wim Duisenberg. Apotheose In de voltallige Raad van Bestuur zitten de presidenten van de nationale centrale banken van alle lidstaten. Gezamenlijk, maar à titre personnel, bepalen Klaas Knot, zijn collega-centralebankpresidenten en de directieleden van de ECB het Europese monetaire beleid. De aangesloten nationale centrale banken geven er uitvoering aan. Tussen 1999 en 1 januari 2002 was er één muntunie met een gezamenlijke girale euro, maar nog niet één tastbare gemeenschappelijke munt. Het was drie jaar later, op 1 januari 2002, dat de burgers van Europa de eerste eurobiljetten en munten in handen kregen. De eenheidsmunt is de apotheose van een decennialange historische ontwikkeling waarin gestreefd is naar een vrij verkeer van goederen, kapitaal en arbeid ter bevordering van vrede en veiligheid. De gulden, die kan bogen op een geschiedenis van bijna 450 jaar en waarvan DNB grofweg twee eeuwen de hoedster is geweest, werd omwille van dat breedgedragen historische doel vervangen. Daar wordt nu een nieuwe pijler aan toegevoegd: naast de monetaire taak wordt nu ook het bankentoezicht, dat sinds 1952 een wettelijk verankerde taak van DNB is, naar het Europese niveau getild. De in 1814 opgerichte Amsterdamse instelling die eerst een nationale bank werd is nu, 200 jaar later, een volwaardige deelnemer geworden in een waarlijke pan-Europese instelling.
98 DNB / Jaarverslag 2013
Kroniek 2013
Verantwoording
Verantwoording
5 Verantwoording 5.1 Inleiding In deze verantwoording doet DNB verslag van de belangrijkste resultaten die in 2013 zijn behaald. Zo beschrijft paragraaf 5.2 onder meer hoe het macroprudentiële mandaat en de macroprudentiële instrumenten inmiddels institutioneel verankerd zijn en hoe op monetair gebied is ingespeeld op afnemende marktspanningen. De separaat verschenen ZBO-verantwoording geeft voor de kerntaak toezicht een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen en resultaten. Paragraaf 5.3 gaat in op de wijze waarop DNB maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) toepast binnen haar taakuitoefening. In paragraaf 5.4 wordt beschreven waarom de kosten in 2013 lager zijn uitgevallen dan begroot. Paragraaf 5.5 beschrijft de corporate governance van de organisatie, licht toe hoe DNB risico’s tracht te beperken en geeft een overzicht van de belangrijkste risico’s die op dit moment worden geïdentificeerd. In paragraaf 5.6 volgt informatie over de beleggingen en financiële risico’s van DNB en wordt onder meer toegelicht dat de monetaire uitzettingen in 2013 aanzienlijk zijn gedaald als gevolg van een afname van de monetaire kredietverstrekking. Paragraaf 5.7 beschrijft de activiteiten die DNB uitvoert om financiële kennis over te brengen op het Nederlandse publiek en de technische samenwerking van DNB met collega-centrale banken en collega-toezichthouders. Paragraaf 5.8 ten slotte beschrijft de inspanningen van DNB om de bedrijfsvoering verder te verbeteren. Hierin komen bijvoorbeeld inspanningen naar voren om de efficiëntie van de organisatie verder te vergroten door de mogelijkheden om locatie-, tijd- en device-onafhankelijk te werken uit te breiden. De directie van DNB heeft in 2012 een meerjarenstrategie (genaamd Polaris) gepresenteerd aan de organisatie. Deze strategie bestaat uit een hernieuwde missie, een tiental meerjarige ambities en een strategisch raamwerk. De ambities zijn: 1. DNB is een invloedrijke bank in het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). 2. DNB is een toonaangevende instelling op het gebied van financiële stabiliteit. 3. DNB staat voor efficiënte en robuuste betaal- en effectenketens. 4. Het toezicht van DNB is maatgevend en gezaghebbend. 5. DNB beïnvloedt het beleid op financieel en economisch terrein in de door haar gewenste richting. 6. DNB benut ten volle de synergie van de combinatie centrale bank en toezichthouder. 7. DNB neemt op alle posities alleen de beste mensen aan. 8. DNB beschikt over een moderne informatievoorziening en levert goed bruikbare statistieken voor interne en externe afnemers.
103 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
9. DNB draagt door consistente communicatie bij aan vertrouwen in het financiële stelsel. 10. DNB heeft een effectief besturingsmodel. Binnen de uitvoering van de taken van DNB neemt duurzaamheid een belangrijke plaats in (paragraaf 5.3). Dit blijkt al uit de missie: ‘DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan duurzame welvaart in Nederland’. Hiermee wordt welvaart bedoeld die op lange termijn houdbaar is en gestoeld op duurzame economische, sociale en ecologische factoren. Herstel van vertrouwen in de financiële sector, in de euro en in DNB als centrale bank en toezichthouder heeft de hoogste prioriteit. DNB wil de kerntaken zo effectief en efficiënt mogelijk uitvoeren en duurzaamheid zo veel mogelijk integreren en verankeren in de bedrijfsvoering en taakuitoefening. Het aspect duurzaamheid komt dus op verschillende plaatsen in dit hoofdstuk naar voren. Dat geldt voor zowel de kerntaken als de bedrijfsvoering.
Tabel 5.1 - Kerncijfers DNB 2013
2012
Gemiddeld aantal medewerkers (fte’s)
1.659
1.625
Kapitaal en reserves
EUR 7,8 miljard
EUR 7,7 miljard
Totale bedrijfslasten
EUR 349 miljoen
EUR 311 miljoen
CO2-voetafdruk per fte
2,3 ton
3,3 ton
% vrouwen
37,6
37,4
% ziekteverzuim
2,88
2,88
Besteed aan opleidingen
EUR 5,5 miljoen
EUR 5,4 miljoen
- per fte
EUR 3.317
EUR 3.303
Algemene tevredenheid medewerkers (MTO-score)
7,7
7,6
5.2 Bereikte resultaten kerntaken DNB 5.2.1 Financiële stabiliteit DNB waakt over de financiële stabiliteit in Nederland. In het Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) wijst DNB op risico’s voor de financiële stabiliteit en doet aanbevelingen om deze te beperken. In 2013 is onder meer aandacht gevraagd voor de potentiële impact van de langdurig lage groei op de kredietkwaliteit, het risico van opwaartse renteschokken en de invloed van het depositofinancieringsgat op bankfinanciering. Naar aanleiding van de risicoanalyse in het OFS beoordeelt het uitvoerend toezicht of de risico’s aanleiding geven tot mitigerende acties bij individuele instellingen (macro-microkoppeling). Daarnaast leidt de risicoanalyse tot specifieke onderzoeken, zoals het crosssectorale themaonderzoek renterisico dat in 2013 is uitgevoerd. In het OFS heeft DNB Nederlandse banken voorts opgeroepen de kapitaalbuffers verder te versterken richting Bazel III, op een wijze die de kredietverlening niet overmatig beperkt, tot het treffen van adequate voorzieningen en tot het terugdringen van de afhankelijkheid van marktfinanciering. Op deze gebieden heeft de sector gedurende 2013 verdere stappen gemaakt: de Tier 1-kapitaalratio van de bankensector lag in het derde kwartaal van 2013 hoger dan een jaar eerder, terwijl ook de afhankelijkheid van marktfinanciering afnam. Banken houden sinds de
104 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
beoordeling van het risicobeheer in het themaonderzoek commercieel vastgoed hogere voorzieningen voor vastgoedgerelateerde leningen aan. Bij verzekeraars riep DNB op tot terughoudendheid bij het afgeven van rendementsgaranties. Om de risico’s van garanties en andere toekomstige risico’s beter in het verzekeringstoezicht te kunnen betrekken, heeft DNB bij het ministerie van Financiën aangedrongen op meer risicogebaseerde en vooruitkijkende elementen in het toezichtskader, zoals de eigen risicobeoordeling, het theoretisch solvabiliteitscriterium en de plicht om toestemming te vragen voor dividenduitkeringen indien de solvabiliteitspositie in het geding komt. Per 1 januari 2014 is nieuwe wetgeving in werking getreden die deze elementen bevat. In het kader van de Europese crisis en de bankenunie is gewezen op het belang van een heldere, geharmoniseerde vorm van bail-in (het laten meedelen van aandeelhouders en crediteuren in verliezen bij het falen van een bank) en op het belang van een geloofwaardig balansonderzoek. Dit balansonderzoek is inmiddels van start gegaan. In 2013 is het Financieel Stabiliteitscomité twee keer bijeengekomen. In dit comité, dat wordt voorgezeten door president Klaas Knot, zijn tevens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het ministerie van Financiën vertegenwoordigd. Het comité heeft Nederlandse banken opgeroepen tot meer transparantie over hun risico’s, door de aanbevelingen van de Enhanced Disclosure Task Force (EDTF) toe te passen in hun jaarverslag. Voorts is in het comité gesproken over de op lange termijn wenselijke vormgeving van de hypothecaire financiering, vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit. Het comité heeft daarbij het ingezette beleid om LTV’s geleidelijk te beperken verwelkomt. Daarnaast deed het comité aanbevelingen tot verdere standaardisatie van hypotheekleningen, om de aantrekkelijkheid ervan voor niet-bancaire investeerders en buitenlandse partijen te verbeteren. Per 1 januari 2014 zijn wijzigingen in de Bankwet en de Wet op het financieel toezicht van kracht geworden die DNB expliciet de taak geven om de stabiliteit van het financiële stelsel te bevorderen. Met de inwerkingtreding van de Verordening Kapitaalvereisten (Capital Requirements Regulation – CRR) en de implementatie van de Richtlijn Kapitaalvereisten (Capital Requirements Directive IV – CRD IV) kan DNB voortaan macroprudentiële instrumenten inzetten om aan deze taak invulling te geven. De CRD biedt daartoe onder meer de mogelijkheid om sectorale risicogewichten te verhogen, een contra cyclische kapitaalbuffer in te stellen en hogere kapitaalbuffers op te leggen aan systeembanken. In 2013 was DNB betrokken bij het opstellen van wetgeving die deze instrumenten nationaal verankert, opdat zij daadwerkelijk kunnen worden ingezet. Internationaal heeft DNB zich sterk gemaakt voor een goede vormgeving van het macroprudentiële beleid, onder meer in het Europees Comité voor Systeemrisico’s (European Systemic Risk Board – ESRB). In de Instruments Working Group is onder voorzitterschap van DNB gewerkt aan het operationeel maken van instrumenten en doelstellingen. Dit werk is begin 2014 gepubliceerd. Naar aanleiding van dit werk heeft de ESRB ook een publieke aanbeveling gedaan. Voor de financiële stabiliteit is van belang dat adequaat kan worden ingegrepen in het geval van onverhoopte problemen bij een instelling en deze zo nodig te kunnen afwikkelen. In 2013 zijn belangrijke vervolgstappen gezet om herstel- en resolutieplannen voor de grootste banken op te stellen: DNB heeft in overleg met het ministerie van Financiën en de Nederlandse grootbanken een begin gemaakt met het vormgeven van haalbare en geloofwaardige resolutiestrategieën.
105 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Aan wetgeving voor resolutie is primair in Europees verband gewerkt. DNB heeft hierbij het ministerie van Financiën bijgestaan en mede de positie van de ECB vormgegeven. Gedurende 2013 zijn de teksten van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive - BRRD), het Europese afwikkelingsraamwerk voor banken, en de Richtlijn depositogarantiestelsels (DGS) afgerond. Deze worden op afzienbare termijn van kracht. Eind 2013 is tevens een lidstatenakkoord gesloten voor een Gemeenschappelijk Resolutie mechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM). 5.2.2 Monetaire taken DNB draagt als onderdeel van het Eurosysteem bij aan de ontwikkeling en uitvoering van monetaire beleidsmaatregelen gericht op prijsstabiliteit, hetgeen een voorwaarde is voor duurzame economische ontwikkeling. Tegen de achtergrond van de Europese schuldencrisis was hierbij ook in 2013 weer een belangrijke rol weggelegd voor het onconventionele monetaire beleid. De marktspanningen zijn in 2013 verder afgenomen, hetgeen onder meer tot uitdrukking kwam in vervroegde aflossingen op de driejaars herfinancieringsoperaties (longer-term refinancing operations - LTRO’s). Het programma Outright Monetary Transactions (OMT) van de ECB, dat ook in 2013 niet hoefde te worden geactiveerd, droeg hier mede aan bij. Door het beleid van herfinancieringstransacties met volledige toewijzing tegen vaste rente te verlengen tot ten minste medio 2015, kunnen banken in het eurogebied bovendien tot die tijd rekenen op een nagenoeg onbeperkte liquiditeitsvoorziening door het Eurosysteem, mits zij beschikken over adequaat onderpand. Overigens kan alleen de politiek maatregelen nemen voor een duurzame oplossing van de problemen in de muntunie, zoals strengere en beter afdwingbare begrotings regels en structurele maatregelen die de concurrentiepositie en het groei vermogen versterken. Hiermee is al belangrijke vooruitgang geboekt, ook door de oprichting van de bankenunie (zie paragraaf 1.4). De economische ontwikkeling in het eurogebied bleef uiterst bescheiden. In de tweede helft van 2013 was er een geleidelijke terugkeer naar voorzichtige groei. De inflatie daalde evenwel in de loop van het jaar tot onder de 1%. In reactie hierop is de beleidsrente in mei en november 2013 verlaagd. Om de markten en het publiek meer duidelijkheid te geven over de beoordeling door de ECB-raad van de inflatievooruitzichten op langere termijn en het daarbij passende rentebeleid, is de ECB in juli 2013 ertoe overgegaan expliciet de verwachting uit te spreken dat de beleidsrentes voor langere tijd op het huidige of een lager niveau zullen liggen. Deze vorm van beleidscommunicatie, aangeduid met forward guidance, wordt door veel centrale banken gebruikt als monetair beleidsinstrument in een omgeving van zeer lage rentes. Naast de monetaire taak vervult DNB ook een adviesrol in nationale en internationale beleidsdiscussies. Qualitate qua is DNB vertegenwoordigd in diverse nationale en internationale gremia. Vanuit deze contacten, haar expertise en onafhankelijke rol streeft DNB ernaar beleidsadviezen te geven die bijdragen aan financiële stabiliteit en duurzame welvaart, bijvoorbeeld door de Economische en Monetaire Unie (EMU) sterker en stabieler te maken. Ook in nationale beleidsdiscussies laat DNB op gezette tijden haar stem horen, zoals bij de halfjaarlijkse ramingen voor de ontwikkeling van de economie. DNB heeft zich hierbij onder andere uitgesproken over de benodigde consolidatie in de overheidsfinanciën. Ook in andere actuele beleidsdiscussies, zoals op het gebied
106 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
van het pensioenstelsel en de woningmarkt, heeft DNB haar opvattingen gevraagd en ongevraagd ingebracht. Zo heeft DNB bijgedragen aan de oprichting van een nationaal hypotheekinstituut. In toenemende mate ziet DNB ook een rol voor zich weggelegd in het faciliteren van beleidsdiscussies. Zo heeft DNB bijeenkomsten georganiseerd met nationale en internationale experts over de rol van netto en bruto kapitaalstromen, over arbeidsmarkthervormingen in de EMU en over het spaaroverschot van het Nederlandse bedrijfsleven. De economische crisis heeft nieuwe vragen opgeworpen voor de economische wetenschap en duidelijk gemaakt dat het instrumentarium van economen bijstelling behoeft. DNB rekent het tot haar taak om bij te dragen aan deze wetenschappelijke opdracht. In het onderzoeksprogramma van 2013 heeft DNB daarom opnieuw veel aandacht besteed aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe econometrische modellen. Hierbij is de interactie van de reële en financiële sector een belangrijk aandachtsgebied, omdat juist hier de bestaande modellen onvoldoende in staat zijn gebleken om de werkelijkheid te beschrijven. Het onderzoek heeft onder meer geleid tot een beter inzicht in de financiële cyclus en bijgedragen aan een operationeel raamwerk voor macro prudentieel beleid. 5.2.3 Betalingsverkeer In het Nationaal Forum SEPA-migratie (NFS) werken stakeholders onder voorzitterschap van DNB aan de overgang van het Nederlandse betalingsverkeer naar Europese standaarden, de gemeenschappelijke eurobetaalmarkt (Single Euro Payments Area - SEPA). Namens het NFS is DNB verantwoordelijk voor een efficiënte en soepele invoering van SEPA, terwijl tegelijkertijd het betalingsverkeer goed blijft functioneren. Om dit te ondersteunen is de campagne ‘Over op IBAN’ gevoerd om bedrijven en consumenten bewust te maken van en voor te bereiden op de veranderingen die de SEPA-migratie met zich meebrengt. In 2013 is deze campagne beloond met twee communicatieprijzen, een SAN accent en een bronzen Effie. In 2013 is grote vooruitgang geboekt met de SEPA-migratie: waar eind 2012 nog slechts 4% van de overschrijvingen en minder dan 1% van de incasso’s in Nederland voldeed aan de Europese standaarden, was dat eind 2013 respectievelijk 85% en 49%. De coulanceperiode tot 1 augustus 2014, die is ingesteld door het Europees Parlement en de Raad, is voor Nederland niet noodzakelijk. Waar nodig zullen banken bedrijven en consumenten tijdens deze coulanceperiode in elk geval toestaan om nog van de nationale betaalinfrastructuur gebruik te maken. DNB zet zich in voor een efficiënte recirculatie van bankbiljetten in Nederland. Dit doet DNB door voor hergebruik geschikte bankbiljetten zo veel mogelijk door marktpartijen te laten recirculeren. In een veranderende chartale omgeving verloopt recirculatie niet alleen via de gebruikelijke kanalen (banken en geldverwerkers): er zijn ook steeds meer winkeliers die gelduitgifteautomaten vullen met geschikte bankbiljetten afkomstig uit hun kassaopbrengst. Dit heeft mede ertoe geleid dat het aantal bankbiljetten dat in 2013 bij DNB ter storting is aangeboden met veertig miljoen is gedaald ten opzichte van 2012 (2013: 530 miljoen biljetten, 2012: 570 miljoen biljetten). Ook in 2014 blijft DNB zich inzetten om partijen zo veel mogelijk zelf de geschikte bankbiljetten te laten recirculeren. Bovendien zal er een pilot plaatsvinden waarbij geschikte bankbiljetten tussen geldverwerkers worden uitgewisseld in plaats van deze door de ene
107 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
partij te laten afstorten bij DNB, terwijl de andere partij de biljetten weer bij DNB ophaalt. In toenemende mate heeft er een verschuiving plaatsgevonden van fysieke naar digitale betaaldiensten, wat de efficiëntie en veiligheid van het betalingsverkeer ten goede komt. Verwacht wordt dat deze trend de komende jaren doorzet. Er moet daarom wel voldoende aandacht blijven uitgaan naar de toegankelijkheid van betaaldiensten voor kwetsbare groepen als ouderen, mensen met een functiebeperking, mensen zonder internet en laagopgeleiden/inactieven. Dit is verankerd in de taakopdracht van het door DNB voorgezeten Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), dat een maatschappelijk efficiënte inrichting van het betalingsverkeer nastreeft. In 2013 heeft het MOB de derde Bereikbaarheidsmonitor gepubliceerd. Daarin is vastgesteld dat de bereikbaarheid en toegankelijkheid van (basis-)bankdiensten nog steeds van een goed niveau is. Ook zeer praktische zaken, zoals de leesbaarheid van de nieuwe papieren overschrijvingsformulieren en de positie van telefonisch bankieren in het SEPA-tijdperk zijn naar volle tevredenheid van de maatschappelijke groeperingen in het MOB opgelost. Omdat steeds meer mensen hun bankzaken via internet regelen, is het belangrijk dat ook internetbankieren en apps voor mobiel bankieren voldoende toegankelijk zijn. Op dit vlak zijn nog steeds verbeteringen te behalen. In 2013 heeft de Werkgroep Toegankelijkheid & Bereikbaarheid (WTB) van het MOB een themabijeenkomst georganiseerd om bewustwording hiervan binnen de banken te vergroten. De WTB volgt de ontwikkelingen op dit gebied. Vanwege de DDoS-aanvallen (Distributed Denial of Services) op banken, die zorgden voor korte verstoringen van het online betalingsverkeer in april 2013, bespreekt het MOB ook de robuustheid van het betalingsverkeer. Het MOB heeft geanalyseerd hoe de weerbaarheid van het betalingsverkeer verbeterd kan worden. Het bleek dat de keten als geheel goed beveiligd is, maar op enkele punten nog aangescherpt kan worden. Hier wordt nu aan gewerkt. Later dit jaar vindt evaluatie van de maatregelen plaats. Een ander belangrijk aspect van de robuustheid van het betalingsverkeer betreft de diefstalgevoeligheid van bankbiljetten. Om deze zo veel mogelijk te beperken, worden Intelligent Banknote Neutralisation Systems (IBNS) ingezet. Dit zijn veiligheidssystemen die gebruikmaken van inkt-, vuur/rook- of verlijmingtechnieken om de bankbiljetten bij een poging tot diefstal onbruikbaar te maken. De meest voorkomende toepassingen zijn die in plofkoffers en in cassettes in geldautomaten. Binnen de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) onderzoekt de zogenoemde Expert Pool Geldontwaarding (EPGO), waarin naast DNB ook de grootbanken deelnemen, de mogelijkheden om mede met behulp van IBNS plof- en ramkraken tegen te gaan.
Box 1 Veiligheid versus toegankelijkheid Voor DNB is de veiligheid van het betalingsverkeer essentieel. Daarnaast is het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk blijft, ook voor kwetsbare groepen. Hierbij is het zaak om de juiste balans te vinden tussen veiligheid en toegankelijkheid. Meer veiligheid zorgt vaak voor minder gebruikersgemak en meer kosten. Banken streven ernaar het betalingsverkeer op zo’n manier te beveiligen dat zo min mogelijk hoeft te worden ingeleverd
108 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
op de toegankelijkheid. Hiervoor maken ze gebruik van innovatieve oplossingen. Zo is er in de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in detectiesystemen die frauduleuze transacties kunnen onderscheiden van legitieme transacties, zonder in te boeten op de toegankelijkheid. Dit heeft zijn vruchten afgeworpen: het afgelopen jaar zijn de fraudecijfers, zoals gepubliceerd door de NVB, afgenomen. De introductie van mobiel bankieren is een voorbeeld van innovatie die de toegankelijkheid ten goede komt, en waarbij verschillende maatregelen zijn getroffen om de veiligheid te bevorderen. Bij mobiel bankieren kan men bankzaken regelen via een applicatie (app) op de mobiele telefoon, met een geheime code. Hiermee kan men, waar men ook is, altijd het saldo inzien en transacties verrichten. Mobiel bankieren is zeer toegankelijk door de eenvoudige interface; ook is het mogelijk een voice-over te activeren, zodat menuopties uitgesproken kunnen worden. Om mobiel bankieren veilig te maken, zijn transactielimieten vastgesteld en is de beveiliging gekoppeld aan recent gebruikte rekeningnummers. Beide maatregelen hinderen de gebruiker niet bij de meest voorkomende handelingen, maar beperken wel het risico van fraude door criminelen. 5.2.4 Toezicht Een gezonde, solide en integere financiële sector is in staat schokken op te vangen en te anticiperen op veranderende omstandigheden. Aanpassings vermogen is nodig voor een robuuste financiële sector en een schokbestendig financieel systeem. Het aanpassingsvermogen van de Nederlandse financiële sector stond in 2013 onverminderd onder druk. Aanpassing was niet alleen vereist vanwege een uitblijvend krachtig herstel van de economie, ook de implementatie van wet- en regelgeving vroeg veel van Nederlandse financiële instellingen. Bovendien worstelt de financiële sector met de nieuwe maatschappelijke realiteit, waarin herstel van vertrouwen een lang proces blijkt te zijn. De nationalisatie van SNS Reaal en de manipulatie van Libor-tarieven hebben dit nog eens onderstreept. In 2013 lag de focus van het toezicht bij buffer- en balansherstel, de beheersing van financieel economische en integriteitsrisico’s, de voorbereiding op Europees bankentoezicht en de implementatie van toezichteisen en eisen vanuit wet- en regelgeving. Maar ook de kwaliteit van bestuur en de levensvatbaarheid van bedrijfsmodellen hebben het afgelopen jaar nadrukkelijk de aandacht gekregen. De meest verstrekkende stap in het internationale toezichtbeleid in 2013 was ongetwijfeld de aanname door het Europees Parlement van de verordening ter oprichting van het Single Supervisory Mechanism (SSM). Met het SSM krijgt de Europese Centrale Bank (ECB) per 4 november 2014 de verantwoordelijkheid over het toezicht op ruim 3.000 banken (geconsolideerd cijfer) binnen het eurogebied. De SSM-verordening bepaalt dat de ECB de directe leiding krijgt in het toezicht op de 124 significante banken. In het toezicht op de mindersignificante banken houden de National Competent Authorities (NCA’s) het voortouw, maar de ECB kan hierin sturen en desgewenst de regie overnemen. Het afgelopen jaar is DNB nauw betrokken geweest bij de voorbereiding op het SSM en Europees bankentoezicht. Zo heeft DNB onder meer bijgedragen aan het nauwgezet in kaart brengen van het Europese bankenlandschap, het ontwerpen van de juridische basis voor het SSM, grote data-aanvragen voor de ECB en het voorbereiden van een Asset Quality Review (AQR).
109 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Ook stond 2013 in het teken van de implementatie van toezichteisen en eisen vanuit wet- en regelgeving. Voor banken lag de focus op het mondiale Bazel IIIakkoord en de omzetting daarvan in Europese wetgeving via de CRD IV/CRR regelgeving. Het Bazel III-akkoord bevat onder meer een significante aanscherping van de kapitaal- en liquiditeitsbuffers. Het afgelopen jaar was erop gericht om, met behulp van Bazel III-migratieplannen, de banken te begeleiden naar een tijdig voldoen aan de nieuwe regels. Voor verzekeraars is het afgelopen jaar een belangrijke stap gezet naar de introductie van Solvency II per 1 januari 2016. De overgang naar Solvency II betekent een fundamentele vooruitgang ten opzichte van het huidige kader, onder meer door de introductie van risico gebaseerde kapitaaleisen. Verder heeft het ministerie van Financiën – in overleg met DNB – in 2013 besloten om het Nederlandse toezichtkader voor verzekeraars al eerder meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend vorm te geven. De nieuwe regels zijn per 1 januari 2014 van kracht geworden en stellen DNB beter dan voorheen in staat om effectief toezicht te houden. Ook op pensioenterrein zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet naar een duurzaam pensioenstelsel. Onder meer door de inwerkintreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) en de uitwerking van een blauwdruk voor de herziening van het financieel toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen. DNB heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het afgelopen jaar intensief geadviseerd bij beide trajecten. Daarnaast is in 2013 in het uitvoerende toezicht aandacht besteed aan de gevolgen van de nationalisatie van SNS Reaal. Begin 2013 moesten DNB en het ministerie van Financiën concluderen dat de kapitaalpositie van SNS Reaal niet afdoende kon worden aangevuld via een publiek-private oplossing. Daarop heeft DNB de minister van Financiën geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Interventiewet hem biedt om de vitale functies van SNS Reaal en de belangen van de spaarders en polishouders veilig te stellen. Daarbij is nadrukkelijk gekeken naar de interactie tussen macro-economische aspecten, financiële stabiliteit en de voor SNS Reaal te treffen toezichtmaatregelen. Ook na de nationalisatie is DNB intensief betrokken geweest bij de ontwikkelingen rondom SNS Reaal, onder meer bij het opstellen van het door de Europese Commissie geëiste herstructureringsplan. DNB heeft met waardering kennis genomen van het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS) dat op 23 januari 2014 is gepubliceerd. Eén van de belangrijkste conclusies van de Evaluatiecommissie is dat nationalisatie onvermijdelijk was. DNB neemt de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie ter harte. De aanbevelingen ten aanzien van de governancestructuur van DNB zullen worden betrokken bij de discussie over de veranderingen in de verantwoordelijkheidsverdeling rond de uitvoering van het bankentoezicht die gevoerd moet worden naar aanleiding van de totstandkoming van de Europese bankenunie. In dat kader zal ook worden betrokken hoe een verdere versterking van de koppeling tussen macroprudentieel en microprudentieel toezicht het beste kan worden vormgegeven. Ook is het uitvoerend toezicht in 2013 gericht geweest op het onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van Rabobank bij onregelmatigheden in het Libor en Euribor-submissieproces. Dit onderzoek is in januari 2012 gestart. DNB heeft geconstateerd dat er in de onderzoeksperiode sprake was van ernstige overtreding van de regels voor beheerste en integere bedrijfsvoering. Naar aanleiding daarvan heeft Rabobank in nauw overleg met DNB een pakket aan maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te versterken. De herstelmaat regelen omvatten naast veranderprogramma’s over cultuur en gedrag en compliance, een versterking van het risicomanagement binnen de bank.
