FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID OPLEIDING MASTER IN DE RECHTEN
De bescherming van de consument voor financiële diensten Masterproef
Academiejaar 2008 - 2009
Promotor: Van Acker C.
Evelien Vande Putte
Inhoudstafel Inhoudstafel....................................................................................................................... II Inleiding ............................................................................................................................. 4 Hoofdstuk 1: Europese normering .................................................................................... 7 Hoofdstuk 2: Consumenten beschermende maatregelen in de pré contractuele fase ... 10 § 1: Reclame .............................................................................................................. 10 A: Consumentenkrediet............................................................................................ 10 1: Gebodsbepalingen ............................................................................................. 11 2: Verbodsbepalingen ............................................................................................ 15 3: Sancties ............................................................................................................. 18 4: Richtlijn consumentenkrediet ............................................................................. 22 B: Hypothecair krediet .............................................................................................. 23 1: Sancties ............................................................................................................. 25 C: Conclusie ............................................................................................................. 25 § 2: Het leuren voor kredietovereenkomst.................................................................. 28 § 3: Het Prospectus .................................................................................................... 33 A: Consumentenkrediet............................................................................................ 33 1: Sancties ............................................................................................................. 36 2: Richtlijn consumentenkrediet ............................................................................. 36 B: Hypothecair Krediet ............................................................................................. 36 § 1: De kredietonderhandeling ................................................................................... 38 A: Consumentenkrediet............................................................................................ 38 1: De informatieverplichting ................................................................................... 38 2: De raadgevingsplicht ......................................................................................... 44 3: De onthoudingsplicht ......................................................................................... 46 4: Richtlijn consumentenkrediet ............................................................................. 51 B: Hypothecair krediet .............................................................................................. 53 C: Toekomstperspectieven betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren ........................................................................................................................................ 55 § 2: Het sluiten van de kredietovereenkomst ............................................................. 57 A: Consumentenkrediet............................................................................................ 57 1: De kredietweigering ........................................................................................... 57 2: De totstandkoming van de kredietovereenkomst ............................................... 58 3: De bedenktermijn ............................................................................................... 59 4: Richtlijn Consumentenkrediet ............................................................................ 61 B: Het hypothecair krediet ........................................................................................ 61 1: Het aanvraagformulier ....................................................................................... 62 2: Kredietaanbod ................................................................................................... 63 Hoofdstuk 3: De bescherming van de consument met betalingsmoeilijkheden. ............. 65 § 1: De ontbinding van de overeenkomst ................................................................... 66 § 2: De verschuldigde vergoeding .............................................................................. 79 1: De ontbinding en het verval van termijnbepaling ............................................... 80 2: Eenvoudige betaalachterstand .......................................................................... 81 3: De opzegging van de overeenkomst ................................................................. 81
II
4: Nalatigheidsinterest ........................................................................................... 82 5: Schadebedingen ................................................................................................ 83 6: Overschrijding van de wettelijke grenzen .......................................................... 84 § 3: De matigingsbevoegdheid van de rechter ........................................................... 85 § 4: De loonoverdracht ............................................................................................... 87 § 5: De toekenning van betalingsfaciliteiten ............................................................... 91 1: Artikel 1244 B.W. ............................................................................................... 91 2: Artikel 38 WCK .................................................................................................. 92 § 1: De toezending van een voorafgaande verwittiging.............................................. 97 § 2: De mededeling aan de kredietrisicocentrale ..................................................... 103 § 3: De poging tot minnelijke schikking .................................................................... 104 1: De regel ........................................................................................................... 104 2: Het verloop van de minnelijke schikking .......................................................... 108 3: De sanctie ........................................................................................................ 110 § 4: De toekenning van betalingsfaciliteiten ............................................................. 111 Besluit ........................................................................................................................... 116 Bibliografie .......................................................................................................................IV
III
Inleiding 1.
Krediet is een instrument dat in onze huidige samenleving vaak wordt
aangewend. Het stelt ons in staat consumptie mogelijk te maken nog voor we over de nodige financiële middelen beschikken. Het aangaan van een kredietovereenkomst is evenwel niet zonder risico, het gevaar van overconsumptie moet blijvend in acht worden genomen. Dit probleem van de overmatige schuldenlast was één van de uitgangspunten van de wetgever om in een wetgeving te voorzien waarin de zwakkere partij wordt beschermd. In mijn masterproef zal de bescherming van de consument in het licht van de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet 1 en de Wet van 4 augustus 1992 op het Hypothecair Krediet 2 verder worden onderzocht.
2.
De voornaamste doelstellingen van de Wet op het Consumentenkrediet en de
Wet op het Hypothecair Krediet zijn de bescherming van de consument 3 en de beperking van het risico op overmatige schuldenlast. Om deze doelstellingen te bereiken kan enerzijds preventief worden opgetreden door de kredietpromotie op strikte wijze te regelen en aan de kredietgever een verstrengde informatie- en raadgevingsplicht op te leggen. Bovendien is ook de wijze waarop de kredietovereenkomst moet worden uitgevoerd in de wet geregeld, en beschikt de kredietnemer over een verzakingstermijn om alsnog van de overeenkomst af te zien. Anderzijds is het ook van belang de consument een curatieve bescherming te bieden. 4 Hieraan wordt tegemoetgekomen door in de wet een aantal regels op te nemen die door de
kredietgevers
moeten
worden
gerespecteerd
wanneer
de
kredietnemer
betalingsmoeilijkheden ondervindt. Sommige van deze aspecten worden in beide wetten op gelijkaardige wijze geregeld; andere daarentegen worden op heel verschillende wijze behandeld. In dit werk is het de bedoeling om na te gaan welk van beide wetten nu het meest consumentenvriendelijk is, en waar eventuele bijsturing van de wetgeving te verdedigen valt.
1 Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet, BS 19 juli 1991. 2 Wet van 4 augustus 1992 op het Hypothecair Krediet, BS 19 augustus 1992. 3 S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 796. 4 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc., 1991-1992, 4-110.
4
3.
Aangezien we ons momenteel midden in een financieel-economische crisis
bevinden is het van belang eerst even na te gaan wat de gevolgen hiervan voor de kredietmarkt zijn. In tijden van economische crisis hebben de consumenten het hard te verduren. De almaar stijgende prijzen duwen de koopkracht van de gezinnen naar beneden. Krediet lijkt dan de oplossing om het tijdelijke koopkrachtprobleem te verhelpen. In sommige gevallen zal de dalende koopkracht echter een synoniem voor overmatige schuldenlast zijn.
4.
Dat de financieel-economische crisis invloed heeft op de markt van de
kredietverstrekking hoeft niet te verwonderen. Uit de statistieken gepubliceerd door de Nationale Bank van België 5 en de Beroepsvereniging van het Krediet 6 blijkt dat de Centrale voor Kredieten aan Particulieren eind 2008 7.903.687 kredietovereenkomsten bevatte, wat een stijging betekent van 5,2 %. In de loop van het jaar werden 1.542.437 nieuwe kredieten geregistreerd. Hierbij is er een duidelijk verschil te bemerken tussen de eerste 3 kwartalen van 2008 en het laatste kwartaal van datzelfde jaar. 7 De impact van de financieel–economische crisis heeft zich duidelijk laten voelen in het laatste kwartaal, waarin de vraag naar krediet daalde. 8 Terwijl van januari tot september 8,7 % meer nieuwe kredieten werden geregistreerd dan in dezelfde periode van 2007, lag dit aantal in de laatste drie maanden van 2008 8,4 % lager dan in het vierde kwartaal van 2007. Voornamelijk de auto- en hypotheekleningen worden door de consument op de lange baan geschoven. 9 Dit is niet te verwonderen: door de onzekerheid hebben de consumenten weinig vertrouwen in de toekomst. 10 De consument speculeert in de hoop dat de woningprijzen dalen, en hij hoopt op een verdere daling van de rentevoet. 11 Bovendien leent de consument die een hypothecair krediet aanvraagt, beduidend minder dan voorheen het geval was. 12 De andere kredieten, los van de hypotheek- en autoleningen, bleven eerder stabiel.
5http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf. 6 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf. 7 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf. 8 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf. 9 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf; 10 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf. 11 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf. 12 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf.
5
5.
Daarnaast nam ook het aantal wanbetalingen toe. Die stijging deed zich
eveneens voornamelijk in het laatste kwartaal van 2008 voor. Eind 2008 telde de Kredietcentrale 344.072 kredietnemers met een betalingsachterstand en 495.089 achterstallige kredieten, wat een stijging inhoudt van respectievelijk 1,5 % en 0,9 %. 13 Het totale achterstallige bedrag is met 4,4 % toegenomen tot 1.856 miljoen euro.
14
Maar kredieten zijn zeker niet de enige boosdoener. Het voorbije jaar zijn 12.900 nieuwe aanvragen tot collectieve schuldregeling door de arbeidsrechtbanken toelaatbaar verklaard, waardoor het totaal aantal personen dat hiervoor geregistreerd zijn eind 2008 met 8,8 % is gestegen.
15
Één derde van hen is evenwel met geen enkele achterstallige
kredietovereenkomst in de Kredietcentrale geregistreerd. Hieruit kan worden afgeleid dat de oorzaken van overmatige schuldenlast niet enkel te zoeken zijn bij kredieten. 16 Consumenten worden eveneens steeds meer met andere betalingsproblemen geconfronteerd. Hieruit mag terecht worden afgeleid dat ook niet-kredietschulden problematisch
worden,
zoals
onder
andere
ziekenhuisfacturen,
gas-
en
elektriciteitsrekeningen, huurachterstal en telecomfacturen.
13 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf. 14 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf. 15 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf. 16 http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01_01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF3-46E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf.
6
Hoofdstuk 1: Europese normering Afdeling I: Consumentenkrediet 6.
De Belgische wetgeving inzake Consumentenkrediet kwam tot stand in
uitvoering van de Europese Richtlijn van 1986 17 en de daarop volgende wijzigingen. Deze richtlijn was gebaseerd op minimale harmonisatie. 18 De richtlijn schreef enkel een minimumbescherming voor; de lidstaten hadden de mogelijkheid de consument een betere bescherming te bieden dan deze voorgeschreven in de richtlijn. De Belgische wetgever kwam hieraan tegemoet wat resulteerde in een erg consumentvriendelijke Belgische wet waarin de bescherming van de consument centraal staat. De vraag is echter of deze consumentvriendelijke wetgeving door de invoering van de nieuwe Europese Richtlijn 2008/48/EEG 19 zal kunnen worden gehandhaafd.
7.
Uit het feit dat de richtlijn van 1986 gebaseerd was op minimale harmonisatie
volgt dat de nationale wetgevingen in de verschillende lidstaten sterk van elkaar verschillen. Deze nationale verschillen veroorzaken een concurrentieverstoring tussen de verschillende kredietgevers in de Gemeenschap waardoor de goede werking van de interne markt wordt verstoord. 20 Met de nieuwe richtlijn wenst men de verschillen in de nationale wetgevingen inzake consumentenkrediet weg te werken. 21 Men poogt een gemeenschappelijke markt inzake consumentenkrediet mogelijk te maken, wat de concurrentie moet bevorderen. 22 8.
De nieuwe richtlijn consumentenkrediet is er evenwel niet vanzelf gekomen. Na
meer dan 200 amendementen en lange onderhandelingen is het voorstel uiteindelijk op 16 januari en 7 april 2008 door het Europees Parlement en de Europese Raad aangenomen. 23 De definitieve tekst van de richtlijn wijkt op verschillende punten af van de oorspronkelijke voorstellen, wat vanuit Belgisch oogpunt niet steeds te betreuren valt. 17 Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en de bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake het consumentenkrediet, Pb.L.12 februari 1987, L. 42, 48-53. 18 Artikel 15 Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en de bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake het consumentenkrediet, Pb. L. 12 februari 1987, L. 42, 48. 19 Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad, Pb.L., 22 mei 2008, L. 133, 66- 92. 20 http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf, p 31. 21 http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf, p 31. 22 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 291. 23 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 293.
7
De maximale harmonisatie, die in eerste instantie werd beoogd, is uiteindelijk niet doorgevoerd. 24 Men heeft daarentegen geopteerd voor een doelgerichte harmonisatie die zich beperkt tot een aantal kernmateries. 25 Krachtens artikel 22 van de richtlijn mogen de lidstaten, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. In de andere gevallen behouden de lidstaten de vrijheid om de consument een betere bescherming te bieden. Het probleem hierbij is echter het gebrek aan duidelijkheid van artikel 22; nergens wordt immers nader aangeduid welke bepalingen nu echt geharmoniseerd zijn. 26
9.
De Belgische wetgeving inzake consumentenkrediet is, zoals reeds werd
aangehaald en verder in dit werk zal blijken, erg consumentvriendelijk. Maximale harmonisatie was naar Belgisch oogpunt een stap achteruit geweest in het licht van de bescherming van de consument. Doordat de harmonisatie enkel slaat op een aantal kernmateries is het bijgevolg mogelijk om bepaalde consumentenbeschermende regels in onze wetgeving te behouden. 27 Het is van belang dat bij de omzetting van de richtlijn hiermee zoveel mogelijk rekening wordt gehouden. De richtlijn dient uiterlijk voor 12 mei 2010 in het nationaal recht van de verschillende lidstaten te worden omgezet. 28 Het is evenwel erg betreurenswaardig dat de doelstelling die men met de nieuwe richtlijn beoogde te bereiken alles behalve is volbracht. De gemeenschappelijke markt inzake consumentenkrediet is nog verre van verwezenlijkt.
Afdeling II: Hypothecair krediet 10.
Ook in de Wet op het Hypothecair Krediet poogt men een gemeenschappelijke
markt te bekomen, wat de concurrentie moet bevorderen. Hiermee wil men een betere werking van de hypotheekmarkt op Europees niveau bewerkstelligen. 29 Net zoals in het consumentenkrediet zijn er ook hier in de lidstaten vele verschillen te bemerken in de
24 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 293. 25 http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf, p 32. 26 http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf, p 32. 27http://www.test-aankoop.be/lenen/consumentenkrediet-richtlijn-goedgekeurd-s537993.htm 28 Art. 27 richtlijn consumentenkrediet 29 http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l24487.htm.
8
regelgeving inzake hypothecair krediet. De Europese Commissie probeert dit te verhelpen en streeft naar harmonisatie. 30 11.
De Commissie zoekt naar een passende oplossing voor de verschillende
problemen om op die manier de belemmeringen voor de éénmaking van de hypotheekmarkt weg te werken. 31 In 2007 bracht de Commissie vervolgens een witboek uit die vier doelstellingen bevatte die dienen te worden nagestreefd. Ten eerste wenst de Commissie de grensoverschrijdende aanbieding en financiering van het hypothecair krediet te vergemakkelijken. Daarnaast willen zij meer diversiteit in het kredietaanbod creëren. Tot slot vinden zij het essentieel om het vertrouwen van de consumenten te versterken en wensen zij ook de cliëntenmobiliteit te bevorderen. 32 12.
Probleem hierbij is evenwel dat onze Belgische wetgeving inzake hypothecair
krediet veel consumentvriendelijker is dan in de meeste andere lidstaten het geval is. Het is dan ook betwijfelbaar dat de Belgische consument door de eenmaking op dezelfde wijze, laat staan op beter wijze, zal worden beschermd. 33 Hoewel het witboek slechts de beleidslijnen van de Commissie naar voor brengt, vormt zij ook een aanzet voor het nemen van meer concrete maatregelen. Hierbij kan alleen worden gehoopt dat de Europese eenmaking geen nadelige gevolgen met zich meebrengt voor die lidstaten waar de nationale wet de consument het best beschermt. 34
30 http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l24487.htm. 31 http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l24487.htm. 32 http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l24487.htm. 33 X., Hypotheekmarkt op losse schroeven, budget en recht ,maart/april 2008,3. 34 X., Hypotheekmarkt op losse schroeven, budget en recht ,maart/april 2008,3.
9
Hoofdstuk 2: Consumenten beschermende maatregelen in de pré contractuele fase 13.
De bescherming van de consument grijpt reeds plaats nog voor de
kredietovereenkomst daadwerkelijk wordt afgesloten. In dit hoofdstuk wordt vooreerst stilgestaan bij de verschillende promotietechnieken en de regels die deze aan banden leggen. Daarnaast wordt verder aandacht besteed aan de informatieplicht die bij de kredietonderhandeling
en
het
aangaan
van
de
kredietovereenkomst
op
de
kredietverlener rust.
Afdeling I: De kredietpromotie 14.
Ter bescherming van de consument is het van belang dat de reclame en
benaderingstechnieken die tot doel hebben de consument ertoe aan te zetten een kredietovereenkomst af te sluiten, aan strikte regels worden onderworpen.
§ 1: Reclame A: Consumentenkrediet 15.
Vooreerst
is
het
van
Consumentenkrediet
van
1991
belang op
te
benadrukken
verschillende
dat
vlakken
de
niet
Wet meer
op
het
aan
de
maatschappelijke behoeften was aangepast en een aantal onvolkomenheden bevatte. Een herziening van de wet, die er kwam in 2003, was dan ook onontbeerlijk 35 . Men kan er terecht van uitgaan dat de belangen van de consument sinds deze herziening beter worden behartigd.
16.
Voor wat betreft reclame voorziet de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) in
een bijzondere bescherming bovenop de reclame voorschriften van de Wet
35 Wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 2 mei 2003.
10
Handelspraktijken 36 (WHPC). De regels van de WHPC zijn van toepassing voorzover de WCK niet in een afwijkende regeling voorziet. 37 Door reclame 38 via allerlei media worden de consumenten met kredietaanbiedingen overstelpt. Het is daarbij van belang dat alle reclameboodschappen die bedoeld zijn om een kredietovereenkomst te promoten, aan strikte regels worden onderworpen. Vooreerst moeten een aantal verplichte bepalingen die van belang zijn ter informatie van de consument, in de reclameboodschappen worden opgenomen. 39 Daarnaast verbiedt de wetgever bepaalde vormen van reclame die de consument tot overmatige schuldenlast aanzetten 40 . In de realiteit worden de regels inzake reclame door de kredietgevers echter niet altijd even strikt nageleefd. 41 Het is dus van belang ook even stil te staan bij de afdwingbaarheid van de regels en de sancties bij niet naleving. 1: Gebodsbepalingen 17.
De reclameboodschappen bedoeld om kredieten te promoten moeten op
ondubbelzinnige, leesbare, goed zichtbare of hoorbare wijze een aantal verplichte vermeldingen bevatten. 42
18.
Ten eerste moet de identiteit, het adres en de hoedanigheid van de adverteerder
worden vermeld. 43 Hiermee wil men vermijden dat de adverteerder zich ertoe beperkt om enkel een telefoonnummer in de reclameboodschap op te nemen. 44 Bovendien is het van belang dat de consument 45 de hoedanigheid van de adverteerder kent zodat hij 36 Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, BS 29 augustus 1991, erratum BS 10 oktober 1991; A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet-overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 715; M. DE GRAEVE, “consumentenkrediet: op weg naar een betere bescherming van de consument?”, TVW 2003,368. 37 E. TERRYN en V. COLAERT, “Krediepromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 30. 38 Voor de omschrijving van dit begrip verwijst artikel 1, 7°WCK naar de definitie die is opgenomen in de Wet Handelspraktijken in artikel 22 WHPC: reclame is elke mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks tot doel heeft de verkoop van producten of diensten te bevorderen ongeacht de plaats of het gebruikte communicatie medium. 39 M. DAMBRE, Het Consumentenkrediet: een commentaar op de nieuwe regelgeving, Gent, Mys en Breesch, 1993, 13. 40 A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet-overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 715. 41 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 27. 42 Art. 5, §1 WCK. 43 Art. 5, §1, 1° WCK. 44 P. DE VROEDE, “De nieuwe wet op het consumentenkrediet: Reclame en promotionele methoden inzake kredietverlening”, DAOR 1992, 26; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 51; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 32. 45 Voor de omschrijving van dit begrip zie artikel 1, 1° WCK.
11
weet met wie hij een overeenkomst afsluit. 46 Het is immers nuttig dat de consument kennis heeft van het feit dat de tegenpartij een kredietgever 47 of kredietbemiddelaar 48 is, gezien het krediet dat door een kredietbemiddelaar wordt verleend immers vaak duurder is. 49 Hierbij kan worden verwezen naar artikel 63, §1 WCK waarin wordt vermeld dat de kredietbemiddelaar de consument op de hoogte moet brengen van zijn hoedanigheid van kredietbemiddelaar, alsook van de aard en de draagwijdte van zijn bevoegdheden, zowel in zijn reclame als in de documenten bestemd voor het cliënteel. 50
19.
Reclame moet daarnaast ook de kredietvorm waarop de reclame betrekking
heeft, vermelden. 51 De consument moet uit de reclameboodschap duidelijk kunnen achterhalen of het gaat om een lening op afbetaling, een verkoop op afbetaling, of een andere kredietvorm. 52
20.
Tot slot moeten ook de eventuele bijzondere of beperkende voorwaarden van het
aangeboden krediet in de reclameboodschap worden opgenomen. 53 Dit is ondermeer van belang wanneer een voordelig tarief aan bijzondere of beperkende voorwaarden is gekoppeld. Deze voorwaarden moeten worden vermeld op een wijze die voor de consument, die niet met de materie vertrouwd is, verstaanbaar, leesbaar en in voorkomend geval hoorbaar is. 54 Voorbeelden van dergelijke voorwaarden zijn: het sluiten van een verzekering of het verschaffen van een borg. 55 Merk hierbij op dat, indien de consument aan alle voorwaarden voldoet dit niet noodzakelijk wil zeggen dat hij daadwerkelijk een kredietovereenkomst zal bekomen. In het licht van de informatie- en adviesplicht die op de kredietverlener rust mag deze enkel
46 G. STRAETMANS, “De reclamebepalingen en promotionele activiteiten in de nieuwe wet op het consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 876. 47 Voor de omschrijving van dit begrip zie artikel 1, 2° WCK. 48 Voor de omschrijving van dit begrip zie artikel 1, 3° WCK. 49 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-53; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 51; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 32. 50 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 33. 51 Art. 5, §1, 2° WCK. 52 P. DE VROEDE, “De nieuwe wet op het consumentenkrediet: Reclame en promotionele methoden inzake kredietverlening”, DAOR 1992, 26; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 33. 53 Art. 5, §1, 3° WCK. 54 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 34. 55 Memorie van Toelichting, Parl. St... Senaat 1989-1990, 916-1, 12.
12
een kredietovereenkomst afsluiten wanneer hij er redelijkerwijs kan van uitgaan dat de consument zijn verplichtingen zal kunnen nakomen.
21.
Bovendien moet de reclameboodschap duidelijk waarneembaar zijn, en mag er
geen twijfel omtrent de inhoud bestaan. 56 Door de wetsherziening in 2003, die de woorden ‘op hoorbare wijze’ in het artikel heeft toegevoegd, werd een einde gemaakt aan de discussie die in de rechtsleer speelde omtrent de vraag of audiovisuele reclame al dan niet verboden was. 57 Bijgevolg bestaat er sindsdien geen enkele twijfel meer dat ook reclame via radio en tv mogelijk is, voor zover deze ondubbelzinnig, leesbaar, goed zichtbaar of hoorbaar is. 58 Ook de audiovisuele reclame dient de verplichte vermeldingen te bevatten, met name de kredietvorm, de bijzondere of beperkende voorwaarden van het aangeboden krediet, de identiteit, het adres en de hoedanigheid van de adverteerder, en in voorkomend geval het jaarlijks kostenpercentage. 59 Dit wordt evenwel door vele auteurs bekritiseerd. 60 Wegens de aard van de audiovisuele reclame is het immers erg moeilijk om aan een consument, die niet thuis is in deze materie, op ondubbelzinnige, niet-misleidende en accurate wijze dergelijke bepalingen weer te geven. 61 De vraag die hier kan worden gesteld is of de verplichte vermeldingen bij audiovisuele reclame de kans op misleiding
56 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 50; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 333; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 37. 57 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 591; A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet-overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 715; T. VAN DYCK, “ De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW. 2003-2004, 689. Bepaalde auteurs waren van mening dat audiovisuele reclame niet toegelaten was: G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-51; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 48-49; G. STRAETMANS, “De reclamebepalingen en promotionele activiteiten in de nieuwe wet op het consumentenkrediet”, DCCR 1991-1992, 875; Contra: E. BALATE, P. DEJEMEPPE en F. DE PATOUL, Le droit du crédit à la consommation, De Boeck Wesmael, Brussel, 1995, 142. 58 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1906-1907; R. STEENNOT, “De nieuwe wet consumentenkrediet”, Bank. Fin. R. 2003, 250; T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 689. 59 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 690. 60. A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet - overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 715; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 39; T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 690. 61 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 690.
13
van de consument niet vergroten. 62 Audiovisuele reclame gebeurt erg vluchtig, de veelheid aan verplichte informatie heeft m.i. dan ook tot gevolg dat de consument slechts gedeeltelijk wordt geïnformeerd, wat de bescherming van de consument zeker niet ten goede komt. Mijns inziens zou het beter zijn dat er voor audiovisuele reclame een extra plicht wordt opgelegd, die erin bestaat dat in de reclameboodschap wordt verwezen naar een meer duurzame drager waar de consument de verplichte vermeldingen naderhand opnieuw kan consulteren, zoals bijvoorbeeld het prospectus. Jammer genoeg heeft de wetgever bij de invoering van de prospectusplicht dit over het hoofd gezien. 63
22.
De kredietkosten moeten in principe niet verplicht in de reclameboodschap
worden weergegeven. 64 Indien in de reclameboodschap echter een rentevoet of een ander cijfer dat betrekking heeft op de kost van het krediet is opgenomen, moet eveneens op een ondubbelzinnige, goed zichtbare, leesbare of hoorbare wijze het jaarlijks kostenpercentage worden vermeld.
Hierdoor
worden
de
kosten,
die
door
de
adverteerders
in
de
reclameboodschappen zijn opgenomen, op een eenvormige manier vermeld, waardoor de consument de aanbiedingen op een eenvoudige wijze met elkaar kan vergelijken. 65 Wanneer het echter niet mogelijk is om het juiste jaarlijks kostenpercentage aan te duiden, moet de reclame het jaarlijks kostenpercentage vermelden aan de hand van een representatief voorbeeld. Daarnaast moet de reclameboodschap die een jaarlijks kostenpercentage aangeeft dat bij voorkeur wordt toegepast, enerzijds de voorwaarden vermelden waaronder het voordelig jaarlijks kostenpercentage kan worden bekomen en anderzijds ook het basis jaarlijks kostenpercentage vermelden dat van toepassing is indien niet aan de voorwaarden is voldaan. 66 De wetgever wou op die manier vermijden dat consumenten
62 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 690. 63 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 690. 64 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 8 WCK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; P. DE VROEDE, “De nieuwe wet op het consumentenkrediet: Reclame en promotionele methoden inzake kredietverlening”, DAOR 1992, 26; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 39. 65 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 35. 66 Art. 5, §2 WCK.
14
worden gelokt door voorkeurtarieven die evenwel slechts in een beperkt aantal gevallen worden toegekend (bijvoorbeeld: enkel voor trouwe klanten). 67
23.
Daarenboven zal de reclameboodschap waarin het gefinancierde goed of de
dienst en een jaarlijks kostenpercentage dat gelijk is aan 0% is opgenomen, eveneens de voorwaarden moeten vermelden die worden toegekend aan consumenten die contant betalen. 68 Overeenkomstig de memorie van toelichting kunnen deze voordelen ook voordelen in natura zijn, of geldelijke voordelen op een volgende aankoop van goederen of diensten. 69 Merk hierbij op dat indien aan de consument die contant betaald voordelen in natura worden toegekend , de regels inzake gezamenlijk aanbod moeten worden gerespecteerd. 70 Bovendien moet de prijs van het goed of de dienst die wordt gevraagd aan de consument die op krediet betaalt gelijk zijn aan de prijs die wordt gevraagd aan de consument die contant betaalt. 71
24.
Door in de wet duidelijk op te nemen dat in de reclameboodschappen een aantal
vermeldingen verplicht moeten voorkomen poogt men de consument op een betere wijze te informeren. Een goede voorlichting van de consument is immers essentieel. 2: Verbodsbepalingen 25.
Naast de verplichte vermeldingen die iedere reclameboodschap moet bevatten,
zijn er ook een aantal verboden vormen van reclame. Terecht heeft de wetgever, ter bescherming van de consument, het voeren van reclame aan banden gelegd. Allereerst dient te worden vermeld dat de verbodsbepalingen die zijn opgenomen in de WHPC
ook
van
toepassing
zijn
op
de
reclameboodschappen
betreffende
consumentenkrediet. 72 Bijgevolg zullen ook de in artikel 94/4 WHPC opgenomen 67 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001,13-14; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 334; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1907; T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 690691. 68 Art. 6 bis, eerste lid WCK. 69 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001,13-15. 70 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001,13-15; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 44. 71 Art. 6 bis, tweede lid WCK. 72 P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993,47.
15
reclameverboden
en
de
bepalingen
inzake
vergelijkende
reclame 73
voor
kredietovereenkomsten, gelden. 74
26.
Daarnaast heeft de wetgever in 1991 ook enkele specifieke vormen van
kredietreclame verboden. Het betreft elke reclame die verwijst naar een erkenning of een inschrijving in de zin van de wet, alsook elke reclame die door verwijzing naar het maximaal jaarlijks kostenpercentage of naar de wettelijkheid van de toegepaste kostenpercentages, de indruk wekt dat deze de enige zijn die kunnen worden toegepast. Bovendien is het eveneens verboden om in reclame de vermelding ‘gratis krediet’ of een gelijkaardige vermelding op te nemen. En tot slot is ook elke reclame die een inbreuk op de Wet op het Consumentenkrediet of haar uitvoeringsbesluiten in de hand werkt, niet toegestaan.
27.
Voorgaande verboden vormen van kredietreclame hebben steeds betrekking op
de misleiding van de consument. De wetgever was in 2003 terecht van oordeel dat ook sommige reclame, die niet misleidend is, de belangen van de consument kan schaden. 75 Hoewel bij de wetsherziening in 2003 bij sommigen de wil aanwezig was om reclame inzake kredietovereenkomsten volledig te verbieden, is de wetgever niet zo ver willen gaan. 76 De wetgever heeft er zich toe beperkt om in 2003 drie nieuwe verboden vormen van reclame in te voeren.
28.
Het gaat hierbij in eerste instantie om reclame die de consument die het hoofd
niet kan bieden aan zijn schulden, aanzet tot het opnemen van krediet. Voorbeelden hiervan zijn: “financiële moeilijkheden. Wij zijn daar”, “zelfs indien elders geweigerd”, of “zelfs werklozen, bestaansminimumtrekkers”. 77 Moeilijk punt hierbij is hoe deze verbodsbepaling moet worden geïnterpreteerd. Indien men deze verboden vorm van reclame te ruim gaat invullen, zou dit tot gevolg hebben dat elke reclame onmogelijk wordt aangezien de kredietgever meestal op voorhand niet
73 Art. 94/1 WHPC. 74 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 332. 75. Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, 50K1730-001, 14; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 45. 76 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 691. 77 Memorie van Toelichting, Parl. St., Kamer 2002-2003, 1730/001, 14.
16
kan weten wie zijn reclameboodschappen zal ontvangen. 78 Ook consumenten die het hoofd niet kunnen bieden aan hun schulden, zullen dergelijke reclame onvermijdbaar ontvangen. 79 VAN DYCK is hierbij van mening dat indien de kredietgever geen enkel element had om te vermoeden dat het doelpubliek van zijn reclame het hoofd niet kan bieden aan zijn schulden en indien de reclame niet alludeert op financiële problemen, de reclame in principe niet verboden is. 80
29.
Daarnaast zijn reclameboodschappen die op onrechtmatige wijze het gemak of
de snelheid waarmee het krediet kan worden verkregen benadrukken, niet toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn “één telefoontje en u krijgt uw geld”, of “u krijgt uw geld zonder voorafgaand onderzoek”. Tenslotte is ook reclame die op onrechtmatige wijze aanspoort tot hergroepering of centralisatie van lopende kredieten, verboden.
30.
Volledigheidshalve dient hierbij te worden opgemerkt dat de reclame in de laatste
twee gevallen enkel verboden is wanneer ze onrechtmatig is. 81 Er kan bijgevolg nog steeds reclame worden gemaakt voor gemakkelijke of snelle kredietverlening voor zover deze reclame realistisch en praktisch haalbaar is. 82 Hierbij dient in acht te worden genomen dat bij de kredietverlening steeds een grondig onderzoek naar de kredietwaardigheid en de terugbetalingmogelijkheid moet worden gevoerd. Deze verplichting moet door de kredietverlener worden nageleefd en kan enige tijd in beslag nemen. De termijnen die in de reclameboodschap zijn opgenomen voor het verkrijgen van het krediet, moeten bijgevolg realiseerbaar zijn. 83 Daarnaast is het ook toegelaten om reclame te voeren die aanspoort tot hergroepering of centralisatie voorzover deze niet onrechtmatig is. Het is echter moeilijk aan te tonen dat dergelijke reclame onrechtmatig is. 84 Het zal van geval tot geval afhangen of de hergroepering of
78 A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet - overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 717. 79 A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet - overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 717. 80 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004,692. 81 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 46 82 Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 83 Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 84 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 46.
17
centralisatie van de lopende kredieten in het voordeel van de consument is. 85 Voor bepaalde consumenten zal centralisatie een oplossing bieden terwijl dit voor andere consumenten enkel uitstel van executie is en de schuldenlast voor hen alleen maar zal toenemen. 86 In een recent wetsvoorstel wordt de schrapping van het criterium “onrechtmatig” in deze twee verbodsbepalingen vooropgesteld. 87 Op die manier zou elke verwijzing naar snel of gemakkelijk krediet en elke reclame die aanspoort tot hergroepering of centralisatie van lopende kredieten, niet zijn toegestaan. Dit zou de rechtszekerheid ten goede komen en de concurrentie eerlijker maken. 88 Bovendien zou dit de complexiteit van de regels inzake reclame vereenvoudigen. Ter bescherming van de consument kan men dit voorstel alleen maar toejuichen.
31.
De hierboven besproken gebods- en verbodsbepalingen zijn van toepassing op
alle vormen van consumentenkrediet die vallen onder het toepassingsgebied van de WCK. Daarnaast voorziet de Wet op het Consumentenkrediet ook in een aantal specifieke bepalingen die enkel gelden voor bepaalde vormen van consumentenkrediet, waar in dit werk niet nader wordt op ingegaan. 89 3: Sancties 32.
De
Wet
op
het
Consumentenkrediet
bevat
een
aantal
sanctioneringmechanismen die bij overtreding van de regels inzake kredietpromotie, kunnen worden aangewend. Daarenboven mag niet uit het oog worden verloren dat ook de sanctioneringmechanismen van de WHPC en de gemeenrechtelijke sancties relevant blijven. 90
33.
Als eerste wordt de vordering tot staking als sanctiemechanisme verder
toegelicht. Krachtens artikel 109 WCK stelt de voorzitter van de Rechtbank van 85 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 46. 86. Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 87 Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 88. Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 89 Voor de verkoop op afbetaling zie artikel 40 WCK, Voor de financieringshuur zie artikel 48 WCK, Voor de lening op afbetaling zie artikel 55 WCK, Voor de kredietopening zie artikel 57 WCK. 90 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 95.
18
Koophandel het bestaan vast en beveelt de staking van, zelfs onder het strafrecht vallende handelingen die een inbreuk uitmaken op de regels inzake kredietpromotie van de WCK, en dit overeenkomstig de regelen inzake vordering tot staking voorzien door de wetgeving op de handelspraktijken. In de Wet Handelspraktijken wordt de vordering tot staking behandeld in de artikelen 95 e.v. WHPC, en meer specifiek ook in artikel 97, 12° WHPC. 91 Daarnaast kan de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel de reclame bedoeld in artikel 94/2 WHPC en de oneerlijke handelspraktijken in artikel 94/5 tot en met 94/11 verbieden wanneer zij nog niet onder het publiek zijn gebracht maar de publicatie ervan op het punt staat te geschieden. 92 Recent werd door Federaal Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen Vincent Van Quickenborne een vordering tot staking ingesteld bij de Rechtbank van Koophandel tegen
kredietgever
Crefibel.
