De Nederlandsche Bank
Uitgebracht in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 10 mei 2006.
Jaarverslag 2005
Het omslag van dit Jaarverslag toont De Wachter, een bronzen beeld van Eric Claus, afkomstig uit de collectie van de Nederlandsche Bank. Dit beeld symboliseert de rol van de Nederlandsche Bank: waken over financiële stabiliteit. Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen © 2006 De Nederlandsche Bank nv Oplage: 4.500 Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 – Telex 11355 dnbam nl – Telefax (020) 524 25 00 Internet: http: //www.dnb.nl E-mail:
[email protected] issn: 1566-7200
Inhoud
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad 11 Verslag van de president Algemeen overzicht 17 1
Mondiale economische ontwikkelingen
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Robuuste mondiale groei ondanks onevenwichtigheden 29 Verenigde Staten behoudt krachtige groei 31 Japan houdt het hersteltempo vast 33 Europese Unie: nieuwe lidstaten blijven sterk presteren 35 Opkomende economieën: sterke groei in China en India 35
2
Economie eurogebied
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Conjunctuur: herstel zet door na een tijdelijke hapering 39 Inflatie: vooralsnog beperkte doorwerking hogere olieprijzen 41 Monetair beleid en monetaire ontwikkelingen 43 Europese overheidsfinanciën: kleine verbetering 45 Structureel beleid: uiteenlopend hervormingsmomentum 48
3
De Nederlandse economie
3.1 3.2 3.3 3.4
De Nederlandse conjunctuur: herstel houdt aan 51 Inflatie hoger door energieprijzen 54 Overheidsfinanciën: meevallers door conjunctuur en hoge olieprijs 56 Structureel beleid: voorbereiden op stelselherzieningen 58
4
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.3 4.4
Visie op het toezicht 61 Versterking van risicogebaseerd toezicht 62 Efficiëntie en kwaliteit 64 Actuele ontwikkelingen in de Nederlandse financiële sector 65 Uitvoering van het toezicht 71 Ontwikkelingen in wet- en regelgeving 80
5
Het betalings- en effectenverkeer
5.1
Efficiëntie en Europese integratie in het betalings- en effectenverkeer 83
dnb / Jaarverslag 2005
5
Inhoud
5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.7 5.7.1 5.7.2 5.8 5.8.1 5.8.2 5.8.3 5.8.4
Het retail betalingsverkeer 83 De continuïteit van het betalings- en effectenverkeer 85 Eén Europese betaalruimte 86 Hoogwaardig betalingsverkeer 86 Effectenverkeer 88 Naar een grensoverstijgende afwikkeling van effecten 88 Onderpand 89 Oversight op het betalings- en effectenverkeer 90 Toetsing retail betalingssysteem css 90 Ontwikkeling ‘oversight’-kader voor betaalproducten 90 Het chartale betalingsverkeer 91 Gestage groei circulatiewaarde 91 Stabilisatie aantal aangetroffen falsificaten 91 Distributie, verwerking, productie en euro-serie 2 91 Omwisseling guldenbankbiljetten en -munten 92
6
Financiële stabiliteit
6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.7.1 6.7.2 6.8 6.8.1 6.8.2 6.8.3
Inleiding 93 Ruime liquiditeitsomstandigheden 93 Uitbundige ontwikkeling kredietverlening en vermogensprijzen 94 Bedrijven en huishoudens 94 Opkomende landen 95 Vermogensprijzen 96 Nieuwe financiële instrumenten 96 Belang pensioenvermogen neemt toe 97 Risico’s van omslag marktomstandigheden 98 Gevolgen voor financiële stabiliteit 99 Weerstandsvermogen financiële sector 99 Vermogenseffecten 99 Beleid van autoriteiten 100 Centrale banken en toezichthouders 100 imf 102 Technische samenwerking 102
7
Bedrijfsvoering en verantwoording
7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.2.5 7.3 7.3.1 7.3.2 7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.4.4 7.5
Toename transparantie 103 Corporate governance 103 Centrale Bank – Europees Stelsel van Centrale Banken 103 Prudentieel toezichthouder 103 De governance structuur 104 De Nederlandse corporate governance code 105 Beheersing van risico’s 106 Verantwoording 2005 107 Bereikte resultaten en daarvoor verrichte inspanningen 107 Kostenontwikkeling 110 Beleggingsbeleid en risicobeheer 112 Samenstelling beleggingsportefeuilles 113 Risicobeheer 113 Beleggingsresultaten 2005 115 Winstontwikkeling 116 Organisatieschema 119
6
dnb / Jaarverslag 2005
Inhoud
8
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2005
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7
Inleiding 121 Samenstelling, benoemingen 121 Werkzaamheden 121 Financiële Commissie 123 Honorerings- en benoemingscommissie 123 Gemeenschappelijke Vergadering 124 Taken van de directie 124
Jaarrekening Balans per 31 december 2005 (na winstverdeling) 126 Winst- en verliesrekening over 2005 128 Toelichtingen op de balans per 31 december 2005 en de winst- en verliesrekening over 2005 129 Overige gegevens 162
dnb / Jaarverslag 2005
7
Inhoud
Tabellen Hoofdstuk 1 1.1 1.2
Economische kerngegevens 29 Aandelen van China en India in de wereldhandel 36
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3
Bestedingen eurogebied 39 Samenstelling en bronnen m3 eurogebied 45 Overheidsfinanciën e(m)u-landen 46
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Bestedingen Nederland 51 Inflatie Nederland 54 Loonkosten marktsector Nederland 56 Budgettaire kerngegevens Nederland 56 Internationale arbeidsparticipatie naar leeftijd 2004 59
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Kerncijfers banken 65 Kerncijfers verzekeringsinstellingen 68 Kerncijfers pensioenfondsen 69 Inschrijvingen in de registers 72 Aantal getoetste beleidsbepalers 73 Vergunningverlening trustkantoren 78 Formele maatregelen met betrekking tot onder toezicht staande instellingen 79 Formele maatregelen met betrekking tot illegale instellingen 80
Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
8
Verantwoording kosten 2005 111 Kosten per hoofdtaak 112 Omvang dnb-portefeuilles 113 Samenstelling dnb-portefeuilles ultimo 2005 114 Samenstelling dnb-portefeuilles ultimo 2005 114 Performance dnb-portefeuilles in 2005 116
dnb / Jaarverslag 2005
Inhoud
Grafieken Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
Olievraag naar regio 30 Nominale en reële kapitaalmarktrente 31 Amerikaanse huizenprijzen 32 Beleidsrente en kapitaalmarktrente Verenigde Staten 33 Overheidsfinanciën Verenigde Staten 33 Kernindicatoren Japan 34 Economische groei en werkloosheid 35 Economische indicatoren China en India 37
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
Winstquote eurogebied 40 Huidig herstel versus eerdere recessies in het eurogebied 41 Opbouw inflatie eurogebied 42 Arbeids- en energiekosten eurogebied 42 Inflatie eurogebied 43 Samenhang inflatie en kapitaalmarktrente eurogebied 44 Kredietverlening en huizenprijs eurogebied 44 Gewogen gemiddelde begrotingstekorten eurogebied: begroting versus uitkomst 47 Het Europese arbeidsaanbod in internationaal perspectief 2005 48
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Relevante wereldhandel, weder- en binnenlands geproduceerde uitvoer Nederland 52 Decompositie particuliere consumptie 53 Werkloze beroepsbevolking en openstaande vacatures 54 Inflatie (cpi) Nederland 55 Ontwikkeling emu-saldo 57 Aandeel deeltijdwerkers in 2004 58 Arbeidsparticipatie ouderen 55-64 jaar 59
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3
Rentetermijnstructuur in Nederland 66 Bijdrage aan de voorzieningen 67 Aantal actieve deelnemers in verschillende regelingen 70
Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.3
Papierratio giraal betalen 84 Omzet en aantal transacties in target en euro1 (eba) 87 Aantal gesorteerde biljetten bij dnb vanaf 1984 92
dnb / Jaarverslag 2005
9
Inhoud
Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Omzet Europese financiële markten 94 Ontwikkeling huizenprijzen 95 Groei pensioenvermogen 97 Kredietpremies Credit Default Swaps 98 Externe positie Nederland 100
Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3
Kostenontwikkeling van begroting 2003 naar realisatie 2005 110 Winstontwikkeling 116 Invloed van nieuwe boekhoudkundige regels op de winst 117
Dit verslag werd afgesloten op 11 april 2006. Toelichting Het binnenlandse product, waarin grootheden van een aantal tabellen en grafieken zijn uitgedrukt, is het bruto binnenlandse product tegen marktprijzen, tenzij anders aangegeven. Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil; niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd; . = gegevens ontbreken. Afronding Soms kloppen de tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene tabel op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel). 10
dnb / Jaarverslag 2005
Inhoud
Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad
Van links naar rechts: dr. A.H.E.M. Wellink, prof.dr. A. Schilder ra, drs. H.J. Brouwer, mr. D.E. Witteveen en mr. J.Ph.W. Klopper.
Bij het vaststellen van de jaarrekening 2005, op 11 april 2006, was de samenstelling van Directie, Raad van Commissarissen, Bankraad en Ondernemingsraad van de Nederlandsche Bank als volgt: Directie: President: dr. A.H.E.M. Wellink. Directeuren: drs. H.J. Brouwer, prof.dr. A. Schilder ra, mr. D.E. Witteveen en mr. J.Ph.W. Klopper. Secretaris van de vennootschap: mr. R.F. Luberti. Op aanbeveling van de Gemeenschappelijke Vergadering van de Directie en de Raad van Commissarissen is prof.dr. A. Schilder ra bij Koninklijk Besluit per 1 juli 2005 in zijn functie herbenoemd voor de door de Bankwet 1998 voorgeschreven periode van zeven jaar.
dnb / Jaarverslag 2005
11
Inhoud
Raad van Commissarissen Voorzitter: drs. J.F. van Duyne Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2000. Voorzitter van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voormalig joint ceo Corus Groep Plc. Vice-voorzitter: mr. P.A.F.W. Elverding Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1999. Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voorzitter van de Raad van Bestuur van dsm nv. Secretaris: mw. mr. E.H. Swaab Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1998. Adviseur voor nv Boekel de Nerée te Amsterdam. Overige leden: Mr.drs. F. Bolkestein Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de Financiële Commissie. Voormalig Eurocommissaris. Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de Bankraad namens de Raad van Commissarissen. Voorzitter Raad voor de Rechtspraak. Dr. M.J.L. Jonkhart Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de Financiële Commissie. Voorzitter directie nob Holding nv. Mr. E. Kist Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Voorzitter van de Financiële Commissie. Voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur ing Groep. zkh de Prins van Oranje Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1998. W.G. Tuinenburg Lid van de Raad van Commissarissen sinds 2004. Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Voormalig vice-voorzitter Raad van Bestuur sns Reaal Group nv. Commissaris van overheidswege benoemd: Drs. T. van de Graaf Lid van de Raad van Commissarissen sinds 1999. Voormalig Secretaris-Generaal van het Ministerie van Algemene Zaken.
12
dnb / Jaarverslag 2005
Op 1 juli trad dr. J.C.M. Hovers terug uit de Raad. Voorts heeft dr. M.J.L. Jonkhart aangegeven met ingang van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 10 mei 2006 te zullen terugtreden uit de Raad. De Raad van Commissarissen heeft zkh de Prins van Oranje en mw. mr. E.H. Swaab voorgedragen aan de aandeelhouder voor herbenoeming per 1 juli 2006. Honorerings- en benoemingscommissie: Drs. J.F. van Duyne, voorzitter Mr. P.A.F.W. Elverding W.G. Tuinenburg Financiële Commissie: Mr. E. Kist, voorzitter Mr.drs. F. Bolkestein Dr. M.J.L. Jonkhart Bankraad Voorzitter: prof.drs. P. Bouw (Lid op persoonlijke titel). Leden: Drs. B.J. Constandse Voorzitter lto-Nederland. Mr. A.H. van Delden Lid van de Raad van Commissarissen. Drs. T. van de Graaf Commissaris van overheidswege. Drs. L.M.L.H.A. Hermans Voorzitter mkb-Nederland. Drs. N.W. Hoek Voorzitter van het Verbond van Verzekeraars. Mw. drs. A.M. Jongerius Voorzitter fnv. Dr. P.W. Moerland Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Mr.drs. F.J. Paas Voorzitter cnv. Drs. K.B. van Popta Voorzitter Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen.
dnb / Jaarverslag 2005
13
Drs. F.J. Tummers Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Voedingsmiddelenfabrikanten. A.H. Verhoeven Voorzitter mhp. Mr. B.E.M. Wientjes Voorzitter vno/ncw. Vertegenwoordiger namens het Ministerie van Financiën: Mw. drs. L.B.J. van Geest, Thesaurier-Generaal. Per 1 juli 2005 is A.H. Verhoeven herbenoemd voor de termijn van vier jaar. In verband met het feit dat een aantal leden terugtrad uit hun aan het Bankraadlidmaatschap gelieerde functie, zijn zij tevens afgetreden als lid van de Bankraad. Het betrof achtereenvolgens mr. J.H. Schraven, D. Terpstra, L.J. de Waal, mr. P.F.M. Overmars, mr. C.H.A. Collee, G.J. Doornbos en mr. H.J. Thoman. In hun opvolging is voorzien door benoeming van achtereenvolgens B.E.M. Wientjes, mr.drs. F.J. Paas, mw. drs. A.M. Jongerius, drs. N.W. Hoek, dr. P.W. Moerland, drs. B.J. Constandse en drs. K.B. van Popta. In verband met het vertrek van drs. C. van Dijkhuizen als Thesaurier-Generaal per 1 december 2005, woont zijn opvolgster, mw. drs. L.B.J. van Geest, per 1 februari 2006 namens het Ministerie van Financiën de vergaderingen van de Bankraad bij. Ondernemingsraad R.A.L Akkerman P.C. Ansems Dr. R.C. Coppes Mw. I. Dekker Mw. C.C.E. van Dijk Drs. A.C. Eijgenraam Drs. W. de Graaf (voorzitter) L.J.P. Kaizer (secretaris) G.C. van Kaldekerken N.C. Kloosterman Mw. I.M. Roeleveld-Schmidt R. Roerhorst Mw. T.G. Sikkema Mw. A. Slob H.M. de Wit Mw. G.A.J. Bijlsma-Klaasen (ambtelijk secretaris)
14
dnb / Jaarverslag 2005
Verslag van de President
Algemeen Overzicht
Wim Duisenberg, die zoveel jaren de personificatie van de Nederlandsche Bank (dnb) en de Europese Centrale Bank (ecb) is geweest, overleed in 2005 – te vroeg – in Frankrijk. Zijn werkzaamheden zullen in dankbaarheid herinnerd worden en zijn naam zal voor altijd met onze instelling verbonden blijven. Groei en inflatie Het verslagjaar was voor de wereldeconomie wederom een goed jaar, met een groeivoet van de wereldproductie van bijna 5%. De groei in de Verenigde Staten (vs) vertraagde enigszins (van 4,2% in 2004 tot 3,5% in 2005), net als in Europa (van 2,1% in 2004 tot 1,3% in 2005). In Japan daarentegen trad, geholpen door de sterke vraag uit de regio, een groeiversnelling op (tot 2,7%), terwijl de economische expansie in China en India zich onverkort, op een zeer hoog niveau, voortzette. Ook de Latijns-Amerikaanse economieën bleven in 2005 goed draaien. Dit patroon in de richting van een meer evenwichtige mondiale groei lijkt zich in 2006 en 2007 voort te zetten. Ook de vooruitzichten met betrekking tot de mondiale inflatie zijn voorshands niet ongunstig. Ondanks de sterke stijging van de olieprijzen in de afgelopen jaren, lijken lage inflatieverwachtingen nog steeds sterk verankerd te zijn. Het is verleidelijk om dit aan de toegenomen geloofwaardigheid van centrale banken en de verbeterde monetaire beleidsvoering toe te schrijven, maar dit is niet de gehele waarheid. Wereldwijd is de inflatie lager en stabieler geworden. Daaraan hebben ook bijgedragen minder externe schokken en de mondialisering. Het is onmogelijk om de verschillende bijdragen uit elkaar te rafelen. Zo leidt bijvoorbeeld enerzijds de mondialisering tot lagere invoerprijzen van producten uit China, maar anderzijds tot hogere grondstoffenprijzen. Toch is er op dit moment reden voor toenemende zorg ten aanzien van de toekomstige inflatie-ontwikkeling. Naarmate de olieprijzen langer hoog en volatiel blijven, wordt de kans groter dat consumenten en producenten besluiten de lasten van de gestegen energieprijzen af te wentelen. Daarnaast nemen met het verdere herstel van de mondiale economie de bezettingsgraden toe, met als mogelijk gevolg een opwaartse druk op lonen en prijzen. Tot dusver is deze druk zeer beperkt gebleven. Risico’s Het geschetste positieve beeld voor 2006 kent een aantal niet onaanzienlijke risico’s. Deze zijn in essentie dezelfde als die welke in een vorig Jaarverslag reeds werden geïdentificeerd. In de eerste plaats is sprake van mondiaal onevenwichtige betalingsbalansposities. Het tekort op de lopende rekening van de vs is inmiddels opgelopen tot bijna 7% van het bruto binnenlands product (bbp). Dit is een onhoudbaar niveau, met name omdat het tekort al geruime tijd cumuleert. Onhoudbaar betekent in dit verband dat niet verwacht mag worden dat de marktverwachtingen blijvend ten faveure van financierbaarheid van dit tekort zullen werken. Tot nu toe dnb / Jaarverslag 2005
17
Algemeen overzicht
kon het tekort op de lopende rekening van de vs op vrij geruisloze wijze worden gefinancierd, al is de kwaliteit van deze financiering geleidelijk verslechterd. Directe investeringen in de vs werden meer en meer vervangen door aankoop van overheidspapier. Aziatische centrale banken speelden daarbij een prominente rol. Teneinde hun wisselkoers ten opzichte van de dollar zo veel mogelijk te stabiliseren, accumuleerden zij dollarreserves. Naast de Aziatische centrale banken, spelen thans ook olieproducerende landen met omvangrijke overschotten op de lopende rekening een rol. De internationale beleggingsmogelijkheden van deze landen zijn echter groter dan die van Aziatische centrale banken, die met name in liquide dollartitels beleggen. Er zijn aanwijzingen dat sommige olie-exporteurs deze mogelijkheden ook daadwerkelijk beginnen te benutten. Een complicerende factor op dit moment is voorts dat de monetaire verkrappingscycli in de wereld niet geheel synchroon lopen en daarmee wijzigingen kunnen aanbrengen in de relatieve aantrekkelijkheid van beleggen in de vs. Onder de geschetste omstandigheden is het van groot belang dat een heldere en vertrouwenwekkende beleidskoers wordt uitgezet ter vermindering van de mondiale onevenwichtigheden. Het tekort op de lopende rekening van de vs is niet alleen het gevolg van de lage besparingen in dat land, maar ook van aanhoudend te geringe groei in Europa en onevenwichtige wisselkoersverhoudingen ten opzichte van met name een aantal Aziatische landen. De meest voor de hand liggende beleidsopties dringen zich automatisch op. Allereerst zal de spaarquote in de vs omhoog moeten. De overheidsbesparingen zijn het meest direct daarbij te beïnvloeden. Dat wil zeggen dat het tekort op de begroting, dat in 2005 4,1% bbp bedroeg, omlaag zal moeten. Daarnaast zal de Europese economie op een hoger groeipad terecht moeten komen. Structurele aanpassingen in deze economie, in belangrijke mate neerkomend op verdere flexibilisering van met name de arbeidsmarkten en de dienstensector, zijn daartoe dringend noodzakelijk. In dit verband kan worden verwezen naar recent onderzoek van het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb), waaruit blijkt dat prijzen in Europa minder flexibel zijn dan in de vs en dat vooral in de Europese dienstensector prijzen relatief star zijn. Meer flexibele wisselkoersen in Azië kunnen ook een steentje bijdragen aan het verminderen van de mondiale onevenwichtigheden en aan de monetaire en financiële onevenwichtigheden aldaar. Op elk van deze terreinen zijn stappen in de goede richting gezet, maar in totaal zijn deze stappen nog onvoldoende substantieel. Voorzover dit het geval blijft, zal uiteindelijk de noodzakelijke aanpassing plaatsvinden via moeilijk te sturen wisselkoersaanpassingen tussen de grote economische blokken in de wereld. De taak van de beleidsmakers hierbij is om een te abrupte en onordelijke aanpassing te voorkomen. Een tweede risico ligt op het terrein van de rente. Al jaren is, mondiaal, de rentestand in zowel nominale als reële zin, buitengewoon laag. Het is niet eenvoudig dit lage niveau precies te duiden. Enerzijds zijn er aanwijzingen dat de lange evenwichtsrente structureel op een wat lager niveau terecht is gekomen. Anderzijds spelen ook factoren die een correctie door beleidsmakers noodzakelijk maken, zoals de zeer ruime monetaire verhoudingen. Op zichzelf bezien, is tegen een ruim beleid in de context van lage inflatie en zwakke groei weinig in te brengen, aannemend althans dat de ruime monetaire verhoudingen tijdig – dat wil zeggen voordat zij inflatoire gevolgen kunnen bewerkstelligen – worden teruggedraaid. Probleem is echter dat bij afwezigheid van inflatoire druk, onder meer als gevolg van de versnelling in het mondialiseringsproces en traag groeiherstel, de monetaire verhoudingen inmiddels (mondiaal, maar zeker ook in Europa) wel zeer langdurig ruim zijn. De lage rentestanden hebben daarmee een keerzijde gekregen. Op een aantal terreinen zijn verstoringen in de economische afwegingsprocessen opgetreden. Heel manifest komt dit tot uitdrukking in de ontwikkeling van de woningprijzen in een groot aantal landen. Zo is bijvoorbeeld de groei van de Amerikaanse economie reeds 18
dnb / Jaarverslag 2005
Algemeen overzicht
geruime tijd in niet onbelangrijke mate gevoed door de uitbundige prijsstijgingen in de huizenmarkt. Een opmerkelijk neveneffect daarvan is dat de woningsector en daaraan gerelateerde industrieën een belangrijke factor zijn geworden in de Amerikaanse werkgelegenheidsgroei. Nu de huizensector duidelijk afkoelt, kan dit in de vs, maar ook in andere landen waar hetzelfde fenomeen speelt, substantiële consequenties voor de groei hebben en sterker dan verwachte gevolgen voor de werkgelegenheidsontwikkeling. Dit geldt te meer, omdat – zo blijkt ook uit dnbonderzoek – consumenten asymmetrisch reageren op veranderingen in hun vermogenspositie. Op vermogensstijgingen wordt minder hevig gereageerd dan op vermogensdalingen. De lage rentestand heeft niet alleen een sterke stimulans gegeven aan de ontwikkeling van de woningprijzen in een aantal landen, maar ook aan de beurskoersen en – meer recentelijk – mogelijk ook aan fusie- en overname-activiteiten. Voorts werden door de lage rentestanden begrotingen ontlast, met name in die Europese landen die bovendien profiteerden van de gunstige rente-effecten als gevolg van de invoering van de euro. Daardoor zijn de onderliggende begrotingsposities – zo zal bij oplopende rente blijken – problematischer dan de feitelijke cijfers thans lijken uit te wijzen. Daarenboven hebben de lage rentestanden in hoge mate de financiële positie van le vensverzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen beïnvloed. Deze instellingen hebben hun financiële positie naar marktwaarde substantieel zien verslechteren door de gedaalde rente, met grote gevolgen voor onder andere de hoogte van de pensioenpremies. Om de looptijd van hun activa meer in overeenstemming te brengen met die van hun passiva, hebben zij, naast gebruikmaking van derivaten, meer langlopende obligaties gekocht, waarvan een verdere drukkende invloed op de lange rente is uitgegaan. Het is in dit verband wenselijk dat overheden in hun schulduitgiftebeleid rekening houden met de toegenomen vraag naar lang papier. Tot slot hebben de aanhoudend lage kapitaalmarktrentes ook sterk de zoektocht naar additioneel rendement gestimuleerd (‘search for yield’) en daarmee de opkomst van nieuwe financiële instrumenten. Op de markten waarop deze instrumenten worden verhandeld, spelen ‘hedge funds’, die zich van nature niet kenmerken door een overmaat aan transparantie, een belangrijke rol. Gelet op de verstoringen die de lage rentestanden op een aantal terreinen hebben veroorzaakt, is enerzijds duidelijk dat aan de monetaire accommodatie een eind moet worden gemaakt, maar anderzijds ook dat dit met een zekere geleidelijkheid en bepaald niet schoksgewijs moet geschieden. In deze benadering past de stapsgewijze verhoging die door de Amerikaanse autoriteiten in de afgelopen periode tot stand is gebracht (in 15 stappen werd gedurende 21 maanden de rente met 375 basispunten verhoogd tot 4,75%). In deze benadering past eveneens het aantrekken van de monetaire teugels door de ecb. Daarbij heeft laatstgenoemde instelling zich weliswaar uitgesproken voor de noodzaak tot een normalisering van de renteverhoudingen en in die context ook reeds enkele stappen gezet, maar – anders dan het Federal Reserve System – heeft de ecb zich niet vastgelegd op een min of meer mechanische, stapsgewijze verhoging van de beleidsrente. Er zal naar bevind van zaken worden gehandeld, maar steeds zal het primaire uitgangspunt zijn handhaving van de prijsstabiliteit in het eurogebied. Ook de Japanse monetaire autoriteiten zijn de weg naar normalisering van de monetaire verhoudingen ingeslagen. Daarbij wordt uitermate voorzichtig gestuurd, teneinde turbulentie in de financiële markten te voorkomen. Een derde risico ligt bij een verdere stijging van de olieprijzen. Tot nu toe lijken de olieconsumerende landen de effecten van deze prijsstijging redelijk te kunnen absorberen, met name als gevolg van een sterk verminderde olie-intensiteit van de productie. Afwentelingseffecten zijn tot nu toe niet of nauwelijks zichtbaar geworden. Maar de vraag is natuurlijk of dit zo zal blijven als de olieprijzen op dnb / Jaarverslag 2005
19
Algemeen overzicht
het huidige, hoge niveau blijven, of zelfs nog verder gaan stijgen. Mogelijk zijn overigens de gevolgen van de zeer forse stijging van de olieprijzen sinds eind van de vorige eeuw toch groter dan menigeen zich realiseert. Calculaties met morkmon, het dnb-model voor Nederland, suggereren dat de gemiddelde reële groei sinds het begin van het millennium hierdoor met zo’n 3/4% per jaar zou kunnen zijn gedrukt. Aan de prijsstijging van de olie liggen ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodkant ten grondslag: de opkomst van nieuwe grote spelers als China en India, tekortschietende investeringen in het verleden, verwachtingen dat het huidige hoge prijsniveau van tijdelijke aard is, mismatches tussen de gevraagde en aangeboden kwaliteit, etcetera. Voor wat betreft de toekomst lijkt het echter niet zozeer te gaan om een tekortschietend potentieel aanbod, ook niet op de wat langere termijn, maar om knelpunten die de mobilisatie van dit aanbod in de weg staan. De belangrijkste onzekerheidsfactor lijkt daarbij van geopolitieke aard te zijn. Waar Europa op dit moment reeds 80% van zijn energiebehoefte importeert, een cijfer dat ongetwijfeld nog verder zal stijgen, is een Europese energiepolitiek dringend geboden, enerzijds om de onderhandelingspositie ten opzichte van niet-Europese olieproducenten te versterken, anderzijds om een grotere zelfvoorziening tot stand te brengen. Een volgend, qua omvang niet in te schatten risico betreft de vogelgriep. Al eerder besteedde dnb in een van haar recente publicaties aandacht aan de mogelijke gevolgen hiervan voor de economie en het financiële stelsel. Daarom wordt thans volstaan met de constatering dat de ecb alsmede de Nationale Centrale Banken – en dus ook dnb – zich grondig voorbereiden op de maatregelen die genomen zouden moeten worden indien de vogelgriep zou uitbreken. Ook het Internationale Monetaire Fonds (imf), de Bank for International Settlements (bis) en andere internationale autoriteiten treffen voorbereidingen voor het geval een pandemie zou uitbreken. Financiële stabiliteit Hoewel de wereldeconomie zich dus gunstig ontwikkelt, zijn er bepaald niet te verwaarlozen risico’s. Autoriteiten trachten deze risico’s in kaart te brengen, onder meer door stress testen. Interessant zijn met name die testen die een interactie simuleren tussen de verschillende risico’s. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een sterke verdere stijging van de olieprijzen onder gelijktijdige substantiële daling van de dollarkoers en aan het fors oplopen van de mondiale kapitaalmarktrente. Vervolgens wordt dan bezien in hoeverre zo’n ontwikkeling het financiële stelstel onder druk zet. Hier wordt geraakt aan de financiële stabiliteitsfunctie van centrale banken die in het afgelopen decennium sterk aan gewicht heeft gewonnen. Meer en meer is daarbij het besef gegroeid dat verschillende beleidsonderwerpen multidisciplinair van karakter zijn en een organisatiebrede kijk behoeven. Ook de functie van dnb als hoedster van financiële stabiliteit in Nederland heeft in het verslagjaar duidelijk meer accent gekregen. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van de toenemende complexiteit van het financiële stelsel, waarin nieuwe financiële instrumenten, nieuwe spelers en grote complexe instellingen in toenemende mate de ontwikkelingen gaan bepalen. Door de financiële integratie die zich mondiaal aan het voltrekken is, veranderen de risico’s en besmettingskanalen van karakter. Nationale financiële systemen kunnen zich niet meer isoleren en ondergaan veel meer dan in het verleden de invloed van internationale ontwikkelingen. Nieuwe instrumenten als kredietderivaten vergroten de verwevenheid tussen krediet- en marktrisico’s en leiden tot nieuwe vormen van liquiditeitsrisico. Voor Nederland, met grote en complexe financiële conglomeraten, een zeer grote pensioensector en een particuliere sector met een groot vermogen maar ook een grote schuld, is het van wezenlijk belang dat de vinger zodanig aan de pols wordt gehouden, dat bij dreigende averechtse ontwikkelingen tijdig kan worden ingegrepen. Sinds eind 2004 brengt dnb daarom twee keer per jaar het Overzicht Financiële Stabiliteit uit, waarin bovengeschetste ontwikkelingen worden geanalyseerd en op 20
dnb / Jaarverslag 2005
Algemeen overzicht
grond waarvan, waar nodig, nadere acties worden ondernomen. Zo is in het verslagjaar nader onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij ‘hedge’-fondsen. Waar die betrokkenheid op zichzelf bezien nog beperkt is, ziet dnb in dit onderzoek aanleiding om met de pensioenfondsen (maar ook met de verzekeringsmaatschappijen) in nader overleg te treden over de vraag hoe de aan deze involvering verbonden risico’s zo goed mogelijk kunnen worden beheerst. Daarbij zal iets breder worden gekeken dan naar de ‘hedge’-fondsen alleen en meer in het algemeen de aandacht worden gericht op intransparante beleggingen met een hoog risicoprofiel. Het nastreven en handhaven van financiële stabiliteit is uiteraard niet alleen een verantwoordelijkheid van centrale banken, maar ook van overheden en toezichthouders op instellingen en markten. Alle betrokken partijen dienen een constante dialoog met elkaar en de markt te voeren. Dit is inmiddels ook de praktijk geworden voor instellingen als het imf, de bis en de ecb, alsmede voor de meeste centrale banken in de geïndustrialiseerde wereld. Europese economie en integratie In het geschetste, dooreen genomen gunstige mondiale economische klimaat, met – toegegeven – risico’s voor tegenvallers, blijft teleurstellend hoe moeizaam de economie in het eurogebied op gang is gekomen en hoe laag inmiddels het trendmatige groeipotentieel (circa 2%) van deze economie is geworden. Ondanks de blijvend sterke externe vraag, wordt voor de komende kwartalen slechts een licht boven de trend uitkomende groei door de Europese Commissie (ec) voorzien. Bekeken vanuit een lange-termijnperspectief is de lage activiteit, afgemeten aan het aantal gewerkte uren per hoofd van de potentiële beroepsbevolking, de belangrijkste verklaring voor de forse inkomensachterstand op de vs. Niet om direct tot navolging op te roepen, maar wel ter illustratie van de omvang van de kloof tussen vs en Europa het volgende. Verhoging van het aantal gewerkte uren per hoofd van de potentiële beroepsbevolking naar het niveau van de vs zou neerkomen op een vergroting van het arbeidsaanbod met maar liefst 30%. Uitgesmeerd over, zeg, twintig jaar zou de werkgelegenheid jaarlijks met 1,3% moeten toenemen om het extra arbeidsaanbod als gevolg van de verhoging van het aantal gewerkte uren te kunnen opvangen. Dit is natuurlijk niet meer dan een sommetje, maar illustreert wel dat beleidsgeïnduceerde wijzigingen in het samenstel en samenspel van financiële prikkels, instituties en maatschappelijke voorkeuren, gericht op verhoging van deelneming aan het arbeidsproces, tot een belangrijke verhoging van de trendmatige groei zouden kunnen leiden. Pogingen in diverse Europese landen deze wijzigingen tot stand te brengen (onder meer via structurele hervormingen gericht op het beter functioneren van arbeidsen productmarkten, afslanking van collectieve voorzieningen en versobering van pensioenstelsels) stuiten op grote weerstanden, mede als gevolg van de weinig uitbundige economische groei. Het is daarom moeilijk enthousiasme voor Europa te wekken, overigens zonder te willen afdingen op een aantal belangrijke structurele wijzigingen die de afgelopen jaren in Nederland zijn doorgevoerd. Ontwikkelingen die vroeger als kansen werden gezien, worden in het zwakke economische klimaat als bedreigingen ervaren. Een treffend voorbeeld is de afloop van de discussie over de Dienstenrichtlijn. Waar wordt geklaagd over de geringe stijging van de arbeidsproductiviteit in Europa, moet tegelijkertijd worden geconstateerd dat deze met name laag is in de dienstensector en dat daarbij gebrek aan concurrentie een belangrijke rol speelt. Voorts is het enthousiasme over de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten inmiddels danig bekoeld. Erkend zij dat aan deze uitbreiding vele complicaties zijn verbonden en een aantal van deze complicaties had moeten zijn opgelost voordat de uitbreiding plaatsvond. Tegelijkertijd heeft de uitbreiding echter voor een nieuwe dynamiek gezorgd, die onder meer tot uitdrukking komt in sterk toegenomen handels- en investeringsstromen tussen oude en nieuwe lidstaten van de Europese Unie (eu). dnb / Jaarverslag 2005
21
Algemeen overzicht
Twee landen – Frankrijk en Nederland – wezen in het verslagjaar, via referenda, de Europese Grondwet af – een ongelukkige benaming overigens voor een gestroomlijnde – zij het zeer omvangrijke – set van reeds bestaande regels, aangevuld met een aantal verbeteringen in het besluitvormingsproces en in het democratische gehalte van de eu. De stemming ging echter niet zozeer over feiten alswel over gevoelens. Daarmee is niet gezegd dat die gevoelens niet relevant zijn, omdat Europa kennelijk op steeds grotere afstand van de burger is komen te staan. Het Europese project is thans in een herbezinningfase terecht gekomen en de opgaaf voor de beleidsmakers is aan de burger het grote belang van voortzetting van dit project, zonodig op geamendeerde wijze, duidelijk te maken. Daarbij zal opnieuw moeten worden nagedacht over de vraag welke rol de Europese burgers zien weggelegd voor de eu en waar, geografisch en inhoudelijk, de ambities van de gemeenschap moeten eindigen. Duidelijk moge zijn dat de monetaire autoriteiten in Europa belang hebben bij een positieve publieke attitude ten aanzien van het Europese integratieproject. Op monetair terrein is immers de nationale soevereiniteit reeds overgedragen aan een supra-nationale instelling, het escb. Voor een optimale werking van de monetaire unie op lange termijn is een breed draagvlak voor verdergaande Europese integratie van groot belang, waarbij de precieze vormgeving van dat integratieproces van minder betekenis is. Economische en Monetaire Unie (emu) Is er enerzijds stagnatie op eu-terrein, anderzijds is er ook sprake van goed functioneren op bepaalde gebieden en verdere vooruitgang, met name op het gebied van de muntunie. De ecb heeft in de afgelopen jaren bewezen een geloofwaardige en effectieve centrale bank te zijn, die haar mandaat als zeer jonge centrale bank volledig heeft waargemaakt en thans de hoedster is van de tweede valuta in de wereld. Sinds de start in 1999 bestaat in het eurogebied grosso modo prijsstabiliteit voor meer dan 300 miljoen mensen en zijn ook de inflatieverwachtingen stevig verankerd op een niveau dat hiermee in overeenstemming is. Op 1 december 2005 besloot de Raad van Bestuur van de ecb de beleidsrente met 25 basispunten te verhogen, waarna op 16 maart wederom een verhoging met 25 basispunten plaatsvond. Dit geschiedde om de lage inflatieverwachtingen te verankeren, ook voor de periode van herstel van de Europese economie en vond plaats tegen de achtergrond van een lichte overschrijding van de middellange termijndoelstelling voor de inflatie (dicht bij, doch onder 2%). In 2005 bedroeg de prijsstijging immers 2,2%, nadat in de daaraan voorafgaande jaren een percentage van 2,1% werd gerealiseerd. De sterke olieprijsstijgingen waren debet aan de doeloverschrijdingen, maar rechtvaardigen deze niet zonder meer. Tegenover het effect van de olieprijsstijgingen staan immers lagere invoerprijzen uit Aziatische landen, die evenzeer een uitvloeisel van de mondialisering zijn. Eind juni 2004 traden Estland, Litouwen en Slovenië als eersten van de groep van tien nieuwe lidstaten toe tot het European Exchange Rate Mechanism (erm ii). In 2005 hebben nog eens vier lidstaten zich aangesloten bij het erm ii, met uiteraard als doelstelling tot de emu toe te treden zodra zij aan de convergentiecriteria kunnen voldoen. Met betrekking tot de overheidsfinanciën voldoen Estland, Litouwen en Slovenië aan de criteria die in het eu-Verdrag ten aanzien van schuld en tekort zijn gesteld voor toetreding tot de monetaire unie. Hetzelfde geldt voor het rentecriterium. Een probleem ligt echter bij het vereiste ten aanzien van de inflatie. Estland met name is nog te ver verwijderd van het zogeheten Maastricht-criterium. Ook Litouwen en Slovenië voldoen niet respectievelijk moeizaam aan de eis dat de prijsstijging in hun land niet meer dan 1,5 procentpunt boven die van de drie best scorende eu-landen mag liggen. De oorzaken daarvan liggen bij de hoge energieen voedselprijzen en de aanpassingen van de gereguleerde prijzen. Daarnaast 22
dnb / Jaarverslag 2005
Algemeen overzicht
ondervindt de Litouwse inflatie al jaren de druk van een oververhitte economie. Dit jaar nog zal besluitvorming plaatsvinden over de vraag welke van deze landen tot de emu kan toetreden. Bij deze besluitvorming zullen gelijkheid van behandeling en mogelijke precedentwerking ten aanzien van slechter presterende landen zorgvuldig moeten worden meegenomen. Aannemend dat aan de toetredingscriteria zal worden voldaan, moet de aanstaande uitbreiding van het aantal deelnemers aan de monetaire unie als een positieve ontwikkeling worden gezien. Betalingsverkeer Positieve ontwikkelingen wat betreft Europa zijn ook te melden op het gebied van het betalingsverkeer. Een daarvan betreft target2, het hoogwaardige betaalsysteem voor centrale banken en commerciële banken ten behoeve van grote grensoverschrijdende transacties. Eind 2007/begin 2008 worden de in target aan elkaar gekoppelde nationale systemen vervangen door een gezamenlijk betaalsysteem met geharmoniseerde dienstverlening en betere waarborgen voor ‘business continuity’. Dit is een majeure stap voorwaarts en een rechtstreeks uitvloeisel van de creatie van de emu. Een tweede belangrijke ontwikkeling betreft het tot stand brengen van een Single Euro Payments Area (sepa). sepa krijgt helaas op dit moment, Europa-wijd, nog onvoldoende belangstelling en ondersteuning. Waar het in essentie om draait, is dat binnen de monetaire unie alle burgers in staat moeten zijn vanaf één enkele betaalrekening met één enkele set van betaalproducten veilig en efficiënt te betalen. Daarbij wordt geraakt aan de belangen van veel partijen: winkeliers, consumenten, bedrijven, banken, Interpay (dat zich in Nederland bezighoudt met transactieverwerking en clearing) en Currence (in Nederland verantwoordelijk voor het productenbeheer). Aan de ene kant is duidelijk hoe ingewikkeld dit proces is door van land tot land uiteenlopende situaties. Aan de andere kant toont juist deze ingewikkeldheid de noodzaak van doortastend optreden aan. De ec is zich daar ten volle van bewust en zet het proces duidelijk onder druk. Een aantal pan-Europese producten zal uiterlijk op 1 januari 2008 beschikbaar moeten zijn. Nationale betaalproducten zullen daarna geleidelijk worden uitgefaseerd. Om deze situatie te bereiken, zullen overheden een voortrekkersrol moeten spelen en als vroege gebruikers moeten optreden. Een probleem daarbij is dat op korte termijn voor landen als Nederland, met een efficiënte betaalmarkt, de voordelen minder duidelijk zijn, omdat de kwaliteit van de pan-Europese producten bij aanvang mogelijk geringer zal zijn dan die van de huidige Nederlandse producten, zeker in relatie tot de prijs. Enerzijds dient zoveel mogelijk te worden gestreefd naar de hoogst mogelijke kwaliteit van de pan-Europese producten, anderzijds mag niet uit het oog worden verloren hoe groot op termijn de voordelen zijn van een Europese markt voor retail betalingsverkeer. De geschetste ontwikkelingen in het betalingsverkeer zullen niet nalaten het bankenlandschap in Europa te veranderen. Banken kunnen besluiten zich te specialiseren in het betalingsverkeer, maar kunnen ook besluiten dit uit te besteden. Vermoedelijk zal sepa de consolidatie van de bankensector in Europa versnellen. Consolidatie in de financiële sector In het verslagjaar is opnieuw gebleken hoeveel belemmeringen in Europa nog bestaan ter zake van grensoverschrijdende fusies, ook in de financiële sector. Die belemmeringen zijn van velerlei, soms informele, aard en lopen van fiscale en juridische hindernissen tot politieke inmenging en van onvoldoende integratie van markten tot te ruime discretionaire bevoegdheden van toezichthouders. Het zijn deze belemmeringen, die in sommige landen, zoals Nederland, tot een hoge concentratiegraad hebben geleid, omdat voor expansie buiten de eigen landsgrenzen te zeer hindernissen werden opgeworpen. Wat betreft het politieke dnb / Jaarverslag 2005
23
Algemeen overzicht
en toezichthouderfront lijkt er, als uitvloeisel van enkele concrete fusieperikelen in 2005, toch sprake van een doorbraak. Het is moeilijker geworden dan voorheen op niet-rationele gronden grensoverschrijdende fusies tegen te houden, mede ook omdat verwacht mag worden dat de ec deze fusies nauwlettend zal volgen. Tegen de achtergrond van de toenemende concurrentie in de financiële sector, waarbij instellingen voldoende schaalgrootte moeten hebben om de mondiale concurrentie aan te kunnen, ligt een verdere consolidatieslag in Europa in de rede. Dit consolidatieproces zal overigens van land tot land kunnen verschillen en zich ook tot buiten Europa uitstrekken. In een aantal landen zal het zich in eerste instantie op de binnenlandse markt afspelen, omdat daar ruimte en noodzaak voor consolidatie het grootst zijn. Instellingen uit landen waarin de financiële sector reeds zeer geconcentreerd is, zullen meer actief buiten de eigen landsgrenzen kijken. Daarbij blijft overigens gelden dat, zelfs nu mag worden uitgegaan van een veranderde attitude van de autoriteiten, er nog heel veel feitelijke belemmeringen blijven die diezelfde autoriteiten zullen moeten opruimen, als het enigszins kan in hoog tempo. De Nederlandse economie Thans een enkel woord over de Nederlandse economie. Deze heeft zich in 2005 beter ontwikkeld dan aanvankelijk verwacht. Op het moment van de somberste vooruitzichten met betrekking tot het verslagjaar, werd een groei van 0,4% bbp voorzien. Het voorlopige realisatiecijfer bedraagt 1,1%, in belangrijke mate gedragen door de uitvoer (bijna 6% volumegroei). Ook de investeringen droegen in 2005, met een groeivoet van ruim 2%, aan het herstel bij. Daarnaast herstelde zich met name in de tweede helft van het verslagjaar de groei van de particuliere consumptie. In de loop van het jaar trad weliswaar een duidelijke versnelling op, maar vooral door een krimp in het eerste kwartaal kwam de gemiddelde jaargroei van de consumptie uiteindelijk op slechts 0,3% uit. Tot op zekere hoogte voltrekt het conjuncturele herstel zich volgens het traditionele patroon: een aantrekkende uitvoer als gevolg van een versnelling in de groei van de wereldhandel wordt gevolgd door investeringsherstel, toenemende werkgelegenheid en stijgende koopkracht en vervolgens door stijgende consumptie. Enigszins verrassend in dit patroon is – hoe bescheiden ook het jaargroeicijfer moge zijn – toch de groei van de particuliere consumptie. Dit ondanks het feit dat in 2005 het reëel vrij beschikbare inkomen van huishoudens met 2% afnam, na in de periode 2002-2004 reeds met ruim 5% te zijn gedaald. Vermogenseffecten spelen hierbij vermoedelijk een rol, met name via de forse waardestijging van het aandelenbezit, doch dat kan, op basis van de huidige gegevens de consumptiegroei die uiteindelijk plaatsvond niet geheel verklaren. Wat de export betreft, is het betreurenswaardig dat de binnenlands geproduceerde uitvoer substantieel aan marktaandeel heeft verloren, ook nog in 2005. Dit marktaandeel ligt thans ongeveer 25% onder het niveau van tien jaar geleden. Herwinnen van dit verloren marktaandeel via verbetering van de prijsconcurrentiepositie is een zware opgave, omdat ook andere landen een gematigde loonontwikkeling kennen. Desondanks wordt voor 2006 voor het eerst sinds jaren weer enige verbetering van de prijsconcurrentiepositie voorzien. Daar komt bij dat de wederuitvoer uitbundig groeit. Dit is onderdeel van een meer langdurige ontwikkeling, in aanmerking nemend dat het aandeel van de wederuitvoer in de goederenuitvoer de laatste twintig jaar ongeveer verdubbeld is (tot 50%). Weliswaar brengt de wederuitvoer minder toegevoegde waarde met zich mee dan de binnenlands geproduceerde uitvoer, maar daar staat tegenover dat Nederland kennelijk weet te profiteren van de gunstige ontwikkelingen in onder meer Azië en goed invulling kan blijven geven aan haar traditionele rol als distributiecentrum. Illustratief in dit verband is dat in de laatste tien jaar het aandeel van China in de totale invoerwaarde grosso modo is vervijfvoudigd (tot ruim 7,5%). 24
dnb / Jaarverslag 2005
Algemeen overzicht
De huidige vooruitzichten voor 2006 en 2007 zijn, ook in de ramingen van dnb, beter dan in jaren: de groei ligt naar verwachting in die jaren gemiddeld op 2,5 à 3%, het emu-tekort op gemiddeld 0,7% bbp en de werkgelegenheid – met name in de zakelijke dienstverlening en zorg – neemt na jaren weer sterk toe. Dit alles bij een inflatie die ruim onder 2% lijkt te kunnen blijven. De risico’s die aan deze ramingen zijn verbonden, betreffen vooral het internationale klimaat. In het voorgaande is daar reeds aandacht aan besteed. Begrotingsbeleid Opmerkelijk is de ontwikkeling van het begrotingstekort. In 2005 bedroeg het emusaldo -0,3% bbp, terwijl voor 2006 een saldo van -0,9% wordt voorzien. In 2004 bedroeg het tekort nog 1,9%. De uitkomst voor 2005 is beïnvloed door bijzondere, tijdelijke factoren. Maar ook als men hiermee rekening houdt, blijft er nog een groot contrast met de overschrijding van de 3% bbp-grens in 2003. Terugkijkend moet worden geconstateerd dat het begrotingsbeleid in de afgelopen conjunctuurcyclus een pro-cyclisch karakter heeft gehad. In de periode van hoogconjunctuur rond 2000 werden extra impulsen gegeven via de begroting, terwijl tijdens de neergang – met het oog op de 3% bbp-grens van het Pact voor Stabiliteit en Groei (het Pact) – extra tekortbeperkende maatregelen moesten worden genomen. De Nederlandse economie zou een minder volatiel beloop vertonen, indien zou worden gestreefd naar een zodanig structureel overschot op de begroting, dat bij tegenvallende economische groei de automatische stabilisatoren volledig hun functie kunnen vervullen. Daar is te meer reden voor, omdat economische cycli en politieke cycli niet synchroon (hoeven te) lopen. Een kabinet moet binnen zijn regeerperiode orde op zaken stellen en mag er niet op rekenen dat de financiële problemen na zijn regeerperiode automatisch tot een oplossing zullen komen. Het creëren van een overschot op de begroting om pro-cyclisch beleid te voorkomen ten tijde van een conjuncturele neergang, kan tevens een bijdrage leveren aan de oplossing van de vergrijzingsproblematiek. Het Centraal Planbureau (cpb) heeft in een recente studie (Ageing and the Sustainability of Dutch Public Finances) – zij het onder een groot aantal veronderstellingen – duidelijk gemaakt dat in de context van ontgroening, vergrijzing en het opraken van aardgas, ongewijzigd beleid geen optie is. Vervolgens wordt een scala van oplossingsrichtingen geanalyseerd. Een extreme aanpak zou zijn de langetermijnproblematiek geheel op te lossen via het tot stand brengen van een substantieel positief emu-saldo (van circa 3% bbp) binnen de komende kabinetsperiode. De vraag is echter hoe realistisch het is zo’n overschot meer dan een generatie vast te houden. Naarmate andere oplossingen worden gevonden om de gesignaleerde problematiek te adresseren, kan het benodigde structurele positieve emu-saldo pro tanto lager uitvallen. Zo zou al een halvering optreden van het noodzakelijke overschot bij een verhoging van de aow-leeftijd met twee jaar (in twee stappen, in 2015 en 2025) en fiscalisering van de aow (op korte termijn). Stappen ter verhoging van de aowleeftijd verdienen serieuze overweging en bergen een grote logica in zich, gezien enerzijds de verdere stijging van de levensverwachting en anderzijds de toeneming van de individuele welvaart. Daarbij zou wat betreft de verhoging van de aow-leeftijd ook aan enigerlei vorm van koppeling aan de levensverwachting kunnen worden gedacht, als alternatief voor de veronderstelde trapsgewijze verhoging. Fiscalisering van de aow zou uiteraard geleidelijk moeten gebeuren. Voorzover beide maatregelen nog te weinig soelaas bieden, zouden nut en noodzaak van andere collectieve arrangementen in een vergrijzende samenleving verder tegen het licht moeten worden gehouden. Bij dit alles zou wat betreft het emu-saldo de ondergrens moeten zijn een zodanig structureel saldo, dat ook bij grote en langdurige conjuncturele uitslagen nog steeds aan de vereisten van het Pact kan worden voldaan. dnb / Jaarverslag 2005
25
Algemeen overzicht
Enkele toezichtontwikkelingen in Nederland dnb is sinds de fusie met de Pensioen- en Verzekeringskamer ook verantwoordelijk voor het prudentiële toezicht op pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen, waaronder sinds 1 januari 2006 ook alle ziektekostenverzekeraars. Hier slechts enkele opmerkingen over dit toezicht. In de eerste jaren van dit millennium hebben zich diep ingrijpende ontwikkelingen voltrokken in de pensioensector, gevolg van de halvering van de kapitaalmarktrente ten opzichte van het begin van de jaren negentig, de wereldwijde val in de beurskoersen en geruime tijd beneden de kostprijs gestelde premies. Inmiddels ziet de situatie er – ondanks de nog steeds lage rente – aanzienlijk rooskleuriger uit, door een samenstel van forse maatregelen (waarover in hoofdstuk 4 wordt bericht) en gunstige ontwikkelingen op de beurs. Als er één les getrokken kan worden uit het recente verleden, is dat een herhaling koste wat kost moet worden voorkomen. De prijs die moest worden betaald, is immers hoog geweest, niet alleen in de vorm van onzekerheid over de duurzaamheid van het stelsel en in de vorm van aanpassingen in dit stelsel, maar ook in termen van economische volatiliteit. Op een moment dat het macro-economisch in het geheel niet uitkwam, moesten premies fors worden verhoogd en werd koopkracht afgeroomd waardoor de consumptie verder onder druk kwam te staan. Toch is het goed dat door deze zure appel is heen gebeten. Vanaf een afstand kijkend naar de interactie tussen de ontwikkelingen op pensioengebied en de macro-economie kan niet anders worden geconcludeerd dan dat een sterk procyclisch beleid is gevoerd, met te lage premies gedurende sterke economische jaren en forse premieverhogingen toen de conjunctuur tegen zat. Het nieuwe toetsingskader, dat past bij moderne inzichten op het gebied van risicobeheer en verslaglegging, heeft een cruciale bijdrage geleverd aan het herstel van de duurzaamheid van het pensioenstelsel. Vaak wordt gesteld dat de overstap naar waardering op marktwaarde, verbonden aan dit nieuwe toetsingskader, pensioenfondsen zeer kwetsbaar maakt voor rentedalingen vanwege het mismatch risico. Tegelijkertijd is daarmee echter ook gezegd dat, nu een groot deel van de problematiek van de pensioenfondsen is aangepakt, het huidige lage renteniveau eigenlijk een goed moment biedt om over te stappen, omdat bij de bestaande vooruitzichten de kansen op een rentestijging groter zijn dan die op een daling. Pensioenfondsen zullen hun indexatie-ambitie helder moeten formuleren en communiceren naar de deelnemers en daar dan ook tijdig naar moeten handelen. Gemiddeld genomen, zijn de middelen van de pensioenfondsen op dit moment voldoende voor dekking van de nominale aanspraken. Wel moet worden geconstateerd dat, anders dan in de jaren negentig, de financiële ruimte bij de pensioenfondsen nog niet zodanig is, dat de pensioenen welvaartsvast kunnen worden gehouden. Eind 2005 resteerde nog een tekort in de orde van grootte van eur 125 miljard. Nieuw is voor dnb het prudentiële toezicht op de gehele zorgverzekeringssector. Met de invoering van de Zorgverzekeringwet op 1 januari 2006 is een historische stelselwijziging tot stand gebracht, gericht op meer keuzevrijheid voor consumenten en een grotere efficiency van de sector. De nieuwe situatie is nog niet geheel uitgekristalliseerd, maar vanuit de toezichtrol van dnb is bijzondere aandacht geboden voor de zeer scherpe premiestelling. Deze zal vermoedelijk bij een aantal instellingen op termijn niet houdbaar blijken. Het gevolg zal kunnen zijn meer consolidatie in de sector teneinde de vanuit kostenoogpunt benodigde schaalgrootte te verkrijgen. dnb heeft ziektekostenverzekeraars verzocht een premietekortvoorziening aan te houden ter grootte van de geschatte mate waarin de premie onder kostendekkend niveau ligt. Deze toezichthouderbenadering, die vanuit prudentieel oogpunt geboden is, verhindert niet dat de dialoog met verzekeraars mede gericht moet zijn op het waarmaken van de lage premies en moet resulteren in een druk op zorgaanbieders. Dat daarbij de kwaliteit van de zorg niet wordt aangetast, is in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de Nederlandse zorgautoriteit. 26
dnb / Jaarverslag 2005
Algemeen overzicht
Voor de bancaire toezichthouder was 2005 een bewogen jaar. Voor het eerst sinds 1982 ging in Nederland een bank failliet. Dat werd als een schok ervaren. Toch zijn, internationaal, grote bancaire problemen een veel wijder verspreid fenomeen dan vaak wordt gedacht. Zo blijkt uit een inventarisatie van de Wereldbank in 2003, dat vanaf eind 1970 in 93 landen 117 systeemcrises zijn opgetreden en in 45 landen 51 kleine bankencrises. Nu gaat het bij bovenstaande cijfers in belangrijke mate om ‘ver-weg’-landen en ontbreken individuele kleine of niet-systeem relevante banken. Inzichtelijker bevindingen komen uit een verzoek van de Wereldbank in 2003 aan toezichthouders in 150 landen het totale aantal faillissementen in de voorafgaande vijf jaren op te geven. Daaruit kwamen voor Europa onder meer de volgende cijfers naar voren: Spanje 20 faillissementen, Italië 14, Duitsland 4, Zwitserland 4, Oostenrijk 2, België 2 en Zweden 2. Ook dichter bij huis blijken bankfaillissementen dus voor te komen en geldt de regel dat in een markteconomie toezicht geen garantie oplevert dat een bank niet failliet kan gaan. dnb heeft jegens de Minister van Financiën uitvoerig verantwoording afgelegd over het gevoerde toezichtbeleid met betrekking tot Van der Hoop bankiers nv (Van der Hoop). Deze heeft vervolgens de Tweede Kamer geïnformeerd. Ook in het toezichthoofdstuk van dit jaarverslag wordt op het faillissement van Van der Hoop ingegaan. In aanvulling hierop nog het volgende. Van verschillende kanten is de vraag gesteld waarom dnb, toen het fout dreigde te gaan met Van der Hoop, geen reddingsactie heeft ondernomen, zoals vroeger wel geschiedde. Geslaagde voorbeelden van het onderbrengen van in problemen verkerende financiële instellingen betreffen de Westland/Utrecht Hypotheekbank nv (wuh) en de Friesch-Groningsche Hypotheekbank nv (fgh), twee in problemen gekomen hypotheekbanken. Bij de Tilburgse Hypotheekbank echter mislukte de reddingspoging. De belangrijkste reden voor de opstelling van dnb ligt in de gewijzigde markt- en wetgevingsomstandigheden. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was de Nederlandse markt nog vrij gesloten, met informele vaak niet markt-conforme arrangementen. Thans is in hoge mate sprake van open markten en een economische orde waarin aan zuivere concurrentieverhoudingen grote waarde wordt toegekend. De mogelijkheden tot overneming van Van der Hoop door geïnteresseerde marktpartijen waren langdurig en uitgebreid onderzocht, met als uitkomst dat overneming op marktcondities niet mogelijk bleek te zijn. Het is dan strijdig met de uitgangspunten van de huidige economische orde wanneer op enigerlei wijze overneming tegen andere dan marktcondities wordt geforceerd. Bedacht moet daarbij worden dat heden ten dage Europese wetgeving verbiedt dat zo’n overneming tegen andere dan marktcondities met publiek geld wordt gefaciliteerd. Bij vroegere reddingsoperaties moesten de centrale banken, hier en elders, wel eens met gunstige leningfaciliteiten bijspringen om de particuliere banken tot medewerking te verleiden. Zoals gezegd, dit kan thans niet meer. Voor depositohouders is het failliet gaan van een bank een traumatisch gebeuren en een zeer hard gelag. Uitsluiting van de mogelijkheid tot faillissement zou echter een ernstige problematiek van ‘moral hazard’ met zich meebrengen, door het wegnemen van de rem op onverantwoord gedrag en een zorgvuldige afweging van risico’s door de bank. Dit betreft vooral de besluitvorming van het management, die ten koste kan gaan van de belangen van andere betrokkenen. Voor depositohouders kan helaas slechts een beperkte zekerheid worden geboden. Nuanceringen daargelaten komt deze, op basis van Europese regelgeving, neer op een minimaal garantiebedrag van eur 20.000. De lidstaten van de eu kunnen hier opwaarts van afwijken, hetgeen in een aantal landen ook geschiedt. Voor de Nederlandse Collectieve Garantieregeling (cgr) gold het Europese minimum. In aanmerking nemend het voornemen van de Minister van Financiën om per 1 januari 2007 tot een nieuwe wettelijke regeling van de cgr te komen en in de context daarvan onder meer het minimum bedrag te verdubbelen, heeft het bankwezen, dat gezamenlijk de garantieregeling bekostigt, besloten deze verdubbeling (die de groei van de op deposito gezette bedragen dnb / Jaarverslag 2005
27
Algemeen overzicht
weerspiegelt) met terugwerkende kracht op Van der Hoop’s depositohouders toe te passen. Afrondend Afrondend kan worden geconstateerd dat na de hapering in het economische herstel eind 2004/begin 2005 de groeiversnelling in Europa lijkt door te zetten, waarbij Nederland na jaren van ondermaatse prestaties in 2006 bovengemiddeld lijkt te gaan presteren. Bij de kwalificatie ondermaats moet worden aangetekend dat deze slechts op de economische groei betrekking heeft. In andere, op termijn belangrijker opzichten heeft Nederland het juist beter gedaan dan vele van de omringende landen. Er is een scala aan structurele maatregelen getroffen, die op termijn de participatiegraad zullen verhogen, in de zorgsector is een doorbraak bereikt met de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet, in de pensioensector is de financiële positie aanzienlijk versterkt, en de situatie rond het emu-saldo is aanmerkelijk gunstiger geworden dan zich tot voor kort nog liet aanzien. Nieuwe uitdagingen dienen zich echter inmiddels weer aan, in belangrijke mate gerelateerd aan demografische ontwikkelingen. Indien tijdig en evenwichtig wordt gereageerd kunnen deze uitdagingen goed worden gepareerd. Bij alle positieve vooruitzichten mag intussen niet worden vergeten dat er aanzienlijke risico’s bestaan die het beeld drastisch en snel kunnen doen omslaan. Daarom is een beleid geboden waarin buffers worden opgebouwd en hard wordt gewerkt aan de vermindering van de gesignaleerde risico’s, waarbij voor de monetaire autoriteiten wereldwijd de eerste opgave is het laag houden van de inflatie ook onder uitbundigere economische omstandigheden. Centrale banken en toezichthouders worden daarnaast voor nieuwe uitdagingen en dilemma’s gesteld door de fundamentele veranderingen die zich thans in het financiële stelsel voltrekken, voor een groot deel uitgelokt door de sterk toegenomen concurrentie in een lage rente- en inflatie-omgeving. Deze veranderingen komen tot uitdrukking in zeer complexe, nieuwe financiële instrumenten en in de opkomst van nieuwe marktpartijen waarop minder zicht en grip bestaat dan op de traditionele financiële instellingen. De toenemende complexiteit van de financiële wereld onderstreept nog eens het belang van risicogeoriënteerd toezicht en intensieve grensoverschrijdende samenwerking tussen toezichthouders.