110 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Tot slot heeft DNB het afgelopen jaar actief naar mogelijkheden gezocht om de effecten van toezicht inzichtelijk te maken. Door heldere verantwoording af te leggen aan de samenleving kan toezicht het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector bevorderen. Dit betekent een grotere nadruk op effectmeting. Tegen deze achtergrond heeft DNB in 2012 vier ambities geformuleerd voor het toezicht op de financiële sector en per ambitie een eerste set met ‘key performance indicators’ (KPI’s) ontwikkeld. Een eerste meting van de KPI’s heeft in 2012 plaatsgevonden, waarna in 2013 het proces van meten en rapporteren verder is aangescherpt (zie voor deze resultaten de ZBO-verantwoording 2013). Hierbij zijn ook nadrukkelijk externe stakeholders geconsulteerd. In dit onderzoek geven stakeholders aan dat het toezicht van DNB indringender en vasthoudender is geworden. Dit is een belangrijke bevinding voor DNB omdat dit een doelstelling is van de (interne) cultuurverandering. Tegelijkertijd betekent de uitzonderlijke dynamiek in de financiële sector dat het toezicht zich voortdurend zal moeten blijven aanpassen aan relevante nieuwe ontwikkelingen in de financiële sector. De nieuwe Visie op Toezicht 2014-2018 vormt hiervan de weerslag. Deze visie formuleert ambities voor de financiële sector en een aantal nieuwe speerpunten voor DNB-toezicht, in aanvulling op de richting die met de vorige Visie op Toezicht in 2010 is ingeslagen. Zie de ZBO-verantwoording 2013 voor een nadere toelichting op de resultaten, governance, risicobeheersing, doelmatigheid en rechtmatigheid van het toezicht in 2013. Duurzaamheid binnen toezicht Duurzaamheid binnen het toezicht van DNB staat onder andere voor het meewegen van stakeholdersbelangen in de besluitvorming, de transparantie van beleid en gedrag, en het hanteren van een langetermijnperspectief. In het toezicht krijgt MVO vorm door te beoordelen hoe instellingen de niet-financiële eisen invullen. Het betreft eisen op het gebied van integriteit, strategie en bedrijfsmodellen, governance, gedrag en cultuur. Duurzaamheid speelt ook een rol bij de beoordeling van de geschiktheid van beleidsbepalers van financiële instellingen: zij moeten binnen hun governance in staat zijn tot een onafhankelijke afweging van de belangen van alle stakeholders. Daarbij moet de integriteit van de instelling en haar medewerkers buiten kijf staan om het maatschappelijk vertrouwen in de financiële sector te waarborgen. Het integriteitstoezicht van DNB was in 2013 erop gericht dat financiële instellingen proactief corruptie en het faciliteren van corruptie tegengaan. Daarnaast is nadrukkelijk aandacht besteed aan de eventuele betrokkenheid van onder toezicht staande instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering (zie de ZBO-verantwoording 2013, paragraaf 2.2). Het rekening houden met belangen van stakeholders vergt van instellingen dat zij transparant zijn over hun governance, strategie, doelstellingen, beleid en resultaten. De uitleg en rekenschap van de instelling stelt de stakeholders in staat te verifiëren hoe hun belangen worden meegewogen en hierop te reageren. Het langetermijnperspectief komt terug in het toezicht op bedrijfsmodellen en strategie, op het beloningsbeleid van instellingen en op gedrag en cultuur. In het toezicht op bedrijfsmodellen en strategie wordt specifiek gekeken naar de houdbaarheid op de langere termijn. Het beloningsbeleid van instellingen moet in lijn zijn met de strategie en resultaten op de lange termijn en niet aanzetten tot overmatig risicovol gedrag, wat duurzaamheid van de resultaten en het voortbestaan van de instelling op verschillende manieren kan bedreigen. Ten slotte worden in het toezicht op gedrag en cultuur beleidsbepalende organen aangespoord na te denken over hun eigen functioneren, en hoe zij een
111 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
langetermijnperspectief op de onderneming en de belangen van stakeholders een plaats geven in hun besluiten. In vervolg op eerdere onderzoeken naar gedrag en cultuur bij banken, verzekeraars en pensioenfondsen, is in 2013 een onderzoek uitgevoerd bij vijf instellingen waar DNB eerder risicovol gedrag constateerde. Hieruit is gebleken dat deze instellingen op een goede manier opvolging hebben gegeven aan de eerder gesignaleerde aandachtspunten. In 2013 is ook nieuw onderzoek verricht bij onder meer trustkantoren naar de wissel werking tussen gedrag, bedrijfscultuur en integriteit. De bevindingen hebben geleid tot algemene sectorbrede aanbevelingen voor de onder toezicht staande instellingen en de ontwikkeling van een zelfbeoordeling voor de instellingen (zie de ZBO-verantwoording 2013, paragraaf 2.2). 5.2.5 Statistieken De statistiekfunctie ondersteunt DNB en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) in de uitvoering van haar primaire taken. In dat kader wordt snelle, kwalitatief hoogwaardige en gemakkelijk toegankelijke informatie steeds belangrijker. Dat geldt voor zowel de toezichtdata als voor de data die DNB verzamelt ter ondersteuning van het monetaire en financiële stabiliteitsbeleid. In 2013 kwamen daar de voorbereidende werkzaamheden bij om aan de datavereisten van het SSM te kunnen voldoen: de statistiekfunctie van het ESCB krijgt daarin een centrale rol. Ook zijn de rapportagekaders voor banken aangepast om met ingang van 2014 aan de nieuwe Europese toezichtvereisten (CRD IV) te kunnen voldoen. Met de volledige herziening van de eigen statistieksystemen is goede voortgang gemaakt, met name door verbeterde ontsluiting van data aan toezichthouders op banken, pensioenfondsen en verzekeraars. Binnen het ESCB vond een herziening plaats van de statistiekregelgeving, zowel om de datavereisten voortvloeiend uit nieuwe macro-economische handboeken van het IMF (BPM6) en de VN (SNA2008) te accommoderen als die van gebruikers op het gebied van financiële stabiliteit en betalingsverkeer. Om ook in de toekomst op flexibele wijze te kunnen voldoen aan snel veranderende informatiebehoeftes verdient een meer fijnmazige datacollectie steeds meer de voorkeur. Daarbij wordt ook gedacht aan data over individuele leningen, die vaak elders in centrale kredietregisters aanwezig zijn. De statistiekfunctie beoogt ook marktpartijen en het publiek tijdig van informatie te voorzien. In haar streven om op korte termijn te voldoen aan alle SDDS Plus-vereisten (een nieuwe IMF-statistiekstandaard voor landen met systeem relevante financiële sectoren) heeft DNB nieuwe tabellen met het houderschap van effecten gepubliceerd. Tevens is de toegankelijkheid van de statistiekwebsite verbeterd, onder andere met interactieve grafieken. Om aan de toenemende statistische vereisten binnen Europa te kunnen blijven voldoen, is een strategisch European Statistical Forum opgericht. Als Nederlandse statistische autoriteiten vertegenwoordigen het Centraal Bureau voor de Statistiek en DNB Nederland hierin.
5.3 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen De uitkomsten van de stakeholderdialoog over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) gebruikt DNB als input voor aanscherping van haar beleid en het bepalen van speerpunten. Het MVO-beleid van DNB bestaat uit vijf themagebieden: MVO in de kerntaken, milieu, duurzaam inkopen, sociaal beleid en maatschappelijke betrokkenheid. Elk van deze themagebieden omvat een aantal onderwerpen of speerpunten, waarvoor jaarlijks doelstellingen worden geformuleerd en waarover jaarlijks wordt gerapporteerd. Voor meer
112 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
informatie over het MVO-beleid en een toelichting op de verantwoording in dit verslag, zie ook de MVO-bijlage op de website van DNB. 5.3.1 Stakeholderdialoog DNB betrekt haar stakeholders intensief bij haar reguliere taakuitoefening. Hiertoe vindt periodiek een open en gestructureerde stakeholderdialoog plaats (zie MVO-bijlage Jaarverslag 2013), onder meer met onder toezicht staande instellingen (otsi’s), de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werk gelegenheid, en collega-toezichthouder de AFM. Hierbij komen zowel beleid als de inzet van middelen ter tafel. In de periode oktober-december 2013 heeft DNB specifiek met het oog op haar MVO-beleid een stakeholderdialoog gehouden in de vorm van een enquête, een feedbacksessie en een serie interviews. Deze interviews waren gericht op het MVO-beleid van DNB en de verantwoording daarover in het jaarverslag. De materialiteitsanalyse (zie diagram 5.1) vormt een weerslag van de uitkomsten van deze stakeholderdialoog. Stakeholders zijn voor DNB de personen en partijen met wie zij samenwerkt of die belang hechten aan het werk, de rol en de invloed van DNB als publieke instelling met maatschappelijke taken. Aan bovengenoemde stakeholderdialoog namen vertegenwoordigers en beleidsbepalers deel van stakeholdergroepen van DNB, zoals otsi’s, de overheid, de Algemene Rekenkamer, staatsdeelnemingen, NGO’s (Eerlijke Bankwijzer), het Global Reporting Initiative (GRI) en de OESO. Rode draad in de uitkomsten van de dialoog is de wens van stakeholders om duurzaamheid verder te integreren en operationaliseren binnen de verschillende kerntaken. Naar aanleiding van deze wens gaat DNB onderzoeken of ESG-risico’s (Environmental, Social, Governance risico’s) kunnen worden toegevoegd aan de risico’s Diagram 5.1 - Belang voor DNB en ervaren door stakeholders
Hoog
Economisch beleid en onderzoek (incl. duurzaamheid) Effectiviteit en efficiency DNB. Integriteit en compliance.
Herstel van vertrouwen in financiële sector, euro en DNB.
Belang ervaren door stakeholders Gemiddeld
Toezicht op governance, bedrijfsmodellen (incl. ESG1-risico’s), integriteit, gedrag & cultuur en Landen-/schuldenVerantwoord beloningsbeleid crisis. beleggen van otsi’s2. Betalingsverkeer: Medewerkers: gezondheid, – Toegankelijk en bruikbaar ontwikkeling en inzetbaarheid. – Veiligheid en continuïteit Tevredenheidsonderzoek. – Efficiënt en milieuvriendelijk CAO-medewerkers. Technische samenwerking. Diversiteit. Duurzaam inkopen.
Gering
Vrijwilligerswerk. Sponsoring.
Mobiliteit, leasebeleid. Materiaalgebruik.
Gering
Energieverbruik, CO2-voetafdruk.
Gemiddeld Belang voor DNB
1 2
ESG = Environmental, Social, Governance. Otsi’s = onder toezicht staande instellingen.
113 DNB / Jaarverslag 2013
Hoog
Verantwoording
die DNB al meeneemt in het toezicht. Hierbij moet overigens ook rekening worden gehouden met de kaders en het capaciteitsbeslag die samenhangen met de invoering van het Europees bankentoezicht. In elk geval kan DNB volgens de stakeholders haar MVO-profiel veel duidelijker belichten vanuit de uitoefening van haar kerntaken. Omdat DNB een publieke instelling met maatschappelijke taken is, is duurzaamheid voor een belangrijk deel al ingebed in de kerntaken. Daarin is voor DNB de werkelijke maatschappelijk toegevoegde waarde te vinden, en niet zozeer in – overigens ook belangrijke – bedrijfsvoeringgerelateerde activiteiten als het beperken van de CO2-voetafdruk en het bijdragen beleid. In lijn hiermee stelt DNB zich ten doel om de duurzaamheidsfactor beter te integreren in de verantwoording over de uitvoering van haar kerntaken. Dat is ook de reden waarom in dit jaarverslag de voorheen aparte hoofdstukken Verantwoording en MVO zijn geïntegreerd tot een hoofdstuk Verantwoording.
5.4 Kostenontwikkeling De kosten die in 2013 aan de kerntaken van DNB worden toegerekend, komen uit op EUR 347,2 miljoen (zie tabel 5.2). Met uitzondering van de hoofdtaak Monetaire stabiliteit en economisch advies zijn de kosten in 2013 ten opzichte van 2012 toegenomen. Bij de taken Betalingsverkeer en Toezicht is de toename het grootst. De kostentoename in 2013 bij Toezicht wordt voornamelijk veroorzaakt door de capaciteitsuitbreiding in verband met de nieuwe toezichtaanpak Focus! en de nieuwe toezichttaak Beleggingsinstellingen (Alternative Investment Fund Managers – AIFM). Bij Betalingsverkeer is de toename het gevolg van de kostenstijging van de bankbiljetten en eenmalige kosten in 2013 in verband met de voorbereiding op de introductie van SEPA (zie DNB-begroting 2013). Toelichting verschillen realisatie versus begroting 2013 In totaal vallen de gerealiseerde kosten EUR 16,4 miljoen lager uit dan begroot. Een groot deel van deze onderschrijding is het gevolg van DNB-brede ontwikkelingen. Zo is, net als in voorgaande jaren, bewust gestuurd op de kosten van ondersteuning. Daarnaast kan EUR 5 miljoen verklaard worden door een lagere loonontwikkeling (EUR 2,4 miljoen) en lagere pensioenlasten (EUR 2,6 miljoen). De overige (materiële) verschillen worden hieronder per hoofdtaak toegelicht. Tabel 5.2 - Kosten per hoofdtaak EUR miljoen Realisatie
Begroting
2013
2013
16,3
15,9
Verschil
Realisatie
Realisatie
2012
2011
14,2
15,0 57,4
Hoofdtaak Financiële stabiliteit¹
0,3
Monetaire stabiliteit en economisch advies
54,9
57,8
-2,8
56,4
Betalingsverkeer
110,2
113,1
-3,0
78,6
83,2
Toezicht (excl. FEC)
139,9
149,0
-9,1
127,6
118,1
0,9
1,2
-0,3
0,8
1,0
25,0
26,6
-1,6
23,8
27,7
347,2
363,6
-16,4
301,4
302,4
FEC Statistieken Totaal ¹ Inclusief kosten uitvoering DGS.
114 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
De hoofdtaak Financiële stabiliteit kent een overschrijding van EUR 0,3 miljoen ten opzichte van de begroting 2013. Dit wordt veroorzaakt doordat meer inzet van ICT nodig was in verband met de voorbereiding van het depositogarantiestelsel (DGS). De kosten voor de hoofdtaak Monetaire stabiliteit en economisch advies zijn EUR 2,8 miljoen lager dan begroot. Meer dan de helft hiervan (EUR 1,6 miljoen) is veroorzaakt door de DNB-brede ontwikkelingen. Daarnaast heeft een aantal divisies in 2013 vooruitlopend op de efficiencytaakstelling voor de beleids afdelingen in 2014 hun formatie deels niet ingevuld. De onderschrijding bij de taak Betalingsverkeer bedraagt EUR 3,0 miljoen. Naast de DNB-brede meevallers (EUR 1,6 miljoen) wordt deze onderschrijding met name veroorzaakt doordat een project voor de verbetering van de informatievoorziening van het chartale bedrijf van 2013 naar 2014 is verschoven als gevolg van herprioritering binnen DNB (effect circa EUR -1,0 miljoen). De kosten van de Toezichttaak zijn EUR 9,1 miljoen lager uitgevallen dan voorzien in de begroting. De personele kosten onderschrijden in totaal EUR 7,7 miljoen. Deze kosten worden voor een groot deel bepaald door de inzet van toezichthouders (directe toezicht-fte’s). Voor 2013 was, rekening houdend met onder andere de vernieuwde toezichtaanpak Focus!, een capaciteitsuit breiding van circa 10% voorzien. Deze capaciteitsuitbreiding is in 2013 geleidelijk aan gerealiseerd, waardoor de gemiddelde bezetting over het hele jaar ongeveer 29 fte lager is uitgevallen, wat een onderschrijding in de personeelskosten bij de toezichtdivisies heeft veroorzaakt. Deze onderschrijding was verwacht en aangekondigd in de ZBO-verantwoording 2012. Eind 2013 is de formatie vrijwel volledig ingevuld en de beoogde capaciteitsuitbreiding bereikt. Een deel van de achtergebleven personeelskosten wordt daarnaast verklaard door DNB-brede meevallers, zoals hierboven toegelicht. De separaat verschenen ZBO-verantwoording biedt een uitgebreid overzicht van de kostenontwikkeling binnen de hoofdtaak Toezicht (zie www.dnb.nl). De kosten voor de FEC-taak zijn EUR 0,3 miljoen lager dan begroot. Deze onderschrijding wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door besparingen op de personeelskosten. De kosten voor de hoofdtaak Statistieken blijven EUR 1,6 miljoen achter op de begroting. Naast de meevallers in de loonontwikkeling wordt dit voornamelijk veroorzaakt door besparingen op personeelskosten en meevallende afschrijvingskosten. Doelmatigheid en rechtmatigheid DNB streeft naar een volledige rechtmatigheid van haar uitgaven. Om dit te bereiken wordt in de planning- en control (P&C-)cyclus een verbinding gelegd tussen de doelstellingen van DNB en de daarvoor gemaakte kosten. DNB heeft de externe accountant gevraagd om de doelmatige en rechtmatige inzet van financiële middelen te beoordelen en hierover te rapporteren in het verslag van bevindingen bij de controleverklaring over de verantwoording van de ZBO-taken, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de verplichting die voortvloeit uit de Wet op het financieel toezicht en de Pensioenwet. De doel matigheid van DNB wordt getoetst aan de hand van de mate waarin haar P&C-cyclus goed functioneert.
115 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Als norm geldt dat minimaal 99% van de DNB-uitgaven rechtmatig moet zijn. In 2013 bedroeg dit percentage 99,4% (in 2012 en 2011 respectievelijk 99,2% en 99,4%).
5.5 Corporate governance en risicobeheersing 5.5.1 Corporate governance DNB DNB is een naamloze vennootschap naar Nederlands recht. Als centrale bank maakt DNB deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). DNB-president Klaas Knot is lid van de Raad van Bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB). Als toezichthouder is DNB een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Het bestuur van DNB is in handen van de directie. Deze bestaat uit een president en vier directeuren. Een van de directeuren, Jan Sijbrand, is tevens voorzitter van de Toezichtraad en uit dien hoofde eerstverantwoordelijke voor het toezichtbeleid. De directie wordt ondersteund door de (plaatsvervangend) directiesecretaris en het directiesecretariaat. De Raad van Commissarissen (RvC) bestaat momenteel uit acht leden. De RvC houdt toezicht op de algemene gang van zaken bij DNB en het beleid van de directie ter uitvoering van artikel 4 van de Bankwet 1998. Ook stelt de RvC de jaarrekening vast. De RvC beschikt over een aantal belangrijke bevoegdheden, zoals de goedkeuring van de begroting en van bepaalde directiebesluiten. Eén lid van de RvC wordt aangewezen door de regering: de commissaris van overheidswege. De Bankraad functioneert als klankbord voor de directie. De president van DNB brengt aan dit orgaan verslag uit over de algemene economische en financiële ontwikkelingen, en bespreekt het door DNB gevoerde beleid. De Bankraad bestaat uit dertien leden. Twee leden van de RvC hebben zitting in de Bankraad, onder wie de van overheidswege benoemde commissaris. Bij de overige leden wordt gestreefd naar representatie van de verschillende maatschappelijke geledingen. Op de website van DNB staat meer informatie over de huidige governance structuur van DNB. Ook de institutionele documenten, waaronder de statuten, het Reglement van Orde en de integriteitsregelingen, zijn hier te vinden. De Corporate Governance Code Alhoewel de Nederlandse Corporate Governance Code (Code) alleen geldt voor beursvennootschappen, past DNB de principes en best practice-bepalingen uit de Code zo veel mogelijk toe. Op de website van DNB is een tabel te vinden die weergeeft hoe DNB de Code implementeert. 5.5.2 Risicobeheersing In 2013 heeft de directie een risicobeheersingsraamwerk en een integraal risicobeheersingsbeleid vastgesteld. Het risicobeheersingsraamwerk schept het kader voor een gezamenlijke risicobeheersingsaanpak binnen DNB: door alle risicobeheersingsactiviteiten onder het raamwerk te brengen en deze activiteiten in samenhang met de geïdentificeerde risico’s (integraal) te bekijken, zullen de risico’s waaraan DNB blootstaat beter en aantoonbaarder worden beheerst. Het risicobeheersings- en controlesysteem wordt periodiek herzien.
116 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Het uitgangspunt dat DNB ook aan de wet- en regelgeving voor onder toezicht staande instellingen wil voldoen en tevens voortschrijdende inzichten wil doorvoeren, heeft ertoe geleid dat een meer samenhangende, effectievere en meer geïntegreerde risicobeheersing binnen DNB verwezenlijkt is. Daarbij is een van de uitgangspunten dat risico’s consistent worden benaderd, maar dat risicobeheersing wel gedifferentieerd kan worden toegepast, per onderdeel van de organisatie. Ieder kwartaal ontvangen de directie en divisiedirecteuren een managementrapportage met de status en ontwikkelingen van de belangrijkste risico’s voor DNB en de belangrijkste risico’s per divisie. De governancestructuur van de risicobeheersing van DNB is gebaseerd op het ‘three lines of defence’-model. De drie verdedigingslinies lijnmanagement, ondersteunende risicobeheersings- en controlefuncties, en interne audit functioneren onafhankelijk van elkaar en leveren elk een bijdrage aan de kwaliteit van het risicobeheersings- en controlesysteem. De directie laat zich in de beheersing ondersteunen door onder andere het Risicomanagementcomité (RMC). Het RMC adviseert de directie over het beheer van de balans en de daarmee samenhangende risico’s. Hieronder vallen onder meer het strategische beleggingsbeleid, het risicokader en de buffers. Verder kijkt het RMC naar operationele risico’s binnen de centralebankactiviteiten, met in 2013/2014 als focus het juridische risico van contracten. Risicobeheersing specifieke risicocategorieën DNB kent binnen haar integrale risicobeheersings- en controlesysteem een onderscheid in strategische, financiële en operationele risicobeheersing. Bij de strategische risicobeheersing staat het beheersen van de strategische ambities van DNB centraal. De financiële risicobeheersing wordt uiteengezet in paragraaf 5.6. Tot de operationele risico’s behoren verschillende risicocategorieën: onder andere informatiebeveiligingsrisico’s, procesrisico’s, business continuity-risico’s, fysieke beveiligingsrisico’s en compliance- en integriteitsrisico’s. Het doel van informatiebeveiliging is om op een consistente en effectieve wijze de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informatie te waarborgen. Naast de voortdurende monitoring door interne beveiligingsexperts is in 2013 gestart met een gecoördineerde aanpak van informatiebeveiliging, die ervoor zorgt dat in 2014 informatiebeveiliging meer integraal, efficiënt en effectief wordt betrokken bij alle relevante DNB-ontwikkelingen. Risicobeheersing van het proces richt zich op het hele proces van identificeren, analyseren, beheersen en monitoren van operationele risico’s, met als doel het waarborgen van een beheerste bedrijfsvoering. Hiertoe heeft de organisatie verschillende methoden en technieken tot haar beschikking. Risk Self Assessments (RSA’s) op tactisch en operationeel niveau, in de bedrijfsvoering en binnen projecten, blijven belangrijke instrumenten voor het identificeren van risico’s binnen DNB. Het doel van business continuity management (BCM) is het coördineren van maatregelen ter beperking van materiële en immateriële schade door (dreigende) verstoring van de continuïteit van processen. Beheersing van het continuïteits risico bevindt zich binnen DNB op een volwassen niveau. In de verdergaande professionalisering is het BCM-beleid in 2013 herzien. Hierbij is rekening gehouden met ESCB-vereisten en best practices die gelden binnen de financiële kerninfrastructuur van Nederland.