De
Economische
Inspectie
stelde
vast
dat
de
reclameboodschappen van Crefibel de consumenten misleiden en op onrechtmatige wijze aansporen tot hergroepering en centralisatie van lopende kredieten. De maandelijkse afbetaling zou voor de consument veel aantrekkelijker zijn maar nergens vermeld de reclameboodschap dat de looptijd van het krediet veel langer is. De zaak ging aan het rollen na een klacht van Testaankoop. Indien Crefibel dit stakingsbevel negeert, kan de rechtbank dwangsommen opleggen. Van Quickenborne wil met deze handeling een duidelijk voorbeeld stellen. 93
34.
Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de sanctie, opgenomen in artikel 85
WCK, die de rechter de keuze laat tussen de nietigverklaring van de overeenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de consument, niet van toepassing is op overtredingen inzake reclame. Bij de wetsherziening van 23 maart 2003 diende Mevr. De Meyer een amendement in dat erop gericht was de sanctie van artikel 85 WCK uit te breiden tot de bepalingen inzake reclame. 94 Aangezien de minister de controle op de reclame beloofde te vergroten, heeft Mevr. De Meyer het amendement naderhand terug
91 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 96 92 Art. 95 tweede lid WHPC. 93 Het Laatste Nieuws, 4 februari 2009, 10; BELGA: http://www.skynet.be/nieuws-sport/nieuws/detail_van-quickenbornestelt-vordering-tot-staking-tegen-crefibel?id=480923 94 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 99.
19
ingetrokken. 95 Momenteel is opnieuw een wetsvoorstel hangende dat ertoe strekt het toepassingsgebied van artikel 85 WCK verder uit te breiden tot de bepalingen inzake reclame, om op die manier de rechter de mogelijkheid te bieden om in alle gevallen dergelijke burgerrechtelijke bestraffing uit te spreken. 96 Deze strenge burgerrechtelijke sanctie is ter bescherming van de consument zeker aan te moedigen.
35.
Inzake kredietpromotie worden bovendien ook een aantal administratieve
sancties gehanteerd. Vooreerst is er de waarschuwingsprocedure die in de praktijk frequent wordt aangewend. 97
Deze procedure houdt in dat wanneer de bepalingen inzake
kredietpromotie niet worden nageleefd de Minister van Economische Zaken of een door hem aangestelde ambtenaar een waarschuwing kan richten tot de overtreder, waarbij deze
tot
stopzetting
van
die
handeling
wordt
aangemaand. 98
Met
deze
waarschuwingsprocedure beoogt men, door de overtreder te verwittigen, een zo snel mogelijke stopzetting van de onwettige reclame te bekomen. 99 De waarschuwing vermeldt naast de ten laste gelegde feiten en de overtreden wetsbepalingen eveneens de termijn waarbinnen zij dienen te worden stopgezet. 100 Daarenboven wordt er in de waarschuwing ook opgenomen dat indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, de Minister van Economische zaken hetzij zal overgaan tot de intrekking of de opschorting van de erkenning of tot de doorhaling of opschorting van de inschrijving hetzij de feiten aan de procureur des konings bekendgemaakt zullen worden. 101 Dergelijke waarschuwingsprocedure is echter niet verplicht. 102 Men kan bijgevolg onmiddellijk de feiten aan de procureur des konings overdragen of overgaan tot de intrekking of de opschorting van de erkenning of tot de doorhaling of opschorting van de inschrijving, zonder voorafgaande waarschuwing. 103
95. E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 99. 96 Wetsvoorstel (F-X DE DONNEA) tot wijziging van artikel 85 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, Parl. St... Kamer 2005-2006, nr. 51K2340-001. 97 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 102. 98 Art. 83 WCK. 99 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 102. 100 Art. 83, derde lid, 1° en 2° WCK. 101 Art. 83, derde lid, 3° WCK. 102 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 102. 103 MB 17 maart 2005, Jaarboek Kredietrecht 2005, 112; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 102-103.
20
36.
Daarnaast heeft de Minister van Economische zaken de bevoegdheid om, bij
overtreding van de bepalingen inzake kredietpromotie, over te gaan tot de intrekking of opschorting van de erkenning of de doorhaling of opschorting van de inschrijving voor een door hem te bepalen duur. 104 Deze sanctie wordt in de praktijk slechts zelden toegepast. 105
37.
Als derde administratieve sanctie kan tenslotte worden verwezen naar de
minnelijke schikking. De door de Minister van Economische Zaken aangestelde ambtenaren hebben sinds kort de bevoegdheid om, op inzage van de processen-verbaal die strafrechtelijk gesanctioneerde inbreuken op de WCK vaststellen, aan de overtreders een bedrag voor te stellen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen. 106 De modaliteiten hieromtrent zijn verder uitgewerkt in het K.B. van 27 april 1993. 107 Indien echter niet wordt overgegaan tot betaling binnen de afgesproken termijn, zal het procesverbaal worden doorgestuurd naar de procureur des konings. 108 Dit was recent het geval voor Citibank. Citibank zou het niet al te nauw nemen met de voorschriften betreffende reclame inzake consumentenkrediet. De bank weigerde in te gaan op de minnelijke schikking en meent dat ze niets onwettigs heeft gedaan. Het Brusselse parket heeft besloten om Citibank te dagvaarden. 109
38.
De wet voorziet tenslotte ook strafsancties op de overtreding van de bepalingen
inzake kredietpromotie. Hieromtrent kan specifiek worden verwezen naar artikel 101 §1 16° WCK. Het probleem hierbij is dat de parketten vaak niet overgaan tot vervolging. 110 Overtreders die weigeren gevolg te geven aan een opgestarte waarschuwingsprocedure gaan daardoor vaak onterecht vrijuit.
104 Art. 106 en 107 WCK. 105 MB 17 maart 2005, Jaarboek Kredietrecht 2005, 108; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 103. 106 Art. 84 eerste lid WCK. 107 KB 27 april 1993 betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 22 mei 1993. 108 Art. 6 KB 27 april 1993 betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 22 mei 1993. 109 De tijd, 12/03/2008 110 KB 27 april 1993 betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 22 mei 1993. E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 105.
21
39.
Volledigheidshalve dient ook te worden vermeld dat, zoals reeds werd
aangehaald, ook de gemeenrechtelijke sancties een belangrijke rol blijven spelen bij de sanctionering ten gevolge van overtredingen van de WCK. Zo kunnen overeenkomsten inzake consumentenkrediet ook worden nietig verklaard op basis van wilsgebreken. 111 De consument die schade heeft geleden ten gevolge van een overtreding, kan van de WCK schadevergoeding bekomen wanneer hij fout, geleden schade en het causaal verband tussen deze beide kan bewijzen. 112 4: Richtlijn consumentenkrediet 40.
In het licht van de komende omzetting van de Richtlijn 2008/48/EG 113 inzake
consumentenkrediet is het van belang om na te gaan in hoeverre de Belgische Wet conform is met de richtlijn, en in welke zin de Belgische bepalingen zullen moeten worden aangepast. Overeenkomstig artikel 4 van de Richtlijn dient in de reclame standaardinformatie 114 opgenomen te worden telkens wanneer de reclame een rentevoet of een cijfer betreffende de kosten vermeldt. Deze verplichting geldt evenwel niet wanneer de nationale wetgeving voorschrijft dat elke reclame voor kredietovereenkomsten het jaarlijkse kostenpercentage moet vermelden. 115 Het is hierbij duidelijk dat de standaardinformatie die in de reclame moet worden opgenomen, in de WCK meer uitgewerkt is dan in de richtlijn. 116 Aangezien deze bepaling in principe totaal geharmoniseerd moet worden, zou bij de omzetting enkel de Europese standaardinformatie mogen blijven staan, wat een vermindering van de bescherming van de consument met zich meebrengt. 117
41.
Aangezien in de Richtlijn niets is opgenomen omtrent verboden vormen van
reclame kan worden aangenomen dat deze materie niet als geharmoniseerd moet worden beschouwd, en dat aldus de nationale regels van toepassing mogen blijven. 118
111 Art. 1110 e.v. BW; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 98. 112. Art. 1382 BW; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 101. 113 Hierna: Richtlijn Consumentenkrediet. 114 Art. 4, §2 Richtlijn Consumentenkrediet. 115 Art. 4, §1 tweede lid Richtlijn Consumentenkrediet. 116 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, 296. 117 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, 296.
22
Bovendien komt het aan de lidstaten ook toe om de sancties te bepalen. De enige vereiste hierbij is dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. 119 B: Hypothecair krediet 42.
In vergelijking met de Wet op het Consumentenkrediet zijn de regels inzake
reclame 120 in de Wet op het Hypothecair Krediet heel wat minder streng. Ook inzake hypothecair krediet dienen een aantal verplichte vermeldingen in de reclameboodschap te worden opgenomen. In tegenstelling tot het consumentenkrediet zijn er in de Wet op het Hypothecair Krediet evenwel geen specifieke vormen van verboden reclame opgenomen. Bovendien gelden de regels inzake reclame enkel voor hypotheekondernemingen. 121 Bijgevolg
zullen
enkel
professionele
kredietgevers
die
van
hypothecaire
kredietverrichtingen hun hoofdzakelijk of aanvullend beroep hebben gemaakt, aan de regels onderworpen zijn. 122
43.
Krachtens artikel 47 § 1 van de Wet op het Hypothecair Krediet dient elke
reclame
voor
hypothecaire
kredieten
de
identiteit
of
benaming
van
de
hypotheekonderneming te vermelden. Indien de reclame uitgaat van een tussenpersoon, dan moet de reclame dit uitdrukkelijk vermelden, met opgave van het adres van de tussenpersoon. Dit is van belang zodat de kandidaat-kredietnemer duidelijk weet van wie de reclame uitgaat. 123 Voorts werd aan de koning de bevoegdheid toegekend om de nadere regels waaraan de reclame moet voldoen, te bepalen. Dit werd geregeld in het K.B. van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de Wet van 4 augustus 1992 op het Hypothecair Krediet. In artikel 11 van dit uitvoeringsbesluit 124 worden
een
aantal
bijkomende
verplichtingen
opgelegd
indien
de
reclame
cijfergegevens bevat.
118 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, 296. 119 Zie oveRWeging 27 Richtlijn Consumentenkrediet. 120 In de WHK wordt geen definitie gegeven van reclame, bijgevolg dient te worden teruggegrepen naar artikel 22 van de wet handelspraktijken. 121Art. 37 WHK; E. CASIER, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 419; 122 Art. 37 WHK. 123 D. MEULEMANS, SCHEPERS, G. (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 161. 124 KB van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.
23
Zo moeten de hypotheekondernemingen, wanneer er cijfergegevens in de reclame worden opgenomen, vermelden voor welke kredietvorm zij van toepassing zijn. 125 Daarnaast moeten de hypotheekondernemingen ook de bijzondere of beperkende voorwaarden waaraan het krediet kan onderworpen zijn, aanduiden en vermelden welke andere elementen die cijfergegevens bevatten. 126 Het kan hierbij niet de bedoeling zijn dat alle contractsvoorwaarden in de reclameboodschap dienen te worden vermeld. 127 In de reclame dienen enkel de voorwaarden te worden opgenomen die noodzakelijk moeten worden vervuld om het krediet dat in de reclame wordt vermeld, te verkrijgen. 128 Wanneer een cijfergegeven betrekking heeft op een rentevoet, moet de reclame in ieder geval de jaarrentevoet 129 vermelden. Indien die rentevoet slaat op een krediet dat onderworpen is aan bijzondere of beperkende voorwaarden, moeten die voorwaarden eveneens worden vermeld. 130 De gegevens en vermeldingen die zijn opgenomen in de reclame moeten bovendien leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig worden aangebracht. 131 Nergens, noch in de Wet van 4 augustus 1992 noch in het K.B. van 5 februari 1993, wordt audiovisuele reclame met betrekking tot hypothecair krediet evenwel verboden. 132
44.
De specifieke regelgeving inzake reclame die in de Wet op het Hypothecair
Krediet is opgenomen, verhindert niet dat ook andere wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing zijn. 133 Er dient bijgevolg ook rekening te worden gehouden met de algemene regels en de verbodsbepalingen inzake reclame die zijn opgenomen in de WHPC, voorzover de WHK er niet van afwijkt. 134
125 D. MEULEMANS, G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 161162. 126 Art. 11 eerste lid KB van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. 127 D. MEULEMANS, G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993,162. 128 D. MEULEMANS, G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 162. 129 Dit begrip wordt omschreven in art. 10 K.B. van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. 130 Art. 11 tweede lid K.B. van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. 131 Art. 14 K.B. van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. 132 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 689. 133 D. MEULEMANS, , G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 160.
24
1: Sancties 45.
De wetgever heeft in een bijzondere strafsanctie voorzien voor de makelaars en
tussenpersonen die hun naam en adres niet in de reclame vermelden. 135 De makelaar of tussenpersoon wordt in dit geval gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 1.000 tot 10.000 F of met één van die straffen alleen. 136 Het is opmerkelijk dat deze strafsanctie enkel voorzien is voor makelaars en tussenpersonen.
137
C: Conclusie 46.
Hoewel in 2003 de regels inzake reclame in de Wet op het Consumentenkrediet
strenger zijn geworden, kan toch worden vastgesteld dat deze regels niet steeds correct worden nageleefd. 138 Het OIVO 139 heeft in 2005 een onderzoek gevoerd naar kredietreclame. In het onderzoek werden tweehonderd éénentwintig advertenties voor krediet, verschenen in ongeadresseerde reclamebladen in de drie gewesten van België, onder de loep genomen. Er werd hierbij onderzocht in hoeverre de wettelijke bepalingen inzake reclame werden nageleefd. Het resultaat van het onderzoek was erg verontrustend. 140 Driekwart van de onderzochte advertenties bevatte minstens één inbreuk op de wet. Slechts 57 % van de reclameboodschappen bevatte alle verplichte vermeldingen. Voor wat betreft de verbodsbepalingen is het opmerkelijk dat de overtredingen voornamelijk betrekking hebben op de in 2003 nieuw ingevoerde verboden vormen van reclame. 141 Aangezien evenwel de advertenties die gecontroleerd werden niet in de studie zijn opgenomen, is het niet duidelijk waarop het OIVO zich precies heeft gebaseerd om tot dit resultaat te komen. Bovendien worden in de studie bepaalde slogans zoals “groepeer al uw leningen in één lening op afbetaling”, aanzien
134 E. CASIER, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; D. MEULEMANS, G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 160; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 419. 135 D. MEULEMANS, G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 163. 136 Art. 49 WHK; E. CASIER, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 137D. MEULEMANS, G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer, 1993, 163. 138 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 95. 139 Het onderzoeks- en informatiecentrum van de verbruikersorganisaties 140 Vr. en Antw. Kamer ,Vr. nr. 0167 M. DE MEYER vraag en antwoord nr: 0167- zittingsperiode:51. 141 http://www.oivo-crioc.org/teksten/pdf/1518.pdf ( reclame voor verbruikerskredieten )
25
als onrechtmatig aansporen tot hergroepering of centralisatie 142 hoewel deze reclame niet per se onrechtmatig is. 143 Toch dient dit ernstig te worden genomen gezien minister Freya Van den Bossche in 2007 op de parlementaire vraag van de heer Tommelein eveneens
moest
toegeven
dat
de
regels
consumentenkrediet massaal worden overtreden.
144
betreffende
reclame
inzake
In de periode tussen april 2006 en
maart 2007 werden verschillende advertenties gecontroleerd en kon opnieuw worden vastgesteld dat vier op de vijf advertenties niet aan de wettelijke bepalingen beantwoordden. 145
47.
Bovendien valt het hypothecair krediet buiten het strenger wettelijk kader van de
Wet op het Consumentenkrediet. 146 De kredietverleners verstrekken in de meeste gevallen
zowel
consumenten-
als
hypothecair
krediet.
Vaak
worden
de
verbodsbepalingen uit de Wet op het Consumentenkrediet omzeild door gebruik te maken van de veel soepelere bepalingen van de Wet op het Hypothecair Krediet. 147 Zo wordt bijvoorbeeld reclame die mensen met financiële moeilijkheden ertoe aanzet krediet aan te gaan, niet verboden door de Wet op het Hypothecair Krediet. Op die manier sturen de kredietverleners agressieve reclameboodschappen de wereld in die formeel enkel van toepassing zijn op hypothecair krediet, terwijl ze in werkelijkheid ook consumentenkrediet aanbieden. 148 Er wordt bijvoorbeeld vaak reclame gemaakt voor centralisatie of hergroepering van kredieten die onder de Wet op het Hypothecair Krediet vallen. Hierbij is het mogelijk om consumptieschulden te hergroeperen in een hypothecair krediet voorzover het hoofddoel van het nieuwe krediet het overnemen van een
bestaand
hypothecair
krediet
is,
consumentenkredieten worden overgenomen.
waarbij 149
tegelijk
ook
een
aantal
Op die manier kan men de strenge
regels inzake reclame van de WCK omzeilen. Dergelijke praktijken brengen een groot
142 http://www.oivo-crioc.org/teksten/pdf/1518.pdf ( reclame voor verbruikerskredieten, p. 28.) 143 Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 144 http://www.dekamer.be/doc/PCRI/pdf/51/ip271.pdf p 24 ; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 95. 145 http://www.dekamer.be/doc/PCRI/pdf/51/ip271.pdf p 25. 146. Vr. en Antw.(Vr. nr. 0167 M. DE MEYER) vraag en antwoord nr: 0167- zittingsperiode:51. 147 Vr. en Antw.(Vr. nr. 0167 M. DE MEYER) vraag en antwoord nr: 0167- zittingsperiode:51. 148 Vr. en Antw.(Vr. nr. 0167 M. DE MEYER) vraag en antwoord nr: 0167- zittingsperiode:51. 149 Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1.
26
risico met zich mee voor de consument die immers bij wanbetaling ook zijn woning dreigt te verliezen.
48.
Deze misbruiken zouden kunnen worden verholpen door enerzijds strenger
toezicht en controle te houden op reclame voor kredieten en door anderzijds een strengere reglementering van de reclame in het kader van consumenten- en hypothecair krediet in te voeren. Wat dit laatste betreft is er recent een wetsvoorstel ingediend. Op 12 februari 2008 heeft mevrouw Katrien Partyka (CD&V) een wetsvoorstel ingediend dat een verstrenging van de regels voor reclame inzake consumenten- en hypothecair krediet beoogt 150 . Daarbij aansluitend heeft meneer Wouter Beke op 22 december 2008 een wetsvoorstel ingediend dat de tekst van het voorstel ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers door mevrouw Katrien Partyka, herneemt. 151
Met dit
wetsvoorstel poogt men de regels inzake reclame in beide wetten meer op elkaar af te stemmen. Zo lijkt het aangewezen om de verplichte vermeldingen inzake identiteit, adres en hoedanigheid van de adverteerder ook voor hypothecair krediet in te voeren. Bovendien bevat de Wet op het Hypothecair Krediet geen verboden vormen van reclame. Men kan zich de vraag stellen wat de reden is dat kredietreclame die zich richt tot personen met financiële moeilijkheden voor de ene kredietvorm verboden is en voor de andere niet. Door deze discrepantie worden, zoals reeds werd aangehaald, de strenge regels van de WCK omzeild; de adverteerder moet immers enkel vermelden dat het om een hypothecair krediet gaat om aan de strengere regels te ontsnappen. Bijgevolg is het aangewezen om deze verbodsbepalingen ook voor hypothecair krediet in te voeren. Daarnaast werd er, met het oog op een efficiëntere controle inzake reclame voor kredieten, in het wetsvoorstel geopteerd om éénzelfde dienst bevoegd te maken voor beide kredietvormen. In de huidige regelgeving is de controle voor kredietreclame over twee diensten verspreid. Voor consumentenkrediet is de FOD Economie bevoegd, terwijl voor hypothecair krediet de controle uitgaat van de Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen (CBFA). 152 Aangezien de inspectiediensten van de FOD Economie ook bevoegd zijn in het licht van de Wet van 14 juli 1991 betreffende de
150 Wetsvoorstel (K. PARTYKA) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Kamer 2007-2008, nr. 52K0793/001. 151 Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St.. Senaat 2008-2009, nr. 4-1081/1. 152 Art. 38 WHK.
27
handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument en de Wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, zijn zij bijgevolg ook onrechtstreeks bevoegd om verschillende controles inzake hypothecair krediet uit te voeren. Bovendien verstrekken de kredietgevers en -bemiddelaars in de meeste gevallen zowel consumenten- als hypothecair krediet. Bijgevolg is het efficiënter dat één dienst bevoegd zou zijn voor de controle op de reclame. Betreffende de controle op de reclame inzake hypothecair krediet wordt in het wetsvoorstel geopteerd om, naast de CBFA, ook de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie bevoegd te maken voor het toezicht op de reclame.
49.
Uiteraard valt het af te wachten of beide wetten in de toekomst uiteindelijk in die
zin zullen worden gewijzigd. Ter bescherming van de consument kan dit wetsvoorstel alleen maar worden bijgetreden. Het is duidelijk dat transparante regels inzake reclame in het voordeel zijn van zowel de kredietsector als de consument en de toezichthoudende overheid. 153
§ 2: Het leuren voor kredietovereenkomst 50.
Naast de bepalingen inzake reclame wordt in de Wet op het Consumentenkrediet
ook het leuren voor kredietovereenkomsten aan banden gelegd. Dergelijke verkopen buiten de onderneming brengen bij de consument een verrassingseffect teweeg. 154 De consument heeft zich op deze handeling niet kunnen voorbereiden aangezien het initiatief in de regel uitgaat van de kredietgever of kredietbemiddelaar. 155 Ter bescherming van de consument is het aldus van belang dat dergelijke activiteiten streng worden gereglementeerd.
51.
Vooreerst is het leuren voor kredietovereenkomsten aan de woonplaats of de
verblijfplaats van de consument verboden. 156 Daarenboven dient het leuren in de zin van artikel 7 WCK ruim te worden geïnterpreteerd. Het beperkt zich niet enkel tot het bezoek
ten
huize
van
de
consument
met
gelijktijdige
sluiting
van
de
kredietovereenkomst, maar heeft ook betrekking op elk bezoek van een kredietgever of 153 http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf 154 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 77. 155 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 7 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 156 Art.7, eerste lid WCK.
28
tussenpersoon zonder voorafgaandelijk en schriftelijke aanvraag om kredietsluiting. 157 Bovendien is het niet verplicht dat de kredietverlener een volwaardig kredietaanbod formuleert. Het is voldoende dat de mogelijkheid van kredietverstrekking ten huize van de consument werd besproken en dat een aantal essentiële elementen van een mogelijke overeenkomst werden overeengekomen. 158 Ook het opbellen van de consument om hem een bezoek voor te stellen wordt dus als leuren aan de woonplaats beschouwd en is bijgevolg niet toegestaan. 159
52.
Daarentegen is het leuren voor kredietovereenkomsten ten huize van de
consument wel toegelaten wanneer kan worden bewezen dat de consument zelf uitdrukkelijk en voorafgaand om een huisbezoek heeft verzocht. 160 Dit bewijs kan enkel worden geleverd door een van de kredietovereenkomst onderscheiden geschrift, dat werd opgesteld voor het bezoek.
161
De bewijslast rust op de kredietgever die het
bestaan van dergelijk uitdrukkelijk en voorafgaand verzoek zal moeten aantonen. 162 Het versturen door de consument van een antwoordbon uit een reclame die enkel tot doel heeft om bijkomende informatie te bekomen over de aangeboden kredietproducten kan hierbij niet worden beschouwd als een verzoek in de zin van artikel 7 van de Wet op het Consumentenkrediet. 163 Bovendien bestonden er geschillen omtrent de draagwijdte van het voorafgaand karakter van het verzoek. 164 In de rechtspraak werd geoordeeld dat indien de ‘kredietaanvraag’ dezelfde datum heeft als het kredietaanbod, de aanvraag van de consument niet uitdrukkelijk en voorafgaand heeft plaatsgevonden. 165 Een gelijkaardige beslissing werd in 2002 door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel genomen, die er van uitging dat een attest dat werd getekend op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst het bestaan van een uitdrukkelijk en voorafgaand verzoek van de consument niet bewijst. 166 Hieruit kan worden afgeleid dat de rechtspraak streng is ten aanzien van de kredietgever en –bemiddelaar, en dat
157.Vred. Berchem 5 januari 1999, RW 1999-2000, 1345. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1908. 158 Bergen 16 januari 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 62. 159 Art. 7, tweede lid WCK. 160 Art. 7 WCK. 161 Art. 7, eerste lid in fine WCK. 162 Rb. Brussel 6 september 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 49; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1908. 163 Bergen 2 november 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 70; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1909. 164 D. BLOMMAERT, F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 592. 165 Vred. Maasmechelen 8 september 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 41. 166 Rb. Brussel 6 september 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 49.
29
bijgevolg
de
bepalingen
inzake
het
leuren
voor
kredietovereenkomsten
consumentvriendelijk worden geïnterpreteerd. 167
53.
Daarenboven kunnen zich ook problemen stellen indien de kredietgever, op
uitdrukkelijk en voorafgaand verzoek van de consument, ten huize van de consument een kredietproduct komt toelichten en ter gelegenheid van dit bezoek tevens een ander kredietproduct aan de consument voorstelt.
168
Voor wat dit laatste kredietproduct
betreft, gaat er geen uitdrukkelijk en voorafgaand verzoek van de consument uit waardoor kan worden gesteld dat dit een inbreuk uitmaakt op artikel 7 van de Wet op het Consumentenkrediet.
54.
Krachtens artikel 8 van de Wet op het Consumentenkrediet is ook het leuren
voor kredietovereenkomsten aan de werkplaats van de consument, alsook het leuren en het aanbod tot het sluiten van een overeenkomst aan de woon- of verblijfplaats van een andere consument, verboden. 169 Hierbij voorziet de wet niet in een uitzondering. De consument kan, in tegenstelling tot wat is bepaald in artikel 7 WCK, niet afzien van dit verbod door een uitdrukkelijk en voorafgaand verzoek aan de kredietverlener te richten. 170
55.
Daarnaast is het eveneens niet toegelaten om een kredietmiddel of een aanbod
tot het sluiten van een overeenkomst toe te zenden naar de woonplaats, verblijfplaats of werkplaats van de consument tenzij de consument hierom uitdrukkelijk voorafgaand heeft verzocht en voorzover het aanbod overeenkomstig de artikelen 14 tot 16 W.C.K. tot stand is gekomen. 171 De bewijslast van dergelijk verzoek ligt bij de kredietgever of de kredietbemiddelaar. 172
167 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 78-79. 168 C. VAN ACKER, cursus Economisch en financieel recht, niet gepubliceerd, 2007, 145. 169Art. 8 eerste lid WCK. 170D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 9 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 336; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1909. 171Art. 9, eerste lid WCK. 172Art. 9, tweede lid WCK.
30
Kredietverstrekking door postorderbedrijven is daarentegen niet verboden voor zover de verstuurde catalogi zich ertoe beperken melding te maken van de mogelijkheid om de goederen via één of andere vorm van krediet te bekomen. 173 Hierbij moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen een kredietaanbod en een kredietaanvraag. 174 Krachtens artikel 9 WCK is het verboden een kredietaanbod naar de woonplaats, verblijfplaats of werkplaats van de consument te versturen. Er is enkel sprake van een kredietaanbod wanneer de definitieve uitdrukking van de wil van de kredietgever door de consument enkel nog moet worden aanvaard opdat de overeenkomst zou zijn gesloten. 175 Het versturen van een kredietaanvraagformulier naar de woonplaats, verblijfplaats of werkplaats van de consument stelt geen problemen en is bijgevolg wel toegestaan. Bovendien is ook het sturen van reclame met de contractuele voorwaarden van de kredietgever niet verboden. 176
56.
Tot slot is het evenmin toegelaten om een aanbod tot het sluiten van een
overeenkomst aan te bieden aan een consument ter gelegenheid van een uitstap georganiseerd door of voor rekening van een verkoper of een dienstverlener, met als hoofddoel de consument aan te zetten goederen of diensten te verwerven. 177 Op dit verbod bestaat één uitzondering, met name indien dit doel duidelijk en vooraf aan de consument kenbaar werd gemaakt als zijnde het hoofddoel van de beoogde uitstap. 178 Het bewijs rust daarbij op de persoon die de uitstap organiseert. 179 Wat precies onder het begrip ‘hoofddoel’ moet worden begrepen is een feitenkwestie die door alle middelen van recht kan worden bewezen. 180
57.
Indien een consument wordt geconfronteerd met één van de hierboven
besproken verboden vormen van leurhandel, ligt de bewijslast in eerste instantie bij
173 Memorie van Toelichting, Parl. St... Senaat 1989-1990, 916-1, 15; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 9 WCK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; M. DAMBRE, Het Consumentenkrediet: een commentaar op de nieuwe regelgeving, Gent, Mys en Breesch, 1993, 20; P. DE VROEDE, “De nieuwe wet op het consumentenkrediet: Reclame en promotionele methoden inzake kredietverlening”, DAOR 1992, 30; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 57. 174R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 336. 175 Art. 8, tweede lid WCK. 176 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 8 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; anders, m.i. ten onrechte: G., STRAETMANS, “De reclamebepalingen en promotionele activiteiten in de nieuwe wet op het consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 879. 177Art. 9, derde lid WCK. 178Art. 9, derde lid WCK. 179Art. 9, vierde lid WCK. 180 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 9 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 58.
31
hemzelf. 181 De consument zal het bestaan van het leuren of het toesturen van een kredietaanbod of kredietmiddel moeten bewijzen. 182 Hij mag hierbij gebruik maken van alle middelen van recht. 183 Indien dit bewijs door de consument werd geleverd, is het de kredietgever die zal moeten bewijzen dat de consument er uitdrukkelijk en voorafgaand had om verzocht. 184
58.
Indien de bepalingen inzake het leuren voor kredietovereenkomsten niet worden
nageleefd heeft de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de keuze tussen de nietigverklaring van de overeenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de consument tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag, en dit met behoud van het voordeel van de betaling in termijnen. 185 De nietigverklaring van de overeenkomst impliceert dat de overeenkomst geacht wordt nooit te hebben bestaan, de partijen worden in hun oorspronkelijke positie teruggebracht, wat betekent dat de consument het ontvangen kapitaal volledig dient terug te betalen en de kredietgever de reeds betaalde bedragen moet terugstorten. 186 Men mag er aldus van uit gaan dat de andere mogelijkheid waarover de rechter beschikt, met name de vermindering van de verplichtingen van de consument, voordeliger zal zijn voor de consument. 187
Hierbij
behoudt
de
consument
immers
de
oorspronkelijk
overeengekomen termijnen waarbinnen het kapitaal dient te worden terugbetaald, zonder dat de interesten en kosten worden aangerekend. 188 59.
Naast deze burgerrechtelijke sancties kan ook een vordering tot staking 189
worden ingesteld en zijn er eveneens administratieve sancties 190 die kunnen worden aangewend bij niet naleving van de regels inzake leuren. Om herhalingen te vermijden wordt hiervoor verwezen naar de randnummers 32 e.v. waar dit reeds werd behandeld.
181 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 336. 182 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 336. 183 P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 59; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 336. 184 Rb. Brussel 6 september 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 49; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 60; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 185 Art. 85 WCK. 186 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 187 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 188 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 189 Art. 109 WCK. 190 Art. 106 en 107 WCK; Art. 83 WCK.
32
Bovendien
wordt
het
niet
naleven
van
de
bepalingen
inzake
leuren
voor
kredietovereenkomsten ook strafrechtelijk gesanctioneerd. 191
§ 3: Het Prospectus A: Consumentenkrediet 60.
Inzake consumentenkrediet had de kredietgever tot voor kort de verplichting aan
de consument een schriftelijk kredietaanbod te overhandigen dat 15 dagen geldig was. Zodra de consument dit aanbod ondertekende, kwam de kredietovereenkomst tot stand. 192 Het systeem van het kredietaanbod beantwoordde evenwel niet aan de verwachtingen van de wetgever. 193 De consumenten maakten weinig gebruik van de mogelijkheid om de kredietaanbiedingen van verschillede kredietgevers met elkaar te vergelijken en het beste er uit te kiezen. 194 Bovendien had de onherroepelijke verbintenis van de kredietgever tot gevolg dat consumenten die verschillende aanbiedingen hadden ontvangen en ondertekend, zich vaak een ongerechtvaardigde schuldenlast op de hals haalden, zonder dat de verschillende kredietgevers hiervan op de hoogte waren. 195 Met de wetsherziening van 24 maart 2003 werd dan ook beslist het voorheen geldende kredietaanbod af te schaffen en te vervangen door het prospectus. De prospectusplicht werd ingevoegd in het hoofdstuk over kredietpromotie en wordt bijgevolg in dit hoofdstuk behandeld.
61.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van de Wet op het Consumentenkrediet dienen de
kredietgever en de -bemiddelaar inlichtingen ter beschikking te stellen van de consumenten onder de vorm van een prospectus. Deze prospectus dient een aantal verplichte financiële gegevens te bevatten die betrekking hebben op de aangeboden kredietovereenkomst, waaronder het bedrag en de looptijd van het krediet, het jaarlijks kostenpercentage, in voorkomend geval de debetrentevoet, de terugkerende en niet– terugkerende kosten, en de betalingsregeling. 196
191 Art. 101, §1, 17° WCK. 192 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001, 4. 193 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001, 4, 16. 194 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001, 4 195 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001, 4; E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 51. 196 Art. 5, §3 WCK.
33
In uitvoering van artikel 5 §3 WCK dient te worden verwezen naar het K.B. van 11 januari 2006 tot bepaling van de financiële gegevens die in het prospectus moeten worden opgenomen. 197
62.
De doelstelling van het prospectus is de consument objectief inlichtingen te
verschaffen zonder dat de kredietgever reeds gebonden is door een kredietaanbod. 198 Dit maakt het voor de consument mogelijk om de voorwaarden van de kredieten van verschillende kredietgevers gemakkelijker met elkaar te vergelijken 199 . Bovendien zal hierdoor ook de concurrentie tussen de verschillende kredietinstellingen worden aangewakkerd. 200 Met het prospectus wordt de consument dus op een algemene wijze geïnformeerd over de aangeboden producten. Het prospectus is bijgevolg een standaard document dat niet geïndividualiseerd is. 201 Men kan zich hierbij afvragen in hoeverre de algemene gegevens die zijn opgenomen in het prospectus zullen overeenstemmen met de voorwaarden in het aanbod waarbij de persoonlijke situatie van de consument een belangrijke rol speelt. 202 In bepaalde gevallen zal de kredietgever wellicht een kredietvoorstel doen tegen gunstigere voorwaarden dan deze die zijn vermeld in het prospectus. 203
63.
De invoering van de prospectusplicht brengt daarnaast enkele kritische
discussiepunten met zich mee. Ten eerste is er de vraag of het prospectus gratis aan de consument ter beschikking moet worden gesteld. Deze vraag wordt in de rechtsleer niet op eenduidige wijze beantwoord. Bepaalde auteurs zijn van oordeel dat het prospectus niet gratis ter beschikking moet worden gesteld. 204 argumenten.
205
Zij beroepen zich hiervoor op tekstuele
Anderen daarentegen zijn van mening dat het om een spijtige
197 KB van 11 Januari 2006 tot bepaling van de financiële gegevens die in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dienen vermeld te worden, B.S. 22 februari 2006. 198Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002,doc. 50-1730-001, 14; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1907. 199 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, 50K1730-001, 14; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 332. 200 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, 50K1730-001, 14. 201 A. SENECAL, “De prospectus van het consumentenkrediet, T.Fin. R. 2006, 1452. 202. E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 51. 203. E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 52. 204 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 691. 205 T. VAN DYCK, “De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003 – 2004, 691; de wetgever heeft immers in artikel 14 §2 WCK wel uitdrukkelijk opgenomen dat het
34
vergetelheid van de wetgever gaat, en dat het prospectus, naar analogie met het vroegere kredietaanbod, gratis aan de consument dient te worden overhandigd.
