Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3789
Burgerlijk procesrecht oorzaakt door toerekenbaar onrechtmatig handelen van de vrachtwagenchauffeur, wijst het Hof de vordering van Ten Tije af. Deze stelt hierop cassatie in. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een te ruime uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘een met het motorrijtuig vervoerde persoon’, waardoor het toepassingsbereik van artikel 31 WVW is beperkt. Dit strookt, aldus de Hoge Raad, niet met het doel van artikel 31 WVW om juist kwetsbare deelnemers aan het verkeer te beschermen tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer. Teneinde het toepassingsbereik van artikel 31 WVW zo ruim mogelijk te houden, staat de Hoge Raad daarom een beperkte uitleg voor, en wel zodanig dat niet meer als door het motorrijtuig vervoerd dienen te worden aangemerkt personen die het motorrijtuig hebben verlaten. De Hoge Raad vernietigt daarop de in deze zaak gewezen arresten van het Hof en bekrachtigt de eerder gewezen vonnissen van de Rechtbank.
Productenaansprakelijkheid — J.M. Barendrecht, J.H. Duyvensz, Productenaansprakelijkheid tegenover niet-consumenten (I), WPNR 6390, pp. 117-123; — J.M. Barendrecht, J.H. Duyvensz, Productenaansprakelijkheid tegenover niet-consumenten (II, slot), WPNR 6391, pp. 135-142. Werkgeversaansprakelijkheid — C.C. van Dam, De reikwijdte van de nieuwe werkgeversaansprakelijkheid. meer zekerheid over het flexibele art. 7:658 lid 4 BW, Verkeersrecht 2000, pp. 41-44; — P.S. Fluit, De verruiming van de werkgeversaansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen en beroepsziekten (I), Sociaal Recht 2000, pp. 41-45; — J.W. Hoekzema, Kwalitatieve aansprakelijkheid voor ondergeschikten en aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatige daad, Den Haag 2000.
Literatuur Algemeen — E. Bauw, Wetsvoorstel wijziging verjaring personenschade, A&V 2000, pp. 9-10; — M.A.J.M. Buijsen, Schade door gebrekkige medische protocollen, NTBR 2000, pp. 5762; — C.E. Drion, Kroniek van het vermogensrecht, NJB 2000, pp. 497-504; — N.J.H. Huls en R.H. Stuttersheim, Kroniek van het consumentenrecht, NJB 2000, pp. 538-547. Aansprakelijkheidsrecht — C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, Den Haag 2000; — J.M. van Dunné, Een Janus-vergezicht op de drempel van de nieuwe eeuw. Aansprakelijkheidsvragen in het oude en het nieuwe Millennium. Of: Rode haringen in eigen saus, TMA 2000, pp. 1-8; — T. Hartlief, Klassieken van het Nederlandse Privaatrecht: verzekering en aansprakelijkheidsrecht van H. Drion, NTBR 2000, pp. 1116. Onrechtmatige daad — M.E. Koppenol-Laforce, Wanneer is een onrechtmatige daad grensoverschrijdend?, NTBR 2000, pp. 51-56.