117 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Fysieke veiligheid bij DNB richt zich onder meer op het beveiligen van personen en gebouwen alsmede een veilig transport van personen, waarden en goederen. In opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zal de AIVD in 2014 een uitgebreide risicoanalyse uitvoeren om vast te stellen of de getroffen beveiligingsmaatregelen, samen met de overheids responscapaciteit, nog steeds afdoende zijn. Eventuele aanbevelingen worden in de loop van 2014 opgepakt. Het risicobeheersingssysteem van de afdeling Compliance en integriteit (C&i) richt zich primair op het bijdragen aan een adequate beheersing van de integriteitsrisico’s en het voorkomen en beperken van schade als gevolg van handelen in strijd met interne en externe wetten en regels, standaarden en gedragscodes. In 2013 heeft C&i zich specifiek beziggehouden met risico’s omtrent de informatiehuishouding, uitbestedingsrisico’s, uitbestedingsonafhankelijkheid en fraude. Belangrijkste risico’s De voornaamste risico’s waar DNB bij de uitvoering van haar strategie mee te maken heeft zijn de volgende: 1) Door de financiële en Europese schuldencrisis en de door het Eurosysteem genomen maatregelen om deze crisis te beheersen, zijn de financiële risico’s voor DNB in 2012 toegenomen. Begin 2013 is met het oog op de significant toegenomen risico’s in samenspraak met het ministerie van Financiën een garantie van de Nederlandse staat afgegeven op crisis gerelateerde uitzettingen van DNB. Niet alle financiële gevolgen van Europese steunpakketten vallen echter onder de garantie, waardoor een risico blijft bestaan. DNB volgt de ontwikkelingen nauwgezet en zal waar nodig actie ondernemen. 2) De bankenunie is, mits goed vormgegeven, een belangrijke stap in herstel van het vertrouwen in de Europese bankensector. Deze bankenunie bestaat uit drie pijlers, namelijk supranationaal bankentoezicht (SSM), een gemeenschappelijk resolutiemechanisme (SRM) en een Europees depositogarantiestelsel (DGS). De laatste signalen uit Brussel zijn dat de resolutiepijler mogelijk niet veel later dan het SSM in werking zal treden. Dat is goed nieuws, want een effectieve bankenunie heeft ten minste toezicht èn resolutie nodig. Wanneer toezicht supranationaal is georganiseerd, terwijl resolutie nationaal blijft, kunnen immers belangenconflicten ontstaan die de effectiviteit van het toezicht ondermijnen. De nieuwe Europese resolutieautoriteit krijgt de beschikking over krachtige bevoegdheden en een Europees resolutiefonds (SRF) dat door de banken wordt gefinancierd. Met de nieuwe resolutie-instrumenten wordt de kans veel kleiner dat er in de toekomst publieke middelen nodig zullen zijn om banken te redden. Maar er zijn nog een aantal belangrijke risico’s aanwezig: zo bestaat de SRF uit nationale compartimenten die geleidelijk samensmelten tot één fonds. In deze transitieperiode is de risicodeling beperkt, waardoor het risico bestaat dat de wisselwerking tussen banken en overheden niet doorbroken wordt. Verder blijft, gegeven de relatief beperkte doelomvang van het SRF, een Europese publieke achtervang nodig. Anders bestaat het risico dat de ultieme achtervang toch nog nationaal blijft. Ook lijken de voorgestelde complexe SRM-besluitvormings procedures kordaat handelen in noodsituaties in de weg te staan. DNB zet zich in om tot een in haar ogen effectieve bankenunie te komen. 3) De bankenunie heeft ingrijpende gevolgen voor het prudentiële toezicht door DNB op de Nederlandse bankensector. Het toezicht op de significante banken zal vanuit de ECB in Frankfurt worden aangestuurd door Joint Supervisory Teams. Naast lokale toezichthouders maken hier toezichthouders van diverse
118 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
nationaliteiten deel van uit. Het toezicht op minder significante banken blijft plaatsvinden vanuit DNB. Binnen DNB is een projectteam samengesteld om de organisatie vorm te geven en te begeleiden bij de nieuwe manier van werken. 4) Met name binnen de chartale sector is sprake van toenemend crimineel geweld. Het voorkomen en mitigeren van mogelijk geweld tegen DNB en haar medewerkers heeft binnen de organisatie grote aandacht. DNB voert hiertoe onder meer permanente risicoanalyses uit en implementeert daaruit voort vloeiende maatregelen. Daarnaast behoudt de organisatie een adequaat niveau van (fysieke) beveiliging en wisselt ze relevante kennis en ervaring uit met instanties in binnen- en buitenland. Om DNB-medewerkers bewust te maken van mogelijke dreigingen en beheersmaatregelen is een veiligheidsbewustzijnsprogramma ingevoerd. In 2014 worden de screeningsprocedures zowel voor nieuw als bestaand personeel aangescherpt om mogelijke kwetsbaarheden eerder te kunnen onderkennen. 5) Het is evident dat goede beveiligingsmaatregelen cruciaal zijn voor het veiligstellen van vertrouwelijke informatie. DNB werkt met veel vertrouwelijke informatie. Wanneer deze informatie door toedoen van diefstal (waaronder cybercrimeactiviteiten), verlies of lekken in de buitenwereld terechtkomt, zou dit ernstige schade kunnen berokkenen voor zowel de organisatie als andere belanghebbenden. Om dit te voorkomen houdt DNB zich intensief bezig met het actueel houden van het informatiebeveiligingsbeleid en de informatie beveiligingsprocedures. Evaluatie interne risicobeheersings- en controlesystemen De directie evalueert het functioneren van de interne risicobeheersings- en controlesystemen aan de hand van periodieke planning- en controlrapportages. Vastgesteld wordt in hoeverre de divisies risico’s in de bedrijfsvoering beheersen en of de getroffen maatregelen voor de beheersing van deze risico’s effect hebben. Daarnaast maakt de directie gebruik van resultaten van RSA’s op strategisch niveau (met betrekking tot divisies, ketens en processen), van periodieke rapportages van tweedelijnsfuncties en van rapportages van de interne en externe accountant. Ter beperking van financiële verslagleggingsrisico’s vindt aanvullend onderzoek plaats naar de uitvoering van processen en systemen die de financiële verslag legging omvatten. Hiertoe worden relevante informatiebronnen en verklaringen van proceseigenaren van de betrokken systemen en processen geanalyseerd. De evaluatie van het functioneren van de interne risicobeheersings- en controlesystemen, eventuele belangrijke tekortkomingen, significante wijzigingen en de voornaamste risico’s zijn besproken in de verschillende vergaderingen van de Financiële Commissie en vervolgens gerapporteerd aan de Raad van Commissarissen. In control-verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico’s Op grond van de door haar uitgevoerde evaluatie verklaart de directie van DNB dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen voor de financiële verslagleggingsrisico’s in 2013 een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaglegging geen onjuistheden van materieel belang bevat. De interne risicobeheersings- en controlesystemen voor de financiële verslag leggingsrisico’s hebben in 2013 naar behoren gewerkt.
119 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
5.6 Financiële uitzettingen De financiële uitzettingen van DNB omvatten de monetaire transacties, de externe reserves en de eurobeleggingsportefeuille. Het risicoprofiel van de financiële uitzettingen is gedurende het afgelopen jaar weliswaar verbeterd, maar de risico’s zijn over het geheel genomen hoog gebleven. Het vertrouwensherstel op de Europese financiële markten heeft geresulteerd in een daling van de uitzettingen uit hoofde van de monetaire transacties. Vanwege het hoge risicoprofiel van de monetaire transacties is bij het beheer van de externe reserves en de eurobeleggingsportefeuille het risicoprofiel bewust laag gehouden. Als gevolg van de afname van de inkomsten op de monetaire transacties en lagere verkoopopbrengsten van de eigen beleggingen is het resultaat over 2013 aanzienlijk gedaald. 5.6.1 Risico’s De uit het monetaire beleid voortkomende uitzettingen van het Programma voor de effectenmarkten (Securities Market Programme – SMP) en de monetaire kredietverstrekking bepalen grotendeels het risicoprofiel van DNB. Het monetaire beleid in het eurogebied wordt door de centrale banken van het Eurosysteem gezamenlijk vastgesteld, waarbij de opbrengsten en risico’s door de verschillende nationale centrale banken in principe worden gedeeld naar rato van de kapitaalsleutel, voor DNB 5,7%. Voor het vaststellen van de omvang van de risico’s maakt DNB gebruik van de expected shortfall (ES)-methode en scenarioanalyses. Voor de ES-methode geldt een risicohorizon van één jaar en een betrouwbaarheidsniveau van 99%. Het risico op minder kredietwaardige landen (‘non-investment grade’) wordt op basis van een stressscenario bepaald. De totale financiële uitzettingen uit hoofde van de monetaire transacties, externe reserves en eurobeleggingen bedraagt EUR 85,3 miljard (zie tabel 5.3). Het vertrouwensherstel op de financiële markten heeft geleid tot een significante daling van de uitzettingen. Het risicoprofiel van deze uitzettingen is in 2013 weliswaar verbeterd maar blijft absoluut gezien op een hoog niveau. Het risico (exclusief goud) bedroeg ultimo 2012 EUR 13,5 miljard en is eind 2013 gedaald tot EUR 11,2 miljard. De afname is te herleiden tot een beduidende daling van de stress op de Europese financiële markten als gevolg van onder andere de herkapitalisatie van het Griekse en Spaanse bankwezen en de steunoperatie voor Cyprus. Omdat het risico eind 2012 de kapitaalbuffer van EUR 7,8 miljard oversteeg, heeft de Nederlandse staat begin 2013 een garantie afgegeven met een maximale omvang van EUR 5,7 miljard en een looptijd van in principe vijf jaar. De garantie heeft enkel betrekking op het aandeel
Tabel 5.3 - Financiële uitzettingen, risico en kapitaalbuffers Exclusief goud, EUR miljard 31-12-2013
31-12-2012
Verschil t.o.v. dec. 2012
Totale uitzettingen
85,3
118,2
-32,9
Risico
11,2
13,5
-2,3
7,8
7,7
0,1
17,4
21,6
-4,2
5,7
5,7
0
Kapitaal en reserves Uitzettingen onder garantie Garantie
120 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
van DNB in mogelijke verliezen op crisisgerelateerde uitzettingen. Dit zijn uitzettingen uit hoofde van het SMP en vorderingen op banken en nationale centrale banken in non-investment grade-landen (Griekenland, Cyprus en Portugal). De uitzettingen waarop de garantie van toepassing is, daalden gedurende 2013 van EUR 21,6 miljard naar EUR 17,4 miljard voornamelijk als gevolg van aflossingen binnen het SMP en de herkapitalisatie van Griekse banken. In het afgelopen jaar zijn er geen verliezen geleden op deze uitzettingen maar het risicoprofiel ervan blijft hoog. Vanwege het hoge risicoprofiel voortkomend uit de monetaire beleidstaken is bij de eigen beleggingen vastgehouden aan een zeer laag risicoprofiel. Het renterisico van de beleggingen wordt beheerst door de omvang en gemiddelde looptijd van de vastrentende portefeuilles te begrenzen. Ter beheersing van het debiteurenrisico op de beleggingen past DNB een strikt limietenraamwerk toe voor overheden, emittenten en banken. Daarbij zijn alle bancaire uitzettingen gedekt door onderpand van hoge kwaliteit. De eigen middelen zijn voornamelijk belegd in Duitse en Amerikaanse staatsobligaties. De beperkte uitzettingen op ZuidEuropese landen zijn het afgelopen jaar verder gedaald als gevolg van aflossingen op aangehouden obligaties. Het debiteurenrisico op de vordering op het IMF is afgedekt door een garantie van de Nederlandse staat. Het valutarisico op de beleggingen in de Amerikaanse en Australische dollar en samenhangend met de IMF-vordering in SDR (Special Drawing Rights) wordt door middel van valuta termijntransacties afgedekt. 5.6.2 Monetaire transacties Het vertrouwensherstel op de Europese financiële markten in het afgelopen jaar heeft geleid tot een daling van de hoge monetaire uitzettingen. De verbeterde markttoegang van Europese banken heeft geresulteerd in hoger dan verwachte aflossingen op de driejaars VLTRO’s. Hierdoor is de kredietverstrekking aan financiële instellingen met EUR 22,4 miljard significant in omvang gedaald naar EUR 41,3 miljard (zie tabel 5.4). De vroegtijdige aflossingen zijn voornamelijk te herleiden tot Spanje en Frankrijk. Het beroep op de kredietfaciliteiten van het Stelsel was eind 2013 echter nog steeds op een hoog niveau en concentreerde zich in Italië, Spanje en Griekenland. Door herkapitalisatie kregen Griekse banken weer toegang tot open markttransacties (Open Market Operations - OMO). Het niet-conventionele monetaire beleid bestaat uit onder meer aankoop programma’s voor staatsobligaties (SMP) en gedekte obligaties (Covered Bond Purchase Programme – CBPP). De uitzettingen op deze portefeuilles samen zijn in 2013 gedaald met EUR 2,3 miljard tot EUR 12,8 miljard als gevolg van aflossingen (zie tabel 5.4). Met de aankondiging van het OMT-programma in 2012 is het SMP formeel beëindigd. De aankopen onder het CBPP zijn tevens in 2012 stopgezet. 5.6.3 Externe reserves en eurobeleggingen De omvang en samenstelling van de externe reserves en eurobeleggingen (exclusief goud) zijn in 2013 feitelijk niet gewijzigd. De externe reserves en eurobeleggingen (EUR 47,0 miljard, zie tabel 5.5) dienen ter ondersteuning van het gemeenschappelijke monetaire beleid van het Eurosysteem en de financiële stabiliteits doelstelling van DNB. Dit stelt strikte eisen aan de kredietkwaliteit en liquiditeit van de gebruikte beleggingsinstrumenten. De voornaamste verandering in de uitzettingen was het gevolg van de sterke daling (30%) van de goudprijs in 2013, waardoor de waarde van de goudvoorraad van DNB
121 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Tabel 5.4 - Uitzettingen uit hoofde van de monetaire transacties (excl. noodliquiditeitssteun, ELA) EUR miljard 31-12-2013
Uitzettingen monetaire transacties (excl. ELA) SMP
CBPP
OMO
Totaal Verschil t.o.v. dec. 2012
Griekenland Cyprus
1,3
-
3,6
4,9
2,1
-
-
0,1
0,1
-0,1
Portugal
1,0
-
2,7
3,7
-0,5
Spanje
2,2
0,5
11,5
14,2
-9,7
Ierland
0,5
-
2,1
2,6
-2,0
Italië
4,9
-
13,3
18,2
-2,6
-
2,4
8,0
10,4
-12,1
9,9
2,9
41,3
54,1
-24,8
11,7
3,4
63,8
78,9
Overig Totaal 31-12-2012
daalde tot EUR 17,2 miljard. De goudvoorraad vormt een vertrouwensanker en wordt tevens vanuit diversificatieoverwegingen aangehouden. Binnen de vastrentende portefeuilles kenden de obligaties van overwegend (regionale) overheden en supranationale instellingen een korte resterende looptijd. In 2013 zijn nieuwe richtlijnen voor de beleggingen vastgesteld, na overleg met de minister van Financiën conform artikel 16 van de Bankwet. De herziening van de richtlijnen voor de beleggingen maakte het mogelijk alle vastrentende europortefeuilles samen te voegen (euro-, overige financiële activa- en held-tomaturity-portefeuilles). Hiermee is een efficiëntieslag in het beheer van de portefeuilles bewerkstelligd aangezien deze gezamenlijk beheerd kunnen worden. In 2013 is besloten om de held-to-maturity-portefeuille te herkwalificeren op marktwaardering. De herkwalificatie maakt het mogelijk in het actieve beheer te anticiperen op veranderingen in het risicoprofiel. De Amerikaanse dollar portefeuille (EUR 6,9 miljard) biedt DNB de mogelijkheid deviezen beschikbaar te stellen bij verzoeken van de ECB, het IMF of de Nederlandse Staat.
Tabel 5.5 - Samenstelling van de externe reserves en eurobeleggingsportefeuille EUR miljard 31-12-2013
31-12-2012 Verschil t.o.v. dec 2012
Externe reserves en eurobeleggingsportefeuille Goud
17,2
24,8
Eurobeleggingsportefeuille
17,5
17,3
0,2
Amerikaanse dollarportefeuille
6,9
6,7
0,2
Australische dollarportefeuille
1,0
1,0
0,0
IMF-vorderingen
2,8
3,2
-0,4
Aandelen
1,6
1,6
0,0
47,0
54,6
-7,7
Totaal
122 DNB / Jaarverslag 2013
-7,7
Verantwoording
De Australische dollarportefeuille (EUR 1,0 miljard) is opgebouwd om het debiteurenrisico van de beleggingsportefeuilles meer te spreiden. De aandelenbeleggingen (EUR 1,6 miljard), waarin belegd wordt vanuit diversificatieoverwegingen, hebben een goed jaar achter de rug. De aandelenbeleggingen worden beheerd door drie externe beheerders. Twee van hen hanteren een passief beleggingsbeleid met een benchmark die is opgebouwd uit regionale MSCIindices. In 2013 is de benchmark voor deze passieve aandelenbeleggingen heroverwogen omdat er is geconstateerd dat er geen aanleiding meer bestond af te wijken van de MSCI World Index. Een derde deel van de aandelenportefeuille is ondergebracht bij een fonds dat een actief beleid voor verantwoord beleggen voert dat aansluit bij door DNB geformuleerde uitgangspunten. DNB heeft de ambitie haar MVO-beleid op alle aandelenbeleggingen toe te passen en streeft ernaar dit in 2014 via passieve beleggingen verder vorm te geven. 5.6.4 Resultaat DNB heeft over 2013 een winst behaald van EUR 1,178 miljard (zie tabel 5.6 en de jaarrekening). De opbrengsten over de monetaire transacties, ad EUR 942 miljoen, bepaalden voor het grootste deel het resultaat. De daling in deze opbrengsten van EUR 326 miljoen kan worden toegeschreven aan de (deels vroegtijdige) aflossingen op deze transacties en de lagere rente-inkomsten op de monetaire kredietverstrekking vanwege de naar 0,25% verlaagde beleidsrente. Het verkrappen van het renteverschil tussen liquiditeitsverstrekkende en -absorberende operaties met 0,25% heeft tevens bijgedragen aan een lager resultaat. De eigen beleggingen hebben tot een resultaat van EUR 329 miljoen geleid, ook beduidend lager dan vorig jaar. De daling van EUR 358 miljoen kan worden toegeschreven aan een lager rendement op de vastrentende portefeuilles, veroorzaakt door lagere rentes op de beleggingen en een daling in de realisatie van herwaarderingsreserves van vastrentende waarden. In 2012 lag de realisatie van herwaarderingsreserves op een hoog niveau als gevolg van de doorgevoerde looptijdverkorting van de portefeuilles. De sterke daling van de goudprijs in 2013 heeft geen impact op het resultaat omdat deze waardedaling ten laste gaat van de herwaarderingsreserve op goud. Tabel 5.6 - Overzicht van de winst EUR miljoen 2013
2012
Verschil t.o.v. 2012
Monetaire transacties
942
1.268
-326
OMO
281
562
-281
CBPP
18
32
-14
SMP
582
631
-49
61
43
18
329
687
-358
Overig Externe reserves en eurobeleggingsportefeuille IMF-vorderingen (SDR)
3
5
-2
Deelnemingen ECB en BIS1
109
44
65
Diversen (incl. kosten)1
-205
76
-281
1.178
2.079
-901
Totaal
1 Resultaten op deelnemingen en diversen worden toegelicht in de jaarrekening.
123 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
5.7 Financiële educatie en technische samenwerking 5.7.1 Financiële educatie DNB heeft een vrij lange traditie in het geven van voorlichting over de kerntaken van een centrale bank, en in het verlengde daarvan over het functioneren van de economie. Hiertoe heeft DNB een Bezoekerscentrum waar scholieren, studenten en andere doelgroepen worden voorgelicht over deze onderwerpen. Dit Bezoekerscentrum heeft in 2013 circa 17.000 bezoekers ontvangen, merendeels groepen leerlingen. Ook richt DNB zich met haar educatieve aanbod op het verstandig leren omgaan met geld en het nemen van betere financiële beslissingen. Naast exposities bestaat dit aanbod uit lespakketten, lesbrieven, brochures, films, online games, posters en stripverhalen. Het Bezoekerscentrum verhuist in 2015 van de Achtergracht naar het te renoveren kantoorpand aan de Sarphatistraat, en wordt ook toegankelijk voor individuele bezoekers. De renovatie en herhuisvesting worden aangegrepen om na te denken over de toekomstige inrichting van het centrum. Ook wordt bekeken welke exposities gehandhaafd blijven en welke nieuw worden ontwikkeld. Daarom wordt voorlopig niet geïnvesteerd in de huidige tentoonstellingsopzet van het Bezoekerscentrum. Uitzondering hierop vormt de investering in 2013 in het onderdeel monetair beleid. Deze uit twee animaties bestaande nieuwe presentatie over inflatie en de rol van centrale banken is zeer in trek bij het middelbaar en hoger onderwijs, en heeft in 2013 in Duitsland de internationale Comenius EduMedia Siegel gekregen. DNB participeert ook in het platform Wijzer in geldzaken, een initiatief van het ministerie van Financiën. Ruim veertig organisaties uit de financiële sector, de overheid, de wetenschap, voorlichtings- en consumentenorganisaties werken binnen dit platform samen aan financiële bewustwording en educatie van de consument. DNB is een van de vier sponsoren. In 2014 doet DNB mee aan de vierde landelijke Week van het geld, georganiseerd door Wijzer in geldzaken. Tijdens dit evenement zet DNB medewerkers als gastdocenten in om kinderen uit het basisonderwijs beter te leren omgaan met geld. Verder ondersteunt DNB Stichting Child and Youth Finance International (CYFI). CYFI is een wereldwijde organisatie die het financiële bewustzijn en de vaardigheden van kinderen in meer dan honderd landen helpt te ontwikkelen, zodat jonge mensen beter leren omgaan met de beschikbare middelen en betere financiële beslissingen kunnen nemen. CYFI helpt ook wereldwijd om de toegang tot financiële dienstverlening voor kinderen te verbeteren. Naast morele support voor de doelstellingen en participatie in evenementen van CYFI, stelt DNB ook een gedeelte van haar bedrijfsruimte tijdelijk pro bono ter beschikking voor huisvesting van de CYFI-organisatie. 5.7.2 Technische samenwerking De recente financiële crisis heeft opnieuw het belang aangetoond van samenwerking tussen centrale banken. Die samenwerking, ook wel technische assistentie genoemd, vormt een stabiliserende factor en helpt instellingen op te bouwen. Daarnaast verbetert deze de institutionele en personele capaciteiten, en biedt zij een platform voor het uitwisselen van informatie en opbouwen van waardevolle relaties. Ook DNB verstrekt technische ondersteuning. Deze is in het bijzonder gericht op de centrale banken en toezichthouders uit de groep landen die Nederland samen met België vertegenwoordigt in het IMF, de IMF-kiesgroep. Deze kiesgroep bestaat uit vijftien landen. De meeste daarvan zijn gelegen in het
124 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
voormalige Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie. Deze landen zijn merendeels nog in opbouw en behoeven in veel gevallen nog versterking van hun weerbaarheid en duurzame stabiliteit. De in 2013 door DNB aan technische samenwerking bestede capaciteit is 760 dagen, oftewel 3,8 fte (exclusief cash expertise). Met 1,6 fte aan coördinatie, aansturing en ondersteuning komt het totaal op 5,4 fte. Begin 2014 financiert de Nederlandse regering voor de vijfde maal een zeer gewaardeerd academisch trainingsprogramma voor de centrale banken, ministeries van Financiën en toezichthouders van de kiesgroeplanden, uitgevoerd door de Duisenberg School of Finance en ontwikkeld op verzoek van DNB. Het bijzondere daaraan is ook dat centrale banken en ministeries samen aan dezelfde workshop deelnemen. Hierdoor verbetert het onderlinge begrip en daarmee de samenwerking tussen centrale banken en overheden. Behalve aan de kiesgroeplanden verleende DNB in 2013 ook assistentie aan landen als Rusland, Indonesië en Aruba. Bovendien participeerde DNB in een door het Eurosysteem uitgevoerd technisch assistentieprogramma voor Servië. Cashexpertise Betalingsverkeerexperts van DNB werken in wisselende samenstelling bij het Cash Expertise Centrum (CEC) van DNB. Vanuit het CEC wordt chartale kennis ingezet als er nationaal dan wel internationaal behoefte bestaat aan expertise op het gebied van chartale innovatie, technische ondersteuning of systeemimplementatie. Door het delen van deze expertise vergroot DNB ook de eigen kennis en verbetert zij de processen binnen DNB. Zodoende draagt zij bij aan het bevorderen van een effectief, veilig en efficiënt betalingsverkeer. In 2013 heeft het CEC geparticipeerd in het opzetten van een seminar in 2014 voor Aziatische centrale banken, geïnitieerd door de centrale bank van de Filippijnen. Het CEC houdt op dit seminar ook een aantal presentaties en workshops, onder andere over efficiënte recirculatie van bankbiljetten en het ontwerpen van bankbiljetten die ook geschikt zijn voor visueel gehandicapten. Voor een delegatie van de centrale bank van Thailand heeft het CEC een driedaagse workshop georganiseerd over cashmanagement, waarbij de delegatie ook diverse onderdelen van het chartale bedrijf van DNB heeft bezocht. De Thaise centrale bank was met name geïnteresseerd in de implementatie en werking van de efficiënte recirculatie van bankbiljetten die DNB in Nederland heeft gerealiseerd.
5.8 Bedrijfsvoering 5.8.1 Effectiviteit en efficiëntie De directie heeft in 2012 aan de organisatie een meerjarenstrategie gepresenteerd die bestaat uit een hernieuwde missie en een tiental ambities (zie paragraaf 5.1). Hiermee heeft de directie feitelijk de koers vastgesteld die de komende jaren gevolgd gaat worden. Wanneer omstandigheden daar aanleiding toe geven – zoals met de invoering van Europees bankentoezicht het geval is – vindt herijking van de strategie plaats. Hoewel de komende jaren ook nog andere organisatiedoelen relevant zijn, wil de directie het accent leggen op de lange termijnambities. Via de reguliere planning- en controlcyclus wordt de realisatie gemonitord van de als onderdeel van de ambities gestelde concrete doelen, waarop eventuele bijsturing kan plaatsvinden. In lijn met de meerjarenstrategie zijn in 2013 verschillende stappen gezet om de effectiviteit en efficiëntie van de organisatie verder te verbeteren. Zo is de communicatiefunctie specifiek voor de toezichtfunctie versterkt, met als doel
125 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
om effectiever met de samenleving te communiceren over toezichtonderwerpen en om communicatie nadrukkelijker in te zetten als instrument om effectief toezicht te houden. De goede ervaringen met het in 2012 gestarte traineeprogramma – waarmee toptalent is binnengehaald – hebben ertoe geleid dat het programma wordt uitgebreid (zie paragraaf 5.8.2). De coördinatie van de verschillende interne opleidingsinitiatieven vindt nu gebundeld plaats in de nieuw opgezette DNB Academie (paragraaf 5.8.2). Vanuit huisvestingsoptiek wordt bekeken in hoeverre de werkwijzen en processen van divisies beter ondersteund kunnen worden, onder andere door het meer faciliteren van flexwerken (minder fysieke werkplekken). Tevens is vanuit het oogpunt van kostenbesparing besloten de externe trainingslocatie van DNB af te stoten. Om medewerkers in staat te stellen efficiënter te werken, zijn de mogelijkheden om locatie-, tijd- en device-onafhankelijk te werken uitgebreid. Hiertoe is gestart met het moderniseren en flexibiliseren van de ICT-infrastructuur, onder meer verkenning van de mogelijkheden van cloud computing en modernisering van de dataopslag. Aanvullend zijn stappen gezet om de inkoopfunctie verder te versterken. De voorgenomen verbeteringen worden in 2014 verder voortgezet. Als onderdeel van de actie ‘plant je besparing’ zijn alle medewerkers uitgedaagd om suggesties voor besparingen aan te dragen, met als doel kosten te verlagen en duurzamer te opereren. 5.8.2 Medewerkers In de meerjarenstrategie van DNB (Polaris) wordt menselijk kapitaal de belangrijkste voorwaarde genoemd voor het realiseren van de doelstellingen. Zo is als een van de ambities geformuleerd dat DNB op alle posities de beste mensen wil aannemen. Naast het aantrekken van toptalent is het ook zaak deze talenten te behouden en te blijven ontwikkelen. Alle HR-activiteiten zijn gericht op het bijdragen aan deze ambitie. Dit gebeurt door interessante, uitdagende werkzaamheden en voldoende groei- en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, en door roulatie en opleiding te bevorderen. Recruitment centraal In 2013 zijn alle wervings- en selectieactiviteiten ondergebracht in één recruitmentteam. Doel is een efficiënter wervings- en selectietraject te realiseren om het sollicitatieproces in te korten en een perfecte match te realiseren. Om dat laatste te verwezenlijken richten gespecialiseerde recruiters zich op specifieke doelgroepen, zoals starters of economisch, juridisch of actuarieel talent. Het voordeel hiervan is dat de recruiters hun doelgroep steeds beter leren kennen en een steeds groter netwerk opbouwen, waardoor zij beter in staat zijn om proactief te werven en de best gekwalificeerde mensen aan te nemen. Deze aanpak is al succesvol gebleken, bijvoorbeeld bij de personeelsuitbreiding die gedurende 2013 binnen de Toezichtdivisies heeft plaatsgevonden. Traineeship In februari 2013 organiseerde DNB voor de tweede maal een selectiedag voor trainees. Het belangrijkste doel van het traineeship is het werven van jong toptalent. Op 1 april gingen opnieuw zeven trainees van start bij zeven verschillende divisies. Deze deelnemers kwamen na verschillende selectieronden als beste naar voren uit een groep van 226 aanmeldingen. Naast het werven van
126 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
jong toptalent is het traineeship ook een middel om de samenwerking tussen divisies te stimuleren, doordat de trainees tussen verschillende divisies rouleren. In oktober 2013 mocht DNB tijdens het Career Event in de Jaarbeurs in Utrecht de prijs voor ‘beste startende traineeship Benelux 2013’ in ontvangst nemen. Met het winnen van deze prijs werd ook het bijbehorende keurmerk toegekend. In 2014 gaat een nieuwe groep trainees van start. Van Toezichtacademie naar DNB Academie In juni 2013 is besloten een DNB Academie op te richten. In deze academie komen de verschillende (bestaande) opleidingen van DNB samen, waaronder die van de Toezichtacademie en de Basisopleiding Centraal Bankier. Door deze opleidingen centraal aan te sturen vanuit de DNB Academie kunnen deelnemers hun netwerk uitbreiden en kennis uitwisselen over de divisies heen. In het curriculum zullen daarom in elk geval deels ook gezamenlijke modules worden aangeboden. Onder de noemer permanente educatie is besloten dat toezichtmedewerkers per 1 januari 2014 ieder jaar veertig studiepunten (= studie-uren) moeten halen. Daarmee wordt opleiden nóg meer ingezet als strategisch instrument om het toezicht te verbeteren. Management development (MD) Verschillende MD-activiteiten ondersteunen de performance van het management van DNB. De meerjarenstrategie Polaris en de beleidsplannen van de divisies bepalen mede het didactische ontwerp van deze activiteiten. Enkele activiteiten, gericht op de ontwikkeling van managementtalenten, zijn: • Het Voorbereidend Leiderschap Ontwikkel Traject (VLOT), bedoeld voor medewerkers die beschikken over het vereiste potentieel om leiding te geven. In dit ontwikkelprogramma worden deelnemers een jaar lang voorbereid op een mogelijke benoeming tot leidinggevende. • Het traject LeF (Leiderschap en Flexibiliteit) en ET (Executive Traject) voor geselecteerde afdelingshoofden die voorbereid worden op een mogelijke transitie naar een zwaardere leiderschapsfunctie. Naast de netwerkfunctie van dit traject staan persoonlijke en leiderschapsontwikkeling centraal en werken de deelnemers aan een uitdaging voor de divisie of de organisatie. De link naar de Polaris-ambities is ook hiermee weer gelegd. Gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (SSM) Per 4 november 2014 wordt de ECB eindverantwoordelijk voor het bankentoezicht in het eurogebied, het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM). De ECB zoekt mensen uit heel Europa voor vervulling van de daarmee gepaard gaande verantwoordelijke en uitdagende functies. Als onderdeel van het Europees stelsel van Centrale Banken (ESCB) probeert DNB geschikte medewerkers uit haar organisatie bij de ECB te plaatsen. Dit gebeurde voorheen al voor de monetaire taakuitoefening en nu dus ook voor het Europese bankentoezicht. Hiertoe zijn c.q. in 2013 en 2014 de volgende acties ondernomen: • identificeren van potentieel geschikte kandidaten en hen actief benaderen; • wegnemen van belemmeringen; • informeren over wonen en werken in Frankfurt; • informeren over werving en selectie; • trainen in Engels, werken in een internationale omgeving en nieuwe toezichtmethodologie.