206
Ook de vraag of het prospectus in elk geval overhandigd dient te worden of enkel op verzoek van de consument is niet duidelijk. Sommige auteurs oordelen dat het prospectus
geen
verplichte
stap
uitmaakt
alvorens
de
consument
een
kredietovereenkomst kan afsluiten en dat aldus de consument vrij is om het prospectus al dan niet te raadplegen. 207 In de wet is enkel bepaald dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar het prospectus ter beschikking moeten stellen van de consument. Met de invoering van de prospectusplicht wou de wetgever evenwel voorzien in een betere
informatieverstrekking
voorafgaand
aan
het
sluiten
van
de
kredietovereenkomst. 208 Gezien het belang dat aan deze informatieverstrekking wordt gehecht gaan bepaalde auteurs ervan uit dat het prospectus in alle omstandigheden aan de consument dient te worden overhandigd. 209 Vanzelfsprekend kan de kredietgever de consument niet verplichten het prospectus ook effectief te lezen. 210 Het is dan ook betwijfelbaar of de consument dergelijk algemeen document dat niet beantwoord aan zijn eigen individuele situatie daadwerkelijk zal lezen, laat staan zal vergelijken met prospectussen van andere kredietgevers. 211 Het platform “Dag Zonder Krediet” pleit in dat opzicht voor een gepersonaliseerde prospectus. 212 Een probleem dat zich hierbij kan stellen is dat de consument in deze situatie in de waan zou kunnen verkeren dat hij het krediet aan de in het prospectus opgenomen gunstige voorwaarden kan bekomen, hoewel nog geen kredietwaardigheidsonderzoek is gevoerd en de voorwaarden bijgevolg nog kunnen wijzigen.
aflossingsplan ‘kosteloos’ moet worden verstrekt, voor het prospectus heeft de wetgever dit evenwel niet uitdrukkelijk bepaald. 206 A. DE BOECK, “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet - overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T.Fin.R. 2004, 716. 207 A. SENECAL, “De prospectus van het consumentenkrediet”, T.Fin. R. 2006, 1452; T. VAN DYCK, “ De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003 – 2004, 691. 208 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001, 16. 209 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 53. 210 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 53. 211 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 53. 212 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-korte-versie.pdf.
35
1: Sancties 64.
Om nodeloze herhalingen te vermijden wordt hiervoor verwezen naar de
randnummers 32 e.v. Zo kan bij niet-naleving van de bepalingen inzake het prospectus een vordering tot staking worden ingesteld. 213 Daarnaast kunnen ook een aantal administratieve sancties worden
aangewend,
zoals
een
waarschuwingsprocedure 214 ,
de
intrekking
of
opschorting van de erkenning of de doorhaling of opschorting van de inschrijving 215 en de minnelijke schikking 216 . Tot slot wordt het niet naleven van de bepalingen inzake het prospectus ook strafrechtelijk gesanctioneerd. 217 2: Richtlijn consumentenkrediet 65.
In de richtlijn wordt het prospectus nergens vermeld. Desalniettemin bevat de
richtlijn artikels die een gelijkaardig document verplicht stellen, met name de “Europese Standaardinformatie inzake Consumentenkrediet”
218
(afgekort de SECCI). 219 In
tegenstelling tot het prospectus is de SECCI wel een geïndividualiseerd document. 220 Bovendien kan, indien de nationale wetgever dit beslist, dergelijk document voor de kredietgever verbindend worden. 221 Zowel het prospectus als het SECCI hebben als voornaamste doelstelling de consument zo goed mogelijk te informeren alvorens een kredietovereenkomst af te sluiten. Bovendien zijn er inhoudelijk ook vele raakpunten te bemerken. 222 Gezien het SECCI in de Belgische wetgeving zal moeten worden opgenomen, heeft het weinig zin om daarnaast ook het prospectus te blijven hanteren. B: Hypothecair Krediet 66.
Ook in het hypothecair krediet is er in een prospectusplicht voorzien. 223
213 art. 109 WCK. 214 Art. 83 WCK. 215 Art. 106 en 107 WCK. 216 Art. 84 WCK. 217 Art. 101, 16° WCK. 218 Art. 5-7 richtlijn consumentenkrediet 219 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 297. 220 S. DAUSSOGNE,” Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 297. 221 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 297. 222 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 297. 223 Art. 47 WHK.
36
De
prospectusplicht
inzake
hypothecair
krediet
was
er
bovendien
voor
het
consumentenkrediet, en men kan ervanuit gaan dat de wetgever bij de invoering van het prospectus in het consumentenkrediet zich in zekere mate heeft laten inspireren door de regels die hieromtrent reeds bestonden bij het hypothecair krediet. 224 Het prospectus wordt hier echter niet als vorm van reclame beschouwd. 225 Om de samenhang in dit werk te behouden is het evenwel aangewezen om de prospectusplicht inzake hypothecair krediet ook hier in dit hoofdstuk te behandelen.
67.
Overeenkomstig artikel 47 §2 WHK dienen de hypotheekondernemingen aan de
belangstellenden informatie ter beschikking te stellen onder de vorm van prospectussen. In het prospectus worden de producten opgenomen die de hypotheekondernemingen aanbieden, evenals onder welke voorwaarden en aan welke tarieven dit gebeurt. 226 De doelstelling van het prospectus is de consument op een objectieve en overzichtelijke wijze te informeren om op die manier de consument de kans te bieden de aanbiedingen van verschillende hypotheekondernemingen met elkaar te vergelijken. 227 Om dergelijke vergelijking optimaal mogelijk te maken is het daarbij van belang dat de inhoud van het prospectus bij de verschillende hypotheekondernemingen een zekere eenvormigheid vertoont. 228 Een kritisch probleem dat zich hier ook stelt, is de vraag of de kredietgever het prospectus materieel moet overhandigen, of het volstaat dat het prospectus ter inzage van de kredietgever aanwezig is. 229 In uitvoering van artikel 47 § 4 WHK kan hiervoor verwezen worden naar artikel 12 van het K.B. van 5 februari 1993 230 waarin de gegevens zijn opgenomen die elk prospectus minimaal moet bevatten. Opmerkelijk hierbij is dat enkel de hypotheekondernemingen een prospectus ter beschikking moeten stellen. Het valt te betreuren dat de occasionele kredietgevers aan deze verplichting ontsnappen. 231
224 Memorie van Toelichting, Parl. St... Kamer 2001-2002, doc. 50-1730-001, 14. 225 E. TERRYN en V. COLAERT, “Kredietpromotie”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 54-55. 226 E. CASIER, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 227 E. CASIER, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consumentkredieTNemer”, DCCR 1993-94, 593. 228 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR 1993-94, 593. 229E. CASIER, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 230KB van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. 231 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR 1993-94, 592.
37
Afdeling II: De informatieverplichting 68.
Eén van de belangrijkste doelstellingen van de Wet op het Consumentenkrediet
en de Wet op het Hypothecair Krediet is, met het oog op de bescherming van de consument, het zo goed mogelijk informeren van de kandidaat-kredietnemers. Het is immers erg belangrijk dat de consument op een correcte en volledige manier wordt ingelicht omtrent de risico’s, om zo de verbintenis die hij wenst aan te gaan en de gevolgen hiervan, op een correcte wijze te kunnen inschatten.
Alvorens
in
te
gaan
kredietovereenkomst,
op
zal
de
eerst
informatieverplichting de
informatie
-
en
bij
het
sluiten
raadgevingsplicht
van
de
bij
de
kredietonderhandeling worden besproken.
§ 1: De kredietonderhandeling A: Consumentenkrediet 69.
De informatie- en raadgevingsplicht in de fase van de kredietonderhandeling
worden geregeld in de artikelen 10, 11 en 15 van de Wet op het Consumentenkrediet. Deze artikelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dragen bij tot het voorkomen van een overmatige schuldenlast. De artikelen worden hierna verder toegelicht. Merk hierbij op dat er, met het oog op de bescherming van de consument, op de kredietgever een verstrengde informatie- en raadgevingsplicht rust. 232 1: De informatieverplichting Kredietgever / kredietbemiddelaar 70.
De Wet op het Consumentenkrediet verplicht de kredietverlener om, voor het
aangaan van de kredietovereenkomst, informatie in te winnen bij de consument. 233 Dit is onder meer mogelijk door enerzijds de consultatie van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, en anderzijds de ondervraging van de consument. 71.
Vooreerst dient de kredietgever de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te
raadplegen 234 . 232 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 10 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 233 R., STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1910.
38
Deze Centrale bevat sinds 1 juni 2003 235 naast een negatief luik waarin de wanbetalingen van consumentenkrediet en hypothecair krediet worden geregistreerd, ook een positief luik dat de lopende consumentenkredieten en hypothecaire kredieten bevat. 236 Dit maakt het voor de kredietgever mogelijk om na te gaan of de kandidaatkredietnemer reeds andere kredieten heeft lopen en of er reeds wanbetalingen in zijn hoofde aanwezig zijn. Het is de kredietgever daarnaast ook toegelaten andere databanken te raadplegen die, in tegenstelling tot de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, niet verplicht moeten worden geconsulteerd. 237 Men dient er op te wijzen dat de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren evenwel niet volstaat; de kredietgever moet daarnaast tevens de persoonlijke financiële situatie van de consument onderzoeken opdat hij aan zijn wettelijke verplichtingen zou hebben voldaan 238 . 72.
Bijgevolg dient de kredietgever en de kredietbemiddelaar, in toepassing van
artikel 10, lid 1 WCK, aan de kandidaat-kredietnemer alle nodige informatie te vragen met de bedoeling een volledig beeld van de financiële situatie te krijgen om dan op die manier de terugbetalingsmogelijkheden van de consument te evalueren. Dezelfde verplichting geldt ook t.a.v. de verstrekker van de persoonlijke zekerheid. 239 Meer concreet zal informatie moeten worden ingewonnen over de financiële toestand van de kredietaanvrager zoals o.a. het loon, de lopende kredieten en eventuele huurgelden. 240 Daarnaast is het ook aangewezen te informeren naar de familiale, vermogensrechtelijke en economische situatie waarin de kandidaat kredietnemer verkeert. 241 73.
De gevraagde informatie mag evenwel in geen enkel geval betrekking hebben op
het ras, de etnische afstamming, het seksueel gedrag, de gezondheid, de overtuigingen
234 Art. 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 235 Wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, BS 25 september 2001; KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren , BS 19 juli 2002 236 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 126 en 128. 237 M. DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, 129. 238 Rb. Kortrijk 11 september 1998, T. vred. 1998, 594; Vred. Berchem 5 januari 1999, RW 1999-2000, 1345; D. BLOMMAERT, F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, THB 2006, afl. 6, 594; F. DE PATOUL, “La responsabilité du prêteur et de l’ intermédiaire de crédit dans la phase précontractuelle“ in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Le crédit à la consommation, De Boeck-Larcier, 2004, 35-36; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1911-1912. 239 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 337. 240 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 338. 241 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 10 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
39
of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied, of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds. 242 Deze beperking werd in de wet ingeschreven om te vermijden dat krediet zou worden geweigerd op dergelijke discriminerende gronden. 243
74.
7Bij de ondervraging wordt vaak gebruik gemaakt van een aanvraagformulier, de
rol van dit formulier mag voor de bewijsvoering niet worden onderschat. Bepaalde rechtspraak gaat er immers vanuit dat bij de afwezigheid van een aanvraagformulier geen voldoende onderzoek werd verricht naar de kredietwaardigheid van de kredietaanvrager. 244 Ook uit het feit dat op het aanvraagformulier belangrijke gegevens niet werden ingevuld, kan worden afgeleid dat de kredietgever zijn ondervragingsplicht niet (naar behoren) heeft vervuld 245 . 75.
Moeilijk punt van discussie hierbij is de vraag wanneer een diepgaande analyse
omtrent de terugbetalingsmogelijkheden van de kandidaat-kredietnemer plaatsvindt. Nergens in de wet wordt bepaald welke vragen aan de consument moeten worden gesteld. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat sommige kredietgevers het nalaten om de consument te ondervragen over essentiële zaken zoals inkomsten, lasten en schulden. 246 Het platform “Dag Zonder Krediet” pleit in dat opzicht voor de invoering van een standaardformulier waarin is opgenomen welke vragen de kredietgever en de kredietbemiddelaar verplicht dienen te stellen aan de consument. 247
76.
Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 10 december 2004 248 geoordeeld
dat de verplichting die rust op de kredietgever om inlichtingen in te winnen omtrent de kredietwaardigheid van de consument, een inspanningsverbintenis is. De bewijslast van de bewering dat de kredietgever artikel 10 lid 1 WCK heeft miskend, ligt bijgevolg bij de consument, onverminderd de plicht van de kredietgever om bij te dragen tot het
242 Art. 10 tweede lid WCK. 243 S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 792. 244 Vred. Oudenaarde 15 januari 2001, T.Vred. 2002, 138; Vred. St. Niklaas 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 161. R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 338-339. 245 Vred. Kortrijk 26 september 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 73; R., STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 339; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1912. 246 Vred. Kortrijk 28 juni 2005, Jaarboek Kredietrecht 2005, 34; Vred. Vilvoorde 28 juni 2001, Jaarboek Kredietrecht, 2001, 158. 247 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-korte-versie.pdf. 248Cass. 10 december 2004, T. vred. 2007, 392.
40
bewijs. 249 Meer concreet kan de rechter de kredietgever vragen bewijselementen die hij in zijn bezit heeft en waaruit blijkt dat bepaalde vragen werden gesteld, voor te leggen. 250 Ondanks dit arrest van het Hof van Cassatie moet, voor kredietovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 januari 2004, rekening worden gehouden met de voorbereidende werken van de Wet van 23 maart 2003. 251 Uit deze voorbereidende werken kan worden afgeleid dat op de kredietgever een resultaatsverbintenis rust en dat bijgevolg de bewijslast bij de kredietgever ligt en niet langer bij de consument. 252 Bijgevolg dient de kredietgever zelf het bewijs te leveren dat hij de noodzakelijke informatie heeft ingewonnen. 253 Het is hierbij bijzonder waarschijnlijk dat het Hof, indien het zich zou moeten uitspreken over een kredietovereenkomst die is afgesloten na 1 januari 2004, beslist dat er op de kredietgever een resultaatsverbintenis rust, en dat die kredietgever bijgevolg de bewijslast draagt. 254
77.
Hoewel het enkel aan de kredietgever is toegestaan de Centrale voor Kredieten
aan Particulieren te consulteren, rust de ondervragingsplicht zowel op de kredietgever als de kredietbemiddelaar. Een gebrekkige ondervraging door de kredietbemiddelaar of het feit dat de kredietbemiddelaar onvolledige of onjuiste informatie omtrent de financiële situatie van de kredietaanvragers doorspeelt aan de kredietgever, stelt deze laatste niet vrij van zijn verplichtingen overeenkomstig art. 10, 11 en 15 WCK. 255 De kandidaat-kredietnemer blijft de mogelijkheid behouden om in dat geval de kredietgever aansprakelijk te
249 R. STEENNOT, “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004), T. vred. 2007, 401. 250 R. STEENNOT, “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004) T. vred. 2007, 400-401. 251 Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, K50/1730/001, 15-16; R., STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 338; R. STEENNOT, “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004), T. vred. 2007, 401; F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 126 en 150. 252 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1910; R. STEENNOT, “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004), T. vred. 2007, 401. 253 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1912. 254 R. STEENNOT, “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004) T. vred. 2007, 400-401 255 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 130.
41
stellen. 256 De kredietgever kan vervolgens verhaal uitoefenen op de kredietbemiddelaar op basis van het gemeen recht. 257 Consument 78.
Krachtens artikel 10 lid 2 WCK dient de informatie die de consument verstrekt op
vraag van de kredietgever of -bemiddelaar juist en volledig te zijn. Dit is van belang opdat de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument correct zou kunnen inschatten. Men gaat er doorgaans vanuit dat op de kredietgever en de kredietbemiddelaar een actieve ondervragingsplicht rust, terwijl er op de consument slechts een passieve of negatieve informatieplicht rust. 258 Een eerste strekking leidt hieruit af dat de consument ongevraagde informatie omtrent zijn financiële toestand niet spontaan hoeft mee te delen en dat het volstaat dat hij de vragen die hem worden gesteld correct en volledig beantwoord. 259 Hoewel deze stelling vaak terug te vinden is in de rechtspraak wordt ze niet door iedereen bijgetreden. 260 Bepaalde andere auteurs verwachten van de consument dat hij handelt te goeder trouw en alle informatie verschaft waarvan hij weet of dient te weten dat deze van belang is voor de beslissing die door de kredietgever moet worden genomen. 261 Ook deze stelling wordt in de rechtspraak gevolgd. 262 Ter bescherming van de consument gaat mijn voorkeur uit naar de 2de stelling. Deze stelling draagt in betere mate bij tot de bestrijding van de overmatige schuldenlast. De eerste stelling kan leiden tot verzwijging van essentiële informatie door de consument 256 D. WALRAVENS, “De positie van de kredietbemiddelaar in het kader van de wet consumentenkrediet”, (noot onder Vred. Torhout 30 mei 2000) AJT 2000-2001,140. 257 D. WALRAVENS, “De positie van de kredietbemiddelaar in het kader van de wet consumentenkrediet” , (noot onder Vred. Torhout 30 mei 2000) AJT 2000-01, 140; F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 130. 258 M. DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, 129; S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 791; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1911. 259 Rb. Oudenaarde 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 104; Rb. Gent 30 juni 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 69; Vred. St.-Niklaas 28 maart 2001, DCCR 2001, 170; Vred. Torhout 30 mei 2000, AJT 2000-01, 130; Vred. Zottegem 25 mei 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 133; Vred. Kortrijk 31 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 82; Vred. Kortrijk 19 maart 1996, T. vred. 1997, 385; M., DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, 135; B. DE CONINCK, “L’ obligation d’ information du consommateur dans la formation du contrat”, Ann. Dr. Louvain 1997, 264-265; S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 791. 260 D. BLOMMAERT, F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 595; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 339; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1912-1913. 261 D. BLOMMAERT, F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 595; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 340. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1913. 262 Rb. Kortrijk 11 september 1998, T. vred. 1998, 594; Vred. Gent 9 mei 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 150; Vred. Lokeren 1 oktober 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 156.
42
waardoor naderhand betalingsmoeilijkheden ontstaan. De kredietgever is een professioneel die in betere mate in staat is de kredietwaardigheid te beoordelen. Het is dan ook van belang dat de consument actief hiertoe bijdraagt en alle nuttige informatie aan de kredietgever meedeelt.
79.
De kredietgever mag bovendien niet zomaar alles wat de consument beweert,
als waar aannemen. De kredietgever is immers een professioneel die manifeste vergissingen of onjuistheden dient op te merken 263 zonder zich evenwel als een detective te gedragen of de rechten van de persoonlijke levenssfeer van de kredietaanvrager te schenden. 264 Over de vraag in hoeverre de verstrekte informatie door de kredietgever moet worden geverifieerd bestaat evenwel discussie in de rechtspraak. 265 Sommige rechtspraak 266 gaat ervanuit dat de kredietgever niet moet nagaan of alle informatie met de werkelijkheid overeenstemt, terwijl andere rechtspraak 267 stelt dat de kredietgever zich er niet toe mag beperken summiere informatie zomaar te noteren zonder deze op haar juistheid te controleren. Niettegenstaande de tegenstrijdigheid in de rechtspraak, gaat men er in de rechtsleer doorgaans vanuit dat de kredietgever enkel de verkregen informatie naar zijn juistheid dient te controleren indien deze verificatie niet al te veel moeilijkheden met zich meebrengt.
268
E. TERRYN en V. COLAERT gaan hiermee niet akkoord; dergelijke
controleplicht zou volgens hen tot gevolg hebben dat de kredietnemer zelf geen verantwoordelijkheid meer hoeft te dragen voor de door hem gegeven informatie. 269 Zij beroepen zich hierbij op de duidelijke bepaling in de WCK dat de consument juist en volledig dient te antwoorden op de vragen van de kredietgever. 270
263 G. L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen die de wet consumentenkrediet is samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-70; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 66; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 341. 264 Vred. Zottegem 25 mei 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 133; Vred. Gent 18 april 2000, AJT 2000-2001, 745; D. BLOMMAERT, F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 595; R., STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 341. 265 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1914. 266 Vred. Zottegem 25 mei 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 133. 267 Vred. Ronse 2 november 1999, AJT 1999-00, 556; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1914. 268 R., STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 341; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1914. 269 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 129. 270 Art. 10 WCK; F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 129.
43
80.
Volledigheidshalve dient hierbij ook te worden opgemerkt dat sinds de invoering
van het positief luik in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren de kredietgever zich niet langer zal kunnen beroepen op het feit dat de consument hem niet op de hoogte heeft gebracht van het bestaan van andere kredieten. 271 2: De raadgevingsplicht 81.
De antwoorden van de consument op de gestelde vragen zijn ook van belang in
het licht van de raadgevingsplicht die op de kredietgever rust krachtens art. 11 WCK. 272 82.
Overeenkomstig dit artikel moeten de kredietgever en kredietbemiddelaar de
consument op een juiste en volledige manier alle noodzakelijke informatie verschaffen i.v.m. de beoogde kredietovereenkomst. 273 De kredietgever en -bemiddelaar mogen zich hierbij niet beperken tot het louter beantwoorden van vragen die door de consument worden gesteld, maar moeten zelf actief informatie verschaffen die zij belangrijk vinden voor de consument. 274 Bijgevolg dienen zij aan de consument aanvullende vragen te stellen, manifeste fouten op te merken en recht te zetten, en nadere uitleg daaromtrent te vragen. 275
83.
Daarnaast dienen de kredietgever en kredietbemiddelaar de consument tevens
zo goed mogelijk te adviseren omtrent de kredietvorm die qua aard en bedrag het best geschikt is, rekening houdende met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het aangaan van de kredietovereenkomst en het doel van het krediet. 276
Hierbij dient te worden benadrukt dat de kredietgever er enkel toe gehouden is advies te verstrekken omtrent kredieten die hij zelf aanbeidt. Indien er hierbij voor de
271 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1913-1914. 272 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 122. 273 Art. 11, 1° WCK. 274 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 11 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 68; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 342. 275 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 11 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 68; B. DE CONINCK, “L’ obligation d’ information du consommateur dans la formation du contrat”, Ann. Dr. Louvain 1997, 261-262. 276 Art. 11, 2° WCK.
44
kredietaanvrager geen gepaste kredietvorm aanwezig is, moet hij er zich van onthouden het krediet te verstrekken. 277 De kredietgever is evenwel niet verplicht om het krediet toe te staan aan het goedkoopste tarief. 278 Het komt aan de kandidaat-kredietnemers toe om gebruik te maken van de concurrentie op de kredietmarkt en de verschillende tarieven met elkaar te gaan vergelijken. 279 Voor wat betreft de kredietbemiddelaars dient hierbij een onderscheid te worden gemaakt tussen een agent die optreedt voor één kredietgever, en een ander kredietbemiddelaar die niet gekoppeld is aan één kredietgever. 280 Uiteraard zal op deze laatste een ruimere opdracht rusten aangezien de kredietmakelaar voor de consument het meest voordelig tarief dient te zoeken. 281
84.
Sinds de wetsherziening in 2003 dienen de kredietgever en kredietbemiddelaar
ook rekening te houden met het doel van het krediet. Dit is van belang om zeker te zijn dat het aangeboden krediet het best geschikt is voor de consument. Voorheen werd in de kredietovereenkomsten vaak een heel vage omschrijving opgenomen, waardoor de rechtbanken niet konden achterhalen waarvoor het krediet juist was aangegaan. Met de toevoeging in artikel 11 WCK wil men daaraan een einde stellen.
85.
De verplichtingen die voortvloeien uit artikel 11 WCK houden voor de
kredietgever en de kredietbemiddelaar een inspanningsverbintenis in.
282
De bewijslast
rust op de consument. De consument moet bewijzen dat de kredietgever niet heeft gehandeld zoals dit mag worden verwacht van een normaal zorgvuldig bedachtzaam
277.D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 11 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 68; R., STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 342. 278 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1916. 279 Vred. Gent 23 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 64; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 342. 280 M. DAMBRE, Het Consumentenkrediet: een commentaar op de nieuwe regelgeving, Gent, Mys en Breesch, 1993, 24. R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 342R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1917. 281 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 342343; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1917. 282 Rb. Gent 12 april 2002, NjW 2002, 284; Vred. Torhout 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 221; Vred. Torhout 30 mei 2000, AJT 2000-01, 130; Vred. Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283; Vred. Gent 11 juli 1997, T. vred. 1998, 562; G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 467; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “artikel 11 WCK” , in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; B. DE CONINCK, “L’ obligation d’ information du consommateur dans la formation du contrat”, Ann. Dr. Louvain 1997, 263.
45
kredietgever, geplaatst in dezelfde omstandigheden. 283 Ook hier kan de kredietgever gevraagd worden bij te dragen tot het bewijs. 284 Het mislopen van de kredietovereenkomst op zich is onvoldoende om te bewijzen dat de kredietgever slechte raad zou hebben verstrekt. 285 Het kan enkel een aanwijzing zijn indien de redenen voor die slechte afloop kennelijk reeds aanwezig waren op het moment van de aanvraag van de kredietovereenkomst en indien de consument deze in alle eerlijkheid heeft meegedeeld. 286 3: De onthoudingsplicht 86.
Tenslotte legt art. 15 WCK de kredietgever de plicht op, om alvorens een krediet
toe te staan, op nauwgezette wijze de kredietwaardigheid van een kandidaatkredietnemer te onderzoeken. 287 Stelt de kredietgever hierbij vast dat de kandidaatkredietnemer het krediet niet zal kunnen terugbetalen, dan moet hij weigeren de kredietovereenkomst af te sluiten. Bij het inschatten van de terugbetalingsmogelijkheden van de consument dient de kredietgever zich hierbij te steunen op de informatie die hem door de consument werd meegedeeld en de informatie die hij is bekomen door de consultatie van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 288 De aanwezigheid van een borg stelt de kredietgever niet vrij van deze verplichting. De kredietwaardigheid van de kredietnemer moet los van de zekerheden beoordeeld worden. 289
87.
Op de vraag of de kredietgever met het spaarvermogen van de consument
rekening dient te houden, wordt in de rechtspraak niet op eenduidige wijze geantwoord. Men kan zich hierbij de vraag stellen of een consument die niets kan sparen 283 Rb. Brugge 31 januari 2003, T. vred. 2003, 224; Vred. Beveren 28 januari 1997, RW 1998-99, 581; S. DE MEUTER, en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 794; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 343. 284Cass. 10 december 2004, T. vred. 2007, 392; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 593; R. STEENNOT, “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004) T. vred. 2007, 402. 285 Vred. Landen 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 44; Vred. Gent 11 juli 1997, T. vred. 1998, 562; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 69; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1916. 286 Vred. Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283; Vred. Beveren 12 maart 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 241; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 596; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 69. 287 zie randnummer 288 Artikel 15 WCK; F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 125. 289 M. DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, 132.
46
voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst later de lening zal kunnen afbetalen indien zijn situatie ondertussen niet is veranderd. De consument moet zijn uitgavenpatroon aanpassen maar dat is niet altijd eenvoudig en niet altijd mogelijk. Alles hangt hierbij af van de omstandigheden en zal bijgevolg van geval tot geval moeten worden geëvalueerd. In de rechtspraak zijn sommige rechters van mening dat het niet aan de kredietgever toekomt om de spaarmogelijkheden van de kandidaat-kredietnemer te onderzoeken. 290 Andere rechters volgen deze mening niet en gaan ervanuit dat wanneer het inkomen van de consument niet volstaat om te sparen, het ook onvoldoende zal zijn om een bijkomende leningslast te dragen. Zij zijn van mening dat het aldus van belang is dat de kredietgever het spaarvermogen van de kandidaat-kredietnemer onderzoekt. 291
88.
Daarnaast dient de vaststelling dat een consument een lening wenst aan te gaan
om andere leningen aan te zuiveren voor de kredietgever, een signaal te zijn dat hem tot meer voorzichtigheid moet aanzetten. 292 In dergelijk geval dient de kredietgever de kredietovereenkomst niet noodzakelijk in alle gevallen te weigeren. 293 Wel zal de kredietgever moeten aantonen dat het nieuwe krediet qua soort en bedrag het best is aangepast aan de financiële situatie van de consument. 294 Bovendien moet ook worden aangetoond dat de financiële situatie van de kandidaat-kredietnemer door de toekenning van het nieuwe krediet is verbeterd. 295
89.
De rol van het kredietwaardigheidsonderzoek mag niet worden onderschat. Het
is de kredietgever immers enkel toegelaten een kredietovereenkomst af te sluiten als hij kan
inschatten
dat
de
kandidaat-kredietnemer
in
staat
zal
zijn
om
zijn
terugebetalingsverplichtingen na te komen. A contrario dient de kredietgever het
290 Vred. Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283; Vred. Antwerpen 15 maart 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 124. D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 596. 291 Vred. Kortrijk 7 januari 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 66; Vred. Kortrijk 17 december 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 187. 292 Rb. Kortrijk 11 september 1998, DCCR 1999, 73; Vred. Oudenaarde 15 januari 2001, T. vred. 2002, 138; Vred. Antwerpen 13 januari 1998, T. vred. 1998, 601; Vred. Westerlo 4 april 1997, T. vred. 1997, 422; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1918; T. VAN DYCK, “De aansprakelijkheid van de kredietgever en kredietbemiddelaar in gevallen van herfinanciering of saldering van consumentenkrediet – Het criterium van de dubbele voorzichtigheid”, DCCR 2003, 70. 293 Vred. Landen 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 44; F. DE PATOUL, “la loi sur le crédit à la consommation et le traitment du surendettement”, T. vred. 2002, 35; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1918; T. VAN DYCK, “De aansprakelijkheid van de kredietgever en kredietbemiddelaar in gevallen van herfinanciering of saldering van consumentenkrediet – Het criterium van de dubbele voorzichtigheid”, DCCR 2003, 70. 294 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 596. 295 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 596.
47
afsluiten van een kredietovereenkomst te weigeren wanneer hij redelijkerwijze kan vaststellen dat de kandidaat-kredietnemer zijn krediet niet zal kunnen terugbetalen. De kredietwaardigheid van de consument dient hierbij beoordeeld te worden op het ogenblik van de contractsluiting. 296 De gestrengheid van deze bepaling is te verklaren vanuit de doelstelling van de Wet op het Consumentenkrediet, met name de strijd tegen de overmatige schuldenlast. 297 De wetgever heeft de consument hier willen beschermen tegen zichzelf. Hoe goed de consument ook is geïnformeerd, de beoogde kredietovereenkomst zal niet mogen worden gesloten. 298
90.
Deze verplichting houdt voor de kredietgever een inspanningsverbintenis in. 299
De kredietgever kan enkel worden aansprakelijk gesteld wanneer hij een krediet heeft toegekend waar een normaal, redelijk en zorgvuldig kredietgever in dezelfde omstandigheden dit niet zou hebben toegestaan. 300 De bewijslast ligt bij de consument 301 . 91.
Desalniettemin zal de kredietgever zelf het bewijs moeten leveren dat hij de
Centrale voor Kredieten aan Particulieren heeft geraadpleegd; deze raadpleging is immers verplicht en maakt aldus een resultaatsverbintenis uit in hoofde van de kredietgever. 302 Bovendien dient overeenkomstig artikel 14 §2, 10° WCK de datum van de raadpleging van de Kredietcentrale in de kredietovereenkomst te worden opgenomen. Uit de meerderheid van de rechtspraak blijkt echter dat de loutere vermelding van raadpleging van de Kredietcentrale in de kredietovereenkomst niet het bewijs levert dat deze
296 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 121. 297F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 121. 298 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 121. 299 S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 795. 300 D. BLOMMAERT, “De bescherming van de kredieTNemer in het kredietrecht” in M. TISON, C. VAN ACKER en J. CERFONTAINE, Financiële regulering: Op zoek naar nieuwe evenwichten, Antwerpen/Groningen/Oxford, Intersentia, 2003, 99; M. DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, 127; S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 795; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 69. 301 Rb Kortrijk 11 september 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 95; Vred. Gent 23 juni 2000, DAOR 2001, 178; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1920. 302 D. BLOMMAERT, “De bescherming van de kredieTNemer in het kredietrecht” in M. TISON, C. VAN ACKER en J. CERFONTAINE, Financiële regulering: Op zoek naar nieuwe evenwichten, Antwerpen/Groningen/Oxford, Intersentia, 2003, 99; F. DE PATOUL, “La responsabilité du prêtuer et de l’ intermédiaire de crédit dans la phase pré-contractuelle” in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Le crédit à la consommation, Brussel, Lancier, 2004, 29.
48
daadwerkelijk werd geraadpleegd. 303 Deze rechtspraak wordt echter door bepaalde auteurs afgewezen. 304 Deze auteurs gaan ervan uit dat de datum die is opgenomen in de kredietovereenkomst wordt geacht met de werkelijkheid overeen te stemmen en dat het de consument toekomt om hiervan het tegenbewijs te leveren. 305
92.
Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat in artikel 64 §1 WCK een
analoge bepaling voor de kredietbemiddelaar is opgenomen. Een kredietbemiddelaar kan geen kredietaanvraag indienen indien hij, op basis van de informatie die hij krachtens artikel 10 WCK is bekomen, van oordeel is dat de consument duidelijk niet in staat zal zijn om zijn verplichtingen na te komen. 306 Wat opvalt is dat de sanctie zowel voor de kredietbemiddelaar als de kredietgever, die zijn verplichting niet naleeft, dezelfde is, hoewel de kredietbemiddelaar niet over dezelfde gegevens beschikt als de kredietgever. De kredietbemiddelaar heeft immers, in tegenstelling tot de kredietgever, geen toegang tot de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.
93.
Artikel 15 WCK legt de kredietgever in bepaalde gevallen dus een verbod tot
contracteren op met als doel de consument te beschermen en een overmatige schuldenlast te voorkomen. Hierbij aansluitend kan nog worden opgemerkt dat uit de rechtspraak blijkt dat de informatie- en raadgevingsplicht die rust op de kredietgever en kredietbemiddelaar, doorgaans streng wordt beoordeeld. De sancties: de miskenning van de informatie- en adviesverplichtingen 94.
Het is duidelijk dat zowel het onzorgvuldig optreden van de kredietgever en de
kredietbemiddelaar in de precontractuele fase, als het niet naleven van de informatieverplichting door de consument niet zomaar door de vingers kan worden gezien
en
bijgevolg
moet
worden
bestraft.
Het
is
daarbij
evident
dat
de
303 Rb. St.-Niklaas 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 133; Rb. Oudenaarde 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 104; Rb. Kortrijk 20 april 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 138. 304 M. MANNES, A. SENECAL en M. VAN DEN ABEELE, “ Problématique de la preuve de la consultation de la Centrale des crédits aux particuliers de la Banque Nationale de Belgique”, (noot onder rb. Kortrijk 20 april 2001), Jaarboek Kredietrecht 2001, 146-148; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1921-1922. 305 Vred. Namen 22 november 2002, T. vred. 2003, 227; M. MANNES, A. SENECAL en M. VAN DEN ABEELE, “ Problématique de la preuve de la consultation de la Centrale des crédits aux particuliers de la Banque Nationale de Belgique”, (noot onder rb. Kortrijk 20 april 2001), Jaarboek Kredietrecht 2001, 146-148; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1921-1922. 306 Vred. Aat 9 december 1996, DCCR 1997, 151; Vred. Sint-Niklaas 8 december 1999, T. vred. 2002, 105.
49
verantwoordelijkheid van de kredietgever zwaarder zal doorwegen dan deze van de kredietnemer. 307
95.
De miskenning van de verplichtingen door de kredietgever of kredietbemiddelaar
die zijn opgenomen in artikel 10 lid 1, 11 en 15 WCK, en worden gesanctioneerd door artikel 92 WCK. Het is de rechter bijgevolg toegelaten om de consument te ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsinteresten en zijn verplichtingen te verminderen tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag. De consument behoudt daarbij het voordeel van betaling in termijnen. De toepassing van artikel 92 WCK doet geen afbreuk aan de toepassing van de regels uit het gemeen recht die zijn opgenomen in de artikelen 1382 en 1383 B.W. 308 De consument die aanspraak wil maken op bijkomende schadevergoeding, zal het oorzakelijk verband moet bewijzen tussen het gebrek aan actieve onderzoeksplicht en de schade die hij daardoor heeft geleden. 309
96.