Burgerlijk procesrecht R.J.C. Flach
Wetgeving en rechtspraak Het nieuwe burgerlijk procesrecht (vervolg) Terminologische veranderingen Wetsvoorstel 26 855, dat het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, herziet, zal ook een aantal terminologische vernieuwingen brengen (TK 1999-2000, 26 855, nr. 1 e.v.). De arrondissementsrechtbank zal voortaan gewoon rechtbank gaan heten. Het onderdanige rekest-civiel wordt vervangen door het modernere herroeping. Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt aangeduid met rechtsmacht. Het betekenen van een document en afschrift laten heet: exploot doen. Deurwaarder omvat zowel de gerechtsdeurwaarder als de belastingdeurwaarder. Zaak is de kwestie waarover partijen procederen dan wel gaan procederen. Procedure is de wijze waarop de zaak aan de rechter wordt voorgelegd en ten overstaan van hem wordt behandeld. Het omvat zowel de dagvaardingsprocedure als de verzoekschriftprocedure. Geding is de procedure over een geschil tussen partijen en KATERN 75
3789
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3790
Burgerlijk procesrecht slaat alleen op de dagvaardingsprocedure. Partijen is een ruim begrip en omvat eiser, gedaagde, eventueel derden-partijen, verzoeker en belanghebbenden met inbegrip van gemachtigden en procureurs. Verschijnen ter terechtzitting slaat op het daadwerkelijk, fysiek verschijnen. Bij een dagvaardingsprocedure is dat bij partijen onder andere het geval bij een comparitie, kort geding of getuigenverhoor. Bij een verzoekschriftprocedure is dat het verschijnen bij de mondelinge behandeling. In het geding verschijnen is niet-fysiek, bijvoorbeeld de gedaagde die een conclusie van antwoord indient. Van in de procedure verschijnen is sprake als belanghebbenden zich in een verzoekschriftprocedure stellen. Nieuw is het begrip roldatum: de dag waarop een zaak op de rol staat voor het nemen van een conclusie of van een akte of de dag waarop uitstel kan worden gevraagd. Dit staat in verband met de nieuw in de wet genoemde mogelijkheid om de rol ook niet op een terechtzitting (‘rolzitting’) te behandelen zodat het mogelijk wordt de rol schriftelijk of, in de toekomst, on line af te handelen. Ook nieuw is het begrip proceshandeling: het nemen van conclusies of akten of het verrichten van andere handelingen in het kader van een procedure. Scherp moet worden onderscheiden tussen uitspraak (het openbaar maken van de rechterlijke beslissing die daarmee haar werking verkrijgt) en vonnis/beschikking (de schriftelijke neerslag en uitwerking van de beslissing). Conclusie van eis en verstek van eiser zijn geschrapt. Bewijs Het aantal vernieuwingen in de bewijsregels is beperkt gehouden. In overeenstemming met een volwassen verzoekschriftprocedure zullen de bewijsregels ook hiervoor gaan gelden, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Daarmee zal aan de ongelukkige opsomming in artikel 182 lid 1 Rv een einde komen. De mogelijkheid om een rechter- of raadsheer-commissaris in te schakelen, zal naar de eerste titel van het Eerste Boek WvBRv (algemene bepalingen) verhuizen. De verplichting van de ‘bewijsrechter’ om zoveel als mogelijk mee te werken aan de einduitspraak, is opgewaardeerd tot de status algemene bepaling van bewijsrecht. De regeling van het bevel tot openlegging van de verplichte bedrijfs- of beroepsadministratie zal van artikel 7 e.v. WvK worden overgebracht naar het WvBRv. Het voorstel noemt ‘boeken, bescheiden en geschriften’. De andere ‘gegevensdragers’ (van belang bij geautomatiseerde administraties) ontbreken. In 3790
KATERN 75