127 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Diversiteit Begin 2013 heeft de directie zich, voor het Charter Talent naar de Top, opnieuw uitgesproken over het gewenste aandeel vrouwen op managementposities, namelijk 32% in 2014. Voor 2013 staat het percentage op 30%. Bij de werving van nieuwe medewerkers wordt gelet op vrouwen die buiten DNB management ervaring hebben opgedaan. In 2013 heeft dit geresulteerd in één kandidaat, die benoemd is voor een managementfunctie. Bij interne benoemingen voor een managementpositie is steeds aandacht voor de samenstelling van het managementteam van een divisie vanuit het perspectief van m/v-diversiteit. Ook bij alle ontwikkelingsprogramma’s wordt gelet op diversiteit. Om de m/v-diversiteit verder vorm en inhoud te geven, heeft de directie besloten bij de selectie van kandidaten voor het DNB-traineeship 50% vrouwen te kiezen. Voor het traineeshipprogramma van 2013 is dit niet gerealiseerd, mede doordat het aantal aanmeldingen van vrouwelijke kandidaten ver achterbleef bij dat van mannelijke kandidaten. Dat kan worden verklaard doordat vrouwen binnen de groep jong afgestudeerden met één van de profielen waar DNB met name naar zoekt (economische/econometrische achtergrond) ondervertegenwoordigd zijn. DNB wil meerwaarde creëren door de diversiteit van de medewerkers van DNB te benutten. De focus ligt daarbij niet alleen op v/m-diversiteit, maar ook op andere aspecten van diversiteit zoals etnische achtergrond, geloofsovertuiging en geaardheid. In het kader van samenwerking met de stichting voor vluchtelingstudenten, UAF, hebben elf mentoren van DNB vluchtelingen begeleid. Tevredenheidsonderzoek In oktober 2013 is het jaarlijkse medewerkerstevredenheidsonderzoek, de M-scan, gehouden. De algemene tevredenheid laat een aanhoudend stijgende lijn zien: van een 7,5 in 2011 naar een 7,6 in 2012 en een 7,7 in 2013. Het percentage bevlogen en betrokken medewerkers ligt met 37,6% boven het percentage van de benchmark (36,3%). Om de ambitie van DNB te realiseren om toptalent aan te trekken én te behouden, is onder andere de kwaliteit van leidinggevenden van belang, net zoals het bieden van uitdaging en ontwikkeling voor medewerkers. De scores op deze onderdelen in de M-scan zijn eveneens gestegen. De tevredenheid over leidinggevenden is toegenomen van een 7,2 in 2012 naar een 7,4 in 2013; die over de ontwikkelingsmogelijkheden van een 6,9 in 2012 naar een 7,0 in 2013. Beide uitkomsten liggen boven de uitkomsten van de benchmark, waar leidinggevenden in 2013 een 7,3 scoorden en ontwikkelingsmogelijkheden een 6,6. Ontwikkeling en doorstroom medewerkers Voldoende groei- en ontwikkelingsmogelijkheden stellen DNB in staat de beste mensen te behouden voor de organisatie. Daar waar nog geen sprake is van een perfecte match wordt via opleiding, begeleiding, roulatie en uitstroom getracht medewerkers te laten doorstromen naar functies waarin dit wel gerealiseerd kan worden. Performance management In 2013 is een vernieuwde versie van het performancesysteem (PM2.0) in gebruik genomen voor alle DNB-medewerkers. Met dit systeem wil DNB nog beter en gerichter gaan sturen op presteren. Dit doet de organisatie door het hanteren van een 7-puntsschaal voor de beoordeling – in plaats van een 5-puntsschaal – en het verduidelijken van de spelregels van het systeem. Een evaluatie van het vernieuwde systeem vindt plaats nadat de beoordelingsronde is afgesloten (na februari 2014).
128 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Gezondheid en Arbo De ziekmeldingsfrequentie (MF) is gedaald van 1,14 in 2012 naar 1,05 in 2013; het ziekteverzuimpercentage (ZVP) is in 2013 gelijk gebleven ten opzichte van 2012 (2,88%). Bij de grootbanken lag het ZVP in 2013 op 3,43%. Voor een groot deel bepalen psychische klachten het verzuim. Deze klachten zijn vaak langdurig. De Arbodienst gaat hier in 2014 extra aandacht aan besteden. In overleg met de HR-adviseurs wordt bekeken hoe leidinggevenden ondersteuning kunnen krijgen bij het vroegtijdig herkennen van psychische klachten, zodat preventieve acties kunnen worden ingezet. Daarnaast zijn in 2014 vitaliteit, een gezonde levensstijl en duurzame inzetbaarheid speerpunten. DNB zet in op continue verbetering van de arbeidsomstandigheden. Bij de afdeling Cash operations, waar de fysieke belasting relatief hoog is, werd in 2012 het Arbomanagementsysteem OHSAS 18001 geïmplementeerd en gecertificeerd. OHSAS 18001 staat voor Occupational Health and Safety Assessment Series en is een wereldwijd geaccepteerde norm. De externe audit vindt plaats in februari 2014. Binnen Cash operations is beleid ontwikkeld voor duurzame inzetbaarheid in relatie tot fysieke belasting. Dit beleid is ontwikkeld omdat op de afdeling Cash operations de gemiddelde leeftijd boven de vijftig jaar ligt. Speerpunten zijn het verminderen van de fysieke belasting en het stimuleren van taakroulatie en inzetbaarheid. Door de sectie Logistiek en sortering is in samenwerking met P&o een Strategisch Personeelsplan opgesteld. Hiertoe is een analyse gemaakt van de huidige en de toekomstige personele bezetting. Op basis daarvan worden acties ondernomen om de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers te verbeteren. In 2014 wordt het beleid voor duurzame inzetbaarheid verder geïmplementeerd. Hierbij ligt de focus op het ontwikkelen van arbeidsmiddelen om de fysieke belasting te verminderen, op werkplekonderzoeken bij fysiek belastende werkzaamheden en kantoorwerkplekken, en op taakroulatie. Doel is de werkzaamheden zo veel mogelijk af te wisselen. Er wordt rekening gehouden met de samenstelling van het team en bij fysiek zware activiteiten worden extra medewerkers ingezet. CAO Per 1 juli 2013 zijn de salarissen van alle medewerkers met 0,58% verhoogd. Deze collectieve salarisverhoging is gebaseerd op een mandje dat DNB, net als de AFM, als structureel anker volgt. Vanwege de nieuwe fiscale kaders per 1 januari 2014 is de pensioenregeling van DNB aangepast. De belangrijkste wijziging is de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 naar 67 jaar. Samen met de aanpassing van de pensioenregeling is per 1 februari 2014 het seniorenverlof van DNB stopgezet. Met de bonden werkt DNB samen aan de ontwikkeling van een vitaliteitsbeleid. Beide partijen hechten aan een goed beleid om alle mede werkers fit en vitaal te houden. 5.8.3 Compliance en integriteit Van DNB kan en mag de hoogste graad van integriteit worden verwacht. Om dit te kunnen waarmaken, beschikt DNB over een compliance- & integriteits programma. Dit programma heeft als doel de integriteitsrisico’s te beheersen en integer handelen van de organisatie en haar medewerkers te bevorderen. De afdeling Compliance & integriteit (C&i) ondersteunt het management in zijn voorbeeldrol en maakt de medewerkers bewust van hun professionele verantwoordelijkheid om integer te handelen.
129 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Verdere beheersing belangrijkste integriteitsrisico’s binnen DNB In 2013 zijn de risico’s aangepakt die eind 2012 waren geprioriteerd. Door het Informatiebeveiligingsplatform van DNB is een oplossing gevonden waardoor het aantal verkeerd verstuurde e-mails sterk is afgenomen. Daarnaast is binnen DNB een analyse uitgevoerd naar de compliance- en integriteitsrisico’s die kunnen ontstaan bij de inhuur van externen. In de gesprekken met het management is stilgestaan bij de risico’s die managers ervaren. Thema’s zijn bijvoorbeeld de omgang met vertrouwelijke informatie, problematiek met het verkeerd verzenden van e-mails en de inhuur van externe medewerkers. Ook in 2014 zal aan deze zaken aandacht worden geschonken. Verdere ontwikkeling integere cultuur binnen DNB In 2013 zijn er verschillende activiteiten ondernomen om een integere cultuur binnen DNB te borgen. Zo zijn er twaalf workshops voor teams verzorgd en is de opzet van het introductieprogramma voor nieuwe medewerkers vernieuwd. Dit heeft geleid tot een hogere opkomst van deelnemers aan de introductieworkshops, waarvan er veertien zijn uitgevoerd in 2013. Ten slotte is in januari 2014 binnen DNB de belevingsmeting integriteit uitgerold. Bevordering actief sturende en faciliterende rol van het management Alle managers hebben de verbeterde, tweejaarlijkse zelfevaluatie voor het management ingevuld, om te beoordelen hoe zij uitvoering geven aan het managen van integer handelen. De resultaten zijn vergeleken met die van 2011 en per afdeling met het management besproken. Hieruit volgden meerdere acties, variërend van workshops tot risicoanalyses. Tevens is er voor managers een speciale bijeenkomst georganiseerd over voorbeeldgedrag. Op basis van door de managers aangegeven verbeterpunten wordt de zelfevaluatie aangescherpt en in 2015 opnieuw uitgerold. Spiegelen met collega-instellingen Op het gebied van compliance en integriteit heeft DNB met verschillende partijen kennis en ervaringen gedeeld, zoals de Belastingdienst, Bureau Integriteit Amsterdam en het UWV. Ook heeft DNB een internationaal seminar over compliance en integriteit georganiseerd voor centrale banken en toezichthouders, waar 21 verschillende organisaties vertegenwoordigd waren. Effectief en efficiënt uitvoeren van operationele basistaken; naleving integriteitsregelingen Medewerkers sturen meldingen, adviesvragen en incidenten veelal digitaal naar de afdeling C&i, die deze behandelt via een geautomatiseerd systeem (zie de MVO-bijlage Jaarverslag 2013). Integriteitsincidenten Er is sprake van een (vermoedelijk) integriteitsincident als het risico bestaat dat de integriteit of de reputatie van DNB en haar medewerkers wordt aangetast door een overtreding van interne of externe wet- en regelgeving. In 2013 hadden de meeste incidenten betrekking op het onzorgvuldig omgaan met informatie (zie MVO-bijlage Jaarverslag 2013). Alle incidenten zijn onderzocht. In de meeste gevallen is vast komen te staan dat er inderdaad sprake was van een onregelmatigheid. Bij incidenten waarbij mogelijk de betrouwbaarheid van een medewerker in het geding is, wordt een bijzonder (voor)onderzoek gestart. In 2013 is vijf keer een dergelijk onderzoek gestart naar mogelijk onzorgvuldig verspreiden van koersgevoelige informatie, mogelijke overtreding van de geheimhoudingsbepalingen, vermoedens van onterecht declareren van gewerkte uren (2 x) en een strafrechtelijk antecedent van een medewerker. Bij vier onderzoeken is vast komen te staan dat er geen sprake was van een integriteit
130 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
schending. Bij het opstellen van dit verslag was het vijfde onderzoek nog niet afgerond. 5.8.4 Milieu DNB heeft ambitieuze milieudoelstellingen. Zo wil DNB vanaf 2014 klimaat neutraal zijn door inkoop van groene stroom en compensatie van de resterende CO2-uitstoot. Hiertoe worden CO2-credits gekocht waaraan de Gold Standard is toegekend. Verder is DNB in 2013 een onderzoek gestart naar een nieuw leasebeleid op basis van een beloningsbenchmark (uitgangspunt was marktconformiteit). Op basis van de onderzoeksresultaten heeft de directie besloten om het leasebeleid in lijn te brengen met het MVO-beleid. Wat betreft milieuzorg zijn de uitgangspunten dat DNB wil voldoen aan wet- en regelgeving, milieurisico’s wil beheersen en streeft naar continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. De uitvoering van deze uitgangspunten wordt gemonitord via audits; de milieuprestaties worden gemonitord met de milieubarometer van Stimular (zie www.milieubarometer.nl). Periodiek vindt evaluatie van de behaalde resultaten plaats. Voor drie afdelingen met een belangrijke impact op het milieu hanteert DNB een ISO 14001-gecertificeerd milieumanagementsysteem. Ook binnen de ICT-functie van DNB speelt het milieubeleid een belangrijke rol. Het beleid is gericht op het duurzaam leveren van ICT-dienstverlening, van aanschaf tot afvoer. Zo krijgt afgevoerde DNB-apparatuur via stichting Close the Gap een tweede leven. Verdere recycling vindt binnen DNB onder meer plaats binnen het betalingsverkeer, waar afgekeurde geldboxen als granulaat worden gerecycled. Ook zegels (gebruikt voor de verzegeling van transport- en opslagunits voor bankbiljetten en munten) worden gerecycled. Meer informatie over het milieubeleid van DNB is te vinden in de MVO-bijlage bij dit jaarverslag. 5.8.5 Duurzaam inkopen In het verslagjaar heeft DNB haar inkoopbeleid vernieuwd. Naast rechtmatigheid en doelmatigheid (zie paragraaf 5.4) is MVO een van de pijlers van het beleid. Deze laatste pijler houdt in dat DNB bij de inkoop van producten, diensten en arbeid rekening houdt met de maatschappelijke gevolgen. Hierbij gaat het om de sociale, milieugerelateerde en economische gevolgen voor de maatschappij in het algemeen en voor DNB, leveranciers, hun werknemers en eventuele toeleveranciers in het bijzonder. Het (vernieuwde) inkoopbeleid houdt onder meer in dat DNB zich blijvend inspant om naast de milieucriteria van de Nederlandse overheid (Agentschap NL) ook de sociale criteria van Agentschap NL toe te passen. Beschikbare sociale criteria zullen waar mogelijk worden toegepast en MVO zal een vast onderdeel uitmaken van de strategie die voor iedere Europese aanbesteding wordt bepaald. Een van de doelstellingen van het inkoopbeleid van DNB was om in 2013 100% duurzaam in te kopen door waar mogelijk de milieucriteria van Agentschap NL toe te passen. Voor drie van de zestien in 2013 uitgevoerde (en afgeronde) Europese aanbestedingen waren de milieucriteria van Agentschap NL op het moment van uitvraag van toepassing en zijn deze ook toegepast. Daarnaast is bij alle Europese aanbestedingen bekeken of aanvullende duurzaamheidsaspecten
131 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
meegenomen konden worden. Bij twee aanbestedingsprojecten – de renovatie van het kantoorpand aan de Sarphatistraat en de aanschaf van gepantserde transportvoertuigen – zijn deze aanvullende eisen meegenomen. Verder zijn op zowel de eigen medewerkers als op inhuurkrachten de gedragscode en integriteitsregelingen van DNB van toepassing (onder meer gericht op het voorkomen van belangenverstrengeling en omkoping). Bankbiljetten met duurzaam katoen Sinds 2007 verlangt DNB van haar bankbiljettenleveranciers om een gedeelte duurzaam verbouwd katoen in te kopen. Een voorbeeld hiervan is fairtrade katoen. Het fairtradesysteem garandeert een eerlijke prijs voor de katoenboeren en stelt voorwaarden aan zaken als mensenrechten (geen kinderarbeid) en milieuaspecten (geen gebruik van pesticiden) bij de teelt van katoen. Via controles ter plekke oefent de Fairtrade Labelling Organization toezicht uit op het naleven van de voorwaarden. Sinds het productiejaar 2012 biedt DNB haar leveranciers ook de mogelijkheid om, naast fairtradekatoen, een gedeelte biologisch verbouwd katoen te gebruiken. Voor 2013 heeft DNB 825 miljoen bankbiljetten besteld bij haar leveranciers. Hiervoor is papier besteld bestaande uit 5% fairtradekatoen en 25% biologisch verbouwd katoen, waarmee het totaalpercentage duurzaam verbouwd katoen in de biljetten 30% is. Goed nieuws is dat binnen het Eurosysteem inmiddels is afgesproken dat in 2014 alle nationale centrale banken een begin maken met het toepassen van duurzaam verbouwd katoen in hun productie. DNB heeft hierin een voortrekkersrol gespeeld. In analogie met het gebruik van fairtradekatoen in kleding is afgesproken dat DNB een bonus ter beschikking stelt voor het vergroten van de beschikbaarheid van duurzaam katoen voor bankbiljetten. Stichting Solidaridad is ook in 2013 uitvoerder geweest voor het gebruik van deze bonus. Het geld is ten goede gekomen aan het ProCotton-project, een initiatief van de Rabobank Foundation en Solidaridad. Het project is erop gericht kleinschalige boerenorganisaties in ontwikkelingslanden te laten deelnemen in duurzame textielketens en hiermee het aanbod van alle soorten duurzame katoen te vergroten. De hoofddoelstelling van het ProCotton-project is het verbeteren van de leefbaarheid en het welzijn van katoenboerengemeenschappen. 5.8.6 Maatschappelijke betrokkenheid Bijdragen en donaties Aan de hand van haar bijdrage- en donatiebeleid beoordeelt DNB verzoeken om bijdragen en donaties. In 2013 was het budget voor bijdragen EUR 1,4 miljoen (2012: idem). Dit budget neemt in 2014 met ongeveer de helft af omdat de jaarlijkse bijdrage aan het Geldmuseum komt te vervallen door sluiting van het museum. Hier staat tegenover dat DNB conform Toestemmingsbesluit (Stb. 2013, 542) de beheers- en conserveringsfunctie overneemt van het Geldmuseum en de collecties van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van het ministerie van Financiën. Het budget voor donaties was in 2013 EUR 250.000 (2012: idem). Toekenning en monitoring gedurende het jaar gebeurt centraal. Bijdragen verleent DNB ter ondersteuning van activiteiten die raken aan haar kerntaken. DNB verleent bijdragen in de vorm van geld of andere middelen, voor het merendeel aan organisaties waarin DNB een toezichthoudende of adviserende rol heeft of waarvan DNB mede-oprichter is. Voorbeelden zijn de
132 DNB / Jaarverslag 2013
Verantwoording
Duisenberg School of Finance, het Geldmuseum (tot eind 2013) en Wijzer in geldzaken. In Wijzer in geldzaken, een initiatief van het ministerie van Financiën, werken ruim veertig partners uit de financiële sector, de overheid, voorlichtings- en consumentenorganisaties en de wetenschap, samen aan financiële bewustwording en educatie van de consument. DNB is een van de vier sponsoren. Verder besteden medewerkers van DNB tijd aan de initiatieven van Child and Youth Finance International, een organisatie die zich inzet om het economisch besef bij kinderen en jongeren te verhogen. Donaties verleent DNB aan charitatieve doelen op het gebied van cultuur, gezondheidszorg en maatschappij, in de vorm van geld of andere middelen. In 2013 heeft DNB onder meer geld gedoneerd aan Stichting Alpe d’HuZes en SIRE. Daarnaast was een medewerker van DNB voor drie dagen per week vrijgesteld voor Alpe d’HuZes (tot 1 september 2013) en voor Inspire2Live. Verder heeft de Stichting Lezen & Schrijven gebruik mogen maken van de ontvangstruimte van DNB. Via medewerkers met een bestuursfunctie bij een organisatie zijn daarnaast kleine bedragen geschonken aan Childs’ Destiny of Hope, de Internationale Stichting Alzheimer Onderzoek en Stichting de Droomboom. Onder de noemer Samen Bouwen kunnen medewerkers van DNB deelnemen aan vrijwilligersprojecten. In 2013 participeerden circa 125 DNBmedewerkers aan in totaal dertien vrijwilligersprojecten. Het vrijwilligerswerk van Samen Bouwen is onder te verdelen in drie categorieën. Ten eerste activiteiten samen met cliënten van een zorginstelling: bijvoorbeeld zeevissen, een sportdag met licht gehandicapten van de Amsterdamse zorginstelling Cordaan en het jaarlijkse zomerfeest bij zorgcentrum ’s Heeren Loo. Ten tweede doe-projecten waarbij DNB-medewerkers klussen doen, zoals tuinieren of schilderen. Ten derde kennisoverdracht, zoals het verzorgen van sollicitatie trainingen, bliksemstages en coachingstrajecten voor scholieren in samenwerking met JINC. JINC helpt jongeren uit achterstandswijken op weg naar een goede start op de arbeidsmarkt. Met een wervingsactie in november 2013 zijn bijna tachtig vrijwilligers geworven voor projecten van JINC in 2014.
133 DNB / Jaarverslag 2013
Verslag van de Raad van Commissarissen
Verslag van de Raad van Commissarissen
6 Verslag van de Raad van Commissarissen
6.1 Inleiding De rust op de financiële markten is teruggekeerd mede door de aankondiging door de Europese Centrale Bank (ECB) van haar Outright Monetary Transactions (OMT) programma in 2012 en het besluit van de Europese regeringsleiders tot oprichting van het Single Supervisory Mechanism (SSM). Het economische klimaat verbeterde licht, in Nederland en daarbuiten. De risico’s zijn echter nog niet geweken. De nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013 was een verstrekkende ingreep en behelsde voor de eerste keer de inzet van de Inter ventiewet. De Nederlandsche Bank (DNB) maakt zich met de Europese nationale toezichthouders en de ECB op voor de overgang naar het SSM eind 2014, en is ter voorbereiding op het SSM, inmiddels gestart met de uitgebreide beoordeling (Comprehensive Assessment – CA) van de significante banken. Deze gebeurtenissen waren mede in het licht van de positie van DNB als centrale bank binnen het Europees Stelsel van Centrale Banken en als prudentieel toezichthouder, onderwerp van bespreking in de vergaderingen van de Raad in aanwezigheid van de directie. Dit jaarverslag gaat elders nader in op deze deels externe ontwikke lingen die overigens ook belangrijke interne gevolgen hebben. In maart 2013 is met het oog op de risico’s voor de balans van DNB door de Nederlandse Staat een garantie afgegeven op de crisisgerelateerde activa van DNB. De garantieovereenkomst is aangegaan voor een periode van 5 jaar, maar kan eerder worden beëindigd dan wel zal worden verlengd afhankelijk van de ontwikkeling van de risico’s. Bij de vaststelling van de jaarrekening hebben eerdergenoemde financiële risico’s niet geleid tot daadwerkelijke verliezen of tot het inroepen van deze garantie. Het resultaat over 2013 is uitgekomen op EUR 1.178 miljoen. De uitkering aan de Staat bedraagt EUR 1.119 miljoen. Mede vanwege de onzekerheden over de omvang van de winst van DNB is vanaf het boekjaar 2011 geen interim-dividend uitgekeerd. De minister van Financiën meldde 8 maart 2013 aan de Eerste Kamer te voorzien dat een uitkering van een interim-dividend de komende jaren niet aan de orde is. Het nieuwe governancemodel van DNB zoals dat voortvloeit uit de op 16 februari 2012 in werking getreden Wet versterking governance DNB en AFM is in 2013 nader ingevuld. Waar de rol van de Raad conform zijn wettelijk mandaat voorheen met name zag op het beheer en de bedrijfsvoering van DNB, ziet deze vanaf februari 2012 ook op het beleid dat de directie voert ter uitvoering van de zogenoemde nationale taken van DNB zoals opgenomen in artikel 4 van de Bankwet 1998, te weten de uitvoering van het beleid in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van dat beleid. Deze nationale taken betreffen (de waarborgen voor) de beleidsmatige aspecten van het door DNB gehouden prudentieel toezicht, de betalingsverkeertaak, de statistiektaak en de uitoefening van de in artikel 4 genoemde taken op Bonaire, Sint Eustatius en
137 DNB / Jaarverslag 2013
Verslag van de Raad van Commissarissen
Saba. Deze uitbreiding van de toezichthoudende rol stelt niet alleen eisen aan samenstelling en profiel van de Raad, maar ook aan zijn wijze van opereren. De in 2012 ingestelde Toezichtcommissie (TC) rapporteert over de beleidsmatige aspecten van het door DNB gehouden prudentieel toezicht; de Financiële Commissie (FC) rapporteert over de beleidsmatige aspecten van de overige artikel 4-taken. De Raad sprak in 2013 geregeld met de directie over deze invulling van het governancemodel. Niet alleen in de plenaire vergaderingen, maar ook in een afzonderlijke bijeenkomst is gesproken over diverse aspecten van het governancemodel.