Wanneer de consument zijn informatieplicht opgenomen in artikel 10 lid 2 WCK
niet heeft nagekomen en als laatst genoemde bijgevolg onjuist of onvolledig op de door de kredietgever gestelde vragen heeft geantwoord, kan de rechter de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument bevelen. 310 Hierbij beschikt de rechter over appreciatiebevoegdheid om te beslissen tot ontbinding van de overeenkomst dan wel om andere gemeenrechtelijke sancties. 311 De rechter kan daarbij rekening houden met het feit of de consument te goeder trouw handelde of net niet. 312
97.
Voorgaande gevallen worden duidelijk geregeld in de wet. Moeilijker is het
antwoord op de vraag wat de sanctie is indien zowel de kredietgever als de consument zijn verplichting niet heeft vervuld. 313 Hieromtrent bestaat geen eensgezindheid in de rechtspraak. Enerzijds werd in de rechtspraak beslist dat in dergelijk geval de 307 Rb. Antwerpen 16 januari 2004, NjW 2004, 1065. 308 Vred. St. Niklaas 28 maart 2001, DCCR 2001, 170; Vred. Gent 23 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 64. 309 Vred. Gent 11 juli 1997, T.Vred. 1998, 562; P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 77; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1924. 310 Art. 95 WCK. 311 M. DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, afl. 39, 137. 312 M. DAMBRE, “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, 127. 313 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1923.
50
aansprakelijkheid die op de kredietgever rust, vervalt. 314 In een ander vonnis werd daarentegen geoordeeld dat de kredietgever gedeeltelijk aansprakelijk kan worden gesteld wanneer de consument ook een fout heeft begaan. 315 Ter bescherming van de consument lijkt het mij aangewezen dit laatste vonnis bij te treden. Hierbij kan verwezen worden naar het gemeen recht. Indien beide partijen in het gemeen recht een fout hebben begaan en deze fouten in causaal verband staan met de schade is er sprake van gedeelde aansprakelijkheid. Beide partijen dienen in te staan voor een deel van de geleden schade. Hieruit volgt dat de kredietgever en de consument, indien zij beiden een fout hebben begaan, bij voorkeur samen dienen in te staan voor de nadelige gevolgen. 316 Het feit dat de aansprakelijkheid van de kredietgever volledig vervalt, zoals in de eerste uitspraak werd beslist, lijkt mijns inziens immers onbillijk. 4: Richtlijn consumentenkrediet 98.
Zoals reeds meermaals werd aangehaald, zal de huidige Wet op het
Consumentenkrediet
moeten
worden
aangepast
aan
de
nieuwe
Richtlijn
Consumentenkrediet. Krachtens de richtlijn 317 dienen de kredietgevers, en in voorkomend geval
de
kredietbemiddelaars, aan de consument passende toelichtingen en informatie te verstrekken zodat deze laatste op een geïnformeerde wijze een besluit zou kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. 318 In tegenstelling tot het artikel 11, 2° van de WCK waar de kredietgever het best aangepaste krediet aan de consument moet voorstellen ligt deze keuze volgens de
314Vred. Houthalen-Helchteren, 14 september 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 29; Vred. Vilvoorde 14 november 2002, T. vred. 2003, 226; Vred. Ronse 26 september 2000, AJT 2001, 179; F. DOMONT-NAERT, “La nouvelle loi sur le crédit à la consommation. L’ information du consommatuer et l’ obligation de renseignements.”, DAOR 1992, 34; D. VANDE PUTTE, “ De l’étendue du devoir d’ infoermation du consommateur et de la responsabilité du prêteur au stade précontractuel“, (noot onder Vred. Gent 17 november 1997), Jaarboek Kredietrecht 1997, 197; F. DOMONT-NAERT, “La nouvelle loi sur le crédit à la consommation. L’information du consommateur et l’obligation de renseignements.”, DAOR 1992, 34. 315 Rb. Antwerpen 16 januari 2004, NjW 2004, 1065; Rb. Gent 10 december 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 140; Vred. Torhout 30 mei 2000, AJT 2000-01, 130. 316 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1915; D.WALRAVENS, “De positie van de kredietbemiddelaar in het kader van de wet consumentenkrediet” AJT 2000-01,140. 317 Artikel 5 (9) en artikel 6 (1) richtlijn consumentenkrediet. 318 J. VAN LYSEBETTENS, “Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG: kredietovereenkomsten voor consumenten of consumentenkredieten verstrekt door sommige kredietgevers?”, Bank Fin. R. 2008, 330.
51
richtlijn bij de consument. 319 Artikel 5 (6) van de richtlijn voorziet evenwel in de mogelijkheid voor de lidstaat om de te verstrekken bijstand aan te passen. 320
99.
Bovendien worden verkopers van goederen en diensten die daarnaast ook als
kredietbemiddelaar optreden, vrijgesteld van de plicht om precontractuele informatie te verstrekken; de kredietgever blijft daarentegen wel gehouden. 321 De kredietgever dient er dan ook voor te zorgen dat de consument de vereiste precontractuele informatie ontvangt. 322
100.
De kredietgever is daarnaast ook verplicht om de kredietwaardigheid van de
consument te beoordelen. In tegenstelling tot artikel 15 WCK rust er op de kredietgever geen onthoudingsplicht en is er geen aansprakelijkheidsregeling voorzien. 323 De enige verantwoordelijkheid die op de kredietgever rust is de correcte en volledige voorlichting van de consument. De verplichte raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan particulieren mag in ons nationaal recht wel blijven bestaan. De toegang tot gegevensbanken wordt in de richtlijn op zeer algemene wijze geregeld. 324
De Belgische wetgeving zal bijgevolg in de toekomst op het vlak van informatie- en adviesverplichting op verschillende punten moeten worden versoepeld. Vooral het wegvallen van de onthoudingsplicht komt de bescherming van de consument niet ten goede. Hierdoor wordt immers een deel van het juridisch risico van de kredietgever naar de consument verschoven. 325 Waar het de kredietgever momenteel is verboden om een kredietovereenkomst af te sluiten met een insolvabele consument zal in de toekomst dit verbod tot contracteren verdwijnen. Bij de onthoudingsplicht die momenteel nog steeds op de kredietgever rust dient de kredietwaardigheid van de kredietnemer los te worden 319 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, afl. 4, 297. 320 J. VAN LYSEBETTENS, “Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG: kredietovereenkomsten voor consumenten of consumentenkredieten verstrekt door sommige kredietgevers?”, Bank Fin. R. 2008, 330. 321 Art. 7 richtlijn consumentenkrediet; J. VAN LYSEBETTENS, “Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG: kredietovereenkomsten voor consumenten of consumentenkredieten verstrekt door sommige kredietgevers?”, Bank Fin. R. 2008, 330. 322 Art. 7 richtlijn consumentenkrediet. 323 J. VAN LYSEBETTENS, “Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG: kredietovereenkomsten voor consumenten of consumentenkredieten verstrekt door sommige kredietgevers?”, Bank Fin. R. 2008, 331. 324 Art. 9 richtlijn consumentenkrediet. 325 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 168.
52
beoordeeld van de zekerheden. Door de richtlijn wordt het in de toekomst mogelijk voor de kredietgever om bij de toekenning van een krediet ook rekening kunnen houden met de solvabiliteit van de borg. De kredietgever zal bijgevolg een kredietovereenkomst kunnen afsluiten met een insolvabele consument, wanneer de borg over voldoende middelen
beschikt.
Dit
is
met
de
huidige
Belgische
wetgeving
inzake
consumentenkrediet niet mogelijk. B: Hypothecair krediet 101.
In de Wet op het Hypothecair Krediet wordt nergens gewag gemaakt van een
precontractuele informatie- en adviesverplichting in hoofde van de kredietverlener. 326 Het gemeenrecht zal bijgevolg van toepassing zijn voor deze materie. De verplichting tot het verstrekken van informatie door de kredietgever kan op verschillende gronden steunen. 327 Vooreerst dient de toestemming voor het sluiten van de overeenkomst vrij van wilsgebreken te zijn gegeven. Verzwijging van essentiële gegevens, die van belang zijn voor de toestemming, kunnen immers in bepaalde gevallen als een vorm van bedrog worden aanzien. 328 Daarnaast is er uiteraard ook de leer van de culpa in contrahendo en de plicht van de goede trouw. 329 Wanneer de kredietgever tijdens de precontractuele fase een fout begaat zal hij buitencontractueel aansprakelijk kunnen worden gesteld. 330 De kredietgever is er immers toe gehouden de algemene zorgvuldigheidsnorm, gesteund op artikel 1382 B.W., na te leven. Het is hierbij ook van belang te verwijzen naar artikel 30 van de Wet Handelspraktijken dat aan de verkoper te goeder trouw de plicht oplegt om, ten laatste op het ogenblik van het sluiten van de koop, aan de consument de behoorlijke en nuttige voorlichting te geven betreffende de kenmerken van het product of de dienst en betreffende de verkoopsvoorwaarden, rekening houdende met de door de consument uitgedrukte behoefte aan voorlichting en rekening houdend met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare
326 A. VANDOOLAEGHE, “De precontractuele informatieverplichting van de hypothecaire kredietverlener”, (noot onder Kh. Brussel 15 januari 2008), DCCR 2008, afl. 80, 101. 327 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-62. 328 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-62. 329 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-62. 330 A. VANDOOLAEGHE, “De precontractuele informatieverplichting van de hypothecaire kredietverlener”, (noot onder Kh. Brussel 15 januari 2008), DCCR 2008, afl. 80, 102.
53
gebruik. Dergelijke bepaling steunt op het algemeen principe dat goede trouw essentieel is bij de sluiting en uitvoering van de overeenkomst. 331 Volledigheidshalve dient hierbij te worden opgemerkt dat een informatie- en raadgevingsplicht in het gemeenrecht enkel ten laste van de professionele kredietgever valt. 332 Bovendien is er in het gemeenrecht geen onthoudingsplicht opgenomen. 333 Daarnaast laat het gemeenrecht ook toe dat de kredietgever zich van zijn informatie- en raadgevingsplicht exonereert. 334 102.
Het is bijgevolg duidelijk dat de regelgeving inzake consumentenkrediet in deze
materie meer bescherming biedt dan het hypothecair krediet. Dit is verwonderlijk aangezien het hypothecair krediet vaak een grotere impact heeft en zwaardere gevolgen met zich meebrengt. In het vonnis
335
van de Rechtbank van Koophandel te Brussel van 15 januari 2008
heeft de rechter de consumentenbescherming in de WHK willen verruimen door te verwijzen naar de informatieverplichting die rust op de kredietverlener krachtens artikel 10, lid 1 WCK. 336 Dit is echter bekritiseerbaar aangezien de Wet op het Consumentenkrediet
hypothecaire
krediet
en
uitdrukkelijk
uitsluit
uit
haar
toepassingsgebied. 337 Ter bescherming van de consument is het echter verdedigbaar om voor hypothecair krediet een minstens even strenge informatie- en adviesverplichting te voorzien. Heel recent werd een wetsontwerp ingediend dat daaraan tegemoetkomt. Het wetsvoorstel beoogt de kredietnemer dezelfde waarborgen te bieden als deze die de consument geniet krachtens de regels inzake consumentenkrediet. 338 Dit wetsvoorstel is, gelet op de lange duurtijd en de grote bedragen die het hypothecair krediet met zich meebrengt, zeker verdedigbaar en kan de bescherming van de consument alleen maar vergroten. 331 G.L. BALLON, “De informatieverplichtingen, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jur. Falc. 1991-1992, 4-62. 332 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 122. 333 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 122. 334 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 122. 335 Kh. Brussel 15 januari 2008, DCCR 2008, 90. 336 A. VANDOOLAEGHE, “De precontractuele informatieverplichting van de hypothecaire kredietverlener”, (noot onder Kh. Brussel 15 januari 2008), DCCR 2008, afl. 80, 101. 337 Artikel 3 §1 6° WCK; A. VANDOOLAEGHE, “De precontractuele informatieverplichting van de hypothecaire kredietverlener”, (noot onder Kh. Brussel 15 januari 2008), DCCR 2008, 101-102. 338 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet teneinde de kredietgever en de kredietbemiddelaar een informatie- en adviesplicht op te leggen, en houdende diverse maatregelen, Parl.St.. Kamer 2008-2009, nr. 52K1860/001.
54
C: Toekomstperspectieven
betreffende
de
Centrale
voor
Kredieten
aan
Particulieren 103.
Volledigheidshalve lijkt het mij aangewezen nog even stil te staan bij enkele
toekomstperspectieven betreffende de Kredietcentrale. Gezien het belang van het kredietwaardigheidsonderzoek dat rust op de kredietgever is een optimaal gebruik van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren essentieel. 104.
Zoals reeds werd aangehaald heeft de Kredietcentrale sinds de wet van 10
augustus
2001
naast een negatief ook een positief luik. Hierdoor kunnen de
kredietverstrekkers heel wat meer gegevens bekomen dan voorheen het geval was. De ingezamelde gegevens blijken evenwel nog steeds ontoereikend te zijn. De bedragen die in de centrale zijn geregistreerd stemmen overeen met de maximale contractueel voorziene bedragen. Bijgevolg kan men onmogelijk inschatten welk bedrag de kredietnemers werkelijk verschuldigd zijn. 339 Zo blijft het ook onduidelijk wat nu de werkelijke schuldenlast van de kredietnemer is. Wat tot gevolg heeft dat de kredietgevers vaak een vertekend beeld hebben. Er is hieromtrent een wetsvoorstel hangende waarin wordt voorgesteld dat de Kredietcentrale, ten minste één keer per jaar, informatie over de werkelijk uitstaande bedragen van de geregistreerde kredieten dient in te zamelen. 340 Hierdoor zou aan voorgaand probleem kunnen worden verholpen. 105.
Bovendien moet de kredietgever bij zijn beoordeling rekening houden met alle
schulden. Aangezien de niet-krediet schulden ook vaak aanleiding geven tot betalingsmoeilijkheden van de consument, is het aangewezen dat er eindelijk werk wordt gemaakt van de correcte uitvoering van de wet die in 2000 reeds een centraal bestand van beslagberichten opgericht. 341 Deze wet, die nog steeds dode letter blijkt te zijn, kan de kredietgever helpen bij zijn onderzoek naar de kredietwaardigheid van de kandidaat-kredietnemer. 342 Bovendien heeft de kredietgever door deze wet een beter overzicht omtrent de schuldtoestand waarin de kredietnemer verkeert. 343
De
kredietgever zou op die manier gemakkelijk kunnen controleren of er reeds een beslag werd gelegd bij een kredietaanvrager alvorens een nieuw krediet wordt toegekend. 339 Wetsvoorstel ( A. FREDERIC ) tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, teneinde de reële schuldenlast van de consumenten te meten, Parl.St.. Kamer 2008- 2009, nr. 52K1847/001. 340 Wetsvoorstel ( A. FREDERIC ) tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, teneinde de reële schuldenlast van de consumenten te meten, Parl.St.. Kamer 2008- 2009, nr. 52K1847/001. 341 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf. 342 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf. 343 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf.
55
106.
Daarnaast wordt er vanuit verschillende hoeken gepleit voor de omvorming van
de Centrale voor Kredieten aan Particulieren tot een ruimere schuldencentrale waar ook andere schulden in zijn opgenomen, zoals in Nederland reeds het geval is. 344 Dergelijke omvorming zou een totaal zicht geven op de schuldenlast van de consument. De Centrale voor Kredieten aan Particulieren bevat immers niet alle schulden, waardoor de kredietgever er vaak ten onrechte vanuit gaat dat de kandidaat kredietgever solvabel is. De oorzaken van overmatige schuldenlast zijn niet enkel te zoeken bij kredieten. Andere schulden zoals energie, huur, telecom, en ziekenhuisfacturen nemen een steeds grotere plaats in. Daarnaast is het de bedoeling dat met de uitbreiding van de kredietcentrale ook andere sectoren zouden bijdragen in de financiering van het Fonds ter Bestrijding van de Overmatige Schuldenlast. Het fonds komt in bepaalde gevallen tussen in de betaling van het ereloon van de schuldbemiddelaars. Dit fonds wordt momenteel exclusief gefinancierd door de kredietsector, hoewel blijkt dat in één derde van de dossiers geen achterstallig krediet voorkomt. 345 Volledigheidshalve dient hierbij te worden opgemerkt dat reeds verschillende parlementaire vragen gesteld werden aan de Minister van Ondernemen en Vereenvoudigen omtrent de invoering van dergelijke schuldencentrale. 346 Op deze vragen werd evenwel niet met veel duidelijkheid geantwoord. Terecht maakt men zich zorgen omtrent de privacy. Het is immers begrijpelijk dat met de invoering van dergelijke schuldencentrale ook de andere sectoren, zoals telecom operatoren en energieleveranciers toegang zullen vragen tot deze schuldencentrale met alle problemen van dien. 347 Niet iedereen is bovendien even enthousiast over de oprichting van dergelijke schuldencentrale. Het platform “Dag Zonder Drediet” gaat ervanuit dat de oprichting van een schuldencentrale geen oplossing biedt voor de problemen inzake koopkracht en schuldenoverlast, en steunt dit initiatief niet. 348
344 http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf ; http://www.upcbvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf. 345 http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf. 346 J. FLAHAUX , H. BONTE, vraag en antwoord nr. 0028, zittingsperiode 52; F. VAN DEN BOSSCHE vraag en antwoord nr. 0027, zittingsperiode 52. 347 F. VAN DEN BOSSCHE vraag en antwoord nr. 0027, zittingsperiode 52. 348 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-korte-versie.pdf.
56
§ 2: Het sluiten van de kredietovereenkomst A: Consumentenkrediet 1: De kredietweigering 107.
Zoals hierboven reeds uitvoerig werd besproken is het de kredietgever verboden
om een kredietovereenkomst af te sluiten wanneer hij redelijkerwijze kan vaststellen dat de kandidaat-kredietnemer zijn krediet niet zal kunnen terugbetalen. Indien de kredietgever bijgevolg het krediet weigert, dient hij krachtens artikel 12 WCK de identiteit en het adres van de houder van elk geraadpleegd bestand mee te delen aan de consument. Hierdoor bekomt de consument de mogelijkheid om de juistheid van de informatie in de bestanden na te gaan. Overeenkomstig artikel 70 §2 tweede lid WCK beschikt de consument namelijk over het recht om de bestanden kosteloos te raadplegen en de foutieve gegevens te verbeteren. Merk hierbij op dat de hierboven gestelde regel ook geldt wanneer de weigering van het krediet niet gebaseerd is op de informatie die werd verkregen door de raadpleging van de bestanden. 349 In de Wet op het Consumentenkrediet werd geen specifieke sanctie opgenomen voor de gevallen waar de kredietgever nalaat de identiteit en het adres van de houder van de geraadpleegde bestanden mee te delen. Uiteraard kan de consument zich beroepen op het gemeenrecht om genoegdoening te bekomen. Bovendien mag de kredietgever bij kredietweigering geen enkele vergoeding van de consument eisen, met uitzondering van de kosten betreffende de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 350 Indien de kredietnemer, ondanks het in artikel 13 WCK vermelde verbod, reeds bedragen heeft betaald aan de kredietgever kan hij de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen vermeerderd met de som van de wettelijke interesten. 351 De kredietgever die een betaling of vergoeding eist in strijd met de WCK stelt zich bovendien bloot aan strafrechterlijke vervolging. 352
349P. LETTANY, Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 72; S. DE MEUTER en M. VAN VLASSELAER, “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 793. 350 Art. 13 WCK. 351 Art. 88 WCK. 352 Art. 101, §1, 9° WCK; F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 157.
57
2: De totstandkoming van de kredietovereenkomst 108.
Sinds de invoering van de Wet van 24 maart 2003 is de totstandkoming van de
kredietovereenkomst in grote mate gewijzigd. 353 Voornamelijk de afschaffing van het kredietaanbod ligt hieraan ten grondslag. 354 De afschaffing van dit kredietaanbod heeft immers tot gevolg dat de kredietovereenkomst voortaan niet langer tot stand komt door de loutere ondertekening van dit kredietaanbod maar door de ondertekening van een schriftelijke kredietovereenkomst waaruit de wilsovereenstemming tussen de partijen kan worden afgeleid. 355 Dit geschrift moet zijn opgesteld in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang. 356 De kredietovereenkomst moet uiteraard door de kredietgever en de kredietnemer worden ondertekend. De consument dient zijn handtekening te laten voorafgaan met de geschreven vermelding “gelezen en goedgekeurd voor … euro terug te betalen” of, indien het om een kredietopening gaat, met de vermelding “gelezen en goedgekeurd voor … euro op krediet”. 357 Voor de kredietopening dient het kredietbedrag te worden ingevuld terwijl voor andere consumentenkredieten de terug te betalen som moet worden vermeld. 358 Daarnaast dient de consument in de kredietovereenkomst ook de met de hand geschreven vermelding van de datum en van het precieze adres van de ondertekening van het contract te vermelden. 359 Door deze verplichting in de wet op te nemen wou de wetgever het anti- en postdateren vermijden om op die manier een beter toezicht te kunnen houden op de naleving van de bepalingen betreffende het leuren en de bepaling inzake de bedenktermijn. 360 In de wet is uitdrukkelijk vermeld dat iedere vorm van handtekening door de kredietgever geoorloofd is voor zover de consument op het ogenbik van de overhandiging van de overeenkomst duidelijk de kredietgever kan identificeren. 361
Bijgevolg mag worden
aangenomen dat ook een elektronische handtekening door de kredietgever is
353 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 597. 354 zie randnummer… 355 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 598; T. VAN DYCK, “ De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003 – 2004, 694. 356 Art. 14, §1, eerste lid WCK. 357Art. 14, §1, derde lid WCK; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, afl. 6, 599. 358 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 159. 359 Art. 14, §1, derde lid WCK. 360 F. VAN DER HERTEN, “informatie en adviesverplichtingen” in E. TERRYN (ed.) Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 159. 361 Art. 14, §1, tweede lid WCK.
58
toegestaan. De wet bepaalt daarentegen niet dat elke vorm van handtekening van de consument is toegestaan. Meerdere auteurs nemen desalniettemin aan dat ook de consument op elektronische wijze zijn handtekening kan plaatsen. 362 Zij zijn van mening dat de kredietovereenkomst bijgevolg op elektronische wijze kan tot stand komen. 363 Daarnaast dient nog te worden benadrukt dat de kredietovereenkomst een aantal verplichte vermeldingen moet bevatten. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 14 §2 en §3 van de WCK. Indien de kredietgever de in artikel 14 WCK opgelegde bepalingen niet naleeft kan de rechter, onverminderd de gemeenrechterlijke sancties, de overeenkomst nietig verklaren of de verplichtingen van de consument verminderen tot hoogstens de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag. 364 Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat zolang de kredietovereenkomst niet door beide partijen is ondertekend zij niet mag worden uitgevoerd. Hieruit volgt dat de kredietgever enerzijds geen enkele betaling mag vragen aan de consument en anderzijds evenmin het kredietbedrag mag uitbetalen aan de consument. 365 Indien deze bepaling met de voeten wordt getreden, kan de consument de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen vermeerderd met de som van de wettelijke interesten 366 Wanneer, ondanks het in artikel 16 WCK bepaalde verbod, de kredietgever of bemiddelaar een bedrag heeft gestort of een levering van een goed of een dienst heeft verricht, is de consument niet verplicht het ontvangen bedrag terug te betalen of het geleverde goed of de geleverde dienst te betalen of terug te zenden. 367 3: De bedenktermijn 109.
De consument beschikt over een bedenktermijn. Binnen die termijn kan de
consument vooralsnog op zijn beslissing terugkomen en afzien van de reeds voorheen afgesloten kredietovereenkomst. De bedoeling hiervan is de consument te behoeden tegen overhaaste ondoordachte beslissingen en beslissingen die onder druk van de kredietgever of kredietbemiddelaar tot stand zijn gekomen. Men wou bovendien onbezonnen en impulsieve beslissingen van de consument inperken. 362 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1924. 363 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 599; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1924-1925; R. STEENNOT, “De totstandkoming en de inhoud van de nieuwe wet consumentenkrediet”, DCCR. 2004, 9-10. 364 Art. 86,eerste lid WCK. 365 Art. 16 WCK. 366 Art. 88 WCK. 367 Art. 89 WCK.
59
Op grond van artikel 18 §1 WCK heeft de consument het recht om van de kredietovereenkomst af te zien binnen een termijn van zeven werkdagen 368 , te rekenen vanaf de eerste werkdag volgend op de ondertekening van de kredietovereenkomst. 369 Op deze algemene regel bestaan een uitzondering. De consument beschikt niet over dergelijk herroepingsrecht wanneer het kredietbedrag van de verkoop op afbetaling, de financieringshuur en de lening op afbetaling lager ligt dan 1.250 euro. 370 Indien de overeenkomst werd afgesloten in aanwezigheid van beide partijen doch buiten de onderneming van de kredietgever of de kredietbemiddelaar, beschikt de kredietnemer eveneens over een bedenktermijn van zeven werkdagen die begint te lopen vanaf de eerste werkdag volgend op de ondertekening van de overeenkomst en dit ongeacht het kredietbedrag en de kredietvorm. 371 Wanneer de kredietnemer van zijn herroepingsrecht wenst gebruik te maken, dient hij binnen de voorziene termijn van zeven werkdagen de kredietgever daarvan op de hoogte te brengen door middel van een aangetekende brief. 372 Het is voldoende dat de brief binnen de termijn van zeven werkdagen is verstuurd, het is bijgevolg niet vereist dat de kredietgever de brief ook daadwerkelijk heeft ontvangen. 373 De consument moet gelijktijdig de ontvangen bedragen of goederen teruggeven en de voor de kredietopeningsperiode verschuldigde rente, berekend volgens het overeengekomen JKP, terugbetalen, voor de rest mogen geen andere vergoedingen worden geëist. 374 De consument kan zich bijgevolg niet meer beroepen op het herroepingsrecht wanneer hij het gefinancierde goed heeft verbruikt of indien het beschadigd of verloren is gegaan of wanneer het een dienst betreft de dienst reeds is gepresteerd. 375 Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat indien de kredietovereenkomst op afstand werd afgesloten, de consument beschikt over een herroepingstermijn van 14 dagen. Deze termijn van 14 dagen zal in de toekomst, gelet op de nieuwe richtlijn consumentenkrediet, worden veralgemeend voor alle kredieten.
368 Art. 1, 21° WCK bepaalt dat een werkdag een kalenderdag is, met uitsluiting van zondagen en wettelijke feestdagen. Indien de termijn op een zaterdag eindigt, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag. 369 Art. 18 §1 WCK
370
Art.18 §1 WCK. 371 Art. 18 §2 WCK; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 606. 372 Art. 18, §3, eerste lid WCK. 373 Cass. 17 november 1995, TBH 1997, 175; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 606. 374 Art. 18, §3, tweede en derde lid WCK. 375 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 606.
60
4: Richtlijn Consumentenkrediet 110.
Artikel 10 van de richtlijn vermeld welke informatie de kredietovereenkomst moet
bevatten. In de WCK wordt dit geregeld in artikel 14 WCK dat tengevolge van de nieuwe richtlijn op bepaalde vlakken moeten worden aangevuld. Zo voorziet de richtlijn in het recht voor de consument om op elk ogenblik een aflossingstabel te kunnen vragen. Daarnaast dient de kredietovereenkomst ook op duidelijke en beknopte wijze een waarschuwing betreffende de gevolgen van wanbetaling te vermelden. Voor de andere vermeldingen die de kredietovereenkomst moet bevatten, verwijs ik naar artikel 10 van de richtlijn. Aan de lidstaten wordt daarnaast de mogelijkheid gegeven om bijkomende voorwaarden inzake contractsluiting op te leggen. Bijgevolg kan België de huidige voorwaarden behouden zij het aangevuld met de vereisten van de richtlijn. Daarnaast behandelt artikel 14 van de richtlijn het herroepingsrecht. De algemene regel die erin bestaat dat de consument beschikt over een herroepingsrecht van 7 werkdagen zal ten gevolge van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor alle kredieten worden verlengd naar 14 dagen. 376 Dit is uiteraard in het voordeel van de consument die in dat geval over een dubbel zo lange termijn zal beschikken om van de kredietovereenkomst af te zien. De termijn zal beginnen lopen op de dag van de sluiting van de kredietovereenkomst, of op de dag waarop de consument de contractuele voorwaarden en informatie ontvangt indien die dag later valt dan de dag van de sluiting van de kredietovereenkomst. 377 Indien de termijn begint te lopen vanaf de dag waarop de consument de contractuele voorwaarden en informatie ontvangt, zal dit onvermijdelijk tot onzekerheid leiden en dit voornamelijk voor kredieten die op afstand zijn gesloten. 378 B: Het hypothecair krediet 111.
In tegenstelling tot de WCK wordt in het hypothecair krediet nog steeds gebruik
gemaakt van een kredietaanbod. Het kredietaanbod moet hierbij worden onderscheiden van het aanvraagformulier, dat niet dezelfde juridische waarde heeft.
376 Art. 14 richtlijn consumentenkrediet 377 Art. 10, 1. richtlijn consumentenkrediet 378 S. DAUSSOGNE, “Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn”, T.Fin.R. 2008, 298.
61
1: Het aanvraagformulier 112.
Indien de kandidaat-kredietnemer zich, ondermeer op basis van de gegevens in
het prospectus, een idee heeft kunnen vormen omtrent de kredietvorm die hij wenst aan te gaan, kan hij een aanvraag indienen bij een kredietgever. 379 Hierdoor bekomt de kredietgever de toestemming om een dossier aan te leggen en de kredietaanvraag te onderzoeken. 380 Het aanvraagformulier is een gepersonaliseerd document dat van de kredietgever uitgaat en aan de consument wordt overgemaakt. 381 De kandidaatkredietnemer dient dit formulier nauwkeurig in te vullen en te ondertekenen. 382 De kredietgever is enkel verplicht om het aanvraagformulier te overhandigen indien de kandidaat-kredietnemer verplicht is de schattings- en dossierskosten te betalen. 383 In dit geval dienen deze kosten in het aanvraagformulier te worden vermeld. 384 Daarnaast moet in het aanvraagformulier nog andere gegevens worden opgenomen. Hiervoor kan verwezen worden naar het KB van 5 februari 1993 waarin de materie inzake het aanvraagformulier verder wordt uitgewerkt. 385 Overeenkomstig artikel 13 van dit KB dient het aanvraagformulier minstens het tarief van de gevraagde kosten, evenals een verwijzing naar de van toepassing zijnde prospectus en naar de plaats waar deze beschikbaar is, te vermelden. 386 Daarnaast dient, wanneer het rentetarief voor het krediet afzonderlijk bij het prospectus wordt gevoegd, eveneens de dagtekening van het tarief in het aanvraagformulier te worden opgenomen. 387 Deze gegevens dienen leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig te worden aangebracht. 388 De kredietgever is bijgevolg niet vrij om zelf de inhoud van het aanvraagformulier te bepalen. 389 De kredietgever zal op basis van de gegevens in het aanvraagformulier zijn beslissing nemen. 390
379D. MEULEMANQ,” informatieverstrekking aan de kredieTNemer”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 164; A. VAN INGELHEM, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 380 D. MEULEMANS.,”informatieverstrekking aan de kredieTNemer”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 164. 381 A. VAN INGELHEM, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 382 D. MEULEMANS ”informatieverstrekking aan de kredieTNemer”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 165. 383 A. VAN INGELHEM, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 384 Art. 47, §3 WHK. 385 KB van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, BS 24 februari 1993; art. 47 §4 WHK. 386 art. 13, 1° en 2° KB van 5 februari 1993. 387 art. 13, 3° KB van 5 februari 1993. 388 Art. 14 KB van 5 februari 1993. 389 A. VAN INGELHEM, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
62
Merk op dat wanneer de kandidaat-kredietnemer niet moet instaan voor de schattingsen dossierskosten, de kredietgever niet verplicht is om in een aanvraagformulier te voorzien. 2: Kredietaanbod 113.
De kredietgever dient aan de kandidaat-kredietnemer een schriftelijk aanbod te
overhandigen dat alle contractsvoorwaarden en de geldingsduur van het aanbod bevat. 391 Gezien in de wet niets is opgenomen omtrent de geldingsduur mag worden aangenomen dat het aanbod gedurende een redelijke termijn dient open te blijven. 392 Gedurende die periode kan de kredietgever het aanbod niet intrekken, noch de voorwaarden ervan eenzijdig wijzigen. 393 In
tegenstelling
tot
het
gemeen
recht
dient
dit
aanbod
verplicht
alle
contractsvoorwaarden te vermelden en niet enkel de essentiële en substantiële voorwaarden. 394 Hierdoor wordt vermeden dat de kandidaat-kredietnemer bij de ondertekening van de kredietovereenkomst voor verassingen komt te staan. 395 Een hypothecair krediet dient immers in de meeste gevallen voor het verwerven van een onroerend goed; tengevolge van de tijdsnood die hierbij rust op de potentiële koper van het goed is het moeilijk om bij de ondertekening van de kredietovereenkomst het krediet nog te weigeren en zich tot een andere kredietgever te wenden. 396 In de kredietovereenkomst mag niet worden afgeweken van de voorwaarden die in het aanbod zijn vermeld. Bij tegenstrijdigheid of onduidelijkheid kan de kredietnemer de voor hem meest gunstige interpretatie kiezen. 397 Ten laatste bij het overmaken van het aanbod dient de kredietgever aan de kandidaatkredietnemer het aflossingsplan van het aangeboden krediet over te maken. 398 Hiermee beoogt men de transparantie te verhogen. 399
390D. MEULEMANS,” informatieverstrekking aan de kredieTNemer”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 164; A. VAN INGELHEM, “artikel 47 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 391 Art. 14, eerste lid WHK. 392 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 420. 393 A. VAN INGELHEM, “artikel 14 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 394 A. VAN INGELHEM, “artikel 14 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 395 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR 1993-94, 596. 396D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consumentkredieTNemer”, DCCR 1993-94, 596. 397 A. VAN INGELHEM, “artikel 14 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 398 Art. 14, tweede lid WHK. 399 A. VAN INGELHEM, “artikel 14 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
63
In tegenstelling tot de bepalingen inzake reclame, prospectus en aanvraagformulier die enkel gelden voor hypotheekondernemingen, is het kredietaanbod zowel van toepassing op hypotheekondernemingen als op occasionele kredietgevers. 400
114.
De kandidaat-kredietnemer kan besluiten het aanbod te aanvaarden.
De aanvaarding van het aanbod kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren. 401 Bij de ondertekening van het contract dient aan de kredietnemer een kopie van de vestigingsakte 402 te worden overhandigd. 403
400 A. VAN INGELHEM, “artikel 14 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 401 A. VAN INGELHEM, “artikel 14 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 402 Art. 4, 5° WHK: het geheel van de authentieke en onderhandse akten en elk document dat bepalingen bevat die eenzelfde krediet regelen. 403 Art. 15 tweede lid WHK.
64
Hoofdstuk 3: De bescherming van de consument met betalingsmoeilijkheden. 115.
Het aantal gezinnen dat ten gevolge van verlies van werk of andere
onvoorzienbare omstandigheden in financiële moeilijkheden komt, neemt toe. Vooral sinds de financieel-economische crisis, die ook in ons land in alle hevigheid is toegeslagen, valt een stijging van het aantal wanbetalingen te bemerken. Door de financieel-economische crisis hebben de consumenten het immers steeds moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen, wat onvermijdbaar betalingsmoeilijkheden betreffende de aangegane kredieten met zich meebrengt. Bijgevolg worden de kredietgevers steeds vaker
geconfronteerd
met
consumenten
die
niet
meer
in
staat
zijn
de
betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, na te komen. 404 Het is hierbij van belang dat de wetgeving voorziet in duidelijke regels waarbij enerzijds de kredietgever de kans krijgt op te treden tegen de wanprestatie van de consument en anderzijds de consument, als zwakste partij, een menswaardig bestaan kan blijven behouden. Zowel de kredietgevers als de kredietnemers hebben er alle belang bij dat toegestane kredieten probleemloos kunnen worden terugbetaald.