nog een ander opzicht is geen rekening gehouden met moderne bewijsmiddelen: voor de wijze waarop hiermee bewijs geleverd moet worden bestaan geen bijzondere procedureregels. De praktijk behelpt zich met analogische toepassing van de regels voor de traditionele bewijsmiddelen. Vergelijk HR 19 maart 1999, NJ 1999, 496 (Tankink/Hartman) waarin de Hoge Raad overweegt dat voor het in het geding brengen van een geluidsband door middel van het deponeren ervan ter griffie met het doel daardoor bewijs te leveren — evenals voor schriftelijk bewijs — noch toestemming, noch een verzoek van de wederpartij, noch een verzoek of opdracht van de rechter is vereist. De beperkte bewijskracht van de verklaring van de partij die hij hetzij als beëdigd getuige, hetzij naar aanleiding van door de rechter of wederpartij gestelde vragen ter gelegenheid van een getuigenverhoor aflegt, wordt geschrapt. Onwillige getuigen zullen niet meer worden ‘gedagvaard’, maar bij exploot worden opgeroepen te verschijnen. De gijzeling van getuigen krijgt een nieuwe en meer bij de tijdse regeling. De gijzeling zal straks hoogstens een jaar kunnen duren. Verder wordt de rechter voorgeschreven om de afweging te maken of het belang van de waarheidsvinding toepassing van gijzeling rechtvaardigt. Hij kan ambtshalve, of op verzoek, een einde maken aan een gijzeling als dit belang de gijzeling niet langer rechtvaardigt. Geen poging is gedaan om de omvangrijke jurisprudentie inzake het verschoningsrecht van hen die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking te codificeren. Die rechtspraak blijft dus van belang. Zie recentelijk HR 15 oktober 1999, RvdW 1999, 141 C waarin het beroep door een vertrouwensarts verbonden aan een BVA (een instelling waaraan kindermishandeling vertrouwelijk kan worden gemeld) terzake van hetgeen hem uit hoofde van zijn beroep door niet-professionele melders is toevertrouwd, werd afgewezen omdat hij niet gebonden was door het medisch beroepsgeheim. Alleen met betrekking tot de identiteit van de melder werd anders geoordeeld. Kern van de argumentatie is dat geen sprake is van uitoefening van individuele gezondheidszorg en dat een behandelrelatie tussen BVA-arts en melder ontbreekt. De regeling van het deskundigenbewijs wordt heringericht. De rechter zal straks op verzoek van partijen of ambtshalve aan deskundigen steeds om nadere mondelinge of schriftelijke toelichting kunnen vragen. Voorzien wordt in de mogelijkheid om een aanvullend voorschot op de kosten te beve-
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3791
Burgerlijk procesrecht len. Uitdrukkelijk zal straks in de wet de verplichting van partijen om mee te werken aan een onderzoek door deskundigen worden neergelegd. Nieuw is verder dat een kostenveroordeling mogelijk zal worden bij een voorlopig deskundigenbericht dat niet gevolgd wordt door een procedure. Thans is daarover niets geregeld. Geheel nieuw ook is dat de rechter een partij op haar verzoek kan toestaan deskundigen te doen horen die niet door de rechter zijn benoemd. De wederpartij heeft recht van contra-expertise. Ze kunnen ook bij wijze van conservatoire of voorlopige maatregel worden gehoord. Het huidige recht kent dergelijke ‘partij-deskundigen’ alleen in arbitrale procedures. In civiele procedures kan het standpunt van deskundigen daarom alleen in het geding worden gebracht door hun rapport als geschrift in te brengen, hun mening in de conclusies te verwerken of door ze als getuigen te horen. Hoewel de bepaling in termen van een discretionaire bevoegdheid is gegoten (‘De rechter kan … toestaan’), is bepaald onzeker of een verzoek dat voldoet aan de termen van toelaatbaarheid, concreetheid en relevantie en behoudens strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid, rechtsverwerking en afstand van recht, zo maar afgewezen kan worden. Zie HR 6 februari 1998, NJ 1999, 478 en de noot van H.J. Snijders onder punt 8. In verband met het gevaar van een sterke verhoging van de proceskosten doet de wetgever er goed aan hier nog eens kritisch naar te kijken. Verstek Omdat verstek en verzet alleen in dagvaardingsprocedures voorkomen zullen ze straks verhuizen naar de tweede titel van het Eerste Boek WvBRv (dagvaardingsprocedure in eerste aanleg). De nieuw voorgestelde regeling zal enkel op verstek en verzet van gedaagde zien. Verstek van eiser zal in de toekomst niet meer mogelijk zijn. In kantongerechtsprocedures is dat thans al het geval. De huidige artikelen 77, 78, 80 en 86 Rv zullen worden geschrapt. Daarmee is de laatste verplichte ‘afkoelingsperiode’ voor tenuitvoerlegging (acht dagen en behoudens uitvoerbaarverklaring bij voorraad) verdwenen. Uitdrukkelijk wordt bepaald dat verzuim van procureurstelling alleen tot verstek kan leiden als die procureurstelling in de dagvaarding was aangezegd. Bij meerdere gedaagden gaat het systeem gelden zoals dat op dit ogenblik voor de kantongerechtsprocedure is voorgeschreven (art. 107 Rv). Verschijnt tenminste een van de gedaagden dan