28
dnb / Jaarverslag 2005
1 Mondiale economische ontwikkelingen
1.1 Robuuste mondiale groei ondanks onevenwichtigheden De mondiale conjunctuur leverde in 2005 een gunstig beeld op. De groei van het bruto binnenlands product (bbp) in de Verenigde Staten (vs) was met 3,5% robuust (zie tabel 1.1). Weliswaar viel de economische groei in de Europese Unie terug tot 1,6%, maar in Japan zette het conjuncturele herstel door. China is weer een stuk opgeschoten op de lange mars naar welvaart, met een reële groei van 10%. In termen van het bruto binnenlands product is China inmiddels het Verenigd Koninkrijk (vk) voorbij gestreefd als vierde economie van de wereld. In het kielzog van China groeide ook India met een uitbundige 8%. Rusland en de olieproducerende landen in het Midden-Oosten profiteerden van de hoge prijs voor hun bodemschatten en noteerden een gemiddelde groei van ongeveer 6%. De sterke olieprijsstijging is vooralsnog niet gepaard gegaan met een terugval van de mondiale groei. Een belangrijke
Ondanks hoge olieprijs …
Tabel 1.1 Economische kerngegevens Volume bruto binnenlands product 2003
2004
2005
Procentuele mutaties
Lopende rekening 2
Consumenten prijzen 1 2003
2004
2005
2003
Procentuele mutaties
2004
2005
Procenten bbp
Wereld
4,1
5,3
4,8
3,6
3,7
3,8
-0,2
-0,2
-0,2
Industriële landen
2,0
3,2
2,7
1,8
2,1
2,4
-1,1
-1,3
-1,9
Verenigde Staten Japan Europese Unie Eurogebied Nieuwe lidstaten Verenigd Koninkrijk
2,7
4,2
3,5
2,3
2,7
3,4
-4,7
-5,7
-6,4
1,8
2,3
2,7
-0,3
0,0
-0,3
3,2
3,8
3,6
1,3
2,4
1,6
2,0
2,2
2,2
0,1
0,2
-0,4
0,7
2,1
1,3
2,1
2,1
2,2
0,4
0,8
0,0
3,8
5,0
4,4
2,1
4,1
2,5
-4,3
-5,7
-3,8
2,5
3,1
1,8
1,4
1,3
2,1
-1,4
-2,0
-2,6
Opkomende economieën
6,4
7,4
7,2
5,7
5,6
5,3
3,1
3,6
4,8
Midden- en Zuid-Amerika Azië Zuidoost-Azië 3 China India Afrika 4 Midden-Oosten 4 Midden-Europa en gos-landen5 Rusland
2,2
5,6
4,3
10,5
6,5
6,3
0,4
0,9
1,2
7,8
8,5
8,2
2,4
4,0
3,5
4,0
3,9
4,5
4,3
5,8
4,9
2,9
3,6
5,0
6,4
6,1
5,1
10,0
10,1
9,9
1,2
3,9
1,8
2,8
3,6
7,1
7,2
8,1
8,3
3,8
3,8
4,2
1,5
0,2
-2,5
4,6
5,5
5,2
10,8
8,1
8,5
-0,4
0,1
1,9
6,6
5,4
5,9
7,1
8,4
8,4
8,1
12,4
19,1
5,2
6,6
7,4
13,7
9,8
10,9
2,2
3,0
3,4
7,3
7,2
6,4
13,7
10,9
12,6
8,2
9,9
11,3
1 Europese Unie: Geharmoniseerde definitie (hicp). 2 Regio’s en landengroepen: geaggregeerde saldi. 3 Filippijnen, Indonesië, Hongkong, Maleisië, Taiwan, Singapore, Thailand en Zuid-Korea.
dnb / Jaarverslag 2005
4 Egypte en Libië zijn begrepen onder Midden-Oosten. 5 Gemenebest van Onafhankelijke Staten. Bron: imf en Eurostat.
29
Mondiale economische ontwikkelingen
Grafiek 1.1 Olievraag naar regio 1.000 vaten
30
90
25
80
20
70
Noord-Amerika West-Europa Azië 15
60
10
50
5
40
Wereldvraag, schaal rechts
70 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 Bron: bp en eia.
… robuuste groei wereldeconomie
verklaring hiervoor is dat de olieprijsstijging tot dusver meer wordt veroorzaakt door de sterk gestegen vraag naar olie (zie grafiek 1.1) dan door negatieve aanbodschokken. Van de uitbundige economische groei in grote delen van Azië ging een dusdanig grote mondiale impuls uit, dat de wereldeconomie de olieprijsstijging kon doorstaan. De toename van de wereldhandel in 2005 met 7,4% is in dit verband illustratief.
… en stabiel inflatieklimaat
Evenals in de laatste jaren bleef in 2005 de inflatie in de industriële landen gematigd en stabiel (2,4% tegen 2,1% in 2004). Dit stemt tot tevredenheid, zeker tegen de achtergrond van de hoge olieprijs. Sinds 1990 heeft de invloed van de olieprijs op de voor energie geschoonde inflatiecijfers in de vs en Europa aan belang ingeboet. Deze structurele verandering hangt samen met het afgenomen aandeel van olie in de productie, maar ook met de prijsdrukkende invloed van internationale concurrentie uit lagelonenlanden. De monetaire autoriteiten van de vs en het eurogebied hebben aangegeven waakzaam te blijven, aangezien persistente olieprijsstijgingen producenten nog steeds kunnen aanzetten tot doorberekening van kostenstijgingen in afzetprijzen en werknemers kunnen verleiden tot hogere looneisen. Rekening houdend met het olieprijsbeeld en met de robuuste binnenlandse conjunctuur, heeft het Amerikaanse stelsel van centrale banken de beleidsrente sinds medio 2004 stapsgewijs verhoogd van 1% tot 4,75% in maart 2006. De Europese Centrale Bank (ecb) verhoogde haar beleidsrente in december 2005 tot 2,25%, de eerste rentestap in meer dan twee jaar. In maart 2006 volgde een tweede rentestap met 25 basispunten naar 2,5%.
In omgeving met toenemende mondiale onevenwichtigheden …
De stabiliteit van de internationale economische verhoudingen verhult onderliggende onevenwichtigheden. In 2005 is het Amerikaanse tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans verder opgelopen tot boven 6% van het bruto binnenlands product. De vs kunnen hun tekort financieren dankzij de overschotten op de lopende rekeningen van Japan, China, en in toenemende mate de olieproducerende landen (zie tabel 1.1). Deze gang van zaken vindt haar weerslag in een stroom waardepapier van de vs naar de genoemde landen. Overheden die een stijging van hun wisselkoers ten opzichte van de Amerikaanse dollar tegengaan en zodoende aanpassingsmechanismen bemoeilijken, domineren aan de vraagzijde. De overheden van de olielanden oefenen de vraag naar Amerikaanse waardepapieren in belangrijke mate uit via particuliere beleggingsfondsen, waardoor hun precieze aandeel in deze vraag niet bekend is.
… bleef de kapitaalmarktrente zeer laag
De geschetste ontwikkelingen vormen de achtergrond voor het recente beloop van de kapitaalmarktrente (zie grafiek 1.2). Het uitzonderlijk lage niveau van de kapitaalmarktrente valt voor een deel terug te voeren op het stabiele inflatieklimaat, 30
dnb / Jaarverslag 2005
Mondiale economische ontwikkelingen
Grafiek 1.2 Nominale en reële kapitaalmarktrente Procenten; kwartaalgemiddelden Eurogebied
Verenigde Staten
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
Nominaal Reëel
70
75
80
85
90
95
00
05
70
Toelichting: Reële kapitaalmarktrente is het rendement op overheidsobligaties met een resterende looptijd van 10 jaar gedefleerd met cpi/hicp-inflatie.
75
80
85
90
95
00
05
Bron: Thomson Financials en ecb.
waardoor de inflatieverwachtingen op een lager niveau verankerd zijn dan in de afgelopen decennia. Dit klimaat draagt ook bij aan lage risicopremies, die verder gedrukt worden door de zoektocht van beleggers naar hogere rendementen (‘search for yield’). Daarnaast is de reële rente laag. Hierbij speelt de hoge spaargeneigdheid in de meeste landen die hun valutakoers stabiliseren ten opzichte van de dollar een belangrijke rol. Zo bedragen de besparingen in China meer dan 40% van het bruto binnenlands product en worden ze niet volledig geabsorbeerd door de eveneens hoge binnenlandse investeringen. In het verlengde hiervan drukt de grote vraag naar Amerikaanse obligaties van landen met een dollarkoppeling de kapitaalmarktrente in de vs. Schattingen van de neerwaartse invloed lopen uiteen van verwaarloosbaar tot 1,5 procentpunt. Ten slotte gaat van de ontwikkeling in pensioenvermogens een neerwaartse invloed uit op de kapitaalmarktrente. Dit is niet alleen het geval omdat meer gespaard wordt voor de oude dag, maar ook omdat pensioenfondsen het risicoprofiel van hun activa beter laten aansluiten bij hun langlopende verplichtingen door geleidelijk het aandeel van obligaties met een lange looptijd in hun beleggingsportefeuille te verhogen. 1.2 Verenigde Staten behoudt krachtige groei Na de uitbundige economische groei in 2004, liep het groeitempo van de Amerikaanse economie in 2005 iets terug. Dit was echter voornamelijk een tijdelijke dip vanwege het heftige orkaanseizoen. Het onderliggende groeitempo bleef robuust. De groei van de Amerikaanse economie kwam in 2005 uit op 3,5% op jaarbasis, tegen 4,2% in 2004. De binnenlandse bestedingen waren opnieuw de belangrijkste aanjager van de groei. De importen liepen hierdoor verder op en ondanks een sterke stijging van de wereldhandel, die de Amerikaanse exportgroei ondersteunde, verslechterde het handelstekort naar een recordbedrag van usd 720 miljard. Het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans liep hierdoor op naar 6,4% van het bruto binnenlands product. Dit was het dertiende jaar op rij dat het tekort op de lopende rekening opliep. De koers van de dollar had daar echter geen last van. In 2005 apprecieerde de dollar in effectieve termen met circa 4%. Mogelijke verklaringen hiervoor waren de repatriëring van buitenlandse winsten van Amerikaanse bedrijven, waarvoor in het fiscale jaar 2005 tijdelijk een gunstiger belastingregime gold en dollaraankopen vanuit landen in Azië en het Midden-Oosten. De binnenlandse consumptie kreeg gedurende het verslagjaar steun van een aantrekkende arbeidsmarkt. De banengroei bedroeg circa 1,5% op jaarbasis en de werkloosheid daalde tot onder de 5%. De toegenomen krapte op de arbeidsmarkt dnb / Jaarverslag 2005
31
Krachtige groei ondanks orkanen
Herstel op de arbeidsmarkt …
Mondiale economische ontwikkelingen
… maar een afkoeling van de huizenmarkt
Geleidelijke renteverhogingen in 2005 …
leidde tot een iets hogere loongroei in vergelijking met 2004. Tegelijkertijd liep de groei van de arbeidsproductiviteit wat terug, zodat per saldo de arbeidskosten per eenheid product toenamen. Deze stijging leidde echter niet tot een hogere inflatie – de inflatie uitgezonderd energie en voedingsmiddelen bleef stabiel op circa 2,0% – maar werd geabsorbeerd door een wat gematigder groei van de bedrijfswinsten. In de tweede helft van 2005 kwam de Amerikaanse economie letterlijk in zwaar weer terecht. De orkanen Katrina en Rita trokken in augustus en september een spoor van vernieling langs de zuidkust van de vs, waarbij met name de stad New Orleans en het omringende gebied, waar een belangrijk deel van de Amerikaanse olie-industrie is gevestigd, zwaar werden getroffen. De directe economische schade die de orkanen aanrichtten bedroeg naar schatting ruim usd 120 miljard. De indirecte economische schade was echter nog vele malen groter. Ten eerste brachten de orkanen een gevoelige klap toe aan de Amerikaanse raffinagecapaciteit, wat een additioneel opwaarts effect had op de energieprijzen bovenop het effect van de sterk gestegen wereldwijde vraag naar olie (zie paragraaf 1.1). Daarnaast daalde het Amerikaanse producentenvertrouwen naar het laagste niveau in twee jaar, wat zijn weerslag had op de industriële productie. Aan het einde van het vierde kwartaal van 2005 had het vertrouwen zich weer hersteld tot het niveau van voor de orkanen. In de tweede helft van het verslagjaar kwamen de eerste tekenen van een afkoeling van de Amerikaanse huizenmarkt (zie grafiek 1.3). In het afgelopen decennium verdubbelde de prijs van een gemiddelde koopwoning en met name in de afgelopen jaren waren de stijgingspercentages fors met ruim 10% per jaar. Hierdoor is onrust ontstaan over een mogelijke zeepbel op de Amerikaanse woningmarkt. Van belang is echter om onderscheid te maken naar regio’s. Zo bereikten de huizenprijsstijgingen in de oostelijke en westelijke kuststrook soms stijgingen van ruim 25% per jaar, terwijl de prijsstijgingen in het binnenland veel gematigder waren. Dit kan worden verklaard door verschillen in bevolkingsdruk en in de mate van huizenmarktregulering. In de oostelijke en westelijke staten is de regulering veel strikter dan in het binnenland, waardoor het aanbod van woningen minder snel kan reageren op veranderingen in de vraag. Krapte op de huizenmarkt in combinatie met een lage rente en optimistische verwachtingen leidde tot oplopende huizenprijzen. In de tweede helft van 2005 vlakte de landelijke huizenprijsstijging wat af. Tegelijkertijd liep het aantal huizenverkopen terug, daalde de hypotheekgroei en nam het aantal in aanbouw zijnde woningen af ten opzichte van een jaar geleden. Het monetaire beleid stond in 2005 opnieuw in het teken van de geleidelijke renteverhogingen (zie grafiek 1.4). In het laatste jaar dat Alan Greenspan aan het Grafiek 1.3 Amerikaanse huizenprijzen Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal 20
Kustgebieden 15
Binnenland 10
Totaal 5 0 -5 95
96
97
98
99
00
01
02
Toelichting: Kustgebieden zijn de westkust, oostkust en de zuid-oostkust, tezamen circa 60% van het totale bbp.
32
03
04
05
Bron: Office of Federal Housing Enterprise Oversight (ofheo).
dnb / Jaarverslag 2005
Mondiale economische ontwikkelingen
Grafiek 1.4 Beleidsrente en kapitaalmarktrente Verenigde Staten Procenten
8
Kapitaalmarktrente (10-jaars overheidsobligaties)
6
Beleidsrente
4
2
0 95
97
99
01
03
05
Bron: Thomson Financials.
roer stond van het Amerikaanse stelsel van centrale banken, werd de beleidsrente in negen stappen verhoogd tot 4,75% in maart 2006. Opmerkelijk is dat de kapitaalmarktrente nauwelijks reageerde op de monetaire verkrappingscyclus. Hierdoor is de rentetermijnstructuur geheel vlak geworden. De lage kapitaalmarktrente heeft diverse oorzaken (zie paragraaf 1.1). Het budgettaire beeld van de vs liet in 2005 een voorzichtige verbetering zien ten opzichte van 2004 (zie grafiek 1.5). Het tekort daalde naar ongeveer 4% van het bruto binnenlands product, hoofdzakelijk door een toename van belastinginkomsten. De uitgaven stonden onder druk door de militaire operaties in Irak en Afghanistan en de hulpverlening in de door orkanen getroffen gebieden. Het overheidstekort verhoogt de zorgen omtrent de toekomstige financiering van de Amerikaanse overheidsschuld, inmiddels opgelopen tot ruim 64% van het bbp, terwijl het daarnaast bij blijft dragen aan de mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden (zie paragraaf 1.1).
… en een voorzichtige budgettaire verbetering
1.3 Japan houdt het hersteltempo vast Het economische herstel in Japan lijkt door te zetten. De bbp-groei kwam in 2005 uit op 2,7%, tegen 2,3% in 2004 (zie grafiek 1.6). Een belangrijke bijdrage kwam van de binnenlandse bestedingen, met name van de particuliere consumptie en de Grafiek 1.5 Overheidsfinanciën Verenigde Staten Procenten bbp; 4-kwartaal voortschrijdende geannualiseerde cijfers 36,0
3,0
34,5
1,5
33,0
0,0
31,5
-1,5
30,0
-3,0
28,5
-4,5
27,0
-6,0
Inkomsten
90
92
94
96
98
00
02
Uitgaven Overheidssaldo, schaal rechts
04
Bron: Bureau of Economic Analysis en oeso.
dnb / Jaarverslag 2005
33
Herstel zet door …
Mondiale economische ontwikkelingen
Grafiek 1.6 Kernindicatoren Japan Kwartaalcijfers; procentuele jaarmutaties Bbp en industriële productie
Inflatie
10
4,5
5
3,0
0
1,5
-5
0,0
1,0 0,5 0,0 -0,5
-1,5
-10
-3,0
-15 99
00
Productie
01
02
03
04
05
Bbp, schaal rechts
-1,0 -1,5 -2,0 99
Totaal
00
01
02
03
04
05
Kerninflatie
Bron: Thomson Financial.
… en stuwt de inflatie opwaarts
Japan Post zal worden geprivatiseerd
bedrijfsinvesteringen. De consumptie kreeg steun van een verder aantrekkende arbeidsmarkt en een gunstige loonontwikkeling. Het Japanse bedrijfsleven profiteerde van de voordelige financieringscondities en hogere bedrijfswinsten, die mede het resultaat waren van de jarenlange balansherstructureringen. Dat het bedrijfsleven er florissanter bij staat dan een aantal jaren geleden werd onderstreept door de forse stijging van de Nikkei-index met ongeveer 40% in 2005. Ook de exportgroei liep gedurende het verslagjaar op, met name door een toename van de uitvoer naar China en de vs. De handel tussen Japan en de Europese Unie (eu) nam vrijwel niet toe. Gesteund door de aantrekkende economische groei, werd het verslagjaar op de valreep afgesloten met een positieve inflatie. De jarenlange prijsdalingen in combinatie met een gematigde depreciatie van de Japanse yen in 2005 verloste de hoofdstad Tokio eindelijk van de dubieuze titel ‘duurste stad van de wereld’ die het veertien jaar lang mocht dragen. De Japanse centrale bank hield in 2005 vast aan de kwantitatieve verruimingsdoelstelling. Dit beleid werd in 2001 ingezet om een stimulans te geven aan de binnenlandse bestedingen. De extra liquiditeiten vertaalden zich echter niet in een toename van de kredietverlening. In 2005 nam de uitstaande bancaire kredietverlening voor het zevende jaar op rij af, zij het in een wat lager tempo dan in voorgaande jaren. Tegelijkertijd gingen banken door met het opschonen van hun balansen, waardoor het percentage oninbare leningen afnam tot circa 3,7% van het totaal aan uitstaande leningen. De centrale bank van Japan heeft begin maart 2006 aangekondigd het kwantitatieve verruimingsbeleid geleidelijk te beëindigen en terug te keren naar een conventioneel rentebeleid. Het budgettaire beleid stond in 2005 in het teken van voorzichtige consolidatie. Het begrotingstekort kwam uit op 6,5% van het bruto binnenlands product. Japan heeft een forse bruto staatsschuld als gevolg van jarenlange begrotingstekorten. Inmiddels is de regering begonnen aan een ambitieus hervormingsprogramma waarbij verschillende staatsbedrijven zullen worden geprivatiseerd. Zo werd in 2005 besloten het Japanse postbedrijf te privatiseren. Dit is van aanzienlijke betekenis. Het nationale postbedrijf is een van de grootste financiële instellingen van de wereld en beheert circa 25% van het financiële vermogen van de Japanse huishoudens.
34
dnb / Jaarverslag 2005
Mondiale economische ontwikkelingen
Grafiek 1.7 Economische groei en werkloosheid Procentuele mutaties respectievelijk procenten beroepsbevolking Bbp-groei
Werkloosheid
5
10
16
8
14
6
12
4 3 2 1
4 00
01
eu-25
02
Verenigd Koninkrijk
03
04
Nieuwe eu-lidstaten
05
10 00
eu-25
01
02
Verenigd Koninkrijk
03
04
05
Nieuwe eu-lidstaten, schaal rechts
Bron: Eurostat.
1.4 Europese Unie: nieuwe lidstaten blijven sterk presteren In 2005 vertraagde de bbp-groei van de Europese Unie tot 1,6% (2004: 2,4%, zie grafiek 1.7). Deze vertraging deed zich zowel binnen het eurogebied (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.1) als daarbuiten voor, maar was het meest uitgesproken in het Verenigd Koninkrijk. Voornamelijk gedreven door een afname van de groei van de binnenlandse vraag, zwakte de economische groei in het vk af van 3,1% in 2004 tot 1,8% in 2005. Hierbij speelde de aanzienlijke daling van de huizenprijsinflatie een belangrijke rol. De huizenprijzen stegen in 2005 met ongeveer 5% tegen ongeveer 20% per jaar in de drie voorgaande jaren. Ondanks de groeivertraging steeg de Britse inflatie (hicp) in 2005 naar 2,1% (2004: 1,3%), onder andere door de sterke stijging van energieprijzen.
Groei in de Unie vertraagt …
De economische groei in de nieuwe lidstaten van de Unie bleef in 2005 sterk (4,4%), na een buitengewoon sterk 2004 (5,0%). De nieuwe lidstaten groeien hiermee harder dan de rest van de eu en convergeren langzaam maar gestaag naar het gemiddelde Europese bbp-niveau. Mede door de aanzienlijke productiviteitsstijgingen resulteerde de sterke economische groei in de nieuwe lidstaten tot voor kort niet in een stijging van de werkgelegenheid. Aan deze ‘baanloze groei’ lijkt een einde te zijn gekomen. De werkloosheid in de nieuwe lidstaten is geleidelijk gedaald van bijna 15% in 2002 naar 13,4% in 2005. Mede door het ruime arbeidsaanbod bleef de inflatie in de nieuwe lidstaten beperkt tot gemiddeld 2,5% in 2005. Letland, Cyprus, Malta en Slowakije traden in 2005 toe tot erm-ii en zetten daarmee een nieuwe stap in de richting van euro-introductie. Daarnaast opende de eu toetredingsonderhandelingen met twee potentiële lidstaten, Kroatië en Turkije.
… maar groei in nieuwe lidstaten blijft sterk
Relatief sterke vertraging in het VK …
1.5 Opkomende economieën: sterke groei in China en India De opkomende economieën profiteerden in 2005 van de voortgaande groei van de wereldeconomie, waarbij landen die olie en grondstoffen exporteerden voordeel hadden van de gestegen prijzen van deze producten, onder meer tot uiting komend in een verbeterde betalingsbalanspositie (zie tabel 1.1). Met een bbp-groei van 10% in 2005 zette de sterke expansie in China zich voort, steunend op een aanhoudend hoge groei van de investeringen en de export. China neemt met een aandeel in de wereldexport van 7,3% in 2005 en inkomende buidnb / Jaarverslag 2005
35
Expansie China zet zich voort …
Mondiale economische ontwikkelingen
Tabel 1.2 Aandelen van China en India in de wereldhandel 2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bedragen in miljarden us-dollars
Uitvoer wereld Invoer wereld
6.449
6.183
6.482
7.551
9.153
10.393
6.715
6.474
6.724
7.832
9.495
10.753
Aandelen in procenten
Uitvoer China Invoer China
3,9
4,3
5,0
5,8
6,5
7,3
3,4
3,8
4,4
5,3
5,9
6,1
Uitvoer India Invoer India
0,7
0,7
0,8
0,8
0,8
0,9
0,8
0,8
0,8
0,9
1,0
1,2
Bron: wto.
… maar met toenemende overcapaciteit in diverse sectoren
Overschot op lopende rekening in Midden-Oosten verdubbelt
Groei Russische olie- en gasproductie vertraagt
tenlandse directe investeringen van usd 60 miljard een belangrijke plaats in de wereldeconomie in (zie tabel 1.2). De exportgroei leidde in 2005 tot een verdrievoudiging van China’s handelsoverschot en een forse toename van het overschot op de lopende rekening. Dit en de aanhoudend zeer sterke kapitaalinstroom deden China’s valutareserves in 2005 opnieuw substantieel toenemen. Medio 2005 werd de dollarkoppeling van de renminbi vervangen door een koppeling aan een mandje van de dollar, de euro en valuta’s van nabijgelegen Aziatische landen, met een toegestane fluctuatiemarge van 0,3% per dag. Deze regimewijziging ging gepaard met een geringe, eenmalige revaluatie van de renminbi ten opzichte van de dollar van 2,1%. Meer en meer vormen zich onevenwichtigheden in de Chinese economie. Zo hebben de ruime liquiditeit en de gunstige kredietcondities tot een uitbundige investeringsgroei geleid. De hoge investeringsquote (45% bbp) heeft in de staal-, metaal- en auto-industrie de overcapaciteit doen toenemen met neerwaartse prijsdruk als gevolg. Mede met het oog op het openstellen van de economie voor buitenlandse financiële instellingen in december 2006, werd voortgegaan met de financiële sanering van de staatsbanken. Met een economische groei in 2005 van ruim 8% ontwikkelde ook de economie van India zich expansief. Dit ondanks de groeibelemmerende stringente regelgeving op de product- en arbeidsmarkten en een gebrekkige infrastructuur. India is met een aandeel in de wereldexport van 1% en inkomende directe investeringen van usd 6 miljard vooralsnog veel minder in de wereldeconomie geïntegreerd dan China en vormt daarmee niet zo’n sterke internationale groeimotor als China (zie grafiek 1.8). In het Midden-Oosten nam het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans toe van usd 103 miljard in 2004 naar usd 215 miljard in 2005, door de toegenomen ontvangsten uit de export van olie. Dit was het derde jaar dat het overschot op de lopende rekening verdubbelde. In geen enkele andere groep van landen, noch in China, was dit bedrag zo hoog en de stijging dermate sterk. Het overschot op de lopende rekening nam toe van 12,4% bbp in 2004 naar 19,1% bbp in 2005. Deze toename weerspiegelt een nagenoeg gelijke stijging van de spaarquote naar 41% bbp in 2005, bij een vrijwel gelijkblijvende investeringsquote van 21% bbp. Dit betekent dat de extra oliedollars in het verslagjaar nauwelijks hebben geleid tot hogere invoer, extra consumptie of investeringen, maar vrijwel volledig hebben bijgedragen aan vergroting van de mondiale onevenwichtigheid (zie paragraaf 1.1). In Rusland leidden hernationalisatie van delen van de oliesector, belastingverhoging voor oliebedrijven en het uitblijven van investeringen tot een forse terugval in de groei van het productie- en exportvolume van olie en aardgas. Dit liet onverlet dat de hogere prijzen voor olie en aardgas tot toenemende ontvangsten uit de export van deze producten leidden, waardoor het overschot op de lopende rekening in 2005 steeg naar 11,3% bbp en het begrotingsoverschot naar 7,5% bbp. 36
dnb / Jaarverslag 2005
Mondiale economische ontwikkelingen
Grafiek 1.8 Economische indicatoren China en India Procenten China
India 12
40
12
12
Exportquote 30
9
9
9
20
6
6
6
10
3
3
3
0
0
0
0
95
97
99
01
03
05
95
97
99
01
03
Aandeel in wereldexport, schaal rechts Bbp-volumegroei, schaal rechts Inkomende directe investeringen, schaal rechts
05
Bron: imf, wto.
In Brazilië was de inflatie in 2005 met 6,9% hardnekkig. De budgettaire situatie verbeterde zodanig dat het land in 2005 zijn schuld aan het Internationale Monetaire Fonds (imf) vervroegd heeft kunnen aflossen. In Argentinië versnelde het inflatietempo naar 9,6%. De buitenlandse schuld bleef hoog en de externe positie kwetsbaar, terwijl de begrotingsdiscipline voor verbetering vatbaar was. Niettemin heeft ook Argentinië begin 2006 zijn schuld aan het imf vervroegd afgelost. De economische groei elders in de wereld vormde een steun voor de economische groei in Afrika. Politieke instabiliteit, zwakke instituties en ziekten belemmerden niettemin in grote delen van dit continent een evenwichtige economische ontwikkeling. Olie-exporterende landen als Nigeria en Angola profiteerden van de hoge olieprijzen.
dnb / Jaarverslag 2005
37
38
dnb / Jaarverslag 2005
2 Economie eurogebied
2.1 Conjunctuur: herstel zet door na een tijdelijke hapering In 2005 groeide de economie van het eurogebied met 1,3% (zie tabel 2.1). Dit is een vertraging ten opzichte van het voorgaande jaar, toen de economische groei 2,1% bedroeg. Deze vertraging is het gevolg van een tijdelijk lagere groei in de eerste helft van het jaar. In het derde kwartaal van 2005 trok de economische groei aan tot ongeveer 2,0% op jaarbasis. Vooralsnog opereert de economie van het eurogebied echter nog niet op volledige capaciteit. Voor 2005 als geheel schat de oeso de ‘output gap’ – het verschil tussen het feitelijke en het potentiële bruto binnenlands product (bbp) – op -1,5% bbp. In 2005 voltrok zich het begin van een conjunctureel herstel langs klassieke lijnen. Daarbij komt de eerste impuls van de externe vraag, vervolgens trekken de bedrijfsinvesteringen aan en uiteindelijk de consumptieve bestedingen van gezinnen. De buitenlandse vraag naar producten resulteerde in 2005 in een toename van de uitvoer met 3,8%. De exportgroei werd gedreven door krachtige groei van de wereldhandel. Volgens cijfers van het Centraal Planbureau (cpb) nam de wereldhandel in 2005 als geheel met 7,4% toe. Naast de krachtige wereldhandelsgroei vormde een daling van de eurokoers een stimulans voor de uitvoer. In 2005 deprecieerde de euro, naar handelspartners gewogen, met bijna 8%. De appreciatie met bijna 14% in 2003 en 2004 werd hiermee deels gecompenseerd. Tabel 2.1 Bestedingen eurogebied Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
2003
2004
2005 2005 i
ii
iii
iv
Groeivoeten 1 Bbp Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen 2 Export Import
0,7
2,1
1,3
0,3
0,4
0,7
0,3
1,0
1,5
1,3
0,1
0,3
0,5
0,1
1 ,7
1,1
1,4
0,2
0,7
0,9
0,0
0,8
2,3
2,1
0,2
1,2
1,0
0,3
1,1
6,5
3,8
-0,2
1,6
2,7
0,7
2,9
6,6
4,5
-1,2
2,1
2,9
1,3
0,6
0,9
0,8
0,1
0,2
0,3
0,1
0,3
0,2
0,3
0,0
0,1
0,2
0,0
0,2
0,5
0,4
0,0
0,3
0,2
0,1
0,2
0,4
0,0
-0,2
0,0
0,0
0,4
-0,6
0,1
-0,2
0,4
-0,1
0,0
-0,2
Bijdragen aan bbp-groei 3 Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen2 Voorraadvorming Netto export
1 Kwartaalcijfers: ten opzichte van direct voorafgaande periode. 2 Exclusief voorraadvorming.
dnb / Jaarverslag 2005
3 Door statistische verschillen tellen bijdragen niet altijd geheel op tot de bbp-groei. Bron: Eurostat.
39
Herstel wint aan kracht sinds medio 2005 … … door sterke externe vraag …
Economie eurogebied
in combinatie met aantrekkende investeringen
Particuliere consumptie blijft nog zwak
Conjunctuurherstel is zwakker dan in het verleden ...
… met substantiële verschillen tussen grote EMU-landen.
In het kielzog van de uitvoer trokken de bedrijfsinvesteringen in de loop van het verslagjaar aan, waarmee het herstel een breder draagvlak in de economie kreeg. De investeringen werden ondersteund doordat het vertrouwen van producenten in de tweede helft van het jaar sterk verbeterde. Dit was zowel het geval in de internationaal georiënteerde industriesector, als in de meer binnenlands gerichte dienstensector. Daarnaast bleven de financieringscondities in het eurogebied in 2005 zeer gunstig, met name door een historisch lage kapitaalmarktrente. In voorgaande jaren waren die vooral aangewend voor balansherstructurering, maar in 2005 ook voor investeringen. Ten slotte leverde de hogere winstgevendheid meer gelegenheid tot goedkope interne financiering van investeringen. De winsten zijn in de laatste twee jaar verder gestegen, tot boven 20% van het nationale inkomen (zie grafiek 2.1). Het herstel van de particuliere consumptie bleef in 2005 nog achter, wat verband hield met het gematigde karakter van de groei van het reële beschikbare inkomen met 1,0%. De reële groei van looninkomens was lager dan de groei van de arbeidsproductiviteit wegens nog bestaande ruimte op de arbeidsmarkt. De consumptie werd ook negatief beïnvloed door het matige vertrouwen van consumenten, dat in 2005 duidelijk onder het langjarige gemiddelde bleef. Het vertrouwen had te lijden onder toegenomen zorgen over de houdbaarheid van zorg- en pensioenarrangementen. In de laatste maanden van het jaar trad een verbetering van het consumentenvertrouwen op in overeenstemming met het beeld dat andere conjunctuurindicatoren schetsen. De arbeidsmarkt in het eurogebied trok in 2005 licht aan. De werkgelegenheid groeide met 0,6% gematigd en de werkloosheid daalde van 8,8% in januari tot 8,3% in december. Een deel van deze verbetering is het gevolg van overheidsmaatregelen, zoals de creatie van gesubsidieerde banen in Duitsland. Toch zijn er aanwijzingen van een daadwerkelijk herstel. De deelindicatoren van het producentenvertrouwen voor de werkgelegenheidsgroei bereikten in december zowel in de diensten- als in de industriesector het hoogste niveau in bijna vijf jaar. De huidige conjuncturele opleving in het eurogebied verloopt gematigder dan in voorgaande herstelperioden. In de 10 kwartalen sinds het begin van het herstel – het derde kwartaal van 2003 – groeide het bbp cumulatief met slechts 4,3%, tegen 5,4% in de jaren negentig en 5,7% in de jaren tachtig (zie grafiek 2.2). Dit is deels te wijten aan de stijging van de olieprijs en de appreciatie van de euro. Achterblijvende groei in Italië en Duitsland vormt echter ook een belangrijke verklaring. In Italië tast de nog steeds verslechterende concurrentiepositie het groeivermogen van de economie structureel aan. Volgens de oeso is de potentiële groei zelfs nauwelijks groter dan 1%. Sinds de invoering van de euro ontbeert Italië de mogelijkheid om de concurrentiepositie tijdelijk te verbeteren door een devaluatie van de munt. In Duitsland zijn de effecten van de hereniging nog niet uitgewerkt. Nog altijd zijn er omvangrijke financiële transfers van west naar oost die de overheidsbegroting belasGrafiek 2.1 Winstquote eurogebied Procenten 21 20 19 18 17 16 91
93
95
97
99
Toelichting: Winstquote totale economie, op basis van data ameco-database.
40
01
03
05
Winstquote = 100-arbeidsinkomensquote. Bron: Europese Commissie en eigen berekeningen.
dnb / Jaarverslag 2005
Economie eurogebied
Grafiek 2.2 Huidig herstel versus eerdere recessies in het eurogebied Cumulatieve bbp-groei 10 kwartalen na recessie Eurogebied
Frankrijk en Spanje
Italië en Duitsland
8
8
8
6
6
6
4
4
4
2
2
2
0
0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1983 eerste kwartaal 1993 derde kwartaal
0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
2003 derde kwartaal
Bron: Eurostat en oeso.
ten. De daarmee samenhangende belastingen verergeren de fricties op de arbeidsmarkt. In de laatste maanden van 2005 en de eerste maanden van 2006 wijzen de vertrouwensindicatoren van zowel Duitse consumenten als producenten echter op herstel. Anders dan in Italië en Duitsland voltrekt het herstel zich in de andere twee grote economieën van het eurogebied zeker zo goed als in eerdere herstelperioden. In Frankrijk zijn nauwelijks pijnlijke structurele ingrepen doorgevoerd, terwijl het consumentenvertrouwen relatief hoog bleef en de ontwikkeling van de werkgelegenheid ook een relatief gunstig beloop kende. De drie genoemde grote nationale economieën kunnen baat hebben bij structurele hervormingen om op een hoger duurzaam groeipad te belanden en om in de toekomst weerbaarder te zijn als negatieve schokken optreden. Spanje profiteerde in de laatste jaren nog van convergentie met de rest van het eurogebied, die zich het duidelijkst uit op de huizenmarkt. In de afgelopen vijf jaar stegen de Spaanse huizenprijzen jaarlijks gemiddeld met 15%, duidelijk harder dan de op langere termijn houdbare prijsstijging. 2.2 Inflatie: vooralsnog beperkte doorwerking hogere olieprijzen De inflatie in het eurogebied, gemeten op basis van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp), bedroeg in 2005 gemiddeld 2,2%, een fractie hoger dan in de twee voorafgaande jaren (2,1%). Door de forse olieprijsstijgingen steeg de inflatie met name in de tweede helft van het jaar, met een piek in september (2,6%). Een uitsplitsing van de inflatie laat zien dat de bijdrage van de energieprijzen met 0,9 procentpunt aanzienlijk was (zie grafiek 2.3). De gemiddelde prijs van een vat ruwe olie (Brent) lag in 2005, in euro’s uitgedrukt, dan ook maar liefst 46% hoger dan het jaar ervoor. Ook de dienstencomponent droeg flink bij aan de inflatie. De bijdrage van de diensten aan de inflatie-ontwikkeling ligt al enkele jaren op een niveau van gemiddeld 1,0 procentpunt. Tegelijkertijd bleef de bijdrage van de onbewerkte voedingsmiddelen en overige goederen zeer beperkt. De combinatie van een vrij zwakke consumptieve vraag en het prijsdrukkende effect van een sterke internationale concurrentie hebben hier een belangrijke rol gespeeld. Ook hebben de overheden in de diverse lidstaten, via hun invloed op indirecte belastingen en gereguleerde prijzen, het afgelopen jaar minder aan de inflatie bijgedragen dan in 2004. In 2005 vond vrijwel geen doorwerking plaats van de energieprijzen naar de afzetprijzen of naar de lonen. De stijging van de nominale loonvoet nam zelfs wat af. Daardoor bleef, bij een gematigde toename van de arbeidsproductiviteit, de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product beperkt (zie grafiek 2.4). De energiekosten per eenheid product waren daarentegen fors hoger. De productiekosten van een gemiddeld product bestaan echter voor circa de helft uit arbeidskosten, voor een kwart uit kapitaalkosten en voor een kwart uit geïmporteerde grondstoffen, waarvan 10% bestaat uit energieproducten. Vanwege het dnb / Jaarverslag 2005
41
Inflatie licht gestegen door prijsstijgingen in de energiesector …
… maar doorwerking naar andere sectoren vooralsnog beperkt.
Economie eurogebied
Grafiek 2.3 Opbouw inflatie eurogebied Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode respectievelijk procentpunten; maand- respectievelijk jaarcijfers
4 Inflatie 3 2
Onbewerkte voedingsmiddelen
1
Energie
0
Overige goederen
-1 00
01
02
03
04
Toelichting: Geharmoniseerde index van consumentenprijzen (hicp). De staven geven de bijdragen
De HICP-inflatie en kerninflatie zijn in 2005 uit elkaar gaan lopen ...
… waarbij de HICP-inflatie de meest relevante maatstaf blijft.
05
06
Diensten
aan het totale inflatiecijfer van het desbetreffende jaar weer. Bron: Eurostat.
relatief geringe gewicht van de energiekosten in de totale productiekosten en de gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten kon de stijging van de afzetprijzen aldus beperkt blijven. De vooralsnog vrijwel afwezige doorwerking van de hoge olieprijzen naar de rest van de economie wordt ook weerspiegeld in het aanzienlijke verschil dat sinds eind 2004 is ontstaan tussen de totale (hicp) inflatie en de kerninflatie (zie grafiek 2.5). De kerninflatie – of onderliggende inflatie – is de totale inflatie minus volatiele componenten zoals de prijsontwikkeling van voedsel en energie. Het voortgaande proces van globalisering – en dan met name de integratie van landen als China en India in de wereldeconomie – draagt bij aan het laag houden van de prijzen van eindproducten terwijl gelijktijdig de prijzen van grondstoffen zoals olie worden opgestuwd. Om verschillende redenen blijft de totale hicp-inflatie voor het eurogebied als geheel echter de meest relevante inflatiemaatstaf. Zo is deze maatstaf, ook bij relatieve prijsveranderingen, de meest complete graadmeter voor de algehele ontwikkeling van de kosten van het levensonderhoud. Daarnaast geldt dat we er niet blind Grafiek 2.4 Arbeids- en energiekosten eurogebied Procentuele mutatie ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal 3,0
150
2,5
125
2,0
100
1,5
75
1,0
50
0,5
25
0,0
0
Energiekosten per eenheid produkt, schaal rechts
-25
-0,5
-50
-1,0 00
01
02
03
Toelichting: De energiekosten per eenheid product zijn benaderd met de nominale invoer van energie als ratio van het bbp.
42
Arbeidskosten per eenheid produkt
04
05 Bron: ecb en Eurostat.
dnb / Jaarverslag 2005
Economie eurogebied
Grafiek 2.5 Inflatie eurogebied Procentuele jaarmutaties 3,5 Totaal
3,0
Onderliggend1
2,5 2,0 1,5 1,0 01
02
03
04
05
06
1 Exclusief voedsel en energie. Bron: Eurostat.
op mogen vertrouwen dat de hoge energieprijzen ook op de langere termijn de kerninflatie niet zullen beïnvloeden. Zo weerspiegelen de huidige hoge energieprijzen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de jaren zeventig, vooral reële vraagfactoren. Voorzover de hoge olievraag uit met name de Verenigde Staten (vs) en China aan zal houden, zullen de olieprijzen een meer persistent karakter krijgen. Een dergelijke persistentie vergroot de kans op een uiteindelijke doorwerking in de prijzen van andere goederen. Bedrijven die bijvoorbeeld enige jaren achter elkaar worden geconfronteerd met hoge energiekosten zullen deze uiteindelijk wellicht toch gaan doorberekenen in hun afzetprijzen. 2.3 Monetair beleid en monetaire ontwikkelingen In december 2005 heeft de Europese Centrale Bank (ecb) de belangrijkste beleidsrente met 25 basispunten verhoogd tot 2,25%, nadat de beleidsrente 30 achtereenvolgende maanden op het historisch lage niveau van 2% had gelegen. In maart 2006 volgde een tweede verhoging van 25 basispunten naar 2,5%. De verhogingen werden ingegeven door een toename van de inflatierisico’s in het eurogebied. Zo nam door de geleidelijk aantrekkende groei en het herstel op de arbeidsmarkt het risico toe op doorwerking van de olieprijzen naar de lonen. Daarnaast heeft de aanhoudend overvloedige liquiditeitsgroei een rol gespeeld bij de renteverhogingen. Overigens bleef de beleidsrente ook na de verhogingen in historisch opzicht nog zeer laag. De financieringscondities binnen het eurogebied bleven onverminderd gunstig in 2005. De kapitaalmarktrente daalde tot een historisch dieptepunt van iets boven 3% eind september (zie grafiek 2.6). Deze lage rente is een mondiaal fenomeen, dat gedeeltelijk te verklaren is door factoren als lage inflatieverwachtingen en een hoge vraag naar langlopend schuldpapier van Aziatische centrale banken, verzekeraars en pensioenfondsen (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.1). Ook de reële rente, afgemeten aan het verschil tussen de kapitaalmarktrente en de inflatie is sterk afgenomen (zie grafiek 2.6). In 2005 steeg de groei van de geldhoeveelheid in het eurogebied – zoals gemeten met het ruime geldbegrip m3 – naar 7,3% in het laatste kwartaal, na een al forse groei van 6,6% in dezelfde periode van het voorgaande jaar (zie tabel 2.2). De hoge geldgroei wordt in toenemende mate gedreven door de aantrekkende economische groei en de lage rente. Dit blijkt uit de forse groei van het engere geldbegrip m1 (met 11,3%), dat bestaat uit componenten die meestal worden gebruikt voor economische transacties en uit de sterke stijging van de bancaire kredietverlening aan de particuliere sector. Hiermee is de aard van de geldgroei anders dan in de jaren 2001 en 2002, toen de geldgroei vooral het gevolg was van de hoge onzekerheid op de financiële dnb / Jaarverslag 2005
43
ECB
verhoogde beleidsrente
Financieringscondities blijven zeer gunstig
Liquiditeitsgroei versnelt onder invloed van lage rente en aantrekkende groei
Economie eurogebied
Grafiek 2.6 Samenhang inflatie en kapitaalmarktrente eurogebied Procenten; kwartaalcijfers 15,0
Kapitaalmarktrente
12,5 10,0
Inflatie
7,5 5,0 2,5 0,0 70
75
80
85
90
Toelichting: Kapitaalmarktrente is het rendement op overheidsobligaties met een resterende looptijd van 10 jaar.
Groei bancaire kredietverlening versnelt …
95
00
05
Bron: Thomson Financials en ecb.
markten en de verschuivingen van beleggingsportefeuilles. Sinds 2004 zijn de financiële markten in een wat rustiger vaarwater terecht gekomen en draagt de geleidelijke normalisatie van de beleggingsportefeuilles negatief bij aan de geldgroei. Dit kon echter niet verhinderen dat de geldgroei in 2005 toch opliep. Door de aanhoudend hoge geldgroei in het eurogebied, is de gecumuleerde geldhoeveelheid sinds 1999 meer dan 14 procentpunt hoger dan wat volgens de referentiewaarde (van 4,5% per jaar) nodig is om een niet-inflatoire economische groei te financieren. Hoe en wanneer deze overvloedige liquiditeit zich zal uiten in de economie is vooralsnog onzeker, maar gegeven de omvang ervan vormt dit een opwaarts risico voor de prijsstabiliteit. De overvloedige liquiditeit werkt al wel door in stijgende vermogensprijzen (zie hoofdstuk 6, paragraaf 6.2). De bancaire kredietgroei aan de particuliere sector is aanzienlijk toegenomen, van 5,7% op jaarbasis in januari 2004 tot 9,5% in december 2005 (zie grafiek 2.7). Alle kredietsoorten droegen bij aan de stijging van de kredietgroei. Zo steeg de kredietverlening aan huishoudens met ruim 9% op jaarbasis, vooral gedreven door de hypothecaire kredietverlening. Ook de kredietverlening aan bedrijven liep op. In de afgelopen jaren gebruikten bedrijven de bancaire leningen vooral voor balansherstructureringen, maar volgens een driemaandelijkse ecb-enquête onder Europese grootbanken werden de leningen in de tweede helft van 2005 steeds meer gebruikt Grafiek 2.7 Kredietverlening en huizenprijs eurogebied Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal 15
Huizenprijs 10
Hypothecair krediet Leningen
5
0
-5 85
90
95
00
05
Bron: ecb en eigen berekeningen.
44
dnb / Jaarverslag 2005
Economie eurogebied
Tabel 2.2 Samenstelling en bronnen m3 eurogebied Groeibijdrage in procenten m3; ultimocijfers; seizoenvrij
2003
2004
2005 2005 i
ii
iii
iv
Samenstelling m3 1 Chartaal geld 2 Girale deposito´s
3,2
2,8
4,2
2,9
3,7
4,0
4,2
1,3
1,1
1,0
1,2
1,2
1,0
1,0
m1 (1+2)
4,5
3,9
5,2
4,1
4,8
5,0
5,2
3 Deposito’s 4 Verhandelbaar papier
2,0
1,8
2,1
2,0
2,1
2,6
2,1
0,6
0,9
0,1
0,4
0,8
0,9
0,1
m3 (1+2+3+4)
7,1
6,6
7,3
6,5
7,6
8,4
7,3
7,7
9,3
12,6
9,8
10,9
12,0
12,6
2,3
0,9
1,6
0,9
0,4
0,5
1,6
-4,1
-5,5
-5,8
-5,9
-6,6
-5,9
-5,8
-0,5
-0,7
-0,8
0,1
0,3
0,6
-0,8
5,4
3,9
7,6
4,9
5,0
7,2
7,6
1,7
2,7
-0,3
1,6
2,5
1,2
-0,3
7,1
6,6
7,3
6,5
7,6
8,4
7,3
10,6
9,0
11,3
9,3
10,9
11,1
11,3
Bronnen van geldgroei Geldgroei binnen eurogebied Particuliere sector Overheid Toeneming(-) lange middelen Overig binnenland Geldtoevoer uit het buitenland m3 P.M. procentuele jaarmutatie M1 Bron: ecb.
voor investeringsdoeleinden. Een dergelijk transactiemotief geldt ook voor consumptief krediet, dat sinds begin 2004 met ongeveer eur 70 miljard steeg, ongeveer 1,5% van de jaarlijkse particuliere consumptie. De sterke groei van de hypothecaire kredietverlening hangt samen met de huizenprijzen in het eurogebied, die sinds de start van de Economische Monetaire Unie (emu) gemiddeld met bijna 7% per jaar stegen (zie grafiek 2.7). Een langdurig aanhoudende huizen- of aandelenprijsstijging kan via vermogens- en vertrouwenseffecten een opwaarts effect hebben op de particuliere consumptie, zoals in Nederland het geval was aan het einde van de jaren negentig. Momenteel lijken vooral in Spanje, Frankrijk en Ierland de huizenprijsstijgingen de binnenlandse consumptie te ondersteunen. In Duitsland gaat een stagnerende huizenmarkt al enkele jaren samen met een zeer zwakke binnenlandse vraag.
… mede door forse groei van de huizenprijzen.
2.4 Europese overheidsfinanciën: kleine verbetering In het verslagjaar verbeterde het budgettaire beeld in Europa enigszins. Het gemiddelde begrotingstekort in het eurogebied daalde tot 2,4% bbp, terwijl de gemiddelde overheidsschuld als percentage van het bbp licht toenam (zie tabel 2.3). Vier landen in het eurogebied overschreden de referentiewaarde voor een buitensporig tekort (3% bbp), waaronder Duitsland voor het vierde jaar op rij. Na eerdere forse negatieve bijstellingen van de Griekse tekortcijfers vanaf 1997, werd dit jaar duidelijk dat Italië vier van de laatste vijf jaar een buitensporig tekort had. Het Portugese tekort verdubdnb / Jaarverslag 2005
45
Budgettaire beeld licht verbeterd
Economie eurogebied
Tabel 2.3 Overheidsfinanciën e(m)u-landen Procenten bbp
Feitelijk overheidssaldo 2003 België Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland 2 Oostenrijk Portugal Spanje
2004
Structureel overheidssaldo 1 2005
2004
Overheidsschuld
2005
2003
2004
2005
0,1
0,0
0,1
-0,6
0,0
99
95
93
-4,0
-3,7
-3,3
-3,4
-3,0
64
66
68
2,5
2,3
2,6
2,1
2,1
44
44
41
-4,2
-3,7
-2,9
-3,5
-3,3
62
64
67
-5,8
-6,9
-4,5
-7,2
-4,8
108
109
108
0,2
1,5
1,0
0,7
1,1
31
29
28
-3,4
-3,4
-4,1
-4,4
-4,1
104
104
106
0,2
-1,1
-1,9
-0,3
-1,5
6
7
6
-3,1
-1,9
-0,3
-0,9
1,0
52
53
53
-1,5
-1,1
-1,5
-0,9
-1,6
64
64
63
-2,9
-3,2
-6,0
-2,3
-5,0
57
59
64
0,0
-0,1
1,1
0,7
1,2
49
46
43
Eurogebied
-3,0
-2,8
-2,4
-2,7
-2,3
69
70
71
Cyprus Denemarken Estland Hongarije Letland Litouwen Malta Polen Slovenië Slowakije Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden
-6,3
-4,1
-2,4
-4,6
-3,1
70
72
70
1,0
2,7
4,9
2,6
3,6
44
43
36
2,4
1,5
1,6
1,7
0,4
6
5
5
-6,4
-5,4
-6,1
-4,8
-5,7
57
57
58
-1,2
-0,9
0,2
-1,1
-1,7
14
15
12
-1,2
-1,5
-0,5
-2,1
-2,3
21
20
19
-10,2
-5,1
-3,3
-5,1
-3,8
71
76
75
-4,7
-3,9
-2,5
-4,1
-2,9
44
42
43
-2,8
-2,3
-1,8
-1,4
-1,2
29
30
29
-3,7
-3,0
-2,9
-2,6
-2,8
43
42
35
-6,6
-2,9
-2,6
-1,9
-3,4
30
31
31
-3,3
-3,3
-3,6
-3,5
-2,9
39
41
43
0,1
1,8
2,9
1,1
1,6
52
51
50
-3,0
-2,6
-2,3
-2,6
-2,2
62
62
63
eu-25
1 Saldo volgens beoordeling nationale begrotingsprogramma’s, gecorrigeerd voor conjunctuur en eenmalige maatregelen. Voor België, Portugal en Hongarije eenmalige maatregelen niet voor alle jaren bekend.