6.2 Samenstelling, benoemingen De samenstelling van de directie van DNB is in 2013 niet gewijzigd. Omdat in het verslagjaar geen sprake was van (her)benoemingen, is de verdeling van zetels over mannen en vrouwen ongewijzigd gebleven. Ook in de samenstelling van de Raad is geen wijziging opgetreden, zodat ook hier geldt dat de verdeling van zetels over mannen en vrouwen niet is veranderd. Bij (her)benoemingen van posities in de directie en Raad, zal de Raad zich vanzelfsprekend richten op de vastgestelde profielschetsen, waar het streven naar een evenwichtige verdeling van de zetels in de Raad over mannen en vrouwen onderdeel van uitmaakt. Conform artikel 13 lid 1 van de Bankwet 1998 is het aantal leden van de Raad minimaal zeven en maximaal tien. De Raad bestaat bij het vaststellen van de jaarrekening 2013 uit acht leden, die gedurende het gehele verslagjaar lid waren: prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan (voorzitter); mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen (vice-voorzitter); mr. A.H. van Delden (secretaris); prof. dr. K.P. Goudswaard; prof. dr. J.A van Manen; drs. F. Sijbesma; mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort; en drs. W.J. Kuijken (commissaris van overheidswege benoemd). De deelname van leden van de Raad aan de Bankraad is in 2013 niet gewijzigd. De commissaris van overheidswege, de heer Kuijken, neemt qualitate qua deel. De heer Van Delden, die door de Raad is aangewezen als lid van de Bankraad, continueerde zijn deelname in 2013. De volledige samenstelling van de Raad, commissies en directie (en Bankraad) bij het vaststellen van de jaarrekening 2013 is opgenomen op pagina 5 van dit jaarverslag. De profielschetsen voor Raad en directie zijn op de website van DNB gepubliceerd.
6.3 Werkzaamheden De Raad vergaderde dit verslagjaar achtmaal plenair in aanwezigheid van de directie en eenmaal in afwezigheid van de directie. Aan deze negen vergaderingen nam gemiddeld bijna 90% van de commissarissen deel. Geen van de leden is regelmatig afwezig geweest. Daarnaast heeft frequent tussentijds contact plaatsgevonden tussen voorzitter en president over aangelegenheden die het taakgebied van de Raad raken. De werkzaamheden van de commissies van de Raad worden hieronder beschreven. In het kader van het toezicht van de Raad op de algemene gang van zaken binnen DNB zijn de financiële resultaten over 2013 zowel in de FC als in de plenaire vergaderingen besproken met gebruikmaking van het periodieke geïntegreerd financieel verslag (waarin het financieel verslag en de kwartaalverslagen monetaire operaties en beleggingen zijn opgegaan), de management letters van de externe accountant en de interne accountantsdienst (Iad) en de Iad-kwartaal-
138 DNB / Jaarverslag 2013
Verslag van de Raad van Commissarissen
verslagen. Terugkerend punt van aandacht was daarbij de ontwikkeling van de financiële risico’s op de balans als gevolg van de schuldencrisis. De door de Staat afgegeven garantie getuigt hiervan. Over 2013 heeft de Raad vastgesteld dat het resultaat ten opzichte van 2012 is afgenomen met EUR 901 miljoen (van EUR 2.079 miljoen in 2012 tot EUR 1.178 miljoen). Dit weerspiegelt de verbetering van het risicoprofiel, waarbij de Raad er echter op wijst dat de risico’s over het geheel genomen hoog zijn gebleven. In 2013 vonden geen goudverkopen plaats. De Raad heeft de jaarrekening 2013 uitvoerig met de directie besproken, mede in het bijzijn van de externe accountant. Diens verklaring alsmede de analyses van de Iad zijn bij de beoordeling betrokken. Krachtens artikel 19, zesde lid, van de statuten heeft de Raad de jaarrekening van DNB vervolgens vastgesteld en ter goedkeuring voorgedragen aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Deze heeft op 12 maart 2014 de jaarrekening goedgekeurd, aan de directie decharge verleend voor het gevoerde beleid en aan de Raad voor het uitgeoefende toezicht. De begroting voor 2014 is door de Raad besproken en goedgekeurd op 22 november 2013. Dit betrof de eerste begroting waarbij de toezichtkosten zijn begroot op basis van het zogenoemde meerjarig kostenkader. De Raad heeft vastgesteld dat de belangrijkste interne bedrijfsmatige en operationele sturings instrumenten zoals de planning- en controlcyclus en het risicobeheersings- en controlesysteem, goed hebben gefunctioneerd. Daaruit zijn geen bijzondere aandachtspunten naar voren gekomen. Met betrekking tot het interne bedrijf stelt de Raad vast dat ook in het verslagjaar 2013 aandacht door directie en management is besteed aan de veranderprocessen binnen het toezicht. Hiermee worden de voorwaarden gecreëerd voor een meer indringend en vasthoudend toezicht. Dit meerjarige verandertraject zal ook de komende tijd de aandacht van de Raad houden. Verder is de Raad vanuit meerdere perspectieven betrokken bij het SSM. De majeure veranderingen die het SSM met zich meebrengt, maken het tot een van de meest ingrijpende veranderingen voor DNB. Niet alleen voor de inrichting van de toezichtprocessen, ook voor de toezichtgerelateerde governance van DNB. Verder zal de komst van het SSM vergaande consequenties hebben voor de statistiekfunctie en het intern bedrijf van DNB. De Raad laat zich hierover informeren via de TC en FC, en uiteraard in zijn plenaire vergaderingen. De Raad constateert dat de directie deze uitdagingen adequaat oppakt. In verband met de uitbreiding van zijn taken onder het nieuwe governancemodel van DNB, en dan in het bijzonder het toezicht van de Raad op het beleid van DNB ter uitvoering van haar prudentiële toezichttaak, heeft de Raad, met de minister van Financiën, in maart 2013 opdracht verleend te evalueren of DNB en het ministerie, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS Reaal. Deze gezamenlijke opdracht is verstrekt aan de Evaluatie commissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS), bestaande uit mr. R.J. Hoekstra en prof. dr. J.M.G. Frijns. De TC is intensief betrokken geweest bij de activiteiten van DNB ten behoeve van de ENS. De Raad heeft met belangstelling en waardering kennisgenomen van het rapport van de ENS, gepubliceerd op 23 januari 2014, en neemt de daarin vervatte aanbevelingen ter harte. De nationalisatie van SNS Reaal was een ingrijpende maatregel die als ultimum remedium moest worden ingezet, toen overige alternatieven niet haalbaar bleken. Het is waardevol dat de ENS grondig onderzoek heeft uitgevoerd naar de wijze waarop de problemen bij SNS Reaal zijn ontstaan en geadresseerd. De hoofddoelstelling van DNB is gericht geweest op het waarborgen van de financiële stabiliteit in Nederland. Deze mocht niet in gevaar komen en is ook niet in gevaar gekomen.
139 DNB / Jaarverslag 2013
Verslag van de Raad van Commissarissen
Uiteraard heeft de Raad voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal uitgebreid bij deze casus stilgestaan, zowel in de TC als plenair. Ten aanzien van de algemene gang van zaken binnen DNB heeft de Raad zich gebogen over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) op het beloningsbeleid van de directie. De Raad heeft in de richting van de aandeelhouder zijn zorgen geuit over het niveau van de (toekomstige) bezoldiging in relatie tot de vereiste kwaliteit van medewerkers en de onafhankelijkheid van DNB. Verder is stilgestaan bij het beleid ten aanzien van privétransacties van de leden van de Raad, is de aanpassing van de interne richtlijnen beleggingen van DNB besproken en is de aanpassing van de directiepensioenregeling per 1 januari 2014 vastgesteld naar aanleiding van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67 jaar. In het kader van de jaarlijkse bespreking van de nevenfuncties van de directie en Raad is ook gesproken over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht. De Raad heeft daarnaast aandacht besteed aan andere onderwerpen, zoals de werkzaamheden van DNB in het kader van de migratie naar een Single European Payment Area (SEPA) het Nederlands pensioenstelsel en kredietverlening in Nederland. Bij de bespreking van het actualiteitenbericht, is een veelheid aan onderwerpen besproken. De president heeft elke vergadering de Raad op de hoogte gesteld van aangelegenheden betreffende onder andere het Eurosysteem. Een belangrijk deel van de permanente educatie van de Raad in 2013 was gewijd aan de uitbreiding van zijn taken onder het nieuwe governancemodel. In het voorjaar is ten behoeve van de Raad een dagdeel gewijd aan de betalingsverkeer- en statistiektaak van DNB en heeft de FC intensief gesproken over het ICT-beleid van DNB, in het bijzonder over informatiebeveiliging en business continuity. In het najaar sprak de Raad over de bijzondere rol van de Raad als interne toezichthouder op DNB als financieel toezichthouder en de interactie die daarbij optreedt met de directie. Deze onderwerpen besprak de Raad ook in een gezamenlijk overleg met de Raad van Toezicht van de Autoriteit Financiële Markten, dat in beginsel jaarlijks zal worden gehouden. In het kader van educatie zijn in de vergaderingen van Raad en commissies diverse verdiepende presentaties gegeven, onder meer over de macroprudentiële instrumenten waarmee DNB systeemrisico’s kan adresseren en haar beleid in dezen; het wetenschappelijk onderzoek van DNB en het toezicht van DNB op gedrag en cultuur. Aangezien in 2013 geen commissarissen zijn benoemd, is geen introductieprogramma verzorgd. Leden van de Raad hebben conform artikel 24 van de Wet op de ondernemingsraden tweemaal overlegvergaderingen tussen bestuurder en Ondernemingsraad (OR) bijgewoond. Tevens vond in het verslagjaar één bijeenkomst plaats van de voltallige Raad en OR in aanwezigheid van de directie. Verder voeren leden van de Raad in afwezigheid van de directie gesprekken met alle individuele divisie directeuren en het afdelingshoofd Iad. De Raad acht deze overleggen bijzonder waardevol, om aldus voeling te houden met diverse onderdelen van de organisatie. De Raad heeft ook over 2013 zijn eigen functioneren geëvalueerd, onder meer door het invullen van een vragenlijst en via gesprekken van de voorzitter met de individuele leden, waarna de uitkomsten plenair zijn besproken buiten aanwezigheid van de directie. Voorts heeft de Raad in die bijeenkomst gesproken over het functioneren van de directie. Ook in 2013 zijn aanpassingen in gang gezet in de opzet van de informatiestromen ten behoeve van de Raad teneinde de efficiency daarvan verder te vergroten.
140 DNB / Jaarverslag 2013
Verslag van de Raad van Commissarissen
6.4 Financiële Commissie De Financiële Commissie (FC) bestond in het gehele verslagjaar uit prof. dr. J.A. van Manen (voorzitter), drs. W.J. Kuijken en prof. dr. K.P. Goudswaard. Er zijn geen vacatures. De FC is in het verslagjaar viermaal bijeengeweest. Daarbij waren steeds alle leden aanwezig. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van het verantwoordelijke lid van de directie, mr. F. Elderson, alsmede van de externe accountant, de divisiedirecteur Finance & ICT, de divisiedirecteur Financiële markten, het afdelingshoofd van de Iad, de plaatsvervangend secretaris van de vennootschap en een aantal interne functionarissen op de relevante werkterreinen. De divisiedirecteur Betalings verkeer en de divisiedirecteur Statistiek en informatie nemen deel aan de FC-vergaderingen indien onderwerpen betreffende hun divisies zijn geagendeerd. De FC heeft uitgebreid aandacht besteed aan de jaarstukken en de daarop betrekking hebbende rapportages van de Iad en de bevindingen van de externe accountant. Daarbij is uitgebreid stilgestaan bij de risico’s voor de balans ten gevolge van de Europese schuldencrisis. De FC heeft de Raad geadviseerd de jaarstukken vast te stellen. Tevens is geadviseerd in te stemmen met de ZBO-verantwoording 2013. Naar aanleiding van de bespreking van de begrotingsschets 2014 en de daaruit voortvloeiende definitieve begroting, heeft de FC geconcludeerd dat sprake is van een helder en verantwoord stuk. De FC heeft de Raad dan ook geadviseerd de (ZBO-)begroting 2014 goed te keuren. De FC heeft in 2013 zoals gebruikelijk veel aandacht besteed aan het verslag en de management letter van de externe accountant en van de Iad, de Iad-kwartaalverslagen, het geïntegreerd financieel verslag en de kwartaalrapportages van de afdeling Compliance en integriteit. Er is vastgesteld dat de directie voldoende aandacht heeft besteed aan de opvolging van de bevindingen en aanbevelingen die in de management letters zijn opgenomen. De FC sprak verder over de charters van de beleggingscommissie van DNB en van het risicomanagementcomité van DNB, de strategische asset allocatie, de interne richtlijnen beleggingen en over het DNB-risicobeheersingsraamwerk en -beleid. In het kader van het toezicht van de Raad op de uitvoering van het beleid van DNB inzake haar nationale betalingsverkeertaak heeft de FC onder meer aandacht besteed aan de ICT-problemen bij banken als gevolg van cyberaanvallen.
6.5 Honorerings- en benoemingscommissie De Honorerings- en benoemingscommissie (HBC) bestond in het gehele verslagjaar uit mw. drs. A.M. Fentener van Vlissingen (voorzitter), prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan en drs. F. Sijbesma. Per 1 januari 2014 is drs. W.J. Kuijken toegetreden. Er zijn geen vacatures. De HBC is in 2013 achtmaal bijeengeweest. Aan deze vergaderingen nam gemiddeld bijna 90% van de commissarissen deel. Geen van de leden is regelmatig afwezig geweest. Vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van de president, het verantwoordelijke lid van de directie mr. F. Elderson en de (plaatsvervangend) secretaris van de vennootschap. In de HBC-vergaderingen is veel aandacht besteed aan de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), alsmede vacatures van de Raad. De HBC heeft, naar aanleiding van de bespreking hiervan in de Raad, met de president gesproken over zijn functioneren en dat van de overige directieleden.
6.6 Toezichtcommissie De Toezichtcommissie (TC) bestond in het gehele verslagjaar uit mw. prof. mr. H.M. Vletter-van Dort (voorzitter), mr. A.H. van Delden en prof. dr. K.P. Goudswaard. Gedurende het gehele verslagjaar was
141 DNB / Jaarverslag 2013
Verslag van de Raad van Commissarissen
prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan waarnemend lid. Er zijn geen vacatures. De TC komt net als de FC in beginsel viermaal per jaar bijeen. Aangezien de voorzitter van de TC gedelegeerd opdrachtgever is van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal zijn twee extra vergaderingen van de TC belegd. Aldus kwam de TC in 2013 zesmaal bijeen, steeds in aanwezigheid van alle leden. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van de verantwoordelijke leden van de directie, dr. J. Sijbrand en mw. mr. A.J. Kellermann, de secretaris van de vennootschap en de secretaris van de Toezichtraad, en een aantal interne functionarissen van de toezichtdivisies. Ook in 2013 zijn de vergaderingen ingedeeld als een combinatie van praktijkdossiers, actuele beleidsdiscussies, nadere kennismaking met de toezichtdivisies en een verdere verdieping van diverse toezichtonderwerpen. Voorbeelden hiervan zijn het kwaliteitsraamwerk van het toezicht van DNB, bespreking van de DNB Visie op Toezicht en het beloningsbeleid. Uiteraard heeft de TC zich ook verdiept in de komst van het SSM en de gevolgen daarvan voor het prudentieel bankentoezicht van DNB. In het kader van het toezicht van de Raad op de uitvoering van het beleid van DNB inzake haar prudentiële toezicht heeft de TC onder meer aandacht besteed aan de betrokkenheid van de Rabobank bij manipulatie van de Libor- en Euribor-rentes en het toezicht van DNB op de naleving van de Regeling beheerst beloningsbeleid in het licht van retentiebonussen. De TC heeft net als de FC de Raad geadviseerd in te stemmen met de ZBO-begroting 2014. De TC is ingesteld in maart 2012 en heeft één jaar na die oprichting haar eigen functioneren geëvalueerd.
6.7 Onafhankelijkheidsverklaring De regeling onverenigbare functies en de regeling tegenstrijdige belangen zijn onverkort op commissarissen van toepassing. Commissarissen zijn niet werkzaam of werkzaam geweest bij DNB, noch staan zij in een relatie tot DNB op basis waarvan zij persoonlijk voordeel zouden kunnen behalen. Commissarissen genieten een vaste jaarlijkse vergoeding die niet afhankelijk is van de resultaten van DNB in enig jaar. Alle commissarissen zijn onafhankelijk in de zin van de Corporate Governance Code.
6.8 Slotwoord Ook 2013 was een bewogen jaar, waarin DNB onverminderd is geconfronteerd met vele uitdagende ontwikkelingen. De schuldencrisis luwde weliswaar, maar als centrale bank binnen het ESCB blijft voor DNB waakzaamheid onverminderd geboden. Als prudentieel toezichthouder heeft DNB met succes de toezicht capaciteit uitgebreid en bereidt de gehele organisatie zich voor op de ingrijpende veranderingen die de komst van het SSM met zich meebrengt. In het verslagjaar is wederom gebleken dat nog zwakke plekken bestonden bij een aantal onder toezicht staande instellingen. Wij constateren dat directie en medewerkers met hoogwaardige kennis en kunde de problemen te lijf zijn gegaan. Dat is gecom bineerd met een tomeloze inzet en bewonderenswaardig incasseringsvermogen. De Raad wil dan ook zijn waardering uitspreken voor de inspanningen die directie en medewerkers van DNB in 2013 hebben geleverd en ziet de verdere samenwerking met de directie met veel vertrouwen tegemoet. Amsterdam, 12 maart 2014 De Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan, voorzitter Mr. A.H. Van Delden, secretaris 142 DNB / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
143 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Balans per 31 december 2013 (voor winstbestemming) In miljoenen 31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
Activa 1
Goud en goudvorderingen
17.155
24.834
2
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
16.198
16.414
2.1
Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
8.216
8.867
2.2
Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa
7.982
7.547
3
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
152
4
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
243
185
5
Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire
8.814
24.511
beleidsoperaties, luidende in euro 5.1
Basisherfinancieringstransacties
0
32
5.2
Langerlopende herfinancieringstransacties
8.814
24.479
5.3
'Fine-tuning'-transacties met wederinkoop
0
0
5.4
Structurele transacties met wederinkoop
0
0
5.5
Marginale beleningsfaciliteit
0
0
5.6
Kredieten uit hoofde van margestortingen
0
0
6
Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro
100
0
7
Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
30.176
26.563
7.1
Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren
13.041
14.778
7.2
Overige waardepapieren
17.135
11.785
8
Vorderingen binnen het Eurosysteem
82.791
153.195
8.1
Deelneming in de ECB
8.2
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB
8.3
Vorderingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
0
0
8.4
Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)
45.709
119.860
8.5
Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem
34.314
30.569
9
Overige activa
3.051
8.538
9.1
Munten uit het eurogebied
9.2
Materiële en immateriële vaste activa
9.3
Overige financiële activa
9.4
Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten
9.5
Overlopende activa
9.6
Diversen
Totaal activa Amsterdam, 12 maart 2014 De Directie van De Nederlandsche Bank NV K.H.W. Knot, President A.J. Kellermann J. Sijbrand F. Elderson J. Swank
144 dnb / Jaarverslag 2013
469
469
2.299
2.297
8
7
246
250
1.856
6.968
292
356
646
943
3
14
158.528
254.392
Jaarrekening
31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
50.161
47.856
73.938
158.038
37.866
87.593
Passiva 1
Bankbiljetten in omloop
2
Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire
2.1
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen)
2.2
Depositofaciliteit
9.157
14.370
2.3
Termijndeposito's
26.915
56.075
beleidsoperaties, luidende in euro
2.4
'Fine-tuning'-transacties met wederinkoop
0
0
2.5
Deposito’s uit hoofde van margestortingen
0
0
3
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
965
134
3.1
Overheid
47
7
3.2
Overige verplichtingen
918
127
4
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
1.774
5.873
5
Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
6
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
315
0
7
Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF
5.409
5.638
8
Verplichtingen binnen het Eurosysteem
0
0
8.1
Verplichtingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
0
0
8.2
Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)
0
0
9
Overige verplichtingen
116
2.751
9.1
Overlopende passiva
75
74
9.2
Diversen
41
2.677
10
Voorzieningen
15
32
11
Herwaarderingsrekeningen
16.846
24.284
12
Kapitaal en reserves
7.811
7.707
12.1 Geplaatst kapitaal
500
500
12.2 Algemene reserve
7.287
7.192
12.3 Wettelijke reserve
24
15
1.178
2.079
158.528
254.392
13
Winst over het boekjaar Totaal passiva
Amsterdam, 12 maart 2014 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV A.H.G. Rinnooy Kan, Voorzitter
K.P. Goudswaard
F. Sijbesma
A.M. Fentener van Vlissingen, Vice-voorzitter
W.J. Kuijken
H.M. Vletter-van Dort
A.H. van Delden, Secretaris
J.A. van Manen
145 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Winst- en verliesrekening over 2013 In miljoenen 2013
2012
EUR
EUR
1 Rentebaten
1.738
2.933
2 Rentelasten
-100
-377
1.638
2.556
3 Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties
120
337
4 Afwaardering op lagere marktwaarde
-34
-42
Netto baten uit financiële transacties en afwaarderingen
86
295
5 Provisiebaten
9
10
6 Provisielasten
-10
-8
-1
2
7 Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen
126
61
8 Netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen
-467
-909
9 Overige baten
145
385
1.527
2.390
-203
-194
11 Andere beheerskosten
-84
-79
12 Afschrijving op (im)materiële vaste activa
-32
-27
13 Productiekosten bankbiljetten
-37
-14
14 Overige kosten
-1
-1
15 Geactiveerde kosten software
8
4
1.178
2.079
Netto rentebaten
Netto baten uit provisies
Totaal netto baten 10 Personeelskosten
Winst over het boekjaar
Amsterdam, 12 maart 2014 De Directie van De Nederlandsche Bank NV K.H.W. Knot, President A.J. Kellermann J. Sijbrand F. Elderson J. Swank Amsterdam, 12 maart 2014 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV A.H.G. Rinnooy Kan, Voorzitter
K.P. Goudswaard
F. Sijbesma
A.M. Fentener van Vlissingen, Vice-voorzitter
W.J. Kuijken
H.M. Vletter-van Dort
A.H. van Delden, Secretaris
J.A. van Manen
146 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Toelichtingen op de balans per 31 december 2013 en de Winst- en verliesrekening over 2013
1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling De jaarrekening wordt opgesteld volgens de voor de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling en de geharmoniseerde toelichtingen op de balans en winst- en verliesrekening (hierna genoemd de ESCB-grondslagen). Voor het overige worden de bepalingen van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek gevolgd. Dit is conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet (1998). De ESCB-grondslagen zijn op hoofdlijnen in overeenstemming met de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving. Anders dan volgens Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek: a. worden ongerealiseerde positieve resultaten op herwaardeerbare activa en passiva niet in de winst- en verliesrekening verwerkt, maar toegevoegd aan een herwaarderingsrekening op de balans; b. wordt er geen kasstroomoverzicht opgenomen. Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling zijn ten opzichte van het voorgaande jaar ongewijzigd. De presentatie van de cijfers is op twee punten gewijzigd. De balans wordt vanaf deze jaarrekening gepresenteerd voor winstverdeling. In de balans is onder ‘Overige activa’ een extra regel toegevoegd voor de post ‘Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten’. De vergelijkende cijfers over 2012 zijn hierop aangepast. Deze presentatie van de balans is in lijn met de ESCB-grondslagen. Algemeen De waardering van goud en goudvorderingen, courante fondsen en de op de balans opgenomen alsmede de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen luidende in vreemde valuta vindt plaats tegen marktwaarde per de laatste werkdag van het boekjaar. Courante fondsen opgenomen onder de balanspost ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ zijn gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering dan wel marktwaarde. De overige activa en passiva zijn opgenomen tegen verkrijgingsprijs of nominale waarde, rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. Transacties in financiële activa en passiva zijn verantwoord op het moment waarop deze zijn afgewikkeld met uitzondering van deviezentransacties, financiële instrumenten luidende in vreemde valuta en daarmee verband houdende overlopende posten die worden verantwoord op de dag van afsluiting (conform de economische benadering). Voor wat betreft de waardepapieren zijn herwaarderingen uit hoofde van prijsverschillen per fondscode bepaald. Herwaarderingen als gevolg van valutakoersverschillen zijn bepaald per portefeuille per valutasoort. Positieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten laste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht voor zover het saldo van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ positief was. Een eventueel tekort wordt ultimo boekjaar ten laste van het jaarresultaat gebracht. Negatieve verschillen uit hoofde van valutakoersherwaardering van een valuta zijn niet gecompenseerd met positieve valutakoersverschillen op een andere valuta of positieve prijsverschillen. Negatieve verschillen uit hoofde
147 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
van prijsherwaardering op een fondscode zijn niet gecompenseerd met positieve prijsherwaardering op een andere fondscode of positieve valutakoersverschillen. Voor het goud en de goudvorderingen is geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutakoersverschil. Omrekening van vreemde valuta Activa en passiva luidende in vreemde valuta zijn omgerekend naar euro tegen de ECB-marktkoers per de laatste werkdag van het boekjaar. De baten en lasten zijn omgerekend tegen de op de datum van afwikkeling geldende marktkoers. De valutakoersherwaardering van activa en passiva inclusief de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen, luidende in vreemde valuta, vindt plaats per portefeuille per valutasoort. Goud en goudvorderingen De waardering van goud en goudvorderingen vindt plaats tegen marktwaarde. Deze marktwaarde in euro, zoals opgegeven door de ECB, is afgeleid van de waardering van het goud in USD per de laatste werkdag van het boekjaar. Verhandelbare waardepapieren en onderhandse geldleningen De waardering van verhandelbare waardepapieren (waaronder aandelen) en onderhandse leningen vindt plaats tegen marktwaarde op de laatste werkdag van het boekjaar met uitzondering van verhandelbare waardepapieren ingedeeld als tot de vervaldag aangehouden papieren. Die zijn gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering en opgenomen onder de balanspost ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’. De prijsherwaardering vindt plaats per fondscode; incourante fondsen zijn gewaardeerd tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Er zijn waardepapieren en onderhandse leningen opgenomen onder de volgende balansposten: ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Overige waardepapieren) en ‘Overige activa’ (Overige financiële activa). (Reverse-) repotransacties Repotransacties bestaan uit een contante verkoop van waardepapieren met een indekking door middel van een termijnaankoop van dezelfde waardepapieren. De ontvangen geldmiddelen zijn in de balans verantwoord als een deposito. Op grond van de termijnaankoop blijven de waardepapieren onder de activa verantwoord; derhalve is in de balans de tegenwaarde van de termijnaankoop onder de verplichtingen opgenomen. Tegenovergestelde repotransacties (reverse-repo’s) worden beschouwd als een verstrekte lening. Het als zekerheid ontvangen onderpand is niet in de balans opgenomen en heeft daarmee geen invloed op de balanspositie van de betreffende portefeuilles. Er kunnen (reverse-) repotransacties opgenomen zijn onder de volgende balansposten: ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige activa’ (Overige financiële activa), ‘Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Overige verplichtingen), ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan
148 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en ‘Overige verplichtingen’. Overige financiële instrumenten Onder de overige financiële instrumenten zijn begrepen valutaforward-, valutaswap- alsmede renteswaptransacties. De valutaforward- en valutaswaptransacties zijn gewaardeerd tegen de termijnkoers rekening houdend met de valutaherwaardering. Dergelijke waarderingsverschillen volgen de herwaarderingsregels zoals deze onder ‘Algemeen’ zijn opgenomen. De gevolgen van de herwaardering van deze forwards en swaps alsmede de nog te amortiseren termijnresultaten zijn in de balans opgenomen onder ‘Overlopende activa’. Dit wordt verder gespecificeerd onder ‘Toelichting op de balans’ bij de betreffende post. De renteswaptransacties leiden tot het uitwisselen van kasstromen. De resultaten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Prijsherwaarderingen op renteswaps volgen de regels zoals deze onder ‘Algemeen’ zijn opgenomen. Posities binnen het ESCB en binnen het Eurosysteem - Overige vorderingen respectievelijk verplichtingen binnen het Eurosysteem De posities binnen het ESCB komen voort uit grensoverschrijdende betalingen binnen de EU die door de centrale banken in euro worden afgewikkeld. Zij worden voornamelijk afgewikkeld binnen TARGET2 (Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer-systeem) en leiden tot bilaterale saldi in de TARGET2-rekeningen van de centrale banken in de EU. Deze bilaterale saldi worden op dagelijkse basis gesaldeerd en vervolgens toegewezen aan de ECB, waardoor elke NCB één netto bilaterale positie tegenover de ECB overhoudt. De positie van DNB tegenover de ECB die voortvloeit uit TARGET2-transacties, evenals andere posities binnen het ESCB luidende in euro (zoals tussentijdse winstuitkeringen aan de NCB’s en inkomsten uit hoofde van monetair inkomen), zijn gepresenteerd op de balans van de NCB als één enkele actief- of passiefpost en opgenomen onder ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)’ of ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)’. De posities binnen het ESCB ten opzichte van NCB’s buiten het eurogebied die voortvloeien uit TARGET2transacties zijn gepresenteerd onder ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ of ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’. - Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem De posities binnen het ESCB die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem zijn verantwoord als een netto actief- of passiefpost onder ‘Netto vorderingen/verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hierna onder ‘Bankbiljetten in omloop’). Deelnemingen Deelnemingen zijn tegen verkrijgingsprijs gewaardeerd. De baten uit deel nemingen zijn verwerkt in de Winst- en verliesrekening onder ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’. Immateriële en materiële vaste activa De (im)materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs verminderd met afschrijvingen en/of bijzondere waardeverminderingen. Voor de investeringen in immateriële activa zijn naast de verkrijgingsprijs en
149 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
de aan deze activa gerelateerde kosten van externe adviseurs tevens de aan deze activa bestede interne uren geactiveerd. Voor de immateriële vaste activa is een wettelijke reserve gevormd. De afschrijving is bepaald volgens de lineaire methode, rekening houdend met de geschatte gebruiksduur van de desbetreffende activa. De geschatte gebruiksduur van gebouwen en verbouwingen is 25 jaar, die van inventarissen, installaties en meubelen 10 jaar en van computer hardware, software, auto’s en immateriële activa 4 jaar. Op grond wordt niet afgeschreven. Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen boekwaarde of lagere verwachte opbrengstwaarde. Bankbiljetten in omloop De ECB en de zeventien deelnemende NCB’s, die tezamen het Eurosysteem vormen, geven eurobankbiljetten uit1. De toekenning van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop aan de centrale banken van het Eurosysteem geschiedt op de laatste werkdag van elke maand met gebruikmaking van de bankbiljettenverdeelsleutel2. Aan de ECB is een aandeel van 8% van de totale waarde van de eurobank biljetten in omloop toegekend, terwijl de resterende 92% wordt toegekend aan de NCB’s naar rato van hun gewicht in de Eurosysteem-kapitaalsleutel. Het aandeel van de aan elke NCB toegekende bankbiljetten is aan de passief zijde van de balans verantwoord onder ‘Bankbiljetten in omloop’. Het verschil tussen de waarde van de per NCB volgens de bankbiljettenverdeelsleutel toegekende eurobankbiljetten en de waarde van de eurobankbiljetten die deze feitelijk in omloop brengt, leidt tevens tot posities binnen het Eurosysteem. Deze vorderingen of verplichtingen, die rentedragend zijn3, worden verantwoord onder de subpost ‘Vorderingen binnen het Eurosysteem’ (Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem). Vanaf het jaar van de kasovergang4 inclusief de vijf daaropvolgende jaren worden de posities binnen het Eurosysteem die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten aangepast om te voorkomen dat de relatieve inkomensposities van de NCB’s zich belangrijk wijzigen ten opzichte van de voorgaande jaren. De aanpassing vindt plaats door het verschil te nemen tussen enerzijds de gemiddelde waarde van de door elke NCB in omloop gebrachte bankbiljetten in de referentieperiode5 en anderzijds de gemiddelde waarde van de bankbiljetten die gedurende die periode volgens de Eurosysteem-kapitaalsleutel aan elk van hen zou zijn toegekend. De aanpassingen worden jaarlijks gereduceerd tot de eerste dag van het zesde jaar na het jaar van de kasovergang. Vanaf dat moment wordt het inkomen ter zake van de bankbiljetten volledig toegedeeld aan de NCB’s naar rato van hun volgestorte deel in het kapitaal van de ECB. Voor de Central Bank of Cyprus en de Central Bank of Malta is de periode geëindigd op 31 december 2013, voor de Národná banka Slovenska eindigt deze periode op 31 december 2014 en voor de Eesti Pank op 31 december 2016. De uit deze
1 Besluit van de ECB van 13 december 2010 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (herschikking) (ECB/2010/29) PB L 35 van 9.2.2011, p. 26. Met ingang van 1 januari 2014 is door de toetreding van Letland tot de euro het aantal deelnemende NCB’s aan het Eurosysteem achttien geworden. 2 De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ECB in de totale uitgifte van eurobankbiljetten en het aandeel van de aan het Eurosysteem deelnemende centrale banken in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB (het zogenoemde Capital Share Mechanism (CSM)). 3 Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van lidstaten die de euro als munt hebben (herschikking) (ECB/2010/23), PB L 35 van 9.2.2011, p.17. 4 Het jaar van de kasovergang heeft betrekking op het jaar dat de eurobankbiljetten zijn geïntroduceerd als wettig betaalmiddel in de desbetreffende lidstaat. 5 De referentieperiode betreft de 24-maands periode die start 30 maanden voor de dag waarop eurobankbiljetten wettig betaalmiddel worden in de desbetreffende lidstaat.