wordt tegen de niet verschenen gedaagden verstek verleend, tussen de eiser en verschenen gedaagden voortgeprocedeerd en tussen alle partijen één vonnis op tegenspraak (zodat verzet niet mogelijk is) gewezen. De aanhouding ten aanzien van de verschenen gedaagden en hernieuwde oproeping van de niet verschenen gedaagde zoals thans in artikel 79 Rv is voorgeschreven blijft achterwege. Eén (regelmatige en tijdige) oproeping moet voldoende zijn. De mogelijkheid om het verstek te zuiveren tegen betaling van de kosten zal worden uitgebreid tot kantongerechtszaken. Verzet De termijn van verzet wordt verlengd van 14 dagen naar vier weken, in internationale gevallen tot acht weken. Dat laatste staat in verband met de nieuwe mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt om de verzettermijn ook te doen ingaan door betekening in persoon van een veroordeelde die woonplaats of werkelijk verblijf heeft in een Staat die partij is bij het Haags Betekeningsverdrag 1965. Thans is dat in verband met de territoriaal beperkte bevoegdheid van gerechtsdeurwaarders niet mogelijk. De verzettermijn gaat lopen na betekening van het verstekvonnis (of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte) aan de veroordeelde in persoon, na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de begonnen executie bekend is of, bij gebreke daarvan, op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Dat laatste is nieuw. In het huidige recht is bepaald dat geen verzet meer mogelijk is nadat het vonnis is tenuitvoergelegd. In HR 25 februari 2000, RvdW 2000, 72 C (Stienstra/Weijters) heeft de Hoge Raad overwogen dat onder omstandigheden een onverkorte toepassing van de artikelen 81, 83 en 84 Rv in strijd kan komen met artikel 6 EVRM, en wel in het bijzonder met de eis dat het recht op toegang tot de rechter voldoende gewaarborgd is. Dat kan zich voordoen als de bij verstek veroordeelde pas in het stadium van de tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend raakt. Dat de verzettermijn dan met de voltooiing van de tenuitvoerlegging eindigt kan, zeker als het een ontruiming betreft, tot gevolg hebben dat de toegang tot de rechter in feite illusoir is. Dat was hier het geval omdat noch de inleidende dagvaarding noch het hem tot ontruiming veroordelende verstekvonnis huurder Weijters in persoon waren betekend. Hij was op KATERN 75
3791
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3792
Burgerlijk procesrecht langdurige vakantie en raakte pas op de dag van de ontruiming met zijn veroordeling bekend. Tot de afloop daarvan had hij in feite nog slechts 24 uur de tijd om verzet in te stellen. Het oordeel van de rechtbank dat dit strijd opleverde met artikel 6 EVRM achtte de Hoge Raad juist, evenals de opvulling van de leemte die het buiten toepassing van de wettelijke regeling meebracht door een termijn van 14 dagen na de tenuitvoerlegging. In overeenstemming met de verscherpte stelplicht voor partijen is dat het wetsvoorstel degene die verzet doet verplicht om straks in zijn verzetsdagvaarding de bewijsmiddelen en getuigen te noemen. Verder zal hij de gronden niet meer ‘summierlijk’ (art. 83 Rv) mogen vermelden en een eventuele eis in reconventie moet hij aanstonds instellen. Uitdrukkelijk is bepaald dat het verzetsexploot als conclusie van antwoord geldt en dat de verzetsprocedure als een dagvaardingsprocedure verloopt. Anders dan de Hoge Raad in Campina/Royal (HR 21 april 1995, NJ 1995, 682) naar huidig recht aanneemt, zal door het verzet de instantie heropend worden, zodat eventueel verval na verzet door stilzitten ook het verstekvonnis doet vervallen.