2 Feitelijk overheidssaldo en overheidsschuld conform cbs; structureel overheidssaldo gecorrigeerd cijfer cep 2006 (cpb). Toelichting: emu-definitie. Bron: Europese Commissie.
belde bijna door het niet langer nemen van tijdelijke maatregelen, die de afgelopen jaren het tekort onder de referentiewaarde hielden. Buiten het eurogebied verschilde de ontwikkeling van de overheidsfinanciën van land tot land, waarbij het gemiddelde tekort licht daalde. In Denemarken steeg het begrotingsoverschot, terwijl de begrotingssaldi van twee landen met een buitensporig tekort verslechterden. Opvallend is de saldoverslechtering in Hongarije in de aanloop naar de verkiezingen in het voorjaar van 2006, waarmee het land sterk afwijkt van het tekortreductiepad dat het twee jaar geleden heeft voorgesteld bij toetreding tot de Europese Unie (eu). De Raad van Ministers van Financiën (Ecofin) heeft in het begin van 2006 Hongarije uitgenodigd een beter programma op te stellen, nadat de Hongaarse inspanningen vorig jaar tot twee maal toe als onvoldoende waren beoordeeld. In januari 2006 heeft de Ecofin ook voor het eerst 46
dnb / Jaarverslag 2005
Economie eurogebied
een aanbeveling gegeven aan het Verenigd Koninkrijk (vk), dat voor het derde jaar op rij de referentiewaarde voor het tekort overschreed. De beoordeling van de begrotingsprogramma’s in 2006 is de eerste sinds de wijziging van de Europese begrotingsregels, die zijn vastgelegd in het Pact voor Stabiliteit en Groei (het Pact). Deze wijziging, waartoe in maart 2005 door de Ecofin is besloten en die in juli 2005 juridisch vastgelegd is, heeft de regels flexibeler gemaakt en staat (onder voorwaarden) afwijking van de regels toe. Hiermee biedt het herziene Pact de mogelijkheid om economische argumenten een grotere rol te geven dan voorheen, maar doet het ook een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid van overheden voor het voeren van een prudent begrotingsbeleid. Voor dit laatste is een breuk nodig met de praktijk van de afgelopen jaren, waarin de doelstelling van begrotingsevenwicht in het eurogebied steeds naar de toekomst opschoof (zie grafiek 2.8). Deze systematische afwijking van de begrotingsuitkomsten ten opzichte van de jaarlijkse begrotingsprogramma’s is vooral veroorzaakt door overschrijding van de begrote uitgaven en in mindere mate door tegenvallende groei. Voor een prudent begrotingsbeleid is ook belangrijk dat landen streven naar een begrotingspositie die uitzicht biedt op houdbare overheidsfinanciën op de lange termijn en voldoende ruimte onder de referentiewaarde laat. Het is daarbij van belang om in een economische opgang procyclisch beleid te vermijden en te blijven streven naar een structureel begrotingssaldo – dat wil zeggen gecorrigeerd voor de invloed van de conjunctuur – dat dichtbij evenwicht ligt of een overschot vertoont. De meeste landen in het eurogebied met een buitensporig tekort hadden dit zonder aanvullende bezuinigingen kunnen vermijden wanneer ze in de voorgaande conjuncturele opgang geen additionele uitgaven en niet structureel gefinancierde lastenverlichtingen hadden gedaan. Ook in de toekomst blijven verschillende landen zonder aanvullende maatregelen kwetsbaar voor overschrijding van de referentiewaarde, doordat ze een groot structureel tekort hebben. 2.5 Structureel beleid: uiteenlopend hervormingsmomentum In het verslagjaar vertoonde het eurogebied een gematigd groeiherstel, dat qua kracht en timing achterbleef bij de ontwikkelingen in de vs en Oost-Azië. Hiermee Grafiek 2.8 Gewogen gemiddelde begrotingstekorten eurogebied: begroting versus uitkomst Procenten bbp 0,5 00
01
0,0 -0,5
99
é
-1,0
é
98
02 é
03
04
-1,5 é -2,0
é
-2,5
é é
é
05
é é
é
é
-3,0 97
98
Programma 1998
99
00
Programma jaar
01
02
Realisatie
03
04
05
06
07
08
Autumn forecast
Bron: Europese Commissie, Autumn Forecast 2005 en begrotingsplannen volgens de verschillende nationale stabiliteitsprogramma’s.
dnb / Jaarverslag 2005
47
Betere naleving begrotingsplannen nodig ...
Om buitensporige tekorten te voorkomen
Economie eurogebied
Achterblijvende arbeidsmarktprestaties beperken de Europese groei
De politieke bereidheid tot ingrepen op arbeidsmarktgebied bleef tot dusverre achter bij de Lissabondoelstellingen
werd een al langer lopende ontwikkeling voortgezet: over de periode 1980-2000 lag de groei van het inkomen per capita in de eu-15 met 2,0% per jaar een kwart procentpunt lager dan dat in de vs. De accumulatie van de achterblijvende Europese arbeidsmarktprestaties komt thans tot uitdrukking in een beperktere benutting van het Europese arbeidspotentieel (zie grafiek 2.9). In het verslagjaar werkten Amerikanen gemiddeld 30% meer dan Europeanen. De achterstand in Europa is zowel te wijten aan een lagere arbeidsparticipatie als aan een kleiner aantal gewerkte uren per werkende. Opvallend zijn de lage scores van de drie grootste eurolanden Italië, Duitsland en Frankrijk. De relatief beperkte benutting van het Europese arbeidspotentieel moet worden bezien tegen een achtergrond van zwakkere financiële prikkels en rigiditeiten op de arbeidsmarkt. Zwakkere financiële prikkels – in de vorm van hoge effectieve belastingtarieven, relatief genereuze sociale-zekerheidsstelsels en een tekort aan stimuli om burgers daar weer uit te krijgen – hebben een negatief effect op het aantal gewerkte uren per werkende, dan wel op de beslissing om arbeid aan te bieden. Wat betreft de rigiditeiten zijn twee evenwichtsherstellende mechanismen op de Europese arbeidsmarkt minder sterk ontwikkeld: zo blijkt uit onderzoek dat de Europese lonen langzamer op veranderingen in de werkloosheid reageren dan in de vs (al is de omvang van de reactie van de lonen vergelijkbaar). Daarnaast zijn Europese werknemers veel minder mobiel, zowel tussen werkgevers als tussen regio’s. Hoewel Europa met de Lissabonstrategie al in 2000 grote hervormingsambitie toonde – één van de subdoelstellingen was om in 2010 de arbeidsparticipatie te verhogen tot 70% van de beroepsbevolking – bleef de politieke bereidheid tot ingrepen op arbeidsmarktgebied daar tot dusverre bij achter. Daarom was de ‘midterm review’ van de Lissabonagenda (het zogeheten Kok-rapport) dat eind 2004 verscheen, dan ook kritisch van toon. In het verslagjaar werd een aantal van de aanbevelingen uit het Kok-rapport overgenomen, waaronder (i) een grotere nadruk op groei en werkgelegenheid, en (ii) het opstellen van de zogeheten nationale actieplannen door de lidstaten zelf (in plaats van door de Europese Commissie) teneinde het gevoel van ‘ownership’ te versterken. Van de drie eerdergenoemde grote eu-lidstaten vertoonde vooral Duitsland in het verslagjaar nieuw hervormingselan. Zo werd onder de Hartz-agenda (die deel Grafiek 2.9 Het Europese arbeidsaanbod in internationaal perspectief 2005 Gemiddeld aantal uren = per hoofd van de potentiële beroepsbevolking 1
Netto arbeidsparticipatie in procenten
750
50
x
Gemiddeld aantal uren per werkende
80
1.250
VS VK PT DK SE FN GR ES IR AT EU-15 NL LX DE FR IT BE 1.000
1.250
1.500
60
Toelichting: data eu-15 op basis van gewogen gemiddelde. 1 Percentage leeftijdscategorie 15-64 in totale bevolking.
48
70
1.500
1.750
2.000
Bron: Eigen berekeningen op basis van oeso-data.
dnb / Jaarverslag 2005
Economie eurogebied
uitmaakt van de ‘Agenda 2010’) ingegrepen in de hoogte en duur van de uitkeringen, werd de belastingdruk op arbeid wat verlaagd en werden de ontslagbeschermingsregels voor kleine ondernemingen versoepeld. Niettemin blijft de collectieve-lastendruk met circa 50% hoog en staat het land voor de uitdaging de loonflexibiliteit tussen deelstaten, sectoren en bedrijven te vergroten. De Franse en Italiaanse hervormingsbereidheid bleef achter bij de Duitse. Frankrijk voerde weliswaar in de pensioensector en de gezondheidszorg enige hervormingen door, maar besloot ondanks de hoge werkloosheid in 2005 ook tot een forse eenmalige verhoging van het minimumloon. In Italië zijn op arbeidsmarktgebied geen hervormingen van betekenis meer doorgevoerd nadat het parlement in 2004 akkoord ging met pensioenhervormingen.
dnb / Jaarverslag 2005
49
Nieuw hervormingselan in Duitsland
3 De Nederlandse economie
3.1 De Nederlandse conjunctuur: herstel houdt aan In 2005 groeide het Nederlandse bruto binnenlands product (bbp) met 1,1%, een afname ten opzichte van het groeitempo dat het jaar daarvoor werd bereikt (zie tabel 3.1). Het conjuncturele herstel, dat volgde op het dieptepunt in 2003, hield dus aan, maar was weifelend. Het dal in 2003 was, met een krimp van het bbp met 0,1%, minder diep dan aanvankelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) werd geraamd. In 2005 heeft het cbs de groei van het bbp over de jaren 2001-2004 herzien op basis van betere bronnen. De Nederlandse economie presteerde in 2005, net als in de vier voorafgaande jaren, slechter dan het eurogebied als geheel. De economische groei kwam grotendeels voor rekening van de uitvoer, die met 5,9% toenam. Dit is aanzienlijk minder dan in 2004, toen de uitvoer nog met 8,5% groeide. Dit komt door een vertraging van de groei van de voor Nederland relevante wereldhandel (zie grafiek 3.1). Daarbij speelt ook een rol dat de prijsconcurrentiepositie tot 2003, met name ten opzichte van de concurrenten binnen het eurogebied, aanzienlijk is verslechterd als gevolg van een te snelle toename van de Tabel 3.1 Bestedingen Nederland Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten
2003
2004
2005 2005 i
ii
iii
iv
0,8
Groeivoeten 1 Bbp
-0,1
1,7
1,1
-0,7
1,2
0,8
Particuliere consumptie Investeringen 2 Overheidsconsumptie Uitvoer Invoer
-0,7
0,0
0,3
-0,1
0,5
0,7
0,1
-3,5
2,9
2,2
-3,1
4,1
2,3
-1,7
2,4
0,0
0,5
-0,8
0,4
1,3
0,8
2,0
8,5
5,9
-3,0
4,1
1,2
1,2
2,0
7,8
5,1
-4,4
4,2
1,8
0,9
-0,3
0,2
0,0
-0,8
0,2
0,2
0,5
0,0
0,1
0,0
-0,1
0,5
0,4
1,2
0,3
Netto bijdragen aan bbp-groei 3 Particuliere consumptie Investeringen 2 Overheidsconsumptie Voorraadvorming Uitvoer
1 Kwartaalcijfers: ten opzichte van direct voorafgaande periode. 2 Exclusief voorraadvorming.
dnb / Jaarverslag 2005
3 Door statistische verschillen tellen de bijdragen niet altijd op tot de bbp-groei. Bron: cbs en eigen berekening.
51
Economische herstel weifelend
Uitvoergroei vertraagd door lagere groei wereldhandel …
De Nederlandse economie
Grafiek 3.1 Relevante wereldhandel, weder- en binnenlands geproduceerde uitvoer Nederland Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode; kwartaal- en jaarcijfers
30,0
9,0
22,5
7,5
15,0
6,0
7,5
4,5
0,0
3,0
Wederuitvoer
-7,5
Binnenlands geproduceerde uitvoer Relevante wereldhandel, schaal rechts
1,5 02
03
04
05
Bron: cpb en cbs.
… en netto groeibijdrage daalt
Groei particuliere consumptie trekt aan …
loonkosten per eenheid product. Dit werkte ook nog in 2005 door toen Nederlandse producenten wederom hun exportmarktaandeel zagen afnemen ten opzichte van hun concurrenten. De groei van de uitvoer kwam in hoofdzaak door een toename van de wederuitvoer. Dit zijn producten die worden geïmporteerd en daarna ons land na een kleine bewerking weer verlaten. Veel van deze producten komen uit China, dat in 2005 met 7,7% een vrijwel even groot aandeel in de invoer van Nederland had als de Verenigde Staten (vs). Het grote belang van de wederuitvoer in de totale Nederlandse uitvoer maakt duidelijk dat bij de berekening van de bijdrage van de uitvoer aan de economische groei rekening gehouden moet worden met de mate waarin deze samengaat met invoer. De invoer vindt evenwel niet alleen ten behoeve van de uitvoer plaats. Ook huishoudens, bedrijven en de overheid schaffen op directe of indirecte wijze goederen en diensten uit het buitenland aan. De netto groeibijdragen in tabel 3.1 zijn verkregen door de bijdragen van de uitvoer en de binnenlandse bestedingscomponenten aan de bbp-groei te corrigeren voor de mate waarin deze groeibijdragen zijn gerealiseerd door goederen en diensten te importeren. De netto bijdrage van de uitvoer bedroeg 0,3 procentpunt. De uitvoer leverde daarmee, net als in 2004, de grootste bijdrage aan de economische groei in Nederland. De particuliere consumptie liet in 2005 een bescheiden groei zien. De particuliere consumptie nam, gecorrigeerd voor de invoering van de Wet Kinderopvang op 1 januari 2005, waardoor de kosten van kinderopvang ook deels aan de overheidsconsumptie worden toegerekend, met 0,5% toe. Gedurende het jaar versnelde de particuliere consumptie echter aanzienlijk (zie grafiek 3.2). Consumenten zijn met name meer uit gaan geven aan duurzame consumptiegoederen. De kracht van dit herstel is in het licht van verschillende bekende determinanten opmerkelijk te noemen. Het reëel beschikbare inkomen liet in 2005, net als in de drie jaren daarvoor, een daling zien. Cumulatief bedroeg de daling over deze periode ruim 61/2%. De beloning van werknemers leverde de belangrijkste bijdrage aan de terugval van de inkomensgroei, door een combinatie van inkomensmatiging en lage werkgelegenheidsgroei. Een andere determinant van de consumptie is het vertrouwen van consumenten. Dit lag in 2005 op een laag niveau, hoewel in de loop van het jaar herstel inzette. Tenslotte waren consumenten ook niet erg optimistisch ten aanzien van hun toekomstige koopkracht. De particuliere consumptie heeft in 2005, ondanks de groei, niet kunnen bijdragen aan het herstel: de netto groeibijdrage was nihil. Dit betekent dat veel van de geconsumeerde goederen en diensten niet in het binnenland geproduceerd, maar uit het buitenland afkomstig zijn. 52
dnb / Jaarverslag 2005
De Nederlandse economie
Grafiek 3.2 Decompositie particuliere consumptie Volume; procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode; kwartaalgemiddelden
5
Diensten
4 3
Overige goederen
2 1
Duurzame goederen
0
Voedings- en genotmiddelen
-1 -2 00
01
02
03
04
05
Bron: cbs.
Om hun uitgaven te kunnen bekostigen, hebben huishoudens fors moeten ontsparen. De vrije besparingen als percentage van het beschikbare inkomen zijn gedaald van -2,1% in 2004 tot -4,3% in 2005. Hier staat tegenover dat de vermogenspositie van huishoudens in 2005 is verbeterd. Niet alleen zette de stijging van de huizenprijzen door, maar bovenal namen aandelen fors in waarde toe. De aex-index is in 2005 ongeveer 25% gestegen. Ook deze waardevermeerdering van het vermogen kan gezien worden als een vorm van besparing, zij het een waarvoor niet actief geld opzij hoeft te worden gezet. Deze zogenoemde passieve besparingen en de vrije besparingen zijn deels communicerende vaten. Als hun vermogen in waarde toeneemt, zullen huishoudens een kleiner deel van hun beschikbare inkomen actief sparen, en vice versa. Na de correctie op de aandelenmarkt in de jaren 2000-2002 nam de groei van de spaartegoeden sterk toe. Daarentegen nam de groei van de spaartegoeden weer geleidelijk af toen de aandelenprijzen in 2003 weer stegen. In vergelijking met eerdere recessies is de winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven in de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven. Nederlandse bedrijven lijken er goed in geslaagd om door middel van omvangrijke reorganisaties en herstructureringen de werkgelegenheid aan de afzet aan te passen. De kostenbesparingen die deze reorganisaties opleverden zijn via betere bedrijfsresultaten neergeslagen in hogere aandelenkoersen. Het lijkt erop dat deze hogere aandelenkoersen, via de genoemde verbetering van de vermogenspositie, direct de particuliere consumptie hebben gestimuleerd. In het verleden, daarentegen, moest eerst de werkgelegenheid aantrekken om ervoor te zorgen dat het beschikbare inkomen, en daarmee de particuliere consumptie, kon toenemen. De investeringen lieten een geringe stijging met 2,2% zien. De groei van de investeringen werd ondersteund door een oplopend producentenvertrouwen en gunstige financieringscondities, maar werd belemmerd door de lage bezettingsgraad. Veel van de investeringsgoederen komen uit het buitenland, bijvoorbeeld computers. Dit verklaart mede waarom de investeringen slechts een beperkte bijdrage aan de groei leverden.
… mede onder invloed van vermogenseffecten
Investeringen laten beperkte groei zien
De overheidsconsumptie nam in 2005 licht toe. De groei vond met name plaats in de tweede helft van het jaar, onder meer door extra uitgaven voor de voorbereiding van stelselwijzigingen, zoals voorlichting over de nieuwe Zorgverzekeringswet. Ook de uitgaven voor de zorg namen verder toe. Er zijn aanwijzingen dat op de arbeidsmarkt een omslag heeft plaatsgevonden. Hoewel over heel 2005 het aantal banen nog met 0,4% afnam, was in de tweede helft van het jaar sprake van een lichte stijging van de werkgelegenheid. Met name de dnb / Jaarverslag 2005
53
Geleidelijke omslag op de arbeidsmarkt
De Nederlandse economie
Grafiek 3.3 Werkloze beroepsbevolking en openstaande vacatures Procenten beroepsbevolking; voor seizoen gecorrigeerd; kwartaalcijfers 7
3,0
6
2,5
5
2,0
4
1,5
3
Werkloze beroepsbevolking Vacatures, schaal rechts
1,0 01
02
03
04
05
Bron: cbs.
werkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening (uitzendwerk) nam sterk toe. Uitzendwerk maakt het ondernemingen mogelijk snel in te springen op de toenemende vraag naar hun producten en loopt daarom vaak vooruit op een stijging van het aantal reguliere banen. Daarnaast steeg het aantal vacatures in vele sectoren van de economie en stabiliseerde de werkloosheid zich (zie grafiek 3.3). De vacaturegraad, het aantal openstaande vacatures per duizend banen, liep op tot 22 in het derde kwartaal van 2005. Dit is ongeveer tweemaal zo hoog als in 2003, toen sprake was van een zeer ruime arbeidsmarkt. 3.2 Inflatie hoger door energieprijzen Lichte toename van de inflatie ...
Na drie jaren van afname is de Nederlandse inflatie vorig jaar weer toegenomen. Afgemeten aan de consumentenprijsindex (cpi) steeg de inflatie van 1,2% in 2004 naar 1,7% in 2005 (zie tabel 3.2 en grafiek 3.4). Uitgedrukt volgens het Europese inflatiebegrip, de groei van de hicp, leek de inflatietoename minder groot, maar
Tabel 3.2 Inflatie Nederland Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
2003
2004
2005 2005
2006 i
ii
iii
iv
i
1,5
1,4
1,3
1,6
1,7
1,6
hicp
2,2
Goederen Bewerkte voedingsmiddelen Onbewerkte voedingsmiddelen Industriële goederen excl. energie Energie Diensten
1,1
-0,0
1,1
0,9
0,7
1,3
1,6
1,7
2,3
-0,1
-0,3
0,6
-1,0
-0,6
-0,1
0,6
0,7
-3,1
-0,2
-0,8
-1,0
-0,4
1,5
1,3
0,0
-0,9
-1,1
-1,2
-1,1
-1,1
-0,7
-0,3
4,6
5,5
11,8
10,3
10,3
13,8
12,8
10,1
3,8
3,4
2,0
2,1
2,1
1,9
1,8
1,2
Cpi totaal Cpi, geschoond 2
2,1
1,2
1,7
1,7
1,5
1,7
1,8
1,1
1,3
-0,0
0,1
-0,2
0,0
0,1
0,3
0,4
1,4 1
1 Exclusief effect wijziging Ziekenfondswet per januari 2004 bedragen de hicp en hicp-diensten respectievelijk 1,0% en 2,5% (berekening dnb). 2 Inflatie op basis van de cpi exclusief het effect van
54
indirecte en consumptiegebonden belastingen en exclusief overheidsdiensten, huur, energie, groente en fruit en consumptie in het buitenland. Bron: cbs, Eurostat.
dnb / Jaarverslag 2005
De Nederlandse economie
Grafiek 3.4 Inflatie (cpi) Nederland Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode; maandcijfers 5
Cpi totaal 4
Cpi, geschoond 1
3 2 1 0 -1 00
01
02
03
04
05
06
1 Zie noot 2 tabel 3.2. Bron: cbs.
de hicp-inflatie is in 2004 voor 0,4 procentpunt opwaarts vertekend door een definitiewijziging. Ondanks de toename, lag de inflatie in de afgelopen twee jaar nog steeds op het laagste niveau sinds 1989. Met 1,5% was de Nederlandse hicp-inflatie op Finland na het laagst van het eurogebied. De belangrijkste oorzaak van de hogere inflatie in 2005 is de prijsstijging van energieproducten. De prijzen van autobrandstoffen, gas en elektriciteit stegen in 2005 gemiddeld met 12%. Daardoor is bijna 1 procentpunt van de totale inflatie toe te rekenen aan duurdere energieproducten. De hogere energieprijzen werden enigszins gecompenseerd door de lagere prijzen van voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken. Vergeleken met 2004 is het effect van de prijzenoorlog tussen de supermarkten echter afgenomen. De prijzen van voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken daalden met 1,2%, tegen 3,5% in 2004. Een andere drukkende factor op de inflatie was de historisch lage huurstijging. Per 1 juli gingen de woninghuren gemiddeld met 2,1% omhoog, het laagste percentage sinds 1959. Per saldo blijkt dat de prijsstijgingen voor een belangrijk deel plaatsvonden bij de bestedingscategorieën die voor consumenten tot de vaste lasten behoren. Het grootste deel daarvan is energie: gas en elektriciteit stegen 14% in prijs. Daarnaast steeg de prijs van sociale bescherming (voornamelijk kinderopvang) met 8%. Eveneens flink duurder werd vervoer (4,3%). Doordat de vaste lasten sterker in prijs stijgen dan de overige producten, is de druk van deze prijsstijgingen op het besteedbare inkomen in verhouding groter. Door het vaste karakter van uitgaven aan producten als huur en energie, kunnen consumenten minder dan bij andere producten hun bestedingen aanpassen aan de gewijzigde prijzen. Daarnaast zijn voor deze producten minder alternatieven beschikbaar, zodat de prijsstijging van vaste lasten, meer dan bij andere producten, wordt ervaren als een daling van het besteedbare inkomen. Om een duidelijker beeld te krijgen van de invloed van de conjunctuur op de prijsontwikkeling kan de cpi-inflatie worden geschoond voor gereguleerde prijzen en enkele categorieën waarvan het beloop niet samenhangt met de conjunctuur. Deze geschoonde cpi-inflatie bedroeg in 2005 0,1%, tegen 0,0% in 2004. Vanaf begin 2002 is de aldus gedefinieerde kerninflatie scherp gedaald (zie grafiek 3.4). Vanaf 2004 is een lichte toename zichtbaar, overeenkomstig het conjuncturele herstel. De samenhang tussen inflatie en conjunctuur verliep ook in 2005 voornamelijk via de loonkosten. Door de ruime arbeidsmarkt en de lage inflatie bleef de stijging van de contractlonen beperkt tot 0,8%, het laagste percentage sinds 1988 (zie tabel 3.3). De bijdrage van de sociale lasten (geraamd op 0,3%) lag wat lager dan in de voorafgaande jaren, wat samenhing met een minder sterke toename van de pensioenpremies. De arbeidsproductiviteitsgroei in de marktsector komt naar verwachting uit dnb / Jaarverslag 2005
55
... vooral door energieprijzen
‘Vaste lasten’ relatief duurder
Kerninflatie blijft laag
De Nederlandse economie
Tabel 3.3 Loonkosten marktsector Nederland Procentuele mutaties
2000
2003
2004
2005
2,9
3,2
4,2
0,7
1,6
2,8
3,5
2,7
1,5
0,8
0,5
0,8
0,9
0,0
0,3
0,4
-1,5
1,5
0,8
1,1
0,3
Loonvoet 1
3,7
5,1
5,5
5,5
4,3
3,5
1,5
Arbeidsproductiviteit
2,6
2,6
0,6
1,0
1,7
4,3
2,1
Loonkosten per eenheid product
1,1
2,4
4,9
4,5
2,6
-0,8
-0,6
Arbeidsinkomensquote (niveau, percentage)
82,0
82,3
80,6
80,4
80,4
80,0
79,7
Contractlonen Incidenteel loon Sociale lasten werkgevers
1 Door afronding tellen contractlonen, incidenteel loon en de sociale lasten werkgevers niet altijd geheel op tot de loonvoet.
Lagere loonkosten
2001 2 2002
1999
2 Na revisie Nationale Rekeningen. Bron: cpb.
op circa 2%, wat gelijk is aan het gemiddelde sinds 1970. Door deze ontwikkelingen dalen nu voor het tweede achtereenvolgende jaar de loonkosten per eenheid product, wat een gunstige invloed heeft op de prijsconcurrentiepositie van de export. 3.3 Overheidsfinanciën: meevallers door conjunctuur en hoge olieprijs
Einde aan jaren van tegenvallers
Het verslagjaar markeerde voor de Nederlandse overheidsfinanciën het einde van de tegenvallers. In 2003 werd nog de in het Verdrag van Maastricht vastgelegde referentiewaarde voor het tekort van 3% bbp overschreden. In 2004 nam het tekort al sterk af en in 2005 zette deze positieve ontwikkeling zich verder door (zie tabel 3.4). In het licht hiervan beëindigde de Ecofin-Raad op 7 juni 2005 de buitensporigetekortenprocedure. In de Miljoenennota 2005, opgemaakt in september 2004, werd nog een begrotingssaldo van -2,6% bbp geraamd voor 2005. Het saldo kwam uiteindelijk substanTabel 3.4 Budgettaire kerngegevens Nederland Procenten bbp
Collectieve uitgaven Niet-belastingontvangsten (excl gasbaten) Gasbaten (Niet-belastingmidd. en vpb) Collectieve lasten Vorderingensaldo collectieve sector 1 Structureel emu-saldo 2 Bruto schuld collectieve sector 1 In 2001 inclusief afkoop dsm van -0,3 bbp. In 2003 komt het saldo voor de lagere overheid gecorrigeerd voor de invoering van het btw-compensatiefonds 0,4% bbp lager uit.
56
2001
2002
2003
2004
2005
45,2
45,9
46,7
46,2
45,9
5,7
5,3
5,1
5,4
4,6
1,3
1,3
1,2
1,4
1,5
38,3
37,7
37,5
37,8
39,6
-0,2
-2,0
-3,1
-1,9
-0,3
-0,9
-1,9
-2,1
-0,9
1,0
50,7
50,5
51,9
52,6
52,9
2 ec-methode. Bron: cpb.
dnb / Jaarverslag 2005
De Nederlandse economie
Grafiek 3.5 Ontwikkeling emu-saldo Procenten bbp 1
emu-saldo (feitelijk) 0
emu-saldo Hoofdlijnenakkoord
-1
emu-saldo, Miljoenennota 2005
-2 -3
emu-saldo, Miljoenennota 2006
-4 01
02
03
04
05
Bron: Ministerie van Financiën en cpb.
tieel gunstiger uit, op -0,3% bbp en kwam daarmee voor het eerst in deze kabinetsperiode hoger uit dan geraamd ten tijde van het Hoofdlijnenakkoord in mei 2003 (zie grafiek 3.5). Een belangrijke factor vormden de aardgasbaten. De begroting voor 2005 ging nog uit van een olieprijs van eur 29 per vat. De gemiddelde prijs in 2005 was uiteindelijk eur 45 per vat, ruim 50% hoger dan geraamd. Dit vertaalde zich in een meevaller ten opzichte van de Miljoenennota van eur 2 miljard (0,4% bbp). Ook de voor 2006 geraamde olieprijs werd fors naar boven bijgesteld. Deze twee ontwikkelingen hadden tot gevolg dat in het Fonds Economische Structuurversterking (fes) dat de aardgasbaten als belangrijkste inkomstenbron heeft, aanzienlijke extra geraamde bestedingsruimte ontstond. Hiervan werd eur 21/4 miljard vastgelegd voor de jaren 2006-2010 ten behoeve van een brede waaier aan projecten, variërend van innovatievouchers en scholenbouw tot verbetering van de luchtkwaliteit en monumentenzorg. De belastinginkomsten ontwikkelden zich onder invloed van de aantrekkende economie over een breed front gunstig en vielen eur 6 miljard hoger uit dan geraamd. Er vloeide onder andere meer btw, loon- en inkomstenbelasting en dividendbelasting in de schatkist dan geraamd, maar de grootste meevaller van eur 3 miljard deed zich voor bij de vennootschapsbelasting. Dit had deels te maken met de heffingsrente, die in 2005 verhoogd werd tot 5%. Dit was boven de marktrente, waardoor het voor bedrijven aantrekkelijk werd om teveel vennootschapsbelasting te betalen, bijvoorbeeld door het niet aanvragen van aanslagverminderingen. Over dit in 2006 terug te ontvangen ‘fiscale spaartegoed’ vergoedde de Staat immers een aantrekkelijke rente. Het ‘fiscale sparen’ is geen structurele meevaller, maar leidt tot een spiegelbeeldige tegenvaller in 2006, wanneer de vennootschapsbelasting (met rente) wordt terugbetaald. Inmiddels is de heffingsrente verlaagd, waardoor het fiscaal sparen niet langer aantrekkelijk is. Aan de uitgavenkant ontstonden bij de Rijksuitgaven meevallers, onder andere door de vertraging die veel bouwprojecten hadden opgelopen vanwege milieuwetgeving. Deze vertraging is waarschijnlijk uitstel en geen afstel, wat betekent dat deze uitgaven in latere jaren alsnog gedaan gaan worden. De uitgaven aan sociale zekerheid en zorg vielen per saldo lager uit dan begroot. De totale uitgaven bleven eur 1 3/4 miljard onder het kader. Gecorrigeerd voor de aankoop van het aardgastransportnetwerk daalde de collectieve-uitgavenquote in 2005 licht tot 46% bbp, terwijl de microlastendruk onder invloed van stijgende tarieven bij met name energieheffingen en loonheffing toenam met eur 23/4 miljard. 2005 is het laatste van drie achtereenvolgende jaren van bezuinigingen. Voor 2006 heeft het kabinet besloten tot lastenverlichting en uitgavenverhoging. De schuldquote steeg licht, van 52,6% bbp in 2004 naar 52,9% bbp in 2005. De aankoop van het aardgastransportnetwerk door de Staat had geen consequenties dnb / Jaarverslag 2005
57
Hoge olieprijs stuwt aardgasbaten op
Meevallers deels incidenteel
Schuldquote neemt iets toe
De Nederlandse economie
voor het emu-saldo, maar verhoogde wel de schuld met 0,6% bbp. Hiertegenover stonden andere financiële transacties en mutaties met een schuldverlagend effect, waaronder de verkoop van aandelen kpn. De lichte stijging van de schuldquote onderstreept dat verdere beleidsaanpassingen nodig zijn om de overheidsfinanciën vergrijzingsbestendig te maken. Het opvangen van de vergrijzingskosten vereist tussen nu en 2030 een aanzienlijke reductie van de schuldquote. Vrijvallen van rentebetalingen moet daarbij gebruikt worden voor verdere schuldreductie. 3.4 Structureel beleid: voorbereiden op stelselherzieningen Activeren van onbenut arbeidspotentieel bleef in 2005 prioriteit van het kabinet. 2005 was daarbij voor zowel het arbeidsmarkt- als het productmarktbeleid te typeren als een voorbereidingsjaar, waarin onder meer de laatste hand werd gelegd aan het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel en het nieuwe zorgstelsel. Vergrijzing noopt tot betere benutting arbeidspotentieel …
… onder ouderen en vrouwen …
Om de kosten van de vergrijzing te kunnen dragen en het economische groeipotentieel op peil te houden, zijn een hogere arbeidsparticipatie en een hogere arbeidsproductiviteit noodzakelijk. Voor het verhogen van de arbeidsparticipatie is in beginsel voldoende ruimte, daar het aantal gewerkte uren per werkende in Nederland relatief laag is (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.5, grafiek 2.9). Een belangrijke oorzaak is het grote aandeel deeltijdwerkers in Nederland (zie grafiek 3.6). Daarnaast is het arbeidspotentieel van ouderen in Nederland nog onderbenut in vergelijking met de Scandinavische en Angelsaksische landen (zie tabel 3.5). De arbeidsmarkthervormingen van het Kabinet richten zich dan ook op het wegnemen van belemmeringen voor het verlengen van de arbeidsweek, het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg en het ontmoedigen van vervroegde uittreding teneinde de reeds ingezette toename van de arbeidsparticipatie van ouderen (zie grafiek 3.7), te continueren. Om vrouwen met kinderen financieel te prikkelen meer te gaan werken, is in 2005 de Wet Kinderopvang van kracht geworden. De eerste ervaringen geven aan dat de wet vooralsnog slechts een beperkte prikkel biedt aan vrouwen om (langer) te gaan werken. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen waarvan de partner een relatief hoog inkomen heeft. Daarnaast werd in 2005 de laatste hand gelegd aan de levensloopregeling, die ondermeer beoogt de combinatie arbeid en zorg te verbeteren. Om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten, werd het besluit genomen vervroegde uittredingsregelingen niet langer fiscaal te subsidiëren. Onderzoek van dnb laat zien dat financiële prikkels inderdaad een rol spelen bij de keuze van het moment van uittreden. In de praktijk blijft echter de vervroegde uittredingsroute Grafiek 3.6 Aandeel deeltijdwerkers in 2004 Procenten werkgelegenheid
60
Mannen 50
Vrouwen
40 30 20 10 0 GR
FI
ES
VS
SE
FR
DK OESO IT
AT EU-15 NO
LU
BE
IR
DE
UK
NL
Bron: oeso.
58
dnb / Jaarverslag 2005
De Nederlandse economie
Grafiek 3.7 Arbeidsparticipatie ouderen 55-64 jaar Procenten beroepsbevolking
60
Nederland
55 50
eu-15
45
Verenigde Staten
40 35 30 25 83
90
92
94
96
98
00
02
04
Bron: oeso.
voor veel werknemers ook in de toekomst nog open staan. In veel cao’s is namelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid een overgangsregeling voor oudere werknemers te treffen. Voor jongere werknemers blijkt het vaak mogelijk de vervroegde uittredingsroute te herstellen door het volledig benutten van de fiscale mogelijkheden voor de opbouw van ouderdomspensioen, in combinatie met de levensloopregeling. Dit laat onverlet dat – anders dan in het verleden – er meer zelf betaald moet worden voor niet-deelname aan het arbeidsproces. In 2005 werd de knoop doorgehakt over hervorming van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Daarnaast werd gewerkt aan een wetsvoorstel dat de toetredingsvoorwaarden voor de werkloosheidswet aanscherpt en de maximale uitkeringsduur verkort. Het doel is de instroom in beide sociale zekerheidsregelingen te beperken en de duur van de uitkering te bekorten door een actiever reïntegratiebeleid. Daarnaast werd besloten aanpassingen door te voeren in het ontslagstelsel. De belangrijkste verandering is dat het niet meer toegestaan is bij collectief ontslag de laatst binnenTabel 3.5 Internationale arbeidsparticipatie naar leeftijd 2004
Nederland België Denemarken Finland Frankrijk Duitsland Italië Noorwegen Zweden vk vs eu-15 oeso
Alle leeftijden
15-24 jaar
25-54 jaar
50-54 jaar
55-59 jaar
60-64 jaar
72,0
63,6
81,5
74,7
60,1
24,1
61,0
28,1
77,3
65,3
43,0
13,3
76,0
61,3
84,0
81,5
78,1
40,6
67,2
38,1
81,0
79,4
65,8
29,0
63,0
30,0
79,3
77,8
57,2
16,6
66,0
41,9
80,0
79,9
57,4
24,3
57,4
27,2
72,1
65,3
41,5
18,7
75,6
54,4
83,1
82,9
75,4
58,0
74,0
42,8
82,9
83,1
78,5
58,4
72,7
60,1
80,7
78,8
67,7
41,3
71,2
53,9
79,0
76,9
68,4
49,0
64,6
41,0
77,6
74,2
56,0
26,8
65,1
42,7
75,7
73,0
61,2
38,7
Toelichting: Netto arbeidsparticipatie: aantal werkenden als percentage van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar.
dnb / Jaarverslag 2005
Bron: oeso.
59
Hervormingen in sociale zekerheid …
De Nederlandse economie
… en efficiëntere productmarkten
gekomen werknemers als eerste te ontslaan. In 2006 zal het kabinet, na advisering door de Sociaal-Economische Raad (ser), besluiten of verdere wijzigingen in het ontslagstelsel opportuun zijn. Een andere belangrijke structurele hervorming waarover in 2005 werd besloten is de hervorming van het zorgstelsel. Filosofie hierbij is dat door onderlinge concurrentie tussen zorgverzekeraars en door scherpere onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders de prijs-kwaliteitverhouding in de zorg verbetert. De belangrijkste waarborg voor een efficiënte werking van het nieuwe stelsel is voldoende concurrentie. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (nma), die hiervoor verantwoordelijk is, heeft daartoe haar toezicht op deze sector geïntensiveerd. Door het kabinet zijn daarnaast voorbereidingen getroffen voor het sluitstuk van de liberalisatie van de energiemarkt: het splitsen van het beheer van het stroomnetwerk van de productie en levering van elektriciteit. Met de invoering van de Wet Walvis, die de administratieve lasten rondom de verplichte werknemersverzekeringen beperkt, is een nadere stap genomen in het kabinetoffensief tegen de administratieve lasten.
60
dnb / Jaarverslag 2005
4 Toezicht op de Nederlandse financiële sector
4.1 Visie op het toezicht Het prudentiële toezicht van dnb is gericht op het zo goed mogelijk beschermen van de belangen van de afnemers van financiële diensten. Goed prudentieel toezicht draagt bovendien bij aan het bewaken van de financiële stabiliteit in Nederland. Verstoringen in het (vertrouwen in het) financiële systeem kunnen namelijk grote negatieve effecten hebben voor de economie en individuele deelnemers. Toezicht kan incidenten echter nooit uitsluiten. De continuïteit van een financiële instelling en het waarborgen van de financiële aanspraken van de rechthebbenden blijft de primaire verantwoordelijkheid van het management van een individuele instelling. In een vrije marktomgeving is het toezicht erop gericht de kans op ongewenste uitkomsten te verkleinen. Het is de vraag hoever deze risicoreductie dient te gaan. Toezicht brengt immers kosten met zich mee. Daarom wordt een afweging gemaakt tussen enerzijds meer toezicht en meer zekerheid en anderzijds minder toezicht, minder toezichtlasten en meer marktwerking. Hierbij bestaat een natuurlijke spanning tussen wat de maatschappij en de politiek aan toezichtuitkomsten willen bereiken en de middelen die men bereid is daarvoor in te zetten. Recente externe beoordelingen door het Internationale Monetaire Fonds (imf) van het gehele toezicht en de Inspectie voor Werk en Inkomen van het pensioentoezicht kwalificeren het dnb-toezicht als goed. Bovendien steken zowel in historisch als internationaal verband de toezichtuitkomsten van dnb in termen van het voorkomen van financiële crises gunstig af. Voor het handhaven van een hoog toezichtniveau is het echter van belang continu te blijven streven naar verbeteringen en alert te zijn op ontwikkelingen in de financiële sector en de maatschappij. In het verslagjaar heeft dnb daarom het rapport ‘Visie dnb toezicht 2006-2010’ opgesteld, vanuit het streven naar handhaving van goed toezicht en tegen de achtergrond van ontwikkelingen in de financiële omgeving en de fusie tussen dnb en de Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk). Deze visie formuleert welke accenten dnb in de komende periode in haar toezicht wil leggen. Een preventieve aanpak blijft daarbij vooropstaan: voorkomen is beter dan genezen. In samenhang hiermee vinden accentverschuivingen plaats in de richting van meer risico-oriëntatie en meer openheid. De eerste accentverschuiving, de nagestreefde versterking van risicogebaseerd toezicht, is erop gericht de effectiviteit van het toezicht te vergroten. Dit gebeurt in de eerste plaats doordat de toetsingskaders steeds meer een risicogebaseerd karakter krijgen. De toezichteisen, en dus niet enkel de solvabiliteitseisen, worden daarbij zo veel mogelijk afgestemd op het actuele risicoprofiel van de onder toezicht staande instelling. In de tweede plaats krijgt de versterking van risicogebaseerd toezicht zijn beslag via een flexibelere inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit. Door extra aandacht te geven aan toezichtgebieden of instellingen waar risico’s (tijdelijk) het grootst zijn, faciliteert de flexibelere inzet het sterker sturen op risico’s. Van groot belang voor deze aanpak is het hebben van een actueel beeld van het risicoprofiel en de financiële positie van de instellingen. Aanscherping van dit beeld is dan ook een belangrijke voorwaarde voor een dergelijke risicogevoelige benadering. Ongeacht hun risicoprofiel blijven alle instellingen onderworpen aan het reguliere toezicht (zie paragraaf 4.3). Door daarnaast bepaalde instellingsoverstijgende risico’s te idendnb / Jaarverslag 2005
61
Accentverschuivingen
Grotere risico-oriëntatie … … flexibelere toezichtinzet …
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
… intensiever integriteitstoezicht …
… en meer openheid
tificeren en uit te dragen wil dnb de financiële sector stimuleren deze thema’s actief op te pakken. Voor de komende periode zal nog meer aandacht worden gegeven aan integriteit in het dnb-toezicht. Dit weerspiegelt de ervaring dat een groot deel van de incidenten bij financiële instellingen direct is gerelateerd aan niet-integer gedrag. Daarnaast is de politieke en publieke aandacht voor integriteit bij financiële instellingen hoog, waardoor het effect van incidenten in de vorm van reputatieverlies is vergroot. Deze aanpak, op basis van de risicoanalyse, kan ook bijdragen aan een cultuuromslag bij instellingen en toezichthouders. De tweede accentverschuiving betreft het bevorderen van openheid. Transparantie draagt bij aan de effectiviteit en efficiëntie van het toezicht, omdat zij het draagvlak voor het toezicht vergroot en normnaleving (‘compliance’) bevordert, zonder dat deze moet worden afgedwongen. Daarnaast stimuleert transparantie de verschillende belanghebbenden (zoals aandeelhouders, deelnemers, leden, etcetera) om een instellling zelf te monitoren. Openheid draagt verder bij aan de verantwoording over de toezichttaak (bijvoorbeeld door meer te communiceren over de toezichtstrategie, regelgeving, geaggregeerde toezichtbevindingen en het functioneren van dnb). 4.1.1 Versterking van risicogebaseerd toezicht
Ontwikkeling risicoanalysemodel FIRM
Puntjes op de i van het Bazelse kapitaalraamwerk
Bij een risicogebaseerde toezichtmethode worden de toezichteisen afgestemd op het risicoprofiel van een instelling. Het belangrijkste instrument daarbij is het door dnb ontwikkelde risicoanalysemodel Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (firm). Dit risicoanalysemodel is in het verslagjaar gebouwd vanuit de bestaande risicoanalysemodellen van dnb en pvk (mars van de pvk, rast van dnb). Met behulp van firm worden relevante risico’s (waaronder de solvabiliteit en liquiditeit van instellingen, de organisatie en beheersing en de integere bedrijfsvoering, alsmede de naleving van toezichtwet- en regelgeving) voor een onder toezicht staande instelling in kaart gebracht en beoordeeld. Dit leidt tot een risicoprofiel, op basis waarvan binnen het toezicht prioriteiten kunnen worden gesteld. Deze uitkomst zal in de toekomst ook aan de desbetreffende instelling worden teruggekoppeld. In het verslagjaar heeft de versterking van de risico-oriëntatie voorts zijn beslag gekregen via de verdere ontwikkeling van de nationale en internationale toezichtkaders (Bazel ii, Solvency ii en het Financieel Toetsingskader). Bazel II In 2004 heeft het Bazelse Comité (waarin centrale banken en toezichthouders van de financieel grootste landen, waaronder Nederland, zijn verenigd) het nieuwe toezichtraamwerk voor banken, Bazel ii, afgerond. Het Bazel ii-raamwerk bepaalt hoeveel kapitaal kredietinstellingen moeten aanhouden ten opzichte van het risico dat zij lopen. In het afgelopen verslagjaar is verder gewerkt aan enkele technische verfijningen en uitleg van het raamwerk. Daarnaast heeft het Bazelse Comité eind 2005 een wereldwijde Quantitative Impact Study (qis-5) uitgevoerd, die inzicht moet geven in de effecten van de nieuwe regels op de kapitaalsvereiste van banken. Samen met circa dertig andere landen heeft Nederland aan qis-5 meegedaan. Een aantal grotere Nederlandse banken hebben hun medewerking verleend. De banken hebben de nieuwe regels toegepast op hun balans en uitgerekend hoe groot de kapitaalsvereisten onder Bazel ii zouden worden. dnb heeft deze uitkomsten ingebracht in de internationale analyse. De ‘impact’ studie levert de benodigde ‘input’ voor een finale toetsing van het raamwerk in het voorjaar van 2006. Afgesproken is de bevindingen pas na afronding te publiceren. De uitkomsten van de studie zijn van belang bij het beoordelen of met de invoering van Bazel ii wordt voldaan aan twee randvoorwaarden: de geaggregeerde kapitaalsvereiste onder Bazel ii mag in het gehele bancaire systeem niet significant veranderen ten opzichte van Bazel i en Bazel ii moet banken stimuleren hun risicobeheer verder te ontwikkelen. 62
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Op Europees niveau heeft de Europese Commissie (ec) het Bazel ii-raamwerk omgezet in richtlijnen. Op 28 september 2005 stemde het Europees Parlement in met deze richtlijnen, waardoor per 1 januari 2007 de invoering van Bazel ii in Europa een feit wordt. In Nederland stelt het Ministerie van Financiën via de Wet op het financieel toezicht (Wft) het wettelijke kader voor Bazel ii op. dnb heeft meegewerkt aan de vertaling van de Bazel ii-regels in toezichthouderregels en de operationalisering in de toezichtpraktijk. In 2005 is een groot gedeelte van de toezichthouderregels in conceptvorm ter consultatie aan de sector aangeboden. Ook zijn nieuwe toezichtrapportages voor banken en beleggingsondernemingen ontworpen en tegelijkertijd eu-breed geharmoniseerd. Voor de operationalisering van Bazel ii in de toezichtpraktijk heeft dnb in 2005 bij enkele banken onderzoeken naar het gebruik van risicomodellen uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de ontwikkeling en de toepassing van modellen die de kredietrisico’s van woninghypotheken en van grote bedrijven kwantificeren. Om de invoering van Bazel ii bij de internationaal actieve Nederlandse banken efficiënt te laten verlopen heeft dnb bovendien de contacten met betrokken buitenlandse collega-toezichthouders geïntensiveerd. Solvency II Ook in het verzekeringstoezicht wordt op Europees niveau gewerkt aan de ontwikkeling van meer risicogebaseerd toezicht. Dit gebeurt in het Solvency ii-raamwerk dat moet leiden tot een grondige herziening van de Europese richtlijnen voor het verzekeringsbedrijf. Solvency ii moet gaan voorzien in een risicogevoelig solvabiliteitsregime, dat goed risicobeheer door verzekeraars stimuleert. Als lid van de Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors (ceiops, het comité van Europese toezichthouders op verzekeraars en pensioenfondsen) is dnb nauw betrokken bij de ontwikkeling van Solvency ii. ceiops heeft in 2005 advies uitgebracht over verscheidene technische onderdelen van Solvency ii. In 2006 zal de Europese Commissie in samenspraak met de ministeries van Financiën van de verschillende landen en op basis van het advies van ceiops een kaderrichtlijn opstellen. De Europese Commissie wil de concept-kaderrichtlijn medio 2007 uitbrengen, waarna Solvency ii op hoofdlijnen haar beslag kan krijgen en nader uitgewerkt kan worden in uitvoeringsmaatregelen. Een belangrijk onderdeel in het ontwikkeltraject zijn ‘impact’ studies onder verzekeraars, waarin de effecten van verschillende solvabiliteitsvoorstellen worden getoetst. De eerste ‘impact’ studie, die begin 2006 is afgerond, analyseert de technische voorzieningen van verzekeraars. In het tweede kwartaal van 2006 volgt een tweede ‘impact’ studie waarin ook de solvabiliteitsvereisten worden getest. dnb is eveneens actief betrokken bij de ontwikkeling van mondiale solvabiliteitsstandaarden voor verzekeringstoezicht via de International Association of Insurance Supervisors (iais, internationale organisatie van toezichthouders op verzekeraars). Recentelijk heeft de iais belangrijke stappen gezet om invulling te geven aan haar ambitie om wereldwijde solvabiliteitsstandaarden te formuleren. De iais-standaarden hebben in beginsel geen wetgevend karakter, maar reflecteren de gezamenlijke visie van verzekeringstoezichthouders wereldwijd en oefenen daarom druk uit op wetgevers in individuele jurisdicties om aan de standaarden te voldoen. In 2005 zijn de principes vastgelegd die de basis vormen voor de eisen waaraan solvabiliteitsregimes volgens de iais moeten voldoen. Ook hierin staat de formulering van risicogevoelige financiële eisen op basis van marktconforme waardering centraal. Thans worden deze principes nader uitgewerkt. Financieel Toetsingskader Risico-oriëntatie staat ook centraal in het nieuwe Financieel Toetsingskader (ftk). De belangrijkste elementen van het ftk zijn het gebruik van actuele marktrente voor de waardering van zowel het vermogen als van de verplichtingen en de inschatting van het risicoprofiel op grond van de gehele balans van een instelling. Voor pendnb / Jaarverslag 2005
63
Voortgang Solvency II
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
FTK
uitgesteld tot 2007
Indexatiematrix vereist transparantie over indexatie-ambitie
Integratie van het toezicht
sioenfondsen komt daar het expliciet maken van de indexatiedoelstelling bij. De Pensioenwet, die naar verwachting per 1 januari 2007 in werking treedt, sluit voor de financiële kaders in belangrijke mate aan op het ftk. Vooruitlopend op de invoering van de Pensioenwet heeft de Tweede Kamer begin 2004 het groene licht gegeven voor het ftk-overgangsregime. Daardoor kunnen pensioenfondsen nu al gebruik maken van het op hoofdlijnen vastgestelde nieuwe toezichtkader. Het ftk biedt pensioenfondsen de keuze tussen een vereenvoudigd standaardmodel en een geavanceerder intern model. dnb heeft daarom in 2005 de interne modellenmethode voor de solvabiliteitstoetsing openbaar gemaakt. Dit is van belang voor pensioenfondsen die opteren voor het overgangsregime ftk en een intern model willen hanteren. Met een intern model kan het pensioenfonds de specifieke risico’s waaraan het blootstaat, nauwkeuriger modelleren dan met het standaardmodel van dnb. Een onderdeel dat veel discussie oproept, is het uitgangspunt dat een pensioenfonds dat in onderdekking raakt binnen een jaar moet zijn hersteld. Deze termijn van een jaar zal door dnb worden toegepast met gebruikmaking van de mogelijkheid van maatwerk, zoals dat ook is gebeurd ten tijde van de tekorten die in de periode 2001-2003 optraden. Het is echter van groot belang dat het beleid van fondsen gericht is op het voorkomen van onderdekking. Daarbij dient het beleid erop te worden gericht dat als er onverhoopt onderdekking optreedt, deze niet te diep is en snel kan worden gerepareerd. Tijdens het herstel van onderdekking kan immers niet worden geïndexeerd, waardoor de koopkracht van pensioenen wordt uitgehold. Ook kunnen er problemen optreden bij de overdracht van pensioenrechten. De éénjaarshersteltermijn in combinatie met de mogelijkheid tot maatwerk en de mogelijkheid dat de verantwoordelijke minister een langere herstelperiode kan verlenen doen daarom recht aan het lange-termijnperspectief van het kapitaaldekkingsstelsel en geeft voldoende ruimte aan de behoefte om waar nodig individueel, en verder in uitzonderlijke economische situaties flexibiliteit te kunnen toepassen. Pensioenfondsen die de ambitie hebben om de hoogte van pensioenen en pensioenaanspraken mee te laten groeien met de prijs- of loonontwikkeling kunnen dit doen aan de hand van de zogenoemde ‘indexatiematrix.’ Deze matrix is in het verslagjaar tot stand gekomen na intensief overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw), de Stichting van de Arbeid en dnb. Pensioenfondsen dienen transparant te zijn over hun indexatie-ambitie, dat wil zeggen over de mate waarin het fonds koopkrachtbescherming nastreeft en de mate waarin deze ambitie naar verwachting zal worden gerealiseerd. Van pensioenfondsen wordt verlangd dat zij het premie-, beleggings- en reserveringsbeleid zodanig inrichten dat deze indexatie-ambitie op lange termijn redelijkerwijs wordt gehaald. Een consequentie van de indexatiematrix is dat een korting op de premie pas mogelijk wordt als het pensioenfonds kan aantonen dat het zijn indexatie-ambitie naar verwachting langjarig kan waarmaken. 4.1.2 Efficiëntie en kwaliteit dnb hecht groot belang aan een zo efficiënt mogelijke uitvoering van haar taken en aan een hoge kwaliteit van het toezicht. De fusie tussen dnb en pvk eind 2004 heeft hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. In de afgelopen periode is het toezicht als gevolg van deze fusie verder geïntegreerd. Zo zijn sinds medio 2004 toezichthouders samengevoegd in cross-sectorale teams en zijn werkmethoden verder op elkaar afgestemd. Hierbij valt te denken aan een geïntegreerde toezichtplanning, het gezamenlijk voeren van beleids- en jaargesprekken op concernniveau en het uitvoeren van werkzaamheden bij concernbrede activiteiten en functies van financiële conglomeraten. Ook zijn gespecialiseerde expertisecentra opgericht, die zich richten op verdieping van cross-sectorale toezichtthema’s, zoals integriteitstoezicht. Dit komt de functionele expertise, efficiëntie en effectiviteit van de taakuitvoering ten goede. Voorts wordt gestreefd naar verdere reductie van administratieve lasten (kosten die instellingen maken om rapportages aan dnb op te leveren) en van de nalevings64
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
kosten (gedefinieerd als kosten voor instellingen die voortvloeien uit de naleving van eisen aan de bedrijfsvoering in toezichtwet- en regelgeving) voor de onder toezicht staande instellingen. Eind 2004 maakten dnb, de Autoriteit Financiële Markten (afm) en de sector afspraken die er toe zullen leiden dat de overige nalevingskosten naar verwachting met ongeveer een kwart dalen. In 2005 heeft dnb met de sector overlegd over de ken-uw-cliënt regels, mede omdat de sector had aangegeven dat deze regels tot veel overige nalevingskosten leiden. Dit overleg heeft geleid tot een aanpassing. Door beter aan te sluiten bij een aantal natuurlijke momenten waarop de instelling toch al zou overgaan tot een ‘review’, dalen de gemeten jaarlijkse nalevingskosten naar verwachting met maar liefst eur 160 miljoen. Voorts hoeven banken, uitgezonderd bijzondere situaties, nog maar tweederde van het totale aantal Wtk-rapportageformulieren in te dienen. Bovendien is de rapportagefrequentie van een groot deel van deze rapportages verlaagd van eens per maand naar eens per kwartaal, op voorwaarde dat de solvabiliteit van de instelling dit toestaat. Ter gelegenheid van de invoering van de Pensioenwet wordt ook voor pensioenfondsen gewerkt aan een aanzienlijke vermindering van in te dienen rapportages, door bijvoorbeeld minder informatie op te vragen, door eenmalig een gegeven op te vragen en door gebruik te maken van modernere aanleveringstechnieken.