Afdeling I: De wanbetaling van de kredietnemer in het consumentenkrediet 116.
In deze afdeling zal vooreerst aandacht worden besteed aan de ontbinding van
de overeenkomst. Verder zal worden nagegaan welke vergoeding van de consument, die in gebreke blijft, kan worden gevorderd en wat de gevolgen zijn bij overschrijding van de in de wet bepaalde grenzen. Daarnaast wordt ook ingegaan op de bevoegdheid van de rechter om de gevorderde bedragen te matigen wanneer deze onverantwoord of overdreven zijn. Vervolgens zal worden onderzocht wanneer kan worden overgegaan tot loonoverdracht. En tot slot zal worden nagegaan in welke mate de conumentkredietnemer betalingsfaciliteiten kan bekomen van de vrederechter.
404 R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 269.
65
§ 1: De ontbinding van de overeenkomst 117.
Wanneer
de
kredietnemer
een
wanprestatie
begaat
en
bijgevolg
de
betalingsverplichtingen opgenomen in de overeenkomst niet nakomt, kan de kredietgever beslissen om de kredietovereenkomst te ontbinden. 405 Hierbij dient te worden nagegaan of in de overeenkomst een geldig uitdrukkelijk ontbindend beding is opgenomen. 406 Is dit niet het geval dan zal de kredietgever de ontbinding van de overeenkomst in rechte moeten vorderen. 407 Hierbij zal de kredietgever de rechter moeten overtuigen dat de wanprestatie van de kredietnemer voldoende ernstig is om de ontbinding
van
de
kredietovereenkomst
te
rechtvaardigen. 408
Indien
in
de
kredietovereenkomst echter wel een geldig uitdrukkelijk ontbindend beding is opgenomen,
kan
de
kredietgever
kredietovereenkomst te ontbinden.
409
zonder tussenkomst van de rechter.
zich
op
dit
beding
beroepen
om
de
De sanctie gaat in dit geval automatisch in,
410
Bijgevolg ontneemt de kredietgever, door de
invoeging van een geldig uitdrukkelijk ontbindend beding, de rechter de mogelijkheid van appreciatie met betrekking tot de ernst van de wanprestatie en de opportuniteit van de sanctie wegens de niet-naleving van de contractuele verbintenissen door de kredietnemer. 411 Dit wil echter niet zeggen dat er geen enkele rechterlijke controle meer mogelijk is. 412 De rechter blijft bevoegd om, op vraag van de kredietnemer, tot een
405 R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 270. 406R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 380. 407 Artikel 1184, eerste lid BW; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 380; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 50. 408 Vred. Gent 18 april 2000, AJT 2000-2001, 745; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 609; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 380; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1963; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 50; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 270. 409 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 381; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 50. 410 Rb Gent 6 februari 1998, RW 1998-1999, 160; Rb. Dendermonde 14 juni 1999, Jaarboek Kredietecht 1999, 118; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 50; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 381; 411 Rb Gent 6 februari 1998, RW 1998-1999, 160; M. DAMBRE, “ de strikete toepassingsvooRWaarden van artikel 29 wet consumentenkrediet”, (noot onder Vred. Brakel 12 november 1999), DCCR 2000, 352; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 187; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 381; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1954-1955; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 270; 412R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 270.
66
toetsing over te gaan van de eenzijdige ontbindingsbeslissing van de kredietgever. 413 De rechter kan bijgevolg nagaan of de voorwaarden van artikel 29 WCK zijn vervuld, en of de kredietgever zich niet kennelijk onredelijk heeft gedragen door zich te beroepen op zijn contractueel recht om de overeenkomst te ontbinden. 414 118.
Overeenkomstig artikel 29 WCK wordt de mogelijkheid om uitdrukkelijk
ontbindende bedingen in de kredietovereenkomst op te nemen sterk aan banden gelegd. 415 Krachtens artikel 29 WCK moet elk beding dat voorziet in het verval van de termijnbepaling of in een uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde als niet geschreven worden beschouwd. Zowel het beding van onmiddellijke opeisbaarheid als het uitdrukkelijk ontbindend beding brengen ingrijpende gevolgen met zich mee; door dergelijke bedingen kan het budget van de consument immers volledig uit balans worden gebracht. 416
119.
Vanuit dit oogpunt laat de wetgever maar in drie uitzonderlijke gevallen toe dat
deze bedingen, bij wijze van sanctie, worden aangewend tegen een kredietnemer die zijn verplichtingen niet nakomt. 417 Een eerste uitzondering betreft de situatie waarbij de consument ten minste twee termijnen of een bedrag gelijk aan 20 % van de totale terug te betalen som niet heeft betaald en hij één maand na het ter post afgeven van een aangetekende brief tot ingebrekestelling zijn verplichtingen niet is nagekomen. 418
413Vred. Gent 18 april 2000, AJT 2000-2001, 745; Vred. Zottegem 25 mei 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 133; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 187; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 381; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 270; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 50. 414 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 187-188; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 381; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 50; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 270271. 415S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 186; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 382; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 272. 416 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 186-187. D. MEULEMANS, “onrechtmatige bedingen inzake consumentenkrediet”, ….. p 4-99 417 Dirk meulemans, onrechtmatige bedingen inzake consumentenkrediet, p 4-99 418 Art. 29, 1° WCK.
67
De tweede uitzondering heeft betrekking op de situatie waarbij de consument het lichamelijk roerend goed vervreemd voor het betalen van de prijs, of gebruikt in strijd met de bedongen voorwaarden van de overeenkomst, terwijl de kredietgever zich, in overeenstemming met artikel 14 § 3, 4° WCK de eigendom ervan had voorbehouden of er, overeenkomstig de regels inzake financieringshuur, nog geen eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. 419 De derde en laatste uitzondering viseert het geval waarbij de consument het kredietbedrag in de artikelen 60bis en 60ter WCK overschrijdt, en hij, een maand na het ter post afgeven van aangetekende brief houdende ingebrekestelling, zijn verplichtingen niet is nagekomen. Die regels moeten bovendien door de kredietgever aan de consument in herinnering worden gebracht in de ingebrekestelling. 420
120.
Hierna zal enkel de eerste uitzondering 421 verder worden besproken aangezien
uit de rechtspraak blijkt dat de ontbinding meestal op deze grond wordt gesteund.
121.
Het uitdrukkelijk ontbindend beding moet aan een aantal voorwaarden voldoen
opdat de kredietgever het op geldige wijze zou kunnen inroepen. Vooreerst moet er een achterstand van betaling zijn van ten minste twee termijnen of een bedrag gelijk aan 20% van de totale terug te betalen som. 422 Het is hierbij niet vereist dat de twee termijnen die de consument niet heeft betaald 20% van de totaal terug te betalen som uitmaken. 423 Het gaat bijgevolg om alternatieve voorwaarden. 424 Om na te gaan of aan één van de voorwaarden is voldaan, moet men zich plaatsen op het tijdstip van de ingebrekestelling. 425 In bepaalde rechtspraak werd geoordeeld dat
419 Art. 29, 2° WCK. 420 Art.29, 3° WCK. 421 Art. 29, 1° WCK 422 Vred. Herstal 14 juni 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 159, noot M. MANNES. 423 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 609; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 382. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 51. 424 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 609; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 382; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 273. 425 Vred. Antwerpen 24 april 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, 81, noot M. MANNES; C. BIQUET-MATHIEU, “Dénonciation du crédit, clauses pénales et subrogation de l’ assureur –crédit”, T. vred. 2000, 143; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 382; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 51; R.
68
twee termijnen volledig onbetaald moeten zijn gebleven op het tijdstip van de ingebrekestelling. 426 Volgens deze rechtspraak zou de kredietgever zich niet op het uitdrukkelijk ontbindend beding kunnen beroepen indien de kredietnemer één van de twee termijnen gedeeltelijk heeft betaald. 427 In de rechtsleer gaat men hiermee niet akkoord. 428 Men verwijst hiervoor naar het gemeenrecht en naar de ratio van de WCK. Vooreerst voldoet een schuldenaar die gedeeltelijk betaalt volgens het gemeen recht niet aan zijn betalingsverplichting. 429 Gedeeltelijke betaling wordt aanzien als nietbetaling. 430 Bovendien wenst de WCK met dit artikel te bereiken dat er een zekere tijd verstrijkt tussen de wanprestatie van de kredietnemer en de mogelijkheid van de kredietgever om zich op het uitdrukkelijk ontbindend beding te beroepen. 431 Ter bescherming van de consument zou men de visie uit de rechtspraak kunnen bijtreden hoewel het mijns inziens juridisch correcter is om de visie van de rechtsleer te volgen.
122.
Vervolgens dient de kredietgever de consument in gebreke te stellen door middel
van een aangetekende brief waarin hij de aandacht van de consument vestigt op de gevolgen van het gebrek aan betaling. 432 Men kan zich hierbij de vraag stellen of bij ontstentenis van dergelijk aangetekend schrijven de kredietgever de mogelijkheid om STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 273. 426 Vred. Ieper 8 februari 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 156; Vred. Herstal 14 juni 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 159, noot M. MANNES; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955. 427 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 382; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 273. 428D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; P. L. BODSON, “Dénonciation du crédit à la consommation et cession de rémunération”, in C. BIQUET-MATHIEU, le credit à la consummation, Brussel, Larcier, 2004, 186; M. MANNES, “ Mise en œuvre de la clause résolutoire prévue à l’ article 29 de la loi du 12 juin 1991”, (noot onder Vred. Herstal 14 juni 2002), Jaarboek Kredietrecht 2002, 164; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 382; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1955-1956; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 273; 429 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 383; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 51; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 273. 430 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 191. 431 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 383; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1956; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 51; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 273. 432 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 383; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1957; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 274.
69
zich op het uitdrukkelijk ontbindend beding te beroepen, verliest. 433 In de rechtspraak treft men hieromtrent verschillende uitspraken aan. De vrederechter van Brasschaat oordeelde in een vonnis van 13 juli 2004 dat de vaststelling dat de kredietgever niet kon bewijzen dat hij een aangetekende zending had verstuurd niet noodzakelijk betekende dat artikel 29 WCK werd geschonden voor zover uit de houding van de consument kon worden afgeleid dat hij kennis had van de ingebrekestelling. 434 Ook in de rechtsleer zijn de meningen niet gelijklopend. Bepaalde auteurs zijn van mening dat het aangetekend schrijven slechts een bewijsfunctie heeft. 435 Bijgevolg zou de kredietgever die kan bewijzen dat de consument de brief die niet aangetekend werd verzonden, heeft ontvangen zich op het uitdrukkelijk ontbindend beding moeten kunnen beroepen. 436 Andere auteurs volgen deze mening niet en gaan ervanuit dat het aangetekend schrijven een geldigheidsvereiste is en dat bijgevolg niet is voldaan aan artikel 29 WCK indien de kennisgeving niet door middel van een aangetekende brief is geschied.
437
Ter bescherming van de consument is het essentieel dat deze laatste wordt gewaarschuwd over de mogelijke gevolgen die een wanbetaling met zich mee brengt en dat hem de mogelijkheid wordt geboden om tot regularisatie over te gaan. 438 Bijgevolg is het m.i. voldoende dat de consument de brief heeft ontvangen, en is het daarbij irrelevant of deze brief aangetekend werd verstuurd of niet. Daarenboven wordt in artikel 29 WCK niet uitdrukkelijk bepaald dat het gebruik van een aangetekende brief op straffe van nietigheid is voorgeschreven. 439
433 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 383; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 274. 434 Vred. Braschaat 13 juli 2004, NjW 2004, 1211, noot R. STEENNOT; contra: Vred. Oudenaarde 21 november 2002, T. vred. 2003, 229. 435 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 610; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 383; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 274. 436 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 610; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 383-384; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 275. 437 Vred. Fléron 23 april 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 320; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 438 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 384; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52. 439 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, noot onder Vred. Brasschaat 13 juli 2004, T. vred. 2006, 51.
70
123.
De ingebrekestelling moet de regels vermelden waarmee de ontbindende
voorwaarde
uitwerking
kan
krijgen. 440
Bijgevolg
dient
de
consument
in
de
ingebrekestelling op de hoogte te worden gebracht van het feit dat de niet betaling van de achterstallige termijnen binnen de maand, leidt tot de ontbinding van de overeenkomst. 441 Daarenboven dient de consument ervan te worden geïnformeerd dat hij de onmiddellijke opeisbaarheid kan vermijden door binnen de maand de achterstallige betalingen te regulariseren, alsook van het feit dat, indien hij niet overgaat tot betaling binnen de maand, het verschuldigd blijvend saldo onmiddellijk opeisbaar is en hij zich daarenboven blootstelt aan conventionele schadevergoedingen en nalatigeheidsinteresten. 442 De ingebrekestelling mag geen dubbelzinnigheid of verwarring teweeg brengen. 443 In de ingebrekestalling dient bijgevolg een duidelijk onderscheid te worden maakt tussen de betaling van achterstallen die onmiddellijk geëist kunnen worden en de onmiddellijke opeisbaarheid van het verschuldigd blijvend saldo waarvan de betaling slechts kan worden geëist nadat de termijn van één maand is verstreken. 444 Het is van belang dat hieromtrent geen verwarring bestaat in hoofde van de consument. Merk op dat in de rechtspraak op strenge wijze wordt opgetreden tegen verwarrende ingebrekestellingen die een gebrek aan duidelijkheid vertonen. 445
440Vred. Gent 25 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 270, noot F. DOMONT-NAERT; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 191; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 384; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1957; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 275. 441 Vred. Namen 22 november 2002, T. vred. 2003, 227; Vred. Sint- Niklaas 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 161; Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283; Vred. Gent 25 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 270; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 384; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1957; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 275;. 442 Vred. Zomergem 10 mei 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 166; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 191-192; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 384; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1957-1958; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 275. 443 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 444 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; A. SENECAL, noot onder Vred. Ronse 26 september 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 113; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1958; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 52. 445 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 192.
71
124.
Men kan zich ook afvragen of de ingebrekestelling aan de consument ook kosten
en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de vervallen en niet betaalde termijnen mag vragen te betalen. 446 Hoewel hieromtrent vroeger in de rechtspraak discussie bestond, is sinds de invoering van artikel 27bis WCK deze discussie volledig beslecht. 447 In artikel 27bis §2 WCK is duidelijk opgenomen welke vergoeding de kredietgever maximaal van de consument kan vragen in geval van eenvoudige betalingsachterstand. Dit
artikel
verduidelijkt
dat
enkel
de
betaling
van
de
overeengekomen
nalatigheidsinterest en bepaalde kosten aan de consument kan worden gevraagd. 448 Wanneer dergelijke nalatigheidsinteresten worden gevorderd kan men zich hierbij ook de vraag stellen of de niet betaling van deze kosten en nalatigeheidsinteresten op zich aanleiding kunnen geven tot de onmiddellijke opeisbaarheid van het verschuldigd blijvend saldo. 449 Concreet gaat het hier om de situatie waarbij de consument de achterstallige termijnen heeft betaald zonder echter de nalatigeheidsinteresten te voldoen. Ook hier bestaat geen eensgezindheid. In bepaalde rechtsleer en rechtspraak gaat men er vanuit dat dergelijke situatie de onmiddellijke opeisbaarheid van het verschuldigd blijvend saldo tot gevolg kan hebben. 450 Zij argumenteren dat zolang de ontbinding zich nog niet heeft voorgedaan de betalingen eerst worden toegerekend op de nalatigheidsinterest en de kosten, en pas daarna op de achterstallige termijnen. 451 Bijgevolg werd de tweede achterstallige termijn niet volledig betaald wat de ontbinding
446 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1958; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 276. 447 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 610; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 276. 448 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 192; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 384-185; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1959; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 276. 449 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 385; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 276. 450 Vred. Kortrijk 29 juni 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 55; M. MANNES, “le bon usage de la clause résolutoire: éclaircissements complémentaires”, Jaarboek Kredietrecht 2004, 65-66; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 193; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 610. 451Art. 1254 BW; M. MANNES, “le bon usage de la clause résolutoire: éclaircissements complémentaires”, Jaarboek Kredietrecht 2004, 65-66; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 193; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 277.
72
moet rechtvaardigen. 452 Deze stelling strookt evenwel niet met het doel van de wetgever die de ontbinding wou laten afhangen van de niet betaling van de achterstallige termijnen. 453 Men kan er vanuit gaan dat de kredietgever die zich onmiddellijk en zonder enige verdere aanmaning op de ontbinding van de overeenkomst beroept enkel en alleen omwille van de niet betaling van het bedrag van de nalatigeheidsinteresten en kosten, zijn contractueel toegekende rechten misbruikt. 454 De schade die de consument hierdoor oploopt, is immers veel groter dan het voordeel van de kredietgever. 455 125.
Tot slot moet de kredietgever een wachttermijn van één maand respecteren. 456
De ingebrekestelling moet de consument immers een termijn van één maand na het ter post afgeven van de aangetekende brief laten om zich te regulariseren, i.e. de achterstallige termijnen te betalen. 457 In de ingebrekestelling moet deze termijn van één maand expliciet zijn opgenomen. 458 Het is de kredietgever echter wel toegelaten om een langere termijn toe te staan, maar een termijn die korter is dan een maand kan in geen geval bedongen worden. 459 Bijgevolg is aan deze voorwaarde niet voldaan wanneer de kredietgever een loonoverdracht uitvoert tien dagen na het versturen van de ingebrekestelling. 460 De uitvoering van de loonoverdracht kan krachtens artikel 28, 1° 452 M. MANNES, “le bon usage de la clause résolutoire: éclaircissements complémentaires”, Jaarboek Kredietrecht 2004, 65-66; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53. 453 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 385; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 277. 454 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 385; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 277. 455S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 193. R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 385; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 277. 456D. MEULEMANS, “onrechtmatige bedingen inzake consumentenkrediet”,Jura. Falc. 1991, 4-91; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1957 457 Rb. Charleroi 11 april 2002, T.Vred. 2003, 232; Rb. Kortrijk 1 oktober 1999, T.Vred. 2000, 147; Vred. Zomergem 12 januari 2001, T.Vred. 2002, 135; TPR 2004, 1960; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 385-386; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 278. 458 Rb. Gent 2 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht 2001, 96; Vred. Sint-Niklaas 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 161;Vred. Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 194; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 386; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1960; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 278-279. 459 L. VAN DEN STEEN, “de berekening van de termijnen onder artikel 29 §1 WCK en de registratie van de wanbetaler”, DCCR 2008, 105 460 Vred. Kortrijk 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 142. R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 386; R. STEENNOT,
73
van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers 461 slechts gebeuren nadat aan de overdrager kennis is gegeven van het voornemen
om
de
overdracht
uit
te
voeren. 462
Deze
kennisgeving
en
de
ingebrekestelling kunnen in hetzelfde aangetekend schrijven worden genomen. 463 Hierbij is wel vereist dat het duidelijk is dat de uitvoering van de loonoverdracht gelieerd is aan de onmiddellijke opeisbaarheid van het nog verschuldigde saldo en bijgevolg slechts zal plaatsvinden wanneer de consument heeft nagelaten om binnen de termijn van één maand te betalen. 464 De uitvoering van de loonoverdracht kan pas nadat één maand
is
verstreken
ingebrekestelling.
465
na
de
afgifte
aan
de
post
van
de
aangetekende
De consument moet immers de mogelijkheid behouden om binnen
de maand tot regularisatie over te gaan.
126.
Indien de consument overgaat tot betaling van alle achterstallen binnen de
maand na het ter post afgeven van de aangetekende brief kan de ontbinding van de kredietovereenkomst niet plaatsvinden. 466 Indien de consument nadergand opnieuw in gebreke blijft dient een nieuwe in gebreke stelling te worden verzonden opdat het ontbindend beding effect zou kunnen hebben. 467 Deze nieuwe ingebrekestelling moet eveneens voldoen aan de in artikel 29, 1° WCK bepaalde voorwaarden. 468 “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1960; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53-54; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 279. 461 Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, BS 30 april 1965. 462 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1959; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 278. 463 Rb. Sint-Niklaaas 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 133; Rb. Gent 2 maart 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 96; Vred. Sint-Niklaas 22 mei 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 147; Vred. Ronse 24 september 2002, NjW 2002, 286; Vred. Lokeren 1 oktober 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 156; Vred. Torhout 16 maart 1999, T.Vred. 2000, 116. D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 53; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1959; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 278. 464 Vred. Veurne 6 april 2000, T.Vred. 2002, 114; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 386; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1960; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54. 465 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 466 Vred. Doornik 8 april 2003, JLMB 2003, 1243; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 386; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (19982002)”, TPR 2004, 1960; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 279. 467 Vred. Kortrijk 1 opktober 1999, T.Vred. 2000, 147; Vred. Menen 15 april 1998, Jaarboek Kedietrecht 1998, 22;Vred. Grâce-Hollogne 30 november 2004, JLMB 2006, 299; Vred. Westerlo 27 april 2001, DCCR 2003, afl. 60, 78; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 610; F. DOMONTNAERT, “Du bon usage de la clause résolutoire en matière de crédit à la consommation”, (noot onder Vred. Gent 25
74
127.
Veel discussie rijst over de vraag of de kredietgever zich op het uitdrukkelijk
ontbindend beding kan beroepen wanneer de consument, binnen een termijn van één maand na het afgeven van een ter post aangetekende brief, slechts één achterstallige termijn aan de kredietgever heeft voldaan. De rechtbank van eerste aanleg van Doornik oordeelde dat de kredietgever zich in dit geval niet op het uitdrukkelijk ontbindend beding kan beroepen omdat de consument niet langer twee termijnen achterstaat. Bepaalde auteurs zijn het hier niet mee eens. 469 Zij argumenteren dat aangezien de consument slechts één achterstallige termijn betaalt hij niet aan zijn verplichtingen voldoet. Het is voldoende dat de consument bij het verzenden van de ingebrekestelling twee termijnen niet heeft betaald en hij binnen de maand na het ter post afgeven van de aangetekende brief niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. 470 128.
Indien de consument niet overgaat tot betaling, dient te worden nagegaan of aan
de in artikel 29 WCK bepaalde voorwaarden is voldaan. Is dit niet het geval dan zal de overeenkomst niet op grond van het uitdrukkelijk ontbindend beding kunnen worden ontbonden. Indien daarentegen wel is voldaan aan de voorwaarden, dan vindt in de regel de ontbinding van de overeenkomst plaats de eerste dag volgend op de vervaldag van de termijn van één maand. 471 Het saldo wordt dan onmiddellijk eisbaar waardoor de consument het voordeel van betaling in termijnen verliest. Er is geen eensgezindheid over de vraag of de ontbinding van de overeenkomst automatisch gebeurt of pas na actief optreden van de kredietgever die duidelijk maakt dat hij zich op de ontbinding wil beroepen. In sommige rechtspraak wordt vereist van de kredietgever dat hij duidelijk maakt aan de consument dat hij zich op de ontbinding, als contractueel voorziene sanctie, gaat beroepen. 472 In de rechtsleer is men het hier niet steeds mee eens. Alles
maart 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 275; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 386; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 279. 468 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 610; D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 279. 469 P. L. BODSON, “Dénonciation du crédit à la consommation et cession de rémunération”, in C. BIQUET-MATHIEU, le credit à la consummation, Brussel, Larcier, 2004, 190 ; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 388; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 282. 470 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 388; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 282. 471 Vred. Luik 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 183; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1960. 472 Rb. Charleroi 11 april 2002, T.Vred. 2003, 232.
75
hangt hierbij af van wat in de ingebrekestelling wordt vermeld. Indien in de ingebrekestelling duidelijk is vermeld dat de ontbinding van rechtswege intreedt wanneer niet wordt betaald binnen de termijn van één maand, dan zal de overeenkomst automatisch worden ontbonden op de eerste dag die volgt op de vervaldatum van de termijn van een maand. 473 Bepaalt de ingebrekestelling daarentegen dat de ontbinding bevestigd moet worden, dan blijkt uit de rechtspraak duidelijk dat de ontbinding niet automatisch plaatsvindt. 474 Een tweede aangetekende brief is in dit laatste geval noodzakelijk opdat de ontbinding zou kunnen plaatsvinden. 475
129.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het enkele feit dat de kredietgever niet
onmiddellijk overgaat tot dagvaarding in betaling van het openstaande saldo, niet noodzakelijk moet worden geïnterpreteerd als een afstand van het recht om zich op de ontbinding te beroepen. 476 Dit laatste is van belang indien de consument op een later tijdstip opnieuw in gebreke blijft. 477 Indien de rechter besluit dat de kredietgever geen afstand heeft gedaan van zijn recht om zich op de ontbinding te beroepen, kan de kredietgever de onmiddellijke betaling eisen van het verschuldigd blijvend saldo. 478 Is de rechter echter van mening dat de kredietgever wel afstand heeft gedaan van dit recht dan moeten de in artikel 29, 1° WCK opgenomen voorwaarden opnieuw worden vervuld. 479 Bijgevolg zal de kredietgever in dit laatste geval de consument die twee 473C. BIQUET-MATHIEU, “Dénonciation du crédit, apurement hors délai des arrières et paiement régulier de toutes les mensualité ultérieures”, (noot onder Vred. Carleroi 23 november 1998), T. vred. 2000, 151; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, afl. 6, 610; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 194; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 387; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1960; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 280. 474 Vred. Fontaine- l’ Evêque 19 september 2005, JLMB 2006, 304; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 280. 475 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 387. 476 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 387; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1961. 477 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 387; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1961; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 281. 478 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 387; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1961; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 281. 479 Vred. Westerlo 27 april 2001, T. vred. 2003, 231; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 387; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1961; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 281.
76
termijnen niet heeft betaald, opnieuw door middel van een aangetekende brief in gebreke moeten stellen en hem een maand laten om tot regularisatie over te gaan.
130.
In sommige rechtspraak ging men ervanuit dat indien de consument de
achterstallige bedragen kort na het verstrijken van de termijn van één maand betaalt, de sanctie van de onmiddellijke opeisbaarheid disproportioneel is ten opzichte van de wanprestatie. 480 De rechter kan hierbij gebruik maken van de matigingsbevoegdheid 481 om de onmiddellijke opeisbaarheid te matigen. 482 Daarnaast zou de rechter ook eventueel uitstel van betaling aan de consument kunnen toestaan, waarbij de termijnen van respijt in voorkomend geval kunnen overeenstemmen met de oorspronkelijk bedongen termijnen. Contracten dienen immers te goeder trouw te worden uitgevoerd; het is de kredietgever bijgevolg niet toegelaten om de hem toegekende rechten op een kennelijk onredelijke wijze uit te oefenen. 483
131.
Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat artikel 29 WCK de openbare
orde raakt. 484 De doelstelling van artikel 29 WCK gaat verder dan de loutere bescherming van private belangen van de consument. 485 Daarnaast wenst men tevens de misbruiken in de kredietsector te vermijden en de overmatige schuldenlast bij particulieren tegen te gaan. 486 Artikel 29 WCK dient bijgevolg restrictief te worden
480 Vred. Westerlo 27 april 2001, DCCR 2003, 78; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1961; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55. 481 Art. 90, tweede lid WCK 482 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 388; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55. 483 Rb. Dendermonde 14 juni 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 118; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 388; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1962; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55. 484 Rb. Gent 2 maart 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 96; Rb. Kordtrijk 1 oktober 1999, T. vred. 2000, 145; Rb. Gent 6 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 261;Vred. Fontaine-l’Evêque 19 september 2005, JLMB 2006, 304, noot P. DEJEMEPPE;Vred. Ronse 26 september 2000, T.Vred. 2002, 126, ; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 608; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1963; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed?), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 272. 485 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197-198. 486 Vred. Landen 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 44; S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1963; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 272.
77
geïnterpreteerd. 487 Een schending van dit artikel dient ambtshalve door de rechter te worden opgeworpen. 488 De rechter zal aldus moeten nagaan of aan de voorwaarden in artikel 29 WCK is voldaan. Indien dit niet het geval is zal hij de ontbinding op grond van het uitdrukkelijk ontbindend beding moeten weigeren. 489 Bedingen die strijdig zijn met artikel 29 WCK zijn absoluut nietig. 490 De rechter dient de nietigheid van het uitdrukkelijk ontbindend beding ambtshalve op te werpen. 491 De WCK voorziet daarnaast ook in een strafsanctie. 492 Wanneer het beding evenwel op zich geldig is, en enkel bij de uitvoering de voorwaarden van artikel 29 WCK worden miskent, is deze strafsanctie niet van toepassing. 493 Bovendien is enkel het effectief aanwenden van een onrechtmatig beding strafbaar. 494 Het inlassen van dergelijk beding in de kredietovereenkomst wordt niet strafrechtelijk gesanctioneerd. 495 De kredietnemer kan ook een vordering tot staking instelen bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel waarbij wordt gevraagd om de staking te bevelen van de met artikel 29 WCK strijdige handelingen. 496
132.
Bij de behandeling van atikel 29 WCK is het van belang ook even stil te staan bij
de onduidelijkheid omtrent de wijze van berekening van de termijnen in artikel 29, 1° WCK. De overschrijding van de wachtermijn van één maand brengt ernstige gevolgen teweeg voor de consument waardoor het essentieel is verdeeldheid omtrent de berekening van die termijn te vermijden. In de rechtspraak worden verschillende berekeningswijzen gehanteerd. Hieromtrent kan verwezen worden naar de uiteenzetting
487 lientje van den steen, noot bij … DCCR 2008 p 102 488 Vred. Veurne 6 april 2000, T. vred. 2002, 114; Vred. Brakel 12 november 1999, DCCR 2000, 345; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1963; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 54. 489 R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 272. 490 M. DAMBRE, “De nieuwe wet op het consumentenkrediet. Contractuele verhoudingen en driepartijen verhoudingen”, DAOR 1992, 57. 491 R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 280. 492 Art. 101, §1, 5° WCK. 493 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 284. 494D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 284. 495 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 29 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; D.“Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument”, NjW 2006, 55; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 284. 496 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197.
78
van L. VAN DEN STEEN die pleit voor een benadering overeenkomstig het gemeen procesrecht voor de berekening van de termijnen.
§ 2: De verschuldigde vergoeding 133.
In toepassing van artikel 27 bis WCK wordt bepaald welke vergoedingen de
consument maximaal verschuldigd is indien hij zijn verplichtingen, die voortvloeien uit de overeenkomst, niet nakomt. 497 Dit artikel is pas ingevoerd in de WCK door de wet van 7 januari 2001. 498 Deze nieuwe regeling is bijgevolg enkel van toepassing op contracten die zijn afgesloten na 1 januari 2002 en op contracten van voor die datum waarbij de wanprestatie van de consument zich voordoet na 1 januari 2002. 499 Hierbij dient te worden opgemerkt dat de rechters zich door deze bepaling laten inspireren, ook voor contracten waarop artikel 27 bis WCK nog niet kon worden toegepast. 500
134.
Door de invoering van dit artikel wordt de consument op een betere wijze
beschermd. Vroeger eisten de kredietgevers op grond van een in het contract vastgesteld strafbeding torenhoge nalatigheidsintresten en schadevergoedingen. De wetgever heeft daar een einde aan gesteld door in het artikel duidelijk op te nemen welke bedragen aan de consument maximaal kunnen worden gevraagd. Indien de kredietgever aan de consument andere straffen of schadevergoedingen vraagt die niet in artikel 27bis WCK zijn voorzien, wordt de consument daar van rechtswege van ontslagen. 501
135.
Voor de toepassing van artikel 27 bis WCK dient een onderscheid te worden
gemaakt tussen enerzijds de ontbinding en het verval van termijnbepaling en anderzijds de eenvoudige betalingsachterstand die noch een ontbinding, noch een verval van
497 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, afl. 4, 1945. 498 Wet van 7 januari 2001 tot wijziging van de Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 25 januari 2001. 499 Art. 8 Wet 7 januari 2001; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 618. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, afl. 4, 1945.; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 285. 500 Vred. Luik 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 183; Vred Grâce-Hollonge 18 februari 2003, JLMB 2003, 1238; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 389; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, afl. 4, 1945; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 56. 501 Art. 90, eerste lid WCK;
79
termijnbepaling met zich mee brengt. Bovendien werd met de wet van 24 maart 2003 502 daar nog een derde bepaling aan toegevoegd, met name de situatie waarbij de consument na het einde of de opzegging van de overeenkomst in gebreke blijft zijn verbintenissen na te komen. 503 1: De ontbinding en het verval van termijnbepaling 136.
Krachtens artikel 27bis, §1 WCK mag aan de consument in geval van ontbinding
of bij verval van termijnbepaling geen andere betaling worden gevraagd dan: −
het verschuldigd blijvend saldo, met name het bedrag in hoofdsom dat moet worden gestort om het kapitaal af te lossen of terug te betalen;
−
het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet, met name alle vervallen kosten van het krediet met inbegrip van de rente;
−
het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsinterest berekend op het verschuldigde blijvend saldo;
−
de overeengekomen straffen of schadevergoedingen binnen bepaalde grenzen. 504
Art. 27 bis § 1 W.C.K. is zowel van toepassing indien de ontbinding het gevolg is van een rechtsgeldig uitdrukkelijk ontbindend beding 505 als indien de ontbinding door de rechter ten laste van de consument is uitgesproken op grond van art. 1184, lid 1 B.W. 506 Volledigheidshalve kan hierbij worden vermeld dat, overeenkomstig artikel 27bis §5 WCK, bij ontbinding van de overeenkomst of bij verval van de termijnbepaling iedere betaling eerst toegerekend mag worden op het bedrag van de nalatigheidsinterest of
502 Wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 2 mei 2003. 503 R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 56. 504 Art. 27bis, §1 WCK; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998 – 2002), TPR 2004, 1946. 505 Zie art. 29 WCK. 506 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Art. 27 bis WCK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 389-390; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002), TPR. 2004, 1946; R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 57.
80
andere sctraffen of schadevergoedingen nadat het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten van het krediet zijn betaald. 507 2: Eenvoudige betaalachterstand 137.
Er is sprake van eenvoudige betaalachterstand indien de consument in gebreke
is gebleven zijn verplichtingen te voldoen maar de betalingsacherstand integraal wordt weggewerkt vooralleer aan de voorwaarden van artikel 29,1° WCK is voldaan. 508 Krachtens
artikel
27bis
§2
WCK
mag
van
de
consument
bij
eenvoudige
betaalachterstand geen andere betaling gevraagd worden dan: −
het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
−
het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet;
−
het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
−
de overeengekomen kosten voor maanbrieven en de brieven voor ingebrekestelling, a rato van één verzending per maand (art. 27 bis § 2). Deze kosten bestaan uit een forfaitair maximumbedrag van 7,50 euro, vermeerderd met de op het ogenblik van de verzending geldende portokosten. 509
3: De opzegging van de overeenkomst 138.
Indien de kredietovereenkomst wordt opgezegd, overeenkomstig artikel 58, § 3
WCK, of een einde heeft genomen en de consument zijn verplichtingen niet is nagekomen drie maanden na het ter post afgeven van een aangetekende brief tot ingebrekestelling, mag aan de consument geen andere betaling gevraagd worden dan (art. 27 bis § 2 W.C.K.): −
het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
−
het bedrag van de vervallen en niet-betaalde kosten van het krediet;
507 Art. 27bis, §5 WCK. 508 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Art. 27 bis WCK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl; 509 Art. 27 bis § 2 WCK; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998 – 2002), TPR 2004, 1946; R. STEENNOT, “Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, DCCR 2004, afl. 65, p. 57-58.
81
−
het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsinterest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
−
de overeengekomen straffen of schadevergoedingen binnen bepaalde grenzen. 510
4: Nalatigheidsinterest 139.
Indien de consument in gebreke blijft zijn verbintenissen na te komen, heeft de
kredietgever
de
mogelijkheid
nalatigheidsinterest te vorderen.
om 511
de
betaling
van
de
overeengekomen
Merk hierbij op dat indien de kredietgever een
nalatigheidsinterest vordert, zonder dat deze in de overeenkomst is opgenomen, dit een schending
uitmaakt
van
artikel
14
WCK.