150 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
posities voortvloeiende rentebaten en –lasten zijn verrekend via de ECB en verantwoord onder ‘Netto rentebaten’. Winstuitkering door de ECB De Raad van Bestuur van de ECB heeft besloten dat de door de ECB ontvangen seigniorage uit het haar toegekende aandeel van 8% in de eurobankbiljetten in omloop en de opbrengst van waardepapieren voortvloeiende uit het ‘Securities Markets Programme’ (SMP), volledig zullen toekomen aan de NCB’s in hetzelfde jaar als deze opbrengsten zijn gerealiseerd. Tenzij anders wordt besloten door de Raad van Bestuur van de ECB zal in januari van het daaropvolgende jaar de ECB in de vorm van een tussentijdse winstuitkering6 het bedrag uitkeren aan de NCB’s. De Raad van Bestuur van de ECB kan voor het einde van het jaar besluiten de opbrengsten voortvloeiend uit het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en indien nodig, het volledige inkomen op eurobankbiljetten, deels of volledig in te houden als het uit te keren bedrag de netto jaarwinst van de ECB overschrijdt. Het desbetreffende bedrag kan, afhankelijk van een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur van de ECB, worden verminderd met de lasten in verband met de uitgifte en verwerking van eurobankbiljetten door de ECB en daarnaast worden aangewend ten behoeve van een voorziening voor valutakoers-, rente-, krediet- en goudprijsrisico’s. Het aan DNB uitgekeerde bedrag is in de Winst- en verliesrekening opgenomen onder de post ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’. Verantwoording van de baten en lasten Baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Gerealiseerde winsten en verliezen uit beleggingen zijn op basis van de gemiddelde kostprijsmethode verantwoord in de Winst- en verliesrekening met uitzondering van die welke betrekking hebben op de waardepapieren die worden aangehouden tot de vervaldag. Deze zijn gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. Indien bij de herwaardering op marktwaarde aan het einde van het jaar een ongerealiseerd verlies is berekend, is de gemiddelde prijs van het betreffende fonds tot de betreffende marktwaarde en valutakoers gereduceerd. Ongerealiseerde winsten zijn niet als baten aangemerkt doch direct ten gunste van de herwaarderingsrekeningen gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn ten laste van het resultaat gebracht voor zover de betreffende stand van de herwaarderingsrekeningen niet toereikend is. Eventuele compensatie van deze ongerealiseerde verliezen met ongerealiseerde winsten in latere jaren is niet toegestaan. Pensioen- en andere inactiviteitsregelingen De pensioenaanspraken van medewerkers en voormalige medewerkers van DNB en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) alsmede van andere daartoe gerechtigden zijn ondergebracht in de Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV (Pensioenfonds DNB). DNB heeft zich door middel van een overeenkomst verplicht om, met inachtneming van de daartoe overeengekomen voorwaarden, aan het Pensioenfonds DNB de gelden te voldoen die strekken tot verzekering van de pensioenen overeenkomstig de pensioenreglementen van het Pensioenfonds DNB. In de overeenkomst is de financiële opzet nader uitgewerkt in een premie-, toeslag-, en risicobudget-staffel; in het streefvermogen is tevens rekening gehouden met de indexeringsambitie. 6 Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de tussentijdse verdeling van de inkomsten van de ECB uit de in omloop zijnde eurobankbiljetten en uit waardepapieren die zijn aangekocht uit hoofde van het Programma voor de effectenmarkten (herschikking) (ECB/2010/24), PB L 6 van 11.1.2011, p.35.
151 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De hoogte van de door DNB verschuldigde bedragen en in de jaarrekening opgenomen verplichtingen ter zake van andere inactiviteitsregelingen zijn berekend op actuariële grondslagen.
2006
Budget
2005
2006 14
12
15
Reis- en verblijfkosten
5
5
4
Huisvestingskosten
8
9
8
Inventaris-. software- en kantoorkosten
19
21
20
Algemene kosten
11
10
11
Totaal andere beheerskosten
57
57
58
Inhuur-. uitzendkrachten en uitbesteed werk
152 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
2. Toelichting op de balans Activa 1. Goud en goudvorderingen De goudvoorraad inclusief de goudvorderingen is in het verslagjaar niet gewijzigd. De goudvoorraad omvat op de laatste werkdag van het boekjaar evenals het vorig boekjaar circa 19,7 miljoen fine troy ounce (circa 612 ton) fijngoud tegen de marktwaarde van EUR 871,22 (ultimo 2012: EUR 1.261,18) per fine troy ounce. Als gevolg van een gedaalde marktprijs van het goud is de eurowaarde van deze post ten opzicht van 2012 gedaald. In miljoenen EUR Stand per 31 december 2011
23.961 873
Mutatie herwaardering 2012 Stand per 31 december 2012
24.834
Mutatie herwaardering 2013
-7.679
Stand per 31 december 2013
17.155
2. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Deze post bedraagt ultimo 2013 EUR 16.198 miljoen (ultimo 2012: EUR 16.414 miljoen) en kan als volgt worden gespecificeerd: - 2.1 Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF) De vorderingen omvatten op de laatste werkdag van het boekjaar SDR 7.346 miljoen tegen de koers van EUR 0,8942 (ultimo 2012: EUR 0,8579). In miljoenen 31 december 2013 SDR
EUR
31 december 2012 SDR
EUR
Bijzondere trekkingsrechten
4.560
5.099
4.661
5.433
Reservetranchepositie
1.345
1.505
1.569
1.829
Leningen
1.441
1.612
1.377
1.605
Totaal
7.346
8.216
7.607
8.867
De bijzondere trekkingsrechten bedragen ultimo 2013 EUR 5.099 miljoen (ultimo 2012: EUR 5.433 miljoen). Zij vertegenwoordigen het recht om bij andere landen in geval van bijvoorbeeld betalingsbalansmoeilijkheden (een deel van) het SDR-bezit in te wisselen tegen andere valuta’s zoals USD of EUR. Deze rechten zijn gecreëerd tegenover de passiefpost 7 ‘Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF’ ad EUR 5.409 miljoen (ultimo 2012: EUR 5.638 miljoen). De reservetranchepositie EUR 1.505 miljoen (ultimo 2012: EUR 1.829 miljoen) betreft de middelen die DNB aan het IMF heeft verstrekt voor de krediet verlening door het IMF via de zogenoemde General Resources Account (GRA).
153 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
IMF-leden hebben de verplichting om minimaal 25% van hun quotum ter beschikking te stellen in de vorm van goud dan wel gangbare valuta’s. Het Nederlandse quotum, waarvoor DNB optreedt als beheerder/agent, bedraagt SDR 5.162 miljoen. In 2010 is besloten tot een verhoging van het quotum, hetgeen tot een hogere reservetranchepositie zal leiden door het bijstorten van 25% van deze uitbreiding. Het moment van deze toekomstige verhoging is onzeker doordat het grootste lid van het IMF – de Verenigde Staten van Amerika – nog niet heeft geratificeerd. Zodra de verhoging wordt bekrachtigd zal het Nederlandse quotum met SDR 3,6 miljard toenemen. Het IMF vergoedt op deze positie rente op basis van een rentepercentage dat wekelijks wordt geactualiseerd. In 2013 lag dit percentage tussen de 0,03% en 0,13% op jaarbasis (in 2012: tussen 0,03% en 0,15%). Dit percentage weerspiegelt het gangbare SDR-rentepercentage. De leningen (EUR 1.612 miljoen) bestaan uit een lening aan de Poverty Reduction and Growth Facility-Exogenous Shock Facility Trust (PRGF-ESF Trust) en een bilaterale leenovereenkomst die in 2010 is opgenomen in de New Arrangements to Borrow (NAB). De PRGF-ESF Trust (EUR 298 miljoen) is een fonds waaruit de hoofdsommen voor leningen met een lage gesubsidieerde rente aan de armste ontwikkelingslanden worden gefinancierd. Nederland heeft zich voor SDR 500 miljoen aan de ‘PRGF loan account’ gecommitteerd. Met betrekking tot deze bedragen is met het IMF contractueel overeengekomen dat elke trekking in 10 gelijke delen binnen 5,5 tot 10 jaar na de trekking wordt terugbetaald. DNB ontvangt de gangbare marktrente op de lening; de rentesubsidie wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd. Onder de NAB (EUR 1.314 miljoen) is een kredietlijn van maximaal EUR 10,1 miljard ter beschikking gesteld die het IMF kan inroepen voor zijn reguliere operaties in aanvulling op het quotum. In 2011 is besloten tot het vergroten van de financiële slagkracht van het IMF via nieuwe bilaterale leningen ad EUR 456 miljard. Hiervan nemen eurolanden EUR 150 miljard voor hun rekening. De Nederlandse bijdrage hierin EUR 13,6 miljard is in 2012 geëffectueerd. Hierop wordt door het IMF nog niet getrokken. Deze nieuwe bilaterale leningen zullen functioneren als een laatste financiële verdedigingslinie voor het IMF in geval de quota en de NAB uitgeput dreigen te raken. Omdat DNB het uitvoerende orgaan is van het Nederlandse IMF-lidmaatschap, is ter hoogte van de maximale toezeggingen per faciliteit een kredietgarantie afgegeven door de Nederlandse Staat.
154 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
- 2.2 Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa. In 2013 is de omvang van deze post gestegen van EUR 7.547 miljoen naar EUR 7.982 miljoen. De specificatie van deze post luidt als volgt: In miljoenen 31 december 2013 Vreemde
EUR
31 december 2012
Koers
Vreemde
valuta USD
9.153
JPY
59.017
AUD
1.445 0
0
Overige valuta's Totaal
EUR
Koers
6.101
1,3194
valuta 6.637
1,3791
8.050
408
144,72
54.260
478
113,61
937
1,5423
1.231
968
1,2712
0
0
7.982
7.547
Deze tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2013
Vastrentende waarden Reverse repo's
31 december 2012
EUR
EUR
7.301
6.697
676
814
Deposito’s
0
2
Nostro rekeningen
5
34
7.982
7.547
Totaal
De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen Resterende looptijd 31 december 2013
USD
Resterende looptijd 31 december 2012
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
6.119
2.601
3.496
22
5.400
2.255
2.826
319
JPY
408
408
-
-
449
449
-
-
AUD
774
440
209
125
848
44
292
512
7.301
3.449
3.705
147
6.697
2.748
3.118
831
Totaal
De resterende looptijd per fonds is bepaald door de periode vast te stellen die ligt tussen balansdatum en uiteindelijke expiratiedatum.
155 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
3. Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Ultimo 2013 is deze post nihil (ultimo 2012: EUR 152 miljoen). Ultimo 2012 bestond deze post uitsluitend uit reverse-repo’s luidend in USD. 4. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Ultimo 2013 bedraagt deze post EUR 243 miljoen (ultimo 2012: EUR 185 miljoen) en bestaat uit kortlopende vorderingen niet zijnde deposito’s. 5. Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro7 Activapost 5 en passivapost 2 hebben samen betrekking op het monetaire beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB namens het Eurosysteem wordt uitgevoerd. De omvang van deze post is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de in Nederland gevestigde kredietinstellingen die via DNB op monetaire beleidsoperaties inschrijven. De totale vordering van het Eurosysteem ter zake van de post ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ bedraagt ultimo 2013 EUR 752.288 miljoen (ultimo 2012: EUR 1.128.794 miljoen). Hiervan bedraagt de kredietverlening van DNB aan in Nederland gevestigde kredietinstellingen ultimo 2013 EUR 8.814 miljoen (ultimo 2012: EUR 24.511 miljoen). In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, in beginsel volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende Eurosysteem-kapitaalsleutel. Om gebruik te kunnen maken van deze faciliteit dient een financiële instelling te voldoen aan de door de ECB gestelde eisen waaronder de beleenbaarheidsvereisten van het onderpand. Verliezen komen alleen voor indien de tegenpartij tekort schiet bij terugbetaling en daarnaast de uitwinning van het ontvangen onderpand niet voldoende is. Aangetekend wordt dat nationale centrale banken tijdelijk ook additioneel onderpand kunnen accepteren dat niet voldoet aan de reguliere eisen. In dit geval worden eventuele verliezen niet gedeeld. Voor DNB was er geen reden om additioneel onderpand te accepteren. - 5.1 Basisherfinancieringstransacties Basisherfinancieringstransacties, ultimo 2013 nihil (ultimo 2012: EUR 32 miljoen), voorzien voor een deel in de herfinancieringsbehoefte van de financiële sector. Deze worden op wekelijkse basis uitgevoerd met doorgaans een looptijd van een week in de vorm van standaard-tenders. Sinds oktober 2008 worden deze tenders uitgegeven met een vaste rente. Alle tegenpartijen die aan de gestelde criteria voldoen, kunnen aan deze tenders deelnemen. In 2013 zijn alle basisherfinancieringsoperaties uitgevoerd op basis van vaste rentetenders met volledige toewijzing van alle inschrijvingen. Als rente is gehanteerd de centrale beleidsrente zoals die door de Raad van Bestuur van de ECB is vastgesteld. Op de basisherfinancieringstransacties is in 2013 een gemiddelde rente behaald van 0,6% (2012: 0,9%). - 5.2 Langerlopende herfinancieringstransactie Langerlopende herfinancieringstransacties, ultimo 2013 ad EUR 8.814 miljoen (ultimo 2012: EUR 24.479 miljoen), zijn herfinancieringstransacties die voorzien in de langerlopende liquiditeitsbehoefte. Deze worden in de regel op maande7 Ter dekking van het krediet- en renterisico heeft de Staat hiervoor gedeeltelijk een garantie afgegeven (zie ‘Garantieregeling voor crisis gerelateerde activa’ op pagina 174).
156 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
lijkse basis uitgevoerd met een looptijd van drie maanden. Daarnaast zijn in december 2011 en februari 2012 twee langerlopende herfinancieringsoperaties uitgevoerd met elk een looptijd van ongeveer 36 maanden. De langerlopende operaties zijn uitgevoerd als vaste rentetenders, waarbij als rente geldt de gemiddelde rente op de basisherfinancieringsoperaties gedurende de looptijd van de operatie. Op de langerlopende herfinancieringstransacties is in 2013 een gemiddelde rente behaald van 0,6% (2012: 0,9%). Banken hebben de mogelijkheid gekregen om, vanaf het moment dat deze operaties een jaar liepen, hierop vervroegd af te lossen en hebben hier in 2013 gebruik van gemaakt. - 5.3 ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop, ultimo 2013 nihil (ultimo 2012: nihil), worden regulier en op ad-hoc basis ingezet met als doel tijdelijk liquiditeit aan de markt te verstrekken.‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden als regel door de NCB´s uitgevoerd door middel van ‘quick tenders’. Evenals in 2012 zijn dergelijke transacties niet uitgevoerd. - 5.4 Structurele transacties met wederinkoop De ECB is gerechtigd deze transacties uit te voeren om de structurele positie van het ESCB ten opzichte van de financiële sector aan te passen. In 2013 zijn, evenals in 2012, dergelijke transacties niet uitgevoerd. - 5.5 Marginale beleningsfaciliteit Tegenpartijen kunnen deze faciliteit, ultimo 2013 en 2012 nihil, gebruiken om ‘overnight liquidity’ te verkrijgen van NCB´s tegen een vooraf bekend rentepercentage met het gebruikelijke onderpand. Op de marginale beleningsfaciliteit is in 2013 een gemiddelde rente behaald van 1,6% (2012: 0,0%). Van deze faciliteit is in 2013, evenals in 2012, zeer beperkt gebruik gemaakt. - 5.6 Kredieten uit hoofde van margestortingen In 2013 zijn, evenals in 2012, geen kredieten uit hoofde van margestortingen verstrekt. 6. Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro Ultimo 2013 bedraagt deze post EUR 100 miljoen (ultimo 2012: nihil). Ultimo 2013 bestond deze post geheel uit reverse-repo’s. 7. Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Ultimo 2013 bedraagt deze post EUR 30.176 miljoen (ultimo 2012: EUR 26.563 miljoen) en bestaat uit ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren’ en ‘Overige waardepapieren’. - 7.1 Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren Deze balanspost bevat de waardepapieren die door DNB zijn verkregen in het kader van aankoopprogramma’s voor covered bonds8 en overheidsschuldpapier verkregen uit hoofde van het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) 9, 10.
8 Besluit van de ECB van 2 juli 2009 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2009/16), PB L 175.4.7.209, blz. 18 en Besluit van de Europese Centrale Bank van 3 november 2011 houdende de tenuitvoerlegging van het tweede programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2011/17), PB L 297 van 16.11.2011, blz. 70. 9 Besluit van de Europese Centrale Bank van 14 mei 2010 houdende vaststelling van een programma voor de effectenmarkten (ECB/2010/5), PB L 124 van 20.5.2010, blz. 8. 10 Ter dekking van het krediet- en renterisico heeft de Staat hiervoor een garantie afgegeven (zie ‘Garantieregeling voor crisisgerelateerde activa’ op pagina 174).
157 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
In miljoenen 31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
Securities Markets Programme
10.196
11.395
Covered Bond Purchase Programme 1
2.171
2.647
Covered Bond Purchase Programme 2
674
736
13.041
14.778
Totaal
De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen Resterende looptijd 31 december 2013
EUR
Resterende looptijd 31 december 2012
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
13.041
3.558
1.108
8.375
14.778
1.549
3.811
9.418
Onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) konden de ECB en de nationale centrale banken van het Eurosysteem door de overheid en private organisaties binnen het eurogebied uitgegeven schuldpapier aankopen om het slecht functioneren van bepaalde segmenten van de kapitaalmarkten binnen het eurogebied te verbeteren en om de goede werking van het overdrachtsmechanisme van het monetaire beleid te herstellen. In september 2012 heeft de Raad van Bestuur van de ECB besloten dit programma te beëindigen. Het totaal van de door de nationale centrale banken van het Eurosysteem aangehouden SMP-waardepapieren bedraagt EUR 178.836 miljoen (ultimo 2012: EUR 192.252 miljoen). De hiervan door DNB aangehouden SMP-waardepapieren bedragen ultimo 2013 EUR 10.196 (ultimo 2012: EUR 11.395 miljoen). In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende Eurosysteem-kapitaalsleutel. Onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) hebben de ECB en de nationale centrale banken van het Eurosysteem, waaronder DNB, in euro luidende gedekte obligaties aangekocht die zijn uitgegeven in het eurogebied. Het doel hiervan was verwerving van middelen door krediet instellingen en ondernemingen te ondersteunen alsmede om kredietinstellingen aan te moedigen de bestaande kredietverlening aan hun klanten op peil te houden en uit te breiden. Beide programma’s zijn formeel beëindigd: er worden geen nieuwe aankopen gedaan onder deze programma’s. Waardepapieren aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en die onder de ‘Covered Bond Purchase Programmes’ (CBPP1 en CBPP2) zijn aangemerkt als aan te houden tot het einde van de looptijd (held-to-maturity) en zijn gerapporteerd op basis van geamortiseerde kostprijs, rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering.
158 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De jaarlijkse test om eventuele bijzondere waardeverminderingen vast te stellen wordt door het Eurosysteem uitgevoerd op basis van de voor het Europees Stelsel van Centrale Banken geldende grondslagen (zie ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’), de beschikbare informatie en de naar verwachting te realiseren waarde per balansdatum. DNB volgt hierbij het besluit van de Raad van Bestuur van de ECB. Op de waardepapieren die zijn aangeschaft onder het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) en onder de Covered Bond Purchase Programmes (CBPP1 en CBPP2) zijn naar aanleiding van de uitgevoerde testen geen bijzondere waardeverminderingen toegepast. Hoewel op basis van de in ESCB-verband uitgevoerde testen geen bijzondere waardevermindering op genoemde posities heeft plaatsgevonden zijn er als gevolg van de schuldencrisis nog steeds aanzienlijke risico’s die tot verliezen kunnen leiden. De Raad van Bestuur van de ECB en de directie van DNB beoordelen op regelmatige basis de financiële risico’s verbonden aan de waardepapieren gehouden onder de SMP- en CBPP-portefeuilles. In paragraaf 5.6 van het jaarverslag is nader ingegaan op de risico’s waaraan onder meer deze portefeuilles bloot staan. - 7.2 Overige waardepapieren Ultimo 2013 bedraagt deze post EUR 17.135 miljoen (ultimo 2012: EUR 11.785 miljoen) en bestaat, evenals in 2012, geheel uit vastrentende waarden. Het deel van de ‘Overige waardepapieren’ dat bestond uit op geamortiseerde kostprijs gewaardeerde waardepapieren is geherclassificeerd naar waardering op marktwaarde, waardoor een betere beheersing van rente- en kredietrisico’s mogelijk is. Hierbij is het stellig voornemen om deze stukken tot expiratiedatum aan te houden komen te vervallen. De stukken zullen worden verkocht zodra dit wenselijk is uit hoofde van het aan te houden risicoprofiel van de totale portefeuille. In 2013 is het besluit genomen om de vastrentende waardepapieren uit de ‘Overige financiële activa’ over te hevelen naar de post ‘Overige waardepapieren’. Achtergrond hiervan is dat op deze wijze de risico’s van de vastrentende waardepapieren beter en efficiënter kunnen worden beheerd waarmee beter kan worden geanticipeerd op risico-ontwikkelingen in de portefeuille. De overheveling van de vastrentende waardepapieren uit de ‘Overige financiële activa’ naar de ‘Overige waardepapieren’ heeft geleid tot een waardeoverdracht van EUR 5.444 miljoen op het moment van overheveling. De herclassificatie van het op geamortiseerde kostprijs gewaardeerde deel van de ‘Overige waarde papieren’ (EUR 3.379 miljoen) naar marktwaarde (EUR 3.547 miljoen) heeft op het moment van overgang tot een toename geleid van EUR 168 miljoen. Dit bedrag is geheel verwerkt in de ‘Herwaarderingsrekeningen’. In miljoenen 31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
Waardepapieren - gewaardeerd op marktwaarde - gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs Totaal
159 dnb / Jaarverslag 2013
17.135
8.263
0
3.522
17.135
11.785
Jaarrekening
De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen Resterende looptijd 31 december 2013
EUR
Resterende looptijd 31 december 2012
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
17.135
8.551
5.295
3.289
11.785
4.444
3.073
4.268
8. Vorderingen binnen het Eurosysteem De omvang van deze post bedraagt ultimo 2013 EUR 82.791 miljoen (ultimo 2012: EUR 153.195 miljoen). - 8.1 Deelneming in de ECB Onder deze post is opgenomen de deelneming van DNB in de ECB ad EUR 469 miljoen (ultimo 2012: EUR 469 miljoen) inclusief EUR 40 miljoen agio. Overeenkomstig artikel 28 van de Statuten van het ESCB zijn de nationale centrale banken van het ESCB de enige aandeelhouders in het kapitaal van de ECB. De omvang van de deelneming is afhankelijk van het aandeel van iedere NCB dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 29.3 van de Statuten van het ESCB. Dit aandeel wordt iedere vijf jaar aangepast. Waardering van de deelneming in de ECB vindt plaats tegen verkrijgingsprijs. Op 1 juli 2013 heeft er een verandering van de kapitaalsleutel van de ECB plaatsgevonden als gevolg van de toetreding van Kroatië tot de EU. Overeenkomstig artikel 48.3 van de Statuten van het ESCB wordt het geplaatste kapitaal van de ECB automatisch verhoogd wanneer een nieuwe lidstaat toetreedt tot de EU en de desbetreffende centrale bank tot het ESCB. De verhoging wordt bepaald door de op dat moment geldende bedragen van het toegenomen geplaatste kapitaal (zijnde EUR 10.825 miljoen) te vermenigvuldigen met het quotiënt van de weging, volgens de nieuwe kapitaalsleutel na uitbreiding. Derhalve is het geplaatste kapitaal van de ECB op 1 juli 2013 met EUR 65 miljoen verhoogd van EUR 10.760 miljoen tot EUR 10.825 miljoen. Hierdoor is het aandeel dat DNB in het verhoogde geplaatste kapitaal van de ECB – in totaal EUR 429 miljoen – op 1 juli afgenomen van 3,9882% tot 3,9663%, terwijl de actiefpost 8.1 ‘Deelneming in de ECB’ met EUR 0,8 miljoen is toegenomen tot EUR 469,4 miljoen.