Administratieve lasten en nalevingskosten verder verlaagd
4.2 Actuele ontwikkelingen in de Nederlandse financiële sector Bankwezen Het Nederlandse bankwezen heeft in 2005 zijn solvabiliteitspositie op een hoog niveau weten te consolideren (zie tabel 4.1). De gemiddelde bis-ratio (gedefinieerd als het toetsingsvermogen ten opzichte van de naar risico gewogen activa) steeg tot 12,4% ultimo 2005 (12,1% ultimo 2004). Met een dergelijke kapitaalratio is het bankwezen, ondanks het faillissement van Van der Hoop bankiers nv (zie paragraaf 4.3), zeer solide te noemen. De winst van de banken steeg van eur 11,0 miljard in 2004 tot eur 13,4 miljard in 2005. Dit is een toename van ruim 20%, waarmee de sterke groei van vorig jaar wordt doorgezet. In tegenstelling tot voorgaande jaren, waarin kostenreductie de belangrijkste rol speelde voor de winstontwikkeling, stegen in het verslagjaar de inkomsten eveneens sterk. De rentestand en de rentetermijnstructuur hebben grote invloed op het resultaat van banken. Door de vlakke rentetermijnstructuur (zie grafiek 4.1) is de rentemarge, het verschil tussen de rente op langlopende vorderingen en de rente op kortlopende schulden, relatief klein. Als gevolg hiervan is de traditionele kredietverstrekking minder winstgevend voor banken. Evenals in voorgaande jaren legden banken Tabel 4.1 Kerncijfers banken1 eur miljard
Solvabiliteitsratio, in procenten Baten Waarvan: Rentebaten Niet-rentebaten Lasten Waarvan: Bedrijfslasten Toevoeging aan de voorzieningen2 Bedrijfsresultaat na belasting 1 Door afronding op 1 decimaal tellen de cijfers in sommige gevallen niet op.
dnb / Jaarverslag 2005
2002
2003
2004
2005
11,9
12,1
12,1
12,4
44,0
45,8
50,0
55,3
26,6
27,8
29,1
29,9
17,3
18,1
20,9
25,3
35,9
34,5
35,5
38,3
30,9
30,8
33,5
36,8
4,8
3,5
1,8
1,5
6,1
8,3
11,0
13,4
2 Som van waardeveranderingen van vorderingen en waardeveranderingen van financiële vaste activa.
65
Solvabiliteit van banken stabiel, winstgevendheid fors verbeterd
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Grafiek 4.1 Rentetermijnstructuur in Nederland (zero rate coupon curve) Percentages, looptijd in jaren 5,5
31 december 2003
5
31 december 2004
4,5 4
31 december 2005
3,5 3 2,5 2 0
Hoge hypothecaire kredietgroei
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
daarom meer nadruk op niet-traditionele bancaire activiteiten als het adviseren van en bemiddelen bij financiële transacties. De inkomsten uit niet-renteactiviteiten stegen hierdoor fors. Ook incidentele transacties, zoals opbrengsten uit deelnemingen, verkoop van bedrijfsonderdelen en koerswinsten op effecten- en valutatransacties, droegen hieraan bij. Daarnaast zorgde de in 2005 aanhoudende hoge groei van de hypothecaire kredietverstrekking (11,8%), mede door het grote aantal oversluitingen, voor stabiele rente-inkomsten. Een hoge hypothecaire kredietgroei brengt echter ook risico’s met zich mee. Evenals in voorgaande jaren nam het percentage verstrekte tophypotheken opnieuw toe. Gemiddeld betreft zo’n 62% van de nieuw verstrekte hypotheken in 2005 een tophypotheek. Dit zijn leningen waarvan de omvang de waarde van het onderpand overstijgt, en die daardoor een relatief hoger risico kennen. In een scenario van dalende huizenprijzen krijgen huishoudens met een tophypotheek bij verkoop immers eerder te maken met een restschuld. Ook werden veel hypotheken afgesloten met een korte rentevaste looptijd of een variabele rente. Huishoudens zijn dan kwetsbaar voor een plotselinge stijging van de rente. In de tweede helft van het verslagjaar vond echter een markante verschuiving plaats. In de verwachting van een (verdere) rentestijging nam de rentelooptijd van nieuw afgesloten hypotheken fors toe. Banken signaleerden in 2005, door de toen nog slechts langzaam aantrekkende economie, ook een toename van het risico in de binnenlandse kredietportefeuille. In reactie hierop troffen zij meer voorzieningen. Hiermee werd de dalende trend die de toevoeging aan de voorzieningen sinds 2003 liet zien doorbroken (zie grafiek 4.2). Mede door de beperkte economische groei in Nederland kwam een belangrijke bijdrage aan de resultaatontwikkeling van het bankwezen uit het buitenland. Nederlandse banken behalen daar inmiddels bijna de helft van hun opbrengsten. Dit is niet verwonderlijk: ruim eenderde van de totale activa van Nederlandse banken bevindt zich in het buitenland (via bijkantoren en buitenlandse dochterondernemingen). Ook hebben Nederlandse banken relatief veel vorderingen op buitenlandse partijen, waardoor ze hun risico’s kunnen diversifiëren. Nederlandse banken behoren hiermee tot de meest internationaal georiënteerde Europese banken. Daarentegen is op de Nederlandse markt slechts een beperkt aantal buitenlandse banken actief. De internationalisering van de bancaire sector komt onder meer voort uit omvangrijke fusie- en overname-activiteiten die in de aanloop naar de Economische en Monetaire Unie (emu) en in de eerste jaren van haar bestaan (1998-2002) plaatsvonden in de Europese Unie (eu). Sindsdien zijn deze activiteiten echter sterk afgenomen. Met enkele omvangrijke grensoverschrijdende overnames, zoals die van de Duitse HypoVereinsbank (hvb) door het Italiaanse Unicredito, lijkt in het verslagjaar een nieuwe impuls te zijn gegeven aan het fusie- en overnameproces. Een aantal juridische, fis66
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Grafiek 4.2 Bijdrage aan de voorzieningen1 eur miljoen 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 H1 H2 H1 H2 H1 H2 H1 H2 H1 H2 H1 H2 00 01 02 03 04 05 1 Voorzieningen is de som van waardeveranderingen van vorderingen en waardeveranderingen van financiële vaste activa.
cale, culturele en toezichtbelemmeringen zal niettemin moeten worden geslecht om deze impuls een blijvend karakter te geven. De moeilijkheden die abn amro ondervond bij de overname van het Italiaanse Antonveneta onderstrepen dit. Verzekeringsmaatschappijen In de verzekeringssector wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen levensverzekeraars en schadeverzekeraars. De levensverzekeraars kampen nog altijd met de gevolgen van de aanhoudend lage lange rente. Doordat de gemiddelde looptijd van de verplichtingen hoger is dan die van de beleggingen bestaat een mismatch-risico. Als gevolg hiervan stijgt bij een dalende rente de waarde van de verplichtingen sterker dan de waarde van de beleggingen. De voortgaande rentedaling heeft hierdoor in 2005 allereerst een neerwaarts effect gehad op de gemiddelde (op marktwaarde gebaseerde) solvabiliteitsratio van levensverzekeraars. Uit onderzoek van dnb naar de effecten van de lage lange rente blijkt dat verzekeraars hun kwetsbaarheid voor de lage rente verkleinen door het verschil in looptijd tussen activa en passiva terug te brengen. Dit doen zij enerzijds door intensiever gebruik te maken van rentederivaten (bijvoorbeeld renteswaps en swaptions), en anderzijds door de aankoop van langlopende obligaties. In de tweede plaats resulteert een lage lange rente in een kleine marge tussen de rente-opbrengsten over de beleggingen en de gegarandeerde offerterentes die levensverzekeraars bieden. Levensverzekeraars focusten in het verslagjaar op het verbeteren van de productmarges, met name door kostenbesparingen en verbeterde prijsstelling, hetgeen zichtbaar wordt in de toename van de netto contante waarde van toekomstige resultaten van de grotere levensverzekeraars (de ‘embedded value’). Daarnaast poogden verzekeraars hun kwetsbaarheid te verlagen door productkarakteristieken te wijzigen, bijvoorbeeld door minder producten met garanties te verkopen, lagere garanties af te geven, dan wel de kosten van garanties in de tariefstelling op te nemen. Ten slotte zijn langlopende levensverzekeringsproducten met een rentegarantie in een lage rente-omgeving ook minder aantrekkelijk voor de consument. Bij schadeverzekeraars is de looptijd van de balansposten meer in evenwicht door een relatief korte looptijd van de verplichtingen. In deze sector zette het in 2003 ingezette herstel in het verslagjaar door (zie tabel 4.2). Een verbetering van de risico-inschatting en aanscherping van het acceptatiebeleid, alsmede het optreden van minder grote schaden droegen hieraan bij. Schadeverzekeraars hebben bovendien minder risico’s herverzekerd en meer in eigen beheer gehouden. Gegeven de relatief gunstige schade-ontwikkeling is dit het resultaat ten goede gekomen. Een belangrijk deel van de schadeverzekeraars is actief in de zorg. Het verslagjaar dnb / Jaarverslag 2005
67
Levensverzekeraars kampen met aanhoudend lage lange rente
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.2 Kerncijfers verzekeringsinstellingen1 In procenten, respectievelijk eur miljard
Levensverzekeraars Schadeverzekeraars Waarvan: ziektekostenverzekeraars
Solvabiliteitsratio
Levensverzekeraars Schadeverzekeraars Waarvan: ziektekostenverzekeraars
Bedrijfsresultaat
1 Cijfers over 2005 kunnen tot 1 mei 2006 door verzekeraars worden gerapporteerd. Als onderdeel van het rapport ‘Visie
Financiële positie van particuliere ziektekostenverzekeraars gemiddeld goed …
… toekomst onzeker
2002
2003
2004
231 267 240
259 297 236
264 307 251
240
2.793
2.306
196
1.273
1.814
31
149
436
dnb toezicht 2006-2010’ werkt dnb momenteel aan een versnelling van deze rapportages.
stond voor deze verzekeraars in het teken van de overgang naar het nieuwe zorgstelsel. Per 1 januari 2006 is met de Zorgverzekeringswet (Zvw) namelijk een nieuw zorgstelsel van kracht, waarbij het onderscheid tussen particuliere ziektekostenverzekeraars en ziekenfondsen is opgeheven. Doel van dit nieuwe stelsel is om via meer marktwerking op de ziektekostenverzekerings- en zorgaanbodmarkt de stijging van de zorgkosten te beperken. Daarnaast moet het aanbod van zorg beter gaan aansluiten bij de vraag. In het nieuwe stelsel spelen de ziektekostenverzekeraars daarbij een sleutelrol. Vanaf 2006 staan de gewezen ziekenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeraars onder hetzelfde toezicht, dat door dnb wordt uitgeoefend. In de aanloop naar het nieuwe stelsel hebben fusies en portefeuille-overdrachten tussen groepen ziektekostenverzekeraars plaatsgevonden. Hierdoor is het aantal verzekeraars afgenomen van 38 ultimo 2003 naar 30 onderverdeeld naar 18 groepen ultimo 2004. In het verslagjaar hebben verzekeraars ingespeeld op de stelselwijziging, onder andere door herstructureringen binnen bestaande concerns en door nieuwe entiteiten op te richten. Op de nieuwe ziektekostenverzekeringsmarkt zijn vanaf de start van 2006 51 ziektekostenverzekeraars actief. De financiële positie van de vroegere particuliere ziektekostenverzekeraars is gemiddeld genomen behoorlijk: in 2004 bedroeg de solvabiliteitsratio 251. Deze ratio geeft de verhouding weer tussen de aanwezige en vereiste solvabiliteit. In tegenstelling tot 2003 bevond zich ultimo 2005 geen enkele instelling meer in onderdekking. De stelselwijziging beïnvloedt de financiële positie van de ziektekostenverzekeringssector via verschillende factoren. De solvabiliteitsratio van de ziektekostenverzekeraars verbetert doordat in het nieuwe stelsel de solvabiliteitseis voor de basisverzekering afneemt van ongeveer 24% naar circa 8%. Daarnaast vervalt een aantal technische voorzieningen. Hoewel verzekeraars hun schadevoorziening moeten verhogen voor een wijziging in het ziekenhuisdeclaratiesysteem (Diagnose Behandeling Combinatie, dbc), zal het totale effect per saldo naar verwachting positief zijn. Wel gaat de invoering van het nieuwe stelsel gepaard met eenmalig hoge kosten voor verzekeraars (onder andere it-systemen). Bij de ontwikkelingen in de zorgsector is voorts van belang dat de mobiliteit van verzekerden sterk is toegenomen, mede door de grotere rol van collectiviteiten. Hierdoor krijgen verzekeraars te maken met veel in- en uitschrijvingen. In combinatie met de invoering van dbc’s, waardoor vertraging is ontstaan in het factureringsproces van ziekenhuizen aan verzekeraars, leidt dit tot een hoge druk op de administratieve afwikkeling bij verzekeraars. Als gevolg van de beschreven ontwikkelingen (vermogensvrijval, lage premies en hoge kosten, toegenomen mobiliteit en dbc’s) is de financiële positie van de ziektekostenverzekeringssector ultimo 2006 onzeker. dnb zal de ontwikkelingen bij de ziektekostenverzekeraars daarom met extra aandacht volgen. 68
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Pensioenfondsen De nominale dekkingsgraad van pensioenfondsen gebaseerd op marktrente is in 2005 licht gestegen naar 126% (zie tabel 4.3). Daarmee nadert deze dekkingsgraad de waarde waarbij een gemiddeld pensioenfonds voldoet aan de norm voor het vereiste eigen vermogen voor de nominale verplichtingen. De ontwikkeling van de dekkingsgraad is het resultaat van twee tegengestelde effecten. Enerzijds daalde de nominale lange rente van 4,2% naar 3,7%, waardoor de marktwaarde van de pensioenverplichtingen steeg. Dit heeft een negatief effect op de dekkingsgraad. Anderzijds was 2005 een uitzonderlijk goed beursjaar voor de pensioenfondsen. Het gemiddelde rendement op de beleggingen bedroeg 13,0%. Dit hoge rendement is in lijn met de rendementen op de financiële markten wereldwijd. Naast hogere rendementen hadden de pensioenfondsen in 2005 ook hogere premie-inkomsten. Vergeleken met 2004 stegen de premies gemiddeld 11%. Dit kwam vooral omdat een aantal fondsen pas in 2005 hun premies op kostendekkend niveau bracht. Thans liggen de pensioenpremies grosso modo op, en voorzover de fondsen in herstel zijn nog wat boven, kostendekkend niveau. Voor komend jaar is de verwachting dat het premieniveau licht daalt, maar nog steeds boven kostendekkend niveau blijft. De ontwikkeling met forse premiestijgingen zoals in de afgelopen jaren onvermijdelijk was, lijkt daarmee gekeerd. Bovenstaande gegevens over de nominale dekkingsgraad geven onvoldoende inzicht in de mate waarin pensioenfondsen in staat zijn te indexeren. Indexatie is echter van groot belang om de pensioenen welvaartsvast te houden. Om inzicht te krijgen in de toekomstige indexatiemogelijkheden, moet de nominale dekkingsgraad worden gecorrigeerd voor inflatie. Daarbij kunnen verschillende indices worden gebruikt. Doordat voor tweederde van de actieve deelnemers en ongeveer de helft van de pensioentrekkers de indexatie-ambitie van fondsen gekoppeld is aan de looninflatie, komt deze index het eerst in aanmerking. Uitgaande van een gemiddelde loongroei van 2,2% per jaar (periode 2002-2005), bedraagt deze reële dekkingsgraad circa 92%. Dit betekent dat gemiddeld genomen de middelen van pensioenfondsen op dit moment duidelijk onvoldoende zijn om een toekomstig welvaartsvast pensioen zeker te stellen. De huidige reservepositie van pensioenfondsen kan dan ook nog niet als voldoende comfortabel worden beschouwd. De vermogenspositie Tabel 4.3 Kerncijfers pensioenfondsen 2002 Dekkingsgraad marktrente 1 15 jaar zero coupon rente 2 Dekkingsgraad 4% rekenrente 3
2003
2004
2005 5
124
130
124
4,9
4,9
4,2
126
3,7
109
114
121
132
Belegd vermogen 4 Waarvan: Onroerend goed 2 Aandelen inclusief deelnemingen 2 Vastrentend 2 Grondstoffen inclusief overig 2
427
482
540
624
10,9 35,6 48,6 4,9
10,0 40,6 45,0 4,4
9,7 40,8 44,9 4,6
9,7 42,0 46,5 1,8
Rendement 2
-8,0
10,1
9,5
13,0
12,1 17,6 2,8 3,4
11,3 15,3 7,9 24,3
14,5 22,2 5,0 20,3
Rendement 5 grootste pensioenfondsen 2 Waarvan: Aandelen 2 Vastrentend 2 Onroerend goed 2 1 dnb berekeningen op basis 15 jaars rente. 2 In procenten. 3 Geüniformeerd.
dnb / Jaarverslag 2005
4 Belegd vermogen in miljarden euro’s, marktwaarde. 5 Voorlopige cijfers.
69
Dekkingsgraad van pensioenfondsen licht gestegen, rendementen hoog
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Verschuiving van risico’s naar deelnemers
van de pensioenfondsen is daarmee aanzienlijk minder sterk dan aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. Tegelijk is het Nederlandse kapitaalgedekte pensioenstelsel wel een van de meest robuuste stelsels ter wereld. In de pensioensector lijkt voorts de trend waarbij risico’s in toenemende mate naar de deelnemers worden verplaatst, door te zetten. Dit blijkt ten eerste uit de aanpassingen in het indexatiebeleid van pensioenfondsen. Daarbij gaat het overigens vaak om het meer transparant maken van het feit dat ook in het verleden indexatie wel werd beoogd, maar dat daarop geen rechten bestonden. In de afgelopen jaren zijn bovendien veel eindloonregelingen vervangen door middelloonregelingen. Dit is als zodanig geen verschuiving van het risico, maar dit kan wel leiden tot een versobering van de pensioenopbouw, zeker als deze omzetting niet gepaard gaat met een verhoging van het opbouwpercentage of een verlaging van de franchise. In een middelloonregeling is een salarisstijging alleen van invloed op het laatste opbouwjaar, waardoor het te bereiken pensioen na 35 jaar of 40 jaar veelal lager zal zijn dan 70% van het eindloon. Daarnaast is bij een middelloonregeling vaak sprake van voorwaardelijke indexatie ook tijdens de opbouwperiode. Ongeveer driekwart van de beroepsbevolking, ofwel zo’n 4,5 miljoen werknemers, bouwt thans pensioenaanspraken op volgens een middelloonregeling (zie grafiek 4.3). Waar bij een eindloonregeling per definitie is vastgelegd dat tijdens de opbouwperiode de pensioengrondslag meegroeit met de algemene loonindex, is dat in een middelloonregeling met voorwaardelijke indexatie niet het geval. In deze laatste regelingen kan al tijdens de opbouwfase gekort worden op de indexatie. Daarmee is een additioneel risico verschoven naar de deelnemers. Bijna alle gepensioneerden, zo’n 2,3 miljoen in totaal, hebben ook te maken met voorwaardelijke indexatie van hun pensioeninkomen. De kans op indexatie, en de ambitie tot indexatie is evenwel per regeling verschillend, en kan sterk uiteenlopen. Een derde ontwikkeling, waarbij risico’s op een andere manier worden verdeeld, is de opkomst van de zogenoemde Collectief Defined Contribution (cdc) regelingen. Mede onder invloed van internationale verslaggevingseisen (International Financial Reporting Standards, ifrs) heeft een aantal bedrijven in 2005 hun pensioenregeling aangepast naar zo’n Collectief dc-regeling. In dit type regeling ligt de nadruk op een vaste jaarlijkse premie voor de werkgever, terwijl een loongerelateerde pensioenuitkering aan de werknemer wordt toegezegd. Bij tegenvallende ontwikkelingen loopt de werkgever daardoor niet meer het risico op een verplichte bijstorting of een premiestijging, maar liggen de risico’s volledig bij de deelnemers. Een vierde ontwikkeling die bijdraagt aan het neerleggen van meer risico’s bij de deelnemer is de toename in het aantal individuele dc-regelingen. Ongeveer 3% van de Nederlandse werknemers, of een kleine 200.000, neemt deel in een dc-regeling, Grafiek 4.3 Aantal actieve deelnemers in verschillende regelingen (jaar primo) In percentage van totaal aantal actieve deelnemers 100
Aantallen actieve deelnemers in overige regelingen 75
Aantallen actieve deelnemers in een defined contribution regeling 50
Aantallen actieve deelnemers op basis van eindloon
25
Aantallen actieve deelnemers op basis van middelloon
0 98
70
99
00
01
02
03
04
05
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
waarbij de uitkering niet afhangt van het gemiddelde of laatstverdiende loon, maar volledig van de ingelegde premies en de daarop behaalde beleggingsresultaten. Alle risico’s liggen in dit geval bij de individuele deelnemer. De groei van dit type regelingen is de laatste jaren weliswaar hoog, maar met de ingezette ontwikkeling richting collectief dc lijkt Nederland toch voor behoud van collectiviteit te kiezen. Overige instellingen Na een aantal moeilijke jaren waarin effecteninstellingen soms noodgedwongen fuseerden of hun vergunning inleverden, wisten de meeste in het verslagjaar een substantiële omzetstijging te realiseren. Naast de groei van het beheerde vermogen door het stijgen van de waarde van de beheerde beleggingen, meldden zich ook nieuwe beleggers bij verschillende vermogensbeheerders aan. Ondanks deze positieve marktontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande gunstige resultaatontwikkeling waren er ook in 2005 effecteninstellingen die te maken kregen met onderkapitalisatie en is het aantal effecteninstellingen ten opzichte van ultimo 2004 met 19 afgenomen. De invoering van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) in 2004 heeft tot een concentratie in de trustsector geleid. Onder invloed van de eisen die de Wtt aan het verlenen van trustdiensten stelt, hebben veel advocaten-, accountants- en belastingadvieskantoren hun trustdiensten overgedragen aan trustkantoren. Ook is een (groot) aantal trustkantoren door anderen overgenomen en heeft een aanzienlijk aantal de activiteiten gestaakt. Meerdere banken hebben het trustbedrijf op grond van strategische overwegingen verkocht of afgebouwd. 4.3 Uitvoering van het toezicht Markttoetreding Een financiële instelling heeft toestemming nodig om activiteiten te mogen uitoefenen die onder de reikwijdte van financiële toezichtwetten vallen. Deze toestemming kan in verschillende vormen worden verleend. Daarbij valt te denken aan een vergunning, een inschrijving, een melding, een verklaring, een generieke vrijstelling of een individuele ontheffing. dnb is verantwoordelijk voor vergunningverlening aan banken, verzekeringsmaatschappijen en trustkantoren. Daarnaast behandelt zij verzoeken tot inschrijving van geldtransactiekantoren en aanmeldingen van nieuwe pensioenfondsen. Tevens voert dnb een zogenoemde prudentiële toetsing uit bij de vergunningverlening aan effecteninstellingen en beleggingsinstellingen; de vergunning zelf wordt voor deze instellingen verleend door de afm. De verlening van een vergunning, inschrijving of van een aanmelding leidt tot inschrijving in een register. De registers voor banken, verzekeraars, pensioenfondsen, trustkantoren en geldtransactiekantoren zijn te raadplegen op de website van dnb (www.dnb.nl). De belangrijkste wijzigingen in de registers hadden in het verslagjaar betrekking op de bancaire sector, de pensioensector en de trustkantoren (zie tabel 4.4). Het totale aantal ingeschreven banken nam in 2005 met 40 af tot 781. De belangrijkste oorzaak voor deze daling is een aantal onderlinge fusies tussen lokale Rabobanken. Daarmee wordt een trend voortgezet die reeds enkele jaren zichtbaar is. Overigens nam het aantal buitenlandse eu-kredietinstellingen dat grensoverschrijdend diensten in Nederland aanbiedt opnieuw toe. Dergelijke instellingen hebben al een bankvergunning in hun vestigingsland. Op grond van Europese regelgeving (het zogenoemde ‘Europese paspoort’) mogen zij hun producten ook in andere landen binnen de Europese Unie aanbieden. Ze worden dan in het Nederlandse register ingeschreven. Het aantal pensioenfondsen onder toezicht nam in 2005 met 39 af tot 800. In 2005 hebben zich 11 fondsen aangemeld en zijn 50 fondsen geliquideerd. Ultimo 2005 zijn er nog 84 fondsen die aangegeven hebben te willen liquideren en hun verplichtingen over te dragen (dan wel daar al vergevorderd mee zijn). De afname dnb / Jaarverslag 2005
71
Daling van het aantal inschrijvingen in het register
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.4 Inschrijvingen in de registers
Banken Verzekeringsmaatschappijen Pensioenfondsen Geldtransactiekantoren Trustkantoren
2002
2003
2004
2005 781
814
797
821
389
379
363
352
926
875
839
800
26
32
30
28
-
-
31
119
ligt in dezelfde orde van grootte als in de afgelopen jaren en bestaat bijna volledig uit ondernemingspensioenfondsen. Ultimo 2005 hebben 119 trustkantoren een vergunning voor het verlenen van trustdiensten in of vanuit een vestiging in Nederland; dit is fors meer dan de 31 vergunningen ultimo 2004. Deze toename is het gevolg van in het verslagjaar doorlopende werkzaamheden uit 2004. In maart van dat jaar trad de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) in werking en een groot aantal instellingen diende op grond van het overgangsregime van de Wtt een aanvraag voor een vergunning in. Naast criteria ten aanzien van het bedrijfsplan, de solvabiliteit en de interne organisatie, vormt integriteit en deskundigheid van beleidsbepalers een belangrijk aspect waarop getoetst wordt voordat een vergunning wordt verstrekt. De kwaliteit en integriteit van bestuurders heeft immers een belangrijke uitwerking op de rest van de organisatie, en draagt daardoor bij aan de solvabiliteit en integriteit van het financiële stelsel als geheel. In het verslagjaar heeft dnb 1.879 beleidsbepalers getoetst (zie tabel 4.5). In totaal is in 19 gevallen de toetsing negatief uitgevallen en zijn beleidsbepalers niet benoemd. Naast het verlenen van vergunningen beoordeelt dnb ook voorgenomen deelnemingen groter dan 10% in of door een onder toezicht staande instelling. Hiervoor is een zogeheten verklaring van geen bezwaar (vvgb) van dnb vereist. In 2005 zijn 964 vvgb’s met betrekking tot kredietinstellingen verleend, tegen 1.214 in 2004. Met betrekking tot deelnemingen in of door verzekeringsinstellingen zijn 180 vvgb’s verleend in 2005, tegen 280 in 2004. Deze verminderingen zijn voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de vereenvoudiging van het stelsel van de vvgb, waardoor het aantal vvgb-plichtige deelnemingen van banken drastisch is gedaald. Bovendien bestaat nu de mogelijkheid tot afgifte van groeps-vvgb’s die gelden voor alle groepsmaatschappijen van de aanvrager gezamenlijk, waardoor groepsmaatschappijen geen afzonderlijke vvgb meer nodig hebben voor het houden van een gekwalificeerde deelneming in een onder toezicht staande instelling. Deze groeps-vvgb’s hebben eveneens bijgedragen aan de afname van het aantal vvgb’s bij banken en verzekeringsmaatschappijen. Regulier toezicht In Nederland is het toezicht op financiële instellingen verdeeld over twee toezichthouders. dnb houdt toezicht op de risicobeheersing, de solvabiliteit en liquiditeit, de integere bedrijfsvoering en de naleving van toezichtwet- en regelgeving van de afzonderlijk onder toezicht staande instellingen. Bovendien toetst ze de deskundigheid en integriteit van beleidsbepalers. De afm neemt het zogeheten gedragstoezicht voor haar rekening, dat is gericht op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten. dnb en afm werken intensief en gestructureerd samen om de slagkracht en effectiviteit van het totale toezicht te versterken. Deze samenwerking is onder meer vastgelegd in een convenant, dat overlap van toezicht moet voorkomen. In het verslagjaar zijn door het Meldpunt Overlap geen klachten ontvangen met betrekking tot overlap in het toezicht van dnb met dat van afm. Momenteel wordt gewerkt aan 72
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.5 Aantal getoetste beleidsbepalers
Wet toezicht kredietwezen Wet toezicht verzekeringsbedrijf Pensioen- en Spaarfondsenwet Wet op de geldtransactiekantoren Wet toezicht trustkantoren1 Totaal Waarvan niet benoemd
2004
2005
214
277
411
478
700
904
68
47
690
173
2.083
1.879
8
19
1 In werking vanaf 1 maart 2004.
een aanpassing van het convenant in het kader van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Daarnaast vindt regulier overleg en operationele samenwerking plaats, bijvoorbeeld bij het afgeven van vergunningen. Het uitgangspunt voor het toezicht is voor alle instellingen gelijk: een onder toezicht staande instelling moet aan alle eisen voldoen. De instellingen worden gelijk behandeld, met inachtneming van de risicokenmerken van een instelling. In firm houdt dnb het risicoprofiel bij van elke onder toezicht staande instelling, op grond waarvan de intensiteit van het toezicht en de in te zetten toezichtinstrumenten worden vastgesteld (zie paragraaf 4.1.1). De hiervoor benodigde informatie wordt grotendeels verkregen door gesprekken met de desbetreffende instelling, ‘on site’-onderzoeken en ‘off site’ bedrijfseconomische analyses op basis van ontvangen rapportages en documentatie. Daarnaast worden met externe accountants en actuarissen gesprekken gevoerd over de voor het toezicht relevante risicogebieden en de beheersing daarvan. Bij internationaal opererende instellingen wordt op basis van convenanten en Memoranda of Understanding (mou) overleg gevoerd met buitenlandse toezichthouders. Toezicht op banken Ultimo 2005 houdt dnb toezicht op 95 algemene banken, 16 specifieke banken als spaar- en hypotheekbanken, 6 niet eu-bijkantoren en 5 overige financiële instellingen. Het verschil met de eerder genoemde 781 ingeschreven banken kan worden verklaard doordat Rabobank als één onder toezicht staande instelling wordt gerekend, terwijl er 258 lokale Rabobanken staan ingeschreven. Voorts vallen 401 eu-kredietinstellingen niet onder toezicht van dnb maar onder dat van de toezichthouder in de thuisstaat. Naast de reguliere toezichtwerkzaamheden heeft dnb in het verslagjaar enkele thema-onderzoeken uitgevoerd waarbij een aantal instellingen was betrokken. In het bijzonder is onderzoek verricht naar het functioneren van de interne accountantsdiensten. Gelet op het cruciale belang voor de interne beheersing dienen grote financiële instellingen te beschikken over een auditafdeling met een goede organisatie, adequate bemensing op basis van een grondige risicoanalyse en kwaliteitswaarborgen. Op deze aspecten zijn door dnb bij meerdere instellingen kritische opmerkingen gemaakt, onder andere gericht op het verbeteren van de ‘quality assurance’ en ‘resourcing’. Tevens is bij een aantal kredietinstellingen onderzoek gedaan naar het beheersmechanisme dat de continuïteit van de bedrijfsvoering moet waarborgen, het ‘Business Continuity Planning’. Gelet op het belang voor de vitale infrastructuur van de financiële sector, spitste het onderzoek zich toe op het retail betalings- en effectenverkeer, inclusief de onderliggende it-infrastructuur in Nederland. Gebleken is dat de instellingen serieus omgaan met ‘Business Continuity Planning’, waarbij wel meer aandacht is gevraagd voor het testen van de genomen continuïteitsmaatregelen. Vooral bij de ‘backoffices’ bleken de opgestelde plannen nog in onvoldoende mate te zijn getest. dnb / Jaarverslag 2005
73
Thema-onderzoeken naar Business Continuity Planning, Customer Due Diligence en beleggingshypotheken bij banken
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Mede in het licht van de aanhoudend forse groei van de hypothecaire kredietverlening, heeft dnb in het najaar van 2005 een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de situatie rondom beleggingshypotheken. Uit het onderzoek is gebleken dat de instellingen de informatievoorziening (zowel intern als richting de cliënt) en hun risicomanagement op het gebied van beleggingshypotheken verder dienen te verbeteren. In het verslagjaar is ook bijzondere aandacht besteed aan het Customer Due Diligence (cdd)-beheersingskader van met name grotere kredietinstellingen. Dit is een vervolg op het onderzoek naar de opzet en bestaan van cdd-maatregelen bij kredietinstellingen in 2004. In grote lijnen lieten de bevindingen zien dat veel, maar niet alle instellingen een hoge ambitie hebben ten aanzien van het beheersingskader. De opzet/planning van adequate procedures is echter niet bij alle instellingen toereikend, terwijl de implementatie en naleving van de procedures over de gehele linie tekortschieten. Het algehele beeld is dan ook dat de werking van het cddbeheersingskader bij het bankwezen ontoereikend is. dnb heeft de desbetreffende instellingen hierop aangesproken. Voorts is onderzoek gedaan naar de voorbereiding van instellingen op Bazel ii. Dit raamwerk maakt het mogelijk dat kredietinstellingen gebruik maken van interne modellen bij de berekening van de solvabiliteitsvereisten. dnb dient de interne modellen en het gebruik dat daarvan wordt gemaakt door de kredietinstellingen te beoordelen (zie paragraaf 4.1.1). In december 2005 is dnb, samen met toezichthouders uit de Verenigde Staten (vs), overgegaan tot het treffen van een formele toezichtmaatregel met betrekking tot abn amro Bank nv. Deze maatregel is genomen in verband met een ontoereikende beheersingsstructuur, in het bijzonder ten aanzien van de naleving van sanctieregelingen in de Verenigde Staten en van anti-witwasregelgeving. De maatregel is het resultaat van intensieve samenwerking tussen dnb en de relevante Amerikaanse toezichthouders. Deze laatste hebben gelijktijdig boetes van in totaal usd 80 miljoen opgelegd.
Faillissement Van der Hoop bankiers NV
Noodregeling en faillissement Van der Hoop Op 16 december 2005 werd Van der Hoop bankiers nv (Van der Hoop) failliet verklaard. Het faillissement volgde een week nadat op verzoek van dnb de Noodregeling van toepassing was verklaard. dnb heeft ten behoeve van de Minister van Financiën een inventarisatie gemaakt van het op Van der Hoop gehouden toezicht. De Minister heeft dit rapport doorgestuurd naar de Tweede Kamer met een begeleidende brief, waarin de conclusies van het rapport worden onderschreven (het rapport en de brief zijn te vinden op de website van het Ministerie van Financiën, www.minfin.nl). Uit dit rapport zijn de volgende passages ontleend: ‘Uit de gehele verslagperiode blijkt van een intensieve bemoeienis van dnb met het reilen en zeilen bij Van der Hoop. In de periode 1996 tot mei 2005 (voordat er sprake is van crisis) is er vrijwel continu sprake van een beeld van meer dan gemiddelde zorg bij de toezichthouder omtrent Van der Hoop.’ ‘Vanaf mei 2005 is er sprake van een crisissituatie bij Van der Hoop. dnb houdt op dagbasis de algemene voortgang en de solvabiliteits- en liquiditeitsontwikkelingen bij. Formele toezichtmaatregelen worden niet genomen omdat vanuit de instelling zelf (interim-management en Raad van Commissarissen) de noodzakelijke stappen worden gezet om Van der Hoop in een veilige haven te loodsen. Tweemaal wordt liquiditeitssteun geboden. Begin juli is dnb voornemens over te gaan tot toepassing van de Noodregeling. Zij ziet hier uiteindelijk van af als de instelling er op het laatste moment in slaagt een liquiditeitsarrangement met de banken te treffen. Als in december blijkt dat openbaar gemaakt moet worden dat opnieuw een voorgenomen overname door een derde niet doorgaat, wordt nog dezelfde dag de Noodregeling aangevraagd. Na een week volgt het faillissement.’ ‘Tot eind november 2005 was er uitzicht op die goede afloop, zeker toen in een Belgische bank een geïnteresseerde koper leek te zijn gevonden. Dit verkeerde in 74
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
het tegendeel toen op 9 december 2005 vast kwam te staan dat de Belgische bank af zag van de overneming van Van der Hoop. De gronden daarvoor leverden geen echt nieuwe gezichtspunten op; de afwijzing was vooral een kwestie van negatiever inschatten van bekende feiten, in het bijzonder van mogelijke schadeclaims. Naar analogie met de afweging in de tussenfase, maar nu met een andere uitkomst, oordeelde dnb dat het in het belang van rekeninghouders zou zijn wanneer de Noodregeling nog diezelfde dag van kracht zou worden. Het slechte nieuws, mede tegen de achtergrond van de onrust die er eerder in het jaar al was, maar nu ook, in feite voor het eerst, zonder reëel uitzicht op een goed alternatief, zou naar verwachting tot massale opvragingen en liquiditeitsproblemen leiden. Om iedereen gelijke kansen te laten houden en om nog zoveel mogelijk waarde intact te laten is het bevriezen van de tegoeden via een Noodregeling dan geïndiceerd. Daarbij is overwogen dat een Noodregeling de ruimte biedt om in het gunstigste geval een doorstart te maken of anders tot een zodanige verkoop van activa dat de crediteuren volledig vergoed kunnen worden. Met deze perspectieven zijn bewindvoerders hun werkzaamheden ook begonnen, waarbij de overname van een deel van het bedrijf door de Belgische bank die eerder van volledige overname had afgezien nog binnen bereik lag. Helaas ging dat uiteindelijk niet door. Daarna namen de perspectieven zeer snel af, en werd het voortzetten van het bedrijf van Van der Hoop onmogelijk door het wegvallen van het vertrouwen bij de zakenpartners. Het faillissement van 16 december 2005 werd daardoor onvermijdelijk.’ Toezicht op verzekeringsmaatschappijen dnb houdt ultimo 2005 toezicht op 352 verzekeringsmaatschappijen, waarvan 77 levensverzekeraars, 234 schadeverzekeraars en 41 natura-uitvaartverzekeraars. Voorts houdt dnb toezicht op 134 Vrijgestelde Onderlinge Waarborgmaatschappijen (vow’s), waarvoor beperkte wet- en regelgeving van toepassing is. Uit het toezicht op levensverzekeraars in het verslagjaar bleek dat de administratieve processen rond het polisbeheer bij een groot aantal levensverzekeraars niet op orde was. Dit resulteerde onder meer in te lange doorlooptijden en fouten. Dat is niet alleen vervelend voor cliënten van verzekeraars, maar het leidt ook tot onvolledige, onjuiste en niet tijdige informatie over de technische voorzieningen, marktrisico’s en daarvan afgeleid de solvabiliteit. In het verslagjaar zijn meer instellingen onder verhoogd toezicht gesteld, van 21 ultimo 2004 tot 32 ultimo 2005. Voorts heeft dnb in het verslagjaar branchebreed onderzoek gedaan naar de implicaties van het huidige renteklimaat op de financiële positie van levensverzekeraars. Onderdeel hiervan was de vraag in hoeverre sprake is van een ’search for yield’: hebben verzekeraars, op zoek naar diversificatie en hogere rendementen, hun beleggingen met een hoger risico-rendementprofiel (bijvoorbeeld in ‘hedge funds’, ‘private equity’) uitgebreid? Hierbij is aandacht besteed aan het beslissingstraject binnen de instelling, de organisatorische inbedding en de risicobeheersing. Uit het onderzoek blijkt dat verzekeraars op weloverwogen wijze en op beperkte schaal inspelen op de mogelijkheden die de zogenoemde innovatieve beleggingsinstrumenten bieden. Ook blijkt uit het onderzoek dat verzekeraars, onder invloed van het renteklimaat, toegenomen beleggingsmogelijkheden en de overgang naar gebruik van marktwaarden (ias/ifrs), risicobewuster zijn geworden. Dit wordt ook weerspiegeld in een toenemend gebruik van modellen om het risicoprofiel van complexe producten in kaart te brengen. In het toezicht op kleinere en middelgrote verzekeraars is in het verslagjaar naast aandacht voor de kwaliteit van het risicobeheer van de instellingen, bij een aantal instellingen specifiek de governance beoordeeld. Zo is de deskundigheid en integriteit van het bestuur en de organisatie beoordeeld, alsook de besluitvormingsprocessen, de vaststelling en beheersing van risico’s en het interne toezicht. In de praktijk blijkt dat de governance in een substantieel aantal gevallen van onvoldoende kwaliteit was. Voorbeelden daarvan doen zich voornamelijk (maar niet uitsluitend) voor bij verzekeraars die bestuurd worden door vrijwilligers. Bij het verbeteren van deze dnb / Jaarverslag 2005
75
Onderzoek naar search for yield en kwaliteit risicobeheer bij verzekeraars
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Toezicht op ziektekostenverzekeraars ingericht
Voorbereiding op Pw bij pensioenfondsen
aspecten ziet dnb een belangrijke rol weggelegd voor de sector zelf, bijvoorbeeld door middel van het organiseren van opleidingen en trainingen. Met het oog op de consequenties van de invoering van de nieuwe wetgeving voor het toezicht op ziektekostenverzekeraars zijn in het verslagjaar talrijke voorbereidingen getroffen. Zo zijn de rapportagekaders voor ziektekostenverzekeraars vastgesteld in overleg met de Ministeries van Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws), het College Toezicht Zorgverzekeringen en het College voor Zorgverzekeringen, alsmede de koepelorganisatie Zorgverzekeraars Nederland. Daarbij is ernaar gestreefd om de informatie-opvraag bij ziektekostenverzekeraars zo efficiënt mogelijk vorm te geven zodat de lasten voor de instellingen beperkt kunnen blijven. Deze informatie is voor dnb essentieel om goed toezicht te kunnen houden. Tevens is in overleg met bovengenoemde partijen een model ontwikkeld dat ziektekostenverzekeraars kunnen gebruiken om te beoordelen of hun financiële positie in overeenstemming is met de risico’s die zij lopen (het Maatwerk Tool Zorgverzekering). Om de ziektekostenverzekeraars te informeren over het toezichtbeleid van dnb en de wettelijke vereisten, is een informatieset beschikbaar gesteld (www.dnb.nl). Ook heeft dnb een informatiebijeenkomst georganiseerd, waarvoor alle ziektekostenverzekeraars waren uitgenodigd. Daarnaast is een enquête verricht om een beeld te krijgen van de voorbereidingen van ziektekostenverzekeraars op het nieuwe stelsel en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Hieruit bleek onder meer dat ziektekostenverzekeraars de invoering van de Zvw als een complex en risicovol traject zagen. Belangrijkste aandachtspunten daarbij zijn de hoge tijdsdruk en risico’s op het gebied van ict. Toezicht op pensioenfondsen Eind 2005 stonden 800 pensioenfondsen onder toezicht van dnb, waaronder 103 bedrijfstakpensioenfondsen, 685 ondernemingspensioenfondsen en 12 beroepspensioenfondsen. Naar verwachting daalt dit totale aantal in het komend jaar doordat bijna 84 fondsen hebben aangegeven te willen liquideren. Belangrijkste redenen hiervoor zijn de afname van het aantal deelnemers, toetreding tot een bedrijfstakpensioenfonds, een fusie of een bedrijfsovername en de steeds ’zwaardere’ toezichteisen die aan pensioenfondsen worden gesteld. Het toezicht op pensioenfondsen heeft in 2005 in het teken gestaan van de voorbereiding op de invoering van de Pensioenwet. dnb heeft in diverse gevallen als klankbord gefungeerd voor fondsen die overwogen om een eigen risicomodel te gebruiken. Bovendien heeft dnb ondersteuning verleend aan fondsen die reeds hebben gekozen voor het ftk-overgangsregime. Hoewel het aantal fondsen dat hiertoe besloten heeft gering is, vertegenwoordigen zij wel de helft van het balanstotaal van de sector en ongeveer een derde van alle deelnemers. Voorts heeft dnb in het verslagjaar gewerkt aan een verdere verbetering van het actuele beeld van pensioenfondsen. Dit is onder meer bereikt door een stijging van het aantal onderzoeken bij onder toezicht staande pensioenfondsen. Het aantal pensioenfondsen dat onder verhoogd toezicht staat, is in het verslagjaar gedaald van 13 tot 8 ultimo 2005. Ook is dnb in het verslagjaar naar aanleiding van een klacht van het Verbond van Verzekeraars een onderzoek begonnen of pensioenfondsen de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 overtraden. Deze wet bevat een aantal bepalingen die verband houden met de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars en moet voorkomen dat verplicht gestelde pensioenfondsen misbruik maken van hun bijzondere positie. Dit proces is nog niet afgerond. Een groot aantal pensioenfondsen heeft (een deel van) hun diensten uitbesteed aan grote financiële conglomeraten. Door middel van een pilotproject bij één van de grote Nederlandse financiële conglomeraten wordt door dnb nagegaan in hoeverre efficiëntie en of effectiviteitsvoordelen te behalen zijn als het toezicht op de desbetreffende pensioenfondsen bij het toezicht op het betreffende financiële conglomeraat wordt uitgevoerd. In 2005 zijn door de betrokken pensioen- en verzekeringstoezichthouders 76
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
gezamenlijk gesprekken gevoerd en is ook een gezamenlijk onderzoek bij het betreffende financiële conglomeraat uitgevoerd. Eind 2005 is de pilot geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie is besloten de pilot met een jaar te verlengen. Toezicht op effecten- en beleggingsinstellingen Ultimo 2005 houdt dnb toezicht op 327 effecteninstellingen. Hiervan sturen circa 210 binnenlandse effecteninstellingen per maand of kwartaal een prudentiële rapportage in, die op verschillende liquiditeits- en solvabiliteitsaspecten wordt beoordeeld. Zo’n 80 effecteninstellingen vallen onder de categorie plaatselijke ondernemingen, die op basis van de ontvangen gegevens van ‘clearingmembers’ en hun jaarrekeningen worden beoordeeld. De overige instellingen hebben een buitenlandse vestigingsplaats en worden beoordeeld aan de hand van de toegezonden rapportages van buitenlandse toezichthouders. In het verslagjaar heeft dnb 39 initiële toetsingen uitgevoerd ten behoeve van de Wte-vergunningaanvragen. Gedurende 2005 is 122 keer een tekort dan wel een overschrijding gerapporteerd van de diverse kapitaalsvereisten. Het aantal werkelijk betrokken instellingen ligt echter lager omdat instellingen meerdere maanden dezelfde tekorten kunnen rapporteren en in een maand meerdere verschillende tekorten kunnen bestaan. Bij het ontstaan van tekorten en overschrijdingen worden de instellingen schriftelijk gesommeerd om maatregelen te nemen. In voorkomende gevallen kan dit leiden tot een aanwijzing, een boete of een dwangsom, en uiteindelijk tot intrekking van de vergunning door de afm. Een dergelijk verzoek van dnb aan de afm tot intrekking van een vergunning is in 2005 niet gedaan. dnb houdt ook regulier prudentieel toezicht op beleggingsinstellingen met als doel het controleren en beoordelen van de financiële stabiliteit van deze instellingen. In het verslagjaar zijn 77 prudentiële toetsingen uitgevoerd ten behoeve van vergunningaanvragen in verband met de Wet toezicht beleggingsinstellingen uit 1990. Per 1 september 2005 is de nieuwe Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) van kracht geworden. De meest opvallende wijziging in deze wet is dat de vergunning niet langer aan de beleggingsinstelling wordt verleend, maar aan de beheerder. Een beheerder mag onder een aantal randvoorwaarden, meer dan een beleggingsinstelling in de markt plaatsen. Alle beheerders dienen voor 1 maart 2006 een vergunningaanvraag bij de afm in te dienen. In verband met deze wijzigingen in het vergunningenstelsel is het totaal aantal vergunninghoudende partijen op dit moment nog niet kwantificeerbaar. Ultimo 2005 zijn 27 aanvragen in behandeling genomen dan wel afgehandeld. Toezicht op geldtransactiekantoren en trustkantoren Het toezicht op geldtransactiekantoren beoogt specifiek de integriteit van het financiële stelsel te beschermen, door het witwassen van gelden en de financiering van terroristische activiteiten tegen te gaan. Voor het toezicht op geldtransactiekantoren is in het verslagjaar voortgebouwd op de in 2004 in gang gezette handhaving van deze regelgeving. Gemiddeld zijn in 2005 twee bezoeken per instelling afgelegd en in vrijwel alle gevallen vonden gesprekken met de externe accountant van de ingeschreven geldtransactiekantoren plaats. Ook is in 2005 gestart met het voorbereiden van de evaluatie van de Wet geldtransactiekantoren (Wgt). Gesignaleerde knelpunten zijn daarbij aan het Ministerie van Financiën gerapporteerd. Het toezicht op trustkantoren heeft tot medio 2005 in het teken gestaan van de behandeling van een 180-tal vergunningaanvragen, die voortkwamen uit de inwerkingtreding van de Wet toezicht trustkantoren op 1 maart 2004. Inmiddels zijn 119 vergunningen verstrekt. Van een twintigtal trustkantoren is de vergunningaanvraag nog in behandeling wegens bijzondere omstandigheden of omdat het recentelijk ingediende vergunningaanvragen betreft. De aanvragen van de overige kantoren zijn ingetrokken, buiten behandeling gelaten of afgewezen (zie tabel 4.6). Onmiddellijk na afgifte van de eerste vergunningen is door dnb een begin gemaakt met het reguliere integriteitstoezicht op trustkantoren. Ultimo 2005 zijn dnb / Jaarverslag 2005
77
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.6 Vergunningverlening trustkantoren Aantal ontvangen Wtt-vergunningaanvragen (op basis van 318 eerste reacties van mogelijke trustkantoren ten tijde van implementatie Wtt) Ingetrokken Wtt-vergunningaanvragen Buiten behandeling gestelde en afgewezen Wtt-vergunningaanvragen Aantal trustkantoren in het register per 31-12-2005 Aantal Wtt-vergunningaanvragen per 31-12-2005 in behandeling (inclusief aanvragen nieuwe kantoren) Eerste bezoeken bij trustkantoren
Integriteitstoezicht als speerpunt
183 -23 -23 119
20
bij 117 trustkantoren toezichtbezoeken gebracht, waarbij wordt bekeken in hoeverre de feitelijke werking van de bedrijfsvoering overeenstemt met de informatie die is aangeleverd in het kader van de vergunningaanvraag. Dit heeft geleid tot een onderbouwde risicokwalificatie per trustkantoor waarbij een aantal trustkantoren in 2005 is onderworpen aan een uitgebreid onderzoek. In 2006 zal veel aandacht uitgaan naar de controle op de volledige implementatie van de vereiste procedures door trustkantoren en ‘compliance’ op dossierniveau. Sectoroverstijgend integriteitstoezicht In het verslagjaar heeft dnb veel aandacht besteed aan de Regeling Customer Due Diligence (cdd) van kredietinstellingen en verzekeraars. cdd is een beheersingskader om te voorkomen dat financiële instellingen door individuen worden misbruikt, bijvoorbeeld om belastingen te ontduiken of om geld afkomstig van fiscale of andere misdrijven in het reguliere circuit te brengen. cdd draagt tevens bij aan het bestrijden van terrorismefinanciering. Zo dient een instelling te voldoen aan de eisen van de Sanctiewet, zoals freezelijsten, en dient zij adequaat om te gaan met geldstromen van en naar entiteiten in Nederland. cdd is daarmee cruciaal voor een integer financieel stelsel. Het inrichten van een toereikend risicogebaseerd beheersingskader is een belangrijk instrument om onder meer reputatie-, operationeel, juridisch en concentratierisico’s te mitigeren. In het verslagjaar heeft dnb de werking van het cdd-beheersingskader van met name grotere kredietinstellingen beoordeeld (zie paragraaf 4.3). Bij verzekeraars heeft de ingezette lijn ten aanzien van integere bedrijfsvoering vooralsnog geleid tot de ontwikkeling van een toegesneden risicogebaseerd toezichtinstrument, een cdd-werkprogramma. Daarbij is gebruik gemaakt van de ervaringen bij kredietinstellingen. Het toezicht op cdd draagt tevens bij aan het toezicht op de naleving van de Wet identificatie dienstverlening (Wid), Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Wet mot) en Sanctiewet door de onder toezicht staande instellingen. Hiertoe worden onder andere specifieke onderzoeken uitgevoerd bij creditcardmaatschappijen en casino’s. In het verslagjaar hebben zich 7 integriteitskwesties voorgedaan, waarvan een aantal met hoge nieuwswaarde, onder meer door gebreken aan opzet, bestaan en werking van preventieve maatregelen. Interventies en formele maatregelen dnb kan in het reguliere toezicht formele maatregelen treffen als een onder toezicht staande instelling niet voldoet aan de toezichtvereisten. Deze zijn gericht op het voorkomen van een situatie die de continuïteit of de financiële aanspraken aan derden in gevaar kunnen brengen. In de nota ‘Handhavingsbeleid’ van dnb en afm is vastgelegd wanneer welk handhavingsinstrument wordt ingezet (zie www.dnb.nl). Uitgangspunt is dat naleving van de regels wordt bevorderd door de normen kenbaar te maken, draagvlak te scheppen, en de normen ook zo uitvoerbaar mogelijk op te zetten. Vervolgens is het meest gebruikte handhavingsinstrument de argumentatie, en zo nodig de over78
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
reding. Maar overtredingen worden niet gedoogd en normconform gedrag wordt zo nodig afgedwongen. In drie gevallen is in het verslagjaar een stille curator aangesteld. Twee keer had dit betrekking op het verzekeringswezen en een keer op een pensioenfonds. Het meest toegepast in het verslagjaar is de last onder dwangsom (zie tabel 4.7). Deze zijn merendeels opgelegd vanwege niet tijdige indiening van rapportages door pensioenfondsen en verzekeraars. Ten opzichte van vorig jaar is sprake van een afname van 25%. Dit is terug te voeren op een betere discipline van de instellingen. Handhaving Naast het regulier toezicht op instellingen met een vergunning, onderzoekt dnb ook ondernemingen die zonder vergunning financiële diensten aanbieden en daardoor illegaal opereren. dnb werkt bij het opsporen van deze ondernemingen nauw samen met de afm, fiod-ecd van de Belastingdienst, politiediensten en het Openbaar Ministerie. Overdracht van kennis en afstemming tussen de handhavingspartners bij de aanpak van illegaal opererende instellingen is van groot belang. Aan deze samenwerking is het afgelopen jaar extra aandacht besteed. Dit is onder meer vormgegeven door met onze handhavingspartners presentaties te geven en een kennisdag te organiseren. Doel daarvan was de aandacht te vergroten voor mogelijke overtredingen en voor de taakverdeling tussen de toezichthouders en handhavingspartners. Voorts is kennis uitgewisseld met buitenlandse toezichthouders. In 2005 zijn 131 verdachte zaken beoordeeld. In 19 gevallen is bij de desbetreffende instelling een onderzoek ter plaatse uitgevoerd (zie tabel 4.8). In acht dossiers, voor 24 rechtssubjecten, is aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie en in drie gevallen is de noodregeling toegepast op illegale kredietinstellingen. Dit laatste is een instrument waarbij een door de rechter te benoemen bewindvoerder verstrekkende bevoegdheden binnen een onderneming krijgt. Zo kan de bewindvoerder de belangen van de crediteuren zoveel mogelijk beschermen. Daarnaast zijn vier aanwijzingen gegeven aan instellingen die zonder vereiste vergunning het verzekeringsbedrijf uitoefenden. In de meeste gevallen waarin dnb handhavingsmaatregelen heeft getroffen volgde een juridische procedure, in de vorm van verzoeken om een voorlopige voorziening, ofwel een bezwaar- en beroepsprocedure. Informatiedesk Het publiek en professionele marktpartijen kunnen bij de Informatiedesk van dnb Tabel 4.7 Formele maatregelen met betrekking tot onder toezicht staande instellingen Per sector
2004
2005 Waarvan Wtk
Last onder dwangsom Bestuurlijke boete Aanwijzing Financieringsplan Saneringsplan Herstelplan Aanstelling bewindvoerder Doorhaling uit het register Stille curatele Aangifte bij het om Noodregeling
148
1171
Wtv
Psw
17
93
1
1
-
-
6
7
4
1
1
2
2
2
4
6
1
5
1
-
1
4
-
3
2
1
-
2
-
1
1
Wte
Wgt
7 3
1
4 2 1
1 In het verslagjaar is eur 320.000 verbeurd.
dnb / Jaarverslag 2005
Wtn
79
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
Tabel 4.8 Formele maatregelen met betrekking tot illegale instellingen Per sector
2004
Beoordelingen Formele maatregelen Last onder dwangsom Bestuurlijke boete Publicatie Aangifte bij het om Noodregeling Aanwijzing Stille curatele
2005
Waarvan Wtk
Wtv
Wgt
211
16
4
1
9
52
4
3
-
2
1
1
81
8
2
3
3
1
4
1
-
138 30 (51)1
12 (33) 1
131
1 In voorgaande jaren werd het aantal rechtssubjecten (tussen haakjes) geteld, in het huidige verslagjaar uitsluitend het aantal zaken. Deze laatste geeft een beter inzicht in het aantal aangiften
Veel vragen over toezicht
1
4
omdat meerdere rechtssubjecten bij een dossier betrokken kunnen zijn. 2 In het verslagjaar is eur 79.000 verbeurd.
telefonisch (0900-520 0520) of via e-mail (
[email protected]) terecht met uiteenlopende vragen op het werkterrein van dnb. Maandelijks ontvangt de Informatiedesk meer dan 3.600 vragen, waarvan ruim 80% telefonisch binnenkomt. De meeste vragen die de Informatiedesk ontvangt zijn toezichtgerelateerd. Dagelijks worden vragen gesteld over financiële instellingen. Veel voorkomende vragen zijn ‘Wie is de rechtsopvolger van instelling x?’, ‘Valt product x van bank y onder de Collectieve Garantieregeling?’, ‘Tot welk bedrag is mijn spaargeld ‘veilig’ gesteld?’ en ‘Heeft instelling z een vergunning van dnb?’. Voorts informeren publiek en professionals naar de toepassing van toezicht en reikwijdte van wet- en regelgeving. Naast vragen ontvangt de Informatiedesk ook klachten. De meeste klachten zijn eveneens toezichtgerelateerd en gaan over de bedrijfsvoering van een instelling. 4.4 Ontwikkelingen in wet- en regelgeving Nieuwe regels in het financiële toezicht vinden uiteindelijk hun beslag in aanpassingen in wet- en regelgeving. dnb is betrokken bij het ontwikkelen van deze wet- en regelgeving via de voorbereidingen in internationale overleggremia (zie paragraaf 4.1.1) en nationaal overleg met de betrokken ministeries. In het verslagjaar is op veel terreinen wet- en regelgeving in ontwikkeling of nieuwe weten regelgeving ingevoerd en heeft dnb inspanningen verricht om haar toezicht daarop aan te passen. Wet op het financieel toezicht In het verslagjaar heeft dnb advies gegeven aan het Ministerie van Financiën rondom de opzet en inhoud van de (aangepaste) wetteksten van de Wet op het financieel toezicht. De geplande datum van inwerkingtreding is echter tot 1 januari 2007 uitgesteld. Dit uitstel is met name veroorzaakt door een wijziging van de structuur van wet op advies van de Raad van State, waarmee een nieuw deel Markttoegang financiële ondernemingen is toegevoegd. Gevolgen IAS/IFRS voor solvabiliteit en toezichtrapportages Vanaf 1 januari 2005 zijn de International Accounting Standards/International Financial Reporting Standards (ias/ifrs) van toepassing op de geconsolideerde financiële 80
dnb / Jaarverslag 2005
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie. In Nederland mogen ook niet-beursgenoteerde ondernemingen ias/ifrs toepassen. Financiële verslaggevingsstandaarden, zoals ifrs, gaan steeds meer uit van principes, in plaats van gedetailleerde regels. Dit is een goede ontwikkeling. De standaarden blijven daardoor ook goed toepasbaar in een steeds veranderende wereld. Deze ontwikkeling brengt echter ook complicaties met zich mee. Principes geven ruimte voor interpretatie die doorwerkt in de prudentiële rapportage. dnb werkt daarom in het Bazelse Comité van toezichthouders aan ‘guidance’ voor de prudentiële toezichthouder in de omgang met de financiële verslaggeving. Deze ‘guidance’ richt zich op een tweetal gebieden, die een fundamentele invloed hebben op de beoordeling van de solvabiliteit van banken: ten eerste de optie om financiële instrumenten te waarderen tegen ‘fair value’ en ten tweede de vaststelling van de debiteurenvoorziening. Deze ‘guidance’ wordt in de loop van 2006 verwacht, na afronding van de publieke consultaties. Convenant DNB en NZa Zoals eerder gemeld is per 1 januari 2006 met de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Invoerings- en Aanpassingswet Zvw een nieuw zorgstelsel van kracht, waarin het onderscheid tussen ziekenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeraars is vervallen. In het nieuwe stelsel is dnb verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht op alle ziektekostenverzekeraars. De Nederlandse Zorgautoriteit (nza), die wordt gevormd uit het huidige College Toezicht Zorgverzekeringen (ctz) en het College Tarieven Gezondheidszorg (ctg), richt zich op het sectorspecifiek markttoezicht en de rechtmatige uitvoering van de Zvw door ziektekostenverzekeraars. Om overlap en hiaten in het toezicht te voorkomen hebben dnb en de nza in oprichting in het verslagjaar een voorgenomen Convenant opgesteld. Europese fico-richtlijn dnb heeft in het verslagjaar, met het oog op de implementatie per 1 januari 2007 van de Europese richtlijn met betrekking tot het toezicht op financiële conglomeraten, voorbereidingen getroffen voor aanpassingen in het toezicht op financiële conglomeraten. Zo is dnb bezig een regeling voor de rapportageverplichtingen van financiële conglomeraten op te stellen en de (beperkte) wijzigingen in het toezicht op financiële conglomeraten te verankeren in de werkprocessen van dnb. In de Europese Unie is het initiatief genomen om een groep van toezichthouders op financiële conglomeraten op te richten. De groep, aangeduid als het Interim Working Committee on Financial Conglomerates (iwcfc), komt onder voorzitterschap van dnb-directeur Arnold Schilder en gaat zich in het bijzonder bezighouden met de uitvoering van de Europese richtlijn. Joint Forum In het Joint Forum bespreekt een wereldwijde delegatie van toezichthouders op het bankwezen, verzekeringswezen en de effectensector cross-sectorale ontwikkelingen, zoals de solvabiliteit, risicoconcentratie en corporate governance bij financiële conglomeraten. Tegelijkertijd vormt het Forum een middel tot samenwerking en informatiedeling tussen toezichthouders. Per 1 januari 2006 staat het Joint Forum onder voorzitterschap van dnb-directeur Dirk Witteveen en zal onder meer werk worden verricht op het gebied van ‘customer suitability’, aggregatie van risico’s binnen instellingen en wordt nagedacht over een herziening van principes voor het toezicht op financiële conglomeraten. Pensioenwet In het verslagjaar heeft dnb meegewerkt aan de totstandkoming van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet, dat eind 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Verwacht wordt dat deze wet op 1 januari 2007 in werking treedt. In april ontving dnb een concept van het wetsvoorstel van het Ministerie van szw, met het verzoek dnb / Jaarverslag 2005
81
Bazelse guidance over omgang met financiële verslaggeving
Afspraken over taakverdeling en informatie-uitwisseling tussen DNB en NZa
Implementatie Europese fico-richtlijn
Toezicht op de Nederlandse financiële sector
een toezichttoets op deze versie uit te voeren. In deze toezichttoets beoordeelt dnb of het toezicht op de naleving van de wet uitvoerbaar is. Hierbij is enerzijds gekeken naar de in de wet opgenomen normen en anderzijds naar het instrumentarium dat de toezichthouder ter beschikking staat om het toezicht uit te voeren en, indien nodig, naleving van de normen af te dwingen. De toezichttoets is in mei 2005 aan de Minister van szw aangeboden. Wet Aanpassing fiscale behandeling VUT /Prepensioen en introductie Levensloop (Wet VPL) De vanaf 1 januari 2006 van kracht zijnde Wet Aanpassing fiscale behandeling vut/ Prepensioen en introductie Levensloop (Wet vpl) schrapt grotendeels de belastingvoordelen voor vut en prepensioenregelingen. Tegelijkertijd maakt deze wet het mogelijk om met belastingvoordeel voor verlof te sparen via de levensloopregeling. Vooruitlopend op de invoering hebben sociale partners veel pensioenregelingen in 2005 moeten herzien. Uit een door dnb uitgevoerde enquête in opdracht van de Minister van szw bleek dat er eind augustus 2005 voor driekwart van het aantal deelnemers was voorzien in een pensioenregeling die per 1 januari 2006 aan de Wet vpl voldoet. Mede daarom heeft het kabinet besloten aan die ingangsdatum vast te houden, maar wel aanvullend overgangsrecht (tot 1 januari 2007) te formuleren. Integriteitsbeleid op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering Het integriteitsbeleid was in 2005 voor een groot deel gericht op twee belangrijke ontwikkelingen in de strijd tegen terrorismefinanciering en witwassen. Ten eerste heeft dnb aan het Ministerie van Financiën geadviseerd over de totstandkoming van de zogenoemde Europese Derde Witwasrichtlijn. Deze in 2005 vastgestelde richtlijn ziet primair toe op Customer Due Dilligence-maatregelen ter beheersing van het risico van witwassen en terrorismefinanciering. dnb heeft hiertoe ook onderzoek verricht bij kredietinstellingen (zie paragraaf 4.3). Het jaar 2006 zal in het teken staan van een adequate implementatie van die richtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten tweede is de Regeling toezicht Sanctiewet 1977 in oktober 2005 in werking getreden. De Sanctiewet 1977 is de Nederlandse invulling van internationale sanctiemaatregelen van de Verenigde Naties en de eu, zoals het bevriezen van tegoeden en beperkingen aan het verlenen van financiële diensten aan landen, gebieden, personen of entiteiten. De regeling geeft op een ‘principle-based’ wijze nader invulling aan deze toezichttaak van dnb. Het vormt een belangrijk instrument om het risico van betrokkenheid bij terrorismefinanciering tegen te gaan. Aandelenleaseproblematiek In het verslagjaar kreeg de aandelenleaseproblematiek veel aandacht in de media. Alhoewel dnb geen formele rol heeft in het conflict, werd op initiatief van dnb voormalig dnb-President Duisenberg in februari 2005 bereid gevonden te bemiddelen in het conflict tussen enerzijds Dexia Bank Nederland en anderzijds de Stichtingen Leaseverlies en Eegalease, de Consumentenbond en de Vereniging voor Effectenbezitters. Op 29 april 2005 bereikten de partijen een akkoord dat een regeling van restschulden betreft (het ‘Duisenberg-akkoord’).