Enkel
een
overeengekomen
nalatigheidsinterest kan worden gevorderd. 512 De wetgever heeft de consument hieromtrent een betere bescherming willen bieden door enerzijds in artikel 27bis §3 WCK grenzen op te nemen die de nalatigheidsinterest niet mogen overschrijden en door anderzijds duidelijk te bepalen waarop de overeengekomen nalatigheidsinterest moet worden berekend. 513 De overeengekomen nalatigheidsinterest mag voor de kredietopeningen bijgevolg niet hoger
liggen
dan
kredietovereenkomsten
de
laatste
niet
hoger
toegepaste dan
het
debetrentevoet laatste
en
voor
andere
overeengekomen
jaarlijks
kostenpercentage, verhoogd met een coëfficiënt van hoogstens 10%. 514 Ingeval van ontbinding dient de nalatigheidsinterestvoet te worden berekend op het verschuldigd blijvend saldo, met uitsluiting van de kosten en de interesten. 515 Bij eenvoudige betalingsachterstand of ingeval van opzegging of beëindiging van de overeenkomst
510 Art. 27 bis, § 2 WCK; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998 – 2002), TPR 2004, 1946_1947; R. STEENNOT, “Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, DCCR 2004, 58. 511 R. STEENNOT, “Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, DCCR 2004, 58. 512 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Art. 27 bis WCK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 287. 513 R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 287. 514 Artikel 27bis, §3, eerste lid WCK; voorbeeld hierbij: bij een JKP van 7% mag de nalatigheidsinterest maximaal 7,7 % bedragen. 515 Art. 27bis, §1 WCK; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1948. R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 59
82
wordt de nalatigeheidsinterest berekend op het vervallen en niet betaalde kapitaal. 516 In de wet is echter niet uitdrukkelijk opgenomen vanaf wanneer de nalatigheidsinterest effectief verschuldigd is. Sommige auteurs gaan ervan uit dat dit het geval is vanaf de ontbinding van de overeenkomst of het verval van de termijnbetaling. 517 5: Schadebedingen 140.
Vooreerst dient hierbij te worden benadrukt dat schadebedingen duidelijk moeten
worden onderscheiden van nalatigheidsinteresten. Beiden dekken immers een verschillend soort schade. 518 Nalatigheidsinteresten dienen ter vergoeding van de schade die wordt geleden tengevolge van de vertraging in de terugbetaling van het krediet. 519 Schadebedingen daarentegen voorzien in een forfaitaire raming van de potentiële schade in hoofde van de kredietgever, zij dekken de kosten ten gevolge van de administratieve opvolging en gedwongen incasso van de schuldvordering. 520 Aangezien beide vergoedingen een verschillend soort schade dekken, is het de kredietgever niet verboden beide vergoedingen te eisen in geval van ontbinding en verval van termijnbepaling. 521 Ook hier beschermt artikel 27bis §1 WCK de consument op 2 manieren. 522 De wetgever heeft door de wet van 7 januari 2001 immers enkele grenzen gesteld aan dergelijke schadebedingen. Vooreerst dienen de, overeenkomstig artikel 27bis §1 WCK, overeengekomen schadevergoedingen berekend te worden op het verschuldigd blijvend saldo en mogen deze niet hoger zijn dan ten hoogste 10 % van de schijf van het verschuldigd blijvende saldo tot 7.500 euro en ten hoogste 5 % van de 516 R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 59; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.); Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 291. 517 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 27bis WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1948. 518 Vred. Hoei 1 maart 1996, T.Vred. 1997, 383. 519 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 391; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1949. STEENNOT, R., “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 56; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 288. 520 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 391; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1949. STEENNOT, R., “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 56; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 288. 521 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 392; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1949. R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 59. STEENNOT, R., “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 56; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 288. 522 R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 288
83
schijf van het verschuldigd blijvende saldo boven de 7.500 euro. 523 Daarnaast bestaat er voortaan geen twijfel meer dat de schadevergoeding moet worden berekend op het verschuldigd blijvend saldo. 524 In het verleden werd hieromtrent in de rechtspraak vaak anders geoordeeld. 525 Door deze bepalingen duidelijk in de wet te regelen, beoogt men voortaan uniformiteit te bekomen wat voorheen in de rechtspraak helemaal niet het geval was. 526 Eenzelfde schadebeding werd afhankelijk van de rechtbank die het geschil behandelde, op verschillende wijze afgehandeld. 527 Door de wet van 7 januari 2001 is hierin verandering gekomen, wat de rechtszekerheid ten goede komt. Sindsdien wordt de consument op betere wijze beschermd tegen de schadebedingen opgenomen in kredietovereenkomsten. 6: Overschrijding van de wettelijke grenzen 141.
De rechter dient bedingen die straffen of schadevergoedingen opleggen waarin
de wet niet voorziet, nietig te verklaren op grond van artikel 28 WCK. Hierbij moet worden opgemerkt dat artikel 28 WCK enkel kan worden toegepast wanneer er in de kredietovereenkomst een beding is opgenomen dat strijdig is met artikel 27 bis WCK. 528 Indien de kredietgever echter, in strijd met artikel 27bis WCK, een vergoeding vordert die niet is bedongen in de kredietovereenkomst, dan zal de rechter zich niet kunnen steunen op artikel 28 WCK. 529 De rechter kan in dat geval wel een beroep doen op artikel 90 eerste lid WCK waarin is opgenomen dat de consument van rechtswege wordt ontslagen van de betaling van straffen of schadevergoedingen waarin artikel 27bis WCK 523 art. 27bis,§1 WCK. 524 Art. 27bis, §1 WCK; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1950. 525 Rb. Oudenaarde 24 maart 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 96. R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 289 526 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 392; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, afl. 4, 1950; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 289. 527D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 27bis WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 392; STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1950; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 289. 528 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197. R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 393; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1950; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 293; 529 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, afl. 4, 1950-1951; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 293.
84
niet voorziet. 530 Het is daarbij onbelangrijk of deze vergoeding gevraagd wordt op grond van een contractuele clausule of op grond van het gemeen recht. 531 Merk hierbij op dat de rechter, in toepassing van artikel 90, eerste lid WCK, enkel de verplichtingen van de consument kan reduceren tot datgene dat wettelijk is toegestaan; de rechter kan hierbij niet overgaan tot vrijstelling van de betaling van een schadevergoeding of van nalatigheidsinterest. 532
§ 3: De matigingsbevoegdheid van de rechter 142.
De
vaststelling
dat
de
overeengekomen
of
toegepaste
straffen
en
schadevergoedingen de door artikel 27bis WCK bepaalde grenzen niet overschrijden, heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat de kredietgever deze bedragen ook daadwerkelijk zal kunnen invorderen. 533 Bij niet uitvoering van de overeenkomst door de consument heeft de rechter de mogelijkheid de gevorderde bedragen, zelfs indien zij voldoen aan de in artikel 27 WCK bepaalde grenzen, ambtshalve te matigen of de consument er zelf geheel van te ontslaan. 534 Hierbij dient te worden benadrukt dat de rechter de matigingsbevoegdheid
enkel
kan
uitoefenen
wanneer
de
overeengekomen
of
toegepaste straffen of schadevergoedingen overdreven of onverantwoord zijn. 535 Sinds het Cassatie arrest van 5 maart 2004 536 is men het erover eens dat de rechter bij de beoordeling van het overdreven en onverantwoord karakter rekening mag houden met
530 S. STIJNS en E. SWAENEPEOL, “onrechtmatige bedingen”, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 197. R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, afl. 4, 1951. 531 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, afl. 6, 618; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 393; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1951. 532 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 618; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 393; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1951. R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 60. STEENNOT, R., “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 57; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst”, in Handboek E. TERRYN (ed.), consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 293. 533 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 618; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1951; R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, 56. 534 Art. 90, tweede lid WCK; Vred. Grâce-Hollogne 27 januari 2005, JLMB 2006, 302, noot P. DEJEMPPE. 535 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 393; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1951; R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, afl. 65, 56; R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 57; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 294. 536 Cass. 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 89.
85
de ongelukkige situatie waarin de consument te goeder trouw zich bevindt. 537 Het is de rechter bijgevolg toegestaan rekening te houden met externe omstandigheden, zoals werkloosheid, ziekte of andere financiële tegenslagen die de consument ongewild in een moeilijke positie hebben gebracht. 538 In het verleden werd deze stelling in de rechtsleer en de rechtspraak niet steeds gevolgd. 539 De Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel ging ervanuit dat de beoordeling van het overdreven of onverantwoord karakter onafhankelijk is van de financiële toestand van de kredietnemer. 540 Het Hof van Cassatie heeft dit vonnis verbroken waardoor een einde kwam aan het dispuut en er geen twijfel meer is over de vaststelling dat de rechter ook rekening mag houden met de omstandigheden
buiten
het
contract.
Een
schadevergoeding
kan
bijgevolg
onverantwoord zijn indien, gelet op de externe omstandigheden die de consument buiten zijn wil in een moeilijke positie hebben gebracht, het niet gerechtvaardigd zou zijn om aan de consument dergelijke vergoeding te vragen. 541 Om na te gaan of een schadevergoeding overdreven is dient de rechter het gevorderde te vergelijken met de werkelijk geleden schade. De rechter kan slechts overgaan tot matiging wanneer de gevorderde schade de werkelijk geleden schade (ruim) overtreft. 542 Aangezien aan de rechter de mogelijkheid is geboden om onverantwoorde schadevergoedingen te matigen heeft de wetgever toegestaan dat ook rekening mag worden houden met de toestand van de partijen tijdens de uitvoering van de overeenkomst. 543
537 Cass. 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 89; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006 , 619. 538 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 393; R. STEENNOT, “Rechter mag rekening houden met de ongelukkige situatie van de consument”, Juristenkrant 2004, afl. 90, 7. 539 P. LETTANY, Het consumentenkrediet, Deurne, Kluwer 1993, 412-413. 540 R. STEENNOT,“Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, (noot onder Cass. 5 maart 2004), DCCR 2004, afl. 65, 61; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 294. 541 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 394;R. STEENNOT, “Consumentenkredietovereenkomsten: ontbinding ingevolge wanprestatie door de consument”, NjW 2006, 50-58; R. STEENNOT, “Wanprestatie van de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst, in E. TERRYN (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 294. 542 R. STEENNOT, (noot onder Vred. Gent 29 september 2003), T. vred. 2006, 59. 543 R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1952.
86
§ 4: De loonoverdracht 143.
Het valt te bemerken dat heel wat consumenten, bij het aangaan van een
kredietovereenkomst, instemmen met een loonoverdracht. 544 Hierdoor bekomt de kredietgever de toestemming om, ingeval de kredietnemer zijn betalingsverplichtingen niet voldoet, rechtstreeks bij de werkgever van de in gebreke blijvende kredietnemer een deel van het loon in te houden. 545 Dit is erg voordelig voor de kredietgever die door de loonoverdracht
een
garantie
bekomt
voor
de
terugbetaling
van
het
consumentenkrediet. 546 Bovendien is er voor de loonoverdracht, in tegenstelling tot een beslag, geen rechterlijke tussenkomst vereist. 547 Ter bescherming van de consument heeft de wetgever dan ook beslist dat voor dergelijke zwaarwichtige beslissing een aantal voorwaarden dienen te worden vervuld.
144.
In de Wet op het Consumentenkrediet wordt de loonoverdracht behandeld in
artikel 37 WCK. Volgens dit artikel is de overdracht van loon, gedaan in het raam van een kredietovereenkomst beheerst door de WCK, onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 27 tot 35 van de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. 548
145.
Overeenkomstig artikel 27 van de loonbeschermingswet, die is voorgeschreven
op straffe van nietigheid, dient de loonoverdracht te gebeuren bij een akte onderscheiden van de hoofdverbintenis die de uitvoering waarborgt. 549 In de akte moeten de bepalingen van de artikelen 28 tot 32 van de loonbeschermingswet zijn opgenomen. 550 Als geldigheidsvereiste dient de akte bovendien te zijn opgemaakt in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang. 551 De overdrager moet immers in de mogelijkheid zijn om de draagwijdte van zijn verbintenissen na te
544 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 396. 545P. LECOCQ en F. DOMONT-NAERT, “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, Afl. 149,28. 546 P. LECOCQ en F. DOMONT-NAERT, “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, Afl. 149,28. 547 P. LECOCQ en F. DOMONT-NAERT, “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, Afl. 149,28. 548 Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van werknemers, BS 30 april 1965, hierna: Loonbeschermingswet; Art. 37 WCK; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 37 W.C.K.”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 549 Art. 27, eerste en vierde lid Loonbeschermingswet. 550 Art. 27, derde lid Loonbeschermingswet. 551 Art. 27, tweede lid Loonbeschermingswet; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 398.
87
gaan. 552 In de rechtspraak werd geoordeeld dat ook een carbonafdruk als een exemplaar kan worden beschouwd. 553
146.
De vereiste van een onderscheiden akte wil echter niet zeggen dat er twee
verschillende documenten moeten worden gehanteerd voor de kredietovereenkomst en de akte van loonoverdracht. 554 Hiervoor kan verwezen worden naar het Cassatie arrest van 9 oktober 2003. 555 Bijgevolg kan één document de kredietovereenkomst en de loonoverdracht bevatten. Het is wel vereist dat de consument er zich van bewust is dat het om twee verschillende rechtshandelingen gaat. 556 De consument moet beseffen dat hij de kredietgever hierdoor machtigt om het beslagbaar deel van zijn loon, indien noodzakelijk, rechtstreeks af te houden. 557 De machtiging tot loonoverdracht moet dan ook voldoende duidelijk zijn. 147.
Het is evident dat de overdracht van loon niet los van de hoofdverbintenis kan
worden gezien; beiden zijn nauw met elkaar verbonden. 558 Het wekt dan ook geen verwondering dat het Hof van Cassatie reeds meermaals heeft geoordeeld dat de akte van loonoverdracht dient te vermelden welke hoofdverbintenis wordt gewaarborgd en ten belope van welk bedrag. 559 Indien dergelijke vermeldingen ontbreken,
kan
de
kredietnemer
met
succes
verzet
aantekenen
tegen
de
loonoverdracht. Heel recent in het Cassatie arrest van 17 november 2008 heeft het Hof opnieuw in die zin geoordeeld. 560
148.
Alvorens tot loonoverdracht kan worden overgegaan, zal de kredietgever enkele
verplichte stappen moeten doorlopen. Vooreerst moet de overnemer de overdrager in kennis stellen van zijn voornemen om de overdracht uit te voeren. 561 In de rechtspraak werd reeds meermaals geoordeeld dat er geen enkele wettelijke bepaling zich tegen verzet dat deze kennisgeving en de in artikel 29 WCK bedoelde ingebrekestelling
552 Art. 27, tweede lid Loonbeschermingswet; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 398. 553 Cass. 27 september 2001, AJT 2001-2002, 687, Cass. 10 februari 1997, AJT 1996-1997, 458. 554 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 397. 555Cass. 9 oktober 2003, T. vred. 2006, 12. 556 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 396. 557 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 397. 558 Cass. 29 oktober 2001, RW 2001-2002, 1062 en 1465. 559 Cass. 29 oktober 2001, RW 2001-2002, 1062 en 1465.; Cass. 21 november 2005, DCCR 2006, 47. 560 Cass. 17 november 2008 561 Art. 28, eerste lid, 1° Loonbeschermingswet.
88
geschieden in hetzelfde aangetekend schrijven. 562 Er bestaat in de rechtspraak wel discussie over de vraag of de kennisgeving het bedrag waarvoor de loonoverdracht wordt gevorderd, moet vermelden. In sommige rechtspraak is men van oordeel dat de kennisgeving het bedrag niet hoeft te vermelden. 563 In andere rechtspraak is men het hier niet mee eens. 564 Het Hof van Cassatie volgde echter de eerste stelling en steunde zich hierbij op de vaststelling dat er geen enkele wettelijke bepaling vereist dat het bedrag in de kennisgeving wordt vermeld. 565
Daarnaast dient de kredietgever de gecedeerde schuldenaar een afschrift van deze kennisgeving te verzenden. 566 Indien de kredietnemer niet overgaat tot verzet zal de kredietgever, na het verstrijken van die termijn van verzet, aan de gecedeerde schuldenaar een eensluidend verklaard afschrift van de akte van overdracht moeten verzenden. 567
149.
Zoals reeds werd vermeld geschiedt de loonoverdracht zonder tussenkomst van
de rechter. De overdrager kan zich evenwel binnen de tien dagen na de verzending van de kennisgeving verzetten tegen het voornemen tot uitvoering van de overdracht, mits hij de gecedeerde schuldenaar daarvan in kennis stelt. 568 De gecedeerde schuldenaar moet dan op zijn beurt de kredietgever daarvan in kennis stellen binnen de vijf dagen. 569 De kredietnemer is er niet toe verplicht het verzet te motiveren. 570 Bovendien is de tien dagen termijn niet voorgeschreven op straffe van nietigheid of verval. 571 Hieruit volgt dat, zelfs indien het verzet laattijdig plaatsvindt, de gecedeerde schuldenaar geen
562 Rb. Sint-Niklaas 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 133; Rb. Gent 2 maart 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 96; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 399. 563 Vred. Ieper 26 november 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 297; Vred. Antwerpen 10 september 1998, RW 19992000, 124. 564 Vred. Nieuwpoort 24 april 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 242; Vred. Ieper 26 februari 1998, T. vred. 1998, 612. 565 Cass. 29 oktober 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 240; Art. 27, tweede lid Loonbeschermingswet; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 400. 566 Art. 28, eerste lid, 2° Loonbeschermingswet. 567 Art. 28, eerste lid, 3° Loonbeschermingswet. 568 Art. 29 eerste lid Loonbeschermingswet. 569 Art. 29 tweede lid Loonbeschermingswet. 570 Vred. Sint-Niklaas 12 mei 1999, T. vred. 2000, 113; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 400. 571 Vred. Sint-Niklaas 12 mei 1999, T. vred. 2000, 113; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 400.
89
inhoudingen kan doen op het loon zolang de overdracht van het loon niet door de vrederechter is bekrachtigd. 572
Zodra verzet werd aangetekend, kan de loonoverdracht maar worden hernomen indien de kredietgever de vrederechter vraagt om deze te bekrachtigen. 573 Dergelijke procedure wordt ingeleid door middel van een aangetekende brief verzonden door een gerechtsdeurwaarder aan de kredietnemer. 574 De kredietnemer wordt de kans geboden om voor de rechter uit te leggen waarom hij zich tegen de loonoverdracht verzet. 575 De vrederechter doet vervolgens in laatste aanleg uitspraak over de loonoverdracht die door de kredietnemer werd betwist. 576 Beroep is bijgevolg niet mogelijk.
150.
Volledigheidshalve kan hierbij worden vermeld dat de inhouding op het loon
wettelijk wordt begrensd. Opdat de kredietnemer in menswaardig omstandigheden zou kunnen blijven leven, zijn in het Gerechtelijk Wetboek inkomensschijven opgenomen die niet voor overdracht of beslag in aanmerking komen. 577
151.
Merk hierbij ook op dat de kredietnemer die verzet aantekent er zich van moet
bewust zijn dat indien de vrederechter hem in het ongelijk stelt hij voor de procedure kosten zal moeten instaan. 578 Anderzijds is het voor de kredietnemer wel van belang dergelijk verzet aan te tekenen aangezien de kredietgever anders zomaar zonder enige wettelijke controle kan overgaan tot inhouding van een deel van het loon. Na verzet zal de kredietgever eerst bekrachtiging moeten bekomen van de vrederechter. De vrederechter moet hierbij de onderliggende verbintenis nagaan en dient te onderzoeken in hoeverre de loonoverdracht voldoet aan de wettelijke voorwaarden, en of de formaliteiten tot uitvoering ervan correct werden nageleefd. 579 In heel wat aktes van loonoverdracht wordt immers niet vermeld welke hoofdverbintenis wordt gewaarborgd en ten belope van welk bedrag. Zoals reeds eerder werd vermeld, zal in dat geval de
572 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 400. 573 P. LECOCQ en F. DOMONT-NAERT, “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, Afl. 149,29. 574 Art. 31 eerste lid Loonbeschermingswet. 575 P. LECOCQ en F. DOMONT-NAERT, “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, Afl. 149,29. 576 Art. 31 tweede lid Loonbeschermingswet. 577 http://www.upc-bvk.be/documents/public/kredietgids.pdf. 578 P. LECOCQ en F. DOMONT-NAERT, “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, Afl. 149,29. 579 D. BLOMMAERT en F. NICHILS, “artikel 37 WCK”, in Artikelgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.
90
vordering strekkende tot bekrachtiging van de loonoverdracht ongegrond worden verklaard. Het loont bijgevolg de moeite voor de kredietnemer om tegen de loonoverdracht verzet aan te tekenen.
§ 5: De toekenning van betalingsfaciliteiten 152.
De consument-kredietnemer wiens financiële toestand is verslechterd sinds het
aangaan van de kredietovereenkomst kan zich, overeenkomstig artikel 38 WCK, tot de vrederechter wenden om betalingsfaciliteiten te bekomen. Op grond van deze bepaling tracht men zoveel mogelijk te komen tot een voorstel van plan tot terugbetaling van de kredieten dat voor de kredietnemer-schuldenaar draagbaar is en voor de kredietgeverschuldeiser enigszins aanvaardbaar is. 580 De procesrechtelijke bepalingen worden hierbij geregeld in de artikelen 1337bis tot 1337octies van het Gerechtelijk Wetboek.
Volledigheidshalve zal ook de bepaling uit het gemeen recht betreffende uitstel van betaling kort worden besproken. 581 1: Artikel 1244 B.W. 153.
Krachtens artikel 1244 B.W. 582 kan de schuldenaar de schuldeiser niet
verplichten om betaling van een gedeelte van de schuld in ontvangst te nemen. 583 De rechter kan wel, niet tegenstaande ieder andersluidend beding en met in achtneming van de toestand van de partijen, gematigd uitstel van betaling verlenen en de vervolgingen doen schorsen op voorwaarde dat de schuldenaar ongelukkig en te goeder trouw is. 584 Hierbij dient de rechter met grote omzichtigheid te werk te gaan en rekening te houden met de termijnen van respijt die de schuldenaar voorheen reeds heeft genoten. 585 Aangezien de consument ongelukkig en te goeder trouw dient te zijn om, op grond van artikel 1244 B.W., uitstel van betaling te bekomen moet de verslechtering van zijn financiële toestand te wijten zijn aan externe omstandigheden die zijn ontstaan buiten zijn wil.
580 Vred. Marchienne-au-Pont 27 mei 1994, T.Vred. 1995, 131. 581 artikel 1244 BW 582 Voor verder uitleg van de gemeenrechtelijke regeling kan veRWezen worden naar randnummer 583 art. 1244 eerste lid BW. 584 art. 1244 tweede lid BW. 585 art. 1244 tweede lid BW; Rb. Luik 10 november 1998, T.Vred. 2000, 159.
91
De procesrechtelijke bepalingen worden beschreven in de artikelen 1333 tot 1337 van het Gerechtelijk Wetboek.
154.
Voorheen kon enkel een beroep worden gedaan op artikel 38 WCK indien de
consument wiens financiële toestand was verslechterd zelf het initiatief nam om betalingsfaciliteiten te bekomen. 586 Indien de consument door de kredietgever in betaling werd aangesproken, kon de consument zich enkel op artikel 1244 tweede lid B.W. beroepen. 587 Sinds de Wet van 24 maart 2003 kan de rechter aan de consument ook uitstel of herschikking van betaling van de schulden bedoeld in artikel 27bis §1 en §2 WCK toekennen, en dit zelfs indien de kredietgever de toepassing van het uitdrukkelijk ontbindend beding eist. 588 Bijgevolg kan voortaan ook de consument die in betaling wordt aangesproken door de kredietgever zich beroepen op artikel 38 WCK om betalingfaciliteiten te bekomen. 589 Dit is duidelijk in het voordeel van de kredietnemer aangezien artikel 38 WCK een minder zware bewijslast met zich meebrengt dan artikel 1244 B.W.
155.
Voor een verdere bespreking van de gemeenrechtelijke regeling inzake uitstel
van betaling kan worden verwezen naar de bijdrage hieromtrent in het hypothecair krediet. 590 2: Artikel 38 WCK 156.
De vrederechter kan onder bepaalde omstandigheden betalingsfaciliteiten
toestaan aan de kredietnemer die betalingsmoeilijkheden ondervindt. Vooraleer de kredietnemer zich tot de vrederechter kan wenden, is hij ertoe verplicht aan de kredietgever, bij een ter post aangetekende brief met vermelding van de redenen, om betalingsfaciliteiten te verzoeken. 591 Slechts indien de kredietgever weigert de betalingsfaciliteiten toe te staan of gedurende een termijn van één maand niet geantwoord heeft, kan de rechtspleging worden ingeleid bij de vrederechter. 592
586 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 402. 587 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 WCK”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 588 Art. 38 § 1, tweede lid WCK. 589 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 402. 590 Zie randnummer…. 591 Art. 1337bis, tweede lid Ger. W. 592Art. 1337bis tweede en derde lid Ger. W.; Vred. Doornik 14 maart 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 169; Vred. St.Jans-Molenbeek 13 juni 1995, T.Vred. 1996, 160; Vred. Borgerhout 27 januari 1994, T.Vred. 1996, 118. Vred. Seraing 9
92
Determinerend hierbij is niet het versturen van de aangetekende brief, maar wel de weigering van de kredietgever om de betalingsfaciliteiten toe te staan. 593 De consument dient vervolgens de vordering in te stellen voor de vrederechter bij verzoekschrift neergelegd ter griffie of bij ter post aangetekende brief aan de griffie. 594 Daarnaast moet de consument, tegelijkertijd met zijn verzoekschrift, een afschrift neerleggen van de kredietovereenkomst. 595 Voorvernoemde vereisten zijn toelaatbaarheidsvoorwaarden; indien niet wordt voldaan aan één van deze vereisten zal het verzoek als ontoelaatbaar worden afgewezen. 596 Aangezien deze aangelegenheid de openbare orde raakt, zal de vrederechter, opwerpen.
157. de
zonodig
ambtshalve,
het
middel
van
ontoelaatbaarheid
moeten
597
Opdat de kredietnemer vervolgens betalingsfaciliteiten zou kunnen bekomen van vrederechter,
dient
zijn
financiële
toestand
sinds
het
sluiten
van
de
kredietovereenkomst te zijn verslechterd. 598 Hierbij is het irrelevant of de financiële toestand bij het sluiten van het krediet reeds precair was. 599 Indien aan deze voorwaarde niet is voldaan, is het verzoek om betalingsfaciliteiten ongegrond. 600 In de voorbereidende werken bij de Wet van 1991 werd een niet-limitatieve lijst opgenomen van omstandigheden die voor een erkenning van de verslechtering van de financiële toestand van de consument in aanmerking kunnen worden genomen. 601 De appreciatiebevoegdheid blijft echter voorbehouden aan de vrederechter. 602 Zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer was men het vroeger niet eens over de vraag of de consument om beroep te kunnen doen op artikel 38 WCK tevens aan de voorwaarden oktober 1992, T. vred. 1993, 15; H. AUSLOOS, Het toestaan van betalingsfaciliteiten door de Vrederechter, OCMW-visies 1996, 42. 593 Vred. Doornik 14 maart 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 169; Vred. St.-Jans-Molenbeek 13 juni 1995, T.Vred. 1996, 160; Vred. Borgerhout 27 januari 1994, T.Vred. 1996, 118. Vred. Seraing 9 oktober 1992, T. vred. 1993, 15, noot DAMBRE, M.; Vred. Doornik 19 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 220; H. AUSLOOS, Het toestaan van betalingsfaciliteiten door de Vrederechter, OCMW-visies 1996, 42. 594 Art. 1337bis Ger. W. 595 Art. 1337quater Ger. W.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 404. 596 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 W.C.K.”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 597 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 W.C.K.”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 598 Art. 38 WCK. 599 Vred. Ieper 2 december 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 176; M. DAMBRE, “De invloed van de informatieverplichting van de consument op het toestaan van betalingsfaciliteiten in geval van consumentenkrediet”, (noot onder Vred. Seraing 9oktober 1992), T.Vred 1993, 22; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 402. 600 Vred. Lessen 25 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 323. D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 W.C.K.”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 601 Memorie van Toelichting, Parl.St.. Kamer 1996 - 1997, nr. 49K1073/001; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 W.C.K.”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 402. 602 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 W.C.K.”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl.
93
van artikel 1244 B.W. diende te voldoen. 603 Door de weglating van de verwijzing naar artikel 1244 B.W. is het, sinds de wetswijziging in 2003, duidelijk dat de consument enkel de verslechtering van zijn financiële toestand moet aantonen, en dus niet aan de voorwaarden van artikel 1244 B.W. moet voldoen. 604 Bijgevolg dient de consumentkredietnemer, om in aanmerking te komen voor betalingsfaciliteiten, niet aan te tonen dat hij ongelukkig en te goeder trouw is. 605 Wel vereist is de afwezigheid van bedrieglijk opzet in hoofde van de consument. 606
De consument-kredietnemer die om
betalingsfaciliteiten verzoekt, mag bijgevolg niet de intentie hebben om de kredietgever te bedriegen of hem schade toe te brengen. 607 Het is niet vereist dat de vrederechter, in het licht van zijn soevereine appreciatiebevoegdheid, voor de beoordeling van de verslechtering van de financiële toestand van de consument enkel rekening houdt met omstandigheden die zich buiten de wil van de consument hebben voorgedaan. 608 De verslechterde financiële toestand mag bijgevolg ook ontstaan zijn ten gevolge van omstandigheden eigen aan de consument. Uit artikel 38 WCK blijkt duidelijk dat de rechter betalingsfaciliteiten “kan” toestaan; hij is er bijgevolg niet toe verplicht. 609
De rechter beschikt over een soevereine
appreciatiebevoegdheid en kan bijgevolg bij zijn beoordeling rekening houden met de goede trouw van de kredietnemer. 610 Zelfs indien de rechter vaststelt dat de financiële situatie van de kredietnemer sinds het sluiten van de kredietovereenkomst is verslechterd, kan hij weigeren om betalingsfaciliteiten toe te kennen aan de consument te kwader trouw.
611
De vereiste van verslechtering van de financiële toestand van de
consument vormt bijgevolg een noodzakelijke maar op zich onvoldoende voorwaarde 603 Rb. Gent 10 december 1999, T.Vred. 2002,82; Rb. Dinant 13 maart 1996, T. vred. 1997, 369. Vred. Nijvel 24 december 1997, TBH 1998, 549; Vred. Tienen 17 februari 1997, RW 1997-1998, 579; Vred. Eghezée 22 januari 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 385, noot FORGES, M; Vred. Antwerpen 14 november 1995, RW 1995-1996, 964; Vred. Herstal 12 maart 1993, DCCR 1993-1994, 536, noot DOMONT-NAERT, F.; Vred. Schaarbeek 20 november 1992, T.Vred. 1994, 53; contra: Vred. Ieper 2 december 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 176; Vred. St. –Jans-Molenbeek 6 oktober 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 320; Vred. Lessen 25 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 323; Vred. Zinnik 29 mei 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 208; Vred. Zinnik 8 maart 1996, JT. 1997, 31; Vred. Borgerhout 27 januari 1994, T.Vred. 1996, 118; Vred. Bastenaken 23 april 1993, T.Vred. 1993, 313; Vred. Oudergem 12 februari 1993, T.Vred. 1996, 107; 604 Vred. Fontaine-l’Evêque 2 september 2004, T.Vred. 2006, afl. 1-2, 78; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 WCK”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 605 Vred. Gent 15 september 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 332; F. DOMONT-NAERT, “ Facilités de paiement ou facilités de recouvrement, in Le crédit á la consommation, Brussel, Jeune Barreau, 1997, 354. 606 Vred. Ieper 2 december 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 176; Vred. Borgerhout 27 januari 1994, T. vred. 1996, 118. 607 Vred. Gent 15 september 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 332. 608 Vred. Fontaine-l’Evêque 2 september 2004, T.Vred. 2006, afl. 1-2, 78; Vred. Borgerhout 27 februari 1994, T. vred. 1996, 118; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 WCK”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 609 H. AUSLOOS, Het toestaan van betalingsfaciliteiten door de Vrederechter, OCMW-visies 1996, 41. 610 Vred. Seraing 9 oktober 1992, T. vred. 1993, 15, noot DAMBRE, M.; Vred. St.-Jans-Molenbeek 6april 1993, T. vred. 1994, 57; M. DAMBRE, Enkele knelpunten i.v.m. het verzoek om betalingsfaciliteiten (art. 38 Wet op het consumentenkrediet), Jaarboek Kredietrecht 1993, 318. 611 Vred. Lessen 25 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 323.
94
voor de toekenning van betalingsfaciliteiten. 612 Een vaststaand bewijs van de vaststelling dat de consument ongelukkig en te goeder trouw is, is evenwel niet vereist op grond van artikel 38 WCK.
158.
Aangezien aan de rechters een soevereine appreciatiebevoegdheid toekomt, zijn
er in de rechtspraak heel wat uiteenlopende uitspraken terug te vinden waarin de ene rechter zich strenger opstelt dan de andere. Als voorbeeld kan hierbij worden aangehaald dat het verzwijgen van het bestaan van andere kredieten bij het sluiten van de kredietovereenkomst voor bepaalde rechters op zich niet het bewijs van het bestaan van kwade trouw in hoofde van de consument oplevert. 613 Andere rechters zijn in dit opzicht strenger en stellen dat, indien de consument zijn verplichting om op de vragen van de kredietgever volledig en correct te antwoorden niet heeft vervuld en de overmatige schuldenlast hieraan te wijten is, de consument, die te kwader trouw is, zich niet kan beroepen op artikel 38 WCK. 614
159.
Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat het niet naleven van de door
de rechter opgelegde termijnen en betalingswijzen, het verval van het voordeel van betalingsfaciliteiten met zich meebrengt. Het is dan ook aan te bevelen dit uitdrukkelijk in het vonnis te vermelden om de aandacht van de consument erop te vestigen. 615
160.
Uit de praktijk blijkt dat consumenten die met betalingsmoeilijkheden worden
geconfronteerd worden slechts zelden een beroep doen op de in artikel 38 WCK opgenomen procedure. 616 Dit kan te wijten zijn aan het feit dat dergelijke procedure voor de consument, die reeds betalingsmoeilijkheden ondervindt, erg kostelijk is of aan het feit dat de consument te weinig kennis heeft over het bestaan en de draagwijdte van deze
procedure.
Daarnaast
heeft
ook
de
invoering
van
de
Wet
inzake
612 Vred. Fontaine-l’Evêque 2 september 2004, T.Vred. 2006, afl. 1-2, 78 613 Vred. St.-Jans-Molenbeek 6 oktober 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 320; Vred. La Louvière 28 januari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 340, noot F. DOMONT-NAERT. 614 Rb. Gent 10 december 1999, T.Vred. 2002,82; R. STEENNOT, “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1984. 615 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 WCK”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 616 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledige-versie.pdf.
95
Schuldbemiddeling ervoor gezorgd dat de regeling betreffende de toekenning van betalingsfaciliteiten aan belang heeft ingeboet. 617
Dat de procedure betreffende de toekenning van betalingsfaciliteiten voor de consument hoge kosten met zich meebrengt hoeft niet te verwonderen. Overeenkomstig artikel 38 §1 WCK wordt aan de vrederechter de bevoegdheid toegekend om, indien het toekennen van betalingsfaciliteiten leidt tot verhoging van de kosten van de kredietovereenkomst, dat deel van de kosten te bepalen dat door de consument moet worden
gedragen.