160 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De verdeling van het maatschappelijk en geplaatst alsmede volgestort kapitaal over de NCB’s is als volgt: In miljoenen
Kapitaal-
Kapitaal-
Maatschap-
Volgestort
Maatschap-
Volgestort
sleutel
sleutel vanaf
pelijk en
kapitaal tot
pelijk en
kapitaal vanaf
Eurosysteem
1-7-2013
geplaatst
30-6-2013
geplaatst
1-7-2013
vanaf
kapitaal tot
kapitaal vanaf
1-7-2013
30-6-2013
1-7-2013
%
%
EUR
EUR
EUR
EUR
3,4757
2,4176
261
261
262
262
26,9707
18,7603
2.038
2.038
2.031
2.031
0,2559
0,1780
19
19
19
19
Authority of Ireland
1,5974
1,1111
119
119
120
120
Bank of Greece
2,8010
1,9483
211
211
211
211
Nationale Bank van België Deutsche Bundesbank Eesti Pank Central Bank and Financial Services
Banco de España
11,8653
8,2533
894
894
893
893
Banque de France
20,3200
14,1342
1.530
1.530
1.530
1.530
Banca d’Italia
17,9088
12,4570
1.345
1.345
1.348
1.348
Central Bank of Cyprus
0,1916
0,1333
15
15
14
14
Banque centrale du Luxembourg
0,2500
0,1739
19
19
19
19
Central Bank of Malta
0,0913
0,0635
7
7
7
7
De Nederlandsche Bank
5,7021
3,9663
429
429
429
429
Oesterreichische Nationalbank
2,7847
1,9370
209
209
210
210
Banco de Portugal
2,5354
1,7636
188
188
191
191
Banka Slovenije
0,4701
0,3270
35
35
35
35
Národná banka Slovenska
0,9892
0,6881
75
75
75
75
Suomen Pankki-Finlands Bank
1,7907
1,2456
135
135
135
135
100,0000
69,5581
7.529
7.529
7.529
7.529
Bulgarian National Bank
-
0,8644
93
3
94
3
Ceská národní banka
-
1,4539
156
6
157
6
Danmarks Nationalbank
-
1,4754
160
6
160
6
Hrvatska Narodna banka
-
0,5945
0
0
65
2
Latvijas Banka
-
0,2742
30
1
30
1
Lietuvos bankas
-
0,4093
46
2
44
2
Magyar Nemzeti Bank
-
1,3740
149
6
149
6
Narodowy Bank Polski
-
4,8581
527
20
525
20
Banca Nationalãăa României
-
2,4449
265
10
265
10
Sveriges Riksbank
-
2,2612
243
9
245
9
Bank of England
-
14,4320
1.562
58
1.562
59
Totaal niet-eurogebied NCB’s
-
30,4419
3.231
121
3.296
124
Totaal euro- en niet-eurogebied NCB’s
-
100,0000
10.760
7.650
10.825
7.653
Totaal eurogebied NCB’s
161 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
- 8.2 Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB Deze vorderingen komen voort uit de overdracht van externe reserves aan de ECB. De rente op deze vorderingen wordt dagelijks berekend op basis van het laatst bekende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Over het aandeel goud in de overdracht wordt geen rente vergoed. - 8.4 (actiefpost)/8.2 (passiefpost) Overige (netto) vorderingen/verplichtingen binnen het Eurosysteem In miljoenen 31 december
31 december
2013
2012
EUR
EUR
46.115
120.772
-484
-945
78
33
45.709
119.860
Vorderingen op de ECB uit hoofde van TARGET2 (inclusief aangehouden tegoeden bij banken van het Eurosysteem via overeenkomstige rekeningen) Verplichtingen aan de ECB ten aanzien van het monetair inkomen Vorderingen op de ECB uit hoofde van de tussentijdse winstuikering van de ECB Totaal
De stand van deze vordering of verplichting hangt samen met drie componenten: 1) de positie van DNB ten opzichte van de ECB met betrekking tot ontvangsten en betalingen via TARGET2 door nationale centrale banken en de ECB; 2) de positie ten opzichte van de ECB voor het poolen en alloceren van monetair inkomen binnen het Eurosysteem; en 3) de positie van DNB tegenover de ECB met betrekking tot overige bedragen die worden ontvangen of betaald waaronder het bedrag dat DNB ontvangt uit hoofde van de tussentijdse winstverdeling van de ECB. Voor de eerste component is sprake van een TARGET2-vordering van EUR 46.115 miljoen (ultimo 2012: EUR 120.772 miljoen). De rente op deze vorderingen wordt dagelijks berekend op basis van het laatst bekende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. De tweede component, zijnde de positie ten opzichte van de ECB ter zake van de jaarlijkse pooling en verdeling van monetair inkomen door de nationale banken van het Eurosysteem draagt een creditsaldo van EUR 484 miljoen aan het einde van het jaar (zie ‘Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen’ in de toelichting op de Winst- en verliesrekening). Voor 2013 heeft de Raad van Bestuur van de ECB besloten een interim-winst van EUR 1.370 miljoen uit te keren aan de NCB’s van het eurogebied. Het aan DNB toekomende bedrag bedraagt op 31 december 2013 EUR 78 miljoen (zie ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’ in de Winst- en verliesrekening). Binnen het Eurosysteem is een ‘netting’-techniek ontwikkeld waarbij dagelijks door de ECB voor elk land uit hoofde van het betalingsverkeer de gesaldeerde positie (vorderingen/verplichtingen) jegens de ECB wordt bepaald, waarbij een netto vordering van DNB wordt gepresenteerd onder ‘Overige vorderingen
162 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
binnen het Eurosysteem’ (netto, actiefpost 8.4). Een netto schuld van DNB wordt vermeld onder ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem’ (netto, passiefpost 8.2). Ultimo 2013 is sprake van een vordering van EUR 45.709 miljoen (ultimo 2012: een vordering van EUR 119.860 miljoen). De afname van deze post wordt voornamelijk veroorzaakt doordat commerciële banken eind 2013 minder overtollige liquide middelen bij DNB hebben aangehouden. - 8.5 Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem Deze post van EUR 34.314 miljoen (ultimo 2012: EUR 30.569 miljoen) bestaat uit een netto-vordering van DNB op het Eurosysteem met betrekking tot de herallocatie van eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ en ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ onder ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’). De toename van deze post (EUR 3.745 miljoen) in vergelijking tot 2012 is veroorzaakt door een toename van de bankbiljetten in omloop binnen het Eurosysteem als geheel (toename 5% ten opzichte van 2012). De rente op deze vorderingen wordt dagelijks berekend op basis van het laatst bekende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem.11
11 Als gevolg van de door het Eurosysteem gekozen administratieve verwerking van de eurobankbiljetten wordt op maandelijkse basis 8% van de totale waarde van de euro bankbiljetten in omloop toegerekend aan de ECB. De resterende 92% van de totale waarde van de euro bankbiljetten in omloop wordt eveneens op maandelijkse basis toegerekend aan de NCB’s waarbij iedere NCB een aandeel in de totale omloop van de euro bankbiljetten in de balans opneemt dat overeenkomt met het volgestorte aandeel in het kapitaal van de ECB. Het verschil tussen van de euro bankbiljetten toegedeeld aan de NCB volgens de hiervoor genoemde verwerkingsmethode en de waarde van de euro bankbiljetten die in circulatie is gebracht, is verantwoord als ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’.
163 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
9. Overige activa Het totaal van deze post bedraagt ultimo 2013 EUR 3.051 miljoen (ultimo 2012: EUR 8.538 miljoen). - 9.2 Materiële en immateriële vaste activa De hieronder begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen Totaal im-
Bedrijfs
Vaste
Totaal
Ontwik-
Totaal
materiële
gebouwen
Inventaris
bedrijfs-
materiële
kelings-
immate
en mate
en
middelen
vaste
kosten
riële vaste
riële vaste
-terreinen
in uit
activa
(software)
activa
activa
Boekwaarde per 1 januari 2013
voering
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
250
183
40
12
235
15
15
Mutaties: Herrubricering
-
-
-
-
-
-
-
Investeringen
27
4
9
1
14
13
13
Desinvesteringen Afschrijvingen Bijzondere waardeverminderingsverliezen Boekwaarde per 31 december 2013 Verkrijgings- of vervaardigingsprijzen Cumulatieve afschrijvingen Boekwaarde per 31 december 2013
-
-
-
-
-
-
-
-30
-13
-13
-
-26
-4
-4
-1
-1
-
-
-1
-
-
246
173
36
13
222
24
24
543
398
96
13
507
36
36
-297
-225
-60
-
-285
-12
-12
246
173
36
13
222
24
24
- 9.3 Overige financiële activa De onder ‘Overige financiële activa’ begrepen posten zijn naar valuta als volgt gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2013 EUR
31 december 2012 EUR
USD
309
275
Overige vreemde valuta
414
413
EUR
1.133
6.280
Totaal
1.856
6.968
164 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De ‘Overige financiële activa’ kunnen als volgt naar categorie worden gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
Deelnemingen
61
61
0
4.996
1.608
1.560
0
150
187
201
1.856
6.968
Vastrentende waarden Aandelen Reverse-repo’s Overige vorderingen Totaal
De deelnemingen betreffen die in de Bank for International Settlements (BIS), de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications scrl (SWIFT) en NV Settlement Bank of the Netherlands (SBN). De deelnemingspercentages zijn ongewijzigd ten opzichte van 2012. Op de aandelen van de deelneming BIS is 25% gestort; de voorwaardelijke verplichting tot volstorting bedraagt per balansdatum SDR 64,9 miljoen (ultimo 2012: SDR 64,9 miljoen). Hoewel DNB 100% van de aandelen bezit van de SBN wordt deze entiteit niet geconsolideerd in de jaarrekening van DNB. Reden hiervoor is dat DNB geen invloed van betekenis kan uitoefenen binnen de SBN, deze berust volledig bij externe partijen. In miljoenen Deelnemingen
Deelnemings-
Gevestigd te
Eigen Vermogen van
percentage
31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
EUR
20.554
52
52
252
0
0
9
9
9
61
61
de deelneming *
BIS
3,09
Basel (Zwitserland)
SWIFT scrl
0,06
La Hulpe (België)
NV SBN
100
Amsterdam
Totaal
* Eigen vermogen SWIFT scrl en NV SBN op basis van jaarrekening 2012. Eigen vermogen BIS op basis van jaarrekening 2013 (BIS boekjaar 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013).
De vastrentende waarden zijn dit jaar resultaatneutraal overgeheveld naar de europortefeuille. Deze zijn nu opgenomen onder post 7.2 ‘Overige waarde papieren’.
165 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen Resterende looptijd 31 december 2013
Resterende looptijd 31 december 2012
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
-
-
-
-
4.996
2.626
1.822
548
EUR
De aandelen bestaan uit aandelenindex beleggingen. ‘Overige vorderingen’ bestaan onder meer uit vorderingen uit hoofde van personeelshypotheken. De reverse-repo’s, deposito’s en de overige vorderingen hebben een looptijd korter dan een jaar. - 9.4 Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten Onder deze balanspost zijn de valutaherwaarderingsverschillen op de off-balance sheet instrumenten opgenomen. Het saldo van de valutaherwaarderings verschillen bedraagt ultimo 2013 EUR 292 miljoen (ultimo 2012: EUR 356 miljoen) en is gespecificeerd in het overzicht van de off-balance sheet posities van valutaswaps en valutaforwards op pagina 173. - 9.5 Overlopende activa Ultimo 2013 bedraagt deze post EUR 646 miljoen (ultimo 2012: EUR 943 miljoen). Deze posten bestaan praktisch geheel uit opgelopen rente alsmede de nog te amortiseren termijnresultaten. De nog te amortiseren resultaten zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen 31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
Valutaswaps
8
16
Valutaforwards
-4
-2
Renteswaps
-7
-34
Totaal
-3
-20
166 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Passiva 1. Bankbiljetten in omloop Deze post omvat het aandeel van DNB in de totaal door het Eurosysteem in omloop gebrachte eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ onder de ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). De samenstelling van de door DNB in circulatie gebrachte bankbiljetten minus de door DNB uit de circulatie terugontvangen bankbiljetten naar coupure luidt:
In miljoenen 31 december 2013 Aantal
EUR
31 december 2012 Aantal
EUR
EUR 5
-90
-452
-76
-380
EUR 10
-82
-824
-65
-646
EUR 20
-400
-8.009
-362
-7.240
EUR 50
19.501
410
20.485
390
EUR 100
-4
-398
-2
-194
EUR 200
31
6.122
31
6.108
EUR 500
-2
-1.077
0
138
Totaal eurobankbiljetten in omloop via DNB Herverdeling eurobankbiljetten in circulatie
15.847 38.676
17.287 34.730
Eurobankbiljetten toegewezen aan de ECB (8% van 15.847+ 38.676)
-4.362
-4.161 34.314
30.569
50.161
47.856
Deze post vertoont als gevolg van een toename van de door nationale centrale banken van het Eurosysteem uitgegeven eurobankbiljetten een stijging van EUR 2.305 miljoen. De negatieve aantallen bankbiljetten bij bepaalde coupures wordt veroorzaakt doordat DNB per saldo minder van deze bankbiljetten heeft uitgegeven dan terugontvangen uit de circulatie. 2. Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro Passivapost 2 en activapost 5 hebben samen betrekking op het monetaire beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB wordt uitgevoerd. Passivapost 2 betreft rentedragende verplichtingen aan kredietinstellingen die voortvloeien uit het door DNB namens het ESCB gevoerde geldmarktbeleid. Deze post was ultimo 2013 EUR 84.100 miljoen lager dan ultimo 2012 (ultimo 2013: EUR 73.938 miljoen, ultimo 2012: EUR 158.038 miljoen). De samenstelling van de post ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ luidt per 31 december 2013 respectievelijk 2012 als volgt:
167 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
- 2.1 Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) Deze verplichtingen, ultimo 2013 EUR 37.866 miljoen (ultimo 2012: EUR 87.593 miljoen), hebben betrekking op de bedragen die banken op een rekening bij DNB aanhouden, waaronder bedragen die worden aangehouden om aan hun (kas)reserveverplichting te voldoen. Over de verplicht aangehouden reserves wordt rente vergoed gelijk aan het gemiddelde marginale tarief van de basisherfinancieringstransacties in de kasreserveperiode. Over de overreserves wordt geen rente vergoed. Over de rekeningen-courant is in 2013 een gemiddelde rente vergoed van 0,1% (2012: 0,2%). - 2.2 Depositofaciliteit Dit is een permanente faciliteit, ultimo 2013 EUR 9.157 miljoen (ultimo 2012: EUR 14.370 miljoen), die door de kredietinstellingen kan worden benut om deposito’s tot de ochtend van de volgende werkdag te plaatsen bij DNB tegen een vooraf vastgestelde rentevoet. Sinds de rente hierop medio 2012 is verlaagd naar 0% maken banken minder gebruik van deze faciliteit en worden overreserves voor een belangrijk deel aangehouden op de rekening-courant. Op de depositofaciliteit is in 2013 een gemiddelde rente vergoed van 0,0% (2012: 0,2%). - 2.3 Termijndeposito’s Dit betreft bij DNB geplaatste deposito’s, ultimo 2013 EUR 26.915 miljoen (ultimo 2012: 56.075 miljoen). Onder deze balanspost staan de liquiditeits absorberende operaties die wekelijks door het Eurosysteem worden uitgevoerd om het liquiditeitseffect van het ‘Securities Markets Programme’ (SMP) te neutraliseren, alsmede de eventuele ‘fine-tuning’-transacties van het Eurosysteem waarmee overtollige liquiditeiten worden geabsorbeerd. Op de termijndeposito’s is in 2013 een gemiddelde rente vergoed van 0,1 % (2012: 0,2%). - 2.4 ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop Dit zijn monetaire beleidstransacties ter verkrapping van de liquiditeit. In 2013 hebben dergelijke transacties evenals in 2012 niet plaatsgevonden. - 2.5 Deposito’s uit hoofde van margestortingen Het betreft deposito’s die kredietinstellingen aanhouden ter compensatie van een eventuele waardedaling van de effecten die in onderpand zijn gegeven voor de aan die instellingen verstrekte kredieten. In 2013 zijn er, evenals in 2012, geen deposito’s uit hoofde van margestortingen aangehouden. 3. Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Deze post ad EUR 965 miljoen (ultimo 2012: EUR 134 miljoen) bestaat voor namelijk uit overige verplichtingen aan financiële instellingen alsmede margin cash collateral aan ingezetenen van het eurogebied. 4. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Deze post ad EUR 1.774 miljoen (ultimo 2012: EUR 5.873 miljoen) bestaat voornamelijk uit verplichtingen aan financiële instellingen alsmede margin cash collateral aan niet-ingezetenen van het eurogebied. 6. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Deze post ad EUR 315 miljoen (ultimo 2012: nihil) bestaat voornamelijk uit repo’s. 7. Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het IMF Deze post is toegelicht onder de actiefpost 2.1.
168 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
9. Overige verplichtingen De totale overige verplichtingen bedragen ultimo 2013 EUR 116 miljoen (ultimo 2012: EUR 2.751 miljoen). 10. Voorzieningen In miljoenen Totaal
Voorziening
Voorziening
Overige
monetaire
personeels
voorzieningen
beleids
beloning
operaties
Stand per 31 december 2011 Onttrekking Vrijval Dotatie Stand per 31 december 2012 Onttrekking Vrijval Dotatie Stand per 31 december 2013
EUR
EUR
EUR
EUR
73
53
12
8
-4
0
-1
-3
-39
-36
-2
-1
2
0
2
0
32
17
11
4
-3
0
-1
-2
-18
-17
0
-1
4
0
2
2
15
0
12
3
- Voorziening monetaire beleidsoperaties In overeenstemming met artikel 32 lid 4 van de Statuten is de voorziening tegen risico’s die voortkomen uit het niet nakomen van verplichtingen door tegenpartijen binnen het Eurosysteem verdeeld tussen de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten naar rato van hun Eurosysteem-kapitaalsleutel in het jaar van de deconfiture. In overeenstemming met algemene grondslagen van waardering en resultaatbepaling heeft de Raad van Bestuur van de ECB de omvang van de voorziening beoordeeld en besloten deze vrij te laten vallen. Het resterende bedrag van deze voorziening bedroeg EUR 310 miljoen. Dit heeft voor DNB geresulteerd in een vrijval van de voorziening van EUR 17 miljoen ten gunste van het resultaat (zie ook: ‘Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen’ bij de toelichting op de Winst- en verliesrekening). - Voorziening personeelsbeloningen DNB kent de volgende regelingen: - een toegezegde pensioenregeling; - een bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden (beperkte groep); - een (beperkte) inactiviteitsregeling; - een jubileum- en afscheidsregeling; - een sociaal plan regeling. De pensioenregeling betreft voor medewerkers een geïndexeerde middelloon regeling waarbij voor de medewerkers de indexatie die overeenkomt met de algemene loonsverhoging is gegarandeerd. De pensioenen van de gepensioneerden alsmede de rechten van gewezen medewerkers van DNB worden uitsluitend
169 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
geïndexeerd wanneer de financiële positie van het Pensioenfonds dit toelaat. Als gevolg van een dekkingstekort bij het Pensioenfonds DNB is door het fonds een herstelplan opgesteld. Ter dekking van het tekort is een premiebeleid geformuleerd dat er toe leidt dat het fonds binnen een periode van 5 jaar, gerekend vanaf eind 2008, tenminste het minimale eigen vermogen heeft en dat in een periode van 15 jaar het vereiste vermogen aanwezig is. De dekkingsgraad gebaseerd op de door DNB verplicht gestelde Ultimate Forward Rate van het Pensioenfonds DNB per 31 december 2013 is 108,9%. Er is dan ook geen sprake van een dekkingstekort op die datum. Daar de betaalde pensioenpremie als last wordt genomen is hiervoor geen voorziening gevormd. De bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden betreft een tegemoetkoming in de desbetreffende kosten aan een beperkte groep gepensioneerden door DNB en is te karakteriseren als een overgangsregeling. De jubileum- en afscheidregeling betreft de uitkeringen bij 20-, 30- en 40-jarig dienstverband en uitkeringen bij het afscheid in verband met pensionering en overlijden. De verplichtingen en de jaarlasten zijn actuarieel bepaald. De hierbij gehanteerde veronderstellingen luiden als volgt:
Disconteringsvoet overige personeelsbeloningen (in %)
31 december
31 december
2013
2012
jubileum 2,8
jubileum 2,8
overig 2,75
overig 2,4
Algemene salarisstijging (in %)
2,0
2,0
Individuele salarisstijging (gemiddeld) ( in %)
2,0
2,0
Indexatie (in %)
2,0
2,0
AG prognose
AG prognose
Sterftekansen
tafel 2012-2062 tafel 2012-2062 + ervarings-
dmv een
sterfte regelingsspecifieke opslag op GBM/V 2000-2005 (-1, -2) Sterftetrendontwikkeling overige personeelsbeloningen (in %)
jubileum -3,5 ziektekosten regeling 13,9 overig 0,0
170 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De mutaties in de voorziening personeelsbeloningen zijn als volgt: In miljoenen Totaal
Bijdrage
Overige
Afrondingen
EUR
EUR 0
ziektekosten verzekering gepensioneerden EUR
EUR
Stand per 31 december 2011
12
7
5
Onttrekking
-1
-1
0
0
Vrijval
-2
-2
0
0
2
0
2
0
Dotatie Stand per 31 december 2012
11
4
7
0
Onttrekking
-1
-1
0
0
Vrijval
0
0
0
0
Dotatie
2
1
2
-1
12
4
9
-1
Stand per 31 december 2013
- Overige voorzieningen Deze voorzieningen hebben betrekking op in het verleden uitgevoerde reorganisaties. Van de ‘Overige voorzieningen’ heeft EUR 2 miljoen een looptijd korter dan 1 jaar, EUR 1 miljoen een looptijd tussen 1 en 5 jaar. 11. Herwaarderingsrekeningen De samenstelling van de herwaarderingsrekeningen is als volgt: In miljoenen Totaal
Goud
Vreemde
Waarde-
valuta
papieren en overige financiële instrumenten
EUR
EUR
23.413 871
Stand per 31 december 2012
24.284
23.707
70
507
Per saldo herwaarderingsmutaties
-7.438
-7.678
-45
285
Stand per 31 december 2013
16.846
16.029
25
792
Stand per 31 december 2011 Per saldo herwaarderingsmutaties
EUR
EUR
22.834
90
489
873
-20
18
De per saldo afname van het totaal van de herwaarderingsrekeningen is praktisch geheel toe te schrijven aan de daling van de goudprijs in 2013.
171 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
12. Kapitaal en reserves Het maatschappelijk kapitaal van DNB dat volledig is geplaatst en volgestort bedraagt EUR 500 miljoen verdeeld in 500 aandelen van EUR 1 miljoen. De Staat der Nederlanden is houder van alle aandelen. De wettelijke reserve is gevormd voor de boekwaarde van de immateriële vaste activa. Het verloop van kapitaal en reserves voor winstverdeling is als volgt: In miljoenen Totaal
Stand per 31 december 2011 Toevoeging van de nettowinst 2011 * Mutatie aan wettelijke reserve Stand per 31 december 2012 Toevoeging van de nettowinst 2012 *
Kapitaal
Wettelijke
reserve
reserve
EUR
EUR
EUR
EUR
7.244
500
6.735
9
463
463
-
-6
6
7.192
15
7.707
500
104
104
Mutatie aan wettelijke reserve Stand per 31 december 2013
Algemene
7.811
500
-9
9
7.287
24
* Toevoeging nettowinst betreft de winst na dividenduitkering.
13. Winst over het boekjaar De winst over het boekjaar bedraagt ultimo 2013 EUR 1.178 miljoen (ultimo 2012: EUR 2.079 miljoen).
172 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Overige toelichtingen op de balans Vreemde valuta-positie DNB heeft het valutarisico van de USD- en AUD-posities onder de actiefposten 2.2 ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa’ en 3 ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en dat van de SDR-positie begrepen in activapost 2.1 ‘Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)’ en passivapost 7 ‘Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF’ volledig afgedekt, met uitzondering van de werkvoorraden. De tegenwaarde in euro van de som van de activa luidende in vreemde valuta (begrepen in de actiefposten 2, 3 en 9.3) bedraagt ultimo 2013 EUR 16.921 miljoen (ultimo 2012: EUR 17.255 miljoen). De tegenwaarde in euro van de som van de passiva luidende in vreemde valuta (begrepen in de passiefposten 5, 6 en 7) bedraagt ultimo 2013 EUR 5.724 miljoen (ultimo 2012: EUR 5.638 miljoen). In onderstaand overzicht is de off-balance sheet positie van de vreemde valuta opgenomen. Off-balance sheet posities van valutaswaps, valutaforwards en renteswaps In miljoenen 31 december 2013 Totaal
EUR
USD
JPY
GBP
AUD
XDR
31 december 2012 Totaal
EUR
USD
JPY
GBP
AUD
XDR
Valutaswaps te ontvangen te leveren
11.214 10.782
432
0
0
0
0
0
-6.834
-416
-13
-949
-2.712
290 10.782
-6.402
-416
-13
-949
-2.712
-10.924
11.775 11.292
483
0
0
0
0
0
-6.794
-459
-14
-1.007
-3.147
354 11.292
-6.311
-459
-14
-1.007
-3.147
-11.421
Valutaforwards te ontvangen te leveren
Renteswaps Totaal
929
473
456
0
0
0
0
689
341
348
0
0
0
0
-927
-469
-458
0
0
0
0
-687
-341
-346
0
0
0
0
2
4
-2
0
0
0
0
2
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
292 10.786 -6.404
-416
-13
356 11.292 -6.309
-459
-949 -2.712
-14 -1.007 -3.147
Bovenstaande instrumenten worden gebruikt om de valutakoersrisico’s af te dekken. Het totaalbedrag van EUR 292 miljoen is het saldo van de valuta herwaardering op deze instrumenten. Deze zijn verantwoord onder balanspost 9.4 ‘Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten’. Valutaswaps Een valutaswap is een transactie waarbij de ene valutasoort direct gekocht of verkocht wordt voor een andere valutasoort tegen een contante koers en na een bepaalde termijn weer terugverkocht of gekocht wordt tegen de termijnkoers. De contante koop of verkoop wordt vastgelegd in de balans, de termijnverkoop of -aankoop wordt off-balance sheet vastgelegd tegen de termijnkoers.