82
dnb / Jaarverslag 2005
5 Het betalings- en effectenverkeer
5.1 Efficiëntie en Europese integratie in het betalings- en effectenverkeer In 2005 zijn belangrijke stappen gezet om het binnenlandse betalingsverkeer efficiënter en veiliger te maken. Het op 17 november 2005 gesloten Convenant Betalingsverkeer biedt mogelijkheden om efficiënt betalen bij winkels in Nederland te bevorderen. In 2006 zullen banken en toonbankinstellingen met concrete voorstellen komen om consumenten te stimuleren vaker te betalen met betaalpassen in plaats van met contant geld. Verder heeft dnb in 2005 de calamiteitenbestendigheid van de financiële sector in kaart gebracht. Zij heeft financiële instellingen onder meer het advies gegeven om in hun uitwijkplannen meer aandacht te schenken aan de menselijke factor. In het chartale betalingsverkeer zijn Nederlandse banken hard bezig om voor eind 2007 een gedeelte van de recirculatie van bankbiljetten over te nemen van dnb. Twee grote banken zijn hiermee in 2005 gestart. De wijze waarop de nationale betalingsverkeer- en effectenafwikkelystemen op zullen gaan in gezamenlijke Europese systemen is in 2005 verder uitgekristalliseerd. Dit beoogt de efficiëntie en de veiligheid van het Europese betalings- en effectenverkeer als geheel te verhogen. De eenwording van de Europese betaalmarkt voor consumenten en bedrijven (Single Euro Payments Area, sepa) komt dichterbij. De drie betaalproducten (‘debit card’, overschrijving en incasso) die in 2008 klaar moeten zijn, zullen het betalen voor consumenten en ondernemingen in Europa vergemakkelijken. Het vormgeven van deze betaalmethoden voor Europees gebruik zal de komende jaren nog veel inspanning vergen van de banken, bedrijven en incassanten. Het toekomstige gezamenlijke hoogwaardige centrale-bankbetaalsysteem target2 van het Europees Stelstel van Centrale Banken (escb) zal vanaf eind 2007 de huidige nationale decentraal functionerende systemen gefaseerd vervangen. Nederland zal op 18 februari 2008 in de tweede migratiegroep overgaan. In het grensoverschrijdende effectenverkeer hebben marktpartijen in 2005 verschillende initiatieven genomen tot consolidatie en werkt het Eurosysteem aan het verhogen van de effectiviteit waarmee marktpartijen in het eurogebied hun onderpand kunnen benutten.
Convenant Betalingsverkeer stimuleert efficiënter betaalgedrag De menselijke factor
Efficiënter en veiliger Europees betalings- en effectenverkeer
5.2 Het retail betalingsverkeer Het Nederlandse retail betalingsverkeer is efficiënt. Dat komt onder meer doordat consumenten en bedrijven vaak gebruik maken van elektronische betaalproducten, die relatief lage kosten met zich meebrengen. In 2005 is de efficiëntie verder verbeterd, wat blijkt uit de groei van het gebruik van dergelijke elektronische instrumenten ten koste van de maatschappelijk gezien relatief dure schriftelijke varianten. In eerstgenoemde categorie nam het aantal betalingen toe met 5%, terwijl er 6% minder papieren opdrachten werden aangeleverd. Dit leidde ertoe dat de zogeheten papierratio verder afnam tot iets onder de 11,6% (zie grafiek 5.1). Dat wil zeggen dat consumenten en bedrijven bijna acht van de negen betaalopdrachten elektronisch aanleveren. Nieuwe initiatieven kunnen bijdragen aan een verdere vergroting van de efficiëntie. In oktober 2005 introduceerden abn amro, ing/Postbank en Rabobank een standaard voor de betaling van internetaankopen, genaamd ideal. Via die applicadnb / Jaarverslag 2005
83
Acht van de negen betaalopdrachten elektronisch Nieuwe initiatieven kunnen efficiëntie bevorderen
Het betalings- en effectenverkeer
Grafiek 5.1 Papierratio giraal betalen Percentage transacties op het totale aantal girale betalingen 100 90
Schriftelijk
80 70
Elektronisch
60 50 40 30 20 10 0 97
Banken en winkeliers sluiten convenant
98
99
00
01
02
03
04
05
tie kunnen consumenten hun aanschaf afrekenen met een automatisch ingevulde betaalopdracht in hun reguliere internetbankier-programma. Deze manier van afrekenen is efficiënter en veiliger dan gangbare methodes als acceptgiro, creditcard en betaling bij aflevering. Het aantal gebruikers en aangesloten webwinkels stijgt sinds de introductie van ideal gestaag. De verwachting is dat in de loop van 2006 ook andere banken zich bij het initiatief aansluiten. Inmiddels hebben consumenten op 40% van de betaalrekeningen een contract voor internetbankieren afgesloten. Er zijn ook innovaties in ontwikkeling om het overige acceptgiroverkeer efficiënter te laten verlopen. Rabobank en tpg Post introduceerden in 2006 de Notabox. Klanten van aangesloten bedrijven krijgen hun rekening in de digitale Notabox bezorgd, waarna ze kunnen doorklikken naar een kant en klare betaalopdracht in het internetbankier-programma van Rabobank. Hier komen dus geen papieren acceptgiro’s meer aan te pas. In winkels maken consumenten meestal nog gebruik van de betaalmethode die de hoogste kosten met zich mee brengt: contant geld. Ook in het toonbankbetalingsverkeer is dus nog efficiencyverbetering mogelijk. Met het doel de maatschappelijke kosten omlaag te brengen sloten banken, winkeliers, horeca en tankstations op 17 november 2005 bij dnb het Convenant Betalingsverkeer. Daarin spraken ze af elektronisch betalen verder te stimuleren en het gebruik van contant geld te ontmoedigen. De banken hebben eur 10 miljoen in een fonds gestort om onderzoek naar de mogelijkheden daartoe te doen. Concrete maatregelen worden in de loop van 2006 verwacht. Het Convenant betekende overigens ook het einde van het conflict tussen de toonbankinstellingen en de banken en Interpay over de pin-tarieven. Acceptanten kregen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2005 minimaal één cent korting per betaling en lieten in ruil daarvoor hun claims op Interpay en de banken vallen. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (nma) heeft besloten de boete die zij eerder had opgelegd aan Interpay vanwege misbruik van zijn monopoliepositie in te trekken. Daarnaast verlaagde ze de boete voor de acht banken die aandeelhouder van Interpay zijn van eur 17 naar eur 14 miljoen. Het bereiken van verdere efficiëntie is ook een van de doelen van Currence, de in 2005 door de banken opgerichte organisatie die verantwoordelijk is voor regelgeving en beheer van de producten pin, Chipknip, Acceptgiro en Incasso/Machtigen. Naast de voorwaarden voor verwerkers stelt Currence ook de condities vast waaraan acceptanten moeten voldoen om genoemde merken te mogen gebruiken. Currence tracht met deze eenduidige regelgeving voor alle gebruikers de transparantie te verhogen en daarmee de marktwerking. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (mob), waarin aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer zijn vertegenwoordigd en waarvan dnb het voorzitterschap bekleedt, streeft maatschappelijke verbeteringen in het retail betalingsverkeer 84
dnb / Jaarverslag 2005
Het betalings- en effectenverkeer
na op het vlak van bereikbaarheid, efficiëntie, technologische ontwikkeling, toegankelijkheid en veiligheid. Elektronisch betalen in winkels is voor bijvoorbeeld visueel gehandicapten, mensen met een motorische handicap en veel ouderen niet mogelijk, zo blijkt uit onderzoek dat het mob in 2005 uitvoerde. Vooral de vormgeving en het gebrek aan eenduidigheid van betaalautomaten zijn belemmerende factoren. Om in deze situatie verbetering aan te brengen, stelt het mob komend jaar technische richtlijnen voor betaalautomaten op. Vanwege de sluiting van bankfilialen ervaart het midden- en kleinbedrijf problemen bij het afstorten van contant geld en het opnemen van wisselgeld, blijkt uit onderzoek van dnb op verzoek van het mob. Deze processen kunnen goedkoper en veiliger worden georganiseerd. Na gesprekken met de belangrijkste belanghebbenden blijkt dat er concrete mogelijkheden zijn om knelpunten weg te nemen, zoals het plaatsen van centrale stortingskluizen in winkelcentra en het gezamenlijk inkopen van waardevervoer. Om het waardevervoer veiliger en efficiënter te laten verlopen, heeft het mob in 2005 de Minister van Verkeer en Waterstaat geadviseerd voor waardevervoerders een collectieve ontheffing van de gemeentelijke venstertijden in de wet vast te leggen. In de huidige situaties hebben waardetransporteurs beperkte aanrijtijden, waardoor zij extra veiligheidsrisico’s lopen en hun ritten niet optimaal kunnen indelen. In haar reactie heeft de minister aangegeven dat zij een wetswijziging voorbereidt. Een ander veiligheidsprobleem vormt identiteitsfraude. De gezamenlijke Nederlandse banken lanceerden, mede op voorstel van het mob, de advertentiecampagne ‘Pas op je persoonlijke gegevens’ om hun klanten te wijzen op de risico’s en zelf te nemen maatregelen.
Toegankelijkere betaalautomaten …
… en efficiëntere afstortmogelijkheden
5.3 De continuïteit van het betalings- en effectenverkeer Als het betalings- en effectenverkeer in een land niet naar behoren functioneert, kunnen producten, diensten en financiële transacties niet of niet tijdig meer betaald en afgewikkeld worden. Hierdoor kan bij een grote storing de economie ontregeld raken. Hoewel de vergrote aandacht voor continuïteit teweeg is gebracht door terroristische aanslagen (11 september 2001 in New York, 7 juli 2005 in Londen), heeft 2005 uitgewezen dat ook andere oorzaken als natuurrampen en technisch-organisatorisch falen (zoals de pinstoring vlak voor Sinterklaas) voor problemen kunnen zorgen. Een goede continuïteitsplanning van het betalings- en effectenverkeer is voor een financiële instelling én voor de financiële sector als geheel dan ook van het grootste belang. Hierbij is een multidisciplinaire aanpak vereist met inbreng van kennis uit het betalings- en effectenverkeer, Business Continuity Planning (bcp), Crisismanagement (cm), beveiliging en bedrijfshulpverlening. dnb heeft in samenwerking met de instellingen uit de Financiële Kerninfrastructuur, die bestaat uit de grootste banken, Interpay, lch.Clearnet, Euroclear Nederland, Euronext en dnb, eind 2004 het toetsingskader bcp en Crisismanagement opgesteld. Dit bestaat uit 10 normen, die betrekking hebben op aspecten als de inbedding van continuïteitsplanning en Crisismanagement in de organisatie, de menselijke factor en het oefenen/testen van de plannen. In 2005 heeft dnb, in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (afm), de instellingen uit de financiële kerninfrastructuur getoetst aan deze normen. dnb heeft vastgesteld dat deze instellingen serieus met bcp omgaan. Verbeteringen zijn echter mogelijk. Drie aandachtspunten kunnen worden genoemd: ten eerste het meer betrekken van de menselijke factor in de plannen, ergo, het rekening houden met het verlies van mensen, kennis en kunde; ten tweede het ‘levend’ houden van de crisisplannen en de crisiscommunicatie; en ten derde het meer ‘oefenen’ hiervan, zowel individueel als collectief. De Escalatiecommissie betalings- en effectenverkeer zal, onder leiding van dnb, een actieve rol spelen in het voorbereiden en uitvoeren van gezamenlijke oefeningen. Deze commissie zal optreden ten tijde van dnb / Jaarverslag 2005
85
Nut en noodzaak continuïteitsplannen in 2005 wederom bewezen
Financiële kerninfrastructuur getoetst Menselijke factor blijft verbeterpunt
Het betalings- en effectenverkeer
een crisis met instellingsoverschrijdende invloed op het betalings- en effectenverkeer waarbij eventueel noodmaatregelen geactiveerd kunnen worden. De overheid heeft het initiatief genomen om het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding op te zetten. Via dit systeem worden vitale sectoren gewaarschuwd in geval van terrorismedreiging. Enkele sectoren, zoals transport, drinkwater en energie zijn hier al op aangesloten. De financiële sector (het betalings- en effectenverkeer) wordt in 2006 als negende sector aangesloten. 5.4 Eén Europese betaalruimte SEPA
komt naderbij
SEPA is logisch en noodzakelijk, maar …
… niet op voorhand een vooruitgang voor Nederland
EPC-voorstellen overboeking en incasso
Beoogde fusie Interpay en TAI … … is een stap richting SEPA
De realisatie van één interne Europese betaalzone, ook wel Single Euro Payments Area (sepa) genoemd, is het afgelopen jaar dichterbij gekomen. Voor de Europese burger betekent één Europese betaalzone dat grensoverschrijdende betalingen in euro op dezelfde wijze kunnen plaatsvinden als binnenlandse betalingen. Eén interne Europese betaalzone is een essentieel onderdeel van een interne markt voor consumenten en bedrijven, omdat vrij verkeer van arbeid, diensten en goederen pas dan goed mogelijk is. sepa zal op de lange termijn leiden tot een hogere maatschappelijke efficiëntie binnen Europa vanwege schaalvoordelen en toenemende concurrentie. Het Nederlandse betalingsverkeer is nu reeds efficiënt ingericht en goedkoop voor gebruikers. Er bestaat een reële kans dat op de korte termijn de komst van sepa door gebruikers niet als een vooruitgang wordt gezien. Meedoen aan sepa is echter belangrijk voor Nederland vanwege de lange-termijnvoordelen van een Europese betaalmarkt. dnb zal de maatschappelijke efficiency en veiligheid van het Nederlandse betaalverkeer bewaken tijdens de ontwikkeling en introductie van de sepa-betaalproducten. De European Payments Council (epc), het samenwerkingsverband van banken om de interne Europese betaalzone te realiseren, heeft in september 2005 voorstellen gedaan voor de vormgeving van de Europese overboeking en de Europese incasso. Voor de betaalpassen en de vormgeving van de infrastructuur heeft de epc raamwerken opgesteld. De voorstellen en raamwerken zijn in maart 2006 door de banken goedgekeurd. De Europese betaalproducten dienen per 1 januari 2008 beschikbaar te zijn voor ondernemingen en consumenten, zowel voor eurobetalingen in het eigen land als voor betalingen naar een ander euroland. Vanaf 2008 zal er een geleidelijke overgang plaatsvinden naar de Europese betaalproducten en infrastructuur. De Europese Centrale Bank (ecb) en de Europese Commissie ondersteunen de initiatieven van banken waar mogelijk. De ecb benadrukt in het vierde voortgangsrapport, dat in februari 2006 is gepubliceerd, dat de Europese betaalproducten zo eenvoudig en gebruikersvriendelijk mogelijk moeten worden. Parallel aan de ontwikkeling van de Europese betaalproducten door de epc initieert de Europese Commissie een richtlijn om de juridische belemmeringen voor één Europese betaalzone op te heffen. Behalve de richtlijn, genaamd New Legal Framework, consulteert de Europese Commissie alle belanghebbenden, middels een ‘sepa Incentives’-document, om inzicht te krijgen in wegen om de zelfregulering door banken te verstevigen en te ondersteunen. Met het oog op de eenwording van de Europese betaalruimte heeft Interpay, het Nederlandse clearinghuis, op 15 februari 2006 een fusie aangekondigd met de Duitse transactieverwerkers Transaktionsinstitut für Zahlungsverkehrsdienstleistungen ag. Door schaalvergroting verwachten beide clearinghuizen een belangrijke speler te kunnen worden in het verwerken van betalingen met Europese betaalproducten. 5.5 Hoogwaardig betalingsverkeer target is het hoogwaardige betalingsverkeersysteem van de centrale banken van het escb dat wordt gebruikt voor het uitvoeren van monetaire beleidstransacties en het 86
dnb / Jaarverslag 2005
Het betalings- en effectenverkeer
afwikkelen van hoogwaardige en tijdkritische betalingen in euro tussen financiële instellingen. target verbindt de nationale hoogwaardige betaalsystemen, zoals het top-systeem van dnb. Ten aanzien van de beschikbaarheid van top en target heeft dnb in ecb-verband voor het tweede achtereenvolgende jaar 100% beschikbaarheid gescoord; de streefwaarde is gemiddeld minimaal 99,8%. In target zijn in 2005 ruim 76 miljoen betalingen afgewikkeld met een gezamenlijke waarde van eur 489 biljoen (zie grafiek 5.2). Daarvan verwerkte top in 2005 6% minder transacties dan in 2004, terwijl de totale waarde toenam met 4%. In Euro1, het systeem van de grote banken die deelnemen in de Euro Banking Association (eba) en dat eveneens hoogwaardige betalingen afwikkelt, zijn ongeveer 46 miljoen betalingen afgehandeld met een totale waarde van eur 43 biljoen. Met target was reeds één geïntegreerde Europese geldmarkt tot stand gekomen. Met de komst van het nieuwe gezamenlijke systeem target2 in 2007 zal een nieuwe stap in de integratie van de financiële Europese markt worden gezet, waarbij de efficiency voor marktpartijen en centrale banken verder toeneemt. In target2 wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen en worden binnen het eurogebied aan financiële instellingen dezelfde diensten aangeboden. De zakelijke relatie met de banken blijft bij de nationale centrale banken en ook het juridische kader blijft decentraal. Banken kunnen er voor kiezen de zakelijke relatie bij één nationale bank aan te houden in plaats van bij meerdere, of ze kunnen bij meer centrale banken rekeningen aanhouden maar daarbij de saldi ‘poolen’ als ware het één rekening (‘liquidity pooling’). In 2005 heeft het Eurosysteem tarieven voorgesteld voor de target2-basisdiensten en genoemde ‘liquidity pooling’. De tarieven die de ‘clearing en settlement’-systemen voor target2 moeten gaan betalen zijn nog niet vastgesteld. Tarieven voor optionele modules in target2 worden door de centrale banken zelf vastgesteld. De consolidatie van het betalingsverkeer in het bankwezen is reeds gaande. Een aantal internationaal opererende banken lijkt ervoor te gaan kiezen om het betalingsverkeer in de eigen organisatie te gaan concentreren en deze via een of enkele centrale banken in het eurogebied te laten lopen en de directe participatie van dochterondernemingen via buitenlandse centrale banken te beperken. Hiermee kunnen zij profiteren van schaalvoordelen en kostenbesparingen. Sommige kleinere banken overwegen om hun betalingsverkeer uit te laten voeren door een grotere of gespecialiseerde bank. Alle centrale banken in het eurogebied, alsmede die van Cyprus, Estland, Malta, Polen, Letland, Litouwen en Slovenië en Denemarken, zullen tussen eind 2007 en de zomer van 2008 overgaan op target2. Nederland gaat op 18 februari 2008 over op target2 en dnb zal vanaf die datum geen betalingen meer afwikkelen via top. Grafiek 5.2 Omzet en aantal transacties in target en euro1 (eba) eur biljoenen respectievelijk aantallen in miljoenen
700
140
600
120
500
100
400
80
300
60
200
40
100
20
0
Omzet euro1 Omzet target Volume euro1, schaal rechts Volume target, schaal rechts
0 99
00
01
02
03
04
05
Bron: ecb.
dnb / Jaarverslag 2005
87
Sterke groei hoogwaardig betalingsverkeer
TARGET2
live eind 2007
Europese tariefstelling
Het betalings- en effectenverkeer
De centrale banken van Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven niet mee te doen. De overige centrale banken in de Europese Unie (eu) zullen in elk geval aansluiten wanneer zij de euro invoeren. 5.6 Effectenverkeer In 2005 zijn verschillende initiatieven ontplooid in de richting van een verdere integratie van het Europese effectenverkeer. De Europese effectenmarkt is nog altijd gefragmenteerd en de nationale effectenafwikkelsystemen sluiten hoegenaamd niet op elkaar aan. Er zijn dan ook aanzienlijke efficiëntiewinsten te behalen. De processen van consolidatie en integratie van het Europese effectenverkeer zijn grotendeels marktgedreven, en nog niet volledig uitgekristalliseerd. 5.6.1 Naar een grensoverstijgende afwikkeling van effecten
Belangrijke consolidatiestap
Verschillende visies op integratie
Betaling van transacties in de boeken van de centrale bank
‘Interfaced model’ en ‘geïntegreerd model’
Beurzenconsolidatie en verticale versus horizontale integratie Behoudens de buitenbeurshandel vindt effectenhandel plaats op de effectenbeurzen. De vorming van Euronext is voor Europa een belangrijke consolidatiestap geweest. De Nederlandse beurs maakt hier deel van uit, samen met die van Frankrijk, België en Portugal. Voorts zijn de Deutsche Börsche en de London Stock Exchange (lse) twee zeer grote beursorganisaties. Het ligt in de verwachting dat er verdere fusies gaan plaatsvinden. Zo heeft Deutsche Börsche in 2005 geprobeerd lse over te nemen. De afwikkeling van beurstransacties gebeurt door instellingen die respectievelijk de ‘clearing’ (onderlinge verrekening van posities) en ‘settlement’ (levering van effecten en de bijhorende betaling) verzorgen. In deze afwikkelprocessen en de daaraan verbonden systemen van banken en handelaren worden de meeste kosten gemaakt. De marktpartijen die betrokken zijn bij het integratieproces in de effecteninfrastructuur verschillen in de wijze waarop zij de integratie willen vormgeven, namelijk verticaal (gehele bedrijfskolom) of horizontaal (grensoverschrijdende koppeling van vergelijkbare schakels uit de bedrijfskolom). Verticale integratie is bevorderlijk voor de technische efficiëntie binnen het afwikkelingsproces en is gericht op een lokale (nationale) effectenmarkt. Horizontale integratie laat meer ruimte voor concurrentie tussen aanbieders van afzonderlijke diensten in het afwikkelingsproces en is gericht op een internationale effectenmarkt. Deutsche Börsche is voorstander van verticale integratie terwijl de instellingen die de transacties van Euronext afwikkelen, lch.Clearnet en Euroclear, zich juist in een proces van horizontale integratie bevinden dat zich ook buiten het Euronext-gebied uitstrekt. Interfaced of geïntegreerd model Ten aanzien van de settlement van effectentransacties is er een sterke betrokkenheid van centrale banken. De betaling van transacties tussen financiële instellingen in nationaal uitgegeven effecten, zowel aandelen als obligaties, vindt veelal plaats in de boeken van de centrale bank. Gebruikelijk is dat de stukkenoverdracht plaatsvindt op het effectenafwikkelplatform van de nationale effectenbewaarinstelling (in Nederland Euroclear Nederland, voorheen Necigef), en de betaling in het betaalsysteem van de centrale bank (in Nederland top). Betaling en levering van stukken dient te worden gesynchroniseerd (‘delivery-versus-payment’), wat voortdurende communicatie tussen de twee systemen vergt. Dit bestaat alleen voor transacties tussen twee partijen die rekeningen aanhouden in de systemen bij dezelfde nationale centrale bank en effectenbewaarinstelling. Deze manier van afwikkelen in ‘centralebankgeld’ wordt het ‘interfaced model’ genoemd. In Frankrijk wordt een ander model gehanteerd, dat het ‘geïntegreerde model’ wordt genoemd. Daarbij wordt de administratie van ‘centrale-bankgeld’, dat beschikbaar is voor effectenafwikkeling, inclusief verstrekking van ‘intraday’-krediet door de centrale bank, uitbesteed 88
dnb / Jaarverslag 2005
Het betalings- en effectenverkeer
aan het effectenafwikkelplatform. Geld- en stukkenoverdracht vinden daardoor op één systeem plaats. Euroclear, eigenaar van het Franse effectenafwikkelplatform en -bewaarinstituut, maar ook van de Nederlandse, Britse en sinds 1 januari 2006 ook van de Belgische effectenbewaarinstelling cik, wil een grens- en ncb-overschrijdend platform voor effectenafwikkeling opzetten gebaseerd op het geïntegreerde model. Hiertoe wil zij haar effectenafwikkelinstellingen op elkaar aansluiten en het ‘centralebankgeld’ van de betrokken ncb’s ‘administratief’ koppelen. Hierdoor komt net als in het huidige Franse nationale model de administratie van geld en stukken op één plek terecht, waardoor het mogelijk is om ‘direct’ finaal af te wikkelen. Binnen het escb vindt thans een discussie plaats over de rol van centrale banken bij grensoverschrijdend effectenverkeer en de mogelijkheid om een deel van de administratie van centrale-bankgeldrekeningen uit te besteden. 5.6.2 Onderpand Ontwikkelingen onderpand In 2005 hadden de Nederlandse banken gemiddeld in totaal ongeveer eur 67 miljard aan toegelaten waardepapier bij dnb gedeponeerd (in 2004 eur 60 miljard), te gebruiken als onderpand voor ‘intraday’-krediet ten behoeve van het betalingsverkeer, en krediet uit hoofde van monetaire beleidsoperaties. Daarvan werd gemiddeld ongeveer eur 45 miljard (in 2004: eur 40 miljard) daadwerkelijk gebruikt als onderpand, een benuttingsgraad van bijna 72%. Het belang van niet-Nederlands waardepapier in het onderpanddepot is toegenomen; eind 2005 bestond eur 51 miljard van het beschikbare onderpand uit buitenlandse effecten. In het eurogebied wordt ook steeds meer onderpand in ontvangst genomen dat afkomstig is van securitisatie-transacties. Hierbij verkopen banken niet-verhandelbare activa aan een niet-bankinstelling. Deze instelling financiert de aankoop van deze activa door de uitgifte van verhandelbaar schuldpapier, dat dan (deels of volledig) in de markt kan worden verkocht. Op deze wijze worden niet-verhandelbare activa omgezet in verhandelbaar schuldpapier, onder meer geschikt als beleenbaar onderpand. Deze onderpandcategorie is met name voor Nederland van belang vanwege onder meer de relatief grote hypotheekportefeuilles van Nederlandse banken, die in 2005 via securitisatie 21% uitmaakten van de totale waarde van het bij dnb gedeponeerde onderpand. Banken creëren hiermee niet alleen nieuw onderpand maar ze verlagen ook hun risico’s en daarmee de kapitaalvereisten uit hoofde van het prudentiële toezicht. Harmonisatie en efficiënter gebruik onderpand In 2005 is door het Eurosysteem het besluit genomen om één lijst (‘single list’) met toegelaten onderpand in te voeren voor het hele eurogebied per 1 januari 2007. Dit onderpand dient ter zekerheidsstelling voor kredietverlening van de ncb’s aan de banken uit hoofde van monetaire beleidsoperaties en het betalingsverkeer. Momenteel bestaan een ‘tier 1’-lijst met verschillende typen waardepapier die voldoen aan door de ecb vastgestelde criteria voor het gehele eurogebied, en een ‘tier 2’-lijst met schuldpapier dat wel voldoet aan door individuele ncb’s vastgestelde beleenbaarheidscriteria maar niet aan alle ecb-criteria. De ‘tier 1’- en ‘tier 2’-lijsten worden samengevoegd tot de ‘single list’. Sommige typen schuldpapier, nu voorkomend op de ‘tier 2’-lijst, zullen echter niet terugkeren op de ‘single list’. Voor Nederland zijn dit ‘commercial paper’, depositocertificaten en ‘medium term notes’ die worden verhandeld op de Nederlandse buitenbeurshandel. De buitenbeurshandel voldoet niet aan de criteria voor niet-gereguleerde markten op het gebied van veiligheid, transparantie en toegankelijkheid. De onderpandwaarde van dit soort effecten was eind 2005 eur 4 miljard (eind 2004 eur 4,3 miljard). Uiterlijk in 2007 moeten Nederlandse banken dit papier vervangen door ander papier. Nieuw voor Nederland op de ‘single list’ zijn bancaire leningen. dnb / Jaarverslag 2005
89
Toenemend belang niet-Nederlands waardepapier … … en onderpand uit securisatie-transacties
Alles op één lijst
Het betalings- en effectenverkeer
dnb is actief om de inzetbaarheid van de onderpandpool van Nederlandse banken te verhogen, zodat ze in mindere mate kleinere hoeveelheden onderpand elders hoeven aan te houden. Zo wordt het bij dnb gedeponeerde onderpand gebruikt bij de onderpandacceptant lch.Clearnet voor de posities van Nederlandse banken in de beursclearing. In 2005 is gewerkt aan een arrangement met de Zwitserse centrale bank zodanig dat banken betaalruimte krijgen bij deze centrale bank op basis van bij dnb afgezonderd onderpand. 5.7 Oversight op het betalings- en effectenverkeer 5.7.1 Toetsing retail betalingssysteem CSS
Alle Europese retail betalingssystemen getoetst
kan zich meten met overige eurosystemen
CSS
De afwikkeling van betaaltransacties waarbij betaler en ontvanger bij twee verschillende banken bankieren, vindt doorgaans plaats via retail betalingssystemen die ‘clearing’- en ‘settlement’-diensten aanbieden. Dergelijke systemen dragen meestal zorg voor het bijhouden van welke bedragen banken aan elkaar verschuldigd zijn (‘clearing’) terwijl de uiteindelijke verrekening van deze verschuldigde bedragen (‘settlement’) via hoogwaardige betalingssystemen plaatsvindt. Veiligheid en efficiency van dergelijke systemen zijn dan ook een aandachtspunt voor de ‘oversight’-functie binnen centrale banken. Het escb heeft in 2003 standaarden gepubliceerd waaraan euro-retail betalingssystemen moeten voldoen. Deze standaarden zijn gebaseerd op de Groep van Tien (g10) standaarden uit 2001, de zogenoemde Core Principles for Systemically Important Payment Systems. Deze bestrijken tien onderwerpen, variërend van de juridische basis voor het systeem en operationele betrouwbaarheid tot toegangscriteria en governance. Alle relevante retail betalingssystemen in het eurogebied zijn eind 2004 en begin 2005 geclassificeerd en getoetst en de resultaten zijn in augustus 2005 gepubliceerd. Bij het classificeren van retail betalingssystemen wordt gelet op de marktpenetratie binnen de desbetreffende retail betalingsmarkt, de financiële risico’s waaraan het systeem blootstaat en het risico van dominoeffecten. Voor Nederland is het Clearing & Settlement Systeem (css) van Interpay geclassificeerd als ‘systeemkritisch retail betalingssysteem’ wat inhoudt dat bij een ernstige storing de financiële stabiliteit in gevaar kan komen. Het belang van veiligheid en efficiency voor dit systeem is daarmee evident. Het css verwerkt meer dan drie miljard transacties per jaar waarmee het systeem wat aantallen transacties betreft tot de top-drie van de interbancaire clearinghuizen in het eurogebied behoort. css is getoetst door dnb (zie voor een uitgebreide toelichting dnb Kwartaalbericht september 2005, pagina 93) en om in het Europese speelveld de diverse systemen zoveel mogelijk uniform en consistent te behandelen, zijn de uitvoering en de resultaten van de beoordelingen van alle systemen met elkaar vergeleken. Het css voldoet aan acht van de tien standaarden volledig, aan één standaard grotendeels, op een juridisch detail aangaande buitenlandse deelname aan css na, en één standaard is niet van toepassing vanwege de in css gehanteerde kavelmethodiek (meerdere keren per dag aanbieden van op dat moment finaal af te rekenen betalingen). Met deze scores kan css zich ruimschoots meten met de andere retail betalingssystemen in het eurogebied. 5.7.2 Ontwikkeling ‘oversight’-kader voor betaalproducten
Veiligheid afhankelijk van elke schakel
‘Clearing- en settlement’-systemen vervullen hun rol aan het einde van een betaling. Een betaaltransactie begint echter bij een opdracht door middel van een betaalproduct. De veiligheid en efficiency van een betaaltransactie is daarmee mede afhankelijk van de veiligheid en efficiency van het betaalproduct als integraal onderdeel van de gehele betaalketen. In lijn met de standaarden en ‘oversight’-kaders voor betalingssystemen is in 2005 door dnb ook een ‘oversight’-kader (zie www.dnb.nl) 90
dnb / Jaarverslag 2005
Het betalings- en effectenverkeer
voor betaalproducten ontwikkeld. Hierin zijn standaarden opgenomen waaraan zowel betaalproducten als de uitgever van betaalproducten moeten voldoen. Deze standaarden gaan onder andere in op het inzicht in eigendom en zeggenschap over een product, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden, continuïteit van de uitgever, inzicht in de risico’s voor alle betrokkenen, veiligheid van het product. Het ‘oversight’-kader vormt de leidraad waarmee kan worden beoordeeld of de risico’s adequaat worden beheerst door de instellingen die de betaalproducten uitgeven en of het betaalproduct aan een set minimum eisen voldoet. Het ontwikkelen van een ‘oversight’-kader voor betaalproducten vindt internationaal in escb-verband plaats, als voorbereiding op sepa (incasso’s, kaartbetalingen).
Leidraad voor beoordeling betaalproducten
5.8 Het chartale betalingsverkeer 5.8.1 Gestage groei circulatiewaarde Sinds de invoering van de euro is sprake van een forse groei van de circulatiewaarde van de eurobankbiljetten. Ultimo 2005 bedroeg deze waarde eur 565,2 miljard, een toename van eur 12,8% ten opzichte van 2004. Net als in het voorgaande jaar waren de toename van het aantal hoge coupures, met name het eur 500-biljet, en de toegenomen internationale rol van de euro belangrijke redenen voor deze stijging. Het totale aantal eurobiljetten in omloop nam in 2005 met ruim 700 miljoen (7,4%) toe en passeerde daarmee de 10 miljard stuks. De toename komt voor ruim 50% (vorig jaar 60%) op het conto van het eur 50-biljet dat daarmee zijn positie als meest gebruikte biljet verstevigde.
Circulatiewaarde stijgt gestaag door Aantal biljetten in omloop passeert de 10 miljard
5.8.2 Stabilisatie aantal aangetroffen falsificaten In 2005 werden in Nederland in totaal 25.022 valse eurobiljetten onderschept met een waarde van eur 2 miljoen. Dit is een waarde-afname van 11% en een afname in aantallen van 2% ten opzichte van 2004. De eur 50 blijft het meest vervalste biljet: 70% van de valse biljetten van 2005 betrof de eur 50, op afstand gevolgd door de eur 100 met 8%. Voor 2004 waren dit 44% respectievelijk 37%. Het aantal bij het publiek bekende echtheidskenmerken van bankbiljetten is toegenomen van 2,0 in 2003 tot 2,2 in 2005. Hieraan is bijgedragen door de media-aandacht voor dit onderwerp en door de trainingen voor professionals, verspreiding van folders en het elektronische leerprogramma ‘Echt of vals?’, dat dnb zowel via gratis cd-roms (tot nu toe circa 75.000 stuks) als via haar website verspreidt (www.dnb.nl).
Aantal valse biljetten stabiel
5.8.3 Distributie, verwerking, productie en EURO-serie 2 In 2005 heeft dnb 1,6 miljard biljetten op echtheid en vervuiling geïnspecteerd. Dit is 0,2 miljard minder dan in 2004. Voor het eerst sinds decennia neemt hiermee het aantal bij dnb verwerkte biljetten af (zie grafiek 5.3). Deze ontwikkeling vloeit voort uit de afspraken ten aanzien van de bankbiljettendistributie die dnb eind 2004 met de banken heeft gemaakt. Met de grote banken is overeengekomen dat zij vanaf 2008 mede verantwoordelijk zijn voor de recirculatie van bankbiljetten. Hierbij zullen de banken de biljetten na controle op echtheid en vervuiling zelf weer in omloop brengen. Deze inspectie dient plaats te vinden overeenkomstig de normen die het Eurosysteem heeft aanbevolen. Daarbij wordt apparatuur gebruikt die door het Eurosysteem met goed resultaat is getest. In 2005 zijn twee grote banken reeds gestart met recirculeren. Uiteindelijk zullen nog 800 miljoen biljetten per jaar bij dnb over de sorteermachines worden gevoerd. Het aantal medewerkers dat zich op de bankkantoren van dnb met deze taken bezighoudt is in 2005 met 25% afgenomen. dnb / Jaarverslag 2005
91
Voor het eerst daling aantal verwerkte biljetten bij DNB
Het betalings- en effectenverkeer
Grafiek 5.3 Aantal gesorteerde biljetten bij dnb vanaf 1984 Aantallen in miljarden ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��
Rond einde dit decennium introductie EURO-serie 2
��
��
��
��
��
��
��
In 2005 zijn in het eurogebied 3,6 miljard nieuwe biljetten geproduceerd. Dit is 2 miljard biljetten meer dan in 2004. Hiermee is de productie op een hoger niveau teruggekeerd en de verwachting is dat het aantal te drukken biljetten verder zal toenemen. Reden is dat de extra voorraden die waren aangelegd om een soepele overgang naar de euro mogelijk te maken in 2005 volledig zijn verbruikt. Bovendien maakt de introductie van een nieuwe euroserie de aanleg van startvoorraden noodzakelijk. De komst van de eerste coupure van de nieuwe euro-serie 2 staat gepland rond het einde van dit decennium. 5.8.4 Omwisseling guldenbankbiljetten en -munten In 2005 heeft dnb 74.000 verzoeken, waarvan 60% via de balie, omwisseling van guldenbiljetten en -munten gehonoreerd. Hiermee was een bedrag gemoeid van bijna eur 24 miljoen. Er werden 478.000 guldenbiljetten en 11 miljoen guldenmunten omgewisseld.
92
dnb / Jaarverslag 2005
6 Financiële stabiliteit
6.1 Inleiding De ontwikkelingen in het internationale financiële stelsel werden in 2005 sterk bepaald door de ruime liquiditeitssituatie. De overvloedige liquiditeit stimuleerde, bij lage rentestanden, een aanhoudende zoektocht naar rendement en leidde tot prijsstijgingen op allerlei vermogensmarkten. Zij uitte zich ook in een uitbundige kredietverlening aan bedrijven en gezinnen, terwijl financiering voor opkomende landen ruim voor handen was. In die omstandigheden namen de onevenwichtigheden op betalingsbalansen en vermogensmarkten verder toe en daarmee het risico van correcties in financiële marktprijzen. Door de verwevenheid met het internationale financiële stelsel is de Nederlandse financiële sector gevoelig voor een omslag in de mondiale liquiditeitssituatie. Eventuele veranderingen in rentes en vermogensprijzen kunnen de liquiditeit en solvabiliteit van financiële instellingen aantasten en daarmee de financiële stabiliteit. Daarom zijn de inspanningen van autoriteiten voortdurend gericht op de versterking van de instellingen en van de infrastructuur waarin zij opereren. In de huidige marktomstandigheden is het van belang dat centrale banken en toezichthouders in hun beleid rekening houden met de risico’s in het mondiale financiële stelsel. Zo besteedden zij in het verslagjaar aandacht aan de mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden, de liquiditeit op de financiële markten en hedge funds. Samenwerking tussen nationale centrale banken en toezichthouders is essentieel om greep te houden op de risico’s in het stelsel die steeds meer met elkaar samenhangen. Hierbij spelen financiële innovaties, die bijvoorbeeld de verhandelbaarheid van financiële risico’s bevorderen, een belangrijke rol. Deze trend leidt tot een grotere risicospreiding in het stelsel en draagt bij aan de veerkracht ervan. De nieuwe financiële instrumenten gaan echter ook gepaard met risico’s voor de gebruikers, zoals financiële instellingen. dnb kan zowel als centrale bank en als cross-sectoraal toezichthouder deze risico’s monitoren en waar nodig er tegen optreden. dnb beziet ook de diverse aspecten van het pensioenvraagstuk. Dit is van belang omdat het pensioenvermogen door de vergrijzing in toenemende mate invloed heeft op de economie en de financiële markten. 6.2 Ruime liquiditeitsomstandigheden Wereldwijd is een overvloed aan liquiditeit ontstaan doordat de geldhoeveelheid in de afgelopen jaren sterker steeg dan de potentiële (nominale) groei van de economie. Terwijl de monetaire verkrappingen in de Verenigde Staten (vs) bijdroegen aan een vertraging van de geldgroei in 2004-2005, bleef deze in het eurogebied in het verslagjaar snel toenemen (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.3). De ruime liquiditeitssituatie manifesteerde zich in het lage niveau van de kapitaalmarktrente, wat opmerkelijk is gegeven de verhogingen van de beleidsrente in bijna alle landen sinds 2004. De stijging van de korte marktrente, bij een aanhoudend lage lange rente, heeft geresulteerd in een zeer vlakke rentestructuur. De lage kapitaalmarktrente is een mondiaal fenomeen; de afgelopen vijf jaar bestond internationaal grote samenhang tussen rentevoeten. De ruime liquiditeitssituatie heeft een grote invloed op het financiële stelsel door de enorme groei van de financiële markten, vermogens en transacties (zie dnb / Jaarverslag 2005
93
Ruime liquiditeit voedt onevenwichtigheden …
… aandacht voor risico’s ervan in beleid
Financiële stabiliteit
Grafiek 6.1 Omzet Europese financiële markten Biljoenen us dollars 25
500
20
400
15
300
10
200
5
100
Aandelenmarkt
0
Derivatenmarkt, uitstaande bedragen, schaal rechts
0 90
92
94
96
98
00
02
04 05
Bronnen: bis, World Federation of Exchanges.
Aanhoudende betalingsbalansonevenwichtigheden …
… en search for yield
grafiek 6.1). Met name het grensoverschrijdende kapitaalverkeer is sterk gestegen. Een gevolg hiervan is dat landen met spaartekorten minder beperkingen hebben om zich te financieren, waardoor de mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden vooralsnog blijven bestaan. De beleggingen van het Aziatische liquiditeitssurplus in de vs hadden in 2004-2005 een neerwaarts effect op de Amerikaanse lange rente (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.1). De valutareserves in Azië zijn in de afgelopen drie jaar ruimschoots verdubbeld, waarbij de Chinese deviezenvoorraad in 2005 met ruim usd 200 miljard toenam. Bij het verder gestegen Amerikaanse lopende rekeningtekort namen in 2005 vooral de overschotten van de olielanden fors toe. De petrodollars worden steeds meer belegd op de financiële markten en minder dan in de jaren zeventig en tachtig gedeponeerd bij banken. De ruime liquiditeitssituatie en de lage rente droegen bij aan de voortdurende zoektocht naar hogere rendementen op risicovolle markten. Deze ‘search for yield’ heeft geleid tot een snelle opkomst van nieuwe financiële instrumenten en marktpartijen. De mondiale marktomvang van kredietderivaten en gestructureerde kredietproducten is in enkele jaren verveelvoudigd. Het beheerde vermogen van ‘hedge funds’ – beleggingsfondsen die actief gebruik maken van nieuwe financiële instrumenten en slechts in beperkte mate onder toezicht staan – steeg de laatste jaren tot naar schatting usd 1.100 miljard in 2005. dnb heeft zicht gekregen op de uitzettingen van Nederlandse financiële instellingen op ‘hedge funds’, door een onderzoek dat begin 2005 is uitgevoerd. Hieruit bleek dat de pensioenfondsen relatief de sterkste banden hebben met ‘hedge funds’. De pensioenfondsen met beleggingen in ‘hedge funds’ bleken gemiddeld 3% van hun totaal belegde vermogen hierin te hebben geïnvesteerd. 6.3 Uitbundige ontwikkeling kredietverlening en vermogensprijzen 6.3.1 Bedrijven en huishoudens
Sterke groei Leveraged Buy Outs …
De ruime liquiditeitssituatie weerspiegelde zich wereldwijd in een expansieve groei van de kredietverlening door banken en overige marktpartijen. In 2005 speelden ‘hedge funds’ en ‘private equity’ financiers nadrukkelijk een rol bij de schuldfinanciering van bedrijven. Dit was zichtbaar in de sterke groei van Leveraged Buy Outs (lbo’s), waarvan het volume in 2005 wereldwijd verdubbelde ten opzichte van 2004 en steeg tot het hoogste niveau sinds eind jaren tachtig. Bij lbo’s worden overnames gefinancierd met vreemd vermogen waardoor de hefboomwerking van bedrijven gebruikelijk toeneemt. Financieringsmaatschappijen hebben in 2005 ook belangen genomen in enkele grote Nederlandse bedrijven. De schuldverhoudingen 94
dnb / Jaarverslag 2005
Financiële stabiliteit
van de Nederlandse bedrijvensector zijn als geheel nog gunstiger dan eind jaren negentig, dankzij de schuldsanering in de tussenliggende jaren. De concurrentie onder financiële instellingen om risicovolle leningen te verstrekken ten behoeve van lbo’s was hevig. In het geval van de banken hield dit verband met hun ruime liquiditeitspositie – een weerspiegeling van de overvloedige liquiditeit op macroniveau – en dalende rentemarges door de vervlakte rentestructuur. De invloed van aanbodfactoren was ook zichtbaar bij de kredietverlening aan huishoudens. In de Europese landen waar de hypothecaire verstrekkingscriteria in 2005 het meest werden versoepeld was de kredietgroei het hoogst. Deze landen lieten ook de sterkste toename zien van de huizenprijzen, een indicatie van elkaar versterkende stijgingen van vermogensprijzen en schulden (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.3). De hypothecaire kredietgroei in Nederland was eveneens hoog, maar de stijging van de Nederlandse huizenprijzen lag in 2005 met bijna 5% onder het gemiddelde van het eurogebied (zie grafiek 6.2). Bij een snellere toename van de schulden van Nederlandse gezinnen steeg het aantal gedwongen verkopen van woningen met bijna 30%. Het totale aantal is echter zeer gering in verhouding tot de uitstaande hypotheken in Nederland (minder dan 0,1%).
… en hypothecaire kredietverlening
6.3.2 Opkomende landen Ook in de opkomende landen expandeerde de kredietverlening. In de Aziatische en Latijns-Amerikaanse regio’s stegen de binnenlandse bankleningen met dubbele cijfers, terwijl kleinere landen in Oost-Europa en Afrika in het oog sprongen met een kredietgroei van circa 30%. Voor een deel hangt dit samen met de structureel toenemende financiële intermediatie door de ontwikkeling van het lokale bankwezen, maar ook de mondiale overliquiditeit speelde een rol. Bijvoorbeeld via de kredietverstrekking door vestigingen van buitenlandse banken die zich financieren op de internationale kapitaalmarkt. De ruime beschikbaarheid van externe financiering is door veel opkomende landen aangegrepen om hun externe kwetsbaarheden te verminderen, onder andere door verbetering van de schuldstructuur. In dit gunstige klimaat losten Brazilië en Argentinië begin 2006 hun volledige resterende schuld aan het Internationale Monetaire Fonds (imf), van respectievelijk ruim usd 15 miljard en ruim usd 10 miljard, vervroegd af. Het imf heeft het gedurende het verslagjaar nauwelijks nieuwe noodkredieten verstrekt, al ontving Turkije in mei wel een kredietlijn van usd 10 miljard als vervolg op een eerder programma. Grafiek 6.2 Ontwikkeling huizenprijzen Procentuele mutatie op jaarbasis 25
Nederland 20
Eurogebied 15 10 5 0 95
96
97
98
99
00
01
02
03
04
051
1 Cijfer eurogebied op basis van 1ste halfjaar van 2005. Bronnen: Kadaster, ecb.
dnb / Jaarverslag 2005
95
Financiering opkomende landen ruim voor handen
Financiële stabiliteit
6.3.3 Vermogensprijzen
Sterk stijgende vermogensprijzen
Opmerkelijk is dat de overvloedige liquiditeit zich vooralsnog niet heeft vertaald in de prijzen van goederen en diensten. Deze blijven laag, onder andere door de sterke internationale prijsconcurrentie (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.1). De liquiditeit is vooral neergeslagen op de financiële markten, wat tot uitdrukking kwam in snel stijgende vermogensprijzen. Sinds 2002 zijn de obligatiekoersen van bedrijven en opkomende markten aanzienlijk gestegen. Vanaf het eerste kwartaal van 2003 zijn wereldwijd ook de aandelenkoersen aangetrokken, waarbij de Japanse Nikkeiindex in 2005 met ruim 40% fors opliep. Ook onroerend goedprijzen liepen op. De stijging van de Amerikaanse huizenprijzen versnelde tot bijna 15% in 2005 en ook in sommige Europese landen stegen de huizenprijzen met dubbele cijfers. Tevens zijn de prijzen van olie, goud en andere grondstoffen opgedreven. Bij de prijsrally’s op de grondstoffenmarkten speelden speculanten, zoals ‘hedge funds’, een rol. Bij de historisch lage risicopremies is niet uit te sluiten dat de risico’s op de vermogensmarkten worden onderschat. Dit kan leiden tot overwaardering, vooral op minder liquide markten. Juist hierop waren beleggers in het verslagjaar actief op zoek naar rendement. 6.4 Nieuwe financiële instrumenten
Toegenomen verhandelbaarheid krediet …
… stelt nieuwe eisen aan risicomanagement
Bij de doorwerking van de overvloedige liquiditeit naar de kredietverlening en vermogensprijzen speelt de toegenomen verhandelbaarheid van financiële risico’s (effectisering) een belangrijke rol. De laatste jaren heeft de verhandelbaarheid van kredietrisico’s, bijvoorbeeld via ‘credit default swaps’, een hoge vlucht genomen. Hierdoor is de relatie tussen kredietverstrekkers en -ontvangers losser geworden en zijn risico’s meer verspreid in het financiële stelsel. Als de spreiding plaatsvindt naar partijen die ze beter kunnen dragen wordt de risicodeling in het financiële stelsel efficiënter. Ook de veerkracht van het stelsel wordt bevorderd, omdat met nieuwe financiële instrumenten de risico’s beter kunnen worden gemeten en beheerst. Mede hierom maken banken in toenemende mate gebruik van kredietderivaten en andere nieuwe technieken in hun risicomanagement. Ook de Nederlandse banken hebben in 2005 met enkele grote securitisatietransacties hun balanspositie herschikt. De opkomst van nieuwe financiële instrumenten brengt echter ook nieuwe risico’s met zich mee. De instrumenten zijn nog nauwelijks getest in een crisissituatie, waarin marktprijzen en daarvan afgeleide risicoposities zich mogelijk anders ontwikkelen dan beleggers verwachten. Ook door de complexiteit van deze instrumenten kunnen beleggers risico’s aangaan die vooraf moeilijk zijn te modelleren. Als de onderliggende risico’s niet duidelijk zijn voor de betrokken partijen kan de verkoop van complexe financiële producten leiden tot reputatieschade. Ten slotte kwamen in het verslagjaar operationele risico’s naar voren in de vorm van achterstanden in de afwikkeling van kredietderivaten. In juli verscheen een rapport van de Counterparty Risk Management Policy Group ii (crmpg-ii, ofwel ‘Corrigan-rapport’ dat een initiatief is van een aantal grote marktpartijen) met aanbevelingen om de verschillende risico’s van nieuwe financiële instrumenten inzichtelijker te maken. Geconcludeerd werd dat dit nieuwe eisen stelt aan het risicomanagement van financiële instellingen, de financiële infrastructuur en de wijze van toezicht hierop. Van belang is dat deze aanbevelingen opvolging krijgen, in eerste instantie door de instellingen. Toezichthouders en regelgevers kunnen daarbij een stimulerende rol spelen, onder andere door signalering van de risico’s en het bevorderen van ‘best practices’ om deze te beheersen.