De
vrederechter
beschikt
hier
over
een
grote
beoordelingsbevoegdheid, hij kan kosten bij de consument leggen of bij de kredietgever. 618 Daarnaast brengt ook een procedure voor de rechtbank kosten met zich mee. Het platform “Dag Zonder Krediet” pleit dan ook, naar analogie met het systeem dat voor collectieve schuldregeling geldt, voor een procedure waarbij de consument met betalingsmoeilijkheden automatisch een beroep kan doen op kosteloze juridische bijstand en een gratis verzoekschrift kan indienen in het licht van de in artikel 38 WCK voorziene procedure. 619 Naast de kosten voor een advocaat en het verzoekschrift dient de consument, die een verzoekschrift indient op basis van artikel 38 WCK, bovendien een rechtsplegingvergoeding te betalen. Het bedrag van deze rechtsplegingvergoeding is hierbij afhankelijk van de door de kredietgever geëiste bedragen en kan bijgevolg hoog oplopen. 620 Het platvorm “Dag Zonder Krediet” stelt hierbij voorop om voor procedures die voor de vrederechter worden ingeleid in toepassing van artikel 38 WCK, geen rechtsplegingvergoeding aan te rekenen. 621 Indien dergelijke door het platform dag zonder krediet, gedane aanbevelingen gevolg zouden krijgen zou de kostprijs van de procedure alleszins geen struikelblok meer mogen uitmaken voor de consument om zich op de in artikel 38 WCK opgenomen procedure te beroepen. Het platform “Dag Zonder Krediet” pleit er daarnaast ook voor de consument op betere wijze te informeren over het bestaan van artikel 38 WCK en de middelen om het toe te passen. 622 Zij stellen voor om in de overeenkomst alsook in de briefwisseling systematisch een verzoekschriftformulier op te nemen alsook een eenvoudige en duidelijke formule waarin
617 D. BLOMMAERT en F. NICHELS, “ Art. 38 WCK”, Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Kluwer, losbl. 618 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledige-versie.pdf. 619 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledige-versie.pdf. 620 Art. 1022 Ger. W. 621 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledige-versie.pdf. 622 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledige-versie.pdf.
96
wordt uitgelegd welke stappen de consument kan ondernemen bij verslechtering van zijn financiële toestand en hoe dergelijke procedure verloopt. 623
Afdeling II: De wanbetaling van de kredietnemer in het Hypothecair krediet 161.
In de Wet op het Hypothecair Krediet zijn verschillende beschermende
maatregelen uitgewerkt om de consument-kredietnemer die betalingsmoeilijkheden ondervindt op betere wijze te beschermen tegen de uitwinning van zijn woning. 624 Deze verschillende maatregelen zullen hierna verder worden besproken. Achtereenvolgens zal worden stilgestaan bij de verplichte toezending van een verwittiging (§1), de mededeling van de wanbetaling aan de risicocentrale (§2), de verplichte poging tot minnelijke schikking (§3), en tot slot de toekenning van betalingsfaciliteiten door de beslagrechter (§4). Men tracht via deze maatregelen de gedwongen verkoop van het gehypothekeerde goed te vermijden. 625 162.
Volledigheidshalve
moet
hierbij
worden
vermeld
dat
de
eerste
twee
maatregelen 626 alleen van toepassing zijn voor hypotheekondernemingen. 627 De laatste twee maatregelen 628 gelden daarentegen voor alle contracten van hypothecair krediet, ongeacht of ze werden toegestaan door een professionele kredietgever of door een occasionele kredietgever. 629
§ 1: De toezending van een voorafgaande verwittiging 163.
Bij toepassing van artikel 45 WHK moet de hypotheekonderneming bij
wanbetaling van een verschuldigd bedrag binnen de drie maanden na de vervaldag aan
623 http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledige-versie.pdf. 624 F. BLANCQUAERT, “De wanbetaling van de kredieTNemer in de wet op het hypothecair krediet”, Waarvan akte 1996, 37; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 343. 625 D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 343. 626 De toezending van een voorafgaande veRWittiging en de mededeling aan de risicocentrale. 627 Art. 37 WHK; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 343. 628 De poging tot minnelijke schikking en de toekenning van betalingsfaciliteiten 629 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 343.
97
de kredietnemer een ter post aangetekende verwittiging zenden. Deze verwittiging dient de gevolgen van de wanbetaling te vermelden. 630 164.
Door deze verplichte toezending van een verwittiging in de wet in te schrijven,
werd een tweevoudig doel nagestreefd.Aan de ene kant beoogt men de kredietnemer te behoeden voor een onverwacht grote betalingsachterstand waardoor financiële beleidsmaatregelen moeilijk of zelfs onmogelijk zouden worden en alleen nog een uitwinning van het gehypothekeerde onroerend goed als oplossing zou overblijven. 631 Aan de andere kant betracht men met deze verplichting de hypotheekonderneming ertoe aan te zetten hun contentieux-beheer te richten naar de kredietnemer, en in mindere mate naar de waarde van het gehypothekeerde goed. 632
165.
In afwijking van het gemeen recht is een contractuele vrijstelling van de
verplichting tot ingebrekestelling is het hypothecair krediet niet toegestaan. 633 De kredietgever kan bijgevolg van deze verplichte verwittiging niet worden vrijgesteld door een beding in de kredietovereenkomst op te nemen. 634 166.
Door de verwittiging wordt de kredietnemer op de hoogte gebracht van de
rechtsgevolgen die de wanbetaling met zich mee brengt. De kredietgever beschikt over een termijn van drie maanden, ingaande op de vervaldag, om deze verwittiging uit te voeren. 635 Deze korte termijn is voorgeschreven ter bescherming
van
de
kredietnemer
die
er
alle
belang
bij
heeft
dat
de
betalingsachterstand zo klein mogelijk wordt gehouden zodat aanzuivering mogelijk
630 Art. 45, eerste lid WHK. 631 F. BLANCQUAERT, “De wanbetaling van de kredieTNemer in de wet op het hypothecair krediet”, Waarvan akte 1996, 38; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 345; D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; A. VAN INGELGHEM, “artikel 45 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 632 F. BLANCQUAERT, “De wanbetaling van de kredieTNemer in de wet op het hypothecair krediet”, Waarvan akte 1996, 38; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 345; D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; A. VAN INGELGHEM, “artikel 45 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 633R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR, 1993, 2. D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 345; A. VAN INGELGHEM, “artikel 45 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.; M. DAMBRE, “De bescherming van de consument in de kredieitsector, in Consumentenrecht,…….p. 172. 634 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 345. 635 Art. 45 eerste lid WHK;
98
blijft. 636 De kredietgever beschikt immers over voldoende waarborgen waardoor hij de achterstal zou kunnen laten oplopen. 637 Door deze termijn van drie maanden in te voeren heeft de wetgever dit willen vermijden. 167. brief.
De verwittiging dient bovendien te gebeuren via een ter post aangetekende 638
Een aangetekende brief heeft als voordeel dat de datum waarop de verwittiging
werd gedaan, vaststaat. 639 Op deze manier kan op eenvoudige wijze worden nagegaan of de verwittiging tijdig werd aan de kredietnemer toegezonden. 640 De kredietgever dient bovendien bij iedere wanbetaling van een volgende vervaldag opnieuw een verwittiging bij aangetekend schrijven te verzenden. 641 Merk hierbij op dat de kredietgever wel de mogelijkheid heeft om in eenzelfde aangetekend schrijven de kredietnemer in gebreke te stellen voor meerdere vervaldagen, voorzover de termijn van drie maanden wordt gerespecteerd. 642 Vanaf het moment dat het krediet opeisbaar is gesteld, dient geen verwittiging meer te worden verstuurd. 643 168.
Ook wanneer de kredietnemer het verschuldigd bedrag, hoewel laattijdig, toch
betaalt vooraleer de termijn van drie maanden is verstreken, moet de kredietgever geen aangetekende
verwittiging
meer
verzenden. 644
De
toestand
is
in
dat
geval
geregulariseerd aangezien de kredietnemer vrijwillig zijn betalingsachterstand heeft aangezuiverd. 645 Een aangetekende brief kan in dit geval wel nog nuttig zijn indien een verhogingsbeding voorkomt in de kredietovereenkomst, en de kredietgever daarvan wenst gebruik te maken voor de periode vanaf de vervaldag tot de vrijwillige betaling. 646
636R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR 1993, 2; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 347. 637 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR 1993-94, 600. 638 Art. 45 eerste lid WHK. 639 R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR, 1993, 2 640 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 347. 641 D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 347. 642 M. DAMBRE, “De bescherming van de consument in de kredieitsector, in Consumentenrecht,…….p. 173; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 347; A. VAN INGELGHEM, “artikel 45 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 643 M. DAMBRE, “De bescherming van de consument in de kredieitsector, in Consumentenrecht,…….p. 173. 644 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR 1993-94, 582-607. 645 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR 1993-94, 600-601. 646 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 351.
99
Hierbij is wel vereist dat de kredietovereenkomst vermeld dat bij wanbetaling de verhoging van de rentevoet geldt vanaf de vervaldag. 647
De kosten die verbonden zijn aan de aangetekende zending dienen te worden betaald door de kredietgever, tenzij in de kredietovereenkomst een beding is opgenomen die deze kosten ten laste van de kredietnemer legt. 648 169.
Artikel 11 WHK bepaald op limitatieve wijze de kosten die ten laste van de
kredietnemer mogen worden gelegd. 649 Gezien de wet niets bepaald omtrent de kosten die voortvloeien uit de contractuele wanprestatie van de kredietnemer, kan worden aangenomen dat deze kosten ten laste mogen worden gelegd van de kredietnemer door middel van een beding in de kredietovereenkomst. 650
170.
Indien de kredietgever nalaat de verplichting tot verzending van een verwittiging
na te komen stelt, hij zich bloot aan een tweevoudige sanctie. In de eerste plaats mag de contractuele verhoging van de rentevoet wegens vertraging in de betaling, zoals voorzien in artikel 1907 B.W., voor deze vervaldag niet worden toegepast. 651 In de kredietovereenkomst kan een verhogingsbeding worden opgenomen dat bepaalt dat in geval van niet tijdige betaling de interest zal worden verhoogd. 652 De interest mag hierbij met maximaal 0,5% per jaar worden verhoogd. 653 Indien de kredietgever zijn verplichting inzake de verzending van een verwittiging niet naleeft, verliest hij het voordeel van het verhogingsbeding. 654
647 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 351. 648 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 348. 649 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 348. 650 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 348. 651 Art. 45 tweede lid WHK. 652 D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 349. 653 Art. 1907 BW; D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 349. 654 D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 277; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 349.
100
Op de tweede plaats moet de kredietgever een betalingsuitstel van zes maanden, te rekenen vanaf de achterstallige vervaldag, toekennen aan de kredietnemer. 655 Dit betalingsuitstel mag geen bijkomende kosten of interesten voor de kredietnemer teweeg brengen. De kredietgever zal bijgevolg tijdens de periode van zes maanden het krediet niet opeisbaar kunnen stellen, noch uitvoeringsmaatregelen kunnen nemen. 656 Het is daarnaast wel toegestaan om tijdens de termijn van zes maanden de contractueel vastgestelde interesten te blijven aanrekenen. 657 171.
Het is duidelijk dat deze sancties verstrekkende gevolgen voor de kredietgever
teweeg brengen. Dit is op zijn minst merkwaardig te noemen aangezien de kredietgever wordt gesanctioneerd ten gevolge van het feit dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt.In de rechtspraak werd geoordeeld dat de rechter, bij wie een vordering van een kredietinstelling aanhangig is om de in gebreke gebleven kredietnemer te veroordelen tot de betaling van toeslagen, ambtshalve artikel 45 WHK dient toe te passen. 658 De rechter dient bijgevolg de kredietnemer vrij te stellen van de toeslagen en hem een bijkomende termijn van zes maanden toe te kennen indien de kredietgever had nagelaten de kredietnemer in te lichten over de gevolgen van zijn wanbetalingen. 659
172.
Gezien artikel 45 WHK in de praktijk discussie teweeg bracht, achtte de CBFA
het wenselijk om een circulaire uit te vaardigen. 660 De CBFA heeft de circulaire HYP 25 van 4 oktober 2007 vervolgens toegezonden aan alle ingeschreven en geregistreerde hypotheekondernemingen. 661 In die circulaire neemt de CBFA een standpunt in aangaande drie punten.
173.
Een eerste punt betreft de vraag welke inlichtingen aan de in gebreke blijvende
kredietnemer moeten worden verstrekt. 662 Overeenkomstig artikel 45 WHK dient de 655 Art. 45 tweede lid WHK. 656 M. DAMBRE, “De bescherming van de consument in de kredieitsector, in Consumentenrecht,…….p. 173; D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 350; A. VAN INGELGHEM, “artikel 45 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 657 D. MEULEMANS,”De toezending van een veRWittiging”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer rechtwetenschappen België, 1993, 350; A. VAN INGELGHEM, “artikel 45 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 658 Luik 10 maart 2006, JT 2006, afl. 6220, 247 659 Luik 10 maart 2006, JT 2006, afl. 6220, 247 660 P. HEYMANS, “ Circulaire HYP 25 van de CBFA inzake beheer van betalingsachterstanden en verzending van de aangetekende brief in hypothecair krediet”, T.Fin.R. 2008, 2. 661 P. HEYMANS, “ Circulaire HYP 25 van de CBFA inzake beheer van betalingsachterstanden en verzending van de aangetekende brief in hypothecair krediet”, T.Fin.R. 2008, 2. 662 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf
101
verwittiging de gevolgen van de wanbetaling te vermelden. De circulaire maakt duidelijk wat in de verwittiging in het bijzonder moeten worden vermeld. Het betreft: −
de contractueel bepaalde boete en/of verwijlinteresten ten laste van de kredietnemer,
−
de mededeling aan de Centrale voor Kredieten aan Particulieren omtrent de wanbetaling indien de verschuldigde bedragen niet betaald zijn ofwel drie maanden na de vervaldag ofwel een maand na de verzending van de aangetekende brief bedoeld in artikel 45 WHK,
−
de verwittiging dat indien de verschuldigde bedragen niet onmiddellijk worden betaald, het krediet opeisbaar is of opeisbaar zal worden gesteld. 663
Hoewel de circulaire hier niets over vermeld is het toch aan te raden om eveneens in de verwittiging te vermelden dat het mogelijke gevolg van de opeisbaarheid aanleiding kan geven tot het aanvangen van een procedure van uitvoerend beslag op een onroerend goed. 664 174.
Een ander punt in de circulaire handelt over de vraag of de contactuele
verhoging van de rentevoet bij gewone brief mag worden gevorderd. 665 De CBFA gaat er van uit dat dergelijke gewone brief niet in strijd is met artikel 45 WHK, en bijgevolg is toegestaan. 666 Indien door deze gewone brief de kredietnemer evenwel niet over gaat tot betaling dient de kredietgever de verwittiging binnen de drie maanden na de achterstallige vervaldag per aangetekende brief te versturen anders, wordt de sanctie van artikel 45 tweede lid WHK met terugwerkende kracht toegepast. 667
175.
Ook het ogenblik vanaf wanneer de contractuele verhoging van de rentevoet en
de verwijlinteresten kunnen worden gevraagd, wordt in de circulaire behandeld. De WHK verzet zich er niet tegen dat in de kredietovereenkomst wordt bepaald dat deze burgerlijke sancties worden toegepast zonder voorafgaande ingebrekestelling. 668
663 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf 664 P. HEYMANS, “ Circulaire HYP 25 van de CBFA inzake beheer van betalingsachterstanden en verzending van de aangetekende brief in hypothecair krediet”, T.Fin.R. 2008, 3. 665 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf 666 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf 667 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf 668 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf
102
De onmiddellijke toepassing van een contractuele sanctie kan in bepaalde gevallen evenwel als onrechtmatig worden beschouwd. 669 De CBFA raadt dan ook aan om de sancties pas te vorderen indien de hoofdsom niet betaald is binnen een bepaald aantal dagen na de vervaldag. 670
§ 2: De mededeling aan de kredietrisicocentrale 176.
Overeenkomstig artikel 4 van de Wet van 10 augustus 2001 betreffende de
Centrale voor Kredieten aan Particulieren 671 dient de kredietgever aan de Centrale de gegevens mee te delen van elke hypothecaire kredietovereenkomst evenals van elke wanbetaling die in het kader van deze kredietovereenkomst ontstaat, voor zover deze wanbetaling voldoet aan de in het uitvoeringsbesluit bepaalde criteria. Voor de criteria kan verwezen worden naar artikel 5 §1, 3° van het KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 672 Opdat de kredietgever de wanbetaling inzake een hypothecaire kredietovereenkomst aan de Centrale dient mee te delen moet bijgevolg ofwel een verschuldigd bedrag niet of onvolledig betaald zijn binnen de drie maanden na de vervaldag ofwel een verschuldigd bedrag niet of onvolledig betaald zijn binnen een maand na het versturen door de kredietgever van de ter post aangetekende verwittiging zoals bedoeld in artikel 45 van de Wet van 4 augustus 1992 op het Hypothecair Krediet. 673
177.
De mededeling aan de Centrale moet bovendien een aantal verplichte gegevens
bevatten. Hiervoor kan verwezen worden naar artikel 6, 5° KB tot regeling van de Centrale
voor
Kredieten
aan
Particulieren.
Nalatigheidsintresten,
boetes
of
schadevergoedingen, kosten voor brieven betreffende aanmaning of ingebrekestelling en gerechtskosten mogen evenwel niet in de gemelde bedragen worden begrepen. De mededeling van de gegevens moet gebeuren binnen de acht werkdagen volgend op de vaststelling van de wanbetaling of de regularisatie. 674 Het bedrag van de debetstand op het einde van elke maand moet binnen de acht daaropvolgende werkdagen worden
669 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf 670 http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf 671 Wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, BS 25 september 2001. 672 KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, BS 19 juli 2002. 673 Art. 5, §1, 3° KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 674 Art. 7, eerste lid KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.
103
medegedeeld, voor zover dit bedrag werd gewijzigd. 675 De gegevens dienen gedurende een bepaalde periode te worden bewaard.
178.
De bewaartermijn bedraagt twaalf maanden vanaf de datum van regularisatie
van de kredietovereenkomst en maximaal tien jaar vanaf de datum van de eerste registratie van een wanbetaling ongeacht of de kredietovereenkomst al dan niet werd geregulariseerd. 676
Bij het verstrijken van deze termijnen worden de gegevens verwijderd.
179.
Hoewel in afdeling 1, dat handelt over het consumentenkrediet, hier niet werd op
ingegaan dient volledigheidshalve toch te worden opgemerkt dat de verplichte mededeling aan de Kredietcentrale ook geldt bij wanbetalingen die voortvloeien uit consumentenkredietovereenkomsten.
180.
Merk hierbij op dat een dergelijke mededeling door de kredietgever aan de
Centrale iedere eventuele latere kredietaanvraag door de consument kan bemoeilijken. Zowel de kredietgevers inzake hypothecair krediet als de kredietgevers inzake consumentenkrediet moeten immers, vooraleer ze een nieuw krediet verlenen, de Centrale raadplegen om na te gaan hoe het staat met de kredietwaardigheid van de kandidaat-kredietnemer.
§ 3: De poging tot minnelijke schikking 1: De regel 181.
Bij toepassing van artikel 59, §1, eerste lid WHK dient de kredietgever die
beschikt over een vonnis of een andere authentieke akte en de intentie heeft om een maatregel van tenuitvoerlegging of beslag te nemen, vooreerst een poging tot minnelijke schikking voor de beslagrechter te ondernemen. 677 Dit is merkwaardig aangezien een partij enerzijds beschikt over een uitvoerbare titel en anderzijds moet trachten tot een
675 Art. 7, tweede lid KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 676 Art. 8 KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. 677 Art. 59, §1, eerste lid WHK; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
104
minnelijke schikking te komen. 678 De wetgever beoogt hiermee een rustpauze in te lassen in de hoop dat er vooralsnog tussen de kredietgever en de kredietnemer een minnelijke regeling tot stand komt, mede op grond van voorstellen van de beslagrechter. 679 De beslagrechter kan voorstellen doen en oplossingen suggereren, maar hij heeft tijdens de minnelijke schikking niet de bevoegdheid om een regeling op te leggen. 680
182.
Zoals blijkt uit de wet dient er pas een poging tot minnelijke schikking plaats te
vinden wanneer de kredietgever de bedoeling heeft om over te gaan tot tenuitvoerlegging,en dus een procedure van uitvoerend beslag wenst op te starten. 183.
Er bestaat hierbij geen discussie dat wanneer de kredietgever wenst over te
gaan tot tenuitvoerlegging van het gehypothekeerde onroerend goed, er vooreerst in een poging tot minnelijke schikking moet worden voorzien. 681 Men is het echter niet eens over de vraag of deze verplichting ook geldt in geval van tenuitvoerlegging van andere goederen dan het gehypothekeerde goed en op schuldvorderingen van de kredietnemer. Bepaalde auteurs zijn van mening dat de vereiste van minnelijke schikking enkel geldt bij uitvoerend beslag op het gehypothekeerde onroerend goed. 682 Zij gaan ervanuit dat de wetgever de kredietnemer enkel heeft willen beschermen voor de uitwinning van het eigen woonhuis. 683 Daarnaast beroepen zij zich ook op de tekst van artikel 59 §3 WHK die enkel de beslagrechter van de ligging van het goed bevoegd maakt, waaruit zij afleiden dat de tenuitvoerlegging of het beslag enkel slaat op het gehypothekeerde goed. 684 678 R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR 1993, 5; P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht, …… p. 129 679 F. BLANCQUAERT, “De wanbetaling van de kredieTNemer in de wet op het hypothecair krediet”, Waarvan akte 1996, 45; P. CALUWAERTS, K. BOVY en S. LAGROU, “Poging tot minnelijke schikking”, in Bestendig Handboek Burgerlijk Procesrecht,….. p 38; P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht, …… p. 128 680K. DELESIE, Het verkrijgen van betalingsfaciliteiten in artikel 59, §1 Wet Hypoyhecair Krediet, (noot onder Antwerpen 8 januari 1996), RW 1995-1996, 1217; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 379. 681 D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 368; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 682 R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, T.G.R., 1993, 6; P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht, …… p. 132. 683D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 369; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 684 I. MOREAU-MARGREVE, “L’ article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire, un texte aBScons”, Rev. Not. B., 1993, 121; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
105
Andere auteurs zijn het hier niet mee eens; volgens hen dient een poging tot minnelijke schikking te worden georganiseerd bij elke vorm van uitvoerend beslag. 685 Ter bescherming van de consument kan de tweede opvatting worden bijgetreden. Indien men de eerste opvatting zou volgen, zou de kredietgever er namelijk de voorkeur aan kunnen geven om eerst uitvoerend beslag te leggen op andere dan het gehypothekeerde onroerend goed en op de schuldvorderingen van de kredietnemer om op die manier de verplichte poging tot minnelijke schikking te ontlopen. 686 Bovendien vermeld artikel 59 WHK ‘elke tenuitvoerlegging of beslag’ waardoor kan worden aangenomen dat de wetgever de kredietnemer heeft willen beschermen voor alle vormen van uitvoerend beslag. 687
Een andere vraag die hier kan worden gesteld, is of er in geval van bewarend beslag een poging tot minnelijke schikking moet plaatsvinden. Ook hier is er geen eensgezindheid. Sommige auteurs zijn van oordeel dat de term ‘tenuitvoerlegging’ op de uitvoerende beslagen slaat en dat met de toevoeging in artikel 59 §1 WHK van de term ‘beslag’ de bewarende beslagen worden bedoeld. 688 Andere auteurs verdedigen de stelling dat bewarend beslag niet moet worden voorafgaan door een poging tot minnelijke schikking. 689 Deze laatste opvatting kan worden bijgetreden aangezien anders een bewarend beslag door een hypothecaire schuldeiser op strengere wijze zou
685 Beslagr. Charleroi 12 februari 2002, JLMB 2002, 1525;Beslagr. Luik 6 maart 1995, Act. Dr. 1996, 370; P. CALUWAERTS, K. BOVY en S. LAGROU, “Poging tot minnelijke schikking”, in Bestendig Handboek Burgerlijk Procesrecht,….. p 38; E. DIRIX en K. BROECKX, “Overzicht van rechtspraak, Beslagrecht ( 1991-1996)”, TPR 1996, 1529; E. DIRIX, “Overzicht van rechtspraak, Beslag en collectieve schuldregeling (1997-2001)” TPR 2002, 1263;D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 369; D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR, 1993-94, 602; I. MOREAU-MARGREVE, “L’ article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire, un texte aBScons”, Rev. Not. B., 1993, 121; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 686 D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 369; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 687 Beslagr. Charleroi 12 februari 2002, JLMB 2002, 1525; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 369; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 688 MOREAU-MARGREVE, “L’ article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire, un texte aBScons”, Rev. Not. B., 1993, 118. 689 P. CALUWAERTS, K. BOVY en S. LAGROU, “Poging tot minnelijke schikking”, in Bestendig Handboek Burgerlijk Procesrecht,….. p 39; R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR 1993, 5; E. DIRIX, “Wijzigingen aan het beslagrecht’, RW 1992-1993, 893; D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR., 1993-94, 602. D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 370; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
106
worden behandeld dan het bewarend beslag door een gewone schuldeiser. 690 Het bewarend beslag is bovendien enkel een beschermingsmaatregel die de kredietnemer het beschikkingsrecht over de in beslag genomen goederen ontneemt. 691 Hiermee wil men vermijden dat de schuldenaar zich insolvabel maakt of zijn goederen buiten het bereik van de schuldeiser plaatst. 692 Ook kan hierbij worden aangehaald dat een verplichte poging tot minnelijke schikking in zekere mate het verrassingseffect van het bewarend beslag zou weg nemen. 693
184.
Het is mogelijk dat ook een loonoverdracht als bijkomende waarborg is
bedongen. 694
Dergelijke
loonoverdracht
steunt
op
een
overeenkomst
tussen
kredietgever en kredietnemer. Het biedt de kredietgever de mogelijkheid om zich, bij wanbetaling door de kredietnemer, rechtstreeks te wenden tot de werkgever van de kredietnemer om zich op die manier het beschikbaar deel van het loon te laten uitbetalen. Ook hier bestaat er discussie over de vraag of loonoverdracht moet worden voorafgaan door een poging tot minnelijke schikking. 695 De beslagrechter van Brussel heeft in 2000 geoordeeld dat de poging tot minnelijke schikking ook bij loonoverdracht geldt. 696
Volledigheidshalve kan hierbij worden vermeld dat dergelijke loonoverdracht slechts mag worden uitgevoerd ten beloop van de bedragen die opeisbaar zijn op het ogenblik van de betekening.
185.
Een ander twistpunt heeft betrekking op het tijdstip waarop de poging tot
minnelijke schikking juist dient plaats te vinden. Artikel 59 §1 WHK bepaalt enkel dat de poging tot minnelijke schikking de tenuitvoerlegging of het beslag moet voorafgaan. Men kan zich afvragen of hiermee wordt bedoeld dat de minnelijke schikking moet 690D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 371; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 691 D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR, 1993-94, 602; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 370; 692 P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht, …… p. 132. 693D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993 131 694 art. 24 WHK. 695 D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 371 696 Beslagr. Brussel 12 oktober 2000, RW 2000-2001, 1608.
107
plaatshebben voor het bevel voorafgaand aan het onroerend beslag of gewoon voor het onroerend beslag. 697 De vraag die hiermee samenhangt, is of het bevel al dan niet de eerste daad van tenuitvoerlegging is. 698 Aangenomen mag worden dat de meerderheid van mening is dat het bevel wel degelijk de eerste stap van tenuitvoerlegging is. 699 Bijgevolg dient de poging tot minnelijke schikking plaats te vinden voor de betekening van het bevel. 700 Merk hierbij op dat niet iedereen deze stelling bijtreedt. Sommigen zijn van mening dat het bevel niet de eerste daad van tenuitvoerlegging, is maar enkel een daad die de tenuitvoerlegging voorafgaat. 701 Gezien dit duidelijk een minderheidsgroep is gaat mijn persoonlijke voorkeur uit naar de eerste stelling.
Uiteraard is het denkbaar dat tegen de kredietnemer verschillende procedures van tenuitvoerlegging of beslag worden gevoerd. Het is hierbij niet vereist dat voor iedere procedure opnieuw een poging tot minnelijke schikking moet plaatsvinden. 702 Eén poging tot minnelijke schikking is bijgevolg voldoende. 703 2: Het verloop van de minnelijke schikking 186. W.
704
De procesrechtelijke bepalingen worden geregeld in de artikelen 732 en 733 Ger. In de regel gaat het initiatief voor de aanvraag van de poging tot minnelijke
schikking uit van de kredietgever. 705 Deze aanvraag kan mondeling of schriftelijk worden gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. De griffier roept de partijen vervolgens op bij gewone brief om te verschijnen binnen de gewone termijn van dagvaarding op de dag en het uur dat door de beslagrechter is bepaald. 706 Deze
697 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 698 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 699 Luik 6 mei 1993, JLMB 1993, 1203, noot G. DE LEVAL; Beslagr. Brussel 28 februari 1994, Rev. Not. B. 1994, 509; Beslagr. Nijvel 8 december 1993, JLMB 1994, 699, noot G. DE LEVAL; Beslagr. Luik 20 september 1993, JLMB 1993, 1289, noot G. DE LEVAL; E. DIRIX, “Wijzigingen aan het beslagrecht’, RW 1992-1993, 893; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 375; I. MOREAU-MARGREVE, “L’ article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire, un texte aBScons”, Rev. Not. B. 1993, 119 ; P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht, 131; P. TAELMAN, “ De consument ten aanzien van de overdreven schuldenlast, in Consumentenrecht, 281; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 700 E. DIRIX, “Wijzigingen aan het beslagrecht’, RW 1992-1993, 893; E. DIRIX en K. BROECKX, “Overzicht van rechtspraak, Beslagrecht ( 1991-1996)”, T.P.R. 1996, 1528; I. MOREAU-MARGREVE, “L’ article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire, un texte aBScons”, Rev. Not. B., 1993, 119; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 701 R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR 1993, 5-6. 702 Luik 9 september 2003, RRD 2003, 469. 703 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 704 Art. 59, §1 derde lid WHK. 705 P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht,. 131 706 Art. 732 Ger. W.
108
gewone termijn van dagvaarding bedraagt acht dagen. 707 Het is de bedoeling dat de partijen zelf tot een minnelijke oplossing komen. De taak van de rechter is beperkt tot het bemiddelen en het akteren of er al dan niet een minnelijke schikking is bereikt. 708 De beslagrechter is evenwel geen lijdelijke rechter. 709 Hij dient alles in het werk te stellen om een verzoening tussen de partijen tot stand te brengen. 710 Hij heeft evenwel niet de bevoegdheid om een regeling op te leggen. 711 187.
Indien één van de partijen niet op de zitting verschijnt, kan tegen hem geen
verstek worden gevorderd. 712 Bovendien heeft de niet verschijning van de kredietgever niet de nietigheid van de tenuitvoerlegging of het beslag tot gevolg. 713 Indien één van de partijen weigert te verschijnen, kan de beslagrechter in principe enkel vaststellen dat er geen minnelijke schikking werd bereikt. 714 Als voorwaarde om een maatregel van tenuitvoerlegging of beslag te kunnen nemen, is evenwel een voorgaande verschijning tot minnelijke schikking vereist. Het zou erg onbillijk zijn dat de kredietgever, door louter niet te verschijnen, aan deze voorwaarde zou kunnen ontsnappen. Dit zou eventueel als rechtsmisbruik kunnen worden aanzien. 715 Het is verdedigbaar dat in deze situatie de beslagrechter de zaak uitstelt ten gevolge van het feit dat de poging tot minnelijke schikking nog niet naar behoren is afgerond. 716 188.
Zolang er geen uitspraak is omtrent de poging tot minnelijke schikking, is het de
kredietgever logischerwijs niet toegestaan om maatregelen van tenuitvoerlegging of beslag te nemen. 717
707 Art. 707 Ger. W. 708 R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR 1993, 5; D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR, 1993-94, 602; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 379; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 709 VAN HERREWEGHE, “Procedurele aspecten van de wanbetaling”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 400; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 710 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 711Antwerpen 8 januari 1996, RW 1995-1996, 1216, noot K. DELESIE; K. DELESIE, Het verkrijgen van betalingsfaciliteiten in artikel 59, §1 Wet Hypoyhecair Krediet, (noot onder Antwerpen 8 januari 1996), RW 1995-1996, 1217; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 379; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 712 VAN HERREWEGHE, “Procedurele aspecten van de wanbetaling”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 401;A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 713A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 714 Gent 20 juli 1995, Act. Dr. 1996, 345. 715 VAN HERREWEGHE, “Procedurele aspecten van de wanbetaling”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 401. 716 Beslagr. Veurne, 19 april 1995, Act. Dr. 1996, 378. 717 VAN HERREWEGHE, “Procedurele aspecten van de wanbetaling”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 402; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
109
189.
Van het verschijnen tot minnelijke schikking dient een proces-verbaal te worden
opgemaakt, en dit onafhankelijk van het feit of de minnelijke schikking al dan niet tot een akkoord heeft geleid. 718 Wanneer de minnelijke schikking vruchten heeft afgeworpen, dient het akkoord te worden opgetekend in het proces-verbaal dat de waarde van een uitvoerbare authentieke akte heeft. 719
Indien er daarentegen geen akkoord tot stand is gekomen tussen de partijen kan de kredietgever overgaan tot de uitvoering van de voorgenomen maatregelen van tenuitvoerlegging of beslag. 720 Uiteraard kan ook, indien de kredietnemer de minnelijke schikking niet correct uitvoert, de kredietgever overgaan tot uitwinning. 721 3: De sanctie 190.
De sanctie ten gevolge van de niet naleving van de regels betreffende de poging
tot minnelijke schikking, is de nietigheid. Het betreft een relatieve nietigheid die bijgevolg enkel door de kredietnemer kan worden ingeroepen. 722 Aangezien daarenboven de nietigheidsanctie is onderworpen aan de artikelen 860 e.v. Ger. W. dienen een aantal voorwaarden cumulatief te zijn vervuld voor de toepasselijkheid van de nietigheid. 723 Vooreerst moet een door de wet op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm zijn geschonden. Daarnaast is het ook vereist dat de kredietnemer het bewijs levert dat hij door de niet oproeping in minnelijke schikking in zijn belangen is geschaad. 724 Tot slot dient het doel dat de wetgever beoogt met de poging tot minnelijke schikking niet te zijn bereikt. 725 Indien de kredietgever het bewijs kan leveren dat hij voor het beslag ernstige pogingen heeft ondernomen om tot een overeenstemming met de kredietnemer te
718 Art. 733 Ger. W.; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 379. 719 Art. 733 Ger. W.; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 380; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 720 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 721Beslagr. Charleroi 17 mei 1999,Jaarboek Kredietrecht 1999, 42; Beslagr. Mechelen 17 september 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 43; Beslagr. Luik 15 juni 1994, JLMB 1996, 1258. 722Rb. Brussel 1 februari 1994, TBBR 1994, 431; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 373. 723 D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 373; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 724 Art. 861 Ger. W. 725 Art. 867 Ger. W.
110
komen wordt het voor de kredietnemer erg moeilijk om aan te tonen dat zijn belangen zijn geschaad door de verzoeningspoging niet te hernemen voor de beslagrechter. 726 Wat de wetgever heeft bezield om de nietigheid als sanctie te voorzien, is niet duidelijk. Het uitspreken van een nietigheid houdt immers in dat de vormvereiste van een akte niet werd nageleefd, wat hier geenszins het geval is. 727 Beter ware geweest de niet toelaatbaarheid van de daden van tenuitvoerlegging als sanctie te bepalen. 728
§ 4: De toekenning van betalingsfaciliteiten 191.
Indien de kredietnemer betalingsmoeilijkheden ondervindt, heeft hij de
mogelijkheid om, overeenkomstig artikel 59 tweede lid WHK, betalingsfaciliteiten te vragen aan de beslagrechter. 729 Deze mogelijkheid komt ook toe aan de borg of de steller van de persoonlijke zekerheid. 730
192.