Literatuur Herziening burgerlijk procesrecht In de NVvP-reeks verscheen Verantwoordelijk procederen. Boom, Den Haag 1999. W.D.H. Asser verdedigt onder andere het procederen aan de hand van een ‘procesprotocol’, bindende procedureafspraken die in een zo vroeg mogelijk stadium van het geding zouden moeten worden gemaakt. J.B.M. Vranken bespreekt de (vrij) recente hervormingen van het Duitse, Finse, Amerikaanse en Engelse procesrecht. Hij zoekt voor het Nederlandse recht de oplossing in een ‘substantiëringsplicht’ (stel-, waarheids- en exhibitieplicht), een intensievere ‘case management’ (instructie) en meerdere, ter keuze van de rechter, ‘multi-tracks’ (procesmodellen). De preadviezen zijn besproken op 24 september 1999 waarvan mw. R.Y. Nauta verslag doet (TCR 1999, p. 79). Zie ook de jaarrede van W.D.H. Asser die aandacht vraagt voor de rol van de feiten in het civiele proces (‘Da mihi facta — Zorg voor feiten in het civiele proces’, NJB 1999, p. 1251), de aandacht van J.B.M. Vranken voor ‘De radicale vernieuwing van het civiele procesrecht in Engeland en Wales’ (NJB 1999, p. 1879 en de ‘Oproep voor een beter nieuw civiel procesrecht’ van 3792
KATERN 75
J.B.M. Vranken, W.D.H. Asser, F.B. Bakels, J.M. Barendrecht, A.F.M. Brenninckmeijer, A. Hammerstein, A.I.M. van Mierlo en P.A. Wackie Eysten. Het wetsvoorstel gaat volgens deze schrijvers niet ver genoeg. De kritiek richt zich op twee centrale thema’s: het wetsvoorstel heeft geen aandacht voor de alternatieve geschiloplossing en besteedt te weinig aandacht aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van rechter, partijen en hun advocaten voor een goed en voorspoedig verloop van de procedure. P. Sanders gaat hierop in en draagt, geïnspireerd door de praktijk van arbitrages, suggesties aan: procedure-afspraken zijn daar heel gewoon en in nieuwere arbitragewetten wordt aandacht besteed aan bemiddeling (NJB 2000, p. 222). Rechtsvergelijkend In ASSERtief! Dertien wijzen van pleiten (red. C.M. Breur, M.H. Claringbould e.a., Jongbloed, ’s-Gravenhage 1999) laten verschillende auteurs zien hoe in andere landen gepleit wordt en hoe het pleidooi daar is geregeld. De bijdragen vertonen een veelkleurig palet dat door H.J. Snijders in een algemeen kader wordt geplaatst. In de procesrechtelijke reeks van de NvvP is verder verschenen: Aansprakelijkheid voor optreden van de rechterlijke macht onder redactie van A.W. Jongbloed, Boom, Den Haag 1999. In het boekje zijn van de hand van verschillende auteurs bijdragen gebundeld over genoemd onderwerp die een intern (bestuursrecht) en extern (België, Duitsland, Engeland, Verenigde Staten) rechtsvergelijkend karakter dragen. Procesrechtelijke proefschriften Mw. M.E.M.G. Peletier promoveerde op een proefschrift getiteld Rechterlijke vrijheid en partij-autonomie. Boom, Den Haag 1999. Het handelt over de toepassing door de rechter van de per 1 januari 1992 ingevoerde discretionaire wijzigingsbevoegdheden bij dwaling en onvoorziene omstandigheden. Ook de procesrechtelijke aspecten komen aan bod. Mw. B. van den Berg promoveerde op een onderzoek naar de Deskundigheid in het geding. Boom, ’s-Gravenhage 1999. Het vuistdikke proefschrift behelst een vergelijkend onderzoek naar de inbreng van deskundigheid bij de administratieve en civiele rechter. Ook aan de werking in de praktijk (familiezaken, arbeidsongeschiktheidsgeschillen, milieugeschillen en bestemmingsplannen) wordt aandacht geschonken. M. Kremer promoveerde op een onderzoek naar Onrechtmatig verkregen bewijs in
Opmaak Katern 75
21-02-2005
10:33
Pagina 3793