96
dnb / Jaarverslag 2005
Financiële stabiliteit
6.5 Belang pensioenvermogen neemt toe Een andere structurele ontwikkeling die haar schaduw vooruit werpt is het toenemende belang van pensioenvermogen voor de economie en de financiële markten. De naderende vergrijzing leidt tot groeiende pensioenbesparingen op macroniveau (zie grafiek 6.3). Het gespaarde vermogen zal de komende decennia in vrijwel alle industrielanden worden aangesproken als de babyboomgeneratie met pensioen gaat. Tegen die achtergrond oefenen pensioenfondsen in toenemende mate vraag uit naar financiële instrumenten die bescherming bieden tegen pensioenrisico’s, zoals inflatie-, langleven- en beleggingsrisico. In het verslagjaar werd dit al zichtbaar in de groeiende vraag naar obligaties met een zeer lange looptijd en indexleningen. Vooralsnog is het aanbod van dergelijke vermogenstitels beperkt, wat bijdroeg aan de prijsopdrijving ervan en aan de wereldwijde vervlakking van rentecurves. In een vorig jaar verschenen rapport van de Groep van Tien (g10) wordt gesteld dat autoriteiten kunnen bijdragen aan het creëren van voldoende aanbod, door het stimuleren van de ontwikkeling van financiële instrumenten om pensioenrisico’s af te dekken. Ook zou de overheid langlopende obligaties of indexleningen kunnen uitgeven en daarmee een standaard (‘benchmark’) creëren in de markt. In het verslagjaar gingen meerdere overheden hiertoe over. De Nederlandse overheid heeft in 2005 een dertigjarige lening van beperkte omvang uitgegeven. Het Ministerie van Financiën heeft vooralsnog besloten geen indexleningen te emitteren. Door de financiële sector worden diverse producten ontwikkeld die zijn gericht op het afdekken van pensioenrisico’s. Zo is de afgelopen jaren de markt voor inflatieswaps, derivaten waarmee inflatierisico kan worden afgedekt, van de grond gekomen. Rentederivaten bestaan al langer en vormen een alternatief voor beleggingen in langlopend papier. Via deze financiële transacties kunnen pensioenrisico’s worden overgedragen naar andere delen van het financiële systeem, zoals de banken- of verzekeringssector. Risico-overdracht vindt ook plaats naar gezinnen. In veel landen wordt overgestapt van Defined Benefit (db) naar Defined Contribution (dc) pensioenregelingen, waarbij het beleggingsrisico wordt gedragen door de individuele deelnemers. In Nederland gebeurt dit slechts op beperkte schaal. Voor sommige bedrijven, die optreden als sponsor van een pensioenfonds, vormt nieuwe regelgeving een reden voor afdekking van pensioenrisico’s. In 2005 was hiervoor met name de invoering van de International Financial Reporting Standards (ifrs) een prikkel, omdat ifrs de pensioenverplichtingen expliciet maakt in de verslaggeving. Voor een efficiënte risicodeling is het van belang dat de pensioenrisico’s terecht komen bij partijen die deze het beste kunnen dragen. Regelgeving en toezicht kunnen hierGrafiek 6.3 Groei pensioenvermogen Procentuele mutatie activa pensioenfondsen, cumulatief 1995-2005 400
300
200
100
0 on
nd rla ë Ie i al tr us nd A a l er ed and N l er itz Zw a d na Ca ijk kr g an Fr Kon g
H
VK and l ts ui D n pa
Ja
VS
Bron: Watson Wyatt Investment Consulting.
dnb / Jaarverslag 2005
97
Pensioenrisico’s meer afgedekt …
… of overgedragen
Financiële stabiliteit
bij voorwaarden scheppen. Bijvoorbeeld door de onzekerheid over de oudedagsvoorziening te beperken. Dit kan voorkomen dat gezinnen uit voorzorgsmotieven onnodig extra gaan sparen. 6.6 Risico’s van omslag marktomstandigheden Aanpassingen op financiële markten blijven uit
Risico forse correctie
In 2005 waren geen wezenlijke aanpassingen zichtbaar in de onevenwichtigheden op betalingsbalansen, vermogensmarkten en in schuldverhoudingen. De kapitaalmarktrentes bleven laag en de handelsgewogen dollarkoers apprecieerde met 10%, terwijl het tekort op de Amerikaanse lopende rekening verder opliep. Verder bleven de risicopremies op de obligatiemarkten en de volatiliteit op de aandelenmarkt laag. De afwaardering van de ‘ratings’ van twee grote Amerikaanse automobielbedrijven in mei 2005, en de daaropvolgende transacties van ‘hedge funds’ die de verliezen op hun kredietrisicoposities ten opzichte van deze bedrijven probeerden te beperken, veroorzaakten slechts tijdelijk enige marktturbulentie (zie grafiek 6.4). Mogelijk zijn schoksgewijze aanpassingen van de bestaande onevenwichtigheden uitgebleven omdat de fundamenten van het mondiale financiële stelsel zijn verbeterd, bijvoorbeeld door het gebruik van nieuwe financiële instrumenten in het risicomanagement van instellingen. Zij hebben door de nieuwe instrumenten immers meer mogelijkheden om hun solvabiliteit te beschermen en risico’s over te dragen naar andere partijen. Een schok die het vertrouwen van beleggers aantast zou aanleiding kunnen geven tot een abrupte omslag van de gunstige marktomstandigheden. De gebeurtenissen in mei illustreerden dat een omslag implicaties kan hebben voor zowel markt- als kredietrisico’s. Het verband tussen deze risico’s is toegenomen door het gebruik van nieuwe financiële instrumenten, waarbij de liquiditeit op de markt voor kredietrisico een voorname rol speelt. Het Financial Stability Forum (fsf), een overlegorgaan van centrale banken, ministeries van financiën, toezichthouders en internationale organisaties, heeft zich vorig jaar gebogen over de risico’s voor de marktliquiditeit. Geconcludeerd werd dat het risico van een liquiditeitscrisis groter is naarmate meer schulden uitstaan in het financiële systeem. De huidige omstandigheden van een lage rente en lage risicopremies stimuleren de hefboomwerking in het financiële stelsel omdat schuldfinanciering relatief aantrekkelijk is. Hoe langer deze situatie voortduurt, hoe groter de onevenwichtigheden worden en daarmee het risico van een forse correctie. Een correctie van de onevenwichtigheden zou in gang kunnen worden gezet door oplopende inflatie (verwachtingen), vooral als dit samengaat met Grafiek 6.4 Kredietpremies Credit Default Swaps Basispunten, itraxx index looptijd 5 jaar, Europa 65 60 55 50 45 40 35 30 mrt. 05
mei
jul.
sep.
nov.
jan. 06
mrt.
Bron: Datastream.
98
dnb / Jaarverslag 2005
Financiële stabiliteit
een snel stijgende rente. De vermogensmarkten waar de prijzen recent zijn opgedreven door een expansieve kredietgroei, zoals de huizenmarkten, zijn hiervoor het meest kwetsbaar. De wisselkoers van de dollar is gevoelig voor een correctie van de mondiale onevenwichtigheden, die worden gedomineerd door het grote tekort op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans. Dit wordt in stand gehouden door min of meer tijdelijke factoren, zoals het positieve renteverschil van de vs met andere regio’s, de hoge olieprijzen die de financiering door oliedollars bevorderen en de beleggingen van de Aziatische deviezenreserves. De reserve-accumulatie in Azië kan echter niet onbeperkt doorgaan omdat de beperkte wisselkoersflexibiliteit en de toevloed van liquiditeit de binnenlandse economieën (vooral de Chinese) in toenemende mate verstoort en financiële onevenwichtigheden aldaar kan veroorzaken. Bovendien zijn de betalingsbalansonevenwichtigheden niet consistent met de demografische vooruitzichten. Om de vergrijzing het hoofd te bieden zouden de industrielanden, inclusief de vs, juist een overschot op de lopende rekening moeten hebben (als weerspiegeling van toenemende pensioenbesparingen) en de opkomende economieën, waar de vergrijzing minder nijpend is, een tekort. De grote omvang van de mondiale onevenwichtigheden en de onzekerheid over de aanpassing ervan betekent dat schoksgewijze veranderingen in wisselkoersen en vermogensprijzen actuele risico’s blijven voor de financiële stabiliteit. Om die reden figureerde een correctie van de mondiale onevenwichtigheden in 2005 als scenario in de financiële stabiliteitsanalyses van dnb en zal het ook in 2006 nadrukkelijk de aandacht houden.
Betalingsbalansonevenwichtigheden niet houdbaar
6.7 Gevolgen voor financiële stabiliteit 6.7.1 Weerstandsvermogen financiële sector Het weerstandsvermogen van de financiële sector is, naast een adequaat risicomanagement, cruciaal voor de financiële stabiliteit. Als financiële instellingen neerwaartse schokken kunnen absorberen in hun balansen wordt het risico van gedragsreacties die de economie of de markten destabiliseren kleiner. Dit gebeurt als de instellingen bij schokken hun liquiditeits- en solvabiliteitspositie proberen te beschermen door middel van ‘hedging’, verkopen van beleggingen of beperking van kredietverlening. In 2005 handhaafden de Nederlandse banken hun solvabiliteitsratio gemiddeld genomen op een hoog niveau (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.2). De financiële positie van de Nederlandse pensioenfondsen en levensverzekeraars stond in 2005 onder druk van de lage lange rente. Toch stabiliseerde de gemiddelde dekkingsgraad van pensioenfondsen zich. De instellingen waarvan de buffers niet op het gewenste niveau liggen zijn kwetsbaar, onder meer voor schokken op de financiële markten. Een risico voor de financiële stabiliteit is dat zij bij eventuele nieuwe correcties van vermogensprijzen hun veelal stabiliserende beleggingsstrategie moeten loslaten (bijvoorbeeld door per saldo aandelen te verkopen in een dalende markt) of hun premie- en uitkeringsbeleid moeten bijstellen. 6.7.2 Vermogenseffecten Een omslag van de marktomstandigheden kan gepaard gaan met wereldwijde correcties in aandelen- en huizenprijzen. Net als de rentevoeten vertonen ook vermogensprijzen, zelfs die van niet-internationaal verhandelbare activa als huizen, een steeds grotere internationale samenhang. De wereldwijd gedaalde rente is hiervoor de voornaamste verklaring, maar ook de toegenomen verhandelbaarheid van kredieten heeft mogelijk bijgedragen aan een meer gelijklopende ontwikkeling op hypotheek- en huizenmarkten. dnb / Jaarverslag 2005
99
Weerstandsvermogen banken hoog en van pensioenfondsen gestabiliseerd
Financiële stabiliteit
Huishoudens kwetsbaar voor omslag
Bij de recente stijgingen van huizenprijzen en particuliere schulden lijkt vooral de huishoudsector in een aantal landen kwetsbaar voor een omslag. De hoge schulden van gezinnen kunnen bij tegenzittende huizenprijsontwikkelingen en een stijgende rente aanleiding zijn voor toenemende besparingen. Temeer als in deze situatie het vermogensbezit van gezinnen niet meer in waarde zou stijgen. Gedurende het verslagjaar werd dit als een toenemend risico gezien voor de groei van de Amerikaanse economie, gezien de sterk gestegen huizenprijzen en het zeer lage niveau van private besparingen in de vs (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.2). De Nederlandse huizenmarkt is enkele jaren geleden al afgekoeld. Hieruit bleek dat een afnemende stijging van huizenprijzen al tot negatieve vertrouwens- en vermogenseffecten kan leiden op de economie. Ook in 2005 leverden vermogenseffecten vanuit de huizenmarkt geen wezenlijke positieve bijdrage aan de consumptiegroei. Ook een aanpassing van de mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden kan brede implicaties hebben. Door de groei van grensoverschrijdende bezittingen en schulden hebben wisselkoers- en internationale rentebewegingen steeds meer invloed op nationale economieën. Dit geldt in het bijzonder voor Nederland, met buitenlandse activa en passiva van ruim 350% van het bruto binnenlands product (bbp) (zie grafiek 6.5). Over een langere periode bezien is de internationale diversificatie van beleggingen van pensioenfondsen en verzekeraars een belangrijke kracht hierachter. 6.8 Beleid van autoriteiten 6.8.1 Centrale banken en toezichthouders Gegeven de risico’s voor de financiële stabiliteit is het van belang dat autoriteiten de onevenwichtigheden in het mondiale financiële stelsel betrekken in hun beleid. Het Eurosysteem weegt de inflatoire consequenties van financiële onevenwichtigheden, die in de hand worden gewerkt door de overliquiditeit, mee in het rentebeleid. Hiervoor dienen onder andere vermogensprijzen en kredietaggregaten als informatievariabelen. Toezichtbeleid draagt bij aan het weerbaar maken van de instellingen voor een potentiële marktomslag. Essentieel is het bevorderen van goed risicomanagement en het voorschrijven van risicogeoriënteerde solvabiliteitsbuffers, zoals het geval is in Bazel 2, Solvency 2 en het Financieel Toetsingskader (ftk) (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.1.1). Onderdeel van de nieuwe toezichtkaders zijn stresstesten, waarvan de financiële instellingen in toenemende mate gebruik maken in hun risicobeheer. Grafiek 6.5 Externe positie Nederland Procenten bbp 400
Buitenlandse activa 300
Buitenlandse pasiva
200
100
0 95
96
97
98
99
00
01
02
03
04
Bron: dnb.
100
dnb / Jaarverslag 2005
Financiële stabiliteit
Stresstesten verhogen hun risicobewustzijn en bevorderen dat ze beter zijn voorbereid op extreme marktomstandigheden. Voor de beoordeling van de stabiliteit van het stelsel als geheel gebruiken centrale banken en toezichthouders zogenaamde macrostresstesten. Met dit instrument zal dnb in 2006 het weerstandsvermogen van de Nederlandse financiële sector voor ongunstig veronderstelde macro-economische en financiële ontwikkelingen onderzoeken. Om greep te houden op de risico’s die potentieel steeds meer verschuiven tussen landen en sectoren is internationale samenwerking tussen centrale banken en toezichthouders cruciaal. Met het oog op de mogelijke verspreiding van schokeffecten over de landsgrenzen heen zijn er drie uitdagingen voor het internationale institutionele kader, in het bijzonder in de Europese Unie (eu). In de eerste plaats dient de samenwerking tussen toezichthouders in de eu in het toezicht op internationaal opererende groepen te worden geïntensiveerd. Meest concrete aanleiding hiervoor vormen de vereisten van de nieuwe Capital Requirements Directive (crd), de nieuwe solvabiliteitsrichtlijn voor eu-banken. Nauwere samenwerking is ook van belang met het oog op de integratie van de financiële instellingen, de toegenomen betekenis van specifieke buitenlandse dochters en bijkantoren en de centralisatie van risicomanagement en andere functies binnen de groepen. Het Committee of European Banking Supervisors (cebs), het comité van Europese toezichthouders op banken, heeft hiertoe over de achterliggende zogenoemde ‘home/host’-problematiek nieuwe richtlijnen ter consultatie uitgebracht. Een tweede uitdaging bestaat uit de convergentie van regelgeving en toezicht. Deze draagt bij aan een ‘level playing field’, vermindering van toezichtlasten, en via effectiever toezicht tevens aan de financiële stabiliteit. Vooral het cebs en het Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors (ceiops) tonen zich op dit terrein actief. Een derde beleidsterrein waar het institutionele kader in de eu aandacht behoeft is crisismanagement. Juist in crises wordt dit kader op de proef gesteld, omdat de belangen van de betrokken autoriteiten kunnen variëren en de tijd voor uitvoerig overleg veelal ontbreekt. Om ook dan de financiële stabiliteit zoveel mogelijk te bewaren is in juli 2005 een multilateraal ‘Memorandum of Understanding (mou) on Crisis Management’ van kracht geworden tussen ministeries, centrale banken en toezichthouders. Op basis van de bestaande eu- en nationale wetgeving en arrangementen beoogt de mou de samenwerking te bevorderen tussen deze autoriteiten in ‘cross-border’ of systeemcrises. De mou bevat een aantal principes en procedures voor de uitwisseling van informatie, opdat de betrokken autoriteiten hun taken naar behoren kunnen vervullen en de financiële stabiliteit in de lidstaten en de eu kunnen handhaven. Internationale samenwerking is ook nodig om de financiële infrastructuur in de pas te laten lopen met de mondialisering van de sector. Op dit gebied worden grote vorderingen gemaakt in het betalings- en effectenverkeer, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van het Europese betalingssysteem target2. Hierdoor zal vanaf november 2007 de betaalinfrastructuur van de centrale banken voor de interbancaire betalingen in het eurogebied in hoge mate zijn gestandaardiseerd (zie hoofdstuk 5, paragraaf 5.5). Ook wat betreft het onderpandsbeleid zijn in 2005 belangrijke stappen gezet tot verdere harmonisering. De mogelijkheid dat banken hun onderpand internationaal op ruimere schaal kunnen aanwenden voor ‘intraday’ liquiditeit van centrale banken is bestudeerd door het Committee on Payment and Settlement Systems (cpss). In het betreffende rapport spreken de centrale banken van de g10-landen zich uit voor een ‘à la carte’ benadering, waarbij de centrale banken afhankelijk van de kenmerken van de financiële sector in hun land moeten bezien of ruimere aanwendingsmogelijkheden van het onderpand wenselijk is.
dnb / Jaarverslag 2005
101
Voorbereiding op scenario’s door stresstesten
Uitdagingen institutionele kader bij samenwerking toezichthouders …
… convergentie regelgeving en toezicht …
… en crisismanagement
Financiële stabiliteit
6.8.2 Discussie strategische koers IMF …
… met meer aandacht voor financiële sector
IMF
Ook het imf heeft in zijn beleid aandacht besteed aan de bestaande mondiale onevenwichtigheden. In het verslagjaar werd de discussie over de strategische koers van het Fonds, die in 2004 is gestart, voortgezet. dnb heeft zich hierbij ingezet voor toespitsing van het imf-beleid op de stabiliteit van het internationale monetaire en financiële stelsel. Daartoe dient het Fonds de internationale discussie te stimuleren over wisselkoersspanningen, de opbouw van betalingsbalansonevenwichtigheden en de grensoverschrijdende gevolgen van het beleid van individuele landen. Opkomende economieën moeten hierbij nauw worden betrokken. Om dit laatste te bereiken, kan het stemgewicht van sommige van deze landen in het imf worden verhoogd indien dit substantieel achterblijft bij hun rol in het internationale financiële systeem. Ook zal het Fonds de aandacht voor de financiële sector verder moeten vergroten, zodat het landen voortdurend kan assisteren met het identificeren en aanpakken van de kwetsbaarheden die een risico vormen voor de internationale financiële stabiliteit. Voor de nadere uitwerking van ieder van deze aanpassingen bleek tijdens de imf-jaarvergadering in september 2005 op hoofdlijnen internationale bereidheid te bestaan. Tevens is geconcludeerd dat het Fonds zich bij de surveillance-activiteiten dient te concentreren op onderwerpen die tot de kern van zijn aandachtsgebied behoren, namelijk de stabiliteit van het internationale monetaire en financiële stelsel, om de effectiviteit te vergroten. Met hetzelfde doel zal de begrotingssystematiek van het imf worden verbeterd en zal een meerjarenbegroting worden ontwikkeld die helpt bij het stellen van prioriteiten. Los van het proces van strategische heroriëntatie heeft het imf in het verslagjaar bestaand beleid heroverwogen op terreinen als de externe communicatie, de toegangslimieten, de systematiek van rente-opslagen en de beleidsconditionaliteit. Dit heeft geen aanleiding gegeven tot ingrijpende beleidsaanpassingen. Voorts heeft het imf in 2005 als eerste multilaterale financiële instelling besloten tot kwijtschelding van de schulden van een aanzienlijke groep lage-inkomenslanden onder het door de g8 geïnitieerde Multilaterale Schuldverlichtingsinitiatief. 6.8.3 Technische samenwerking
Technische samenwerking op verschillende terreinen
dnb verleent vooral Technische Samenwerking (ts) aan de landen die Nederland vertegenwoordigt in het imf (de imf-kiesgroep) of waarmee ons land (historische) banden heeft. Het is niet alleen in het belang van die landen dat betrouwbare instituties worden opgebouwd, maar ook in dat van de eu en, meer specifiek, van Nederlandse financiële instellingen en ondernemers die in de landen actief zijn. dnb draagt hieraan bij door het organiseren van seminars en het bieden van ‘handson’ ervaring door dnb-experts op terreinen die voor de financiële stabiliteit van belang zijn. Het gaat bijvoorbeeld om het bijbrengen van internationale boekhoudregels, interne ‘audit’ procedures, maar ook operationele zaken als het beheren en monitoren van chartale geldstromen, het opzetten van ‘oversight’ op betaalsystemen en het maken van statistieken. Verder betreft het toezichtaangelegenheden, het opzetten van financiële stabiliteitsafdelingen, het maken van geldmarkt- en macro-economische prognoses en de voorbereiding op het overschakelen naar het escb-instrumentarium. In 2005 vonden 47 bezoeken plaats aan 14 landen, werden zes seminars gehouden in Nederland en drie buitenslands met een internationaal deelnemersveld.
102
dnb / Jaarverslag 2005
7 Bedrijfsvoering en verantwoording
7.1 Toename transparantie Met de maatschappelijke tendens van transparantie is de governance en verantwoording van dnb in 2005 verder vorm en inhoud gegeven. In 2005 is waar mogelijk verdere invulling gegeven aan de Code Tabaksblat (de Code). Naar aanleiding van de Code zijn diverse regelingen vastgesteld en ingevoerd (zie paragraaf 7.2.4). Risicobeheersing is een belangrijk onderdeel van de verantwoordingsstructuur. In de verantwoording wordt met ingang van 2005 niet alleen ingegaan op de kostenontwikkeling van dnb, maar ook op de bereikte resultaten en de daarvoor verrichte inspanningen. De winst van dnb over 2005 bedroeg eur 1.820 miljoen. Omdat de financiële resultaten van dnb in grote mate afhankelijk zijn van het behaalde beleggingsresultaat, wordt separaat verantwoording afgelegd over het gevoerde beleggingsbeleid, inclusief het risicobeheer ten aanzien van deze beleggingen. 7.2 Corporate governance 7.2.1 Centrale Bank – Europees Stelsel van Centrale Banken dnb maakt deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb) en haar president is lid van de Raad van Bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ecb). Ter uitvoering van het eu-Verdrag draagt dnb in het kader van het escb bij aan het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetaire beleid van de Gemeenschap en het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. De onafhankelijkheid van de ecb en de nationale centrale banken (ncb’s) wordt gegarandeerd door het Europese recht en is, voor wat betreft dnb, daarnaast vastgelegd in de Bankwet 1998. De ncb’s en de leden van hun besluitvormende organen mogen geen instructies vragen dan wel aanvaarden van enige andere nationale of communautaire instelling of orgaan dan de ecb.
is onderdeel van het ESCB …
DNB
7.2.2 Prudentieel toezichthouder Naast centrale bank is dnb prudentieel toezichthouder voor de gehele financiële sector. Zij is voor de uitoefening van deze taken verantwoording verschuldigd aan de Ministers van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw). De wijze waarop deze verantwoording plaatsvindt en de daarbij gehanteerde mechanismen zijn vastgelegd in de Bankwet 1998 en de verschillende toezichtwetten. Momenteel worden, mede naar aanleiding van de invoering van het functionele toezichtmodel, verschillende toezichtwetten geïntegreerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), welke naar verwachting 1 januari 2007 in werking treedt. Tevens wordt gewerkt aan de nieuwe Pensioenwet (Pw). In de Wft en Pw zullen enkele additionele verantwoordingsmechanismen wettelijk worden vastgelegd. Deze zijn nog niet in de Bankwet 1998 opgenomen. Na consultatie van panels met representatieve vertegenwoordigers van onder toezicht staande instellingen stelt dnb ten aanzien van haar taak als toezichthouder een aparte begrodnb / Jaarverslag 2005
103
… en is prudentieel toezichthouder
Bedrijfsvoering en verantwoording
ting op. Deze wordt goedgekeurd door de Raad van Commissarissen en behoeft de instemming van de Ministers van Financiën en szw. Bovendien publiceert dnb een jaarverantwoording waarin uiteen wordt gezet op welke wijze zij haar taken als toezichthouder heeft uitgeoefend en welke doelstellingen tegen welke kosten zijn gerealiseerd. Ook deze verantwoording wordt besproken in de panels en heeft de instemming van de Ministers van Financiën en szw nodig. Voorts kan worden vermeld dat het toezicht van dnb op de pensioenfondsen namens de Minister van szw wordt gevolgd door de Inspectie Werk en Inkomen. Dit vindt plaats via reguliere deelonderzoeken en informatie-uitwisseling. De inspectie heeft geconcludeerd dat het risicogericht toezicht van dnb zodanig is ingericht dat er gerechtvaardigd vertrouwen is dat dit toezicht bijdraagt aan de borging van de uitbetalingsverplichting door de fondsen. Tot slot mag in het kader van verantwoord omgaan met publieke middelen niet ongenoemd blijven dat de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van dnb worden uitgebreid. De Algemene Rekenkamer zal toegang krijgen tot het deel van dnb dat zich niet bezighoudt met stelseltaken. De daartoe strekkende wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 is inmiddels in gang gezet. 7.2.3 De governance structuur Governance structuur kent nationale …
De directie van dnb bestaat uit de president en vier directeuren. Zij zijn verantwoordelijk voor het besturen van dnb en worden bij Koninklijk Besluit benoemd. Het daarbij gehanteerde besturingsmodel is, met inachtneming van de bijzondere positie van de president als lid van de Raad van Bestuur, evenals van de Algemene Raad van de ecb, ingericht volgens het principe van collegiale besluitvorming. De Raad van Commissarissen bestaat thans uit 10 personen. Het verslag is opgenomen in hoofdstuk 8. De primaire taak van de Raad van Commissarissen is het toezicht op het beheer van dnb en de algemene gang van zaken bij de vennootschap. Daarnaast vervult de Raad een belangrijke advies- en klankbordfunctie ten behoeve van de directie. De Raad van Commissarissen beschikt over een aantal belangrijke bevoegdheden zoals de goedkeuring van de begroting en jaarverantwoording, de vaststelling van de jaarrekening en het goedkeuren van bepaalde ingrijpende directiebeslissingen. De Raad van Commissarissen laat zich ondersteunen door een tweetal uit zijn midden geformeerde commissies, te weten de Financiële Commissie en de Honorerings- en benoemingscommissie. De Financiële Commissie richt zich op de kwaliteit van de (externe) financiële rapportages, de naleving van interne procedures en regelgeving, en de beheersing van de bedrijfsrisico’s. De Honorerings- en benoemingscommissie richt zich op de continuïteit van het bestuur, het bezoldigingsbeleid van de Raad en belangrijke interne regelgeving. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders waarin de Minister van Financiën de Staat als enige aandeelhouder vertegenwoordigt, neemt haar besluiten op voorstel van de Raad van Commissarissen. Deze besluiten hebben in het bijzonder betrekking op de benoeming van de leden van de Raad van Commissarissen, de goedkeuring van de dnb-jaarrekening en de wijziging van de Statuten van dnb. Voorts is de Algemene Vergadering van Aandeelhouders verantwoordelijk voor de opdrachtverlening aan de externe accountant. De Minister van Financiën is ook buiten zijn rol als vertegenwoordiger van de aandeelhouder betrokken bij de governance van dnb. Aan zijn goedkeuring zijn onder andere onderworpen de salarissen, toezeggingen betreffende het pensioen en de regelingen voor onkostenvergoedingen van de directieleden, de stortingen in en de onttrekkingen aan reserves. Voorts behoeft de toezichtbegroting de instemming van de Minister. In 2005 is hard gewerkt aan het op afstand plaatsen van het pensioenfonds van dnb. In 2007 zal dit proces worden afgerond. Per 1 januari 2006 zijn de pensioenfondsen van dnb en de pvk gefuseerd. 104
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
Wat betreft de Europese dimensie van de governance van dnb kan nog worden opgemerkt dat de Raad van Ministers van de Europese Unie (eu) dient in te stemmen met de externe accountant van dnb en dat de Raad van Bestuur van de ecb regels vaststelt voor de financiële administratie en verslaglegging van door de ncb’s uitgevoerde werkzaamheden in het kader van het escb. Om redenen van efficiency heeft dnb besloten deze regels tevens toe te passen op de administratie en verslaglegging van de buiten het escb uitgevoerde, nationale werkzaamheden. Ten aanzien van verslagleggingskwesties voor welke de ecb geen regels heeft gesteld, geldt de Nederlandse wet- en regelgeving. Tot slot wordt de governance van dnb gecompleteerd door de Bankraad en de Gemeenschappelijke Vergadering. De Bankraad bestaat uit de commissaris van overheidswege, één ander lid uit de Raad van Commissarissen en maximaal 11 leden die door de Bankraad op aanbeveling van de directie worden benoemd. De leden vertegenwoordigen verschillende maatschappelijke geledingen, zoals de werkgeversen werknemersorganisaties, de financiële sector en overige deskundigen. De directie bespreekt met de Bankraad de visie van dnb betreffende de algemeen financieeleconomische ontwikkelingen. De Gemeenschappelijke Vergadering is een afzonderlijk vennootschapsrechtelijk orgaan, bestaande uit de commissarissen en directie. De Gemeenschappelijke Vergadering heeft bevoegdheden ten aanzien van verschillende regelingen en wordt door de directie, met inachtneming van het eu-Verdrag en de geheimhoudingsregels, geïnformeerd over escb- en toezichtaangelegenheden.
… en Europese dimensie
7.2.4 De Nederlandse corporate governance code dnb hecht grote waarde aan goed ondernemingsbestuur en adequate verantwoordingsmechanismen. Een goede corporate governance stelt haar mede in staat om voortdurend op zorgvuldige en professionele wijze haar taken uit te oefenen en daarover verantwoording af te leggen. Daarom is haar governance structuur ingericht naar de principes en ‘best practice’-bepalingen van de Nederlandse corporate governance code, ook wel bekend als de Code Tabaksblat (de Code). Hoewel de Code slechts van toepassing is op beursgenoteerde ondernemingen, streeft dnb er waar mogelijk naar de voor haar toepasselijke principes en ‘best practice’-bepalingen na te leven, daarbij rekening houdend met het eu-Verdrag, de Statuten van het escb en de Bankwet 1998. dnb is, met inachtneming van het wettelijke kader, van mening dat zij alle principes en nagenoeg alle ‘best practice’-bepalingen die op haar toepasbaar zijn, toepast. Naar aanleiding van de Code heeft dnb de Klokkenluidersregeling, de Regeling inzake tegenstrijdige belangen en het bezoldigingsbeleid vastgesteld. Voorts is de Regeling onverenigbare functies aangepast. De genoemde regelingen evenals de profielschets en het rooster van aftreden van de Raad van Commissarissen zijn op de dnb-website gepubliceerd (www.dnb.nl). In aanvulling hierop heeft dnb enkele herzieningsprocedures gestart: • In 2005 is gewerkt aan de herziening van de Regeling met betrekking tot privébeleggingstransacties. De regeling wordt ingevoerd op 15 mei 2006. • De Statuten en het Reglement van Orde. De voorgenomen wijzigingen dienen ter codificatie dat de Raad van Commissarissen minimaal éénmaal per jaar buiten aanwezigheid van de directie onder andere het eigen functioneren en, met inachtneming van het eu-Verdrag, dat van de directie bespreekt. Voorts zal worden vastgelegd dat de Audit Committee (Financiële Commissie) ten minste éénmaal per jaar buiten aanwezigheid van de directie met de externe accountant overlegt. Zodra de Algemene Vergadering van Aandeelhouders de Statuten en het Reglement van Orde heeft goedgekeurd, worden ze gepubliceerd.
dnb / Jaarverslag 2005
105
Governance structuur DNB op basis van best practices
Bedrijfsvoering en verantwoording
In een beperkt aantal gevallen is dnb verplicht een praktijk te volgen die afwijkt van wat de Code voorschrijft. • Substantiële veranderingen in de corporate governance structuur zullen na het volgen van de daarvoor geldende formele wetgevingsprocedure neerslaan in de Bankwet 1998 en niet zoals bepaling i.2 van de Code voorschrijft alleen worden voorgelegd aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. • Conform de Bankwet 1998 worden directieleden benoemd voor een periode van zeven jaar en niet zoals bepaling ii.1.1 van de Code voorschrijft voor een periode van vier jaar. • De voorzitter van de Raad van Commissarissen zal het voorzitterschap van de remuneratiecommissie blijven vervullen, dit in afwijking van bepaling iii.5.11 van de Code. Vanwege de politieke context en de raakvlakken met het bezoldigingsbeleid dat de Raad van Commissarissen vaststelt (zie hoofdstuk 8, paragraaf 8.3) is intensieve betrokkenheid van en coördinatie door de voorzitter van de Raad van Commissarissen van belang. 7.2.5 Beheersing van risico’s
Risicobeheer onderdeel van bedrijfsplannen
De verantwoordelijkheid voor het beheersen van de risico’s die verbonden zijn aan de strategische dnb-doelen en de activiteiten ligt bij de directie. De kaders van de risicobeheersing worden eveneens vastgesteld door de directie. Binnen deze kaders is de verdere risicobeheersing belegd bij de integraal managers van de divisies en de onderliggende organisatorische eenheden. De risicobeheersing binnen dnb sluit aan bij de Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (vbtb)-systematiek. In de bedrijfsplannen wordt een concrete verbinding gelegd tussen de doelstellingen van de organisatie, de geïdentificeerde risico’s, de activiteiten waarmee de doelstellingen nagestreefd worden en de daarbij gemaakte kosten. De belangrijkste risico’s worden vastgelegd in de bedrijfsplannen, met de gehanteerde risicostrategie en de (geplande) beheersing van deze risico’s. Per divisie vindt binnen de planning- en controlcyclus jaarlijks een ‘risk self assessment’ plaats, dat onder andere leidt tot de omschrijving van de risico’s en de beheersmaatregelen in de bedrijfsplannen en de begroting. In de verantwoording (zie paragraaf 7.3) wordt onder andere ingegaan op de belangrijkste beheersmaatregelen die in 2005 zijn genomen. De basis voor de risicobeheersing is de dnb-risico-aanpak, een risicobeheersingssysteem dat gericht is op continue en zorgvuldige identificatie, analyse en bewaking van het hele spectrum van risico’s die dnb bij het uitvoeren van haar taken loopt. Binnen dnb gelden algemene regels ter beheersing van risico’s, zoals ‘chinese walls’, strikte functiescheiding en specifieke regels voor deelgebieden zoals risicobeheer bij Financiële markten (zie paragraaf 7.4.2). De Interne Accountantsdienst (Iad) toetst onafhankelijk de integriteit, effectiviteit en doelmatigheid van het interne beheersingssysteem en voert daartoe stelselmatig en ad hoc onderzoeken uit. De bevindingen van deze onderzoeken worden besproken en afgestemd met de verantwoordelijke integraal manager. Periodiek rapporteert de Iad aan de directie over de belangrijkste uitkomsten, die daarnaast worden besproken met de Financiële Commissie uit de Raad van Commissarissen (vergelijkbaar met een ‘audit’-commissie, zie hoofdstuk 8, paragraaf 8.4). Deze wordt eveneens geraadpleegd over het jaarlijkse ‘audit’-plan. In de Internal Audit Charter zijn de opdracht, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheden van de Iad vastgelegd, alsmede de relatie met de directie, Raad van Commissarissen en de externe accountant. De externe accountant van dnb is belast met het certificeren van de externe jaarrekening van dnb.
106
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
7.3 Verantwoording 2005 De verantwoording over de uitvoering van de taken en de doelstellingen van dnb in 2005 is opgesteld volgens de vbtb-systematiek. Dit betekent dat – in lijn met de begroting – de verantwoording plaatsvindt op basis van bereikte resultaten, daartoe verrichte inspanningen en gemaakte kosten. Hierdoor wordt het verband tussen de werkelijke kosten en de realisatie van de doelstellingen inzichtelijk gemaakt. Deze verantwoordingsmethodiek sluit aan op het streven naar transparantie over de taakuitoefening. 7.3.1 Bereikte resultaten en daarvoor verrichte inspanningen dnb maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en levert daarmee een actieve bijdrage aan de welvaart in Nederland. Daartoe: • zet zij zich samen met andere Europese centrale banken in voor een stabiele koopkracht van de euro; • streeft zij naar een soepele, betrouwbare en efficiënte afwikkeling van het betalingsverkeer; • ziet zij erop toe dat financiële instellingen voldoende vermogen hebben om aan hun verplichtingen te voldoen en een solide en integere bedrijfsvoering hebben; • draagt zij door economisch advies bij aan een goede nationale en internationale besluitvorming op genoemde terreinen. Voor het uitvoeren van haar taken is toonaangevende kennis en statistiekverzameling van groot belang. dnb wil invulling geven aan haar rol als kennisinstituut door de kennis met de maatschappij te delen. Om de beoogde effecten te kunnen meten en hierop te kunnen sturen, heeft dnb deze vertaald naar operationele doelstellingen. Hierna worden de resultaten van dnb met betrekking tot deze doelstellingen in 2005 toegelicht.
Financiële stabiliteit staat centraal
Bijdragen aan financiële stabiliteit dnb heeft in 2005 stappen gezet om de belangrijkste risico’s voor financiële stabliteit samenhangend in kaart te brengen. In 2005 is twee keer een Overzicht Financiële Stabiliteit (ofs) verschenen, met daarin een analyse van de belangrijkste ontwikkelingen en risico’s voor het financiële systeem. Als uitvloeisel van het ofs is onderzoek gedaan naar de ‘hedge fund’-uitzettingen van Nederlandse financiële instellingen, op grond waarvan nader beleid is ontwikkeld. De belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van financiële stabiliteit in 2005 worden toegelicht in hoofdstuk 6. dnb heeft in 2005 op het gebied van financiële stabiliteit een aantal bijdragen geleverd ten behoeve van internationale commissies en werkgroepen. Daarbij heeft de focus gelegen op voor Nederland belangrijke onderwerpen, zoals de houdbaarheid van het pensioenstelsel (hoofdstuk 6, paragraaf 6.5). Bijdragen aan monetaire stabiliteit Sinds de start van de Economische en Monetaire Unie (emu) in 1999 zet dnb zich samen met andere Europese centrale banken in voor prijsstabiliteit in het eurogebied. De besluitvorming over het monetaire beleid vindt plaats in de Raad van Bestuur van de ecb. De president van dnb heeft hierin op persoonlijke titel zitting. De Raad van Bestuur komt elke twee weken bijeen en vergadert eens per maand over het monetaire beleid. dnb levert via participatie in 14 comité’s een bijdrage aan de besluitvorming van de ecb. Daarnaast participeert dnb in tal van internationale gremia waarin een dialoog plaatsvindt met beleidsmakers van buiten Europa (onder meer in oeso- en bis-verband). De belangrijkste economische ontwikkelingen en het in 2005 gevoerde monetaire beleid worden toegelicht in de hoofdstukken 1 tot en met 3. De uitvoering van het monetaire beleid van de ecb is gedecentraliseerd. De dnb / Jaarverslag 2005
107
participeert in 14 comité’s ECB DNB
Bedrijfsvoering en verantwoording
activiteiten van dnb in dit kader omvatten onder meer de liquiditeitsverschaffing aan het Nederlandse bankwezen en het beheer van de reserves van de ecb en van dnb zelf. In 2005 is de voorbereiding en uitvoering van het monetaire beleid in 2005 zowel intern als extern geëvalueerd, waarbij ook een vergelijking is gemaakt met de praktijk bij enkele andere centrale banken. Een toelichting op het beleggingsbeleid en het bijbehorende risicobeheer van dnb in 2005 staat in paragraaf 7.4. Het rendement op de eigen beleggingen lag in lijn met de relevante ‘benchmarks’ en wordt nader uitgewerkt in paragraaf 7.4.3. Voor een goede taakuitoefening is het nodig om het beleggingsbeleid en instrumentarium waar mogelijk te verbeteren en om te investeren in het kennisniveau van de medewerkers. In 2005 is dit onder meer gebeurd door de herinrichting van het aandelenbeheer, door een andere wijze van opereren in de goudmarkt en de voorbereiding van een nieuwe opzet voor het beheer van de ecb-portefeuille. Deze is medio januari 2006 ingevoerd. De geplande selectie van een nieuw ict-systeem voor het uitvoeren en beheersen van de beleggingen moest worden uitgesteld tot 2006. Bij de uitvoering van het monetaire wordt voortdurend gekeken naar mogelijke strategische allianties met andere centrale banken.
Kennis benutten in overleg
Economische adviesfunctie Als uitvloeisel van haar wettelijke taken beschikt dnb over kennis van en toegang tot informatie die haar in staat stelt inzichten te ontwikkelen ten aanzien van economische ontwikkelingen. Deze worden ingebracht in het nationale en internationale overleg waarin dnb participeert. Nationaal gaat het dan onder meer om de SociaalEconomische Raad (ser) en de Raad voor Economische Aangelegenheden (rea), een onderraad van de ministerraad, en de Centrale Economische Commissie (cec), de ambtelijke commissie die met zekere regelmaat het Kabinet van advies voorziet. Evenals voorgaande jaren verzorgde dnb in 2005 de macro-economische projecties voor de Nederlandse economie, die in juni en december in het Kwartaalbericht worden gepubliceerd, en die onderdeel uitmaken van de ecb-ramingen voor het eurogebied. Prudentieel toezicht op financiële instellingen In de begroting 2005 heeft dnb drie hoofddoelstellingen geformuleerd. Naast de ‘goede uitvoering van het prudentieel toezicht’ op de financiële instellingen in Nederland, vroeg een tweede doelstelling in 2005 specifiek de aandacht, namelijk de ‘succesvolle integratie’ van het toezicht van dnb en de Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk). Ten slotte is veel aandacht besteed aan ‘het toekomstbestendig maken van het toezicht’. De resultaten worden toegelicht in hoofdstuk 4 en in de zbo-verantwoording 2005 van dnb, welke is te vinden op de website van dnb (www.dnb.nl). Hoogwaardig betalingsverkeer In de loop van 2005 heeft dnb een uitgebreide analyse gemaakt van de ontwikkelingen in het betalings- en effectenverkeer en de rol van dnb hierin. Geconstateerd is dat verdere kennisopbouw nodig is om structurele veranderingsprocessen tijdig te onderkennen en actief bij te kunnen blijven dragen aan een betrouwbaar, efficiënt en toegankelijk betalings- en effectenverkeer. In hoofdstuk 5 wordt uitgebreid ingegaan op de (inter)nationale ontwikkelingen ten aanzien van het betalingsverkeer en de resultaten die in 2005 zijn bereikt.
Samenwerking met CBS versterkt
Het opstellen van statistieken dnb stelt op grond van onder meer de Wet Financiële betrekkingen Buitenland en ecb-wetgeving regulier statistieken op. In het afgelopen jaar is de samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) in dit verband versterkt. Met ingang van 2006 is het cbs verplicht invulling te geven aan een verordening van Eurostat betreffende de zogenoemde kwartaalsectorrekeningen. Daartoe is de afspraak 108
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
gemaakt dat dnb de gegevenscollectie verzorgt voor alle cijfers die van financiële instellingen moeten worden betrokken. Omgekeerd is afgesproken dat het cbs de door haar gecompileerde Financiële Rekeningen namens dnb aanlevert aan de ecb zodat deze laatste een geïntegreerde set voor het eurogebied kan samenstellen, de zogenoemde ‘Monetary Union Financial Accounts’. Waar het cbs zich concentreert op het opstellen van geïntegreerde statistieken, is overeengekomen dat dnb de publicaties van deelstatistieken over de financiële sector zal verzorgen. De versterkte samenwerking met het cbs is bekrachtigd in een mandaat besluit en een samenwerkingsovereenkomst, welke laatste kort na de jaarwisseling werd ondertekend. Bij de opstelling van statistieken heeft dnb ook het afgelopen jaar veel aandacht besteed aan beperking van administratieve lasten. Zo kon de gegevenscollectie ten behoeve van het cbs worden geïncorporeerd in het collectiesysteem voor de betalingsbalans (Dra) dat in 2003 werd geïntroduceerd. Tegelijkertijd gaf de cijfervergaring ten behoeve van de kwartaalsectorrekeningen de mogelijkheid om de nieuwe toezichtrapportages die de ziektekostenverzekeraars moesten indienen daarin te integreren. Zo kon de rapportagelast voor de betrokken verzekeraars beperkt blijven. Bij de introductie van het Financieel Toetsingskader voor pensioenfondsen werd een voorlopig rapportagekader opgesteld, dat ertoe leidt dat ongeveer 60% minder rapportagecellen dan tot nu toe door de pensioenfondsen behoeft te worden ingevuld. Via een gebruiksvriendelijke internetfaciliteit, e-Line dnb, werden rapporterende instellingen in staat gesteld op een veilige en efficiënte wijze elektronisch te rapporteren. In het verslagjaar werd dat onder meer mogelijk gemaakt voor geldtransactiekantoren, voor de enquête rechtstreekse regelingen van verzekeraars en voor de monetaire rapportages van de banken. Ook in het escb heeft dnb zich ingespannen de administratieve lasten te beperken. Zo hanteert de ecb op Nederlands initiatief een kosten-batenafweging bij de introductie van nieuwe statistieken, die in het afgelopen jaar is gestart voor de nieuwe informatiebehoefte van de ecb over zogenoemde ‘Other Financial Intermediaries’. In het Committee for Monetary, Financial & Balance of payments statistics (cmfb), waarin de statistiekverantwoordelijken binnen ncb’s en nationale statistiekbureaus zijn verenigd, werden in het afgelopen jaar drie adviezen gegeven aan Eurostat over de wijze van boeking van bepaalde transacties van lidstaten in het kader van de Buitensporige tekortenprocedure. Het gaat daarbij veelal om gecompliceerde transacties, die een belangrijke invloed kunnen hebben op de hoogte van de overheidsschuld of het begrotingstekort van een lidstaat. De positie van dnb was er steeds op gericht een solide en onafhankelijke toepassing van statistiekregels te verzekeren, opdat niet via een omweg de begrotingscijfers een beter aanzien wordt gegeven. Exportkrediet- en investeringsverzekering dnb adviseert de Minister van Financiën op het gebied van exportkredietverzekering en investeringsgaranties. Hiermee levert dnb een bijdrage aan een goed functionerende en complete markt voor de verzekering van risico’s verbonden aan export naar en investeringen in het buitenland. Afgelopen jaar is, enkele maanden later dan voorzien, de werkwijze van het Nederlandse exportkredietverzekeringsstelsel gereorganiseerd. De nieuwe organisatie brengt een duidelijkere scheiding aan tussen de taken van de verschillende betrokken partijen. Ook verschuift de focus van het ‘risk management’ van individuele transacties naar een focus op de hele verzekeringsportefeuille. In deze nieuwe opzet adviseert dnb de Minister van Financiën over de beheersing van de risico’s op portefeuilleniveau. Verder draagt dnb bij aan de besluitvorming over verzekeringsaanvragen en schade-afhandeling die buiten de machtiging van de uitvoerder vallen. Ten slotte rapporteert dnb periodiek over de actuele portefeuille-opbouw en de risico’s. De kredietverzekeraar Atradius Dutch State Business neemt als marktpartij de uitvoering van de verzekering voor haar rekening, terwijl Financiën en Economische Zaken verantwoordelijk zijn voor het beleid. De reorganisatie bevordert de dnb / Jaarverslag 2005
109
Bedrijfsvoering en verantwoording
besluitvorming en zal tot kortere doorlooptijden van verzekeringsaanvragen leiden. De eerste effecten van dit beleid zijn al zichtbaar. Bij dnb was de nieuwe rol aanleiding om de kennis op het gebied van ‘risk management’ in één afdeling te bundelen en ook de interne organisatie met betrekking tot Export- en importgaranties (Exim) opnieuw vorm te geven. Deze reorganisatie heeft geen vertragingen opgeleverd bij de acceptatie van verzekeringsaanvragen en het afhandelen van schadegevallen. Ook het uitbrengen van adviezen ten aanzien van de productontwikkeling heeft zijn normale doorgang gevonden. Onderzoek dnb heeft in 2005 haar onderzoeksdoelstellingen in belangrijke mate gerealiseerd. Verder is in 2005 gestart met de uitgifte van een externe Research Newsletter. Deze verschijnt eens per kwartaal. Tenslotte is een methodiek ontwikkeld om via het aantal citaten het effect van onderzoek te meten. Deze zal in 2006 worden geïmplementeerd. Op een aantal terreinen trok het wetenschappelijk onderzoek veel aandacht van buiten de organisatie. Dit betrof het onderzoek gericht op de thema’s pensioenen en vergrijzing, transparantie en communicatie van het monetaire beleid, werking van betaalmarkten, prijszettingsgedrag van producenten en de micro-analyse van prijsbewegingen en het financiële gedrag van gezinnen. Strategische thema’s uitgewerkt
Geïntegreerde strategie dnb werkt voortdurend aan het scherp houden van de strategische doelen. In 2005 is dit vormgegeven door het uitwerken van diverse strategische thema’s. Deze hebben onder andere betrekking op toezicht, betalingsverkeer en ict. Daarnaast zijn het maatschappelijke netwerk van dnb, de talentstrategie en de meerjarige financiële planning uitgewerkt. In november 2005 zijn in een special van het dnb-personeelsblad de uitkomsten van deze strategieprojecten gecommuniceerd. In de begroting 2006 konden deze grotendeels meegenomen worden. 7.3.2 Kostenontwikkeling
Structurele kostenbesparingen door fusie en reorganisatie gerealiseerd
Kostenbesparingen, afgezet tegen het budget Gelijktijdig met de fusie van dnb en pvk is een ingrijpende reorganisatie doorgevoerd. Deze moet aan het einde van het fusieproces een structurele kostenbesparing opleveren van eur 24,3 miljoen. Van deze geschatte kostenbesparing werd in 2004
Grafiek 7.1 Kostenontwikkeling van begroting 2003 naar realisatie 2005 In miljoenen Begroting 2003, inclusief uitbreiding pvk 2004 (basis reorganisatie)
278,4
Besparing reorganisatie dnb in kader van fusie
-19,7
Reorganisatie chartale sector
Besparingen eur 45,1 miljoen
-1,9
Overige reducties
-23,5 1,6
Invoering toezicht zorgverzekeraars
Uitbreidingen eur 4,6 miljoen
3,0
Uitbreiding overige toezichttaken
Autonome effecten eur 12,7 miljoen
12,7
Autonome effecten
250,6
Realisatie 2005 200,0
110
210,0
220,0
230,0
240,0
250,0
260,0
270,0
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
eur 5,7 miljoen gerealiseerd. In 2005 bedroeg de besparing eur 14 miljoen. Grafiek 7.1 toont de ontwikkeling van de reguliere bedrijfskosten (dit is exclusief de productiekosten van bankbiljetten) van dnb als geheel vanaf basisjaar 2003 (referentiejaar voor de efficiencytaakstelling in het kader van de fusie). Ten opzichte van de begroting 2003 daalt het kostenniveau van de reguliere bedrijfslasten met eur 27,8 miljoen (10%). De daling wordt – naast de besparing in verband met de reorganisatie – met name veroorzaakt door efficiency verhogende maatregelen, het goedkoper uitvoeren van projecten of het afzien ervan en incidentele onderschrijdingen in 2005 (zie overige reductie ad eur 23,5 miljoen). In de autonome effecten zijn de gevolgen van de wijziging van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (rj271, Personeelsbeloningen) meegenomen (effect van circa eur 9 miljoen). In 2005 zijn de totale kosten van dnb (inclusief productiekosten bankbiljetten) eur 3,4 miljoen binnen de begroting (271,4 miljoen) gebleven (zie tabel 7.1). De operationele onderschrijding ad eur 12,4 miljoen wordt voor een groot gedeelte teniet gedaan door hogere pensioenlasten (eur 9 miljoen) als gevolg van rj271, waardoor per saldo een onderschrijding van eur 3,4 miljoen resulteert. In de jaarrekening van dnb wordt dit toegelicht. Een belangrijk deel (eur 9,7 miljoen) van de onderschrijding van eur 12,4 miljoen is veroorzaakt door het feit dat over de gehele breedte van de organisatie vacatures niet of later dan gepland zijn ingevuld. De gemiddelde bezetting was 104 fte lager dan begroot (begrote formatie 1.775 fte). De aan de hoofdtaken van dnb toegerekende kosten zijn eur 6,6 miljoen lager dan de in de jaarrekening gepresenteerde kosten ad eur 268 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door het toerekenen van beleggingsopbrengsten op de financiële activa op de balans van dnb die verband houden met de rj271-voorzieningen. In de jaarrekening wordt deze post meegenomen in de opbrengsten uit hoofde van de ‘overige financiële activa’. Kosten per hoofdtaak De totale kosten die aan de hoofdtaken van dnb zijn toegerekend, zijn eur 10 miljoen lager dan begroot (zie tabel 7.2). De kosten van hoofdtaak Financiële stabiliteit waren in 2005 eur 0,2 miljoen lager Tabel 7.1 Verantwoording kosten 2005 eur miljoen
Realisatie Budget 2005 2005
Verschil
Personeelskosten Andere Beheerskosten Afschrijving op materiële vaste activa
153,6
149,7
3,9
71,9
76,2
-4,3
25,1
25,6
-0,5
Reguliere bedrijfskosten
250,6
251,5
-0,9
17,4
19,9
-2,5
268,0
271,4
-3,4
Productiekosten bankbiljetten Totaal kosten Toerekening beleggingsopbrengst in verband met rj271 Totaal kosten hoofdtaken
dnb / Jaarverslag 2005
-6,6 261,4
-6,6 271,4
-10,0
111
Bedrijfsvoering en verantwoording
Tabel 7.2 Kosten per hoofdtaak eur miljoen
Realisatie 2005 Financiële stabiliteit Monetaire taken1 Toezicht Betalingsverkeer Export- en importgaranties Totaal
Budget 2005
Verschil
Verschil in procenten
6,1
6,3
47,2
46,5
0,7
87,9
90,0
-2,1
117,8
126,0
-8,2
2,4
2,6
-0,2
-4 2 -2 -7 -6
261,4
271,4
-10,0
-4
-0,2
1 Kosten voor monetair beleid, economisch advies en statistieken.
dan de begrote eur 6,3 miljoen. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat de vraag naar technische samenwerking is achtergebleven bij de verwachtingen. De totale kosten voor de Monetaire taken zijn eur 0,7 miljoen (2%) hoger uitgevallen dan begroot. Dit als gevolg van hogere ict-kosten voor aanpassingen aan de statistieksystemen. De totale toezichtkosten over 2005 zijn eur 2,1 miljoen lager uitgekomen dan verwacht. Dit is met name het gevolg van een lagere personele bezetting. In 2005 is voor de toezichtactiviteiten een personele capaciteit ingezet van 381,9 fte (direct personeel). Dit is circa 20 fte lager dan begroot (402,3 fte). Zo´n onderbesteding geeft extra druk op de organisatie. Gedurende enige tijd, mede in het licht van de oorzaken die vooral liggen in de veranderingen en ontwikkelingen binnen dnb, zijn de gevolgen van deze onderbezetting voor de kwaliteit van het toezicht wel op te vangen door extra aandacht, focus en inzet. Structureel uiteraard niet. De onderschrijding van de totale toezichtkosten leidt, met uitzondering van het toezicht op verzekeraars, tot lagere kosten per doelgroep. De kosten voor het toezicht op de verzekeraars zijn met eur 2,2 miljoen overschreden. Dit wordt vooral veroorzaakt door de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw), kosten circa eur 1,6 miljoen. In totaal zijn de kosten voor het Betalingsverkeer eur 8,2 miljoen (-7%) lager uitgekomen ten opzichte van de begroting. Dit wordt onder meer veroorzaakt door lagere productiekosten voor de bankbiljetten (- eur 2,5 miljoen), lagere personeelskosten in verband met de voorgenomen reorganisatie van het bankbiljettenbedrijf (- eur 1,3 miljoen), lagere huisvestingskosten (- eur 1,7 miljoen) en overige besparingen (per saldo - eur 2,7 miljoen). Om de interne reorganisatie van Exim goed te laten verlopen (onder andere een verlaging van de formatie), is een aantal vacatures bewust niet opgevuld. Teneinde de werkzaamheden doorgang te laten vinden, is gebruik gemaakt van medewerkers van de divisie Financiële markten. De kosten hiervan zijn aan Export- en importgaranties toegerekend. Een nadere toelichting op de kosten voor Toezicht en Exim staat in de zbo-verantwoording 2005 van dnb, welke is te vinden op de website van dnb (www.dnb.nl). Daarin wordt voor Toezicht tevens een nadere uitsplitsing naar wet gegeven. 7.4 Beleggingsbeleid en risicobeheer In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op het beleggingsbeleid en risicobeheer ten aanzien van de beleggingen van dnb. Achtereenvolgens zal worden ingegaan op de samenstelling van de beleggingsportefeuilles (7.4.1) en de wijze waarop de risico’s uit hoofde van de beleggingen worden beheerst (7.4.2). Ten slotte zullen 112
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
de in 2005 behaalde beleggingsresultaten worden toegelicht (7.4.3) en de winstontwikkeling (7.4.4). 7.4.1 Samenstelling beleggingsportefeuilles Een van de taken van dnb is om de externe reserves te beheren. Deze bestaan onder andere uit de dollarportefeuille, het goud en de sdr-portefeuille (vorderingen op het Internationale Monetaire Fonds (imf)). Een beroep op deze middelen kan ontstaan vanwege een extra behoefte van de Europese Centrale Bank aan deviezenreserves, bijvoorbeeld vanwege interventies. De ecb heeft zelf reserves om interventies uit te voeren, maar mochten deze uitgeput raken, dan kan de ecb een beroep doen op de andere centrale banken in het Stelsel. Ook kan het Internationale Monetaire Fonds voor de financiering van zijn kredietverlening een beroep doen op onze reserves. De dollarportefeuille kent een relatief lage ‘modified duration’, een veelgebruikte maatstaf voor de gemiddelde looptijd van een portefeuille en de mate waarin de waarde van een vastrentende belegging gevoelig is voor een kleine verandering in de rentestand (zie tabel 7.3). Vanwege de gewenste hoge liquiditeit is de dollarportefeuille voornamelijk belegd in kortlopende deposito’s en vastrentende (semi-) overheidswaarden (zie tabel 7.4).