In de Wet op het Hypothecair Krediet wordt, in tegenstelling tot de Wet op het
Consumentenkrediet 731 , niet voorzien in een eigen regeling voor de toekenning van betalingsfaciliteiten. 732 Bijgevolg is de gemeenrechtelijke regeling betreffende uitstel van betaling, die ligt vervat in artikel 1244 B.W., van toepassing op de betalingsfaciliteiten die overeenkomstig artikel 59 WHK door de beslagrechter worden verleend. 733 De
726 R. DE CORTE, “Wanbetaling bij hypothecair krediet”, TGR 1993, 7; D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 373. 727 D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 372. 728D. MEULEMANS, ‘De poging tot minnelijke schikking’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 372; P. TAELMAN en B. DECONINCK, “Artikel 59 wet op het hypothecair krediet”, in Het nieuwe beslagrecht, …… p. 137-138. 729 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.),De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 385; S. SNAET, “De wet betreffende de invordering van een collectieve schuldregeling voor niet-handelaars: een eerste commentaar”, Waarvan akte 1999, 17. 730D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 385; D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 278; S. SNAET, “De wet betreffende de invordering van een collectieve schuldregeling voor niet-handelaars: een eerste commentaar”, Waarvan akte 1999, 17. 731 Art. 38 WCK. 732 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 387; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 733Antwerpen 8 januari 1996, RW 1995-1996, 1216, noot DELESIE, K.; D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 387; D. MEULEMANS en M. LENS, “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 278.
111
procesrechtelijke bepalingen worden beschreven in de artikelen 1333 tot 1337 van het Gerechtelijk Wetboek. 734 193.
Opdat de kredietnemer betalingsfaciliteiten zou kunnen bekomen, moeten een
aantal cumulatieve voorwaarden zijn vervuld. 735 194.
Vooreerst is het essentieel dat de kredietnemer de aanvraag tot het verkrijgen
van uitstel van betaling tijdig indient. 736 Overeenkomstig artikel 1334 Ger. W. dient, wanneer de tenuitvoerlegging of het beslag plaatsvindt krachtens een andere authentieke akte dan een vonnis, de aanvraag te worden gedaan binnen de vijftien dagen te rekenen van het bevel, of indien er geen bevel was, van de betekening van de eerste akte van beslag aan de schuldenaar. 737 De termijn van vijftien dagen is een vervaltermijn.
Merk hierbij op dat bij hypothecair krediet het uitvoerend beslag in de regel meestal plaatsvindt krachtens een grosse van een notariële kredietakte. 738 De kredietnemer beschikt bijgevolg over een termijn van vijftien dagen vanaf de betekening van het bevel tot betaling om de aanvraag bij de beslagrechter in te leiden, zoniet is het voor de kredietnemer onherroepelijk te laat om uitstel van betaling te bekomen. 739
195.
Bovendien dient de kredietnemer, om aanspraak op betalingsfaciliteiten te
kunnen maken, ongelukkig en te goeder trouw te zijn. 740 De verslechtering van zijn financiële toestand dient derhalve te wijten te zijn aan externe omstandigheden die zijn ontstaan na het sluiten van de kredietovereenkomst en die niet het gevolg zijn van eigen tekortkomingen van de kredietnemer. 741
734 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 735 D. MEULEMANS, “De toekenning van betalingsfaciliteiten”, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 388. 736 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 737 Beslagr. Luik 15 juni 1994, JLMB 1996, 1258; Beslagr. Antwerpen 18 juni 1996, TN 1996, 544; Beslagr. Bergen 9 oktober 1887, TN 1998, 121. 738 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 391. 739 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 391. 740 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 741 Beslagr. Antwerpen 18 juni 1996, T. Not. 1996, 545; D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 389; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
112
196.
De kredietnemer kan evenwel geen uitstel van betaling kunnen bekomen
wanneer hij zich bevindt in één van de omstandigheden die worden vermeld in artikel 1337 Ger. W., met name: −
indien zijn goederen op verzoek van andere schuldeisers worden verkocht,
−
indien hij zich in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen bevindt,
−
indien hij voortvluchtig is,
−
indien hij de zekerheid waartoe hij gehouden was jegens zijn schuldeiser niet heeft gesteld of ze heeft verminderd. 742
197.
Bovendien mag het toestaan van uitstel van betaling niet tot gevolg hebben dat
de kredietnemer geniet van een kwijtschelding van de schuld. 743
198.
De beslagrechter zal nagaan of de hierboven vermelde voorwaarden zijn
voldaan. De rechter dient bij zijn beoordeling met grote omzichtigheid tewerk te gaan, en rekening te houden met de toestand van beide partijen en met de termijnen van respijt die de schuldenaar voorheen reeds heeft genoten. 744 Bovendien kan hij de kredietnemer slechts een gematigd uitstel verlenen en geen kwijtschelding van zijn schuld. 745 Hierbij dient te worden benadrukt dat de beslagrechter, indien aan de voorwaarden is voldaan, niet verplicht is betalingsfaciliteiten toe te staan. 746 De beslagrechter beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid. 747 Hij dient evenwel voor de betalingsfaciliteiten die hij toestaat de termijnen en de wijze van betalen vast te leggen. 748 Hij kan het toestaan van betalingsfaciliteiten eventueel verbinden aan het
742 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 390; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 743D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 390; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 744 Art. 1244 BW. 745 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 746 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS (ed.),De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 392; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 747 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 392. 748 A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
113
vervullen van voorwaarden. Als voorbeeld hieromtrent kan de voorwaarde dat de kredietnemer een bijkomende zekerheid stelt worden vermeld. 749 199.
De kredietgever, maar ook de borg en elke steller van een persoonlijke
zekerheid, dienen het door de beslagrechter vastgestelde betalingsfaciliteitenplan te respecteren. 750
200.
Indien de kredietnemer, de door de beslagrechter opgelegde periodieke
betalingen niet uitvoert, verliest hij het voordeel van betalingsfaciliteiten voor zover dit in het vonnis zelf is bepaald. 751 De kredietgever moet er aldus op toezien dat in het vonnis waarin betalingsfaciliteiten worden toegekend, uitdrukkelijk is opgenomen dat de niet naleving
van
het
opgelegde
betalingsplan
automatisch
het
verlies
van
betalingsfaciliteiten tot gevolg heeft. 752 Dit is niet vereist voor het consumentenkrediet aangezien artikel 1337 septies Ger.W. uitdrukkelijk voorziet dat het voordeel van betalingsfaciliteiten vervalt indien de kredietnemer de opgelegde termijnen en betalingswijzen niet respecteert. 753 201.
Een ander duidelijk verschilpunt met het consumentenkrediet is dat bij het
hypothecair krediet de griffier van de beslagrechter er niet toe gehouden is om ieder vonnis betreffende betalingsfaciliteiten over te maken aan de risicocentrale. 754
202.
Zowel voor de poging tot minnelijke schikking als voor het toestaan van
betalingsfaciliteiten is de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg bevoegd. Volledigheidshalve dient te worden benadrukt dat de bevoegdheid van de rechter bij de procedure betreffende de poging tot minnelijke schikking veel minder ver gaat dan bij de 749 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 394; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 750 Art. 59, §1 in fine WHK; D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR, 1993-94, 603; S. SNAET, “De wet betreffende de invordering van een collectieve schuldregeling voor niet-handelaars: een eerste commentaar”, Waarvan akte 1999, 17. 751 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 394; S. SNAET, “De wet betreffende de invordering van een collectieve schuldregeling voor niet-handelaars: een eerste commentaar”, Waarvan akte 1999, 17. 752 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 394; A. VAN INGELGHEM, “artikel 59 WHK”, in Artikelsgewijze commentaar financieel recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. 753 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 394. 754 D. MEULEMANS, ‘De toekenning van betalingsfaciliteiten’, in De nieuwe wet op het hypothecair krediet, D. MEULEMANS en G. SCHEPERS, (ed.), VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 395; S. SNAET, “De wet betreffende de invordering van een collectieve schuldregeling voor niet-handelaars: een eerste commentaar”, Waarvan akte 1999, 17.
114
procedure betreffende het toestaan van betalingsfaciliteiten. 755 Er is bijgevolg een duidelijk verschil tussen beide procedures te bemerken. Tijdens de procedure betreffende de toekenning van betalingsfaciliteiten kan de beslagrechter uitstel van betaling toestaan, zelfs indien de kredietgever het hiermee niet eens is. 756 Bij de procedure betreffende de poging tot minnelijke schikking heeft de rechter daarentegen niet de bevoegdheid om tegen de wil van de kredietgever betalingsfaciliteiten toe te staan aan de kredietnemer die erom verzoekt. 757 Het is duidelijk dat artikel 59 WHK, voornamelijk betreffende de poging tot minnelijke schikking, heel wat twistpunten en interpretatieproblemen teweeg brengt in de doctrine en de rechtspraak. Een aanpassing en verduidelijking van de wettelijke bepaling door de wetgever ter bevordering van de rechtzekerheid is dan ook verdedigbaar.
755K. DELESIE, Het verkrijgen van betalingsfaciliteiten in artikel 59, §1 Wet Hypoyhecair Krediet, (noot onder Antwerpen 8 januari 1996), RW 1995-1996, 1217. 756D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consumentkredieTNemer”, DCCR 1993-94, 604. 757 K. DELESIE, Het verkrijgen van betalingsfaciliteiten in artikel 59, §1 Wet Hypoyhecair Krediet, (noot onder Antwerpen 8 januari 1996), RW 1995-1996, 1217; D. MEULEMANS en M. LENS, “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredieTNemer”, DCCR., 1993-94, 604.
115
Besluit Consumentenbescherming is essentiëel in de kredietsector. Zowel de Wet op het Consumentenkrediet als de Wet op het Hypothecair Krediet zijn erg consumentvriendelijk; toch valt te bemerken dat beide wetten op bepaalde punten nog kunnen worden bijgeschaafd. Via verschillende preventieve maatregelen beoogt de wetgever de consument tegen overmatige schuldenlast te beschermen, en dit door hem op transparante wijze te informeren omtrent de inhoud, de gevolgen en de gevaren van het krediet. Het is duidelijk dat op preventief vlak de WCK een betere bescherming aan de consument biedt dan de WHK. Als eerste preventieve maatregel kan de strenge regelgeving inzake reclame worden vermeld. Via reclameboodschappen komt de consument veelal voor de eerste keer in contact met de markt van de kredietverlening. Ter bescherming van de consument wordt de kredietverlener verplicht om in reclame bepaalde informatie op te nemen. Daarnaast wordt in de WCK het voeren van reclame aan banden gelegd door bepaalde vormen van reclame te verbieden. De WHK voorziet niet in dergelijke specifieke verboden vormen van reclame. Het valt hierbij te betreuren dat de kredietverleners veelal de regels betreffende reclame voor consumentenkrediet, aan hun laars lappen. Een aanpassing van de wetgeving dringt zich op dit vlak op. Aangezien de nieuwe Richtlijn Consumentenkrediet uiterlijk op 12 mei 2010 in het nationaal recht dient te worden omgezet, is een hervorming van de WCK vereist. De harmonisatie
slaat
enkel
op
een
aantal
kernmateries,
waardoor
heel
wat
consumentenbeschermende regels in onze wetgeving kunnen worden blijven behouden. Bovendien mag worden gehoopt dat de wetgever bij de wetsherziening ook de reeds bestaande twistpunten uit de WCK aanpakt, en bijgevolg voorziet in een oplossing voor de niet-naleving van de bepalingen inzake reclame. Een andere preventieve maatregel betreft de overhandiging van het prospectus aan de consument, waardoor de consument op eenvoudige wijze de voorwaarden van kredietovereenkomsten van verschillende kredietgevers met elkaar kan vergelijken, om er vervolgens de beste uit te kiezen. Tot slot kan voor wat betreft het Consumentenkrediet als preventieve maatregel bij uitstek ook worden verwezen naar de verstrengde informatie- en adviesplicht die rust op
116
de kredietverlener. De kredietverlener dient de consument nauwkeurig te informeren. Hij dient bovendien alle nodige inlichtingen te verzamelen om de kredietwaardigheid van de kandidaat-kredietnemer te kunnen inschatten. Het is de kredietgever immers verboden om krediet toe te staan indien hij van oordeel is dat de consument zijn verplichtingen niet zal kunnen voldoen. De wetgever wou hiermee de consument niet enkel tegen zichzelf beschermen, maar bovendien ook een deel van de verantwoordelijkheid bij de kredietgever leggen door te vermijden dat de kredietgevers ondoordacht krediet toekennen en de consument vervolgens in een financiële put terecht komt. De WHK voorziet niet in dergelijk verstrengde informatie- en adviesplicht, waardoor het gemeenrecht hierbij van toepassing is.
Ondanks de preventieve maatregelen die in beide wetten voorhanden zijn, kan worden vastgesteld dat heel wat consumenten betalingsmoeilijkheden ondervinden en niet meer in staat zijn hun kredietovereenkomst zoals overeengekomen terug te betalen. Zowel de WCK als de WHK voorzien in een aantal curatieve middelen die kunnen worden aangewend indien het kwaad reeds is geschied. In de WCK zijn verschillende curatieve maatregelen opgenomen. De wet voorziet uitdrukkelijk welke vergoedingen van de consument, die in gebreke blijft, maximaal kunnen worden gevorderd. Daarnaast kan de rechter de gevorderde bedragen die overdreven of onverantwoord zijn, matigen. De kredietgever dient bovendien aan een aantal voorwaarden te voldoen opdat hij zich op de loonoverdracht zou kunnen beroepen. En tot slot beschikt de consument wiens financiële toestand is verslechterd sinds het aangaan van de kredietovereenkomst, over de mogelijkheid om aan de rechter betalingsfaciliteiten te vragen. Gezien de wanbetaling van de consument inzake hypothecair krediet erg zware gevolgen kan teweegbrengen, voorziet de WHK eveneens in een aantal curatieve maatregelen die de consument tegen een al te snelle uitwinning van zijn woning beschermen. Vooreerst voorziet de WHK in een verplichte ingebrekestelling die door de kredietgever aan de in gebreke blijvende consument moet worden verstuurd en de gevolgen van de wanbetaling dient te vermelden Bovendien dient elke tenuitvoerlegging en beslag vooraf te worden gegaan door een poging tot minnelijke schikking.
117
Tot slot beschikt de consument ook in de WHK over de mogelijkheid om aan de rechter betalingsfaciliteiten te vragen. In tegenstelling tot het consumentenkrediet is hier de beslagrechter bevoegd, en niet de vrederechter. Bovendien bevat de WHK, in tegenstelling tot de WCK, geen specifieke regeling inzake de toekenning van betalingsfaciliteiten waardoor de gemeenrechtelijke regels gelden.
In bepaalde gevallen zullen zowel de preventieve als de curatieve maatregelen ontoereikend zijn. In dergelijke omstandigheden kan de Wet betreffende de Collectieve Schuldregeling een oplossing bieden.
Er mag worden besloten dat zowel de WCK als de WHK hun voornaamste doelstellingen, met name de bescherming van de consument en de bestrijding van de overmatige schuldenlast, naar behoren vervullen. Toch kan worden opgemerkt dat sinds de financieel-economische crisis de vraag naar krediet daalt en het aantal wanbetalingen stijgt. Ondanks de beschermingsmaatregelen blijft de bijgevolg overmatige schuldenlast in onze samenleving een belangrijk probleem. Hieruit mag men niet noodzakelijk besluiten dat er iets schort aan de wetgeving inzake kredietverlening. Wanbetalingen zijn immers vaak het gevolg van onvoorziene omstandigheden zoals werkloosheid en ziekte. De oorzaken van de stijgende schuldenlast hoeven bijgevolg niet enkel bij kredieten te worden gezocht. Aangezien het evenwel duidelijk is dat de financieel-economische crisis invloed heeft op de kredietverlening, kan men daaraan tegemoet proberen te komen door in crisistijd bijzondere maatregelen aan de consument toe te staan. Hieromtrent is een wetsvoorstel hangende waarin wordt voorzien dat de consument die een hypothecair krediet heeft aangegaan en in een periode van economische crisis zijn baan verliest, de mogelijkheid wordt geboden de terugbetaling van het krediet voor zes maanden op te schorten. 758 Gedurende die periode zou de kredietnemer een nieuwe baan moeten kunnen vinden, en bijgevolg de normale terugbetaling van het krediet kunnen hervatten. 759 Gezien de termijn is beperkt tot zes maanden, zal de kredietgever slechts tijdelijk liquide middelen verliezen. 760 Ter bescherming van de consument is het essentieel dat voor tijdelijke
758
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, betreffende de termijn aflossing in een crisissituatie, doc. 52- 1926/001. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, betreffende de termijn aflossing in een crisissituatie, doc. 52- 1926/001. p3 760 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, betreffende de termijn aflossing in een crisissituatie, doc. 52- 1926/001.p3 759
118
betalingsproblemen een redelijke oplossing wordt aangeboden. Bijgevolg kan dit wetsvoorstel worden bijgetreden.
In het algemeen kan worden besloten dat in België voldoende maatregelen voorhanden zijn om de consument bij de kredietverlening een goede bescherming te bieden.
119
Bibliografie Wetgeving
Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en de bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake het consumentenkrediet, Pb.L.12 februari 1987, L. 42, 48-53.
Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet, BS 9 juli 1991.
Wet van 7 januari 2001 tot wijziging van de Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 25 januari 2001.
Wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 2 mei 2003.
Wet van 4 augustus op het hypothecair krediet, BS 19 augustus 1992.
Wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, BS 7 juni 1995.
Wet van 13 maart 1998 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en tot wijziging van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet,BS 9 april 1998.
Wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan particulieren, BS 25 september 2001.
Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, BS 29 augustus 1991, erratum BS 10 oktober 1991
Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van werknemers, BS 30 april 1965.
IV
Wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, BS 28 augustus 1998.
KB van 11 Januari 2006 tot bepaling van de financiële gegevens die in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dienen vermeld te worden, BS 22 februari 2006.
KB 27 april 1993 betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 22 mei 1993.
KB van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.
KB van 4 juli 2001 tot wijziging van het KB van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4augustus 1992 op het hypothecair krediet, BS 26 juli 2001.
KB van 7 juli 2002 tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, BS 19 juli 2002.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, betreffende de termijn aflossing in een crisissituatie, doc. 52- 1926/001.
Wetsvoorstel (W. BEKE) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St. Senaat 2008-2009, nr. 41081/1.
Wetsvoorstel (F-X DE DONNEA) tot wijziging van artikel 85 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, Parl. St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2340-001.
Wetsvoorstel (K. PARTYKA) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St. Kamer 2007-2008, nr. 52K0793/001.
V
Wetsvoorstel ( A. FREDERIC ) tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, teneinde de reële schuldenlast van de consumenten te meten, Parl.St. Kamer 2008- 2009, nr. 52K1847/001.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, betreffende de termijn aflossing in een crisissituatie, doc. 52- 1926/001.
Wetsvoorstel (K. PARTYKA) tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame, Parl.St. Kamer 2007-2008, nr. 52K0793/001.
Rechtspraak Cass. 21 november 2005, DCCR 2006, 47.
Cass. 10 december 2004, T. Vred. 2007, 392.
Cass. 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 89.
Cass. 27 september 2001, AJT 2001-2002, 687.
Cass. 29 oktober 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 240.
Cass. 10 februari 1997, AJT 1996-1997, 458.
Cass. 17 november 1995, TBH 1997, 175.
Luik 10 maart 2006, JT. 2006, 247.
Luik 9 september 2003, RRD 2003, 469.
Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283.
VI
Bergen 2 november 1998, Jaarboek kredietrecht 1998, 70.
Bergen 16 januari 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 62.
Antwerpen 8 januari 1996, RW 1995-1996, 1216.
Gent 20 juli 1995, Act. Dr. 1996, 345;
Luik 6 mei 1993, JLMB 1993, 1203.
Rb. Antwerpen 16 januari 2004, NjW 2004, 1065.
Rb. Oudenaarde 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 104.
Rb. Brussel 6 september 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 49.
Rb. Kortrijk 20 april 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 138.
Rb. St.-Niklaas, 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 133.
Rb. Gent 12 april 2002, NjW 2002, 284.
Rb. Charleroi 11 april 2002, T.Vred. 2003, 232.
Rb. Gent 2 maart 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 96.
Rb. Gent 10 december 1999, T.Vred. 2002,82.
Rb. Kortrijk 1 oktober 1999, T. Vred. 2000, 145.
Rb. Dendermonde 14 juni 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 118.
Rb. Luik 10 november 1998, T.Vred. 2000, 159.
VII
Rb. Kortrijk 11 september 1998, T. Vred. 1998, 594.
Rb. Gent 6 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 261.
Rb. Gent 30 juni 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 69.
Rb. Dinant 13 maart 1996, T. Vred. 1997, 369.
Rb. Brussel 1 februari 1994, TBBR 1994, 431.
Beslagr. Charleroi 12 februari 2002, JLMB 2002, 1525.
Beslagr. Brussel 12 oktober 2000, RW 2000-2001, 1608.
Beslagr. Mechelen 17 september 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 43.
Beslagr. Charleroi 17 mei 1999,Jaarboek Kredietrecht 1999, 42.
Beslagr. Bergen 9 oktober 1997, TN 1998, 121.
Beslagr. Antwerpen 18 juni 1996, TN 1996, 545.
Beslagr. Veurne 19 april 1995, Act. Dr. 1996, 378.
Beslagr. Luik 6 maart 1995, Act. Dr. 1996, 370.
Beslagr. Luik 15 juni 1994, JLMB 1996, 1258.
Beslagr. Brussel 28 februari 1994, Rev. Not. B. 1994, 509.
Beslagr. Nijvel 8 december 1993, JLMB 1994, 699.
Beslagr. Luik 20 september 1993, JLMB 1993, 1289.
VIII
Kh. Brussel 15 januari 2008, DCCR 2008, afl. 80, 90.
Vred. Fontaine- l’ Evêque 19 september 2005, JLMB 2006, 304.
Vred. Kortrijk 28 juni 2005, Jaarboek Kredietrecht 2005, 34.
Vred. Grâce-Hollogne 30 november 2004, JLMB 2006, 299.
Vred. Houthalen-Helchteren, 14 september 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 29.
Vred. Fontaine-l’Evêque 2 september 2004, T.Vred. 2006, 78.
Vred. Braschaat 13 juli 2004, NjW 2004, 1211.
Vred. Kortrijk 29 juni 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 55.
Rb. Antwerpen 16 januari 2004, NjW 2004, afl. 84, 1065.
Vred. Doornik 8 april 2003, JLMB 2003, 1243.
Vred Grâce-Hollonge 18 februari 2003, JLMB 2003, 1238.
Rb. Brugge 31 januari 2003, T. Vred. 2003, 224.
Vred. Kortrijk 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 142.
Vred. Namen 22 november 2002, T. Vred. 2003, 227.
Vred. Oudenaarde 21 november 2002, T. Vred. 2003, 229
Vred. Vilvoorde 14 november 2002, T. Vred. 2003, 226.
Vred. Ronse 24 september 2002, NjW 2002, 286.
IX
Vred. Herstal 14 juni 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 159.
Vred. Sint-Niklaas 22 mei 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 147.
Vred. Zomergem 10 mei 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 166.
Vred. Luik 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 183.
Vred. Doornik 19 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 220.
Vred. Ieper 8 februari 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 156.
Vred. Torhout 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 221.
Vred. Sint-Niklaas 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 161.
Vred. Vilvoorde 28 juni 2001, Jaarboek kredietrecht 2001, 158.
Vred. Gent 9 mei 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 150.
Vred. Westerlo 27 april 2001, DCCR 2003, 78.
Vred. Nieuwpoort 24 april 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 242.
Vred. St.-Niklaas 28 maart 2001, DCCR 2001, 170.
Vred. Oudenaarde 15 januari 2001, T.Vred. 2002, 138.
Vred. Zomergem 12 januari 2001, T.Vred. 2002, 135.
Vred. Ronse 26 september 2000, DCCR 2001, 283.
Vred. Maasmechelen 8 september 2000, Jaarboek kredietrecht 2000, 41.
X
Vred. Landen 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 44.
Vred. Gent 23 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 64.
Vred. Torhout 30 mei 2000, AJT 2000-01, 130.
Vred. Zottegem 25 mei 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 133.
Vred. Gent 18 april 2000, AJT 2000-2001, 745.
Vred. Veurne 6 april 2000, T.Vred. 2002, 114.
Vred. Doornik 14 maart 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 169.
Vred. Sint-Niklaas 8 december 1999, T. Vred. 2002, 105.
Vred. Ieper 2 december 1999, Jaarboek kredietrecht 1999, 176.
Vred. Ronse 2 november 1999, AJT 1999-00, 556.
Vred. Brakel 12 november 1999, DCCR 2000, 345.
Vred. Kortrijk 1 opktober 1999, T.Vred. 2000, 147.
Vred. Lokeren 1 oktober 1999, Jaarboek Kredietrecht 1999, 156.
Vred. Sint-Niklaas 12 mei 1999, T. Vred. 2000, 113.
Vred. Torhout 16 maart 1999, T.Vred. 2000, 116.
Vred. Berchem 5 januari 1999, RW 1999-2000, 1345.
Vred. Ieper 26 november 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 297.
XI
Vred. St.-Jans-Molenbeek 6 oktober 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 320.
Vred. Gent 15 september 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 332.
Vred. Antwerpen 10 september 1998, RW 1999-2000, 124.
Vred. Menen 15 april 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 22.
Vred. Kortrijk 31 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 82.
Vred. Gent 25 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 270.
Vred. Ieper 26 februari 1998, T. Vred. 1998, 612.
Vred. Lessen 25 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 323.
Vred. La Louvière 28 januari 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 340;
Vred. Antwerpen 13 januari 1998, T. Vred. 1998, 601.
Vred. Nijvel 24 december 1997, TBH 1998, 549.
Vred. Gent 11 juli 1997, T.Vred. 1998, 562.
Vred. Zinnik 29 mei 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 208.
Vred. Westerlo 4 april 1997, T. Vred. 1997, 422.
Vred. Antwerpen 15 maart 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 124.
Vred. Tienen 17 februari 1997, RW 1997-1998, 579.
Vred. Beveren 28 januari 1997, RW 1998-99, 581.
XII
Vred. Kortrijk 7 januari 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 66.
Vred. Kortrijk 17 december 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 187.
Vred. Aat 9 december 1996, DCCR 1997, 151.
Vred. Fléron 23 april 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 320.
Vred. Kortrijk 19 maart 1996, T. Vred. 1997, 385.
Vred. Beveren 12 maart 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 241.
Vred. Zinnik 8 maart 1996, JT 1997, 31.
Vred. Hoei 1 maart 1996, T.Vred. 1997, 383.
Vred. Eghezée 22 januari 1996, Jaarboek Kredietrecht 1996, 385.
Vred. Antwerpen 14 november 1995, RW 1995-1996, 964.
Vred. St.-Jans-Molenbeek 13 juni 1995, T.Vred. 1996, 160.
Vred. Marchienne-au-Pont 27 mei 1994, T.Vred. 1995, 131.
Vred. Borgerhout 27 februari 1994, T. Vred. 1996, 118.
Vred. Bastenaken 23 april 1993, T.Vred. 1993, 313.
Vred. St.-Jans-Molenbeek 6april 1993, T. Vred. 1994, 57.
Vred. Herstal 12 maart 1993, DCCR 1993-1994, 536.
Vred. Oudergem 12 februari 1993, T.Vred. 1996, 107.
XIII
Vred. Schaarbeek 20 november 1992, T.Vred. 1994, 53.
Vred. Seraing 9 oktober 1992, T. Vred. 1993, 15.
Boeken BALATE, E., DEJEMEPPE, P. en DE PATOUL, F., Le droit du crédit à la consommation, Brussel, Deboeck Wesmael, 1995, 519 p.
BIQUET-MATHIEU, C., (ed.), Le crédit à la consommation, Brussel, Lancier, 2004, 269 p.
BLOMMAERT D. en NICHELS F., Artikelsgewijze commentaar Financieel Recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
CASIER, C., Artikelsgewijze commentaar Financieel Recht, Antwerpen, Kluwer, losbl.
DAMBRE, M., Het Consumentenkrediet: een commentaar op de nieuwe regelgeving, Gent, Mys en Breesch, 1993, 125 p.
LETTANY, P., Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni 1991, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 431 p.
MEULEMANS, D., SCHEPERS, G. (ed.), De nieuwe wet op het hypothecair krediet, VI, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, 566 p.
STEENNOT, R., Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, VIII, Antwerpen, Intersentia, 2007, 628 p.
TERRYN, E. (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, Die Keure, 2007, 590 p.
VAN ACKER, C., Cursus Economisch en financieel recht, niet gepubliceerd, 2007.
XIV
VAN INGELGHEM, A., Artikelsgewijze commentaar Financieel Recht, Antwerpen, Kluwer, losbl. Tijdschriften AUSLOOS, H., “Het toestaan van betalingsfaciliteiten door de vrederechter”, OCMWVisies 1996, afl. 1, 39-42. BALLON, G. L., “De informatieverplichting, inzonderheid de reclamebepalingen, die de wet consumentenkrediet in samenspel met de wet handelspraktijken aan de kredietverlener oplegt”, Jura. Falc. 1991-1992, 4.43-4.80. BIGUET-MATHIEU, C., “Dénonciation du crédit, pénales et subrogation de l’ assureurcrédit”, T. Vred. 2000, 142-143. BLANCQUAERT, F., “De wanbetaling van de kredietnemer in de wet op het hypothecair krediet”, Waarvan akte 1996, 37-56. BLOMMAERT, D. en NICHELS, F. “Kroniek van het Consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, afl. 6, 587-619. DAMBRE, M., “Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet”, (noot onder Rb. Gent 30 juni 1997), DCCR 1998, afl. 39, 129. DAMBRE, M., “De nieuwe wet op het consumentenkrediet. Contractuele verhoudingen en driepartijen verhoudingen”, DAOR 1992, afl. 23, 43-61. DAMBRE, M., “Enkel Knelpunten i.v.m. het verzoek om betalingsfaciliteiten (art. 38 WCK)”, T. Vred. 1993, 317-318. DAUSSOGNE, S., “ Consumentenkrediet: Toetsing van de huidige Belgische wet aan de nieuwe Europese richtlijn, T. Fin. R. 2008, afl. 4, 291-301. DE BOECK, A., “De door de Wet van 24 maart 2003 hervormde regelgeving inzake consumentenkrediet - overzicht van de financiële aspecten en sommige elementen van consumentenbescherming”, T .Fin. R. 2004, 707-720. DE CONINCK B., “L’ obligation d’ information du consommateur dans la formation du contrat”, Ann. Dr. Louvain 1997, 264-265. DE CORTE, R., “Wanbetaling bij hypothecair Krediet”, TGR 1993, 2-9. DELESIE, K., “Het verkrijgen van betalingsfaciliteiten in artikel 59, §1 Wet Hypoyhecair Krediet, (noot onder Antwerpen 8 januari 1996)”, RW 1995-1996, 1217.
DE GRAEVE, M.,“consumentenkrediet: op weg naar een betere bescherming van de consument?”, TVW 2003,367-370.
XV
DE MEUTER, S., en VAN VLASSELAER, M., “Informatie- en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet”, DCCR 1991-1992, 790-797.
DE VROEDE, P., “De nieuwe wet op het consumentenkrediet: Reclame en promotionele methoden inzake kredietverlening”, DAOR 1992, afl. 23, 25-32. DOMONT-NAERT, F., “Du bon usage de la clause résolutoire en matière de crédit à la consommation”, Jaarboek Kredietrecht 1998, 274-279. HEYMANS, P., “Circulaire HYP 25 van de CBFA inzake beheer van betaliungsachterstanden en verzending van de aangetekende brief in hypothecair krediet”, T.Fin.R. 2008, 2-3. LECOCQ, P., en DOMONT-NAERT, F., “Loonoverdracht, er zijn grenzen!”, Budget en recht 2000, 28-29. MANNES, M., “Mise en oeuvre de la clause résolutoire prévue à l’article 29 de la loi du 12 juin 1991”, Jaarboek Kredietrecht 2002, 164-165. MANNES, M., « Du bon usage de la clause résolutoire : 2claircissements complémentaires », Jaarboek Kredietrecht 2003, 85-88. MANNES, M., SENECAL, A. en VAN DEN ABEELE, M., “ Problématique de la preuve de la consultation de la Centrale des crédits aux particuliers de la Banque Nationale de Belgique”, (noot onder rb. Kortrijk 20 april 2001), Jaarboek Kredietrecht 2001, 146-148 MEULEMANS, D. en LENS, M., “De nieuwe wet op het hypothecair krediet. Deel I: De bescherming van de consument-kredietnemer”, DCCR 1993-94, 582-607. MEULEMANS, D., en LENS, M., “De invoering van een nieuw statuut voor de hypothecaire lening. Praktijkgerichte commentaar op de Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet”, Not. Fisc. M. 1992, afl. 11, 259-283. MEULEMANS, D., “De wijziging van het toepassingsgebied van de Wet op het Hypothecair Krediet”, T.Fin.R. 2004, 674-681. MEULEMANS, D., “Onrechtmatige bedingen inzake consumentenkrediet” Jura Falc. 1991-1992, 81-108. MOREAU-MARGREVE, I., “L’article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothecaire”, Rev. not. b 1993, 114-133. SENECAL, A., noot onder Vred. Ronse 26 september 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000,113. SNAET, S., “De Wet betreffende de invoering van een collectieve schuldregeling voor niet-handelaars: een eerste commentaar, Waarvan Akte 1999, deel 1: 13-24, deel 2: 2533.
XVI
STEENNOT, R., “De nieuwe wet consumentenkrediet”, Bank. Fin. R. 2003, afl. 4, 250253. STEENNOT, R., “Consumentenbescherming: overzicht van rechtspraak (1998-2002)”, TPR 2004, 1721-2056.
STEENNOT, R., “ De miskenning van de informatieplicht bij een consumentenkrediet: op wie rust de bewijslast?” (noot onder Cass. 10 december 2004), T. Vred. 2007, 401. STEENNOT, R., “Consumentenkredietovereenkomsten: wanbetaling van de consument”, NjW 2006, 50-58.
ontbinding
ingevolge
STEENNOT, R., noot onder Vred. Brasschaat 13 juli 2004, T. Vred. 2006, 51. STEENNOT, R., “Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”, DCCR 2004, 55-62 SENECAL, A., “De prospectus van het consumentenkrediet”, T. Fin. R. 2006, STRAETMANS, G., “De reclamebepalingen en promotionele activiteiten in de nieuwe wet op het consumentenkrediet”, DCCR 1991-92, 871-889. VAN DEN STEEN, L., “De berekening van de termijnen onder art. 29 1° WCK en de registratie van een wanbetaler”, DCCR 2008, 100-111. VANDOOLAEGHE, A., “De precontractuele informatieverplichting van de hypothecaire kredietverlener”, DCCR 2008, afl. 80, 99-104 VAN DYCK, T., “ De hervormde wet op het consumentenkrediet: kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de WCK”, RW 2003-2004, 681-701. VAN DYCK, T., “De aansprakelijkheid van de kredietgever en kredietbemiddelaar in gevallen van herfinanciering of saldering van consumentenkrediet – Het criterium van de dubbele voorzichtigheid”, DCCR 2003, afl. 60, 64-77.
VAN LYSEBETTENS, J., “Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG: kredietovereenkomsten voor consumenten of consumentenkredieten verstrekt door sommige kredietgevers?”, Bank Fin. R. 2008, afl. 5, 330.
WALRAVENS, D., “De positie van de kredietbemiddelaar in het kader van de wet consumentenkrediet” AJT 2000-01, 139-140. X., Hypotheekmarkt op losse schroeven, budget en recht ,maart/april 2008, 3.
XVII
Websites http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf.
http://www.bnb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00/04_02_01 _01_00.htm?l=nl; http://www.bnb.be/NR/rdonlyres/C3E64FC4-FC2C-4ACB-ADF346E950390F0B/0/BRO_CKPSTAT2008N.pdf.
http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf.
http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf, p 31.
http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l24487.htm
http://www.oivo-crioc.org/teksten/pdf/1518.pdf ( reclame voor verbruikerskredieten ).
http://www.dekamer.be/doc/PCRI/pdf/51/ip271.pdf p 25.
http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf
http://www.upc-bvk.be/documents/public/persbericht%20en%20slides.pdf.
http://www.upc-bvk.be/documents/public/Jaarverslag%20BVK%202008.pdf.
http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nlkorteversie.pdf.
http://www.upc-bvk.be/documents/public/kredietgids.pdf.
http://dagzonderkrediet.be/wp-content/uploads/2008/11/aanbevellingen-08-nl-volledigeversie.pdf.
http://www.cbfa.be/nl/hk/circ/pdf/hyp_25.pdf
XVIII
XIX