173 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Valutaforwards Een valutaforward is een transactie waarbij de ene valutasoort wordt gekocht of verkocht in ruil voor een andere valuta tegen een bepaalde valutakoers, waarbij de valuta op termijn wordt geleverd. De posities worden off-balance sheet verantwoord tegen de termijnkoers. Het verschil tussen de contante koers en de termijnkoers wordt bij de valutaswaps en valutaforwards op basis van amortisatie ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht. De nog te amortiseren termijnresultaten worden verantwoord onder balanspost 9.5 ‘Overlopende activa’. Deze valutaposities worden meegenomen in de totale valutaherwaardering van de balans. Renteswaps Eveneens off-balance sheet verwerkt is de onderliggende waarde met betrekking tot de renteswaps. Het doel van de renteswap is het afdekken van renterisico. Een renteswap is een overeenkomst om gedurende een vooraf vastgestelde termijn periodiek rentekasstromen uit te wisselen. De rentebedragen worden berekend over de onderliggende waarde van de renteswap. De geldverrekening betreft de rentestromen. De renteswaps zijn geherwaardeerd op marktwaarde. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten laste van het jaarresultaat gebracht. Positieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn geamortiseerd over de resterende looptijd van het contract. De onderliggende waarden met betrekking tot de renteswaps zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen
Europortefeuille
31 december 2013
31 december 2012
EUR
EUR
205
224
Dollarportefeuille
0
227
Overige financiële activa portefeuille
0
192
205
643
Totaal
Bewaarneming DNB bewaart effecten en andere waardepapieren ten behoeve van derden. De bewaarneming geschiedt voor rekening en risico van de bewaargevende partij. Garantieregeling voor crisisgerelateerde activa Als gevolg van de door het Eurosysteem genomen maatregelen om het functioneren van het eurogebied te stabiliseren, zijn de financiële risico’s voor DNB in 2013 afgenomen12. Het risicoprofiel van de financiële exposures is in 2013 verbeterd, maar is nog steeds op hoog niveau. Het financiële risico (exclusief goud) ultimo 2013 is bepaald op EUR 11,2 miljard. Voor het meten en beheersen van de financiële risico’s maakt DNB gebruik van de expected shortfall (ES) methode en worden verschillende scenario’s doorgerekend. Het aldus berekende risico ligt hoger dan het kapitaal en de algemene reserve ad EUR 7,8 miljard. 12 Voor een verdere toelichting omtrent de financiële risico’s van DNB wordt verwezen naar paragraaf 5.6 van het Jaarverslag.
174 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Met het oog op de risico’s, als gevolg van de schuldencrisis, heeft de minister van Financiën op basis van de berekende risico’s ultimo 2012 in maart 2013 een premievrije onvoorwaardelijke garantie met een plafond van EUR 5,7 miljard verstrekt. De garantie heeft betrekking op het aandeel van DNB in mogelijke verliezen op crisis-gerelateerde exposures in de monetaire portefeuilles.
175 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Aansprakelijkstellingen en aansprakelijkheidsprocedures Het komt voor dat DNB uit hoofde van haar toezichttaak of anderszins aansprakelijkstellingen ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). In sommige gevallen worden aansprakelijkheidsprocedures tegen DNB aanhangig gemaakt. Indien de uit een dergelijke procedure voortvloeiende verplichting voor DNB niet redelijkerwijs valt in te schatten of er geen redelijke mate van zekerheid bestaat dat de verplichting moet worden voldaan, wordt volstaan met vermelding in deze toelichting. De directie heeft ter zake van de betreffende aanhangige aansprakelijkheidsprocedures geen aanleiding gezien om in dit verslagjaar een voorziening te treffen. De relevante lopende zaken worden hieronder toegelicht. Vorderingen van Fortisaandeelhouders Een groep van (Belgische) Fortisaandeelhouders heeft DNB - naast de Nederlandse Staat en Fortis - betrokken in een procedure bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel en (onder andere) een schadevergoeding van EUR 5 per aandeel gevorderd. Onbekend is om hoeveel aandelen het gaat. De Rechtbank van Koophandel heeft in zijn vonnis van 8 december 2009 het beroep op immuniteit van de Nederlandse Staat en DNB in deze procedure gehonoreerd. In 2011 hebben (enkele van) de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep. Het Hof van Beroep heeft in 2013 geoordeeld dat de Nederlandse Staat en DNB niet kunnen worden gedaagd voor de Belgische rechter wegens immuniteit. Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 10 september 2013 het hoger beroep van DNB verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Inzet van de procedure was een aanwijzing van DNB tot mitigering of afbouw van de omvangrijke goudbelegging van het pensioenfonds. De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 maart 2012 het beroep van het pensioenfonds gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd, het aanwijzings besluit herroepen alsmede het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding als gevolg van de vernietiging. Laatstgenoemde procedure wordt nu voortgezet. Het pensioenfonds heeft de schade in mei 2012 becijferd op circa EUR 9.500.000. Een uitspraak van de rechtbank op het verzoek om schadevergoeding wordt in 2014 verwacht. Stichting Gedupeerden Easy Life De Stichting Gedupeerden Easy Life (de ‘Stichting’) heeft DNB in 2012 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. De Stichting heeft (onder andere) een verklaring voor recht gevorderd dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld jegens beleggers die geld hebben geïnvesteerd bij diverse (niet onder toezicht staande) vennootschappen die actief waren onder de noemer Easy Life en dat DNB is gehouden tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade. In de procedure zijn conclusies gewisseld en begin december 2013 heeft pleidooi plaatsgevonden. Uitspraak wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2014. Scheepvaartonderneming en ondernemer uit Griekenland Een natuurlijk persoon en een onderneming uit Griekenland hebben onder andere DNB en de Nederlandse Staat gedagvaard voor de rechter in Griekenland. Het geschil dat heeft geleid tot het uitbrengen van de dagvaarding betreft een zakelijk geschil tussen de betreffende onderneming en een consortium van banken over (de terugbetaling van) een kredietfaciliteit en – in verband daarmee – het inroepen van een bankgarantie. Het belangrijkste verwijt dat DNB lijkt te
176 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
worden gemaakt is dat aan DNB in het kader van deze kwestie zou zijn gemeld dat sprake zou zijn van witwassen van inkomen uit criminele activiteiten en dat DNB daarop niet (adequaat) heeft ingegrepen. DNB heeft in maart 2013 schriftelijk verweer ingediend bij de rechtbank in Griekenland. De behandeling van de zaak is uitgesteld tot april 2014. Curatoren DSB Bank en diverse belangenverenigingen De curatoren van DSB Bank hebben samen met enkele belangenverenigingen van rekeninghouders van DSB Bank DNB in november 2013 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. In de dagvaarding vorderen zij (samengevat) dat de rechtbank oordeelt dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor schade als gevolg van het faillissement van DSB Bank. Aan DNB worden onder andere de volgende verwijten gemaakt: (i) DNB heeft ten onrechte in 2005 een bankvergunning aan DSB Bank en verklaringen van geen bezwaar afgegeven, (ii) DNB heeft onvoldoende daadkrachtig opgetreden bij het doorlopend toezicht op DSB, (iii) DNB heeft ten onrechte de waarde van het door DSB in het kader van de ECB-faciliteiten gegeven onderpand afgewaardeerd en daarbij onzorgvuldig gehandeld en (iv) DNB heeft onzorgvuldig gehandeld door zich de belangen van potentiële crediteuren van DSB onvoldoende aan te trekken.
177 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
3 Toelichting op de Winst- en verliesrekening Bedrijfsopbrengsten 1. en 2. Netto rentebaten Onder deze post zijn de rentebaten en -lasten begrepen met betrekking tot de activa en passiva in euro. De specificatie van de rentebaten luidt als volgt: In miljoenen 2013
2012
EUR
EUR
229
398
79
184
Beleggingen Kredietverlening geldmarkt Monetaire portefeuilles
714
769
Vorderingen/verplichtingen Eurosysteem
716
1.582
1.738
2.933
Totaal
De specificatie van de rentelasten luidt als volgt: In miljoenen 2013
2012
EUR
EUR
-99
-358
Overig
-1
-19
Totaal
-100
-377
Verplichtingen geldmarkt
Zowel de rentebaten als -lasten zijn gedaald doordat de gemiddelde vorderingen en verplichtingen zijn gedaald voornamelijk doordat de Nederlandse commerciële banken de driejaars kredietverlening vervroegd hebben afgelost en minder overtollige liquide middelen aanhouden. De rentebaten en -lasten zijn tevens gedaald door de lagere gemiddelde rentes. 3. Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties In miljoenen 2013
2012
EUR
EUR
Valutaverkoopresultaat
11
4
Prijsverkoopresultaat vastrentende waarden
47
312
Prijsverkoopresultaat aandelen
62
21
-
-
120
337
Resultaat goudverkopen Totaal
178 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
De afname van het prijsverkoopresultaat vastrentende waarden wordt veroorzaakt door minder verkopen en verkorting van duration uit hoofde van risicoreductie. De toename van het prijsverkoopresultaat aandelen wordt veroorzaakt door meer verkopen van aandelen in 2013. 4. Afwaardering op lagere marktwaarde De afwaarderingen bestaan grotendeels uit prijsafwaarderingen op de vastrentende waarden (EUR 30 miljoen). 7. Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen Deze post bedraagt ultimo 2013 EUR 126 miljoen en bestaat onder meer uit de resultaten van de deelneming ECB (EUR 102 miljoen) en ontvangen dividend van de aandelenindexbeleggingen (EUR 17 miljoen). Ultimo 2012 bedroeg deze post EUR 61 miljoen waarvan het resultaat van de deelneming ECB de grootste post was (EUR 37 miljoen). 8. Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen Deze post omvat de uitkomst van het poolen en heralloceren van het monetair inkomen over 2013. Dit leidt tot een last van EUR 484 miljoen ten opzichte van een last van EUR 945 miljoen in 2012. Tevens omvat deze post het aandeel van DNB in het netto resultaat van de voorziening tegen risico’s die voortkomen uit het niet nakomen van verplichtingen door tegenpartijen binnen het Eurosysteem tot een bedrag van EUR 17 miljoen (2012: EUR 36 miljoen). De hoogte van het monetaire inkomen van elke NCB binnen het Eurosysteem wordt vastgesteld op basis van de feitelijke jaarinkomsten uit hoofde van geoormerkte activa afgezet tegen de referentiepassiva. De te oormerken activa omvatten: ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’, ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren, ‘Vorderingen uit hoofde van de overdracht van externe reserves aan de ECB’, ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto) in verband met transacties in TARGET2’, ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ en een beperkt bedrag aan goudreserves naar rato van de Eurosysteem-kapitaalsleutel. Goudopbrengsten worden buiten beschouwing gelaten. Waardepapieren die worden aangehouden voor monetaire beleidsdoeleinden op basis van de ‘Decision ECB/2009/16 of 2 July 2009 on the implementation of the covered bonds purchase programme’ en ‘Decision ECB/2001/17 of 3 November 2011 on the implementation of the covered bonds purchase programme’ (CBPP 1 en 2) worden geacht inkomen te genereren gebaseerd op het herfinancieringspercentage. Wanneer de waarde van de geoormerkte activa de waarde van de referentiepassiva over- of onderschrijdt, zal het verschil worden gecompenseerd door ten aanzien van het verschil het herfinancieringspercentage toe te passen. De baten op de geoormerkte activa zijn verantwoord onder de post ‘Rentebaten’. De referentiepassiva omvatten: ‘Bankbiljetten in omloop’, ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’, ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto) uit hoofde van transacties in TARGET2’ en ‘Netto verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’. Eventuele rente betaald over in de referentiepassiva opgenomen posten dient in mindering te worden gebracht op het te herverdelen monetaire inkomen.
179 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Het netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen kan als volgt worden gespecificeerd: In miljoenen
Aan DNB toekomende monetaire inkomsten Door DNB verdiende monetaire inkomsten Saldo herverdeling monetaire inkomsten van DNB Correctie herverdeling monetaire inkomsten voorgaande jaren Netto resultaat herverdeling monetaire inkomsten Aandeel DNB in vrijval 'Voorziening monetaire beleidsoperaties' Totaal netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen
2013
2012
EUR
EUR
951
1.335
-1.436
-2.283
-485
-948
1
3
-484
-945
17
36
-467
-909
De door de NCB’s van het Eurosysteem gepoolde monetaire inkomsten dienen onder de NCB’s te worden verdeeld naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB. Het poolen en herverdelen van het monetair inkomen leidt tot herverdelingseffecten. Deze worden enerzijds veroorzaakt doordat het rendement op bepaalde geoormerkte activa of betaalde rente op gerelateerde passiva kunnen verschillen bij de verschillende nationale centrale banken van het Eurosysteem. Anderzijds verschilt het aandeel van de te oormerken activa en gerelateerde passiva van die nationale centrale banken van het aandeel dat zij volgens Eurosysteem-kapitaalsleutel in het totaal van de geoormerkte activa en gerelateerde passiva van de nationale centrale banken van het Eurosysteem hebben. Het saldo van de herverdeling van de monetaire inkomsten van -EUR 467 miljoen (ultimo 2012: -EUR 909 miljoen) komt voort uit het verschil tussen de door DNB gepoolde monetaire inkomsten van EUR 1.436 miljoen en de aan DNB op basis van haar Eurosysteem-kapitaalsleutel toekomende monetaire inkomsten van EUR 951 miljoen. Daarnaast hebben er in 2013 correcties plaatsgevonden op de herverdeling van het monetair inkomen over 2008 en 2012, wat voor DNB per saldo resulteert in baten van EUR 1 miljoen. Verder heeft het aandeel van DNB in het netto resultaat van de mutatie van de ‘Voorziening monetaire beleidsoperaties’ geresulteerd in een vrijval van EUR 17 miljoen tegenover een vrijval van EUR 36 miljoen in 2012. 9. Overige baten Onder deze post vallen onder andere de opbrengsten uit hoofde van de doorberekening van de toezichtkosten aan de onder toezicht staande instellingen alsmede de overheidsbijdragen voor de uitvoering van de toezichtwerkzaamheden. In 2012 werd de toename van de overige baten veroorzaakt door de vrijval van de guldenbankbiljetten van EUR 243 miljoen.
180 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
In miljoenen
Bijdrage instellingen Overheidsbijdrage Overige Totaal
181 dnb / Jaarverslag 2013
2013
2012
EUR
EUR
120
97
21
31
4
257
145
385
Jaarrekening
Bedrijfslasten De bedrijfslasten zijn als volgt te specificeren: In miljoenen
Personeelskosten
2013
2012
EUR
EUR
-203
-194
Andere beheerskosten
-84
-79
Afschrijving op (im)materiële vaste activa
-32
-27
Productiekosten bankbiljetten
-37
-14
Overige kosten
-1
-1
Geactiveerde kosten software
8
4
-349
-311
Totaal
10. Personeelskosten Het gemiddeld aantal personeelsleden omgerekend in voltijdse eenheden bedroeg in 2013 1.659 fte en in 2012 bedroeg dit 1.625 fte. Deze toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitbreiding van de toezichtdivisies. De totale personeelskosten zijn in 2013 respectievelijk 2012 als volgt te specificeren: In miljoenen
Lonen en salarissen Sociale lasten
2013
2012
EUR
EUR
-132
-126
-15
-12
Pensioenlasten
-38
-40
Overige personeelskosten
-18
-16
-203
-194
Totaal
De jaarlast van EUR 38 miljoen samenhangend met de pensioenregeling is opgenomen onder het hoofd ‘Pensioenlasten’ en is gelijk aan de afgedragen premies (EUR 43 miljoen), verminderd met een eigen bijdrage van de medewerkers (EUR 5 miljoen). De jaarlast uit hoofde van de ‘Bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden’ is verantwoord onder de post ‘Sociale lasten’. De met de overige personeelsbeloningen samenhangende jaarlasten zijn begrepen onder de ‘Lonen en salarissen’ en ‘Sociale lasten’.
182 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Beloningen Algemeen Met ingang van het verslagjaar 2013 dient DNB uit hoofde van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), naast de reeds bestaande publicatieverplichtingen conform BW Boek 2 titel 9 (BW2) voor directieleden en commissarissen, tevens de beloningen van niet-directieleden te publiceren als die boven de maximale bezoldigingsnorm uitkomen. Op DNB is de overgangsregeling van de WNT van toepassing. Tenzij anders vermeld, zijn alle genoemde functionarissen en functiehouders het gehele jaar en voltijds in functie geweest. Directie De jaarsalarissen van de directieleden voor 2013, zoals vastgesteld door de minister van Financiën, zijn gebaseerd op een geheel jaar en zijn inclusief vakantiegeld en extra maand. De pensioenregeling van de directieleden is overeenkomstig de met de minister van Financiën gemaakte afspraken in 2005. De directieleden betalen evenals de overige werknemers een eigen bijdrage in de pensioenpremie. De specificatie van de salarissen, werkgeverslasten en overige vergoedingen en pensioenlasten van de directie voor de relevante periode als directielid is als volgt:
Publicatie conform
BW2 + WNT
BW2/WNT
BW2
BW2 + WNT
WNT
Salaris
Werkgeverslasten
Werkgeverslasten
Pensioenlast
Belaste
en overige
eenmalige crisis
variabele
vergoedingen*
heffing**
onkostenvergoeding
2013
2012
2013
2012
2013
2012
2013
2012
2013
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
K.H.W. Knot
324.402
320.513
17.330
18.111
27.916
26.349
96.167
95.080
2.004
J. Sijbrand
299.160
292.617
20.323
16.284
24.115
23.601
88.732
86.875
3.857
A.J. Kellermann
293.507
289.988
15.920
17.218
22.343
26.826
87.066
86.082
-
F. Elderson
275.226
271.926
15.920
23.902
19.542
24.239
81.680
80.757
-
J. Swank
275.226
271.926
16.214
16.028
17.549
18.525
81.680
80.796
-
1.467.521 1.446.970
85.707
91.543
111.465
119.540
435.325
429.590
5.861
Totaal
* De publicatie van de werkgeverslasten gebeurt op grond van BW2. Voor een ieder gaat het om de maximale werkgeversbijdrage van EUR 8.477 (2013). De publicatie van de overige vergoedingen is opgenomen op grond van BW2 en WNT. ** Werkgevers dienen een eenmalige crisisheffing van 16% te betalen over lonen voor zover die in een boekjaar meer dan EUR 150.000 bedragen. De grondslag voor de heffing is het zogenoemde ‘loon voor de loonheffingen’. De totale heffing moet worden betaald in het daaropvolgende jaar, maar dit komt ten laste van het feitelijke boekjaar.
183 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
In onderstaande tabel zijn de hypothecaire leningen aan directieleden opgenomen die onder personeelscondities zijn verstrekt.
Openstaande bedragen 31 december 2013 EUR F. Elderson K.H.W. Knot J. Swank Totaal
337.361 1.200.000 444.705 1.982.066
Beloningen Raad van Commissarissen De basisvergoeding voor een lid van de Raad van Commissarissen bedraagt EUR 25.372,56 op jaarbasis. De vergoeding voor de voorzitter bedraagt EUR 31.571,28. Leden die tevens zitting hebben in een commissie, ontvangen een additionele vergoeding van EUR 6.343,20. Deze vergoedingen zijn evenredig aan de zittingstermijn in een raad of commissie. De beloningen voor de commissarissen worden jaarlijks aangepast op basis van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De totale vergoeding (exclusief BTW) voor de leden van de Raad van Commissarissen over 2013 bedraagt EUR 272.613 (2012: EUR 254.101). Onderstaand de specificatie van de commissarissenbeloningen over 2013 en 2012:
2013
2012
EUR
EUR
A.H.G. Rinnooy Kan (voorzitter)
44.258
21.589
A.M. Fentener van Vlissingen (vice-voorzitter)
31.716
30.942
A.H. van Delden**
31.716
29.911
K.P. Goudswaard
38.059
7.220
W.J. Kuijken**
31.716
20.628
J.A. van Manen
31.716
29.911
F. Sijbesma
31.716
10.314
H.M. Vletter-van Dort
31.716
29.911
J.F. van Duyne (voorzitter)
-
18.495
E. Kist (vice-voorzitter)
-
20.628
A.H.M. de Jong**
-
6.188 *
G.J. Kleisterlee
-
2.579
W.G. Tuinenburg
-
25.785
272.613
254.101
Totaal
De bedragen zijn opgenomen op grond van BW2 en WNT. * Deze vergoeding is uitgekeerd aan de werkgever. ** Tevens lid van de Bankraad. Hiervoor ontvangt men een vergoeding van EUR 3.140 op jaarbasis (2012: EUR 2.850). Deze vergoeding is niet in bovenstaande kolom opgenomen.
184 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Functies op grond van een arbeidsovereenkomst (waarvan de bezoldiging uitkomt boven de WNT-norm van EUR 228.599):
Beloning
Belaste vaste
Beloning
en variabele
betaalbaar
onkosten-
op termijn*
vergoeding EUR
EUR
EUR
Divisiedirecteur
220.641
2.400
58.823
Toezichthouder
214.421
7.089
38.313
Divisiedirecteur
202.947
2.400
54.488
Divisiedirecteur
202.629
2.582
54.454
Divisiedirecteur
202.592
2.400
53.971
Divisiedirecteur
199.710
2.925
54.937
Divisiedirecteur
186.721
2.482
54.488
Divisiedirecteur
186.461
2.400
48.155
Divisiedirecteur
183.816
2.400
53.814
Divisiedirecteur
178.821
2.430
51.285
Divisiedirecteur
174.023
2.400
46.213
Divisiedirecteur**
167.366
4.483
47.047
Divisiedirecteur***
87.732
200
16.890
*** Pensioenlasten voor de werkgever. ** *WNT-norm naar rato van gemiddeld aantal contracturen: EUR 216.471. *** Per 1 februari 2013 uit dienst. Naast de beloning ziet dit bedrag op het uitbetalen van resterende vakantieuren, vakantiegeld, en dergelijke in het kader van het einde dienstverband.
Met uitzondering van één functiehouder, hebben al deze functiehouders een arbeidscontract van 38,5 uur per week. Om de juiste mensen voor de uitvoering van de taken van DNB aan te kunnen trekken, moet DNB concurreren op de voor DNB relevante arbeidsmarkt. De reden dat deze functiehouders boven de maximale bezoldiging uitkomen is dan ook conform de cao DNB. De reden dat een toezichthouder wordt vermeld, is dat deze persoon een groot aantal vakantieuren in 2013 heeft verkocht en daarmee boven het maximum conform de WNT is uitgekomen.
185 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
11. Andere beheerskosten De totale andere beheerskosten zijn als volgt te specificeren: In miljoenen
Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk
2013
2012
EUR
EUR
-33
-30
Reis- en verblijfkosten
-5
-4
Huisvestingskosten
-8
-10
Inventaris-, software- en kantoorkosten
-25
-22
Algemene kosten
-13
-13
Totaal
-84
-79
In de Algemene kosten is het honorarium van de externe accountant verwerkt. Het honorarium is gesplitst in de volgende categorieën:
Controle van de jaarrekening Andere controlewerkzaamheden Fiscale advisering Andere niet-controlediensten Totaal
186 dnb / Jaarverslag 2013
2013
2012
EUR
EUR
289.468
284.762
89.407
114.094
0
0
10.164
57.861
389.039
456.717
Jaarrekening
Kosten ZBO-taken DNB houdt als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) prudentieel toezicht op financiële instellingen. Conform de toezichtwetgeving wordt nadere informatie in een aparte verantwoording weergegeven. De gerealiseerde kosten op basis van de ZBO-verantwoording kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen Realisatie
Begroting
Realisatie
2013
2013
2012
EUR
EUR
EUR
Banken *
62
61
51
Pensioenfondsen
27
32
29
Verzekeraars **
38
42
35
Overige instellingen en sanctiewet
13
14
12
140
149
127
1
1
1
141
150
128
Totaal toezichtkosten FEC-eenheid *** Totaal
*** Banken inclusief overige kredietinstellingen (niet-banken). *** Inclusief kosten zorgverzekeraars ad EUR 5,5 miljoen (begroot EUR 6 miljoen). *** De kosten van de FEC-eenheid maken conform de nieuwe bekostigingswet geen deel meer uit van de toezichtskosten. De vergelijkende cijfers zijn dienovereenkomstig aangepast.
Een verdere toelichting is opgenomen in de ZBO-verantwoording 2013 van DNB.
Amsterdam, 12 maart 2014 De Directie van De Nederlandsche Bank NV
Amsterdam, 12 maart 2014 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank NV
K.H.W. Knot, President A.J. Kellermann J. Sijbrand F. Elderson J. Swank
A.H.G. Rinnooy Kan, Voorzitter A.M. Fentener van Vlissingen, Vice-voorzitter A.H. van Delden, Secretaris K.P. Goudswaard W.J. Kuijken J.A. van Manen F. Sijbesma H.M. Vletter-van Dort
187 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
4. Overige gegevens Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan de Directie, Raad van Commissarissen en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van De Nederlandsche Bank NV.
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag op pagina 143 tot en met 187 opgenomen jaarrekening 2013 van De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de Winst- en verliesrekening over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van de directie De directie van De Nederlandsche Bank NV is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening in overeenstemming met de grondslagen op basis van de Richtsnoer ECB/2010/20 aangevuld met de van toepassing zijnde bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet 1998, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag op pagina 5 tot en met 142 in overeenstemming met artikel 391 Titel 9, Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). De directie is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijking van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door de directie van de vennootschap gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
188 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel is de jaarrekening 2013 van De Nederlandsche Bank NV, in alle van materieel belang zijnde aspecten, opgemaakt in overeenstemming met de grondslagen op basis van de Richtsnoer ECB/2010/20 aangevuld met de van toepassing zijnde bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet 1998.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag op pagina 5 tot en met 142, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig artikel 391 Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd op pagina 190. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag op pagina 5 tot en met 142, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Amsterdam, 12 maart 2014
Deloitte Accountants BV Drs. H.H.H. Wieleman RA
189 dnb / Jaarverslag 2013
Jaarrekening
Statutaire regeling inzake winstbestemming De regeling is opgenomen in artikel 22, lid 2 van de Statuten van De Nederlandsche Bank NV, en luidt: De winst blijkende uit de vastgestelde jaarrekening, staat ter beschikking van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Winstbestemming Met inachtneming van bovengenoemde statutaire bepaling en het mandaat van de aandeelhouder is de winstbestemming als volgt vastgesteld. Winstbestemming In miljoenen
Toevoeging aan de Algemene reserve
2013
2012
EUR
EUR
59
104
Uitkering aan de Staat
1.119
1.975
Resultaat over het boekjaar
1.178
2.079
Gebeurtenissen na balansdatum Er zijn geen gebeurtenissen na balansdatum die van materiële invloed zijn op de financiële gegevens 2013.
190 dnb / Jaarverslag 2013