De dollarportefeuille is kort en liquide
De beleggingen bestaan verder uit een europortefeuille en een portefeuille Overige financiële activa (Ofa). De europortefeuille bestaat uitsluitend uit vastrentende waarden. De Ofa-portefeuille, die de omvang van het kapitaal en de reserves reflecteert, bestaat daarnaast ook nog voor eur 1,3 miljard uit aandelen. Bij het beheer van deze portefeuilles houdt dnb rekening met de belangen van de Staat door te streven naar een zo hoog mogelijk rendement binnen een acceptabel risicoprofiel en de randvoorwaarden inherent aan haar monetaire taak. De portefeuilles hebben een langere termijnkarakter en bestaan voornamelijk uit (semi-) overheidswaarden en Pfandbriefe (zie tabel 7.5).
De europortefeuilles zijn in langlopend papier belegd
7.4.2 Risicobeheer dnb heeft een uitgebreid risicoraamwerk voor de belangrijkste risico’s die zij loopt uit hoofde van de beleggingsactiviteiten. Marktrisico’s worden gemeten met behulp van één centrale risicomaatstaf: Valueat-Risk (var). Deze maatstaf geeft – uitgaande van een bepaald betrouwbaarheidsinterval – het maximale potentiële kapitaalverlies dat in een bepaalde periode kan optreden. Dit aldus gemeten marktrisico (exclusief goudprijsrisico) bedroeg voor 2005 met een betrouwbaarheid van 97,5% eur 550 miljoen. De directie stelt jaarlijks Tabel 7.3 Omvang dnb-portefeuilles 1 In eur miljarden en durationdoelstelling
Ultimo 2004 Dollarportefeuille Europortefeuille Overige financiële activa portefeuille Goud sdr
Ultimo 2005
Duration 2005
6,6
6,6
1,0
5,8
5,2
3,4
5,2
5,9
3,42
8,0
9,7
2,1
1,2
1 Waardes inclusief opgelopen rente. 2 Vastrentende gedeelte.
dnb / Jaarverslag 2005
113
Potentieel verlies vanwege marktrisico EUR 550 miljoen
Bedrijfsvoering en verantwoording
Tabel 7.4 Samenstelling dnb-portefeuilles ultimo 2005 Dollarportefeuille
eur mrd us Treasury Federal agencies Asset backed securities Mortgage backed securities Overige obligaties 1 Deposito’s
Procenten
2,5
30 19 0 1 12 38
6,6
100
2,0 1,3 0,03 0,1 0,8
Totaal 1 Dit zijn voornamelijk supranationale financiële instellingen, zoals de bis.
Renterisico nu het grootste risico op balansniveau
de var en de benchmark’-portefeuilles vast en hanteert daarbij een lange termijn beleggingshorizon. In deze benchmarks’ wordt vastgelegd waarin wordt belegd en hoeveel risico dnb zal lopen. Ook bepaalt de directie de vrijheidsgraden, die de beleggingscommissie en het actuele beheer krijgen, om af te wijken van de benchmark’. Omdat het valutarisico op de dollarportefeuille sinds 2004 is afgedekt, vormt het renterisico het grootste risico op balansniveau. Het renterisico – het risico dat vanwege rentebewegingen verliezen worden geleden – wordt beheerst door grenzen te stellen aan zowel de omvang als de ‘modified duration’ van de vastrentende portefeuilles. Het totale renterisico (eur 600 miljoen) van de ‘benchmark’-portefeuilles wordt tijdens een optimalisatieproces verdeeld over dollar- en eurobeleggingen, waarbij binnen bepaalde randvoorwaarden zowel de optimale omvang van beide portefeuilles wordt vastgesteld als de ‘modified duration’ binnen iedere portefeuille. De totale var van dnb is eur 50 miljoen lager dan de rente-var, onder meer omdat aandelen en obligaties niet perfect gecorreleerd zijn en er daardoor een diversificatievoordeel optreedt. Het aandelenrisico wordt beheerst door middel van een spreiding van de porteTabel 7.5 Samenstelling dnb-portefeuilles ultimo 2005 Euro- en Ofa-portefeuille
Europortefeuille
Ofaportefeuille
eur mrd
Procenten
eur mrd
Procenten
Eurozone emittenten Semi-overheden Pfandbriefe1 Overige obligaties Deposito’s Aandelen
3,7
3,4
0,0
71 19 2 8 0
1,3
58 12 8 22
Totaal
5,2
100
5,9
100
1,0 0,1
0,4
0,7 0,5
-
1 Deze bestaan uit Duitse Pfandbriefe, Spaanse Cedula’s, Franse Obligations Foncières en Ierse Covered bonds.
114
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
feuille over geografische regio’s, waarbij ten opzichte van de msci World Index meer in Europa is belegd. Voorheen was ongeveer de helft van de aandelenportefeuille uitbesteed aan externe beheerders. In 2005 is de aandelenportefeuille in zijn geheel uitbesteed. De externe beheerders hebben een passief mandaat, waarbij zij nauwelijks van de vastgestelde ‘benchmark’ kunnen afwijken. Het relatief geringe aantal fondsen in de eerder intern beheerde portefeuille (80 tegenover 1.600 in de msci-index) maakte een goede spreiding van het fondsspecifieke aandelenrisico niet mogelijk. Door de uitbesteding van de aandelenportefeuille is het aandelenspecifieke risico teruggebracht. Het actuele beheer en de beleggingscommissie kunnen met behulp van ‘futures’ posities innemen op bepaalde regio’s. Het debiteurenrisico wordt beheerst door middel van een uitgebreid limietenstelsel. De maximale limietruimte voor de verschillende beleggingscategorieën wordt jaarlijks door de directie vastgesteld. Er is limietruimte voor vorderingen op banken (hoofdzakelijk deposito’s en termijnaffaires) en semi-overheden, ‘Pfandbriefe’, ‘mortgage’ en ‘asset backed securities’. Banken dienen minimaal een aa-‘rating’ te hebben. De ‘asset backed securities’ en de ‘mortgage backed securities’, waarin dnb belegt, dienen beide een ‘rating’ van minimaal aaa te hebben. Door middel van concentratielimieten wordt diversificatie afgedwongen. Per individuele vermogenstitel mag maximaal 10% van de uitstaande waarde worden aangekocht ter beheersing van het liquiditeitsrisico, het risico dat onnodig hoge kosten moeten worden gemaakt indien een portefeuille geliquideerd moet worden. ‘Operationele risico’s’ – dit zijn risico's die samenhangen met inadequate of tekortschietende interne processen, medewerkers en systemen of het gevolg zijn van externe gebeurtenissen – worden beheerst door een uitgebreid stelsel van interne (risico)beheersingsmaatregelen. Zo bestaan er bijvoorbeeld strikte ‘chinese walls’ tussen de afdelingen waar de beleggingen plaatsvinden en afdelingen die zich bezighouden met monetair beleid en toezicht. Het bestaan, de werking en de naleving van deze beheersingsmaatregelen wordt periodiek – in ieder geval jaarlijks – aan interne onderzoeken onderworpen. De uitkomsten van deze onderzoeken, alsmede concrete voorvallen op het terrein van ‘operationele risico’s’ worden intern besproken en verder geanalyseerd; eventueel worden er aanvullende beheersingsmaatregelen getroffen.
Aandelenbeheer in zijn geheel uitbesteed
7.4.3 Beleggingsresultaten 2005 In deze paragraaf wordt getoond hoe het actuele beheer ten opzichte van de ‘benchmark’ heeft gepresteerd (zie tabel 7.6). Gedurende het jaar hebben de beleggingscommissie en het actuele beheer van de dollarportefeuille posities ingenomen die in belangrijke mate gemotiveerd waren door de verwachting van rentestijgingen en oplopende risicopremies. Deze posities hebben per saldo een klein positief effect gehad op het behaalde rendement. Op de dollarportefeuille is door de gestegen korte rentes een hoger rendement behaald van 3,0% tegen 1,5% in 2004. Op de vastrentende euro- en Ofa-portefeuille werd in 2005 een rendement behaald van 3,2% tegen 6,8% in 2004. Naast lagere rente-inkomsten op de portefeuilles werden in 2005 geen vermogenswinsten behaald, aangezien de rentes in 2005 veel minder hard zijn gedaald dan in 2004. Het behaalde rendement op de vastrentende eurobeleggingen kwam iets lager uit dan dat van de strategische ‘benchmark.’ Op de aandelenbeleggingen werd een rendement behaald van 27,5%. Het rendement van de actuele aandelenportefeuille deed het iets beter dan de ‘benchmark’. Het actuele beheer heeft in september ingespeeld op een verdere stijging van de Japanse aandelenbeurs. Aangezien de Japanse beurs in deze periode ook daadwerkelijk steeg is op deze positie een positief resultaat behaald. Op alle beleggingsportefeuilles samen is in 2005 een gemiddeld rendement behaald van 4,1% (zie tabel 7.6). dnb / Jaarverslag 2005
115
Er is een totaalrendement van 4,1% behaald
Bedrijfsvoering en verantwoording
Tabel 7.6 Performance dnb-portefeuilles in 2005 Procenten op jaarbasis
Actueel 2004
Actueel 2005
Actueel -/benchmark 2005
usd eur Ofa-vastrentend Ofa-aandelen
1,5
3,0
0,0
6,8
3,2
-0,1
6,8
3,2
-0,1
7,3
27,5
0,2
Totaal
5,0
4,1
In september 2004 is het tweede Central Bank Gold Agreement (cbga ii) van start gegaan, waarbij 15 Europese centrale banken zijn overeengekomen om tot en met het najaar van 2009 gezamenlijk maximaal 500 ton goud per jaar te verkopen. Binnen het kader van het cbga ii heeft dnb in 2005 82,5 ton goud verkocht. De winst van de goudverkopen ad eur 784 miljoen is aan de reserves van dnb toegevoegd. 7.4.4 Winstontwikkeling Winst over 2005 bedroeg EUR 1.820 miljoen
De winst over 2005 bedroeg eur 1.820 miljoen. Daarvan kan eur 784 miljoen worden toegeschreven aan de verkoop van 82,5 ton goud. Sinds 1999 is dnb overgegaan naar nieuwe, voor het gehele Europees Stelsel van Centrale Banken geldende boekhoudkundige regels, met als gevolg een meer volatiele winstontwikkeling (zie grafiek 7.2). De twee belangrijkste wijzigingen zijn een waardering van de gouden beleggingsportefeuilles op marktwaarde en een asymmetrische behandeling van ongerealiseerde resultaten. Ongerealiseerde winsten van activa worden geboekt naar de herwaarderingsrekening, terwijl ongerealiseerde verliezen direct ten laste van het resultaat gaan, voorzover de herwaarderingen ontoereikend zijn (zie Jaarrekening, paragraaf 1). In grafiek 7.3 is te zien dat deze nieuwe grondslagen de volatiliteit van de winst versterken. De rente-opbrengsten zijn redelijk stabiel, terwijl vooral de waarderingsverschillen bijdragen aan een volatiel resultaat. In de afgelopen jaren zijn maatregelen genomen, die de volatiliteit van de winst Grafiek 7.2 Winstontwikkeling eur miljoen 2.500
Winst inclusief goudverkopen
2.000
Winst exclusief goudverkopen
1.500 1.000 500 0
-500 84
116
86
88
90
92
94
96
98
00
02
04
dnb / Jaarverslag 2005
Bedrijfsvoering en verantwoording
Grafiek 7.3 Invloed van nieuwe boekhoudkundige regels op de winst eur miljoen 2.000
Verkoopresultaten en afwaardering exclusief goud
1.500 1.000
Rente-opbrengsten, dividend en overig
500 0
Winst exclusief goudverkopen
-500 -1.000 99
00
01
02
03
04
05
hebben doen afnemen. Zo heeft dnb sinds 2004 het valutarisico op de dollarportefeuille geheel afgedekt. Verder is in 2004 met de Minister van Financiën overeengekomen dat in enig jaar gemaakte verliezen kunnen worden verrekend met de winst in de 6 opvolgende jaren. Gelet op het feit dat dnb van behaalde winsten (exclusief goudverkopen) 95% afdraagt aan de aandeelhouder, is deze afspraak gemaakt om een systematische uitholling van het eigen vermogen van dnb te voorkomen. In combinatie hiermee is tevens besloten om weer structureel over te gaan tot het uitkeren van een interim-dividend.
dnb / Jaarverslag 2005
117
Winst volatieler ondanks afdekken valutarisico
Bedrijfsvoering en verantwoording
118
dnb / Jaarverslag 2005
Directie 5,0 fte Nout Wellink (President) Henk Brouwer Arnold Schilder Dirk Witteveen Flip Klopper
Organisatieschema dnb per 1 mei 2006. De formatiegegevens betreffen de formatie van dnb gemiddeld in 2006 conform de formatiebegroting 2006, exclusief Mobiliteitscentrum (1.714,0 fte). Per 1 mei 2006 bijgesteld naar 1.711,0 fte.
Secretaris v.d. vennootschap en Directiesecretariaat Ron Luberti 12,0 fte Financiële stabiliteit (Fs)
Economisch beleid en onderzoek (Ebo)
Financiële markten (Fm)
Statistiek en informatie (S&i)
Juridische zaken (Juza)
Toezicht verzekeraars (Tv)
Toezicht pensioenen (Tp)
Toezicht beleid (Tb)
Toezicht banken en andere financiële instellingen (Tbfi)
Betalingsverkeer beleid (Bvb)
Betalingsverkeer uitvoering (Bvu)
Bedrijfsvoering (Bevo)
Bedrijfseconomische zaken en ict (Bez & ict)
Divisiedirecteur Jan Brockmeijer 25,0 fte
Divisiedirecteur Job Swank 70,0 fte
Divisiedirecteur Age Bakker 55,0 fte
Divisiedirecteur Coen Voormeulen 205,0 fte
General Counsel Divisiedirecteur Joanne Kellermann 34,5 fte
Toezicht internationale conglomeraten (Tic)
Divisiedirecteur Tom Roos 88,5 fte
Divisiedirecteur
Divisiedirecteur Klaas Knot 74,5 fte
Divisiedirecteur Rudi Kleijwegt 70,0 fte
Divisiedirecteur Sierd de Wilde 80,0 fte
Divisiedirecteur Henny van der Wielen 49,0 fte
Divisiedirecteur Jacqueline Rijsdijk 340,0 fte
Divisiedirecteur Marlou Banning 230,0 fte
Divisiedirecteur Marlies Martens 269,0 fte
Monetair beleid: Afdelingshoofd Paul Cavelaars
Treasury en monitoring: Afdelingshoofd Barend van Amerongen
Financiële conglomeraten: Afdelingshoofd Wijnand Nuijts
Pensioenen groot: Afdelingshoofd David van As
Toezicht strategie: Afdelingshoofd Aerdt Houben
abn amro: Afdelingshoofd Frank Elderson
Banken 1: Afdelingshoofd Fred Wehrmeijer
Pensioenen 2: Afdelingshoofd Hans Maarschalkerweerd
Banken 2: Afdelingshoofd Fred Wehrmeijer a.i.
Betalingsverkeer en effecten: Afdelingshoofd Eloy Lindeijer
Beveiliging en transport: Afdelingshoofd Susi Zijderveld
Strategie, planning en control: Afdelingshoofd Bart Blommers
Kwantitatief risicobeheer: Afdelingshoofd Maarten Gelderman
Rabo: Afdelingshoofd Leon Spooren
Chartaal beleid en strategie: Afdelingshoofd Ton Roos
Pensioenen 3: Afdelingshoofd Bert Boertje
Accountancy, organisatie en integriteit: Afdelingshoofd Arnoud Vossen
ing: Afdelingshoofd Lidwin van Velden
Effecten- en beleggingsinstellingen: Afdelingshoofd Leen van Duijn
Monitoring en beoordeling: Afdelingshoofd Inge van den Doel
Reëel-economisch beleid: Afdelingshoofd Annemarie van der Zwet Financieeleconomisch onderzoek: Afdelingshoofd Jan Marc Berk Reëel-economisch onderzoek: Afdelingshoofd Peter van Els
Asset management: Afdelingshoofd Tom van Veen Risk management: Afdelingshoofd Carsten Folkertsma
Monetaire en toezichtstatistiek: Afdelingshoofd Hendrik Jan Boehlé Toezichtstatistiek banken: Sectiehoofd Hendrik Jan Boehlé Monetaire statistiek en publicaties: Sectiehoofd Marc de Vor
Internationaal, institutioneel, betalingsverkeer en bedrijfsjuridisch: Afdelingshoofd Femke de Vries Toezicht en wetgeving: Afdelingshoofd Sandra Wijnveldt
Verzekeringen 2: Afdelingshoofd Geert van der Lingen Verzekeringen 3: Afdelingshoofd Peter van den Broeke Verzekeringen 4: Afdelingshoofd Henk Korthorst
Toezichtstatistiek pensioenfondsen en verzekeraars: Sectiehoofd Eric Klaaijsen
Expertisecentrum markttoetreding: Afdelingshoofd Willemieke van Gorkum
Betalingsbalans en financiële rekeningen: Afdelingshoofd Pim Claassen
Expertisecentrum register en toetsing: Afdelingshoofd Jan Geert Schouwstra
Betalingsbalans: Sectiehoofd Pien van Erp Taalman Kip
Jos Heuvelman
82,5 fte
Pensioenen 4: Afdelingshoofd René de Vries Expertisecentrum materieel toezicht pensioenen: Afdelingshoofd Dick Hendriks
Toezichtbeleidsontwikkeling: Afdelingshoofd Diny Tiellemans
Fortis/sns: Afdelingshoofd Lex van ’t Spijker Expertisecentrum Toezicht ict: Afdelingshoofd Evert Koning
Expertisecentrum reinsurance en asset and liability management: Afdelingshoofd Dick Hendriks
Geldtransactieen trustkantoren: Afdelingshoofd Jan Reinder de Carpentier
Beleid betalingsverkeer en effectenafwikkeling: Afdelingshoofd Hans Brits Oversight: Afdelingshoofd Ron Berndsen
Expertisecentrum integriteit: Afdelingshoofd Gert Demmink
Productie: Sectiehoofd Rob Pijpers Chartaal procesinrichting: Afdelingshoofd Johan Jannink
Expertisecentrum handhaving: Afdelingshoofd Casper Riekerk
Procesoptimalisatie: Sectiehoofd Arnout Schikhof
Financiële rekeningen: Sectiehoofd Frank Ouddeken
Agentschap Amsterdam: Regiodirecteur Carola Couwenberg
Compilatie en registratie: Sectiehoofd Hans Ammerlaan
Agentschap Eindhoven: Regiodirecteur Bas van Loon
Datamanagement: Afdelingshoofd Wim van Workum
Agentschap Hoogeveen: Regiodirecteur Wim de Hesse Agentschap Wassenaar: Regiodirecteur Peter van Loo
di 1: Sectiehoofd Marianne Kollaard-Overzier di 2: Sectiehoofd Marga van Aalderen-Tilman di 3: Sectiehoofd Sytske Gorter di 4 Apeldoorn: Sectiehoofd Mieke Kagenaar
1 per 1-11-2005
Euro betalingsverkeer: Sectiehoofd Gerard Scheepers Chartaal operations: Afdelingshoofd Jan Binnekamp
Documentaire informatie en bibliotheek: Afdelingshoofd Diederick Nevenzeel
Henk Brouwer
Investment services: Sectiehoofd Jaap Mauritz
Nout Wellink
Dirk Witteveen
Arnold Schilder
Flip Klopper
Bewaking, transport en veiligheid: Sectiehoofd Johan de Paauw Communicatie: Afdelingshoofd Benno van der Zaag Media en voorlichting: Sectiehoofd Heleen Mes Facilitaire diensten: Afdelingshoofd Rob Reynaert Service en beheer: Sectiehoofd Ronald Frankfoorder Techniek, logistiek en repro: Sectiehoofd Loek Stutvoet Personeel en organisatie: Afdelingshoofd Marli van den Broek Advies, opleidingen en arbo: Sectiehoofd Gea Peper Ondersteuning en administratie: Sectiehoofd Hans van der Voorn
Processen en rapportages: Sectiehoofd Paul van der Voort Ondersteuning risicobeheer en procesoptimalisatie: Sectiehoofd Antoinette Dorresteijn Accounting: Afdelingshoofd Peter Timmer ict: Afdelingshoofd Vacature Relatiebeheer en servicecoördinatie: Sectiehoofd Ilona Schelle Verwerving en onderhoud bedrijfsapplicaties: Sectiehoofd Ad Verheij Verwerving en onderhoud infrastructuur: Sectiehoofd Roelof Woudstra Exploitatie: Sectiehoofd Erik Teunissen Service desk: Sectiehoofd Tim Terpstra
Interne Accountants dienst: Afdelingshoofd Vacature 18,0 fte
7.5 Organisatieschema per 1 mei 2006
119
8 Verslag van de Raad van Commissarissen over 2005
8.1 Inleiding Het verslagjaar 2005 heeft vooral in het teken gestaan van de verdere implementatie van de fusie tussen de Nederlandsche Bank nv (dnb) en de voormalige Stichting Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk). Zowel de bedrijfsmatige, financiële als ook organisatorische en personele aspecten van deze fusie zijn uitgebreid onderwerp van bespreking geweest tijdens de vergaderingen met de directie van dnb. Voorts heeft de Raad, mede in het licht van de Code Tabaksblat, in overleg met de directie bijzondere aandacht besteed aan de nadere opzet en uitbouw van de governance structuur van dnb. In dat kader heeft de Raad zijn bezoldigingsbeleid voor de directie nader verfijnd en vastgesteld en is aandacht geschonken aan de aanpassing van een aantal belangrijke regelingen. De Raad complimenteert de directie met de wijze waarop zij de vennootschap heeft bestuurd en de bereikte resultaten. Het verslagjaar was ook het jaar waarin dnb werd opgeschrikt door het droevige nieuws van het plotselinge overlijden van dr. W. F. Duisenberg. De Raad wil op deze plaats de grote verdiensten memoreren die dr. Duisenberg voor Europa, Nederland en dnb in het bijzonder heeft gehad. 8.2 Samenstelling, benoemingen In verband met het verstrijken van zijn benoemingstermijn, is per 1 juli van het verslagjaar dr. J. C.M. Hovers, lid van de Raad en tevens voorzitter van de Financiële Commissie, afgetreden. De Raad spreekt zijn grote waardering uit voor de door dr. Hovers verrichte werkzaamheden. Met het oog op de samenstelling van de Raad zoals deze is voortgevloeid uit de samenvoeging van de Raad van Commissarissen van dnb en de Raad van Toezicht van de pvk, heeft de Raad vooralsnog afgezien van een voordracht ter vervulling van deze vacature. Op aanbeveling van de Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen is prof.dr. A. Schilder ra bij Koninklijk Besluit met ingang van 1 juli 2005 herbenoemd als lid van de directie voor de door de Bankwet 1998 voorgeschreven periode van zeven jaar. De volledige samenstelling van de Raad van Commissarissen en zijn Commissies alsmede van de directie is opgenomen op pagina 11 van dit jaarverslag. 8.3 Werkzaamheden De Raad heeft zes maal plenair vergaderd met de voltallige directie. De Raad heeft veel aandacht besteed aan de verdere implementatie van de fusie tussen dnb en pvk. Hoewel reeds op veel aspecten van deze fusie was geanticipeerd, luidde de fusiedatum (30 oktober 2004) het startschot in voor enkele processen die eerst na deze datum formeel hun beslag konden krijgen. De opzet en uitwerking van een geïntegreerd beleid op terreinen als Human Resource Management (hrm), dnb / Jaarverslag 2005
121
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2005
huisvesting en ‘management development’ vormde een regelmatig terugkerend gespreksonderwerp tijdens de vergaderingen van de Raad in het bijzijn van de directie. Ook onderwerpen als de ontwikkeling van dnb als kennisinstituut en de finalisering van overkoepelende (personeels)regelingen zijn daarbij aan de orde geweest. Inzake de huisvesting van de organisatie op de langere termijn, heeft de Raad goedkeuring verleend aan het voornemen van de directie om het personeel, werkzaam in de vestigingen van dnb te Apeldoorn en Amsterdam, per 2010 onder te brengen in het bestaande gebouw aan het Westeinde te Amsterdam. Dit gebouw zal na doorvoering van enkele bouwkundige aanpassingen in een adequate huisvesting voorzien voor de gehele organisatie. Voorts heeft de Raad met de directie uitgebreid stilgestaan bij de evaluatie van het fusie- en reorganisatieproces. Deze evaluatie heeft het oordeel van de Raad bevestigd dat dit gecompliceerde en ingrijpende proces zorgvuldig en soepel is afgerond en dat de daaruit voortvloeiende aandachtspunten op adequate wijze in de organisatie worden verwerkt. In dit kader heeft de Raad tevens met de directie gesproken over de indeling van de portefeuilles van de individuele directieleden. De huidige portefeuilleverdeling (zie paragraaf 8.7) sluit naar de mening van de Raad goed aan op de opzet van de nieuwe gefuseerde organisatie. De Raad heeft in zijn vergaderingen wederom veel aandacht besteed aan de opzet van het begrotings- en verantwoordingsproces en constateert dat in dit proces een verdere kwaliteitsslag is gemaakt. Het zwaartepunt van dit proces wordt gevormd door de begroting, die is ingericht volgens de Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (vbtb)-systematiek, alsmede de zogenoemde Zelfstandig Bestuursorgaan (zbo)-verantwoording, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over de wijze waarop dnb haar taken als Zelfstandig Bestuursorgaan heeft uitgeoefend. Beide documenten verschaffen inzicht in de doelstellingen die dnb zich heeft gesteld, de maatregelen die moeten worden getroffen om deze doelstellingen te realiseren en de daaraan gerelateerde kosten. De volgens deze systematiek opgestelde Begroting 2006, is door de Raad goedgekeurd op 18 november 2005. Voor die onderdelen van de begroting die zien op activiteiten die dnb als Zelfstandig Bestuursorgaan verricht, heeft de Minister van Financiën dit goedkeuringsbesluit marginaal getoetst en daarmee ingestemd op 19 december 2005. De financiële resultaten van de gefuseerde organisatie vormden een vast punt op de bijeenkomsten van de Raad. Hierover is mede aan de hand van de beschouwingen van de Financiële Commissie en de financiële verslagen en de beleggingsresultaten van dnb, uitgebreid en in aanwezigheid van de externe accountant gesproken. In dit kader merkt de Raad op aan de aandeelhouder te hebben voorgesteld de heer J.A. Nijhuis ra te benoemen tot externe accountant van dnb als opvolger van prof. dr. J. A. Van Manen ra. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders heeft de controle-opdracht aan de heer Nijhuis verleend, overeenkomstig de Bankwet 1998 en de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb), onder de opschortende voorwaarde van instemming van de Raad van Ministers (Ecofin) op aanbeveling van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank (ecb). De Raad van Ministers heeft met deze controle-opdracht ingestemd. De Raad heeft de jaarrekening 2005 uitvoerig met de directie besproken, mede aan de hand van het verslag van de externe accountant en analyses van de Interne Accountantsdienst (Iad). Ook heeft de Raad kennis genomen van de goedkeurende verklaring van de externe accountant bij de jaarrekening en met hem deze jaarrekening besproken. Krachtens artikel 19, lid 6 van de Statuten heeft de Raad de jaarrekening van dnb vervolgens vastgesteld en ter goedkeuring voorgedragen aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Deze heeft op 10 mei 2006 aan de directie décharge verleend voor het gevoerde beleid en aan de Raad voor het uitgeoefende toezicht. Inzake corporate governance merkt de Raad op dat zijn beleid erop is gericht om, naast de in de Bankwet 1998 opgenomen governancevereisten, zo veel mogelijk te voldoen aan de ‘principles’ en ‘best practices’ van de Code Tabaksblat, voorzover 122
dnb / Jaarverslag 2005
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2005
dit niet op gespannen voet staat met de aard van dnb of haar bijzondere positie als onderdeel van het ecsb. Naast de uitvoering van de reeds in 2004 geïnventariseerde maatregelen, kan worden vermeld dat de Raad zijn goedkeuring heeft verleend aan de aanpassing van een aantal belangrijke regelingen op het gebied van governance, zoals de Regeling Onverenigbare Functies, de Regeling Tegenstrijdige Belangen en de Klokkenluidersregeling. De Raad is, met inachtneming van het geschetste wettelijke kader, van mening dat dnb alle principes en nagenoeg alle ‘best practice’-bepalingen toepast die op haar van toepassing zijn (zie hoofdstuk 7, paragraaf 7.2.4). In het verlengde van het bovenstaande, heeft de Raad in het verslagjaar eveneens stilgestaan bij zijn bezoldigingsbeleid voor de directie. Zoals reeds in het vorige Jaarverslag werd opgemerkt, heeft de Raad, indachtig de maatschappelijke en politieke gedachtewisseling die heeft plaatsgevonden rond de salarisstructuur binnen de (semi-)overheid en zelfstandige bestuursorganen, aan Hay Consultants en Berenschot verzocht onder meer te adviseren over het totale beloningspakket van directie, management en sleutelfunctionarissen binnen dnb. De uitkomsten hebben ertoe geleid dat de Raad zijn bezoldigingsbeleid in het verslagjaar nader heeft verfijnd na afstemming met de Minister van Financiën. 8.4 Financiële Commissie Per 1 juli 2005 heeft mr. E. Kist het voorzitterschap van de Financiële Commissie overgenomen van dr. J.C.M. Hovers in verband met diens terugtreden uit de Raad. Voorts is mr.drs. F. Bolkestein per 1 juli 2005 toegetreden tot de Financiële Commissie. De Financiële Commissie is in het verslagjaar diverse malen bijeen geweest en heeft verslag uitgebracht aan de Raad over de financiële rapportage van dnb en de terzake opgestelde rapporten van de externe accountant en de Interne Accountantsdienst. De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van het verantwoordelijke lid van de directie, prof.dr. A. Schilder ra respectievelijk (per 15 mei 2005) mr. J.Ph.W. Klopper. Voorts waren aanwezig de externe accountant, de Divisiedirecteur Bedrijfseconomische zaken, het Afdelingshoofd van de Iad, de financial controller, de secretaris van de vennootschap en een aantal interne functionarissen op de relevante beleidsterreinen. Naast de bespreking van de jaarcijfers is binnen de Financiële Commissie aandacht geschonken aan de verdere kwaliteitsuitbouw van de verantwoordingsprocessen en de opzet van de begrotings- en verantwoordingssystematiek. Voorts is gesproken over de consequenties van toepassing van de Richtlijn rj 271 voor de jaarrekening van dnb en over toepasselijkheid van International Financial Reporting Standards (ifrs). Met betrekking tot ifrs is door de Raad nog eens vastgesteld dat de vanuit het escb voorgeschreven regels toepassing van ifrs deels verhinderen, doch waar escb-regels dit toelaten de Nederlandse wet- en regelgeving zal worden gevolgd. 8.5 Honorerings- en benoemingscommissie De Honorerings- en benoemingscommissie wordt voorgezeten door drs. J.F. van Duyne en bestaat voorts uit mr. P.A.F.W. Elverding en de heer W.G. Tuinenburg. De Commissie is in 2005 driemaal bijeen geweest en heeft in de verslagperiode veel aandacht besteed aan de verdere verfijning en vaststelling van het bezoldigingsbeleid van de Raad. Dit vloeit mede voort uit de uitkomsten van de honoreringsonderzoeken die mede op verzoek van de Raad door Hay Consultants en Berenschot zijn verricht. Het vastgestelde bezoldigingsbeleid is met de Minister van Financiën afgestemd. De Commissie heeft de Gemeenschappelijke Vergadering voorgesteld prof.dr. A. Schilder ra voor te dragen voor herbenoeming als lid van de directie per 1 juli 2005. De Gemeenschappelijke Vergadering heeft dit voorstel overgenomen en op zijn dnb / Jaarverslag 2005
123
Verslag van de Raad van Commissarissen over 2005
aanbeveling is betrokkene per 1 juli 2005 bij Koninklijk Besluit herbenoemd voor de wettelijk voorgeschreven periode van zeven jaar. Voorts heeft de Commissie een voorstel gedaan aan de Raad inzake een aanpassing van het salaris van mr. J.Ph.W. Klopper per 1 januari 2006, welke aanpassing voortvloeide uit de reeds eerder terzake met de Minister van Financiën gemaakte afspraken. De Raad heeft dit voorstel overgenomen en ingevolge artikel 12, vijfde lid van Bankwet 1998 ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Financiën. Deze heeft de aanpassing goedgekeurd. 8.6 Gemeenschappelijke Vergadering De Gemeenschappelijke Vergadering van directie en commissarissen is een afzonderlijk vennootschappelijk orgaan van dnb, waarin op instigatie van de directie – met inachtneming van de escb-Statuten en de vigerende geheimhoudingsbepalingen – van gedachten wordt gewisseld over escb- en toezichtaangelegenheden. In deze context is in het verslagjaar onder meer gesproken over generieke toezichtbeleidsaangelegenheden. De Raad is van oordeel dat met de accenten die dnb in de komende periode in het toezicht wil leggen (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.1), sprake is van een toekomstbestendig beleid. 8.7 Taken van de directie De Raad heeft kennis genomen van het besluit van de directie om – onder handhaving van het uitgangspunt van collegiaal bestuur – ingaande 15 mei 2005 tot een andere verdeling te komen van de aandachtsgebieden van de leden van de directie. Naast de algemene taak van de president, is besloten tot een indeling als volgt: – dr. A.H.E.M. Wellink: juridische zaken – drs. H.J. Brouwer: monetaire zaken, financiële stabiliteit, statistiek en informatie – prof.dr. A. Schilder ra: toezicht banken, toezichtbeleid – mr. D.E. Witteveen: toezicht verzekeraars, toezicht pensioenfondsen, toezichtbeleid – mr. J.Ph.W. Klopper: intern bedrijf, betalingsverkeer. Amsterdam, 10 mei 2006 De Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank nv J.F. Van Duyne, voorzitter E.H. Swaab, secretaris
124
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Jaarrekening
Balans per 31 december 2005 (na winstverdeling) eur miljoen
31 december 2005
31 december 2004
Activa 1
Goud en goudvorderingen
9.716
8.038
2
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
7.676
7.575
2.1
Vorderingen op het imf
1.796
2.688
2.2
Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, 5.880
4.887
1.149
1.377
externe leningen en andere externe activa
3
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
4
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
191
288
5
Kredietverlening aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied
24.577
19.711
5.1
Basisherfinancieringstransacties
24.299
18.137
5.2
Langerlopende herfinancieringstransacties
278
1.574
5.3
‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop
0
0
5.4
Structurele transacties met wederinkoop
0
0
5.5
Marginale beleningsfaciliteit
0
0
5.6
Kredieten uit hoofde van margestortingen
0
0
6
Overige vorderingen op financiële instellingen binnen het eurogebied
0
0
7
Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
4.939
5.351
8
Vorderingen binnen het escb
8.257
5.767
8.1
Deelneming in de ecb
8.2
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ecb
8.3 8.4 8.5
Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem
9
Overige activa
9.1
Voorraad munten
9.2
Materiële vaste activa
9.3
Overige financiële activa
230
230
2.223
2.223
Vorderingen uit hoofde van promessen tegenover de uitgifte van ecb schuldbewijzen
0
0
Overige vorderingen binnen het escb (netto)
0
0
5.804
3.314
6.464
6.264
9.4
Overlopende activa
9.5
Diversen
Totaal activa Amsterdam, 11 april 2006 De Directie van De Nederlandsche Bank nv A.H.E.M. Wellink, President H.J. Brouwer A. Schilder
D.E. Witteveen J.Ph.W. Klopper
10
26
167
176
5.994
5.224
230
787
63
51
62.969
54.371
Jaarrekening
31 december 2005
31 december 2004
Passiva 1
Bankbiljetten in omloop
29.061
25.772
2
Verplichtingen aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied, luidende in euro
16.246
11.522
16.018
11.522
228
0
2.1
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen)
2.2
Depositofaciliteit
2.3
Termijndeposito’s
0
0
2.4
‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop
0
0
2.5
Deposito’s uit hoofde van margestortingen
0
0
3
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
86
103
3.1
Overheid
19
35
3.2
Overige verplichtingen
67
68
4
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
119
4
5
Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
6
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
333
94
642
604
1.012
3.624
7
Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het imf
8
Verplichtingen binnen het escb
8.1
Verplichtingen uit hoofde van promessen ter dekking van uitgifte ecb-schuldbewijzen
8.2
0
0
Overige verplichtingen binnen het escb (netto)
1.012
3.624
9
Overige passiva
575
660
9.1
Overlopende passiva
9.2
Diversen
10
Herwaarderingsrekeningen
11
Voorzieningen
12
Kapitaal en reserves
12.1
Geplaatst kapitaal
500
500
12.2
Algemene reserve
5.283
4.230
62.969
54.371
Totaal passiva
87
82
488
578
8.906
7.116
206
142
5.783
4.730
Amsterdam, 11 april 2006 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank nv J.F. van Duyne, Voorzitter P.A.F.W. Elverding, Vice-voorzitter E.H. Swaab, Secretaris F. Bolkestein
A.H. van Delden T. van de Graaf M.J.L. Jonkhart E. Kist
zkh de Prins van Oranje W.G. Tuinenburg
Jaarrekening
Winst- en verliesrekening over 2005 eur miljoen
2005 1 2
Rentebaten en dividend Rentelasten
Netto interestbaten 3 4
Gerealiseerde verkoopresultaten Afwaardering op lagere marktwaarde
Netto baten uit hoofde van interest, dividend, gerealiseerde verkoopresultaten en afwaardering op lagere marktwaarde 5 6
Provisiebaten Provisielasten
2004
1.043
952
- 315
- 293
728
659
1.270
235
- 72
- 112
1.926
782
18
15
- 10
-8
Provisie
8
7
7
Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen
6
-68
8
Overige baten
148
60
2.088
781
154
127
72
63
25
25
Totaal netto baten 9 10 11 12 13
Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijving op materiële vaste activa Productiekosten bankbiljetten Overige lasten
Totaal bedrijfslasten Netto winst
17
10
0
24
268
249
1.820
532
Amsterdam, 11 april 2006 De Directie van De Nederlandsche Bank nv A.H.E.M. Wellink, President H.J. Brouwer A. Schilder D.E. Witteveen J.Ph.W. Klopper
Amsterdam, 11 april 2006 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank nv J.F. van Duyne, Voorzitter P.A.F.W. Elverding, Vice-voorzitter E.H. Swaab, Secretaris F. Bolkestein
A.H. van Delden T. van de Graaf M.J.L. Jonkhart E. Kist
128
zkh de Prins van Oranje W.G. Tuinenburg
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Toelichtingen op de balans per 31 december 2005 en de winst- en verliesrekening over 2005 1 Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling De Nederlandsche Bank hanteert de voor de Europese Centrale Bank (ecb) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (escb) geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. De escb-grondslagen zijn op hoofdlijnen in overeenstemming met de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving, met dien verstande dat voor alle herwaardeerbare monetaire activa en hiermee samenhangende passiva de ongerealiseerde positieve resultaten in de herwaarderingsrekening verwerkt worden. Daar waar de escb-grondslagen niet voorzien, geldt de Nederlandse wet- en regelgeving. De escb-modellen wijken echter op sommige aspecten af van de Nederlandse regelgeving. Onder andere betreft dit het niet opnemen van het kasstroomoverzicht. Algemeen De waardering van goud en goudvorderingen, courante fondsen, en de op de balans opgenomen alsmede de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen luidende in vreemde valuta vindt, voorzover van toepassing, plaats tegen marktwaarde per de laatste werkdag van het boekjaar. Transacties in financiële activa en passiva zijn verantwoord op het moment waarop zij zijn afgewikkeld. De overige activa en passiva zijn opgenomen tegen historische kostprijs, danwel voorzover van toepassing tegen nominale waarde. Gerealiseerde baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop deze betrekking hebben. Voor wat betreft de waardepapieren zijn herwaarderingsverschillen uit hoofde van prijsverschillen per fondscode bepaald. Herwaarderingsverschillen als gevolg van een valutakoersverschil zijn per valutasoort bepaald. Ongerealiseerde positieve herwaarderingsverschillen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingsverschillen zijn ten laste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht voorzover het saldo van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ voldoende was. Een eventueel tekort wordt ultimo boekjaar ten laste van het jaarresultaat gebracht. Negatieve verschillen uit hoofde van valutakoersherwaardering van de ene valuta mogen niet gecompenseerd worden met positieve valutakoersverschillen op een andere valuta of positieve prijsverschillen. Negatieve verschillen uit hoofde van prijsherwaardering op een fondscode mogen niet gecompenseerd worden met positieve prijsherwaardering op een andere fondscode of positieve valutakoersverschillen. Voor het goud en de goudvorderingen is geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutakoersverschil. Omrekening van buitenlandse geldsoorten Omrekening van activa en passiva luidende in vreemde valuta naar euro vindt plaats tegen de marktkoers per de laatste werkdag van het boekjaar zoals opgegeven door de ecb. De inkomsten en uitgaven zijn omgerekend tegen de op datum van afwikkeling geldende marktkoers. De valutakoersherwaardering van activa en passiva inclusief de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen, luidende in vreemde valuta, vindt plaats per valutasoort. Prijsherwaardering van activa en passiva luidende in vreemde valuta geschiedt onafhankelijk van de valutakoersherwaardering. Goud en goudvorderingen De waardering van het goud en de goudvorderingen vindt plaats tegen marktwaarde. Deze marktwaarde in euro is afgeleid van de waardering van het goud in usd per de laatste werkdag van het boekjaar, zoals opgegeven door de ecb.
dnb / Jaarverslag 2005
129
Jaarrekening
Waardepapieren en onderhandse geldleningen De waardering van waardepapieren en onderhandse geldleningen vindt plaats tegen marktwaarde op de laatste werkdag van het boekjaar. De prijsherwaardering vindt plaats per fonds. Incourante fondsen zijn gewaardeerd tegen kostprijs danwel lagere marktwaarde. In de balansposten ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied luidende in euro’, ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied luidende in euro’ en ‘Overige financiële activa’ zijn beleggingen in waardepapieren en onderhandse leningen opgenomen. In de balans verwerkte (‘reverse’-) repotransacties Onder de balansposten ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied luidende in euro’, ‘Overige financiële activa’, ‘Verplichtingen aan nietingezetenen van het eurogebied luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied luidende in vreemde valuta’ en ‘Overige passiva’ (Diversen) zijn onder meer (‘reverse’-) repotransacties begrepen. Repotransacties bestaan uit een contante verkoop van waardepapieren met een indekking door middel van een termijnaankoop van dezelfde waardepapieren. De opbrengst van de contante verkoop is in de balans verantwoord als een deposito. Op grond van de termijnaankoop blijven de waardepapieren onder de activa verantwoord; derhalve is in de balans de tegenwaarde van de termijnaankoop onder de verplichtingen opgenomen. Tegenovergestelde repotransacties (‘reverse’-repo’s) worden beschouwd als een verstrekte lening. Het als zekerheid ontvangen onderpand is niet in de balans opgenomen en heeft daarmee geen invloed op de balanspositie van de betreffende portefeuilles. Overige financiële instrumenten De in de balans opgenomen financiële instrumenten zijn gewaardeerd tegen de contractprijs in de betreffende valuta danwel de nog te vorderen/te ontvangen rente. Overige vorderingen respectievelijk verplichtingen binnen het ESCB Vorderingen en verplichtingen tegenover een nationale centrale bank (ncb) binnen het escb, ongeacht of de desbetreffende bank de euro als basisvaluta gebruikt, worden dagelijks door de ecb gesaldeerd. Op deze wijze ontstaat per ncb een vordering of verplichting jegens de ecb. Een vordering wordt opgenomen onder de balanspost ‘Overige vorderingen binnen het escb’; een schuld onder ‘Overige verplichtingen binnen het escb’. Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem De posities binnen het escb die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem worden verantwoord als een netto actief- of passiefpost onder ‘Vorderingen/verplichtingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ in ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). Deelnemingen Deelnemingen zijn tegen historische kostprijs gewaardeerd. De baten uit deelnemingen zijn vermeld in de resultatenrekening onder ‘Rentebaten en dividend’. Materiële vaste activa De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen historische kostprijs verminderd met afschrijvingen. De afschrijving is bepaald volgens de lineaire methode rekening houdend met de geschatte economische levensduur van de desbetreffende activa. De economische levensduur van gebouwen en verbouwingen bedraagt 25 130
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
jaar, die van inventarissen, installaties en meubelen 10 jaar en van computerhardware, gekochte software en auto’s 4 jaar. Bankbiljetten in omloop De ecb en de twaalf deelnemende ncb’s, die tezamen het Eurosysteem vormen, geven sinds 1 januari 2002 eurobankbiljetten uit.1 De verdeling van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop geschiedt op de laatste werkdag van de maand met gebruikmaking van de bankbiljettenverdeelsleutel.2 Aan de ecb is met ingang van 2002 een aandeel van 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop toegekend, terwijl de resterende 92% wordt verdeeld over de ncb’s naar rato van hun gewicht in de kapitaalsleutel van de ecb. Het aandeel van de aan elke ncb toegekende bankbiljetten wordt aan de passiefzijde van de balans verantwoord onder ‘Bankbiljetten in omloop’. Het verschil tussen de waarde van de per ncb volgens de bankbiljettenverdeelsleutel toegekende eurobankbiljetten en de waarde van de eurobankbiljetten die deze feitelijk in omloop brengt leidt tevens tot posities binnen het Eurosysteem. Deze vorderingen of verplichtingen, die rentedragend zijn3, worden verantwoord onder de subpost ‘Vorderingen binnen het escb: Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hiervoor). Tussen 2002 en 2007 zullen de posities binnen het Eurosysteem die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten worden aangepast om te voorkomen dat de relatieve inkomensposities van de ncb’s zich belangrijk wijzigen ten opzichte van de voorgaande jaren. De aanpassing vindt plaats door het verschil te nemen tussen enerzijds de gemiddelde waarde van de door elke ncb in omloop gebrachte bankbiljetten tussen juli 1999 en juni 2001 en anderzijds de gemiddelde waarde van de bankbiljetten die gedurende die periode volgens de kapitaalsleutel van de ecb aan elk van hen zou zijn toegekend. Tot eind 2007 zullen deze aanpassingen jaarlijks worden gereduceerd, waarna de verdeling van de inkomsten uit bankbiljetten volledig zal geschieden naar rato van het volgestorte deel van de ncb’s in het kapitaal van de ecb. De uit deze posities voortvloeiende rentebaten en -lasten worden verrekend via de ecb en verantwoord onder ‘Rentebaten en dividend’. De Raad van Bestuur van de ecb heeft besloten dat de door de ecb ontvangen seigniorage uit het haar toegekende aandeel van 8% in de eurobankbiljetten in omloop separaat zal worden uitgekeerd aan de ncb’s in de vorm van een tussentijdse winstverdeling.4 Het desbetreffende bedrag zal volledig worden uitgekeerd tenzij de netto jaarwinst van de ecb minder is dan de uit de eurobankbiljetten in omloop verkregen inkomsten. Het desbetreffende bedrag kan, afhankelijk van een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur, worden verminderd met de uitgaven in verband met de uitgifte en verwerking van eurobankbiljetten door de ecb en daarnaast worden aangewend ten behoeve van een voorziening voor valutakoers-, rente- en goudprijsrisico. Tussentijdse winstuitkeringen vinden aan het eind van ieder kwartaal plaats. Dit wordt nader toegelicht in de toelichting op de winst- en verliesrekening onder het hoofd ‘Netto baten uit hoofde van interest en dividend’.
1 Besluit van de Europese Centrale Bank (ecb) van 6 december 2001 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (ecb/2001/15), pb nr. l 337 van 20 december 2001, blz. 52-54. 2 De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ecb in de totale uitgifte van eurobankbiljetten en het aandeel van de nationale centrale banken in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ecb (het zogenoemde Capital Share Mechanism (csm)).
dnb / Jaarverslag 2005
3 Besluit van de ecb van 6 december 2001 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met ingang van het boekjaar 2002 (ecb/2001/16), pb nr. l 337 van 20 december 2001, blz. 55-61. 4 Besluit van de ecb van 21 november 2002 inzake de verdeling van de inkomsten van de ecb uit de in omloop zijnde eurobankbiljetten aan de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (ecb/2002/9).
131
Jaarrekening
Verantwoording van de baten en lasten Baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Gerealiseerde winsten en verliezen uit beleggingen zijn op basis van de gemiddelde kostprijsmethode verantwoord in de resultatenrekening. Indien bij de herwaardering op marktwaarde aan het einde van het jaar een ongerealiseerd verlies is berekend, is de gemiddelde prijs van het desbetreffende fonds tot de desbetreffende marktwaarde en valutakoers gereduceerd. Ongerealiseerde winsten zijn niet als inkomsten aangemerkt doch direct ten gunste van de herwaarderingsrekeningen gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn ten laste van het resultaat gebracht voorzover zij de desbetreffende stand van de herwaarderingsrekeningen te boven gaan. Eventuele compensatie van deze ongerealiseerde verliezen met ongerealiseerde winsten in latere jaren is niet toegestaan. Ongerealiseerde verliezen geleden op enig fonds, enige valuta of op goud kunnen niet worden gecompenseerd met ongerealiseerde winsten op andere fondsen, valuta of goud. Agio of disagio inzake waardepapieren is geactiveerd en wordt als onderdeel van de rente-inkomsten geamortiseerd over de resterende looptijd van het desbetreffende actief. Pensioen- en andere inactiviteitsregelingen De pensioenaanspraken van medewerkers en voormalige medewerkers van dnb alsmede van andere daartoe gerechtigden zijn ondergebracht in de Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank nv (Pensioenfonds dnb). dnb heeft zich door middel van een overeenkomst verplicht om, met inachtneming van de daartoe overeengekomen voorwaarden, aan het Pensioenfonds dnb de gelden te voldoen die strekken tot verzekering van de pensioenen overeenkomstig de pensioenreglementen van het Pensioenfonds dnb, waarbij de hoogte van de door dnb verschuldigde bedragen wordt berekend met gebruikmaking van de methoden en grondslagen uit de meest recente actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds dnb. De indexatie wordt in principe door het Pensioenfonds dnb betaald zolang het vermogen dit toelaat. De pensioenaanspraken van voormalige medewerkers van de Pensioen- en Verzekeringskamer (pvk), waren ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds van de Pensioen- en Verzekeringskamer. Met ingang van 1 januari 2006 is dit Pensioenfonds door middel van een juridische fusie opgegaan in het Pensioenfonds dnb. De resterende uitloop van de voormalige vut-regeling wordt voor rekening van dnb uitgevoerd door het Pensioenfonds dnb. De met deze regelingen verband houdende kosten zijn onder de Sociale lasten (begrepen in de ‘Personeelskosten’) in de winsten verliesrekening verantwoord. Stelselwijziging In verband met de toepassing van de gewijzigde Richtlijn voor de jaarverslaggeving inzake personeelsbeloningen (rj271), met ingang van 2005, is het beginvermogen aangepast. Voor het totale aanvangstekort van eur 152 miljoen zijn voorzieningen getroffen; vanwege pensioenaanspraken eur 119 miljoen ten laste van het Eigen Vermogen en eur 2 miljoen uit overige passiva, en uit hoofde van overige regelingen eur 31 miljoen ten laste van het Eigen Vermogen. De overige regelingen betreffen de jubileumuitkeringen, een (beperkte) inactiviteitsregeling en een bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden. Bij de berekening van de voorziening van de bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden zijn de actieve medewerkers niet meegenomen. De hierbij gehanteerde veronderstellingen zijn nader uitgewerkt onder de passivapost 11 ‘Voorzieningen’. De vergelijkende cijfers over 2004 zijn niet aangepast.
132
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
2 Toelichting op de balans Activa De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige balanspost. Goud en goudvorderingen (1) De goudvoorraad inclusief de goudvorderingen is in het verslagjaar gedaald door verkopen. Deze omvat per de laatste werkdag van het boekjaar circa 22,3 miljoen fine troy ounce (circa 695 ton) fijngoud tegen de marktwaarde van eur 434,86 per fine troy ounce. Als gevolg van de hogere marktprijs van het goud is, ondanks de verkopen, de eurowaarde van de balanspost gestegen. Miljoenen
eur Stand per 31 december 2004 Verkopen 2005 tegen marktwaarde
Fine troy ounces 8.038
25,0
- 937
- 2,7
7.101
22,3
Herwaardering voorraad ultimo 2005
2.615
-
Stand per 31 december 2005
9.716
22,3
De ontwikkeling van de marktprijs van het goud uitgedrukt in euro’s per kilogram kan als volgt worden weergegeven: 2005 Eind maart Eind juni Eind september Eind december
dnb / Jaarverslag 2005
2004
10.584,3
11.125,5
11.613,8
10.414,9
12.639,4
10.683,7
13.981,1
10.338,5
133
Jaarrekening
Vorderingen op niet- ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (2) Deze post is als volgt gespecificeerd: – Vorderingen op het imf (2.1) Miljoenen
31 december 2005 sdr’s Bijzondere trekkingsrechten Reservetranchepositie (Nederlands quotum: sdr 5.162) Leningen Totaal
eur
31 december 2004 sdr’s
eur
501
606
501
571
834
1.009
1.718
1.957
150
181
140
160
1.485
1.796
2.359
2.688
Het verloop van de eur/sdr-koers kan als volgt worden weergegeven:
Eind maart Eind juni Eind september Eind december
2005
2004
0,8579
0,8256
0,8293
0,8292
0,8308
0,8422
0,8265
0,8775
De bijzondere trekkingsrechten (eur 606 miljoen) vertegenwoordigen het recht om bij andere landen in geval van betalingsbalansmoeilijkheden (een deel van) het sdr-bezit in te wisselen tegen us-dollar. Deze rechten zijn gecreëerd tegenover de passiefpost (7) ‘Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het imf’ ad eur 642 miljoen. De reservetranchepositie (eur 1.009 miljoen) betreft in beginsel 25% van het Nederlandse quotum in het imf ad sdr 5.162 miljoen vermeerderd met de sdr-vordering uit hoofde van aan het imf geleverde us-dollars. De afname van deze post wordt veroorzaakt door terugbetalingen van imf-kredieten door debiteuren van het imf. Het imf vergoedt op deze positie rente op basis van een rentepercentage dat wekelijks wordt geactualiseerd. In 2005 lag dit percentage tussen de 2,2% en 3% op jaarbasis. Dit percentage weerspiegelt het gangbare sdr-rentepercentage. De leningen (eur 181 miljoen) bestaan uit de Poverty Reduction and Growth Facility (prgf). Het betreft een fonds waaruit de hoofdsommen voor prgf-leningen (dit zijn leningen aan de armste ontwikkelingslanden met een lage rente) worden gefinancierd. In 1999 en 2000 heeft Nederland sdr 250 respectievelijk 200 miljoen aan de ‘prgf loan account’ toegezegd. Voor de prgf-faciliteit is met het imf een contract overeengekomen, waarin staat aangegeven dat elke trekking in 10 gelijke delen binnen 5,5 tot 10 jaar na de trekking wordt terugbetaald. dnb ontvangt de gangbare marktrente op de lening; de rentesubsidie wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd.
134
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
– Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en andere externe activa (2.2) In 2005 is de omvang van deze post gestegen van eur 4.887 miljoen naar eur 5.880 miljoen. De specificatie van deze post luidt als volgt: Miljoenen
31 december 2005
us-dollar Japanse yen Overige valuta’s
31 december 2004
Valuta
eur
6.135 94.225
Totaal
Valuta
eur
5.201
3.773
2.770
678
295.484
2.116
s1
1
5.880
4.887
Deze tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur
Vastrentende waarden Aandelen Deposito’s Nostro rekeningen Reverse Repo’s
4.033
1.489
Totaal
93
79
1.225
1.486
529
1.833
0
0
5.880
4.887
De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur
< 1 jaar 1 - 2 jaar > 2 jaar
2.851
869
840
541
342
79
Totaal
4.033
1.489
dnb / Jaarverslag 2005
135
Jaarrekening
Het verloop van de eur/usd-koers en de eur/jpy-koers kunnen als volgt worden weergegeven: usd
Eind maart Eind juni Eind september Eind december
jpy
2005
2004
2005
2004
1,2964
1,2224
138,44
126,97
1,2092
1,2155
133,95
132,40
1,2042
1,2409
136,25
137,17
1,1797
1,3621
138,90
139,65
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (3) Ultimo 2005 is de omvang van deze post eur 1.149 miljoen (2004: eur 1.377 miljoen); deze bevat nagenoeg geheel us-dollars. Ultimo 2005 bestaat de balanspost evenals ultimo 2004 geheel uit deposito’s. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Ultimo 2005 is de omvang van deze post eur 191 miljoen (2004: eur 288 miljoen) en is als volgt gespecificeerd: Miljoenen
– Vastrentende waarden – Reverse repo’s – Overige kortlopende vorderingen Totaal
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur 88
214
0
0
103
74
191
288
De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur
< 1 jaar 1 - 2 jaar > 2 jaar
44
0
44
214
Totaal
88
214
0
0
De daling van de vastrentende waarden met eur 126 miljoen wordt voornamelijk veroorzaakt door verkoop van waardepapieren. De toename van de ‘Overige kortlopende vorderingen’ met eur 29 miljoen is voornamelijk toe te schrijven aan een hogere vordering op de Bank voor Internationale Betalingen (bib) te Basel.