Personen- familie- en jeugdrecht civiele zaken. Tjeenk Willink, Deventer 1999. Op welsprekende wijze verdedigt hij met kracht van argumenten dat de vragen naar de (on)rechtmatigheid en sancties duidelijk gescheiden moeten worden, evenals vragen van materieel recht en procesrecht. Dat leidt hem tot de omstreden visie dat, als bewijsmateriaal op onrechtmatige wijze is verkregen, dat nog niet zonder meer tot bewijsuitsluiting moet leiden. Onrechtmatigheid moet volgens Kremer gesanctioneerd worden met sancties uit het materiële recht (schadevergoeding, verbod). Toelating van het bewijsmateriaal als bijdrage aan de waarheidsvinding zou de norm moeten zijn. J.E.M. Polak promoveerde op een bundeling van eerder gepubliceerde onderzoeken naar de gewenste verdeling van rechtsmacht tussen de gewone rechter en de bestuursrechter bij regelgeving, schadeveroorzakend overheidshandelen en de tweewegen-leer, Burgerlijke rechter of bestuursrechter? Kluwer, Deventer 1999. Hoger beroep Van Civiel appèl in de serie Civiele procespraktijk is een 2e druk verschenen, Tjeenk Willink, Deventer 1999. Het boek is, naast het boek van Ras, de enige monografie over het procesrecht in hoger beroepzaken. Het is oorspronkelijk geschreven door H.J. Snijders en A. Wendels. Door overlijden van de laatstgenoemde in 1996 is de tweede druk een bewerking van Snijders alleen. Het boek bevat een zeer uitvoerige en gedetailleerde beschrijving van het geldende recht met hier en daar een blik op de toekomst. Het ‘virtueel procederen’ noemt Snijders als ‘een van de uitdagingen voor het procesrecht van de komende eeuw’. Tijdigheid Veel aandacht voor het aspect van de tijdigheid bij civiele procedures. Rechtspraak op tijd is de titel van het congres dat in Groningen werd gehouden op 14 en 15 mei 1998. De bijdragen zijn onder dezelfde titel verschenen. Redactie G.R. Rutgers en H.E. Bröring, Boom, ’s-Gravenhage 1999. Verschillende schrijvers leverden bijdragen over het aspect tijd in de civiele, straf- en bestuursrechtelijke procedure. Het decembernummer 10a van Trema is een bijzonder nummer met als thema de ‘Tijdigheid van rechtspraak’. Ook hier bijdragen van verschillende schrijvers. In de derde aflevering van het Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging reageren L.W.H. van Dijk en A. Hammerstein onder de titel ‘Een kwestie van tijd’ op het WODC-
onderzoek naar de doorlooptijd in handelszaken van R.J.J. Eshuis (WODC 1998, nr. 171).
Personen- familie- en jeugdrecht Mw.mr. J.H. de Graaf
Regelgeving Een tweede punt dat een bespreking waard is de Beginselenwet justitiële jeugdbescherming, welke recent door de Tweede Kamer werd aangenomen. De bij die gelegenheid gevoerde mondelinge gedachtenwisseling is een mooi staaltje van parlementaire vakmanskunst. Belangrijke principiële punten als het gelijke regime voor strafrechtelijk- en civielrechtelijk geplaatsten worden opnieuw aan de orde gesteld. Veel fracties blijven daartegen bezwaren houden en brengen deze op overtuigende wijze naar voren. Zo stelt Duijkers, een warm pleitbezorgster voor een scheiding tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke plaatsingen, bijvoorbeeld: ‘De PvdA-fractie is van mening dat het een zeer onwenselijke situatie is dat jongeren die vanwege zware delicten, al dan niet met een PIJ-maatregel, in dezelfde inrichting verblijven als jongeren die op basis van een civielrechtelijke maatregel in een inrichting zijn geplaatst’ (TK 57, p. 4017). Ook voor het CDA en RPF, GPV en SGP is het nog maar de vraag of ‘civielrechtelijk geplaatste jeugdigen zomaar aan een strafrechtelijk regime onderworpen kunnen worden’, in de woorden van Eurlings (CDA, p. 4022). Voor GroenLinks vormt dit punt in het wetsvoorstel zelfs ‘het grootste probleem’. Sympathiek in de discussie is ook de centrale plaats voor de voornaamste doelstellingen van het verblijf in de inrichting: opvoeding en resocialisatie. Men is het er over eens dat het huidige systeem getuige de recidivecijfers volstrekt onvoldoende functioneert. Vernieuwende impulsen in het systeem worden dan ook met enthousiasme verwelkomd. Zo is er alom veel waardering voor het zogenoemde Glenn Mills project. In dit uit Amerika afkomstige en nu ook in Nederland (Wezep) gestarte project vormt het stimuleren van het positieve gedrag van de jongere een belangrijk uitgangspunt. Eigenschappen van de jongeren in kwestie als statusKATERN 75
3793