136
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Kredietverlening aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied (5) Deze rentedragende vorderingen hebben betrekking op kredietinstellingen en vloeien voort uit het door dnb namens het escb gevoerde geldmarktbeleid. De omvang van deze post is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de Nederlandse banken. Deze was ultimo 2005 eur 4.866 miljoen meer dan ultimo 2004. De mutatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een toename van de basisherfinancieringstransacties. – Basisherfinancieringstransacties (5.1) Basisherfinancieringstransacties voorzien voor het overgrote deel in de herfinancieringsbehoefte van de financiële sector. Deze worden op wekelijkse basis uitgevoerd met doorgaans een looptijd van een week in de vorm van tenders met een vast of variabel interestpercentage. Alle tegenpartijen die aan de gestelde criteria voldoen, kunnen biedingen uitbrengen binnen een tijdslimiet van 24 uur na de bekendmaking van de tender. In 2005 zijn alle inschrijvingen uitgevoerd op basis van variabele rentepercentages. De basisherfinancieringstransacties zijn de belangrijkste open-marktoperaties die door het Eurosysteem worden uitgevoerd en daarbij van cruciaal belang voor het monetaire beleid. Zij voorzien de financiële sector van de bulk aan liquiditeit. Op de basisherfinancieringstransacties is in 2005 een gemiddeld rendement behaald van 2,1% (2004: 2,1%). – Langerlopende herfinancieringstransacties (5.2) Langerlopende herfinancieringstransacties zijn herfinancieringstransacties die voorzien in de langerlopende liquiditeitsbehoefte. Ze worden op maandelijkse basis uitgevoerd met een looptijd van drie maanden. Uitvoering vindt plaats door de ncb’s op basis van gebruikelijke tender operaties. In 2005 zijn alle inschrijvingen uitgevoerd op basis van variabele rentepercentages. Op de langerlopende herfinancieringstransacties is in 2005 een gemiddeld rendement behaald van 2,1% (2004: 2,1%). – ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (5.3) ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden op ad-hoc basis ingezet met als doel de liquiditeitspositie in de markt te beheersen en de interest percentages te beïnvloeden, in het bijzonder om de effecten te dempen die het gevolg zijn van onverwachte liquiditeitsfluctuaties. De keus van het instrument en de te hanteren procedures hangt af van het type transactie en de achterliggende overwegingen. ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden als regel door de ncb’s uitgevoerd door middel van ‘quick tenders’ of bilaterale operaties. Het is aan de Raad van Bestuur van de ecb om onder speciale omstandigheden deze transacties door de ecb te laten uitvoeren. Begin 2005 hebben er tweemaal ‘fine-tuning’-transacties met wederinkoop plaats gevonden. Hiermee is een gemiddeld rendement behaald van 2,1%. – Structurele transacties met wederinkoop (5.4) De ecb is gerechtigd deze transacties uit te voeren om de structurele positie van het escb ten opzichte van de financiële sector aan te passen. In 2005 zijn dergelijke transacties niet uitgevoerd. – Marginale beleningsfaciliteit (5.5) Tegenpartijen kunnen deze faciliteit gebruiken om ‘overnight liquidity’ te verkrijgen van ncb’s tegen een vooraf bekend interest percentage met het gebruikelijke onderpand. De faciliteit is bedoeld om aan tijdelijke kredietbehoefte tegemoet te komen. Op de marginale beleningsfaciliteit is in 2005 een gemiddeld rendement behaald van 3% (2004: 3,1%).
dnb / Jaarverslag 2005
137
Jaarrekening
– Kredieten uit hoofde van margestortingen (5.6) Dergelijke kredieten ontstaan wanneer de waarde van het onderpand wordt overschreden. Wanneer een dergelijk krediet wordt verleend zonder dat het tekort aan onderpand wordt aangevuld, vindt verantwoording plaats onder deze post. In 2005 hebben er geen kredieten uit hoofde van margestortingen plaats gevonden. Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (7) Ultimo 2005 is de omvang van deze post eur 4.939 miljoen (2004: eur 5.351 miljoen) en bestaat volledig uit vastrentende waarden. De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur
< 1 jaar 1 – 2 jaar > 2 jaar
389
482
4.525
4.837
Totaal
4.939
5.351
25
32
Vorderingen binnen het ESCB (8) – Deelneming in de ecb (8.1) Onder dit hoofd is opgenomen de deelneming van dnb in de ecb ad eur 230 miljoen (ultimo 2004 eur 230 miljoen), zijnde 3,9955 % van het kapitaal van de ecb. Waardering van de deelneming in de ecb vindt plaats tegen kostprijs. De volgende tabel bevat een overzicht van de deelnemingen van de diverse ncb’s in het kapitaal van de ecb.
138
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
De aandelen van de 25 Europese centrale banken in het kapitaal van de ecb op 31 december 2005. Kapitaalsleutel procenten Nationale Bank van België Deutsche Bundesbank Bank of Greece Banco de España Banque de France Central Bank and Financial Services Authority of Ireland Banca d’Italia Banque centrale du Luxembourg De Nederlandsche Bank Oesterreichische Nationalbank Banco de Portugal Suomen Pankki-Finlands Bank Totaal eurogebied NCB’s Cˇeská národní banka Danmarks Nationalbank Eesti Pank Central Bank of Cyprus Latvijas Banka Lietuvos bankas Magyar Nemzeti Bank Central Bank of Malta Narodowy Bank Polski Banka Slovenije Národná banka Slovenska Sveriges Riksbank Bank of England Totaal niet-eurogebied NCB’s Totaal euro- en niet-eurogebied ncb’s
eur
Hiervan Eurovolgestort systeem kapitaalsleutel
2,5502
141.910.195
141.910.195
3,5672
21,1364
1.176.170.751
1.176.170.751
29,5652
1,8974
105.584.034
105.584.034
2,6541
7,7758
432.697.551
432.697.551
10,8766
14,8712
827.533.093
827.533.093
20,8016
0,9219
51.300.686
51.300.686
1,2895
13,0516
726.278.371
726.278.371
18,2563
0,1568
8.725.401
8.725.401
0,2193
3,9955
222.336.360
222.336.360
5,5888
2,0800
115.745.120
115.745.120
2,9095
1,7653
98.233.106
98.233.106
2,4693
1,2887
71.711.893
71.711.893
1,8026
71,4908 3.978.226.562 3.978.226.562
100,0000
1,4584
81.155.136
5.680.860
1,5663
87.159.414
6.101.159
0,1784
9.927.370
694.916
0,1300
7.234.070
506.385
0,2978
16.571.585
1.160.011
0,4425
24.623.661
1.723.656
1,3884
77.259.868
5.408.191
0,0647
3.600.341
252.024
5,1380
285.912.706
20.013.889
0,3345
18.613.819
1.302.967
0,7147
39.770.691
2.783.948
2,4133
134.292.163
9.400.451
14,3822
800.321.860
56.022.530
28,5092 1.586.442.685
111.050.988
100,0000 5.564.669.247
4.089.277.550
– Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ecb (8.2) Deze post behelst de vorderingen van dnb op de ecb uit hoofde van de overdracht van externe reserves. Deze vorderingen luiden in euro tegen een vaste waarde die is bepaald ten tijde van de overdracht. Rente op deze vorderingen wordt vergoed tegen het laatst geldende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Over het aandeel goud in de overdracht wordt geen rente vergoed. – Overige (netto) vorderingen/verplichtingen binnen het escb (netto actiefpost 8.4/ netto passiefpost 8.2) Binnen het escb is een ‘netting’-techniek ontwikkeld waarbij dagelijks door de ecb voor elk land uit hoofde van het betalingsverkeer de gesaldeerde positie (vordednb / Jaarverslag 2005
139
Jaarrekening
ringen/verplichtingen) jegens de ecb wordt bepaald, waarbij een netto vordering van dnb wordt gepresenteerd onder ‘Overige vorderingen binnen het escb’ (netto, actiefpost 8.4). Een netto schuld van dnb wordt vermeld onder ‘Overige verplichtingen binnen het escb’ (netto, passiefpost 8.2). – Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem (8.5) Deze post bestaat uit de vorderingen en verplichtingen van dnb tegenover het Eurosysteem met betrekking tot de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ en ‘Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ in ’Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’).5 Overige activa (9) – Overige financiële activa (9.3) De onder ‘Overige financiële activa’ begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2005 Valuta Deelnemingen Beleggingen – us-dollar – Overige vreemde valuta – Euro
eur
31 december 2004 Valuta
62 0
Totaal
0
eur 43
189
138
62
237
5.870
4.806
5. 994
5.224
De deelnemingen betreffen die in de bib, het deelnemingspercentage is 3,16% (ultimo 2004 3,04%), de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications s.c. (swift), deelnemingspercentage 0,318% (ultimo 2004 0,3%) en de dochterinstelling nv Settlement Bank of the Netherlands, deelnemingspercentage 100%. De toename van de deelneming in de bib houdt verband met de herverdeling van de bib-aandelen. Op de aandelen van de deelneming bib is 25% gestort; de voorwaardelijke verplichting tot volstorting bedraagt per balansdatum sdr 64,9 miljoen ((voorheen werd deze verplichting uitgedrukt in us-dollar, met ingang van 2005 is dit sdr) ultimo 2004 usd 58,5 miljoen). De toename van de deelneming in swift houdt verband met de omzetting van vooruitbetaalde berichtkosten in aandelen. In het verleden werd de groei van swift gefinancierd door het vooruit betalen van de berichtkosten. Begin 2005 heeft swift besloten deze kosten om te zetten in aandelenkapitaal. Ultimo 2005 had dnb 358 aandelen swift (ultimo 2004 257 aandelen). De beleggingen in de ‘Overige financiële activa’ geven in principe de omvang 5 Overeenkomstig het accounting-regime dat door het Eurosysteem is gekozen met betrekking tot de uitgifte van eurobankbiljetten wordt 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop op maandelijkse basis aan de ecb toegedeeld. De resterende 92% van de waarde van de eurobankbiljetten in circulatie wordt eveneens op maandelijkse basis aan de nationale centrale banken toegedeeld, zodat iedere nationale centrale bank in haar balans een aandeel in de uitgegeven
140
eurobankbiljetten toont, dat overeenkomt met haar volgestorte aandeel in het kapitaal van de ecb. Het verschil tussen de waarde van de aan de nationale centrale bank toegewezen eurobankbiljetten op basis van het voornoemde accounting-regime en de waarde van de eurobankbiljetten die zij heeft uitgegeven, is opgenomen als ‘Vorderingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’.
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
van het Eigen Vermogen van dnb weer. Ieder jaar wordt na goedkeuring van de jaarrekening over het voorafgaande jaar de omvang van deze portefeuille gelijk gesteld aan het Eigen Vermogen volgens de goedgekeurde jaarrekening. De tegoeden kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd: Miljoenen
Deelnemingen Vastrentende waarden Aandelen Reverse repo’s Overige vorderingen Totaal
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur 62
43
4.496
3.912
1.311
1.143
0
0
125
126
5.994
5.224
De looptijd van de vastrentende waarden kan als volgt worden gespecificeerd: Miljoenen
31 december 2005
31 december 2004
eur
eur
< 1 jaar 1 – 2 jaar > 2 jaar
570
365
3.874
3.521
Totaal
4.496
3.912
52
dnb / Jaarverslag 2005
26
141
Jaarrekening
Passiva Bankbiljetten in omloop (1) Deze post omvat het aandeel van dnb in de totaal in omloop gebrachte eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ in ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). De samenstelling van de bankbiljetten in circulatie naar coupure luidt per 31 december 2005 en per 31 december 2004 als volgt: Aantallen en tegenwaarden in miljoenen
31 december 2005 Aantal eur 5 eur 10 eur 20 eur 50 eur 100 eur 200 eur 500 Totaal eurobankbiljetten in omloop via dnb Herverdeling eurobankbiljetten in circulatie Eurobankbiljetten toegewezen aan de ecb (8%)
eur
31 december 2004 Aantal
eur
0
2
12
62
24
240
35
354
-93
-1.870
-54
-1.073
235
11.748
206
10.273
12
1.228
15
1.536
21
4.171
18
3.572
16
7.744
16
7.741
215
23.263
248
22.465
8.325
5.548
31.588
28.013
- 2.527
- 2.241
29.061
25.772
Deze post vertoont een stijging van eur 3.289 miljoen. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door de toename van de herverdeling van de eurobankbiljetten in circulatie (als gevolg van de toename van de bankbiljettencirculatie in het Stelsel en de relatief kleinere toename van de bankbiljettencirculatie van dnb). Het negatieve aantal van 93 miljoen bankbiljetten van eur 20 (waarde eur 1.870 miljoen) wordt veroorzaakt doordat dnb per saldo minder biljetten van eur 20 heeft uitgegeven dan terugontvangen uit de circulatie. Het surplus aan terugontvangen biljetten is eerder uitgegeven door andere ncb’s uit het eurogebied. Verplichtingen aan tegenpartijen uit de financiële sector binnen het eurogebied, luidende in euro (2) – Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) (2.1) Deze rentedragende verplichtingen hebben betrekking op kredietinstellingen en vloeien voort uit het door dnb namens het escb gevoerde geldmarktbeleid. Het betreft praktisch geheel de (kas)reserveverplichting. Op de rekeningen-courant is in 2005 een gemiddelde rente vergoed van 2,1% (2004: 2,1%). – Depositofaciliteit (2.2) Een permanente faciliteit die door de kredietinstellingen kan worden benut om deposito’s tot de ochtend van de volgende werkdag te plaatsen bij dnb, tegen een vooraf vastgestelde rentevoet. 142
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Op de depositofaciliteit is in 2005 een gemiddelde rente vergoed van 1,0% (2004: 1,0%). – Termijndeposito’s (2.3) Bij dnb geplaatste deposito’s met als doel de afroming van liquiditeiten in de markt in het kader van de ‘fine-tuning’-transacties van het Eurosysteem. Op de termijndeposito’s is in 2005 een gemiddelde rente vergoed van 2,0% (in 2004: 2,0%). – ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop (2.4) Andere monetaire beleidstransacties ter verkrapping van de liquiditeit. In 2005 hebben geen ‘fine-tuning’-transacties met wederinkoop plaats gevonden. – Deposito’s uit hoofde van margestortingen (2.5) Het betreft deposito’s die kredietinstellingen hebben gevormd ter compensatie van de waardedaling van de effecten die in onderpand werden gegeven voor de aan die instellingen verstrekte kredieten. In 2005 zijn er geen deposito’s uit hoofde van margestortingen afgesloten. Verplichtingen aan niet- ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro (4) Deze post ad eur 119 miljoen (2004: eur 4 miljoen) bestaat ultimo 2005 nagenoeg geheel uit de verplichting ter zake van dienstverlening uit hoofde van ‘Reserve Management Services’ (rms); vanaf 1 januari 2005 voert dnb samen met nog vijf andere ncb’s de dienstverlening rms uit. rms is een standaardpakket diensten ten behoeve van niet eu-centrale banken en internationale instellingen voor het beheer van hun euroreserves. Eén van de diensten die hieronder valt is om ‘overnight’ deposito’s in de balans op te nemen en te vergoeden tegen de eonia6 rente. Deze standdaarddienst staat onder rms bekend als de ‘overnight creditbalances facility, Tier 1’. Verplichtingen aan niet- ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta (6) Deze post heeft betrekking op repoverplichtingen, per ultimo 2005 bedraagt deze post eur 333 miljoen (2004: eur 94 miljoen). Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten op het IMF (7) Deze post is toegelicht onder de actiefpost 2.1. Verplichtingen binnen het ESCB (8) – Overige verplichtingen binnen het escb (netto) (8.2) Deze post is toegelicht onder de actiefpost 8.4. Overige passiva (9) – Diversen (9.2) Onder de post ‘Diversen’ is begrepen de post Nederlandse guldenbankbiljetten in omloop. Ultimo 2005 was deze eur 472 miljoen (2004: eur 546 miljoen). De afname in 2005 ad eur 74 miljoen is enerzijds het gevolg van de alsnog ter verwisseling aangeboden en geaccepteerde biljetten, anderzijds is er van de in 1995 buiten omloop gestelde bankbiljetten (nlg 5-biljetten en nlg 25-biljetten (model Sweelinck)) in 2005 eur 55 miljoen vrijgevallen. Deze biljetten kunnen echter nog tot 1 mei 2025 ter verwisseling worden aangeboden en worden in voorkomend geval ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht.
6 eonia = Euro OverNight Index Average.
dnb / Jaarverslag 2005
143
Jaarrekening
De samenstelling van de balanspost guldenbankbiljetten naar coupure luidt per 31 december 2005 respectievelijk 31 december 2004 als volgt: Tegenwaarden in miljoenen
31 december 2005
31 december 2004
eur tegenwaarde
eur tegenwaarde
nlg 5 nlg 10 nlg 25 nlg 50 nlg 100 nlg 250 nlg 1.000 Totaal guldenbankbiljetten in omloop
-
21
47
48
39
73
35
36
160
167
46
49
145
152
472
546
Van de guldenbankbiljetten die tot ultimo 2001 nog als wettig betaalmiddel fungeerden waren er ultimo 2005 circa 28 miljoen stuks, met een gezamenlijke waarde van eur 557 miljoen, nog niet ter verwisseling aangeboden. Hiervan is eur 472 miljoen op de balans opgenomen aangezien bij Koninklijk Besluit van 6 december 2001 is bepaald dat 65% van de verwachte versterfwinst (het bedrag van de bankbiljetten die naar redelijke verwachting niet voor 1 januari 2032 ter verwisseling zullen worden aangeboden en geaccepteerd) van de in het verslagjaar 2002 buiten omloop gestelde guldenbankbiljetten ultimo 2002 vrijvalt (vrijval versterfwinst van eur 85 miljoen). Ingevolge genoemd Koninklijk Besluit dient ultimo 2007 90% van de dan verwachte versterfwinst vrij te vallen, na vermindering met het reeds vrijgevallen deel. Per 31 december 2012 valt het volledige bedrag van de bankbiljetten die op 31 december 2012 niet ter verwisseling zijn aangeboden en geaccepteerd, verminderd met de bedragen die per 31 december 2002 en per 31 december 2007 aan de winst zijn toegevoegd, vrij. Herwaarderingsrekeningen (10) De samenstelling van de herwaarderingsrekeningen is als volgt: eur miljoen
Goud
Valuta koersverschil
Prijsverschil
Totaal
Stand per 31 december 2003 Per saldo herwaarderingsmutaties
6.830
4
282
7.116
-220
-3
223
0
Stand per 31 december 2004 Per saldo herwaarderingsmutaties
6.610
1
505
7.116
1.832
62
-104
1.790
Stand per 31 december 2005
8.442
63
401
8.906
De toename van de herwaarderingsrekeningen is voornamelijk toe te schrijven aan de stijging van de goudherwaardering (ondanks de goudverkopen), die het gevolg is van de stijging van de marktprijs van het goud. 144
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Voorzieningen (11) Onder dit hoofd zijn de navolgende posten opgenomen: eur miljoen
31 Ontdecember trekking 2005 – Reorganisatie in het kader van de fusie van dnb met de pvk – Reorganisatie van de bankbiljettensector – Aandeel in het verlies van de ecb – Personeelsbeloningen
33
Dotatie
31 december 2004
9
-
42
25
0
-
25
-
75
-
75
148
4
152
-
206
88
152
142
– Voorziening in verband met de kosten van de reorganisatie in het kader van de fusie van dnb met de pvk Deze bedraagt ultimo 2005 eur 33 miljoen (ultimo 2004 eur 42 miljoen). Met name uitbetalingen onder het sociaal plan en salarisdoorbetalingen veroorzaakten de mutatie in de voorziening. De uitnutting van de voorziening zal rond 2008 aflopen. – Voorziening in verband met kosten van de reorganisatie van de bankbiljettensector Deze voorziening bedraagt ultimo 2005 eur 24,8 miljoen (ultimo 2004 eur 25 miljoen). De uitnutting van de voorziening zal rond 2008 aflopen. Naar huidig inzicht worden deze voorzieningen toereikend geacht. – Voorziening in verband met het verlies van de ecb over 2004 Voor het aandeel van dnb in het verlies van de ecb over 2004 is ultimo 2004 een voorziening van eur 75 miljoen getroffen. Dit aandeel is in het eerste kwartaal van 2005 aan de ecb betaald. – Voorziening personeelsbeloningen Op grond van rj271 ‘Personeelsbeloningen’ is ook dnb gehouden om met ingang van 2005 de beloningen in de vorm van rechten op uitkeringen na afloop van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn met inachtneming van deze richtlijn te verwerken. Ten aanzien van de rechten op uitkeringen na afloop van het dienstverband kent dnb de volgende regelingen: – een toegezegde pensioenregeling; – een jubileumregeling; – een bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden; – een (beperkte) inactiviteitsregeling. Binnen de categorie beloningen betaalbaar op termijn valt de jubileumuitkering. Ten aanzien van de toegezegde pensioenregeling kent dnb eind 2005 drie regelingen: één structurele regeling voor medewerkers die in dienst zijn gekomen vanaf 1 januari 2003 en twee overgangsregelingen. De eerste overgangsregeling is getroffen bij het overgaan van een eindloonregeling naar een middelloonregeling voor medewerkers die vóór 1 januari 2003 in dienst zijn gekomen. De tweede overgangsregeling is ten behoeve van voormalig pvk-medewerkers, ingaande 31-12-2004. Alle drie deze regelingen zijn geïndexeerde middelloonregelingen, waaraan een partner- en wezenpensioen is gekoppeld. dnb / Jaarverslag 2005
145
Jaarrekening
De bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden betreft een tegemoetkoming in de desbetreffende kosten die voor rekening van dnb komen. Bij de berekening van deze voorziening zijn de actieve medewerkers niet meegenomen. In afwachting van de uitkomsten van het overleg tussen de Belangenvereniging en dnb over de afbouwregeling wordt vanaf 1 januari 2006 aan inactieven een tijdelijke ziektekostenbijdrage verstrekt. De inactiviteitsregeling heeft betrekking op een deel van het geüniformeerd personeel. Deze regeling voorziet in een tijdelijke uitkering vanaf de 58-jarige leeftijd tot aan het prepensioen. De jubileumuitkering betreft de uitkeringen bij 20-, 30- en 40-jarig dienstverband. De verplichtingen en de jaarlasten zijn actuarieel bepaald. De hierbij gehanteerde veronderstellingen luiden als volgt: Veronderstellingen/gegevens 31 december 2005 1 januari 2005 Disconteringsvoet Verwacht beleggingsrendement Toename contante waarde van toegekende aanspraken Betaalde uitkeringen 2005 Ontvangen premies 2005 Contante waarde van toegezegde aanspraken Reële waarde fondsbeleggingen Feitelijke behaalde opbrengst fondsbeleggingen 2005 Algemene salarisstijging Individuele salarisstijging Indexatie Verwachte gemiddelde resterende diensttijd van actieve medewerkers (in jaren) Sterftekansen
4% 4,5%
4,4% 4,5%
34
-
33
-
43
-
1.017
921
872
769
95
-
2% 0,5% 2%
2% 0,5% 2%
10 GBM/V 1995-2000 (-2, -2)
10 GBM/V 1995-2000 (-2, -2)
Hierna zijn overzichten opgenomen waarin de mutaties in de balansposten en de in de resultatenrekening op te nemen lasten nader worden toegelicht.
146
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Nadere toelichting op de in de balans opgenomen voorziening personeelsbeloningen Toegezegde pensioenregeling 31 december 2005
1 januari 2005
Contante waarde van toegezegde pensioenaanspraken dnb pvk
905
819
82
71 987
Reële waarde fondsbeleggingen dnb pvk Nog niet verwerkte actuariële resultaten In balans opgenomen onder voorziening personeelsbeloningen
890
803
710
69
59 872
769
2
-
117
121
De afname van de voorziening met eur 4 miljoen bestaat uit betaalde pensioenpremies van eur 43 miljoen en een jaarlast van eur 39 miljoen, waarvan eur 37 miljoen via de winst- en verliesrekening en eur 2 miljoen ten laste van de voorziening reorganisatie fusie dnb met pvk is verwerkt. Overige regelingen 31 december 2005 1 januari 2005 Contante waarde jubileumuitkeringen Contante waarde bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden Contante waarde inactiviteitsregeling In balans opgenomen onder voorziening personeelsbeloningen
6
6
23
23
2
2
31
31
De contante waarde van de toegezegde pensioenaanspraken en de jubileumuitkeringen betreft de actuarieel bepaalde verplichting. Voor wat betreft de bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden is bij de bepaling van het aanvangstekort uitgegaan van de in 2005 pensioentrekkenden. Het aanvangstekort ter zake van de inactiviteitsregeling is berekend op basis van het bestand medewerkers dat op 31 december voor een dergelijke regeling in aanmerking komt, danwel reeds van de regeling gebruik maakt. Besloten is het aanvangstekort per 1 januari 2005 in overeenstemming met de Richtlijn Jaarverslaggeving 271 praktisch geheel ten laste van het Eigen Vermogen te brengen. Op de balans van 31 december 2004 is onder de post ‘Overige passiva’ (9) een bedrag opgenomen van eur 2 miljoen ten behoeve van af te dragen pensioenpremie. Deze post is eveneens meegenomen ter verwerking van het aanvangstekort.
dnb / Jaarverslag 2005
147
Jaarrekening
Het verloop van de desbetreffende posten is per 1 januari 2005 als volgt: Eigen Vermogen (Kapitaal en reserves)
Overige passiva
Stand 31-12-2004 Verwerking aanvangstekort pensioenregeling Verwerking aanvangstekort overige regelingen
4.730
660
-119
-2
-31
-
Stand 1-1-2005
4.580
658
Verwerking van het actuariële resultaat 7 Voor de verwerking van het actuariële resultaat zal gebruik worden gemaakt van de ‘corridor-methode’. Bij toepassing van de ‘corridor’ worden de jaarlijkse actuariële resultaten (zowel aan de beleggingskant als in de pensioenverplichtingen) – mits deze binnen een bepaalde bandbreedte vallen – niet direct ten laste van de resultatenrekening gebracht. Deze actuariële resultaten worden jaarlijks geactiveerd of gepassiveerd. Pas als het saldo van de opeenvolgende actuariële resultaten buiten de ‘corridor’ komt, wordt hierover in het volgende jaar afgeschreven op basis van de duur van de gemiddelde resterende diensttijd van de werknemers van dnb. De keuze om de ‘corridor’ in de toekomst toe te passen, is een eenmalige (keuze voor 2005 is leidend).
7 De actuariële resultaten omvatten de verschillen tussen de actuariële grondslagen en de opgetreden
148
werkelijkheid, alsmede de effecten van aanpassingen van de actuariële grondslagen.
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Kapitaal en reserves (12) Het maatschappelijk kapitaal van dnb dat volledig is geplaatst en volgestort, bedraagt vijfhonderd miljoen euro (eur 500.000.000), verdeeld in vijfhonderd (500) aandelen van een miljoen euro (eur 1.000.000). De Staat der Nederlanden is houdster van alle aandelen. Verloop van Kapitaal en reserves eur miljoen
Totaal
1 januari 2004 Resultaat boekjaar Toevoeging van 5% van de nettowinst (excl. goudverkopen) Toevoeging wegens te compenseren verlies 2003 door verminderde winstafdracht Uit te keren winst aan de Staat Interim dividend 31 december 2004 Aanvangstekort voorziening personeelsbeloningen 1 januari 2005 Winstuitkering 2004 Resultaat boekjaar Toevoeging winst op goudverkopen Toevoeging van 5% van de nettowinst (excl. goudverkopen) Toevoeging wegens te compenseren verlies 2003 door verminderde winstafdracht Uit te keren winst aan de Staat Interim dividend 31 december 2005
Kapitaal
4.644
500
Algemene reserve 4.144
532 27 57 448 -446 4.730
-446 500
4.230
500
4.080
-150 4.580
-150
-3
-3
1.820 784 52 57 927 -614 5.783
-614 500
5.283
Verloop van het te compenseren verlies 2003 eur miljoen
Stand aan het begin van het boekjaar – Gecompenseerd in 2005 Stand aan het einde van het boekjaar (nog te compenseren in de komende vier jaar)
dnb / Jaarverslag 2005
285 - 57 228
149
Jaarrekening
Overige Balansbedragen in buitenlandse geldsoorten De tegenwaarde in euro van de som van activa (begrepen in de activaposten 2, 3 en 9.3) luidende in buitenlandse geldsoorten per de laatste werkdag van het boekjaar bedraagt eur 9 miljard (2004: eur 9 miljard). De tegenwaarde in euro van de som van de passiva (begrepen in de passivaposten 5, 6 en 7) luidende in buitenlandse geldsoorten per de laatste werkdag van het boekjaar bedraagt eur 1 miljard (2004: eur 0,7 miljard). Bewaarneming dnb bewaart effecten en andere waardepapieren ten behoeve van derden. De bewaarneming geschiedt voor rekening en risico van de bewaargevende partij. Financiële instrumenten Ultimocijfers in miljoenen euro
31 december 2005
Valutaswaps te ontvangen te leveren
Renteswaps te ontvangen te leveren
Forwards te ontvangen te leveren
Derivaten Totaal
Totaal
eur
31 december 2004 usd
jpy Overige valuta’s
Totaal
eur
usd
jpy Overige valuta’s
7.269
6.560
709
0
0
7.746
5.685
2.061
0
0
-7.445
-30
-6.760
-655
0
-7.431
-47
-5.297
-2.087
0
-176
6.530
-6.051
-655
0
315
5.638
-3.236
-2.087
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
-6
-1
-5
0
0
-11
-5
-6
0
0
-6
-1
-5
0
0
-11
-5
-6
0
0
1.030
570
460
0
0
2.267
1.697
570
0
0
-1.026
-533
-493
0
0
-2.179
-767
-1.412
0
0
4
37
-33
0
0
88
930
-842
0
0
0
0
0
0
0
-1
-1
0
0
0
-178
6.566
-6.089
-655
0
391
6.562
-4.084
-2.087
0
De termijnpositie omvat ultimo 2005 aan usd-verplichtingen eur 6.089 miljoen, aan eurovorderingen eur 6.566 miljoen en jpy-verplichtingen eur 655 miljoen. De financiële instrumenten hebben betrekking op eur/usd en usd/jpy swaps en forwards. Als gevolg van deze financiële instrumenten is de economische positie ultimo 2005 van de jpy eur 22 miljoen en die van de usd eur 42 miljoen.
150
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
De onderliggende waarden met betrekking tot renteswaps belopen: eur miljoen
Vaste waarde (fixed) Europortefeuille Overige financiële activa usd-portefeuille
Variabele waarde (float) 474
476
241
240
770
775
De onderliggende waarden met betrekking tot goudrenteswaps belopen eur 396 miljoen. Pensioenregelingen Na de fusie in 2004 tussen de toenmalige Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer en de Nederlandsche Bank zijn activiteiten gestart om eveneens tot één pensioenfonds te komen. Per 1 januari 2006 zijn beide pensioenfondsen gefuseerd. In de onderhandelingen met vertegenwoordigers van de medewerkers zijn afspraken gemaakt om de pensioenregelingen aan te passen aan de Vut, Prepensioen en Levensloop-wetgeving. Dat heeft er toe geleid dat inmiddels één structurele regeling bestaat per 1 januari 2006 met voor specifieke groepen medewerkers aanvullende overgangsregelingen ter reparatie van het vroegpensioen voor medewerkers geboren na 1949 en in dienst vóór 1 januari 2006. Deze reparatie omvat een bijdrage in de levensloopregeling. De bijdrage in de levensloopregeling kan worden beschouwd als een toegezegde bijdrageregeling waarbij de jaarlast beperkt blijft tot de betaalde bijdrage. Voor medewerkers geboren voor 1950 blijven de bestaande regelingen ongewijzigd. Niet uit de balans blijkende verplichtingen Aansprakelijkstellingen Uit hoofde van haar toezichttaak ontvangt dnb aansprakelijkstellingen (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). De directie beoordeelt of deze (aankondigingen van) aansprakelijkstellingen gezien de strekking, materialiteit en waarschijnlijkheid mogelijk zouden kunnen leiden tot een niet verhaalbare claim in welk geval al dan niet besloten wordt een voorziening te treffen. De directie heeft geen aanleiding gezien om in het verslagjaar een voorziening te treffen. Twee lopende zaken worden hieronder meer in detail toegelicht. Van der Hoop bankiers nv Het faillissement van Van der Hoop bankiers nv heeft geen effect op de jaarrekening 2005 van dnb. Als gevolg van het van kracht worden van de noodregeling ten aanzien van Van der Hoop bankiers nv is de Collectieve Garantieregeling in werking getreden. dnb treedt op als uitvoerder van de Collectieve Garantieregeling. De kosten van de Collectieve Garantieregeling, voorzover resterend na verrekening met hetgeen is verhaald op de boedel, zullen worden omgeslagen over de aan deze regeling deelnemende instellingen. Voor Van der Hoop bankiers nv zal deze afhandeling vanaf 2006 plaatsvinden. nv Levensverzekering Maatschappij ‘Vie d’Or’ In de procedure die in 1998 tegen onder meer de pvk en de Staat is aangespannen door de stichting die de belangen van voormalige polishouders van nv Levensverzekering Maatschappij ‘Vie d’Or‘ (hierna te noemen Vie d’Or) behartigt en de faillissementscuratoren van Vie d’Or, zijn de pvk en de Staat door eisers aansprakelijk gesteld voor ongeveer eur 85 miljoen (exclusief rente) wegens beweerdelijk bij het toezicht op Vie d’Or gemaakte fouten. De rechtbank in Den Haag heeft op 13 juni dnb / Jaarverslag 2005
151
Jaarrekening
2001 alle vorderingen tegen de pvk en de Staat afgewezen, maar het gerechtshof in Den Haag oordeelde op 27 mei 2004 dat de pvk in 1991 bij haar toezicht op Vie d’Or onrechtmatig heeft gehandeld. dnb heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. De uitspraak van de Hoge Raad is in 2006 te verwachten. De bedoelde stichting heeft de Hoge Raad verzocht het arrest van het gerechtshof van 27 mei 2004 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, ondanks het lopende cassatieberoep. Bij uitspraak van 29 april 2005 heeft de Hoge Raad deze vordering afgewezen. Het is niet zeker óf dnb uiteindelijk door de rechter in hoogste instantie aansprakelijk wordt gehouden, noch wat de omvang van de alsdan te betalen schadevergoeding zou zijn. De beschikking van de Ondernemingskamer uit 1998 dat de pvk verantwoordelijk was voor wanbeleid bij Vie d’Or onder de noodregeling, was door de Hoge Raad reeds in 2000 vernietigd. De curatoren van Vie d’Or hadden bij de Ondernemingskamer een procedure aanhangig gemaakt voor het verhaal van de kosten van de onderzoekers in de enquête. Het betrof een bedrag ad eur 256.386. Deze procedure was voor onbepaalde tijd aangehouden. De curatoren hebben de Ondernemingskamer in 2005 geïnformeerd dat dit verzoek geen verdere behandeling meer behoeft, nu met de daarvoor in aanmerking komende commissarissen, aandeelhouders en bestuurders en de daarbij betrokken partijen ter zake van de kosten van de enquête een regeling is getroffen. Het verzoek is ingetrokken. Dit onderdeel van deze zaak is hiermee afgesloten.
152
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
3 Toelichting op de winst- en verliesrekening De achter de omschrijving tussen haakjes ( ) opgenomen nummers verwijzen naar de overeenkomstige post in de winst- en verliesrekening. Bedrijfsopbrengsten Netto baten uit hoofde van interest en dividend (1 en 2) Onder dit hoofd zijn de rentebaten en -lasten begrepen met betrekking tot de activa en passiva in buitenlandse geldsoorten (deviezen) en in euro. Verder bevat deze post de dividendopbrengsten. Samenstelling van de interest/dividend baten eur miljoen
2005
2004 Totaal
Buitenlandse geldsoorten
eur
Totaal
Buitenlandse geldsoorten
eur
885
192
693
780
181
599
150
8
142
164
10
154
8
0
8
8
0
8
1.043
200
843
952
191
761
Rentebaten goud-, deviezen en eurobeleggingen Rentebaten en dividend Overige financiële activa Opbrengst deelnemingen en leningen begrepen in de Overige financiële activa Totaal baten Samenstelling van de interestlasten eur miljoen
2005
2004 Totaal
Buitenlandse geldsoorten
eur
Totaal
Buitenlandse geldsoorten
eur
Rentelasten goud-, deviezen en eurobeleggingen
315
0
315
293
0
293
Totaal lasten
315
0
315
293
0
293
Zowel de rentebaten als de rentelasten, met betrekking tot de geldmarkt, zijn in 2005 gestegen als gevolg van een hogere gemiddelde uitzetting en een hogere gemiddelde rente. Een gemiddeld hogere vordering binnen het escb heeft hogere rente-opbrengsten tot gevolg gehad (dit betreft activa- en passivapost 8). Daarnaast zijn de rentebaten op vastrentende waarden in eur bij een ongeveer gelijkblijvende gemiddelde uitzetting afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Deze rente-inkomsten volgen de actuele rente-ontwikkeling met enige vertraging. Aangezien de kapitaalmarktrente (lange dnb / Jaarverslag 2005
153
Jaarrekening
rente) in Europa geruime tijd is gedaald, zullen deze rente-opbrengsten uiteindelijk ook minder worden. Onder de post ‘Opbrengst deelnemingen en leningen’, begrepen onder de ‘Overige financiële activa’, kan tevens (als interim-dividend) opgenomen zijn de verdeling van de inkomsten van de ecb uit hoofde van de eurobankbiljetten in omloop. Echter, in 2005 zowel als in 2004 is het inkomen dat de ecb heeft verkregen uit de eurobankbiljetten in omloop volledig ingehouden overeenkomstig een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur. Gerealiseerde verkoopresultaten (3) eur miljoen
2005 Valutaverkoopresultaat Prijsverkoopresultaat vastrentende waarden Prijsverkoopresultaat aandelen Resultaat goudverkopen
2004
Verschil
68
72
-4
281
139
142
137
24
113
784
-
784
1.270
235
1.035
dnb heeft als één van de eerste centrale banken het valutarisico van de usd-portefeuille volledig afgedekt. Begin 2003 heeft dnb de helft van het valutarisico van haar usd-portefeuille afgedekt en medio 2004 de rest. De overige valutarisico’s zijn niet afgedekt: de sdr-portefeuille, het indirecte valutarisico van de aandelenportefeuille, het indirecte valutarisico via de ecb en een geringe werkvoorraad van dollars tussen de plus en min usd 50 miljoen8. Het hogere prijsverkoopresultaat op de vastrentende waarden is veroorzaakt door realisering van hogere prijsherwaarderingen. Begin 2005 was de prijsherwaardering hoger dan begin 2004, als gevolg van een grotere rentedaling in de laatste maanden van 2004. Het hogere prijsverkoopresultaat op de aandelen is veroorzaakt door het realiseren van prijsherwaarderingen, als gevolg van de stijging van de aandelenmarkten. De intern door dnb beheerde aandelenportefeuille is in 2005 overgedragen aan externe beheerders en is geherstructureerd en toegevoegd aan de extern beheerde passieve indexmandaten. Als gevolg van deze transitie zijn herwaarderingen gerealiseerd. In 2005 is 83 ton goud verkocht. Hierop werd eur 784 miljoen aan verkoopresultaat behaald. In 2004 hebben geen goudverkopen plaats gevonden. Afwaardering op lagere marktwaarde (4) De prijs- en valutakoersafwaarderingen betreffen de negatieve herwaarderingsverschillen voorzover deze niet ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht konden worden. De afname van de afwaardering in 2005 (in 2005 eur 72 miljoen tegenover eur 112 miljoen in 2004) is voornamelijk toe te schrijven aan de daling van de eur/sdrkoers. Hierdoor is er ultimo 2005, in tegenstelling tot 2004, geen afwaardering op deze valuta (2004: eur 73 miljoen). Een hogere prijsafwaardering op de vastrentende waarden in 2005 ten opzichte van 2004 is het gevolg van een stijging van de eurokapitaalmarktrente in het laatste kwartaal van 2005 en van een stijging van de korte rente in de Verenigde Staten. Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen (7) In 2005 was het netto resultaat van de herverdeling van het monetair inkomen eur 8 Er is ook nog een zeer geringe werkvoorraad voor 16 gangbare valuta’s.
154
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
6 miljoen ten opzichte van eur 68 miljoen negatief in 2004, vanwege de bijdrage ad eur 75 miljoen in het negatieve resultaat van de ecb. De hoogte van het monetaire inkomen van elke ncb binnen het Eurosysteem wordt vastgesteld op basis van de feitelijke jaarinkomsten uit hoofde van geoormerkte activa afgezet tegen de referentiepassiva. De referentiepassiva omvatten: bankbiljetten in omloop, eurotegoeden van kredietinstellingen uit hoofde van monetaire-beleidstransacties, netto verplichtingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van transacties in target en netto verplichtingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten. Eventuele rente betaald over in de referentiepassiva opgenomen posten moet in mindering worden gebracht op het te herverdelen monetaire inkomen. De te oormerken activa omvatten: kredietverlening in euro aan kredietinstellingen in het eurogebied die betrokken zijn bij monetaire beleidstransacties, vorderingen binnen het Eurosysteem voortvloeiend uit de overdracht van externe reserves aan de ecb, netto vorderingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van transacties in target, netto vorderingen binnen het Eurosysteem uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem en een beperkt bedrag aan goudreserves naar rato van de kapitaalsleutel. Goudopbrengsten worden buiten beschouwing gelaten. Wanneer de waarde van de geoormerkte activa de waarde van de referentiepassiva over- of onderschrijdt, zal het verschil worden gecompenseerd door, ten aanzien van het verschil, het gemiddelde opbrengstpercentage toe te passen dat is gegenereerd op de door alle ncb’s geoormerkte activa. De door de ncb’s van het Eurosysteem gepoolde monetaire inkomsten dienen onder de ncb’s te worden verdeeld naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ecb. Het saldo van de monetaire inkomsten van dnb wordt verkregen uit de berekening van het verschil tussen de door dnb gepoolde monetaire inkomsten van eur 542 miljoen en het vervolgens voor eur 548 miljoen aan dnb uitgekeerde bedrag. Overige baten (8) Onder deze post vallen onder andere de opbrengsten uit hoofde van de doorberekening van de toezichtkosten aan de onder toezicht staande instellingen. Het verschil van enerzijds eur 33 miljoen ten opzichte van 2004 wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de doorberekening van de pvk-toezichtkosten in 2005 geheel in de opbrengst van dnb is begrepen (in de administratie van de pvk over 2004: eur 28 miljoen). Daarnaast is ten gunste van de overige baten in mei 2005 een bedrag van eur 55 miljoen geboekt. Deze opbrengst heeft betrekking op de per 30 april niet-opgekomen buiten omloop gestelde nlg 25-biljetten (model Sweelinck) en nlg 5-biljetten (datum buiten-omloopstelling: 1 mei 1995). De biljetten die op 30 april 2005 nog in circulatie waren, zijn per 1 mei aan de winst toegevoegd (met betrekking tot de nlg 25- biljetten is een schatting gemaakt).
dnb / Jaarverslag 2005
155
Jaarrekening
Bedrijfslasten De kosten van dnb zijn gerelateerd aan de hoofdtaken van dnb: het in escb-verband mede bepalen en ten uitvoer leggen van het monetaire beleid (Monetair beleid), het uitoefenen van toezicht op financiële instellingen (Toezicht) en het verzorgen van de geldomloop voorzover deze uit bankbiljetten bestaat alsmede het bevorderen van het betalingsverkeer (Betalingsverkeer). De hiermee samenhangende bedrijfslasten bedroegen: eur miljoen
Budget 2005
2005
Samengevoegd 2004
dnb 2004
pvk 2004
Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijving op materiële vaste activa Productiekosten bankbiljetten Overige lasten
154
150
146
127
199
72
76
68
63
5
25
26
28
25
3
17
20
10
10
-
0
0
25
24
1
Totaal bedrijfslasten
268
272
277
249
28
Personeelskosten (9) Het gemiddeld aantal personeelsleden omgerekend in voltijdse eenheden bedroeg: 2005 dnb januari-oktober pvk januari-oktober dnb november-december
2004
1.685 236 1.552 1.714
De totale personeelskosten zijn in 2005 respectievelijk 2004 als volgt: eur miljoen
Budget 2005
2005
Lonen en salarissen Sociale lasten Pensioenlasten10
104
107
104
dnb 2004
pvk 2004
91
13
13
15
14
13
1
37
28
28
23
5
154
150
146
127
19
9 In de Jaarrekening 2004 was dit bedrag inclusief inhuurkrachten. Deze vallen in de administratie van dnb echter onder de post ‘Andere beheerskosten’.
156
Samengevoegd 2004
De vergelijkende en samengevoegde cijfers 2004 zijn dienovereenkomstig aangepast. 10 In 2004 betreft dit de pensioenpremies.
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
De met de pensioenregeling en overige aan rj271 gerelateerde personeelsbeloningen samenhangende kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd: Toegezegde pensioenregeling 2005 Toename contante waarde van toegekende pensioenaanspraken dnb pvk
28 5 33
Interest (oprenting verplichting) dnb pvk
37 3 40
Verwachte opbrengst fondsbeleggingen dnb pvk
- 31 -3 -34
Totaal
39
In de winst- en verliesrekening opgenomen last
- 37
Ten laste van de voorziening reorganisatie fusie dnb met pvk
2
Overige regelingen 2005 Jubileumuitkeringen Toename contante waarde Interest (oprenting verplichting) Verwachte opbrengst fondsbeleggingen
0,3 0,3 0,6
Bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden Toename contante waarde Interest (oprenting verplichting) Verwachte opbrengst fondsbeleggingen
0,2 1,0 1,2
Inactiviteitsregeling Toename contante waarde Interest (oprenting verplichting) Verwachte opbrengst fondsbeleggingen
0,1 0,1
In de winst- en verliesrekening opgenomen last
1,9
De in aanmerking te nemen interest is de oprenting van de (contante waarde van de) verplichting met de disconteringsvoet die geldt aan het begin van het boekjaar. De effecten van wijzigingen in deze disconteringsvoet vormen een onderdeel van het actuariële resultaat en worden volgens de voor die post geldende richtlijnen in het resultaat verwerkt. In de berekening van de jaarlast vormt de verwachte opbrengst fondsbeleggingen dnb / Jaarverslag 2005
157
Jaarrekening
een aftrekpost, daar het verschil tussen de verwachte en feitelijk behaalde opbrengst fondsbeleggingen onderdeel vormt van het actuariële resultaat en volgens de voor die post geldende richtlijnen via de ‘corridor’ wordt verwerkt. De jaarlast samenhangend met de pensioenregeling is hiervoor opgenomen onder het hoofd ‘pensioenlasten’. De met de jubileumuitkeringen en uitkeringen inzake de inactiviteitsregeling samenhangende jaarlasten zijn begrepen onder de ‘lonen en salarissen’. De jaarlast uit hoofde van de ‘bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden’ is verantwoord onder ‘Sociale lasten’. Beloningen directie
In 2005 is net als in 2004 afgezien van verhoging van de dnb-directiesalarissen. De totale bezoldiging van de directieleden en de uitkeringen aan voormalige directieleden (inclusief pensioenbijdrage) bedroeg in 2005 eur 2,2 miljoen (in 2004 eur 2 miljoen, waarvan eur 1,5 miljoen bij dnb en eur 0,5 miljoen bij de pvk). Het verschil ad eur 0,2 miljoen betreft een gedeeltelijke vrijval in 2004 van prepensioenrechten, welke is veroorzaakt doordat drs. Koning langer heeft doorgewerkt na het bereiken van de maximum pensioenopbouw. Bij drs. Brouwer en prof.dr. Schilder ra is conform de geldende arbeidsovereenkomst in de pensioenlast, naast de reguliere opbouw van een ouderdomspensioen ingaande op 62-jarige leeftijd, tevens begrepen de opbouw van (aanvullend) prepensioen ingaande bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd. De jaarlijkse opbouw daarvoor is 8% van het salaris met een opbouwperiode van 10 jaar. Voor dr. Wellink is in 2005 de maximale opbouw reeds bereikt: derhalve valt er reeds voorziene opbouw vrij. Voor mr. Witteveen en mr. Klopper wordt voor de periode 62-65 jaar ter aanvulling op hun ouderdomspensioen een tijdelijk ouderdomspensioen opgebouwd. Dit prepensioen heeft een opbouwperiode van 30 jaar voorafgaand aan de ingangsdatum. Voor mr. Witteveen en mr. Klopper is conform de geldende arbeidsovereenkomst tevens backservice in de pensioenlast begrepen. Onderstaand de specificatie: Salaris 2005
A.H.E.M. Wellink H.J. Brouwer A. Schilder D.E. Witteveen J.Ph.W. Klopper J. Koning Totaal
Salaris 2004 incl. pvk
Pensioenlasten 2005
Pensioenlasten 2004 incl. pvk
390.900
390.900
-29.224
14.111
312.250
312.250
112.866
134.789
362.550
131.744
145.316
282.287
137.107
132.495
226.668
148.935
68.798
362.550
11
312.250 275.325
12
78.062 1.653.275
1.652.717
-243.693 501.428
251.816
Het per balansdatum nog openstaande bedrag van (hypothecaire) leningen en voorschotten aan directieleden bedraagt eur 2,6 miljoen (2004: eur 2,7 miljoen). Voor directieleden geldt met betrekking tot (hypothecaire) leningen en voorschotten, dat deze worden verstrekt onder dezelfde condities als voor de medewerkers.
11 Het salaris van prof.dr. A. Schilder ra wijkt af van dat van de andere directieleden vanwege compensatie voor lagere pensioenrechten. 12 Met de Minister van Financiën zijn afspraken gemaakt over een stapsgewijze groei van het salaris
158
van mr. D.E. Witteveen en mr. J.Ph.W. Klopper naar het normsalaris voor een dnb-directeur. mr. D.E. Witteveen heeft dat niveau bereikt per 1 januari 2005 en mr. J.Ph.W. Klopper heeft dat niveau bereikt per 1 januari 2006.
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
In 2005 heeft de Raad van Commissarissen na afstemming met de Minister van Financiën zijn beloningsbeleid voor de directie vastgesteld. In lijn met de in juli 2005 door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer toegezonden brief met kenmerk bjz 2005-610 M heeft de Raad daarbij ook de contouren besproken van de pensioenregeling voor toekomstige directieleden. Deze regeling zal opgebouwd worden overeenkomstig de regeling voor het overige personeel met geïndexeerd middelloon en pensioendatum bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Anders dan voor het personeel is voor leden van de directie de pensioenopbouw gemaximeerd op 60% van het laatst verdiende salaris (geïndexeerd). De pensioenregeling van de zittende directieleden is, in lijn met eerder genoemde brief aan de minister, en met in achtneming van de wet vpl,13 opnieuw vastgesteld. De formele afwikkeling zal in 2006 worden gerealiseerd. Dit zal in 2006 leiden tot een vrijval van circa eur 2 miljoen. De basisvergoeding voor een lid van de Raad van Commissarissen bedraagt eur 21.750 op jaarbasis. De vergoeding voor de voorzitter bedraagt eur 27.150. Leden die tevens zitting hebben in een commissie ontvangen een additionele vergoeding van eur 5.450. De vergoedingen zijn pro rata. De vergoeding (exclusief btw) van de leden van de Raad van Commissarissen over 2005 is eur 266.475 (2004: eur 249.237). De toename is veroorzaakt door de prijsindexering en door een verschil in de bezetting (gedurende een deel van 2004 was deze niet op volledige omvang). Onderstaand de specificatie van de commissarissenbeloningen per persoon over 2005 respectievelijk 2004: 2005
J.F. van Duyne P.A.F.W. Elverding T. van de Graaf E.H. Swaab J.C.M. Hovers zkh de Prins van Oranje E. Kist F. Bolkestein A.H. van Delden M.J.L. Jonkhart W.G. Tuinenburg C.J.A. van Lede P. Korteweg P. Bouw E.M. d’Hondt J. van der Veer Totaal
2004 inclusief pvk 32.600
27.583
27.200
26.700
21.750
21.350
21.750
21.350
13.600
26.700
21.750
21.350
27.200
7.725
24.475
3.558
21.750
20.225
27.200
24.166
27.200
20.833 26.667 7.205 10.675 22.250 14.233
266.475
302.570
De commissarissen Van Delden, Jonkhart en Tuinenburg waren voorheen lid van de Raad van Toezicht van de met ingang van 30 oktober 2004 met dnb gefuseerde pvk. De vergoeding voor een lid van de Raad van Toezicht van de pvk bedroeg op jaarbasis eur 20.000.
13 Wet aanpassing fiscale behandeling vut/ prepensioen en introductie levensloopregeling.
dnb / Jaarverslag 2005
159
Jaarrekening
Andere beheerskosten (10) De totale andere beheerskosten zijn in 2005 respectievelijk 2004 als volgt: eur miljoen
Budget 2005
2005
Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk Kosten eigen personeel (w.o. opleidingen, reis- en verblijfkosten) Huisvestingskosten Inventaris-, software- en kantoorkosten Algemene kosten
Samengevoegd 2004
dnb 2004
pvk 2004
15
13
13
12
1
18
21
17
15
2
8
8
8
8
-
20
23
21
20
1
11
11
9
8
1
72
76
68
63
5
Productiekosten bankbiljetten (12) In het verslagjaar zijn de productiekosten bankbiljetten met eur 7 miljoen gestegen ten opzichte van 2004. Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door een andere samenstelling en hoeveelheid van de papieraankopen en geleverde watermerken. Overige lasten (13) In 2005 waren de overige lasten nagenoeg nihil in tegenstelling tot 2004. In 2004 is een voorziening van eur 25 miljoen opgenomen in verband met de kosten van de reorganisatie van de bankbiljettensector. Deze reorganisatie houdt verband met het gewijzigde logistieke proces van het in omloop brengen van bankbiljetten. Hierbij zal een belangrijk deel van dit proces worden uitgevoerd door de gezamenlijke banken. Als gevolg hiervan zullen de drie bankkantoren (Hoogeveen, Eindhoven en Wassenaar) van dnb uiterlijk 2008 sluiten. Kosten zbo-taken dnb voert verschillende zbo-taken uit, te weten het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en het pensioen- en verzekeringswezen, en advisering van de overheid inzake export- en importgaranties. Bij de toerekening van kosten voor zbo-taken is rekening gehouden met de gecalculeerde rente over de pensioenverplichting uit hoofde van rj 271. Conform gemaakte afspraken wordt nadere informatie in een aparte publicatie weergegeven. Voor de verantwoording worden de vbtb (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) beginselen toegepast.
160
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
De gerealiseerde kosten op basis van de zbo-verantwoording kunnen als volgt worden weergegeven: eur miljoen
Totaal
Toezicht
Exim
Primaire activiteiten Ondersteuning
59,3
57,7
1,6
31,0
30,2
0,8
Totaal
90,3
87,9
2,4
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de dnb zbo-verantwoording 2005. Amsterdam, 11 april 2006 De Directie van De Nederlandsche Bank nv
Amsterdam, 11 april 2006 Vastgesteld door de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank nv
A.H.E.M. Wellink, President H.J. Brouwer A. Schilder D.E. Witteveen J.Ph.W. Klopper
J.F. van Duyne, Voorzitter P.A.F.W. Elverding, Vice-voorzitter E.H. Swaab, Secretaris F. Bolkestein A.H. van Delden T. van de Graaf M.J.L. Jonkhart E. Kist zkh de Prins van Oranje W.G. Tuinenburg
dnb / Jaarverslag 2005
161
Jaarrekening
Overige gegevens Accountantsverklaring Opdracht Ingevolge uw opdracht heb ik de jaarrekening 2005 van de Nederlandsche Bank nv, te Amsterdam gecontroleerd. De jaarrekening is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directie van de vennootschap. Het is mijn verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de jaarrekening te verstrekken. Werkzaamheden Mijn controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten. Volgens deze richtlijnen dient mijn controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de jaarrekening zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de directie van de vennootschap daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Ik ben van mening dat mijn controle een deugdelijke grondslag vormt voor mijn oordeel. Oordeel Ik ben van oordeel dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen op 31 december 2005 en van het resultaat over 2005 in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake deze jaarrekening. Tevens ben ik nagegaan dat het jaarverslag voorzover ik dat kan beoordelen verenigbaar is met de jaarrekening. Amsterdam, 11 april 2006
162
PricewaterhouseCoopers Accountants nv J.A. Nijhuis ra
dnb / Jaarverslag 2005
Jaarrekening
Statutaire regeling inzake winstbestemming De regeling is opgenomen in artikel 22, lid 2 van de Statuten van De Nederlandsche Bank nv, en luidt: De winst blijkende uit de vastgestelde jaarrekening, staat ter beschikking van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Winstbestemming Met inachtneming van bovengenoemde statutaire bepaling en het mandaat van de aandeelhouder is de winstbestemming als volgt vastgesteld. Winstbestemming eur miljoen
2005 Toevoeging van de winst op goudverkopen aan de Algemene reserve Toevoeging aan de Algemene reserve Toevoeging aan de Algemene reserve wegens te compenseren verlies 2003 door verminderde winstafdracht Uitkering aan de Staat Resultaat over het boekjaar
2004
784
0
52
27
57
57
927
448
1.820
532
Van het totale resultaat, verminderd met de winst op goudverkopen, wordt 95% uitgekeerd aan de Staat, en de resterende 5% wordt toegevoegd aan de Algemene reserve. In 2005 bedraagt de winst op goudverkopen eur 784 miljoen, deze is volledig toegevoegd aan de Algemene reserve. In 2004 hebben er geen goudverkopen plaatsgevonden. Verliezen (ongerekend de opbrengst van goudverkopen) worden met ingang van 2003 verrekend met toekomstige winsten door middel van de winstafdracht. Dit wordt in beginsel gelijk verdeeld over zes jaar. In het 4e kwartaal van 2005 is een interim-uitkering (eur 614 miljoen) aan de Staat gedaan ter grootte van 2/3 van de te verwachten winstafdracht, gebaseerd op een daartoe opgestelde tussentijdse winstraming.
dnb / Jaarverslag 2005
163